54 Jeugdhulp

Aan de orde is het VAO Jeugdhulp (AO d.d. 30/06). 

De voorzitter:

Ik heet de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport welkom. Ik geef als eerste het woord aan mevrouw Siderius van de SP. 

Mevrouw Siderius (SP):

Voorzitter. Ik dien de volgende moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat sinds de overheveling van de jeugdhulpverlening naar de gemeenten er 18 miljoen is verspild aan bureaucratie; 

constaterende dat het programma om het enorme aantal "productcodes" terug te dringen niet verplicht wordt opgelegd; 

overwegende dat de voorgestelde regeldruksessies een vrijblijvende aangelegenheid zijn voor gemeenten; 

verzoekt de regering, de gemeentelijke inkoop en verantwoording van jeugdhulp vanaf 2017 te standaardiseren, zodat de enorme administratieve lasten bij gemeenten en aanbieders verminderd worden en de verspilling van gemeenschapsgeld tot het verleden behoort, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Siderius en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 526 (31839). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat geen enkele Veilig Thuis organisatie voldoet aan alle eisen om de basisvoorwaarden op orde te hebben; 

overwegende dat slechts vijf Veilig Thuis regio's altijd bereikbaar zijn en slechts zes regio's altijd een vertrouwensarts beschikbaar hebben; 

van mening dat alle Veilig Thuis organisaties met spoed aan de eisen van de basisvoorwaarden moeten voldoen opdat adequate hulp voor kinderen altijd beschikbaar is; 

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat alle Veilig Thuis organisaties voor 1 november 2016 aan alle eisen van de basisvoorwaarden voldoen, en de Kamer hierover uiterlijk 1 november te informeren, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Siderius en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 527 (31839). 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat door het kabinet een actieplan regeldruk is gelanceerd dat ook geldt voor de jeugdzorg; 

constaterende dat de hervorming in de jeugdhulp kansen biedt op het verminderen van administratieve lasten maar dit niet vanzelf gaat en dat er daarom mogelijkheden bestaan om hiervoor nadere regels vast te stellen; 

constaterende dat met de VNG afspraken zijn gemaakt over de mogelijkheid van het verminderen van regeldruk en dat deze navolging verdienen; 

verzoekt de regering, in overleg te gaan met de VNG over het landelijk invoeren van deze afspraken teneinde de regeldruk in de jeugdzorg fors terug te brengen, en de Kamer hierover in oktober nader te informeren; 

verzoekt de regering tevens om hierbij aan te geven of zij deze afspraken afdoende acht teneinde te beoordelen of nadere regelgeving noodzakelijk is, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 528 (31839). 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Heel kort geleden kregen wij nog een brief van de staatssecretaris over de zogeheten Wlz-indiceerbaren. Het gaat over meervoudig ernstig gehandicapte kinderen, vaak in combinatie met gedragsproblematiek. Deze gaan vanuit de Wlz over naar gemeenten. Ik heb daar grote moeite mee. Daarom heb ik twee moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat ongeveer een derde van de kinderen met meervoudige somatische en verstandelijke beperkingen geen toegang krijgt tot de Wet langdurige zorg; 

overwegende dat dit leidt tot grote onzekerheid voor de ouders van deze kinderen en geen recht doet aan de uitgangspunten van de Wet langdurige zorg; 

van mening dat het criterium dat "er nog sprake is van ontwikkeling" te pas maar ook te onpas door het CIZ wordt gebruikt; 

verzoekt de regering, de indicatieregels zo aan te passen dat de combinatie van verstandelijke beperkingen met somatische en/of ggz-problematiek bij kinderen die leiden tot een levenslange en levensbrede afhankelijkheid van zorg, op zich zelf voldoende is voor toegang tot de Wlz, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Keijzer en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 529 (31839). 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dan nog de volgende motie. Mocht de staatssecretaris mijn eerste motie afwijzen, dan hoop ik dat hij in ieder geval met de volgende kan leven. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat 26% van de cliënten die vielen onder de zogenaamde Wlz-indiceerbaren met ingang van 1 juli 2017 niet langer toegang tot de Wlz heeft maar onder de gemeenten zal vallen; 

overwegende dat er een apart afwegingskader Wlz voor kinderen komt; 

roept de regering op, in gesprek met ouders aan te bieden om de weigering voor de Wlz-indicatie in te trekken en wanneer het nieuwe afwegingskader er is een nieuwe beoordeling te doen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Keijzer en Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 530 (31839). 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Dit laatste is van belang. De staatssecretaris zal zeggen dat hij het overgangsrecht een halfjaar heeft verlengd, maar dat laat onverlet dat er dan eenmaal een wijziging is van een Wlz-indicatie die onherroepelijk is. Ik denk dat het de betrokken ouders heel veel rust geeft wanneer zij tot die tijd gewoon onder de Wet langdurige zorg vallen en niet afhankelijk worden van zorgverzekeraars die pgb's weigeren of gemeenten die te veel herindiceren. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Ik heb één motie, die ik mede indien namens mevrouw Kooiman. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de commissie-De Winter het kabinet heeft geadviseerd om eerder gemaakte keuzes van de doelgroep voor hun onderzoek te heroverwegen; 

constaterende dat de commissie-De Winter adviseert om het vervolgonderzoek ook te richten op situaties van geweld jegens vrijwillig in de jeugdzorg geplaatste kinderen en jegens alleenstaande minderjarige vreemdelingen in de azc's, en op situaties van geweld in de jeugd-ggz, in doven- en blindeninstituten en in instellingen voor 1945; 

overwegende dat in bovengenoemde situaties de overheid in algemene zin een zorgplicht heeft vervuld en toezicht heeft gehouden; 

van mening dat het onderzoek van de commissie-De Winter uitgebreid dient te worden met deze doelgroepen; 

verzoekt de regering, het mandaat van de commissie-De Winter uit te breiden zodat het vervolgonderzoek een bredere reikwijdte kent, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bergkamp en Kooiman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 531 (31839). 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Er is een toezegging gedaan tijdens het AO. Wat is het verschil met de toezegging? 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Als de staatssecretaris volledig kan toezeggen wat in de motie staat, houd ik die aan. In het AO was er echter discussie over de vraag of de staatssecretaris op dit moment wil besluiten om het mandaat te verlengen. Als de staatssecretaris een toezegging doet naar aanleiding van onze motie, ben ik daar natuurlijk heel blij mee. 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Voorzitter. Ik begin direct met mijn motie. Het is al laat en wij hebben al veel tijd aan moties besteed vandaag. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat gemeenten, regio's en jeugdhulpaanbieders kampen met hoge administratieve lasten; 

overwegende dat standaardisering van productcodes slechts een second best oplossing is voor regio's en gemeenten die inspanningsgericht inkopen (PxQ); 

constaterende dat regio's en gemeenten die jeugdhulp resultaatgericht inkopen (outcome) zeer geringe administratieve lasten ervaren; 

constaterende dat deze inkoopsystematiek gepaard gaat met zeer hoge cliënttevredenheid en ouderbetrokkenheid en bovendien de met de Jeugdwet beoogde transformatie stimuleert; 

verzoekt de regering om in samenspraak met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gemeenten en regio's actief te stimuleren en te ondersteunen om jeugdhulp in te kopen op basis van outcomecriteria, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van der Burg en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 532 (31839). 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik diende deze motie in omdat we in de wet hebben verankerd dat outcome heel belangrijk is. We constateren dat zo'n wettelijke regeling onvoldoende wordt toegepast. Als er over standaardisering wordt gesproken, worden er kennelijk wel meters gemaakt. Op dit gebied gebeurt dat echter onvoldoende. Dit is echt de manier om van deze administratieve lasten af te komen. 

De heer Klein (Klein):

Voorzitter. Ik dien de volgende moties in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat het tijdens ots- en uhp-rechtszittingen vaak voorkomt dat de betrokken gezinsvoogd wordt vervangen; 

overwegende dat waarheidsvinding cruciaal is; 

overwegende dat waarheidsvinding in het gedrang komt wanneer de betrokken gezinsvoogd bij zitting afwezig is; 

verzoekt de regering, te bevorderen dat een direct betrokken gezinsvoogd bij dergelijke rechtszittingen aanwezig zal zijn, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 533 (31839). 

De heer Klein (Klein):

Tot slot een korte motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat waarheidsvinding verankerd is in artikel 3.3 van de Jeugdwet; 

overwegende dat waarheidsvinding versterkt wordt wanneer medewerkers van de Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instellingen ter zitting hun bijdrage onder ede leveren; 

overwegende dat het vooraf afleggen van een eed tevens ingewikkelde klachtenprocedures achteraf kan voorkomen; 

verzoekt de regering, het instellen van een dergelijke eed mogelijk te maken, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klein. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 534 (31839). 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. In de motie op stuk nr. 526 wordt de regering verzocht de gemeentelijke inkoop en verantwoording van jeugdhulp vanaf 2017 te standaardiseren. Die motie is te algemeen gesteld. Zoals bekend, zijn bij amendement enkele artikelen uit de Jeugdwet gehaald die het mogelijk maken om tot aanvullende richtlijnen te komen. Dat wil niet zeggen dat ik daar niet toe bereid zou zijn als daar een noodzaak voor is, maar dit is een te algemene stelling. Om die reden ontraad ik de motie op stuk nr. 526. 

In de motie op stuk nr. 527 wordt de regering verzocht te bewerkstelligen dat alle Veilig Thuis-organisaties voor 1 november 2016 aan alle eisen van de basisvoorwaarden voldoen. Er loopt nu een traject van de heer Jan-Dirk Sprokkereef. Dat traject is gericht op twee punten. Enerzijds wil men ervoor zorgen dat de kwaliteitsnormen en de basisvoorwaarden worden geformuleerd en anderzijds wil men een beeld ter verbetering neerzetten. Wij hebben afspraken gemaakt over de rapportage. Om die reden ontraad ik de motie op stuk nr. 527. 

In de motie op stuk nr. 528 wordt de regering gevraagd om met de VNG te praten over het landelijk invoeren van de afspraken die gemaakt worden. Tevens wordt in de motie gevraagd om, als dat onvoldoende is, te bekijken of nadere regelgeving noodzakelijk is. Daarmee wordt naar mijn mening heel goed de volgorde verwoord die wij aanhouden: wij stellen de gemeente in staat om tot standaardisering te komen en als dat onvoldoende lukt, is het aan mij, in overleg met de VNG. Ik laat het oordeel over deze motie aan de Kamer. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Ik heb een vraag over de motie op stuk nr. 526 van mevrouw Siderius. Eerder heeft de Kamer een motie van mevrouw Voortman van GroenLinks aangenomen die eveneens handelt over standaardisatie. Ik heb van de staatssecretaris begrepen dat hij bezig is met de uitvoering van die motie. Hoe wijkt de zaak waarmee de staatssecretaris bezig is — zo veel mogelijk standaarden aanbrengen in de administratieve handelingen, waar wij allemaal voorstander van zijn — af van hetgeen in de motie op stuk nr. 526 staat? 

Staatssecretaris Van Rijn:

In deze motie wordt als het ware gevraagd om op grond van een wet — ik weet even niet welke wet — te reguleren dat vanaf 2017 de gemeentelijke inkoop en verantwoording worden gestandaardiseerd. Dit betekent dat ik dat dan regel. In de eerste plaats hebben wij dan het probleem dat de bepalingen in de Jeugdwet daarvoor waarschijnlijk op korte termijn — 1 januari 2017 — niet toereikend zullen zijn. In de tweede plaats zijn wij al bezig met standaardiseringstrajecten. In het debat heb ik gezegd dat wij bijvoorbeeld bezig zijn met drie standaardtrajecten voor de informatievoorziening sociaal domein, die de gemeenten nu gebruiken om te standaardiseren. Dit lijkt mij een goede volgorde. Als dat onvoldoende mocht blijken te zijn, ben ik bereid om te bezien of wij daar de genade een handje kunnen helpen. Ik bekijk momenteel al welke haakjes in wet- en regelgeving gemaakt zouden moeten worden om dat alsdan mogelijk te maken. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Ik dank de staatssecretaris hartelijk voor het oordeel over de motie op stuk nr. 528. Ik wil de ondertekening van die motie aanpassen. De motie is niet alleen ingediend door mijzelf, maar ook door mevrouw Bergkamp en mevrouw Siderius. 

Mevrouw Siderius (SP):

Ik weet van niets. Het gaat toch om de motie op stuk nr. 528? Daar is niet met mij over overlegd. 

Mevrouw Ypma (PvdA):

Excuus! Dan heb ik dat verkeerd begrepen. In dat geval is de motie mede ingediend door mevrouw Bergkamp. 

De voorzitter:

Het is genoteerd. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Met de motie op stuk nr. 529 heb ik twee problemen. Ten eerste wordt gezegd dat het CIZ te pas en te onpas een bepaald criterium gebruikt. Ik kan daar niet achter staan. Ten tweede wordt de regering verzocht de indicatieregels zo aan te passen dat het in de motie gestelde erin past. Wij hebben niet voor niets met elkaar een wet vastgesteld met daarin criteria die vervolgens worden toegepast. Ik heb in de brief laten weten dat ik extra zorgvuldigheid in acht neem om ervoor te zorgen dat wij ofwel een zachte landing kunnen bewerkstelligen, ofwel, als er nieuwe inzichten zijn, die alsnog kunnen beoordelen. Ik kom daar nog op terug bij de bespreking van een andere motie. Om die reden ontraad ik de motie op stuk nr. 529. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

De wet kent 24 uurszorg en permanent toezicht in nabijheid. In de praktijk wordt in geval van meervoudig ernstig gehandicapte kinderen vaak gezegd dat er nog sprake is van ontwikkeling. Het resultaat is dan dat ouders moeten beargumenteren dat dit niet het geval is. Dat is zó schrijnend. Het is afschuwelijk. Ik vind dat wij dit mensen niet kunnen aandoen, omdat het duidelijk is dat er sprake is van kinderen die levenslang en levensbreed afhankelijk zullen blijven van zorg. Dat is op zichzelf al verdrietig genoeg. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Naar mijn mening kan de omgekeerde redenering ook tot schrijnende situaties leiden; als wij in een motie stellen dat de combinatie van een verstandelijke beperking met somatische en/of ggz-problematiek automatisch zal leiden tot levenslang en levensbrede afhankelijkheid van de zorg. Dat is eigenlijk dezelfde kant van de medaille. Om die reden blijf ik bij mijn oordeel. 

De voorzitter:

Heel kort. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Een korte zin, voorzitter: dat is natuurlijk veel te makkelijk en de staatssecretaris weet dat. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik wijs slechts op wat in het dictum van de motie staat. 

In de motie-Keijzer/Bergkamp op stuk nr. 530 wordt gevraagd in gesprek met de ouders aan te bieden om de weigering voor de Wlz-indicatie in te trekken wanneer het nieuwe afwegingskader er is. Dat lijkt mij op z'n minst voorbarig. We hebben een halfjaar uitstel, zodat we in staat zijn om dat te wegen, als er nieuwe inzichten zijn op grond van die nieuwe beoordeling van de Wlz-indicaties. Het lijkt mij niet goed om op voorhand te zeggen dat het leidt tot een nieuwe beoordeling wanneer dat afwegingskader er is. Dat zal moeten blijken uit het afwegingskader. Om die reden ontraad ik de motie. 

Dan kom ik op de motie-Bergkamp/Kooiman op stuk nr. 531, over de commissie-De Winter. Ik verzoek de indiensters om deze motie wellicht aan te houden. Wij zijn nog in overleg met de commissie-De Winter. Daarbij willen we een aantal afwegingen betrekken. Ik heb in het debat al een aantal uitbreidingen toegezegd, maar er zitten een paar uitbreidingen bij waarbij je er een discussie over kunt voeren of aan de orde is dat die kinderen onder de verantwoordelijkheid van het Rijk zijn gesteld. Ik wil dat zeer inhoudelijk benaderen. Het moet niet zo zijn dat het regime bepaalt of er erkenning is van mishandeling of van schade door wat er gebeurd is, maar ik wil dat juridisch even heel goed bekijken. Deze discussie hebben we ook gevoerd bij de commissie-Samson en de commissie-Deetman. Daar is om goede redenen dat onderscheid gemaakt. Ik snap dat verzoek van de Kamer, maar ik wil graag de gelegenheid hebben om er nog uitgebreid met de commissie-De Winter over te spreken. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

In het algemeen overleg dat we hierover hebben gehad, hebben ook de coalitiefracties hiervoor steun uitgesproken. Mevrouw Ypma vroeg net naar die toezegging van de staatssecretaris. Nu blijkt dat toch niet zo te zijn. Wanneer zou de staatssecretaris daarop terug kunnen komen? Er is veel onduidelijkheid en onzekerheid bij deze mensen. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik zou dat direct na het reces willen doen. Ik heb geprobeerd om tussentijds contact te hebben met de commissie-De Winter, maar dat ging niet wegens agendaproblemen. Wat mij betreft gebeurt dat direct na het reces. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik denk er nog even over na. 

De voorzitter:

Oké, maar u hebt niet heel veel tijd om er nog over na te denken. 

Mevrouw Van der Burg (VVD):

Ik heb nog even een vraag. Wij hebben het advies over de motie op stuk nr. 530 gemist. Ineens zaten we bij de motie op stuk nr. 531. Het zal wel aan mij liggen, maar wij hebben dat gemist. 

De voorzitter:

Het advies was ontraden. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Dank u, voorzitter. 

Dan kom ik op de motie-Van der Burg/Ypma op stuk nr. 532, waarin wordt verzocht om in samenspraak met de VNG de regio's actief te stimuleren om jeugdhulp in te kopen op basis van outcomecriteria. Wij onderschrijven de overwegingen in de motie. Er zijn inderdaad twee wegen die naar het Rome leiden van minder administratieve lasten. Een is door zodanig in te kopen dat die lasten als zodanig worden gereduceerd, onder andere met het traject voor de Informatievoorziening Sociaal Domein. Een heel beproefde methode is ook om met meer outcomecriteria te werken, waardoor je in het systeem zelf al minder administratieve lasten krijgt. Ik acht deze motie een ondersteuning van het beleid en laat het oordeel aan de Kamer. 

De motie-Klein op stuk nr. 533 ligt een beetje op het terrein van mijn collega. Ik interpreteer het verzoek zo dat wij in overleg zullen bekijken hoe bevorderd kan worden dat een direct betrokken gezinsvoogd bij dergelijke rechtszittingen aanwezig zal zijn. Ik wil dat graag met de staatssecretaris van V en J bespreken, evenals met Jeugdzorg Nederland. Als ik mag toezeggen dat ik zal bekijken hoe wij hier tot een oplossing kunnen komen, zou ik dat op prijs stellen. 

De voorzitter:

En uw oordeel is? 

Staatssecretaris Van Rijn:

Ik lees de motie zo dat ik in overleg met mijn collega van V en J bekijk of dit te realiseren is. Dan laat ik het oordeel aan de Kamer. 

De voorzitter:

De vraag is of dit aansluit bij uw verzoek. 

De heer Klein (Klein):

Ik houd de motie aan en ik wacht het resultaat van het overleg af. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Klein stel ik voor, zijn motie (31839, nr. 533) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Zou ik de indiener mogen verzoeken om de motie op stuk nr. 534 ook aan te houden? Ik kan me voorstellen dat het vooraf afleggen van een eed versus de procedure achteraf wenselijker is, maar ik wil met mijn collega van V en J overleggen wat de consequenties van het instellen van een dergelijke eed zijn. Ik ben dus bereid om daarover met mijn collega te spreken en om snel te laten weten of dit tot de mogelijkheden behoort. Ik zou het op prijs stellen als de heer Klein de motie zou willen aanhouden totdat ik dat overleg heb gevoerd. 

De heer Klein (Klein):

Dat lijkt me logisch, gelet op het feit dat de minister ook in de Europese Raad aanwezig is. Ik zal de motie aanhouden en ik wacht de brief af. 

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Klein stel ik voor, zijn motie (31839, nr. 534) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. U zei dat ik heel weinig tijd had, dus bij dezen houd ik mijn motie op stuk nr. 531 aan. Ik ga ervan uit dat er meteen na het reces een brief komt, met hopelijk uitbreiding. 

De voorzitter:

Op verzoek van mevrouw Bergkamp stel ik voor, haar motie (31839, nr. 531) aan te houden. 

Daartoe wordt besloten. 

Staatssecretaris Van Rijn:

In ruil daarvoor doe ik mijn best. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Over de ingediende moties wordt aan het einde van de vergadering gestemd. 

Naar boven