6 Evaluatie Wet op de parlementaire enquête

Aan de orde is de voortzetting van het debat over het rapport van de Tijdelijke commissie evaluatie Wet op de parlementaire enquête over de mogelijkheden en randvoorwaarden van het horen onder ede buiten de parlementaire enquête (34400, nr. 2). 

(Zie vergadering van 30 juni 2016.) 

De voorzitter:

Ik heet de leden van de tijdelijke commissie van harte welkom, alsmede de leden van de staf die de commissie hebben bijgestaan bij de totstandkoming van het rapport. Vandaag zal de commissie ingaan op de vragen die vorige week al zijn gesteld. Ik geef daarom nu graag het woord aan de voorzitter van de commissie, de heer Van Raak zelf. 

De heer Van Raak (SP):

Dank je wel. 

De voorzitter:

Dank ú wel, hè! 

De heer Van Raak (SP):

Voorzitter. Wij danken ook de leden voor hun inbreng over het voorstel voor een parlementaire ondervraging. Het is de leden opgevallen dat deze uitwerking van dit parlementaire instrument eenvoudig is en nauw aansluit bij bestaande wetgeving. De heer Amhaouch noemde het voorstel: een kleine, praktische innovatie. De heer Van Nispen prees onze keuzes met de woorden: waarom moeilijk doen als het ook eenvoudig kan? Mevrouw Fokke vroeg instemmend: waarom zou je een nieuw wiel uitvinden? En de heer Taverne constateerde iets kritischer: alles wat de commissie voorstelt, kan al. Wij zijn het met al deze leden eens. Wie zijn wij? Wij zijn de Tijdelijke commissie voor de evaluatie van de Wet op de parlementaire enquête, TCEWPE. Mevrouw Fokke vermeed het onze naam uit te spreken, omdat dit te veel spreektijd zou kosten. 

Deze commissie is bezig met een evaluatie van de Wet op de parlementaire enquête, met het oog op de informatiepositie van de Kamer. Daarbij proberen wij lessen te trekken uit de ervaringen met recente enquêtes: die naar het financieel stelsel, de woningcorporaties en het Fyra-debacle. Daarnaast heeft het Presidium ons gevraagd om een uitwerking te geven van de motie van de heer Segers en anderen. Deze werd ingediend in juni 2013 tijdens een debat over de Raming van de Tweede Kamer. In deze motie wordt geconstateerd dat parlementaire enquêtes veelal een aanzienlijke voorbereidingstijd vergen. Ook wordt geconstateerd dat mensen bij hoorzittingen en parlementaire onderzoeken niet kunnen worden verplicht om mee te werken en ook niet onder ede kunnen worden verhoord. De Tweede Kamer ziet hier een lacune. Met deze uitwerking van deze motie willen wij daarin voorzien. Dat karwei hebben wij met alle plezier op ons genomen. 

Ik wil de leden van de commissie, maar vooral de ondersteuning, waarvan een aantal mensen hier achter ons zit, bijzonder danken. Zij hebben bijzonder veel arbeid verzet en ook zeer gedegen werk geleverd. Alle lovende woorden van de leden aan ons, zijn in de eerste plaats een compliment aan hen. 

Na een uitgebreide zoektocht en consultatie van een keur aan deskundigen kwamen wij tot het inzicht dat een parlementaire ondervraging geen nieuwe wetgeving vraagt, omdat de huidige Wet op de parlementaire enquête ook een parlementaire ondervraging zoals de Kamer voor ogen staat, mogelijk maakt. De parlementaire ondervraging is eigenlijk een kortlopende parlementaire enquête, gericht op het verkrijgen van mondelinge inlichtingen door het onder ede horen van personen. Om een parlementaire ondervraging in goede banen te leiden, hebben wij een protocol opgesteld. Ook stellen wij voor om vijf jaar met dit middel te gaan experimenteren, waarna we kunnen zien of het de gevoelde lacune vult. 

Over het voorstel en over het protocol hebben de leden vragen gesteld. Die zullen wij zo direct beantwoorden, maar eerst willen we een aantal vragen niet beantwoorden. Dat zijn vragen om voorbeelden te noemen van onderwerpen die wel of niet geschikt zouden zijn voor een parlementaire ondervraging, vragen over welke hoorzittingen of rondetafelgesprekken in het verleden beter een parlementaire ondervraging hadden kunnen zijn, of vragen hoeveel mensen in het verleden wel of niet zijn komen opdagen bij welke hoorzitting of bij welk gesprek. Hoe interessant dit soort casuïstiek ook is, het is niet aan deze commissie om een oordeel te hebben over keuzes die de Tweede Kamer in het verleden heeft gemaakt of in de toekomst zal maken. De opdracht van deze commissie was om een uitwerking te geven aan een motie om een parlementaire ondervraging mogelijk te maken. Over welke onderwerpen daar wel of niet geschikt voor zijn, beslist de Kamer zelf in meerderheid. 

De commissie constateert dat nog voorafgaand aan de behandeling van ons verslag in een commissie een voorstel is gedaan voor een parlementaire ondervraging. Het is in eerste instantie dan ook aan die commissie om te bepalen of een voorstel voor een ondervraging daadwerkelijk wordt gedaan. Het is vervolgens aan de Tweede Kamer om te beslissen of dat een passend voorstel is. 

Voordat we overgaan tot de beantwoording van de specifieke vragen van de leden, wil ik vooraf nog enkele opmerkingen plaatsen. De heer … 

De heer Taverne (VVD):

Voorzitter, … 

De voorzitter:

Zullen we daar eerst naar luisteren, mijnheer Taverne? Ja, we laten de heer Van Raak even zijn inleiding afmaken. 

De heer Van Raak (SP):

De heer Taverne sprak de vrees uit dat de parlementaire ondervraging zou kunnen leiden tot uitholling van het instrument van de parlementaire enquête. Wij begrijpen zijn opmerking dat de parlementaire enquête het zwaarste instrument van de Kamer is, en delen zijn opvatting dat dit middel niet onnodig vaak moet worden gebruikt. Dat zou, om het in keukentaal te zeggen, het mes bot kunnen maken. Maar het middel van de parlementaire ondervraging is juist bedoeld om onnodig gebruik van de parlementaire enquête te voorkomen. Zie het als een schilmesje dat juist kan voorkomen dat het keukenmes bot wordt. Bovendien herinneren wij de heer Taverne eraan dat de huidige Wet op de parlementaire enquête een parlementaire ondervraging niet uitsluit, maar juist mogelijk maakt. De heer Taverne wees daar zelf ook al op. Als de Kamer alsnog zou besluiten dat een parlementaire ondervraging niet wenselijk is, zou eigenlijk de Wet op de parlementaire enquête moeten worden aangepast. 

De heer Taverne (VVD):

Ik dank de heer Van Raak voor de inleidende woorden, die een paar nieuwe vragen oproepen. Nogmaals: dat heeft er niets mee te maken dat ik het werk van de commissie niet waardeer. Begrijpt u mij alstublieft niet verkeerd. Ik begin met het laatste. De heer Van Raak zegt nu in feite dat we, door een vorm van een parlementaire enquête te gebruiken, het gebruik van het middel van de parlementaire enquête voorkomen. Daar komt het in feite op neer nu de parlementaire ondervraging als zodanig niet bestaat en niet anders is dan een vorm van een parlementaire enquête. Ik snap dat dat tot een ingewikkeld construct leidt, waar dit protocol nu een antwoord op moet zijn, maar ik wil voorkomen dat de indruk ontstaat dat we een soort nieuw, lichter middel introduceren dat veelvuldig gebruik van de parlementaire enquête zal voorkomen. Dat is niet zo, want het is één en hetzelfde. Ik krijg daarop graag een reflectie van de heer Van Raak. 

Daaraan voorafgaand vertelde de heer Van Raak welke vragen niet zullen worden beantwoord. Dat waren wat mij betreft wel cruciale vragen om het nu voorgestelde protocol op waarde te kunnen schatten. Een van de redenen voor het voorstel is immers dat wat we nu hebben, onvoldoende werkt. Bij rondetafelgesprekken kun je mensen bijvoorbeeld niet dwingen om te komen. Ik vind het onbevredigend als er niet een begin van een antwoord komt op de vraag hoeveel van die rondetafelgesprekken naar het oordeel van deze commissie in de nieuwe situatie een parlementaire ondervraging hadden kunnen zijn. En misschien nog wel belangrijker is de vraag: hoe vaak zijn mensen nou niet op komen dagen? Het middel dat nu wordt voorgesteld, althans de inzet daarvan, brengt met zich mee dat je wel degelijk mensen hiernaartoe kunt halen. Ik vraag de heer Van Raak, in zijn hoedanigheid van voorzitter van deze commissie, om daar een antwoord op te geven, want dat is van groot belang voor de waardering van het voorstel. 

De heer Van Raak (SP):

Dat ga ik niet doen en daar is deze commissie ook niet voor. Deze commissie is gevraagd om een motie uit te werken die door de heer Segers en anderen is ingediend tijdens een wetgevingsoverleg op 24 juni 2013 en die door de Tweede Kamer is aangenomen. In die motie werd gevraagd om een verkenning te maken van een parlementaire ondervraging en met een voorstel te komen voor de uitwerking daarvan. Het debat over het soort vragen dat tijdens een parlementaire ondervraging ter sprake kan komen, is gevoerd tijdens dat wetgevingsoverleg. Dat heeft als uitkomst gehad dat de Tweede Kamer de wens voor een nieuw middel heeft uitgesproken. De heer Taverne zegt dat als we gebruikmaken van dit middel, dat is gebaseerd op de Wet op de parlementaire enquête 2008, we dus ook vaker een beroep zullen doen op die wet; in zoverre volg ik zijn redenering. Maar dat wil niet zeggen dat we ook vaker een parlementaire enquête zullen houden, integendeel. De Tweede Kamer heeft de behoefte uitgesproken om naast de hoorzitting en het rondetafelgesprek enerzijds en de parlementaire enquête anderzijds, een middel te hebben dat flexibeler inzetbaar is, om er op die manier voor te zorgen dat de informatiepositie van de Kamer wordt verzekerd en dat zij mensen kan ondervragen, zo nodig onder ede, zonder daarvoor een "fully dressed" parlementaire enquête te organiseren. Men neemt een onderdeel uit die parlementaire enquête en formuleert een speciale onderzoeksvraag die men vervolgens aan de Kamer voorlegt. In de media wordt het ook wel een "mini-enquête" genoemd. Het is in ieder geval een ondervraging die louter gericht is op het mondeling verzamelen van informatie. Alle andere zaken van een parlementaire enquête, zoals het vorderen van stukken, het doen van uitgebreid vooronderzoek en het betreden van plekken, worden allemaal niet gebruikt. 

De heer Taverne (VVD):

Maar dat kan wel, omdat het allemaal gebeurt op basis van de Wet op de parlementaire enquête 2008. Dat doet opnieuw de vraag rijzen waarom er gekozen is voor dit construct, een protocol op basis van de Wet op de parlementaire enquête 2008. Waarom is er niet gekozen voor een beter en zwaarder vastgelegde regeling, desnoods een nieuwe wet, waarin je uitsluit dat je van een aantal middelen uit de Wet op de parlementaire enquête 2008 gebruik kunt maken? Een protocol biedt immers wel dezelfde mogelijkheden, ook al zal de praktijk dat moet uitwijzen; dat ben ik met de heer Van Raak eens. Het is een beetje alsof je zegt: we gaan iemand op basis van het Wetboek van Strafrecht vervolgen, maar dat doen we maar een klein beetje en ook niet heel veel. Maar dat laatste kan wel, want het gebeurt immers op basis van het Wetboek van Strafrecht. Als deze overwegingen voorstaan, en dat neem ik aan, waarom is er dan voor dit middel en voor deze vorm gekozen? Op deze manier voorkom je immers niet de eerdergenoemde mogelijkheden alsmede de mogelijke twijfels over de inzet van dit instrument. 

De heer Van Raak (SP):

Ik probeer de vraag van de heer Taverne goed te begrijpen. Hij stelde eigenlijk twee vragen. Hij wil allereerst weten waarom er niet voor een wet is gekozen. Het antwoord op die vraag is dat dit niet nodig is. We hebben gezocht naar de noodzaak van wetgeving, ook in het Reglement van Orde, maar die blijkt niet aanwezig. We kunnen ons voor het experiment van een parlementaire ondervraging immers baseren op de Wet op de parlementaire enquête 2008. Dat betekent dat er bijvoorbeeld vanuit een commissie een onderzoeksvraag wordt voorgelegd. Die vraag wordt eerst voorgelegd aan het Presidium, die daar vervolgens een weging aan geeft, en daarna aan de Tweede Kamer. Een meerderheid van de Tweede Kamer kan vervolgens besluiten om over te gaan tot een parlementaire ondervraging, maar dat is dus iets anders dan een "fully dressed" parlementaire enquête. In het onderzoeksvoorstel moet duidelijk naar voren komen waarom er mensen ondervraagd moeten worden, waarom juist die mensen ondervraagd moeten worden, waarom er voor dat middel is gekozen en niet voor een ander middel en waarom het nodig is dat er mondeling, en zo nodig onder ede, informatie wordt vergaard. De heer Taverne heeft gelijk als hij zegt dat het ook mogelijk is om gebruik te maken van de andere middelen uit de Wet op de parlementaire enquête 2008, zoals het vorderen van stukken en het betreden van ruimtes en dergelijke. Maar dat staat niet in de opdracht voor het parlementair onderzoek. Wij kunnen niet uitsluiten dat de Tweede Kamer als gevolg van een parlementair onderzoek via een aangepast of nieuw voorstel of een aangepaste of nieuwe commissie in meerderheid besluit dat de parlementaire ondervraging aanleiding heeft gegeven tot het doen van een parlementaire enquête. Dan zal de Tweede Kamer zich daar opnieuw over kunnen uitspreken. 

Omdat we niet zo veel tijd hebben, wil ik op vijf onderwerpen kort ingaan: karakter van de ondervraging, voorbereiding, getuige en deskundige, samenloop en evaluatie. Ik begin met het karakter van de ondervraging. Het voorliggende voorstel voor de toepassing van de wet in de vorm van een parlementaire ondervraging hebben we breed geconsulteerd. In het voorstel staat wie we allemaal hebben geconsulteerd. Het vragen van voorlichting aan de Raad van State of nog breder consulteren, is volgens ons dan ook niet echt noodzakelijk. Wij wijzen de Kamer immers enkel op de mogelijkheid die zij volgens de wet al heeft. Dit biedt ons de mogelijkheid om het gat te dichten tussen een gewone hoorzitting en een omvangrijke en langdurige parlementaire enquête. Door deze mogelijkheid toe te voegen aan de gereedschapskist van de Kamer wordt geen vervanging beoogd; het is echt een toevoeging. De ministeriële verantwoordelijkheid verandert niet. De bestaande uitleg en de praktijk zullen niet hoeven te veranderen. Een minister moet conform artikel 68 van de Grondwet en conform de actieve informatieplicht gevraagd én ongevraagd de Kamer van inlichtingen voorzien. Als de Kamer vindt dat de minister de Kamer onjuist, onvolledig of ontijdig heeft geïnformeerd, is het aan de Kamer om daar politieke gevolgen aan te verbinden. Het instrument van de parlementaire ondervraging brengt daar geen verandering in en is ook niet bedoeld als een middel om de reguliere verhouding tussen Kamer en ministers te vervangen. Dat betekent ook dat de positie van de ambtenaren met dit voorstel niet wijzigt. Het instrument biedt natuurlijk wel een duidelijke meerwaarde richting derden. Deze zullen door de medewerkingsplicht mee moeten werken aan de ondervraging. Dit hoeven zij niet zomaar te doen, want de wet biedt hun ook allerlei waarborgen. 

Wij wijzen er ook op dat alle door de leden geuite mogelijkheden, vragen en zorgen natuurlijk kunnen worden meegenomen in de afweging die de Kamer zelf maakt als zij in een concreet geval besluit tot het houden van een parlementair onderzoek. Op basis van de praktijk zal, zoals de heer Taverne ook zei, pas echt kunnen blijken wat de betekenis en meerwaarde is van het instrument waar de Kamer eerder om gevraagd heeft. 

Dan over de besluitvorming en voorbereiding. Verschillende leden hebben aandacht gevraagd voor het risico dat de Kamer te snel en te vaak naar dit nieuwe instrument zal grijpen. Mevrouw Fokke noemde dit een "parlementair vluggertje". De heer Van Nispen heeft terecht gezegd dat de Kamer daar zelf bij is; er is een meerderheidsbesluit nodig. Hoe zorgen wij ervoor dat dit besluit zorgvuldig wordt genomen? 

Ik wijs er om te beginnen op dat de Tweede Kamer nu al een uitgebreide procedure voor het nemen van dergelijke besluiten heeft vastgelegd in de Regeling parlementair en extern onderzoek. Dit betekent dat binnen de Kamer verschillende procedurele stappen moeten worden doorlopen om tot een besluit te komen. Zo wordt vaak eerst een motie in stemming gebracht en wordt vervolgens het onderzoeksvoorstel opgesteld door een vaste commissie. Het Presidium stelt een appreciatie van het voorstel op en dan wordt het in de Kamer in stemming gebracht. 

De regeling schrijft ook voor dat in het onderzoeksvoorstel onder meer de aanleiding en de onderzoeksvragen worden beschreven en een onderbouwing wordt gegeven van de keuze voor het inzetten van het instrument. In het geval van een parlementaire ondervraging moeten de indiener of de indieners dus goed kunnen beargumenteren waarom het nodig is om personen te verplichten tot medewerking aan een verhoor, eventueel onder ede. Wij zijn het volmondig met de heer Bisschop eens dat als het even kan, minder vergaande middelen moeten worden gekozen. Het gaat hier ook altijd om de proportionaliteit. 

In dezelfde Regeling parlementair en extern onderzoek worden bovendien alle criteria beschreven waaraan een onderzoeksvoorstel moet voldoen. Dit in antwoord op de vraag van mevrouw Koşer Kaya naar een standaardopzet. De indieners van een voorstel kunnen hierover uiteraard advies inwinnen bij de ambtelijke staf zoals dit nu ook al kan en ook veel gebeurt. 

De heer Taverne (VVD):

De heer Van Raak refereerde aan de regeling voor het parlementair onderzoek. In eerste termijn is al gezegd dat nu gebruik wordt gemaakt van de zwaarste regeling om een lichtere variant te introduceren. Een van de argumenten is dat er niets tussen een parlementaire enquête en de parlementaire ondervraging zit. Dat is niet waar, want wij kennen het parlementair onderzoek. Dat is weliswaar op dezelfde en soortgelijke regelingen gebaseerd, maar waarom nu een lichtere variant van de parlementaire enquête introduceren op basis van dezelfde wet als er ook een mogelijkheid is voor een parlementair onderzoek dat lichter is dan een parlementaire enquête en waarvan niet overdreven veel gebruik wordt gemaakt? 

De heer Van Raak (SP):

Omdat een parlementaire ondervraging iets anders is dan een parlementair onderzoek. Een parlementaire ondervraging biedt de Kamer de mogelijkheid om mensen te horen, mensen te verplichten en mensen onder ede te horen. Dit middel kan ook vrij snel worden ingezet. Als het protocol wordt gevolgd, kan het binnen vier tot twaalf weken. Het is een zorgvuldig instrument waarbij getuigen en deskundigen ook rechten hebben en de bescherming krijgen die nodig is — ik kom daar later op terug — maar het is echt een heel ander middel. De Kamer heeft gevraagd naar een uitwerking van dit middel. De Kamer heeft gevraagd naar een parlementaire ondervraging. De Kamer heeft gezegd dat dit nuttig zou zijn in haar parlementaire gereedschapskist en wij hebben daarvan een uitwerking gegeven. 

Wij zullen niet alleen de besluitvorming over de ondervraging maar ook de daarop volgende voorbereiding op de ondervraging zorgvuldig moeten aanpakken. De heer Amhaouch heeft hier terecht aandacht voor gevraagd. Bij haar besluitvorming over de parlementaire ondervraging zal de Kamer zich dus ook de vraag moeten stellen of een ondervragingscommissie zich gedegen kan voorbereiden. Op basis van onze uitgebreide verkenning concluderen wij dat Kamerleden bij een parlementaire ondervraging meerdere mogelijkheden hebben. Zo kan een ondervragingscommissie kennisnemen van openbare rapporten, informele voorbereidende gesprekken voeren en de schriftelijke verklaringen van getuigen en deskundigen bestuderen. Ook een training in verhoortechnieken behoort tot de mogelijkheden; een niet te onderschatten vaardigheid. Een parlementaire ondervraging is een instrument van de Kamer, net als een parlementair onderzoek of een parlementaire enquête. Dit maakt dat leden van een ondervragingscommissie wordt gevraagd om in gezamenlijkheid een opdracht uit te voeren, om los te komen van hun partijpolitieke kleur. Dat is belangrijk wanneer je dit soort vergaande bevoegdheden inzet. 

Dan kom ik op de positie van getuigen en deskundigen. 

De voorzitter:

De heer Amhaouch heeft nog een vraag over het vorige punt. 

De heer Amhaouch (CDA):

Ik kom terug op die zorgvuldige voorbereiding. Is de commissie van mening dat die voldoende geborgd is in het protocol? Of kunnen we er een extra stap in opnemen? 

De heer Van Raak (SP):

Ik kom nog terug op het voorstel dat de heer Amhaouch in eerste termijn heeft gedaan. Wij denken dat dit voldoende is. Er is lang over nagedacht. Daarom doen we dit voorstel nu ook. Ik kom iets later nog terug op het specifieke voorstel van de heer Amhaouch. 

Een aantal leden, onder wie de heer Taverne en de heer Van Nispen, had nog vragen over de positie van getuigen en deskundigen. De commissie is het volledig met deze leden eens dat een parlementaire ondervraging een ingrijpende gebeurtenis kan zijn voor een getuige of deskundige. Een zorgvuldige voorbereiding is daarom ook van zeer groot belang. Bij die zorgvuldige voorbereiding hoort ook dat de commissie nagaat of een persoon die zij op het oog heeft, wel de meest geschikte is. Daarbij zal natuurlijk ook moeten worden gekeken naar de situatie waarin deze potentiële getuige of deskundige zich bevindt, bijvoorbeeld gelet op eventuele andere onderzoeken. Daar kom ik later ook nog op terug. 

In de voorbereiding op een ondervraging zijn geen formele voorgesprekken voorzien, zoals bij een reguliere enquête. Dat wil echter niet zeggen dat er vooraf geen contact kan zijn tussen getuige en commissie. Integendeel, dat lijkt ons juist van groot belang. Daarnaast introduceren we twee nieuwe waarborgen voor de getuigen, de schriftelijke verklaring, die voorafgaand aan de ondervraging openbaar wordt gemaakt, en de openingsverklaring. Die biedt de getuige de mogelijkheid om zijn of haar verhaal in eigen woorden te vertellen, voordat de commissie aan de ondervraging begint. Deze nieuwe waarborgen kunnen ook tegenwicht bieden aan het punt dat de heer Bisschop aan de orde stelde, namelijk het risico dat een getuige door middel van de ondervraging in het beklaagdenbankje terechtkomt. Dat is nadrukkelijk niet de bedoeling. 

Door de getuige de ruimte te geven om eerst in eigen woorden over het onderwerp van de ondervraging te spreken, onderstrepen we nog eens dat het de Kamer te doen is om het verkrijgen van inlichtingen ten behoeve van de informatiepositie van de Kamer. Vervolgens is het uiteraard aan de commissie om het doel van de ondervraging steeds scherp in het oog te houden. Zij zal er steeds voor moeten waken, zo menen wij, dat het een tribunaal wordt. Dat is trouwens bij de reguliere parlementaire enquête niet echt anders. De wet biedt daarnaast de mogelijkheid om een verhoor achter gesloten deuren te doen plaatsvinden. Ook kan een commissie kiezen voor een verhoor zonder beeld- of geluidsregistratie. 

Als slot van dit deel kom ik op de vraag van mevrouw Koşer Kaya over de mogelijkheden van bezwaar en beroep. De wet biedt op dat punt al een regeling. Indien een getuige meent dat hij ten onrechte wordt opgeroepen voor verhoor of dat er sprake is van een verschoningsgrond, kan hij zijn medewerking weigeren. Als de commissie volhardt in haar oproep, zal zij naar de rechter moeten stappen om medewerking daadwerkelijk af te kunnen dwingen. De rechter zal vervolgens toetsen of het handelen van de commissie in overeenstemming is met de wet. Wij zien hierbij geen rol voor de Voorzitter van de Kamer. Wij denken ook dat dit een heel moeilijke rol zou zijn. 

Een aantal leden had vragen over een samenloop van een parlementaire ondervraging met onderzoeken van andere instanties, waaronder het Openbaar Ministerie. Wij zijn het met deze leden eens dat hiermee zorgvuldig moet worden omgegaan. Wij benadrukken nogmaals dat het altijd aan de Kamer is om te beslissen wanneer en waarover een parlementaire ondervraging gehouden wordt. Niemand is er echter bij gebaat als andere onderzoeken onnodig worden belemmerd of doorkruist. Niets staat het dan ook in de weg dat de Kamer gedurende de besluitvorming over een parlementaire ondervraging informatie inwint bij bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie over eventueel lopende of op handen zijnde onderzoeken naar soortgelijke feiten. Ook nadat het besluit is genomen, mag van de ondervragingscommissie worden verwacht dat afstemming wordt gezocht. Dat is overigens nu ook al gebruikelijk bij enquêtes. Wij vinden het echter niet verstandig om de start van een ondervraging afhankelijk te maken van het overleg dat hierover wordt gevoerd, zoals de heer Amhaouch voorstelde. Dan zou de Kamer de toepassing van haar grondwettelijke onderzoeksrecht te veel afhankelijk maken van andere partijen, in dit geval het OM. Wij verwachten overigens niet dat samenloop bij elke ondervraging altijd een probleem zal zijn; integendeel. Bovendien zouden we dat overleg niet alleen met het Openbaar Ministerie maar met alle mogelijke onderzoeksinstanties moeten regelen, zoals inspecties, toezichthouders et cetera. 

De heer Taverne (VVD):

De heer Van Raak stelt dat hij die samenloop niet vaak verwacht; integendeel. Daar sla ik op aan. Wat brengt hem tot de overtuiging dat het integendeel het geval zal zijn? 

De heer Van Raak (SP):

We hebben nu al bij andere onderzoeken, zeker bij enquêtes, dezelfde situatie. Het probleem is dat het inwinnen van informatie door de Tweede Kamer niet afhankelijk kan zijn van een soort toestemmingsrelatie met derden, ook niet met het Openbaar Ministerie. De onderzoeken zijn ook naar hun aard totaal verschillend. Het OM doet strafrechtelijk onderzoek, met een schuldvraag. Met een parlementaire ondervraging wordt informatie verkregen. Dat is heel anders. Het doen van strafrechtelijk onderzoek sluit een ondervraging niet uit, en andersom ook niet. Ik kom daar zo nog heel kort op terug. Als er een ondervraging is geweest, wil dat ook niet zeggen dat er geen strafrechtelijk onderzoek meer kan plaatsvinden. Het is alleen wel zo dat wat gedeeld wordt bij de ondervraging niet kan dienen als bewijs in een strafrechtelijk onderzoek. Ik kom daar straks nog op terug. Dat bewijs kan mogelijk wel op andere manieren worden verkregen. 

De heer Taverne (VVD):

Dat sluit niet uit dat een parlementaire ondervraging, overigens net als een parlementaire enquête, wel degelijk de rechtsgang, met name de rechtsvervolging, kan belemmeren. De overweging om een parlementaire ondervraging te beginnen, is informatievoorziening. Maar ik hoop dat de heer Van Raak het met mij eens is dat er ook andere, politieke en zelfs soms publicitaire, overwegingen een rol kunnen spelen bij een parlementaire enquête, en ongetwijfeld ook bij de inzet van een ondervraging. Die kunnen vervolging in de wielen rijden. Dan weten we wel heel veel, maar als wat we weten strafwaardig is maar niet meer vervolgd kan worden, of in ieder geval moeilijker wordt, dan is dat toch het paard achter de wagen spannen? 

De heer Van Raak (SP):

Een parlementaire ondervraging is niet anders dan een parlementaire enquête, anders dan dat het middel veel minder ingrijpend is. Als het gaat om de verhouding tot strafrechtelijke onderzoeken door bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie, dan is dit middel niet anders, behalve dat het, als het al verstorend is, minder verstorend zal zijn. Daardoor is het ook heel belangrijk, en benadrukken wij dat bij deze behandeling, dat voorafgaand contact wordt gezocht met het Openbaar Ministerie als dat nodig is gezien het onderwerp of de personen die ondervraagd worden, zoals dat nu bij een enquête ook gebeurt. Gedurende het proces zal dat contact er moeten zijn. De ervaringen uit het verleden met enquêtes laten zien dat dit werkendeweg tot een samenwerking leidt. Iets anders is de vraag of het parlementaire onderzoek wordt gebruikt voor publicitaire of partijpolitieke doeleinden. Op dat punt wijs ik op de regeling dat er vanuit de commissie een groot afgewogen onderzoeksvoorstel moet komen, waarin van alles moet komen te staan: de aanleiding voor het onderzoek, een vastomlijnde onderzoeksvraag, indicaties van kosten, tijdsduur en benodigde ondersteuning en een onderbouwing voor de keuze om het onderzoeksinstrument in te zetten. Er zal dan uiteindelijk een meerderheid van de Kamer voor moeten zijn. Door het feit dat de Tweede Kamer hiermee in meerderheid moet instemmen lijkt mij de kans dat het een publicitair vluggertje of een partijpolitieke opzet wordt, een stuk geringer. Dat geldt overigens voor elk instrument van de Tweede Kamer. Dat geldt ook voor de parlementaire enquête. Daar zijn we zelf bij. 

De heer Amhaouch (CDA):

In eerste termijn hebben we de suggestie gedaan om te komen tot afstemming met het Openbaar Ministerie in plaats van zoals de commissie verwoordt, toestemming te vragen aan het Openbaar Ministerie. Is de commissie het met mij eens dat je het minimaal een keer aan de voorkant zou moeten doen, zodat je in ieder geval in het protocol een afstemmoment hebt met het Openbaar Ministerie? Het is natuurlijk altijd aan de commissie of aan de Kamer zelf wat ze daarmee gaat doen. 

De heer Van Raak (SP):

We zijn het er van harte mee eens dat dit moet gebeuren. Dat gebeurt in de praktijk ook, in ieder geval in de praktijk van de parlementaire enquête. Bij de praktijk van de parlementaire ondervraging zal dat, denk ik, altijd gebeuren als de aard van de personen en de aard van het onderwerp daarom vragen. Dus ik denk niet dat we het vast behoeven te leggen maar dat het gewoon onderdeel wordt van de werkwijze, omdat dat ook logisch is. Als het bij een enquête logisch is, lijkt mij dat bij een ondervraging zeker niet minder logisch. Mocht dat tot problemen leiden, wat wij niet voorzien, dan hebben we er niet voor niets voor gekozen om te gaan experimenteren. Dan kunnen we in de evaluatie natuurlijk kijken of dit nieuwe instrument een wettelijke basis behoeft of dat aanpassing van de Wet op de parlementaire enquête of het protocol nodig is. Dat kunnen we niet uitsluiten. Dit is het protocol waarvan we denken dat het goed is en waarvan we hopen dat onderzoeks- en ondervragingscommissies daarmee gaan werken, zodat we over een paar jaar ook kunnen zien of het protocol goed werkt. Mocht onderweg blijken dat dit niet zo is, mocht na een of twee ondervragingen blijken dat er problemen zijn, dan staat het de Kamer natuurlijk te allen tijde vrij om het protocol aan te passen. 

De heer Amhaouch (CDA):

U zegt: we gaan ermee van start en dan komen we het gaandeweg wel tegen. Maar volgens mij heeft de historie aangetoond dat dit vraagstuk vaak naar boven komt wat betreft het Openbaar Ministerie. Ik vraag mij dan ook af wat het bezwaar is om het toch op te nemen in het protocol, niet als toetsing maar wel als afstemming vooraf. 

De heer Van Raak (SP):

Je moet dingen opnemen als je problemen verwacht. We verwachten geen problemen omdat er in de praktijk bij parlementaire instrumenten vaker afstemming is met het Openbaar Ministerie, zeker in het geval van een parlementaire enquête. We verwachten dat dit bij de ondervraging ook het geval zal zijn. Soms zal dat niet het geval zijn. Soms zal het zo zijn dat bij een ondervraging die bedoeld is om bepaalde informatie te krijgen, er gezien het onderwerp en de personen helemaal geen sprake zal of kan zijn van een strafrechtelijk onderzoek en dat dit ook helemaal niet verwacht wordt. In dat geval zou het erg plichtmatig zijn om te verplichten in het protocol op te nemen om contact te hebben met het OM. Dan zouden we onszelf alleen maar extra werk bezorgen. Dus we verwachten daar geen problemen mee, niet omdat er geen samenloop kan zijn maar omdat er in de praktijk veel samenwerking is met het OM en er voorafgaand en tijdens ook contact wordt gezocht met het OM. Mochten er problemen blijken, dan kan de Tweede Kamer het stante pede aanpassen. Sterker nog, het protocol is ook niet verplichtend. Het staat dus niemand in de weg om dat te doen. 

Ten slotte op dit punt de vraag hoe de parlementaire ondervraging zich verhoudt tot het uitgangspunt dat niemand verplicht is om medewerking te verlenen aan zijn of haar veroordeling. De heren Taverne en Van Nispen stelden daar vragen over. De Wet op de parlementaire enquête kent op dit punt een heldere regeling. Documenten en verklaringen die zijn afgelegd op vordering van een enquêtecommissie mogen niet worden gebruikt als bewijs in een gerechtelijke procedure. Dat geldt dus ook voor een verklaring die op vordering van een ondervragingscommissie is afgelegd. Op deze manier wordt ervoor gezorgd dat de medewerkingsplicht die geldt bij een parlementaire enquête, geen inbreuk maakt op het recht om niet te hoeven meewerken aan je eigen veroordeling, zoals ook voortvloeit uit artikel zes van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Overigens geldt deze bewijsuitsluitingsregel niet voor de schriftelijke verklaring en de openingsverklaring die de getuige op grond van het protocol kan afleggen. Die zijn immers niet op vordering van de commissie afgelegd. 

De heer Taverne vroeg naar de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. Dat Hof heeft zich eerder specifiek uitgelaten over de parlementaire enquête in Nederland en de hier geldende wettelijke regeling van bewijsuitsluiting. In die uitspraak onderstreept het Hof dat een parlementaire enquête geen strafrechtelijke procedure is in de zin van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Daarbij is het goed om nog even te benadrukken dat de bestaande wettelijke regeling geenszins verhindert dat iemand wordt vervolgd voor feiten die ook in de enquête of in een ondervraging een rol hebben gespeeld. De wet sluit alleen uit dat verklaringen, afgelegd op vordering van een enquêtecommissie, worden gebruikt als bewijs. Dus nogmaals, ook in de richting van de heer Amhaouch, voor de zekerheid: op basis van ander bewijs, dus bewijs uit een andere bron, kan de strafbare gedraging zelf nog steeds leiden tot een veroordeling door de strafrechter. Dat gebeurt ook in de praktijk en dat zal bij een ondervraging niet anders zijn. 

Ik kom bij het laatste punt, de evaluatie. Een nieuw instrument is een kwestie van uitproberen en vervolgens evalueren. In het protocol stellen wij een periode van vijf jaar voor. Daarna vervalt het protocol, tenzij de Kamer anders besluit op basis van een evaluatie die na vier jaar wordt uitgevoerd. Maar waarom niet al na twee jaar evalueren, vroeg de heer Taverne. Hierbij wijzen wij erop dat ondervragingscommissies, net als de reguliere enquêtecommissies, na afloop van hun werkzaamheden wordt gevraagd om een verslag op te stellen van hun ervaringen. Mocht om wat voor reden dan ook mede op basis van de verslagen blijken dat het opportuun is om eerder te evalueren, dan kan de Kamer daartoe te allen tijde besluiten. Op basis van die evaluatie — ik zei het al in de richting van de heer Amhaouch — kan de Kamer ook besluiten om het protocol aan te passen. Daar gaat de Kamer zelf over. Wij hebben voorgesteld om na vier jaar te evalueren. Dan hebben wij hopelijk ook twee periodes te pakken en enige ervaring opgedaan. Sommige mensen zeggen dat er weinig ondervragingen komen en sommigen zijn bang dat er heel veel ondervragingen zullen komen, maar wij weten het niet. Wij kunnen niet in de toekomst kijken. Daarom lijkt het ons dus goed om enige ervaring op te doen. Hopelijk gaan de onderzoekscommissies met het protocol werken, zodat wij ook het protocol goed kunnen evalueren. Of de Kamer dus het instrument van de parlementaire enquête vaak zal inzetten, is, zoals gezegd, aan de Kamer. Daarom, voorzitter, is ook nu de Kamer aan zet. 

De voorzitter:

In letterlijke zin, want we gaan luisteren naar de tweede termijn van de Kamer. De eerste spreker is de heer Taverne van de fractie van de VVD. 

De heer Taverne (VVD):

Voorzitter. Dank aan de commissie en in het bijzonder aan de voorzitter van de commissie voor zijn uitvoerige beantwoording. Laat mij nogmaals stellen dat mijn kritische vragen niet afdoen en niet de bedoeling hebben om af te doen aan het werk dat is verzet, waarvoor nogmaals hulde aan de leden en de medewerkers van de commissie, maar voortkomen uit grote betrokkenheid van de VVD-fractie en mijzelf bij dit onderwerp. Dit heeft namelijk alles te maken met het versterken van de positie van de Kamer en van de eigen middelen van de Kamer. Zonder de betekenis dat het belangrijk is omdat het ons betreft, het is belangrijk omdat het de instrumenten van dit parlement betreft. 

Zoals uit de interrupties bleek, blijf ik toch met een wat onbevredigend gevoel achter ten aanzien van de antwoorden op mijn vragen naar de staande praktijk waaraan met de invulling van dit instrument een einde zou moeten komen. Ik heb het dan met name over de wijze waarop het zich verhoudt tot de huidige ondervragingen en ronde tafels, juist omdat die eerder, door onder anderen de indiener van de motie, uitdrukkelijk zijn genoemd als onderdeel dat met dit instrument beter zou kunnen worden ingevuld. Maar goed, de commissie en haar voorzitter gaan over de eigen antwoorden. 

Ik stel ook vast dat zowel de heer Van Raak als de heer Segers, die hier niet aanwezig is maar indiener van de motie is, in de openbaarheid heeft uitgesproken van oordeel te zijn dat dit instrument veel en vaak zal worden ingezet. Vandaar ook mijn vraag in eerste termijn of de evaluatie naar voren kan worden gehaald. Ik heb het antwoord van de heer Van Raak daarop gehoord. Het zou mij een lief ding waard zijn als de commissie toch een inspanning zou kunnen leveren om de evaluatie iets naar voren te halen, misschien naar drie jaar, juist omdat het voornemen is om het vaak te gebruiken. Als dat allemaal anders is, kan de Kamer daar zelf over gaan, maar ik denk dat dit een belangrijke toenadering zou zijn. 

Tot slot. De VVD-fractie is nog steeds kritisch, maar dat zal de commissie niet verbazen. Ik zal de antwoorden betrekken bij de standpuntbepaling van de VVD-fractie. 

De heer Van Nispen (SP):

Ik heb goed geluisterd naar de heer Taverne, net zoals ik zonet goed heb geluisterd naar de beantwoording van de vragen die we vorige week hebben gesteld. Ik hoor uiteindelijk geen conclusie. De heer Taverne gaat nogmaals goed luisteren. Ik probeer te begrijpen wat in de kern het bezwaar van de VVD-fractie is tegen het verder vullen van de gereedschapskist van de Kamer, tegen het opvullen van de lacune die we hebben geconstateerd tussen enerzijds de vrijwillige verschijning op de hoorzitting en anderzijds de diepgravende langdurige parlementaire enquête. 

De heer Taverne (VVD):

Ik zal mijn eerste termijn, waarin ik een heel aantal bezwaren heb opgeworpen, niet overdoen. Het belangrijkste is dat alles wat nu wordt voorgesteld, al kan. De heer Van Raak heeft dat ook bevestigd. Weliswaar wordt in een protocol vastgelegd hoe het wordt ingezet, maar er staat niets in de weg om dat anders te doen, omdat het gebeurt op basis van de Wet op de parlementaire enquête. Een belangrijk argument om kritisch te zijn is dat het wordt voorgesteld als een nieuw middel tussen het rondetafelgesprek en de parlementaire enquête, terwijl er nog steeds ook een parlementair onderzoek is. Zoals gezegd vindt u in mij altijd een bereidwillig oor als het gaat om het versterken van de positie van het parlement en in het bijzonder deze Kamer. Dat neemt niet weg dat ik, ook met dat uitgangspunt, kritisch hierop ben. Ik vraag mij af of we uiteindelijk het paard niet achter de wagen spannen. 

De voorzitter:

Dat is uw eerste termijn samengevat. 

De heer Taverne (VVD):

Ja, dit keer in het kort, voorzitter. 

De voorzitter:

Heel goed. Fijn dat we het nog even mochten horen, daar niet van. De heer Van Nispen heeft nog een vraag, dus misschien wilt u nog even bij het spreekgestoelte blijven, mijnheer Taverne. 

De heer Taverne (VVD):

Ik wil de agenda niet onnodig belasten, voorzitter. 

De voorzitter:

Nee, maar de heer Van Nispen denkt daar anders over. 

De heer Van Nispen (SP):

Ik spreek echt de hoop uit dat de grootste fractie in de Kamer wil meewerken aan dit grondige onderzoek en aan het verder vullen van de gereedschapskist ter versterking van de Tweede Kamer. 

De voorzitter:

Heel goed. 

De heer Taverne (VVD):

Ik heb het gehoord, voorzitter. 

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Mijn inbreng is een geheel andere. Het verschil tussen de VVD en D66 wordt in dezen wel iets groter. Gelukkig maar, want ik denk dat dit instrument een geweldig instrument is in aanvulling op wat we nu in de Kamer aan instrumenten hebben. Mijn complimenten daarvoor. Ook mijn complimenten voor de kraakheldere beantwoording van de vragen. Ik dank de commissieleden ervoor dat zij zo geweldig veel werk hebben verricht. Mijn collega Fokke zal mede namens D66 een motie indienen waarin wij dit tot uitdrukking laten komen. 

Voorzitter, ik dank u voor het voorzitten. Geweldig hè! 

De voorzitter:

Fijn hier weer te zijn en u te mogen voorzitten. 

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Ik maak van de gelegenheid gebruik om de commissie en in het bijzonder haar voorzitter te bedanken voor de beantwoording van de vragen. Wij hebben wat zorgen geuit, maar wat mij betreft zijn die voldoende weggenomen. Ik zal de fractie adviseren om deze denklijn te volgen. 

De voorzitter:

Dat hebt u maar weer in de pocket, mijnheer Van Raak. 

De heer Van Nispen (SP):

Voorzitter. Ook van mijn kant hartelijke dank voor de heldere beantwoording. De SP heeft in eerste termijn al haar steun uitgesproken voor dit initiatief. Ik denk dat het heel goed is dat wij de parlementaire gereedschapskist verder vullen. Daarom heb ik de motie medeondertekend waarmee dit nuttige instrument wordt toegevoegd aan die gereedschapskist. Het zou mij echt verbazen, maar ook teleurstellen, als de grootste fractie daarin niet zou meegaan. 

De heer Amhaouch (CDA):

Voorzitter. Ook namens het CDA dank aan de commissie voor de heldere uitleg, zeker in reactie op de vragen om zorgvuldige voorbereiding en om afstemming met het OM. Wij hadden daar iets meer in gezien, maar wij zien dat het protocol niet verplichtend is. Wij blijven erop hameren. Het CDA is niet bang voor uitholling van het instrument of voor het gebruik van het instrument voor publicitaire stunts. Wij zien het gewoon als een opvulling tussen het parlementair onderzoek en de parlementaire enquête. De Kamer is er zelf bij hoe zij dit instrument gaat gebruiken. Wij sluiten ons aan bij de motie van mevrouw Fokke. 

De voorzitter:

Mevrouw Fokke, eerst het muziekkorps of pas na afloop? 

Mevrouw Fokke (PvdA):

Voorzitter. Op de laatste dag voor het reces wordt de druk toch nog wat opgevoerd, maar ik denk dat ik het aankan. Ik dank de commissie hartelijk voor de heldere antwoorden. De Partij van de Arbeid was al positief en is nog steeds positief. Laten wij gewoon aan de slag gaan. Wij kunnen het er nog heel uitvoerig en uitbundig over hebben. Wij kunnen het Wetboek van Strafrecht erbij halen. Als je overigens alle protocollen die bij dat wetboek horen wilt afschaffen, dan ben je nog wel even bezig. Laten wij dat dus vooral niet doen, maar laten wij aan de slag gaan. Er was al een vooraankondiging gedaan, maar hier is de motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de Tijdelijke commissie voor de evaluatie van de Wet op de parlementaire enquête op verzoek van de Kamer een uitwerking heeft gegeven aan de motie-Segers c.s. waarin wordt verzocht om een verkenning naar de zogeheten parlementaire ondervraging; 

overwegende dat de commissie gedegen onderzoek heeft verricht en haar bevindingen heeft opgenomen in een helder verslag; 

spreekt waardering en dank uit voor het werk dat de commissie heeft verricht; 

spreekt voorts uit de conclusies en aanbevelingen van de commissie over te nemen en het tijdelijk protocol parlementaire ondervraging vast te stellen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Fokke, Koşer Kaya, Van Nispen, Bisschop en Amhaouch. 

Zij krijgt nr. 4 (34400). 

Tot zover de termijn van de Kamer. Wij gaan nog even luisteren naar de voorzitter van de commissie voor een slotwoord en voor — dat houdt ons in spanning — zijn oordeel over de motie. 

De heer Van Raak (SP):

Mijnheer de voorzitter. De heer Van Nispen noemt het een nuttig instrument, mevrouw Koşer Kaya spreekt van een geweldig instrument, de heer Bisschop zegt dat de zorgen voldoende zijn weggenomen. In verschillende kleuren en vormen heeft de Kamer haar ondersteuning aan dit nieuwe instrument uitgesproken. Dat vind ik heel belangrijk. Alle complimenten aan ons, Kamerleden op de eerste rij, gelden toch vooral de medewerkers die nu op de tweede rij zitten. 

De heer Amhaouch zegt: het is altijd aan de Kamer zelf, het is aan ons hoe wij dit instrument gaan gebruiken. Mevrouw Fokke zegt: laten we aan de slag gaan. Laten we dat doen! We krijgen straks een nieuw instrument. We gaan experimenteren om uit te vinden hoe we dat gaan gebruiken, wanneer we dat gaan gebruiken en hoe dat een aanvulling kan zijn op ons werk en de informatiepositie van de Kamer kan verbeteren. 

De heer Taverne heeft nog een onbevredigd gevoel. Dat vind ik jammer, zeker zo vlak voor het reces. Ik kan mij dat enigszins voorstellen omdat zijn partij destijds ook niet de motie van de heer Segers en anderen heeft ondersteund waarmee deze commissie een opdracht kreeg voor het uitwerken van een parlementaire ondervraging. Dat snappen wij goed. De heer Taverne zegt dat parlementaire ondervraging eigenlijk al mogelijk is, dat het protocol vrijwillig is en dat dit niet echt een nieuw instrument is, maar een uitwerking van de Wet op de parlementaire enquête. De heer Taverne noemt dat als een mogelijke reden om bezwaar te hebben. Wij zouden ons ook kunnen voorstellen dat dit juist redenen zijn om geen bezwaar te hebben. Die overweging willen wij de heer Taverne nog meegeven. 

Ten slotte hartelijk dank voor de motie, waarover wij het oordeel graag aan de Kamer laten. 

De voorzitter:

Hartelijk dank! Ik dank de voorzitter van de commissie, de leden van de commissie en de ambtelijke ondersteuning. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Dit voorstel staat op de stemmingslijst voor vanavond of wellicht vannacht. Hetzelfde geldt voor die ene motie. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Naar boven