52 Stages illegale jongeren

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 5 juli 2012 over stages voor illegaal in Nederland verblijvende jongeren.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Wij hadden vanochtend een uitgebreid overleg over de manier waarop de stages voor illegale kinderen en met name de mogelijkheid voor hen om het onderwijs af te ronden, is geregeld. Daarover dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een Kamermeerderheid in de motie-Van Hijum c.s. van 22 juni 2011 heeft uitgesproken dat illegale jongeren die een beroepsopleiding volgen, het recht hebben om die ook met een stage en daarmee met een reguliere kwalificatie volwaardig af te ronden;

constaterende dat de regering voornemens is om tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 juni, die heeft bepaald dat dit recht bestaat, in hoger beroep te gaan bij de Raad van State, onder meer omdat zij vreest dat die uitspraak verregaande, brede consequenties heeft voor de mogelijkheden om grenzen te stellen aan de omvang van het recht op onderwijs en het eisen van een tewerkstellingsvergunning voor stagiairs;

verzoekt de regering, het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2012 te beperken tot die elementen die volgens haar een principiële en wezenlijke doorkruising van het beleid zouden kunnen betekenen, maar zich neer te leggen bij het element van de uitspraak dat bepaalt dat illegale jongeren het recht hebben om in het kader van het volwaardig afronden van een beroepsopleiding stage te lopen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer, Koşer Kaya, Grashoff en Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17 (32144).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het is jammer dat de CDA-fractie hier niet aanwezig is, maar ik reken op haar steun.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik heb één motie, die ik direct zal voordragen. De inhoud is duidelijk.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet heeft besloten in beroep te gaan tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van 2 mei 2012 waarin is bepaald dat illegaal in Nederland verblijvende kinderen stage mogen lopen;

overwegende dat dankzij de beslissing van het kabinet om in hoger beroep te gaan onzekerheid ontstaat voor leerlingen die nu aan hun stage moeten beginnen en niet weten of zij deze kunnen afmaken;

overwegende dat deze onzekerheid het vinden van stages bemoeilijkt omdat het ook voor bedrijven niet duidelijk is of zij het risico lopen beboet te worden wanneer een uitspraak in hoger beroep in het voordeel van het kabinet valt;

verzoekt de regering, leerlingen die in de periode tussen de uitspraak van de rechtbank Den Haag en de uitspraak van het hoger beroep met een stage zijn begonnen, deze af te laten maken zonder dat er een boete wordt opgelegd, ook als deze stage doorloopt na de uitspraak van het hoger beroep,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koşer Kaya en Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18 (32144).

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Een minister van deze statuur, zo groot. En toch moeten we vandaag zoiets kleins en bekrompens bespreken als een verbod op onderwijs. Ik dien de volgende motie in namens collega Grashoff, die er niet bij kan zijn. Ik moet erbij zeggen dat deze motie heel erg lijkt op de net ingediende motie door mevrouw Koşer Kaya. Misschien kunnen we daar nog iets mee doen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de rechtbank in Den Haag heeft gevonnist dat ook stagiairs zonder verblijfstatus die een mbo-opleiding zijn begonnen voor hun achttiende jaar deze moeten kunnen afronden met een stage en dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in hoger beroep gaat tegen dit vonnis;

constaterende dat de minister aankondigt dat hij, hangende het hoger beroep, geen sancties zal opleggen, maar dat hij, als de Staat in het gelijk wordt gesteld, weer overgaat tot handhaving;

verzoekt de regering om geen sancties op te leggen voor stages die hangende het hoger beroep zijn begonnen, zodat deze stages in elk geval kunnen worden afgerond, en dit actief te communiceren aan onderwijsinstellingen en bedrijfsleven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dibi en Grashoff. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19 (32144).

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Kamp:

Voorzitter. Ik begin met de motie-Hamer c.s. op stuk nr. 17. De Staat moet, naar de overtuiging van het kabinet, een afweging kunnen maken tussen twee zaken. Aan de ene kant betreft dat het feit dat kinderen die illegaal in Nederland verblijven, recht hebben op onderwijs tijdens hun illegale verblijf. Dat neemt overigens niet weg dat ze het land zo snel mogelijk moeten verlaten; die verplichting blijft staan. Je hebt echter recht op onderwijs zolang je in strijd met de wet hier in het land bent. Aan de andere kant staat dat wij illegaal verblijf in ons land effectief willen kunnen tegengaan. We hebben een rechtsstaat. Je mag hier zijn met een verblijfsvergunning, maar niet zonder. De uitspraak van de rechtbank Den Haag houdt in dat wij deze zorgvuldige afweging moeten kunnen maken en dat de noodzaak bestaat om beide recht te doen. We worden wat betreft het tweede element, het tegengaan van illegaal verblijf, op een onaanvaardbare wijze beperkt die ook in strijd is met jurisprudentie van het Europees Hof op dit punt. Om die reden is het kabinet van plan om in hoger beroep te gaan. De overwegingen waarop wij ons willen beroepen en het doel dat wij daarmee willen bereiken, heb ik zorgvuldig uiteengezet in een brief aan de Kamer. Deze motie wijkt daarvan af en daarom ontraad ik haar.

Op de motie-Koşer Kaya/Hamer op stuk nr. 18 en de motie-Dibi/Grashoff op stuk nr. 19 zal ik tegelijkertijd ingaan. Ik heb gezegd: zolang het hoger beroep nog niet tot een uitspraak heeft geleid, zal ik geen actieve handhaving plegen. In die periode zullen wij dus geen boeterapporten opmaken. Wij zullen niet actief nagaan of ergens sprake is van dit soort overtredingen. Ook als wij bij onze reguliere werkzaamheden op dit soort overtredingen stuiten, zullen wij geen boeterapport opmaken. Voor de gevallen waar wij op stuiten, zullen wij dus niet, nadat een door ons gewenste uitspraak in hoger beroep is gedaan, alsnog een boete opleggen. Tegen die tijd zullen wij, binnen het beleidskader dat er dan is, bekijken welke invulling wij aan de handhaving zullen geven. Dat heb ik toegezegd voor de periode tot aan de uitspraak in hoger beroep. De moties op stuk nrs. 18 en 19 gaan hierin iets verder. De indieners willen dat, als de uitspraak in hoger beroep er is, in ieder geval stages waaraan mensen begonnen zijn, kunnen worden afgemaakt. Die invulling wil ik niet aan de overgangsperiode geven. Daarom ontraad ik beide moties.

De beraadslaging wordt gesloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven