Tweede Kamer der Staten-Generaal

35 570 XII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (XII) voor het jaar 2021

Ontvangen 15 september 2020

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

Vergaderjaar 2020–2021

1 GERAAMDE UITGAVEN EN ONTVANGSTEN

Figuur 1 Verdeling geraamde uitgaven IenW 2021 (bedragen x € 1 mln.). Totaal € 16.476,9 miljoen

Figuur 2 Geraamde uitgaven verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln.). Totaal € 1.177,4 miljoen

Figuur 3 Geraamde ontvangsten verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (bedragen x € 1 mln.). Totaal € 19,6 miljoen

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 2.3, eerste lid, van de Comptabiliteitswet 2016 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld.

Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat/begrotingsstaten voor het aangegeven jaar vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaten opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en de lasten, het saldo van de baten en de lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de in de staat opgenomen agentschappen Rijkswaterstaat (RWS), Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) voor het onderhavige jaar vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de agentschappen.

De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,C. van Nieuwenhuizen-Wijbenga

B. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ DE BEGROTINGSARTIKELEN

Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft drie begro-tingen:

  • 1. de beleidsbegroting (Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting),

  • 2. de begroting van het Infrastructuurfonds (Hoofdstuk A van de Rijksbegroting) en

  • 3. de begroting van het Deltafonds (Hoofdstuk J van de Rijksbegroting).

Voor u ligt de beleidsbegroting Hoofdstuk XII.

De twee fondsbegrotingen van IenW, het Infrastructuurfonds en het Deltafonds, worden gevoed vanuit de beleidsbegroting Hoofdstuk XII via beleidsartikel 26 (Bijdrage Investeringsfondsen).

In de beleidsbegroting Hoofdstuk XII worden de uitgaven geraamd en verantwoord voor de beleidsuitgaven van IenW, waaronder beleidsonder-zoeken, subsidies en bijdragen aan medeoverheden en/of internationale organisaties. Ook de apparaatsuitgaven voor het kerndepartement worden begroot op de beleidsbegroting.

Op beide fondsbegrotingen worden de uitgaven aan concrete investe-ringsprojecten en -programma’s geraamd, evenals de uitgaven voor beheer, onderhoud en vervangingen van de infrastructuur. De doelstelling van het Infrastructuurfonds is wettelijk vastgelegd in de Wet op het Infrastructuurfonds (Stb. 1993, 319): «het bevorderen van een integrale afweging van prioriteiten en het bevorderen van continuïteit van middelen voor infrastructuur». De instelling van het Deltafonds is wettelijk geregeld in de Waterwet (Stb. 2009, 107), met als doel de bekostiging van maatregelen, voorzieningen en onderzoeken op het gebied van waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterkwaliteit.

MIRT Overzicht

Alle investeringsprojecten en -programma’s in het Infrastructuurfonds en Deltafonds zijn opgenomen in het MIRT Overzicht. Dit overzicht wordt aan de Tweede Kamer aangeboden op Prinsjesdag en biedt verdieping op de informatie die voor de projecten is opgenomen in de begrotingen van het Infrastructuurfonds en Deltafonds. In principe is van ieder investeringsproject en -programma een projectblad opgenomen in het MIRT Overzicht. Naast specifieke informatie over projecten, biedt het MIRT Overzicht ook meer informatie over de belangrijkste opgaven die spelen in de verschillende MIRT Gebieden, zoals bijvoorbeeld verwoord in de MIRT Gebiedsagenda’s.

Deltaprogramma

Het Deltaprogramma is een nationaal programma. Rijksoverheid, provincies, gemeenten en waterschappen werken hierin samen met inbreng van maatschappelijke organisaties en het bedrijfsleven. Het doel is om Nederland ook voor de volgende generaties te beschermen tegen hoogwater en te zorgen voor voldoende zoetwater. In het Deltapro-gramma wordt naast de lange termijn voorkeursstrategieën ook een overzicht gegeven van de financiële middelen voor het Deltaprogramma, waarvoor het Deltafonds een belangrijk financiële bron is.

De begrotingen van IenW zijn ook digitaal beschikbaar op www.rijksfinanciën.nl, het MIRT Overzicht 2020 is te vinden op www.mirtoverzicht.nl en het Deltaprogramma op www.deltacommissaris.nl/deltaprogramma.

1. Leeswijzer

Structuur

De opzet en structuur van de begroting voor Hoofdstuk XII zijn gebaseerd op de rijksbegrotingsvoorschriften van het Ministerie van Financiën. De begrotingstoelichting kent een opbouw waarbij afhankelijk van de informatievraag en -behoefte verder kan worden ingezoomd.

  • 1. Allereerst is de begrotings(wet)staat voor Hoofdstuk XII voor het jaar 2021 opgenomen. Deze dient ter autorisatie van de budgetten die op artikelniveau in de verplichtingen-, uitgaven- en ontvangstenramin-gen worden voorgesteld.

  • 2. In de Beleidsagenda is vervolgens een overzicht gegeven van de prioriteiten voor 2021 en de hoofdlijnen van het (budgettaire) beleid. Daarna is eerst op hoofdlijnen inzicht verstrekt in de belangrijkste budgettaire voorstellen die leiden tot wijziging van de begroting. Hiermee kan snel een indruk worden verkregen van de inhoud van dit wetsvoorstel.

  • 3. In de artikelsgewijze toelichting bij dit wetsvoorstel wordt per beleidsartikel beschreven wat per beleidsthema de algemene doelstelling is, wat de rollen en verantwoordelijkheden van de Minister hierbij zijn en welke budgetten er per financieel instrument voor het beleidsthema zijn begroot.

  • 4. In de verdiepingsbijlage (bijlage 2) worden per beleidsartikel de belangrijke mutaties toegelicht. In deze bijlage is door middel van een meerjarige mutatietabel op artikelonderdeelniveau de aansluiting gemaakt tussen de vorige stand van de begroting en de nu voorge-stelde stand. Dit is een aanvulling op de «standen» die in de (niet-)beleidsartikelen zijn opgenomen.

  • 5. De overige bijlagen geven voor enkele specifieke onderwerpen inhoudelijk meer toelichting of betreffen overzichtsconstructies.

Mede naar aanleiding van overleg met de Tweede Kamer zijn in aanvulling op de rijksbegrotingsvoorschriften de onderstaande punten verwerkt:

  • Het beleidsartikel 26 Bijdrage Investeringsfondsen kent de artikelonderdelen Bijdrage aan het Infrastructuurfonds en Bijdrage aan het Deltafonds. Per artikelonderdeel is een overzicht opgenomen van de bijdrage per modaliteit aan het Infrastructuurfonds en Deltafonds tot en met 2034.

  • Op de beleidsartikelen van Hoofdstuk XII waarop de bijdragen aan het Infrastructuurfonds/Deltafonds betrekking hebben wordt direct onder de desbetreffende tabel «budgettaire gevolgen van beleid» extracomp-tabel de betrokken bijdrage aan het Infrastructuurfonds/Deltafonds gepresenteerd (zoals opgenomen in artikel 26 Bijdrage Investerings-fondsen). Hiermee worden de beleidsprestaties van de investeringen die worden verantwoord op de investeringsfondsen betrokken bij het formuleren van het integrale beleid van IenW. Daarnaast worden de beleidsindicatoren die hieraan gekoppeld zijn verantwoord in de Hoofdstuk XII-begroting.

Groeiparagraaf

In deze begroting zijn de volgende verbeteringen ten opzichte van de begroting van het voorgaande jaar doorgevoerd:

Indicator hoogwaterbescherming (artikel 11)

In deze begroting is, zoals aangekondigd in de begroting 2019, een nieuwe indicator voor beleidsartikel 11 Integraal waterbeleid opgenomen die de groei van het percentage bescherming tegen overstroming (overstromingskans) beter weergeeft.

Indicatoren KNMI (artikel 23)

In tabel 59 binnen beleidsartikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie zijn de nieuwe indicatoren op het terrein van meteorologie, seismologie en aardoppervlak opgenomen, naar aanleiding van de beleidsdoorlichting van dit artikel in 2019. Voor de volledigheid zijn ook de realisaties op de vervangen indicatoren opgenomen, in tabel 60.

Strategische evaluatie agenda

In deze begroting is in bijlage 5 een eerste opzet opgenomen van de Strategische Evaluatie Agenda (SEA). Deze agenda vervangt op termijn de meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen als uitgangspunt voor de agendering van evaluaties en is een uitvloeisel van de operatie 'Inzicht in Kwaliteit'.

Verwerking moties

Motie Schouw c.s.

In juni 2011 is de motie-Schouw (Kamerstukken II 2011–2012, 21 501-20, nr. 537) aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma's een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. Voor IenW heeft de Raad in 2020 een specifieke aanbeveling gedaan over duurzame infrastructuur (COM 2020; 519)1. In de beleidsagenda wordt ingegaan op de uitwerking van de aanbeveling onder het kopje 'duurzame mobiliteit'. Daarnaast is tegelijkertijd met de rijksbegroting 2021 een brief met de contouren van het investeringsfonds aan uw Kamer verstuurd.

Motie-Hachchi c.s.

In oktober 2012 is de motie-Hachchi (Kamerstukken II 2011–2012, 33 000 IV, nr. 28) aangenomen. Een overzicht van alle rijksuitgaven Caribisch Nederland, inclusief die vanuit de IenW-begrotingen, is opgenomen bij de begroting van het BES-fonds.

Motie Leegte c.s.

In januari 2015 is de motie-Leegte (Kamerstukken II 2014–2015, 30 196, nr. 278) aangenomen. In de begroting van het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat wordt daarom een totaaloverzicht gepresenteerd van de maatregelen van alle ministeries in het kader van het Energieakkoord. Inmiddels is dit overzicht uitgebreid met maatregelen ten behoeve van het klimaatakkoord en CO2-reducerende maatregelen. Hierin zijn ook de maatregelen die onder de verantwoording van IenW vallen opgenomen. Bij de desbetreffende beleidsartikelen 14 Wegen en Verkeersveiligheid, 19 Uitvoering Milieubeleid en Internationaal en 21 Duurzaamheid worden de maatregelen genoemd.

2. Beleidsagenda

2.1 Beleidsprioriteiten

Introductie

Het COVID-19 virus houdt ons land en de rest van de wereld in zijn greep. Het virus heeft allereerst enorme gevolgen voor de volksgezondheid. En door alle maatregelen die nodig zijn, heeft het tegelijkertijd indringende gevolgen voor onze manier van samenleven, werken en reizen. Niet alleen Nederland, maar ook de Caribische delen van het Koninkrijk zijn hard geraakt. Er is veel onzekerheid, sociaal en economisch. De volledige impact van deze crisis zal gedurende de komende maanden steeds zichtbaarder worden en zal zich ook vertalen in ons beleid. We blijven bijsturen om de juiste maatregelen te nemen. Waar nodig actualiseren we afspraken en passen we maatregelen en beleid aan conform nieuwe inzichten. We staan voor een grote opgave om uit deze crisis te komen. Cruciaal hierbij is dat we kunnen terugvallen op een uitstekende infrastructuur. Deze biedt een goede uitgangspositie voor herstel, zowel nationaal als internationaal.

De beleidsagenda laat zien welke stappen het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) in 2021 samen met onze uitvoeringsorganisaties, kennisinstituten, medeoverheden, bedrijven en burgers zet. Veel opgezet beleid leidt het komende jaar tot resultaten. Daarnaast blijft ons vizier gericht op de lange termijn. Een veilig Nederland, zowel tegen overstromingen als tegen ongelukken, daar werken we aan. We pakken de opgaven op om Nederland bereikbaar te houden, waarbij niet alleen de verkeersveiligheid, maar ook de kwaliteit van de leefomgeving omhoog moet. Want we willen een aantrekkelijke leef- en werkomgeving. We ruimen bestaande vervuiling op en gaan toekomstige vervuiling tegen. Gezamenlijk zetten we ons in om ons land te laten herstellen van deze crisis en tegelijkertijd te werken aan de transities naar een veilig, slim en duurzaam mobiliteitssysteem, klimaatadaptatie en mitigatie en een circulaire economie. Dit alles binnen een veilige en schone leefomgeving. Net als tijdens de afgelopen jaren zijn veiligheid, bereikbaarheid, en leefbaarheid leidend bij onze keuzes, zowel nationaal als internationaal.

Bereikbaarheid

Ook in 2021 blijft IenW investeren in de bereikbaarheid van Nederland via de weg, het spoor, op het water en door de lucht. We bereiken verschillende mijlpalen.

Instandhouding Rijksinfrastructuur

De toekomstige instandhoudingsopgave van onze netwerken groeit, bijvoorbeeld door veroudering van het areaal en een zwaardere belasting. Hierdoor is eerder sprake van slijtage en storingen en nemen de kosten van het dagelijkse onderhoud toe. Investeren in instandhouding is voor ons een prioritaire opgave die, gezien de bijdrage aan de economie en de link met de Grond-, Weg- en Waterbouw (GWW)-sector, juist tijdens de COVID-19 crisis zeer relevant en actueel is. Bij de begroting 2020 is extra geld vrijgemaakt voor instandhouding. Door Rijkswaterstaat wordt in de jaren 2020 en 2021 voor €165 miljoen euro aan onderhoudswerkzaamheden versneld uitgevoerd en voor € 100 miljoen aan extra onderhoudsprojecten uitgevoerd. Bij ProRail gaat het om € 151 miljoen euro aan extra instandhoudingswerkzaamheden in de periode tot en met 2021. Aanvullend hierop wordt samen met de GWW-sector bekeken welke onderhoudsmaatregelen extra of versneld uitgevoerd kunnen. In het protocol ‘Samen veilig doorwerken’ zijn afspraken met de sector gemaakt om ook tijdens de COVID-19 crisis onze infrastructuurprojecten zoveel mogelijk te laten doorgaan en indien mogelijk zelfs te versnellen.

Daarnaast maakt het Kabinet ook in deze begroting meer budget vrij voor instandhouding. Uit de voorlopige resultaten van de externe audits2, blijkt dat substantieel meer budget nodig is voor instandhouding. De komende jaren zijn erop gericht om stapsgewijs toe te groeien naar de benodigde slagkracht om de forse opgave voor instandhouding langjarig aan te kunnen. De risicoreserveringen voor instandhouding in de periode 2022-2025 van € 1,5 miljard zijn aan de instandhoudingsbudgetten toegevoegd. Daarbovenop wordt aanvullend budget beschikbaar gesteld om extra instandhoudingswerkzaamheden uit te voeren (voor spoor € 340 miljoen en RWS-netwerken € 44 miljoen). Tevens is met extra budget voor gezorgd dat RWS beschikt over voldoende capaciteit om dit werk te kunnen uitvoeren. In totaal zijn de beheer-en onderhoudsbudgetten tot en met 2034 voor RWS toegenomen met € 950 mln. (exclusief overige netwerkgebonden kosten).

Weginfrastructuur

Tijdens de COVID-19-crisis is de drukte op de weg afgenomen. Inmiddels zit het autoverkeer al weer bijna op hetzelfde niveau als voor de crisis. Investeringen in het wegennet zijn echter gericht op de lange termijn. Ondanks mobiliteitsmaatregelen, zoals spreiden van verkeer over de dag, blijft de verwachting dat het wegverkeer in de toekomst toch substantieel zal toenemen. Het blijft dan ook belangrijk om het MIRT onverkort uit te voeren. In 2021 bereiken we o.a. de volgende mijlpalen in projecten:

  • Voor de A1/A30 en de A2 Deil – ’s Hertogenbosch – Vught zijn eind 2020 de voorkeursbesluiten vastgesteld. In 2021 starten de planuitwerkingen en werken we toe naar een Tracébesluit.

  • Voor het project A15 Papendrecht Gorinchem wordt in 2021 een voorkeursbeslissing vastgesteld.

  • Ook voor het project A58 Tilburg Breda wordt in 2021 de voorkeursbeslissing vastgesteld.

  • Onder meer de projecten A16 Rotterdam, A1 Apeldoorn – Azelo, A9 Badhoevedorp - Holendrecht en Blankenburgverbinding zijn in realisatie in 2021.

Goederenvervoer

Voor goederenvervoer wordt steeds vaker gezocht naar multimodale oplossingen om de druk op overbelaste netwerken te beperken en de ruimte op andere netwerken beter te benutten. In 2021 gaan we door met het stimuleren van extra vervoer van goederen via het spoor via het Maatregelpakket Spoorgoederenvervoer. Met een stimuleringsregeling voor het verplaatsen van containervervoer van de weg naar de binnenvaart, en het verbeteren van de bereikbaarheid van multimodale knooppunten, zetten we in op een substantiële reductie van het aantal vrachtwagen op de weg. De focus ligt daarbij op de grote transportstromen op de belangrijke nationale en internationale goederenvervoercorridors. Hierbij wordt een koppeling gelegd met de grote vervangings- en renovatieprojecten die zich daar de komende jaren voordoen.

Vaarweginfrastructuur

Vaarwegen zijn van groot belang voor een efficiënt en duurzaam goederenvervoersysteem. Betrouwbaarheid is daarbij een belangrijke eigenschap. Daarom wordt allereerst gewerkt aan adequaat onderhoud en tijdige vervanging van kunstwerken op de vaarwegen. Het betreft onder andere het Vervanging- en Renovatieproject Damwanden Eemskanaal. Ook wordt de capaciteits-uitbreiding overnachtingplaatsen Merwedes afgerond. In 2021 wordt opvolging gegeven aan de stresstesten die conform het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie zijn uitgevoerd op het hoofdvaarwegennetwerk en de uitkomsten van het onderzoek naar het klimaatbestendig en robuust maken van de vaarwegen op de goederencorridors.

Investeren in OV-verbindingen en stations

Het ministerie van IenW werkt samen met de decentrale overheden en OV-sector aan de uitwerking van het Toekomstbeeld OV. De eind 2020 vast te stellen ontwikkelagenda Toekomstbeeld OV 2040 geeft een nadere uitwerking aan de vastgestelde contouren3 en bevat keuzes en ambities voor het openbaar vervoer richting 2040. In 2021 worden stappen gezet in de doorvertaling van deze agenda in projectvoorstellen. Dit doen we door met ProRail, vervoerders, provincies en gemeenten afspraken te maken over de ontwikkeling van OV-knooppunten. Het ministerie van IenW borgt hierbij de landelijke samenhang en een zorgvuldige afweging.

Ook voor de internationale reiziger zetten we in 2021 samen met onze partners in op het stimuleren van treinvervoer als duurzaam alternatief. Eind 2020 gaat de nachttrein naar Wenen rijden. Dit najaar start Eurostar met de directe dienst van Nederland naar Londen en zal dit, afhankelijk van de situatie, uitbreiden naar vier diensten per dag in 2021. De vijfde service is reeds aangevraagd bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM) per mei 2021. In 2021 vindt besluitvorming plaats over de aanbesteding van de directe verbinding Eindhoven-Düsseldorf en dragen we bij aan de totstandkoming van de volgende fases van de Drielandentrein en de Wunderline. Ook werken we afspraken met NS, ProRail, regionale en Duitse partners verder uit om te komen tot versnelling van de verbinding Amsterdam-Berlijn op de korte, middellange en lange termijn. Daarnaast zoeken we in Europees verband naar mogelijkheden om andere verbindingen en services voor internationale reizigers te versterken.

Om de doelstellingen uit de Green Deal uit 2019 te ondersteunen, heeft de EC 2021 aangewezen als 'Europees Jaar van het Spoor’. In vervolg op de Green Deal ambities vindt in 2021 besluitvorming plaats om een modal shift van weg naar binnenvaart en spoor te realiseren.

Structurele aanpak stikstof

De uitvoering van de projecten uit het MIRT moet zorgvuldig gebeuren, zeker ook om recht te doen aan de bescherming van Natura 2000-gebieden. Uit de uitspraak van De Raad van State van 29 mei 2019 volgt dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet langer als onderbouwing kan worden gebruikt bij tracébesluiten en natuurvergunningen. Ik heb uw Kamer op 20 november 2019 geïnformeerd4 over de gevolgen voor de MIRT-projecten. Samen met LNV, EZK, Defensie en BZK zal worden ingezet op behoud, herstel en versterking van de natuur en stikstof reducerende maatregelen waardoor op termijn meer ruimte ontstaat voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen, waaronder IenW-projecten.

Luchtvaartnota

Conform het regeerakkoord werken we aan een Luchtvaartnota 2020–2050. De definitieve Luchtvaartnota inclusief de uitvoeringsagenda wordt naar verwachting eind 2020 opgeleverd. De Ontwerp-Luchtvaartnota is op 15 mei 2020 gepubliceerd voor zienswijzen. In 2021 wordt gestart met de implementatie van de Luchtvaartnota op basis van de uitvoeringsagenda. De nota zet een nieuwe koers uit naar een duurzame luchtvaartsector die Nederland goed blijft verbinden met de rest van de wereld. Centraal in de Luchtvaartnota 2020-2050 staan de vier publieke belangen: 1) Nederland veilig in de lucht en op de grond, 2) Nederland goed verbinden, 3) Aantrekkelijke en gezonde leefomgeving en 4) Nederland duurzaam.

Ontwikkeling Schiphol en Lelystad

Het nieuwe normen- en handhavingsstelsel (NNHS) wordt op korte termijn in het Luchthavenverkeersbesluit Schiphol (LVB1) verankerd. Het doel van dit stelsel is om het verkeer op Schiphol zo af te handelen dat dit de minste hinder voor de omgeving oplevert. De wettelijke verankering van het stelsel beëindigt de huidige situatie waarin de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) anticiperend handhaaft op het vliegen volgens het NNHS.

In 2020 is de evaluatie van de implementatie van de OVV-aanbevelingen over veiligheid op Schiphol afgerond en is met een integrale veiligheidsanalyse onderzocht of ontwikkeling van Schiphol in de komende jaren aantoonbaar veilig kan plaatsvinden. Medio 2021 wordt een onafhankelijke partij gevraagd een vervolgonderzoek uit te voeren om de opvolging van alle OVV-aanbevelingen opnieuw te beoordelen.

Voor de verdere ontwikkeling van Schiphol wordt er gewerkt aan een Notitie Reikwijdte en Detailniveau wat een eerste stap in het proces is om te komen tot een tweede wijziging van het Luchthavenverkeersbesluit Schiphol (LVB2). Hierover moet een volgend kabinet een definitieve keuze maken. Het LVB2 regelt de verdere ontwikkeling voor Schiphol.

Schiphol is aangewezen als gecoördineerde luchthaven. Op gecoördineerde luchthavens hebben luchtvaartmaatschappijen een slot nodig om te kunnen landen en opstijgen. De slots worden verdeeld door een onafhankelijk slotcoördinator. Airport Coordination Netherlands (ACNL) is aangewezen als slotcoördinator voor alle gecoördineerde luchthavens in Nederland. In 2021 werkt IenW met ACNL verder aan het toekomstbestendig maken en houden van de slotsystematiek. De nadruk ligt in 2021 op de herziening van de Europese Slotverordening en het verder verbeteren van de slot compliance zodat de schaarse capaciteit zo optimaal mogelijk wordt benut. Bij de herziening van de Europese Slotverordening wil Nederland zich inzetten voor meer ruimte voor nationaal beleid zodat bij de slotallocatie ook rekening kan worden gehouden met duurzaamheid, netwerkkwaliteit en behoud van de vrachtsector.

In het Regeerakkoord is opgenomen dat Lelystad Airport zal fungeren als overloopluchthaven voor Schiphol opdat Schiphol meer ruimte krijgt voor mainportgebonden verkeer. Door de gevolgen van de COVID-19 crisis heeft het kabinet in maart 2020 besloten om de opening van Lelystad Airport uit te stellen naar november 20215. Om een bijdrage te kunnen leveren aan het economisch herstel worden de voorbereidingen voor openstelling van Lelystad Airport voortvarend voortgezet. Daarbij gaat het om afronding van de voorhang van de wijziging van het Luchthavenbesluit uit 2015 en om een stikstofaanpak die na het wegvallen van de PAS voldoet aan de Natuurbeschermingswet.

Regionale luchthavens

De Luchtvaartnota 2020-2050 schetst de beleidsinzet voor regionale luchthavens. De luchthavens worden meer gekoppeld met de regio waarin ze liggen en van de luchthavens en betrokken partijen wordt verwacht dat zij maatregelen nemen om de geluidbelasting te verminderen en de veiligheid, luchtkwaliteit en duurzaamheid verder te verbeteren. Vanuit die context vindt besluitvorming over de Luchthavenbesluiten plaats. Ook werkt IenW in 2021 de kabinetsreactie bij het advies over de toekomst van Eindhoven Airport nader uit.6

Beter meten en berekenen

De uitwerking en uitvoering van de aanbevelingen uit het rapport ‘Vliegtuiggeluid: meten, rekenen en beleven’ van het RIVM, KNMI en NLR vindt plaats in 2020, 2021 en 2022.7 Het doel is de metingen en berekeningen van vliegtuiggeluid te verbeteren. Metingen zullen gebruikt worden voor informatievoorziening en om berekeningen te valideren. Ook wordt hinder structureel gemonitord en wordt nader onderzoek gedaan naar aspecten die hinder bepalen.

Programma Luchtruimherziening

Het programma Luchtruimherziening werkt aan een duurzaam, toekomstgericht luchtruim dat vanaf 2023 structureel meer capaciteit biedt voor civiel (commercieel) vliegverkeer, militaire inzet en oefenbehoefte en de ontwikkeling van Lelystad Airport. Klimaat- en leefbaarheidsdoelstellingen worden expliciet meegewogen, naast veiligheid en capaciteit. Ook houdt het programma rekening met de komst van onbemande luchtvaart en internationale afspraken zoals in FABEC-verband en de Single European Sky. De modernisering van het luchtruim volgt drie sporen. Spoor 1 betreft verbeteringen van de aansluitroutes op Lelystad (gerealiseerd in november 2022). Spoor 2 betreft een nieuwe hoofdstructuur voor het Nederlandse luchtruim met als belangrijkste onderdelen de structurele uitbreiding van het militair oefengebied (met name voor de F35) in het noorden van Nederland en de herinrichting van het zuidoostelijk luchtruim met name voor civiel verkeer. Spoor 3 betreft de ontwikkeling van een roadmap met nieuwe ontwikkelingen voor de periode 2023–2035. In 2020 wordt gewerkt aan een voorkeursbeslissing en een ontwerp-Voorkeursbesluit. Mede door COVID-19 is dat besluit vertraagd. In 2021 start de planuitwerkingsfase en wordt het voorkeursalternatief uitgewerkt tot een concreet ontwerp.

Onbemande luchtvaart (drones)

De ontwikkeling van onbemande luchtvaartuigen (drones) gaat razendsnel. Deze ontwikkeling biedt economische kansen voor bedrijven en leidt tot nuttige maatschappelijke toepassingen. De overheid wil deze ontwikkeling de ruimte geven en innovatie in technologie en diensten mogelijk maken. Uiteraard moet dit veilig gebeuren. Door drones ontstaan ook nieuwe risico’s. Zoals het misbruik van drones voor terroristische doeleinden. Daarom laat de Rijksoverheid onderzoek doen naar mogelijkheden om drones te detecteren en te neutraliseren. De komende jaren komen er stapsgewijs meer Europese regels gericht op een veilige operatie van drones en een veilige integratie in het luchtruim. Vanaf 2020 gelden nieuwe Europese regels voor drones. Rond 2030 is er een volledige set van Europese regels voor drones. U-space is het automatische systeem dat zorgt dat bemande en onbemande luchtvaartuigen veilig samen kunnen vliegen. De Rijksoverheid werkt hiervoor nauw samen met Europese partners. Met het oog op de ontwikkeling van drones, en de mogelijke toepassingen daarvan, werken we met een adaptieve beleidsagenda.

Luchtverkeer

In 2021 worden verdere stappen gezet in de integratie van de civiele en militaire luchtverkeersleidingsorganisaties LVNL en CLSK tot één organisatie.

Omvorming Infrastructuurfonds tot Mobiliteitsfonds

Het kabinet vormt het Infrastructuurfonds om tot een Mobiliteitsfonds. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd.8 Op 31 maart 2020 is het wetsvoorstel Mobiliteitsfonds ingediend bij de Tweede Kamer.9 Niet de modaliteit maar de mobiliteit staat voortaan centraal. In plaats van per modaliteit af te wegen, is een samenhangende afweging over de modaliteiten heen nodig. Daarbij wordt ook samenhang gezocht met andere opgaven in het ruimtelijk domein, zoals woningbouw. Aangezien dit een proces is van ‘learning by doing’, moeten in 2021 (en volgende jaren) verdere stappen gezet worden om deze aangepaste werkwijze te optimaliseren en te verankeren. We verkennen dan ook hoe het instrumentarium, zoals de NMCA, optimaler kan aansluiten bij de beoogde werkwijze en uitgangspunten bij het Mobiliteitsfonds.

Marktordening op het spoor

In het voorgenomen integrale besluit over de marktordening op het spoor na 2024 staat dat de volgende vervoerconcessie voor het hoofdrailnet (vanaf 2025) onderhands wordt gegund aan NS en dat de binnenlandse vervoerdiensten over de HSL-Zuid onderdeel blijven van de HRN-concessie.10 Voor de vervoerconcessie wordt een beleidsvoornemen tot concessieverlening opgesteld dat aan de consumentenorganisaties wordt voorgelegd alvorens het aan de Tweede Kamer wordt gestuurd. De intentie is om per 2025 de sprinterdienst op het traject Zwolle-Leeuwarden te decentraliseren. Later volgen mogelijk de sprinterdiensten Zwolle-Groningen en Apeldoorn-Enschede. Voor mogelijke toekomstige decentralisaties komt er een uitgangspuntenkader. De internationale verbindingen, waaronder de HSL-Zuid, worden versterkt door in deze groeiende markt meer ruimte te geven aan andere vervoerders op basis van open toegang. Voor de internationale reiziger biedt dit kansen voor een betere kwaliteit en hogere frequenties tegen een concurrerende prijs. Met een Stationsagenda wordt toegewerkt naar een meer integrale afweging van publieke (en andere) belangen op stations. Daarmee kan beter worden ingespeeld op het toenemende maatschappelijke belang van stations als knooppunten (hubs) en komt er meer ruimte voor andere vervoerders, aanbieders van deelmodaliteiten en bewonersgroepen om activiteiten te ontplooien. Ook wordt de samenwerking tussen de verschillende partijen op stations verbeterd. De Stationsagenda bevat zowel de ambities voor de lange termijn ontwikkeling van stations als operationele prestatie-indicatoren aan de hand waarvan de vooruitgang afgemeten kan worden.

Omvorming ProRail

In 2020 is het wetsvoorstel dat ProRail omvormt tot een zelfstandig bestuursorgaan (zbo) met eigen rechtspersoonlijkheid aangeboden aan de Tweede Kamer11. Deze omvorming realiseert IenW gezamenlijk met ProRail. De omvorming bouwt voort op de door ProRail ingezette verbeteringen. Tegelijkertijd biedt de omvorming nieuwe kansen om de aansturing te vereenvoudigen en de publieke verantwoording te versterken. Een publieke positionering van ProRail ondersteunt de benodigde samenwerking tussen beleid en uitvoering die nodig is om de uitdagingen op het terrein van spoor en mobiliteit het hoofd te bieden. We werken toe naar 1 juli 2021 als beoogde inwerkingtredingsdatum.

Vrachtwagenheffing

Wanneer in 2021 de Wet vrachtwagenheffing wordt aangenomen, volgt de realisatiefase. De betrokken uitvoerende diensten en private partijen zullen starten met de realisatie van het heffingssysteem. Voor het terugsluizen van de netto-opbrengsten naar verduurzaming en innovatie van de vervoerssector, wordt in deze fase het uitvoeringsplan vastgesteld. Tevens wordt een BIT toets uitgevoerd. De start van de vrachtwagenheffing zal niet eerder dan in 2024 plaats kunnen vinden.

Havennota

Met de ontwerp Havennota 2020-203012 spelen we in op de economische, geopolitieke, technologische en maatschappelijke veranderingen waardoor de positie van de Nederlandse havens als koploper in Europa niet langer vanzelfsprekend is. Hierbij zetten we in op vijf havens van nationaal belang en kijken meer dan voorheen naar het gehele logistieke systeem van zee- en binnenhavens en goederenvervoercorridors. Onze ambitie is om stapsgewijs toe te groeien naar een geïntegreerd systeem van samenwerkende havenbedrijven. Zo is het mogelijk dat Nederlandse havens een joint venture aangaan om voor gezamenlijke rekening en risico projecten te ontwikkelen. Met een dialoog tussen overheid, wetenschap en havens wil IenW inzichtelijk maken hoe de overgang naar een duurzame en digitale haveneconomie effectief kan worden ingericht. Als uit verkenningen en evaluaties nut en noodzaak van verdere stimulering blijkt, kan een innovatie- en/of transitieregeling worden overwogen. Mogelijke voorbeelden van projecten zijn buisleidingen voor waterstof en/of CO2-transport en digitale logistieke systeemtoepassingen.

Loodsplicht

De loodsplicht is een van de instrumenten die bijdraagt aan een vlotte en veilige haventoegang. Op 1 januari 2021 treedt de nieuwe loodsplichtregelgeving in werking en kan ook de experimenteerruimte voor de loodsplicht in de zeehavens worden benut. Met deze experimenteerruimte kan voor bepaalde typen schepen, in een havengebied of een bepaald deel daarvan, al dan niet met van nieuwe technieken onder voorwaarden worden afgeweken van de gestelde verplichtingen. Hiermee is het loodspichtenstelsel gemoderniseerd en toekomstbestendig.

IMO Member State Audit

Met de IMO Member State Audit voor zeescheepvaart wordt vastgesteld of het Koninkrijk de verplichte IMO-regels effectief heeft geïmplementeerd. Als gevolg van COVID-19 crisis verschuift de jaarplanning van het hele IMO Audit programma, waardoor de Nederlandse audit waarschijnlijk niet zoals gepland in 2021, maar in 2022 uitgevoerd wordt.

Veilige, slimme en duurzame mobiliteit

De coronacrisis heeft grote invloed op onze mobiliteit. Hoe zich dit precies ontwikkelt, is nog onzeker, maar ons beleid is er op de korte termijn vooral op gericht om Nederland draaiende te houden op een veilige en duurzame manier. COVID-19 stelt nieuwe eisen aan mobiliteit. Het goed inrichten van mobiliteit is essentieel voor het weer op gang brengen van de maatschappij. Dit geldt zowel voor het personenvervoer als het goederenvervoer. Zo moeten stations, luchthavens, overslagterminals en voertuigen veilig worden gebruikt. We blijven constant monitoren wat nodig is en nemen indien nodig maatregelen. We doen dit in goede samenwerking met de sector.

Tegelijkertijd blijven we kijken naar de lange termijn. In de investeringsaanbevelingen in het kader van het Europees Semester raadt de Europese Commissie aan investeringen toe te spitsen op de groene en digitale transitie, onder andere op de ontwikkeling van duurzame infrastructuur. Het kabinet onderschrijft het belang van deze investeringen.13Verder bouwen we voort op de uitgangspunten van de Schets Mobiliteit naar 204014. Hierin schetsen we hoe de reiziger zich richting 2040 wil verplaatsen over de korte, middellange en lange afstand en wat we moeten doen om dit te realiseren. Ook geven we een schets voor het efficiënt en duurzaam vervoeren van goederen in de toekomst. Daarnaast werkt IenW in 2021 samen met andere overheden in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) aan de verdere uitwerking van maatregelen voor veilige, slimme en duurzame mobiliteit.

Verkeersveiligheid

Een betere verkeersveiligheid blijft prioriteit. Voor de uitvoering van de ambities uit het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 203015 is vanaf 2020 tot 2030 een extra investeringsimpuls van € 500 miljoen beschikbaar voor een rijksbijdrage van maximaal 50% voor maatregelen die de verkeersveiligheid vergroten (cofinanciering). Deze middelen worden ingezet voor projecten van medeoverheden om de meest verkeersonveilige locaties en grootste risico’s op het onderliggend wegennet aan te pakken16. Bovendien blijven we inzetten op het veiliger maken van het hoofdwegennet, o.a. door het vergevingsgezind inrichten van bermen. In 2021 wordt het Landelijk Actieplan Verkeersveiligheid 2022-2024 opgesteld als opvolger van het huidige plan17. Daarnaast wordt geïnvesteerd in verkeersveiligheidsprojecten gericht op technologische ontwikkelingen, data en gedrag. Het kennisnetwerk Strategisch Plan Verkeersveiligheid (SPV) ondersteunt medeoverheden met kennis, data en praktische instrumenten bij het vaststellen van regionale uitvoeringsagenda’s en de uitvoering van concrete verkeersveiligheidsmaatregelen. Tot slot worden de contouren voor een nieuw toelatingskader voor licht elektrische voertuigen nader uitgewerkt in wet- en regelgeving.

Slimme mobiliteit

Slimme mobiliteit heeft een toenemende impact op het mobiliteitssysteem. Het ministerie verwerkt de impact op mobiliteit en overheid volgens vier actielijnen, waarbij we de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor de Veiligheid (OVV) over automatisering in het wegverkeer opvolgen: (1) slimme toelating en gebruik, (2) digitaal op orde, (3) smart infrastructuur en wegbeheer, en (4) impact met partners. Smart mobility heeft een internationale en lokale dimensie. Het ministerie van IenW bundelt daarom de krachten met zowel Nederlandse steden, regio’s en instellingen, als met internationale (markt) partijen en overheden. Ook in 2021 zullen de gemaakte meerjarige afspraken met medeoverheden over verdergaande digitalisering in mobiliteit verder worden geïmplementeerd, zodat data en data-intensieve diensten bijdragen aan bevordering van verschillende beleidsdoelen en een efficiënte overheid. Mobility as a Service (MaaS) biedt reizigers de mogelijkheid om via geïntegreerde apps multimodale ketenreizen te maken. Plannen, boeken, betalen vindt allemaal plaats via de MaaS-apps. Er zijn geen losse tickets meer nodig. Zeven nationale MaaS-pilots leiden ertoe dat er dankzij beschikbaarheid van data veel directer kan worden gestuurd op bijvoorbeeld spreiding van reizigers over de dag, reductie van files en meer aanbod van vervoer in de regio. In relatie tot COVID-19 is vooral de sturing op bezettingsgraad in OV en files waardevol.

Met de uitvoering van de Digitale transportstrategie zetten we stevige stappen naar de totstandkoming van een meer duurzaam en efficiënt transport van goederen via weg, water, spoor, lucht en buisleidingen over de gehele keten. We werken daarbij aan de implementatie van Europese verordeningen om te komen tot papierloos transport, de ontwikkeling van een Single window voor de maritieme sector en de totstandkoming van een infrastructuur waarin publieke en private verkeers- en vervoersdata aan elkaar gekoppeld worden. In 2021 wordt met de Douane, de mainports Rotterdam en Schiphol en hun Port Community Systemen de basis gelegd voor deze datadeel-infrastructuur.

Duurzame mobiliteit

In 2021 gaan we samen met de mobiliteitssector, overheden en maatschappelijke organisaties door met het uitvoeren van het Klimaatakkoord. Ons doel is dat in 2030 alle nieuwe personenauto’s emissieloos zijn. De aanschafsubsidie voor gebruikte en nieuwe elektrische auto’s wordt voortgezet (totale omvang 2020 ‒ 2025: € 252 miljoen). Halverwege 2021 bezien we of de ingroei van elektrisch vervoer nog op het beoogde ingroeipad zit. Daarbij ondersteunt het Rijk middels innovatie, financiering, samenwerking en regelgeving dat de benodigde laadinfrastructuur en de toegankelijkheid daarvan verder worden uitgerold. We werken, conform de batterijstrategie, verder aan de verantwoorde inzet van batterijen en het slim benutten van bijkomende economische kansen. In 2021 gaan we verder om via een geleidelijk en zorgvuldig proces in 30 tot 40 steden in Nederland zero-emissie stadslogistiek in te voeren. Door de COVID-19 crisis zijn veel bedrijven (financieel) hard getroffen. Dit betekent ook een extra uitdaging voor het behalen van de doelen uit het Klimaatakkoord. We bekijken samen met bedrijven en medeoverheden wat we kunnen doen om zo goed mogelijk op koers te blijven, zodat we de doelen uit het Klimaatakkoord kunnen behalen. Daarbij is het van belang om bij de overstap naar een zero-emissie bedrijfsvoertuig zo veel mogelijk aan te sluiten bij natuurlijke investeringsmomenten. Decentrale overheden en OV-autoriteiten gaan door met de uitrol en opschaling van zero-emissie OV-bussen, doelgroepenvervoer en reinigingsvoertuigen. Het materieel voor bouwverkeer, mobiele werktuigen en grond-, weg- en waterbouwwerkzaamheden wordt verder verduurzaamd. Daarnaast wordt de implementatie van de herziene Richtlijn hernieuwbare energie (RED II) in 2021 afgerond. De strategie waterstof in mobiliteit voeren we in 2021 uit. IenW stimuleert innovaties, toepassingen en stations voor 0-emissie mobiliteit op waterstof en het veilig gebruik van waterstof in mobiliteit.

In 2021 richten we ons zowel op het vergroten van het aantal werkgevers dat zich inspant voor minder uitstoot van het verkeer, als op opschaling en uitrol van best practices. In de eerste helft van 2021 bieden we een voorstel voor een normerende regeling voor werkgebonden personenmobiliteit aan de Kamer aan om duurzame mobiliteit wettelijk te verankeren. Met behulp van fietsambassadeurs en mobiliteitsmakelaars stimuleren we dat mensen afstanden tot 2,5 km lopen, tot 7,5 km fietsen en tot 15 km reizen per e-bike. Juist tijdens de COVID-19 crisis lopen en fietsen veel mensen. Dit willen we vasthouden. In 2021 presenteren we het resultaat van de ambitie om 200.000 extra mensen op de fiets te krijgen voor woon-werkverkeer. Dit resultaat zal naar alle waarschijnlijkheid beïnvloed worden door de COVID-19 crisis. Ook is dan duidelijk welke snelfietsroutes en fietsenstallingen uitgewerkt en ingediend zijn voor cofinanciering in het kader van de € 100 miljoen investering uit het regeerakkoord en de € 75 miljoen voor fietsenstallingen uit het Klimaatakkoord. In 2021 gaan we verder aan de slag met de acties uit de Uitvoeringsagenda van de Nationale Fietsagenda om 20% meer fietskilometers in 2027 dan in 2017 te behalen.

Met de Green Deal voor de verduurzaming van de zeevaart, binnenvaart en havens is de eerste stap gezet naar een klimaatneutrale en emissieloze scheepvaart. Zo wordt uitvoering gegeven aan het CCR-onderzoek naar een Europees vergroeningsfonds voor de binnenvaart en wordt een zeer sterk verlaagd tarief in de energiebelasting, en een nihiltarief in de ODE geïntroduceerd voor walstroom. Tevens is het doel dat medio 2021 het verbod op varend ontgassen in de binnenvaart gefaseerd in werking treedt. Voor de zeevaart is het streven erop gericht om in 2021 de opgelopen vertragingen in het internationale overleg in te halen. Dit heeft gevolgen voor alle International Maritime Organization (IMO-)dossiers, waaronder de definitieve IMO-strategie om de uitstoot van broeikasgassen door de zeescheepvaart verder te verminderen. In 2021 komt een subsidie beschikbaar om de aanleg van walstroomvoorzieningen in zeehavens voor zeeschepen te stimuleren. Dit leidt tot een verbetering van de luchtkwaliteit, daling van stikstofdepositie en afname van geluidsemissies.

Op het gebied van duurzame luchtvaart wordt ingezet op de verdere uitvoering van het (ontwerp)akkoord van de Duurzame Luchtvaarttafel. Om het gebruik en de productie van duurzame brandstoffen – zoals biokerosine en synthetische kerosine – te stimuleren wordt primair ingezet op een Europese bijmengverplichting. Indien dit niet (tijdig) kan worden gerealiseerd, streeft Nederland naar invoering van een nationale bijmengverplichting per 2023. Nederland pleit daarnaast met een kopgroep van andere EU-landen voor meer ruimte voor en ondersteuning van disruptieve innovaties voor de verduurzaming van de luchtvaart. Ook zal Europese besluitvorming plaatsvinden over de vormgeving van het EU Emission Trading System voor de luchtvaart na 2023. In de International Civil Aviation Organization (ICAO) zet Nederland in op de verdere implementatie van het mondiale CO2 compensatie- en reductiesysteem (CORSIA) en een lange-termijn doelstelling voor CO2-reductie in de luchtvaart. Schiphol Group en de vliegtuigmaatschappijen werken aan een Actieprogramma emissiereductie luchtvaartsector. Het Actieprogramma zet in op maatregelen door de luchtvaartpartijen om emissies als gevolg van verkeer van en naar de luchthavens verder terug te dringen. Tevens omvat het programma een pakket aan maatregelen om alle grondgebonden activiteiten op de luchthavens («airside») in 2030 tot zero-emission te leiden en worden in het Actieprogramma maatregelen genomen die emissies door vliegtuigen zelf beperken.

Ook internationaal wordt ingezet op de transformatie naar een duurzaam systeem van mobiliteit en transport en waar mogelijk te versnellen. Dit gebeurt onder meer via de EU, in de European Green Deal, en mondiaal in het International Transport Forum (ITF) en de United Nations Economic Commission for Europe-Inland Transport Committee (UNECE-ITC). Door middel van alliantievorming wordt het ambitieniveau en de actiegerichtheid ook informeel versterkt. Een voorbeeld hiervan is de Zero Emissie Alliantie (ZEV) met gelijkgestemde ambitieuze landen en staten als China en Californië. Als voorzitter van de Transport Decarbonisation Alliance werkt Nederland samen met landen, steden en bedrijven die ook voor een voorhoederol in de transformatie kiezen aan het terugdringen van CO2 uitstoot in de transportsector. Door beleidsopties, kennis en onderzoek actief uit te dragen, en tevens door positieve ervaringen te delen op elektrische vervoer, groene vracht en fietsen.

We werken aan klimaatadaptatie

Het klimaat verandert. De gevolgen worden steeds duidelijker merkbaar, zowel in Nederland als daarbuiten. Extreme droogte, temperatuurrecords die verbroken werden en wateroverlast door zware hoosbuiten zijn het begin van wat er aan effecten te verwachten zijn, zelfs als we er in slagen de wereldwijde temperatuurstijging te beperken tot 1,5 graad Celsius.

Het klimaatadaptatiebeleid in Nederland wordt medebepaald door afspraken op mondiaal en Europees niveau. De Europese Commissie heeft in de Green Deal aangekondigd dat er een nieuwe EU Klimaatadaptatie Strategie komt. De strategie wordt naar verwachting in 2021 vastgesteld. Hierin staan zowel de eigen beleidsambities van de Commissie als voorstellen over rapportageverplichtingen voor lidstaten voor de komende jaren.

De Nationale Klimaatadaptatie Strategieën en het bijbehorende uitvoeringsprogramma hebben tot doel dat Nederland uiterlijk in 2050 klimaatbestendig en waterrobuust is ingericht. Jaarlijks wordt in de Deltaplannen voor Waterveiligheid, Zoetwatervoorziening en Ruimtelijke Adaptatie door de overheden gezamenlijk gerapporteerd over nieuwe inzichten en afspraken. Daarnaast start in januari 2021 een impulsregeling klimaatadaptatie om decentrale overheden te helpen bij het werken aan een klimaatbestendige en waterrobuuste inrichting.

Omgaan met droogte en voldoende zoetwater

De droge zomers van de afgelopen jaren laten zien dat ook in Nederland droogte voorkomt. Vanwege de klimaatverandering moeten we ons land voor de toekomst beter weerbaar maken tegen watertekort. Met de in 2020 afgeronde herijking van het Deltaprogramma Zoetwater intensiveren en versnellen we de ingezette koers:

  • Toepassen van de voorkeursvolgorde zoetwater: bij de ruimtelijke inrichting beter rekening houden met de waterbeschikbaarheid, zuiniger zijn met water, water beter vasthouden, water slimmer verdelen, en waar het niet anders kan droogteschade accepteren.

  • Het vergroten van de grondwatervoorraden door intensiever in te zetten op voorraadbeheer, met name op de hoge zandgronden van Zuid- en Oost-Nederland.

  • Het verder doorvoeren van Slim Watermanagement door RWS en de waterschappen, zodat we het beschikbare water via gezamenlijke informatie-uitwisseling zo goed mogelijk benutten.

Het Deltaprogramma Zoetwater zorgt ervoor dat ons land ook in de toekomst een betrouwbare zoetwatervoorziening heeft. Het lopende programma tot en met 2023 bevat voor ruim € 400 miljoen aan maatregelen. Begin 2021 worden op basis van een zorgvuldige inhoudelijke afweging de voorkeursmaatregelen voor de periode 2022-2027 vastgesteld. Daarvoor is € 150 miljoen in het Deltafonds gereserveerd. De middelen uit het Deltafonds worden aangevuld met regionale cofinanciering, voor regionale maatregelen draagt de regio 75% bij. Ook voor de periode na 2027 wordt met deze begroting geld in het Deltafonds gereserveerd voor zoetwatermaatregelen.

Nationaal Water Programma

In december 2021 is publicatie van het Definitieve Nationaal Water Programma 2022-2027 (NWP) voorzien. Voorafgaand aan publicatie vindt een zienswijzeprocedure van het Ontwerp-NWP plaats. De exacte planning is afhankelijk van de COVID-19-maatregelen. Het NWP beschrijft de nationale beleidsdoelen op het gebied van waterveiligheid, zoetwater & waterverdeling, waterkwaliteit & natuur, klimaatadaptatie, scheepvaart alsook het beheer en de functies van de rijkswateren. Het brengt samenhang in het waterbeleid aan en laat de raakvlakken zien tussen het waterbeleid en andere thema’s als landbouw, natuur, bodem en ondergrond, energie en woningbouw.

Grote wateren

Door klimaatverandering en toenemend maatschappelijk gebruik staan de natuur en ecologische waterkwaliteit en daarmee de biodiversiteit van de grote wateren onder druk. Het Rijk wil in 2050 toekomstbestendige grote wateren met hoogwaardige natuur die goed samengaat met een krachtige economie. Via de Programmatische Aanpak Grote Wateren (PAGW) werken LNV en IenW samen met regionale overheden, maatschappelijke organisaties en marktpartijen aan deze ambitie. In 2021 wordt de concrete uitvoering van een aantal projecten in de eerste en tweede tranche van de PAGW voorbereid via verkenningen en planuitwerkingen.

Beleidsontwikkeling Integraal Riviermanagement 

In het programma Integraal Riviermanagement wordt in samenwerking met betrokken overheden beleid ontwikkeld voor de omgang met de rivieren tot 2050. Dit beleid zal in ieder geval keuzes bevatten ten aanzien van afvoercapaciteit en de bodemligging met als doel opgaven voor waterveiligheid, scheepvaart, ecologische waterkwaliteit, natuur, zoetwater en regionaal-economische in samenhang op te pakken. De herijking van de voorkeurstrategie Rivieren van het Deltaprogramma wordt hierin meegenomen. Tevens komen concrete projecten in uitvoering.

Noordzee

Om de windenergieopgave en de afspraken uit het Klimaatakkoord van Parijs in balans te brengen met de opgaven voor natuurherstel en ruimte voor visserij, zeevaart, zandwinning, recreatie en ander gebruik, wordt een lange termijnstrategie voor de Noordzee opgesteld. Eind 2021 stelt het Kabinet hiertoe het nieuwe Programma Noordzee 2022-2027 vast, als onderdeel van het Nationaal Waterprogramma. Het Programma Noordzee 2022-2027 integreert verplichtingen uit diverse richtlijnen en geeft nadere invulling aan de Nationale Omgevingsvisie (NOVI). Het Noordzeeakkoord dat de ministers van IenW, LNV en EZK in juni 2020 hebben gesloten met de meest betrokken stakeholderpartijen legt hieronder de bestuurlijke basis. Voorts wordt in 2021 de nieuwe strategie tot en met 2030 van het OSPAR-verdrag ter bescherming van het mariene milieu van de noordoost Atlantische Oceaan vastgesteld. Deze geeft samen met de Kaderrichtlijn Mariene Strategie richting aan de kaders voor een gezonde Noordzee met een duurzaam gebruik.

Kennisprogramma Zeespiegelstijging

Hoe de zeespiegelstijging zich na 2050 ontwikkelt en welke maatregelen we kunnen nemen, is nog met grote onzekerheden omgeven. Het Kennisprogramma Zeespiegelstijging heeft tot doel die onzekerheid te reduceren. Het Kennisprogramma zet in op het beter begrijpen van de mechanismen die leiden tot smelt van landijs op Antarctica en systeemverkenningen die de houdbaarheid en «oprekbaarheid» van onze huidige strategie van zandsuppleties en waterkeringen in beeld brengen. Dit heeft consequenties voor watermanagement, landbouw, natuur, havens en scheepvaart. Het Kennisprogramma loopt tot 2025 en wordt ontwikkeld in samenwerking met de Deltacommissaris, de partners in het Deltaprogramma, kennisinstellingen en het bedrijfsleven.

Climate Adaptation Summit

Op 25 januari 2021 zal de Climate Adaptation Summit (CAS Online) grotendeels online plaatsvinden met een beperkte fysieke component in Nederland. Deze klimaatconferentie draagt bij aan het versnellen van klimaatadaptatie wereldwijd door adaptatie-activiteiten en best practices wereldwijd te delen, alsook momentum te genereren voor wereldwijde actie in het komende decenium. De top draagt bij aan het kennisniveau ten aanzien van klimaatadaptatie en vergroot betrokkenheid en draagvlak voor actie op dit terrein. Tijdens de ‘CAS Online’ zullen o.a. de resultaten van de Global Commission on Adaptation (GCA) worden gepresenteerd. Daarnaast zullen de plannen voor de komende jaren worden gepresenteerd in de vorm van een Adaptation Action Agenda. Nederland heeft internationaal een leidende rol op het gebied van klimaatadaptatie. Een sterke profilering van Nederland draagt bij aan de internationale positionering van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen.

Naar een circulaire economie

De ambitie van dit kabinet is dat Nederland in 2050 circulair is. In 2030 wordt een reductie van 50% nagestreefd van primaire abiotische grondstoffen. Veel sectoren betrokken bij de transitie naar een circulaire economie worden door COVID-19 geraakt in hun bedrijfsvoering. De coronacrisis heeft een dalende vraag en afzet van recyclaat tot gevolg, met name voor de kunststof- en textielrecyclingsector. Het legt ook de tekortkomingen in het – nog grotendeels lineaire – systeem bloot. Er is niet één (snelle) oplossing voor de problemen waar de kunststof- en textielsectoren mee worden geconfronteerd. Daarom zal dit ook in 2021 aandacht krijgen. Bij het weer groeien van onze economie na deze crisis is het van belang om dit op een robuuste en duurzame wijze te doen. Circulaire maatregelen richten zich bij uitstek op groen herstel. 

Om de doelstellingen voor 2030 en 2050 daadwerkelijk te realiseren, is het noodzakelijk om de opbouw van de circulaire economie te stimuleren. Zo blijft een subsidieregeling voor mkb-ondernemers in een circulair ketensamenwerkingsverband ook in 2021 en 2022 open. Om de transitie te versnellen, is het belangrijk dat samen gewerkt wordt met en kennis gedeeld wordt tussen alle betrokken partijen. Nederland zet zich, ook internationaal, in om een gedegen monitoringskader te scheppen. De derde conferentie Circulaire economie in februari 2021 fungeert opnieuw als platform om de transitie te versnellen, kennisuitwisseling te faciliteren en nieuwe ketens te smeden. Op internationale schaal gebeurt dat tijdens het World Circular Economy Forum, dat in april 2021 in Nederland wordt gehouden.

Inspanningen vinden niet alleen op (inter)nationaal niveau plaats, maar ook regionaal. Mede met behulp van de regio-enveloppe kunnen regio’s projecten in 2021 en verdere jaren uitvoeren. In een aantal gevallen betreft dit ook circulaire projecten waarbij het Rijk samenwerkt met regionale publieke en private partijen om te komen tot een circulaire economie-strategie. Daarnaast wordt, in navolging van de motie Moorlag18, de ondersteuning van circulaire wijken verkend. Ondersteuning van projecten op het gebied van circulaire economie die bijdragen aan nationale CO2-reductie gebeurt ook met middelen die zijn vrijgemaakt voor de klimaatopgave.

Programma Nederland circulair: transitieagenda’s

Het Rijk zet zich samen met andere maatschappelijke partijen in om de transitie naar een circulaire economie te versnellen en op te schalen. In het kader van het Rijksbrede Programma Nederland Circulair is deze ambitie verder geoperationaliseerd per transitieagenda: biomassa en voedsel, bouw, consumptiegoederen, kunststoffen en maakindustrie.

In 2020 heeft het kabinet conform de aankondiging in het Klimaatakkoord en het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie 2019-2023 de hoofdlijnen van het duurzaamheidskader voor biomassa vastgesteld. In 2021 zal dit kader worden geïmplementeerd.

Het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie 2019-2023 wordt ook in 2021 geactualiseerd. Het programma bevat activiteiten binnen de vijf transitieagenda’s en de dwarsdoorsnijdende thema’s. Om uitvoering te geven aan het Uitvoeringsprogramma is op de IenW begroting in totaal voor de jaren 2021-2024 € 40 miljoen vrijgemaakt voor stimulering van sociale en productinnovaties, stimulering van kennisontwikkeling, opschaling van (bijna-)marktrijpe technieken en voor uitvoeringskosten van de onderdelen van IenW binnen het programma Circulaire Economie, waaronder het Versnellingshuis, monitoring en communicatie. In het kader van Urgenda is in 2021 op de begroting € 7,5 miljoen beschikbaar voor circulaire maatregelen in de GWW-sector en € 1 miljoen voor (de communicatie rond) een retourpremie op koel- en vrieskasten. Daarnaast wordt in 2021 via de Klimaatenveloppe van het kabinet € 10 miljoen beschikbaar gesteld voor het realiseren van circulaire projecten die tegelijk tot reductie van de CO2-uitstoot leiden. Voor het tegengaan van microplastics is € 10 miljoen beschikbaar gesteld uit de Enveloppe Natuur en waterkwaliteit voor de periode 2018-2021. Het PBL zal in samenwerking met een groot aantal kennisinstellingen de komende jaren de resultaten monitoren. Begin 2021 wordt de eerste integrale CE-rapportage (ICER) verwacht.

Duurzaam IenW

Het ministerie van IenW werkt in 2021 ook aan de verduurzaming van zijn eigen beleid, uitvoering en bedrijfsvoering en geeft zo invulling aan de voorbeeldrol van het Rijk uit het Klimaatakkoord. IenW publiceert jaarlijks een duurzaamheidsverslag op verantwoordingsdag en is op weg naar certificering op niveau 5 op de CO2-Prestatieladder in 2021. Ook heeft IenW een eigen Actieplan Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI). In 2021 wordt in de uitvoering verder gewerkt op weg naar klimaatneutrale en circulaire Rijksinfrastructuurprojecten (grond, weg, waterbouw en spoor), samen met Rijkswaterstaat en ProRail. Het IenW-doel voor vermindering van de eigen CO2-uitstoot als gevolg van gebruik van energie en brandstoffen met 30% in 2020 ten opzichte van 2009 wordt naar verwachting ruimschoots gehaald. In 2021 wordt nader invulling gegeven aan een energie- en klimaatneutraal IenW in 2030.

Verpakkingen en plastic

Nederland wil de verspreiding van kleine plastic deeltjes in het oppervlaktewater en/of de zee (plastic soep) tegengaan en de aanwezigheid van kleine plastic flesjes in zwerfafval voorkomen. Daarom wordt per 1 juli 2021 statiegeld ingevoerd voor kleine plastic flesjes. Voor blikjes wordt een vergelijkbare aanpak gevolgd zoals eerder bij de kleine plastic flesjes. Als de doelen van 70-90% minder blikjes in het zwerfafval en 90% recycling van blikjes in het najaar van 2021 niet zijn gerealiseerd, wordt medio 2022 ook op blikjes statiegeld ingevoerd. Als aanvulling op en deels als nadere invulling van de implementatie van de Europese Single Use Plastics (SUP) richtlijn is het Plastic Pact gesloten. Jaarlijks worden de resultaten gemonitord.19 In 2021 volgen ook de eerste resultaten van zowel het Nederlandse Plastic Pact als het mede op Nederlands initiatief afgesloten Europees Plastic Pact. Samen met een groot aantal landen en koplopende bedrijven wordt in dit kader gewerkt aan het vergroten van plasticrecycling en plastic-hergebruik en het gebruik van gerecycled materiaal.

Ter implementatie van de SUP-richtlijn treedt op 1 juli 2021 het Besluit kunststofproducten voor eenmalig gebruik in werking. Het besluit legt verboden en gebruiksbeperkingen op voor bepaalde kunststofproducten om schadelijke effecten op het milieu te verminderen. Voor verpakkingen worden per 2021 nieuwe doelstellingen van kracht voor hergebruik en recycling voor de periode tot en met 2025. IenW ondersteunt het initiatief van Nederlandse en Europese festivalorganisatoren om zich te ontwikkelen tot circulaire festivals als vervolg op de lopende Green Deal Afvalvrije Festivals en wil ook met andere sectoren tot soortgelijke afspraken komen. Voorts worden met de e-commerce sector afspraken gemaakt over het verduurzamen van verpakkingen en wordt onderzocht hoe vernietiging van retourgoederen te voorkomen.

Kleding en textiel

Met het beleidsprogramma circulair textiel20 is meerjarig beleid aangekondigd om de textielketen sluitend te maken. In het programma worden doelstellingen gesteld om toe te werken naar een halvering van de ecologische voetafdruk van de textielsector, meer toepassing van recyclaat in nieuwe kleding en meer hergebruik en recycling. In het voorjaar van 2021 wordt een voorstel voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor textiel gedaan. Daarnaast worden effectieve gedragsinterventies onderzocht en wordt er gewerkt aan een Denim Deal. De Tweede Kamer ontvangt in het voorjaar van 2021 de eerste voortgangsrapportage.

Een veilige, schone en gezonde leefomgeving

Waterkwaliteit

De Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) heeft een goede chemische en ecologische toestand van het water als doel. De maatregelen hiertoe dienen uiterlijk in 2027 te zijn uitgevoerd. In 2021 wordt de tweede tranche van het KRW Verbeterprogramma (2016-2021) afgerond en de voorbereidingen voor de 3e tranche (2022-2027) zijn gestart. Met de uitvoering van dit programma moet de inrichting van de Rijkswateren voldoen aan de eisen van de richtlijn.

Vanwege COVID-19 is de regionale besluitvorming vertraagd. In maart 2021, drie maanden later dan eerder gepland, start zes maanden inspraak op de ontwerp-stroomgebiedbeheerplannen als onderdeel van het Nationaal Waterprogramma. De definitieve plannen worden in het eerste kwartaal van 2022 vastgesteld. In de plannen staat hoe de kwaliteit van oppervlakte- en grondwater nu is, waarom en waar doelen nog niet worden gehaald en wat daaraan de komende zes jaren gedaan wordt. Tijdens de inspraakperiode wordt een ex-ante evaluatie uitgevoerd om te bepalen welke resultaten de voorgestelde maatregelen hebben in 2027.

Met de Delta-aanpak Waterkwaliteit wordt een extra impuls gegeven aan het realiseren van de doelen van de KRW. De prioriteiten daarbij zijn nutriënten, gewasbeschermingsmiddelen, opkomende stoffen en medicijnresten in water. Op basis van de evaluatie van de aansturing via de bestuurlijke versnellingstafels wordt het vervolg in 2021 bepaald.

Vanuit de Delta-aanpak wordt ingezet op de impuls van het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer. De eerste stap is de uitwerking van de wateropgave (waterkwaliteit, -kwantiteit en zoetwater). In 2021 wordt de vertaalslag gemaakt naar gebieds-en sectorgerichte maatregelpakketten. Voor het stimuleren van de toepassing van maatregelen bij agrariërs is 38,8 miljoen euro extra gereserveerd voor de periode 2020 tot en met 2027.

De aanpak van opkomende stoffen en medicijnresten in water richt zich in 2021 op een impuls voor vergunningverlening, en verbeteren zuivering. Onder de ketenaanpak ‘medicijnresten uit water’ wordt vergaande zuivering van rioolwater gestimuleerd, om zo medicijnresten en andere nieuwe stoffen uit het stedelijk afvalwater te verwijderen op geïdentificeerde hotspots.

Zeer Zorgwekkende Stoffen

Voorkomen is beter dan genezen blijft ook in 2021 het uitgangspunt. De inspanningen om beter zicht te krijgen op emissies van zeer zorgwekkende stoffen (ZZS) en deze gericht in te perken gaan dan ook door. Begin 2021 worden de eerste resultaten verwacht van de ZZS-uitvraag voor alle relevante emissies bij de verschillende bevoegde gezagen. Dit overzicht moet het mogelijk maken om adequater te prioriteren in de aanpak van ZZS, op lokaal, nationaal en Europees niveau. Na intensief voorwerk wordt in 2021 een belangrijke stap gezet om PFAS in producten te beperken. De restrictieprocedure wordt formeel gestart met de indiening van het brede restrictiedossier bij de Europese Commissie. Hiertoe werkt Nederland nauw samen met enkele andere lidstaten.

Stoffen in de bodem

In 2021 zullen nieuwe regels voor stoffen in bodem en bagger in werking treden. Hiervoor zijn normen voor PFAS in de bodemregelgeving en een algemene methodiek voor het omgaan met niet-genormeerde (nieuw opkomende) stoffen in bodem en bagger ontwikkeld. Naast het vroegtijdig signaleren van mogelijk relevante stoffen, wordt een werkwijze geformuleerd waarmee het bodeminstrumentarium tijdig voor de nieuwe stof gereed is en tegelijkertijd de noodzakelijke uitvoeringspraktijk door kan gaan. Hierdoor moet voorkomen worden dat in een dergelijke situatie onnodig stagnatie optreedt en grondverzet zoveel mogelijk doorgang kan vinden. In 2021 wordt daarnaast extra ingezet op het verder opbouwen van kennis over bodem en ondergrond, zowel bij de Rijksoverheid als in afstemming met de medeoverheden en de omgeving. Ook zal er een vaste overlegstructuur worden ingericht om bodemgerelateerde kwesties interbestuurlijk te bespreken. De samenhang op het gebied van nieuwe stoffen tussen de verschillende milieudomeinen wordt daarnaast versterkt om zo de keten beter in beeld te krijgen.

Asbest

Voor asbest blijft het streven om de grootste resterende bron in de leefomgeving weg te nemen. Daartoe staat 2021 in het teken van het faciliteren van eigenaren van asbesthoudende daken bij het verwijderen hiervan. Het beleid is erop gericht om samen met de partners een fonds voor particuliere eigenaren op te richten en worden financiële instrumenten voor zakelijke eigenaren in de tweede helft van 2020 verkend21. Daarnaast worden (innovatieve) kansen voor het zo effectief mogelijk saneren aangegrepen.

Geluid

De Aanvullingswet geluid waarmee geluidregels ondergebracht worden in de Omgevingswet is in 2020 aangenomen in de Eerste Kamer. De feitelijke geluidnormering wordt opgenomen in het Besluit kwaliteit leefomgeving (BKL). De nieuwe geluidregels treden in 2022 in werking. Daarnaast heeft de WHO een belangrijk advies uitgebracht over geluid. In 2020 wordt verder onderzocht hoe het WHO-advies zich verhoudt tot de huidige (inter)nationale wet- en regelgeving en naar de mogelijkheden om het WHO advies te gebruiken ter versterking van het (inter)nationaal beleid en de mogelijke gevolgen daarvan voor de Nederlandse situatie. In 2020 en latere jaren vindt de verdere uitwerking daarvan plaats.

Luchtkwaliteit

Schone lucht is van levensbelang. De afgelopen jaren is de luchtkwaliteit aanzienlijk verbeterd, maar om de resterende hardnekkige EU-normoverschrijdingen op te kunnen lossen, is de aanpak uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) voortgezet tot de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Het gaat met name om een aantal gebieden met veel intensieve veehouderij (fijnstof) en om enkele binnenstedelijke gebieden (stikstofdioxide). Op basis van het advies van de Taskforce versnelling innovatieproces zullen stappen worden gezet om de resultaten van maatregelen die veehouderijbedrijven nemen om de emissies van ammoniak, geur en fijnstof te reduceren te kunnen borgen met metingen op bedrijfsniveau.22

De EU-normen zijn maximale toegestane waarden. Ookwaar aan de normen wordt voldaan, is verdere verbetering van de luchtkwaliteit van belang om gezondheidswinst te realiseren. Daarom werkt het kabinet samen met medeoverheden aan de uitvoering van het Schone Lucht Akkoord23. Ook de COVID-19 pandemie versterkt de aandacht voor verbetering van de luchtkwaliteit. Het Schone Luchtakkoord is gericht op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor iedereen in Nederland. Hiermee werkt het kabinet - zoals geadviseerd door de Gezondheidsraad24 - toe naar de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie in 2030. Inzet van het kabinet is om 50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 2016 te behalen, voor de gezondheidseffecten afkomstig van Nederlandse bronnen. De aanbevelingen van het IBO Luchtkwaliteit en de beleidsdoorlichting van het NSL zijn bij het Schone Lucht Akkoord betrokken. Eind 2020 wordt de uitvoeringsagenda van het Schone Lucht Akkoord gepresenteerd en in 2021 vindt monitoring plaats met de gezondheidsindicator.

Geurhinder veehouderijsector

Geurhinder vormt een probleem in een aantal gebieden waar veel veehouderij geconcentreerd is. In reactie op het rapport van de Commissie Geurhinder Veehouderij wordt het geurbeleid opnieuw vormgegeven om een balans te bereiken tussen een prettige leefomgeving en duurzame veehouderij. In 2021 verwachten we de chemisch-analytische methode om geur te meten praktisch toepasbaar te hebben gemaakt en daarmee bij te dragen aan het ontwikkelen van sensoren voor het meten van geur.

Omgevingsveiligheid

De samenwerking met bedrijfsleven en wetenschap in het programma Duurzame Veiligheid 2030 wordt voortgezet in de Safety Delta Nederland (SDN): een nieuwe stichting met als doel om samen te werken aan de veiligste (petro)chemische industrie ter wereld. SDN moet een toonaangevende organisatie worden, de spil in een netwerk van overheden, bedrijven, universiteiten en kennis-onderwijsinstellingen. Binnen dit netwerk werken we aan innovatie, kennisontwikkeling en kennisopbouw rondom vraagstukken op het gebied van veiligheid. Naast milieurisico’s richt IenW zich ook op financiële risico’s die samenhangen met saneringsopgaven. Bedrijven moeten op voorhand laten zien hoe zij invulling geven aan het uitgangspunt ‘de vervuiler betaalt’.

Elke twee jaar vindt een onderzoek plaats naar de kwaliteit van de uitvoeringstaken Vergunningverlening, Toezicht en Handhandhaving (VTH), om structureel het proces van VTH te verbeteren en knelpunten te ondervangen. De uitwerking van de aanbevelingen is geland in de uitvoeringsagenda VTH. Gelijktijdig wordt gewerkt aan de aanpak van milieucriminaliteit (Actieplan Milieucriminaliteit), in vervolg op de aanbevelingen uit het onderzoek van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid in 2019. De uitvoeringsagenda VTH en het Actieplan Milieucriminaliteit zijn onderling sterk verbonden en kennen een hoge mate van samenwerking. In 2021 gaan in dat kader 13 projecten van start of worden voortgezet, zoals in de brief van 5 juni 2020 aangegeven (Kamerstuk 33118 nr. 147). Ook levert begin 2021 de adviescommissie VTH, onder voorzitterschap van de heer Van Aartsen, haar rapport op. De commissie is gevraagd te kijken naar de toekomstbestendigheid van het stelsel.

Ook in 2021 is de beleidsinzet voor vuurwerk gericht op het realiseren van een veilige en feestelijke jaarwisseling. Begin 2021 worden de uitkomsten van het onderzoek naar het verbeteren van de vuurwerkveiligheid verwacht. Samen met de evaluatie van de jaarwisseling 2020-2021 biedt dat nader inzicht in realisatie van genoemde beleidsinzet. Verder is door technische wijzigingen en synchronisatie van de Omgevingswet aanpassing van het Vuurwerkbesluit voorzien.

Om het vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, water en spoor veiliger te maken, werkt IenW in 2021 verder aan het robuust maken van het Basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Dit doet IenW in samenwerking met de medeoverheden, de (chemische) industrie en de verladers en vervoerders.

Biotechnologie

Het beleid voor biotechnologie kenmerkt zich zowel door het veilig toepassen van biotechnologie als ruimte voor innovatie. In 2020 zijn samen het RIVM, de COGEM en de sector verbeteringen doorgevoerd in de vergunningverlening ten aanzien van gentherapie. In 2021 worden de resultaten en effecten daarvan zichtbaar en worden verbeteringen geïmplementeerd.

Nucleaire veiligheid en stralingsbescherming

In 2021 vindt de achtste conferentie Gezamenlijk Verdrag inzake de veiligheid van het beheer van bestraalde splijtstof en inzake de veiligheid van het beheer van radioactief afval plaats bij het Internationaal Atoomenergieagentschap. Deze driejaarlijkse conferentie toetst de nationale rapportages over de nakoming van de verdragsverplichtingen en geeft aanbevelingen voor verdere beleidsontwikkeling. De vergelijkbare conventie Verdrag Nucleaire Veiligheid van de VN is uitgesteld in verband met de COVID-19-maatregelen en zal naar verwachting in 2021 plaatsvinden. Om de nucleaire veiligheid en stralingsbescherming ook voor de lange termijn te borgen, is voldoende kennis van hoog niveau van groot belang. In 2021 zal het Rijk samen met de betrokken partijen een aanpak opstellen voor verdere versterking van deze kennisinfrastructuur. In 2021 start een update van het nationale programma voor het beheer van radioactief afval en verbruikte splijtstoffen. In 2025 dient dit bij de Europese Commissie te worden aangeleverd.

Safe-by-design

IenW zet stappen door het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe of alternatieve, veilige materialen, producten, processen en toepassingen. Het concept Safe-by-design speelt bij het voorkomen van risico’s een belangrijke rol. Dit concept neemt bij elke ontwikkeling vanaf het prille begin veiligheidsoverwegingen mee. Safe-by-design is in EU- en OESO-verband geagendeerd. Bijvoorbeeld voor de gezamenlijke aanpak van nanomaterialen en gevaarlijke stoffen, maar ook voor het vroegtijdig stimuleren van veilige innovaties bij de energietransitie.

Cybersecurity

In 2021 werken we verder aan wet- en regelgeving op het gebied van (cyber)security en continuïteitsmanagement, bijvoorbeeld naar aanleiding van de review van Europese richtlijn netwerk en informatie beveiliging en de review van de Europese richtlijn Vitaal. Er wordt gewerkt aan een wijziging van het Besluit beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Bbni), op basis waarvan via een ministerieel besluit ook binnen de deelsectoren spoor en weg in 2021 aanbieders van essentiële diensten worden aangewezen waarvoor de zorgplicht en meldplicht gaan gelden. IenW is voornemens een ministeriele regeling (MR) cybersecurity op te stellen met sectoroverstijgende nadere regels voor de invulling van de zorgplicht uit de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) en Bbni. Zowel het gewijzigde Bbni als de MR treden 1 januari 2021 in werking. Door de ILT worden voorbereidingen getroffen voor de inrichting en implementatie van het toezicht en handhaving van de Wbni. Rijkswaterstaat werkt aan een versterkingsprogramma. Daarnaast werkt IenW samen met EZK en JenV aan de implementatie de investeringstoets en de borging van het Defensie aanbestedingstoetsingskader in sectorale wetgeving. Ook de uitrol van het bestaande programma Versterking cyberweerbaarheid in de watersector (BAW+) is in een versnelling terechtgekomen en gaat in 2021 verder.

IenW in het Caribisch deel van het Koninkrijk

COVID-19 heeft de eilanden hard geraakt. Het toerisme en daarmee de economie zijn deels ingestort. IenW-projecten hebben vertraging opgelopen. Op Bonaire, Saba en Sint Eustatius zet men de structurele infrastructuurmiddelen uit het regeerakkoord vooral in voor de aanpak van de wegen. De middelen uit de Kabinetsreactie van oktober 2019 geven de drie eilanden tevens de mogelijkheid te werken aan concrete projecten die op basis van good governance tot snelle en zichtbare resultaten met meerwaarde voor de inwoners moeten leiden.25

Op Saba wordt verder gewerkt aan een nieuwe toekomstbestendige haven en de ontwikkeling van het omliggende gebied. Op Sint-Eustatius worden plannen gemaakt voor de doorontwikkeling van de haven en het stoppen van erosie. De bouw van de nieuwe verkeerstoren en passagiersterminal op de luchthaven op Sint-Eustatius wordt in 2021 afgerond. Op Bonaire wordt gewerkt aan de platformen van de luchthaven.

IenW is systeemverantwoordelijk voor de luchtvaart en de scheepvaart in het gehele Koninkrijk. Met een extra impuls naar aanleiding van COVID-19 vaart in 2021 een verbeterde ferry tegen een gereduceerd tarief voor twee jaar tussen Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten. Daarnaast werken we aan het verbeteren van de governance in de luchtvaart en het op orde brengen van veiligheidsstandaarden, Search & Rescue en regelgeving. Het KNMI ontwikkelt een automatisch systeem voor meteorologisch waarnemingen voor de luchtvaart. Tevens ontwikkelt het KNMI de vulkaanmonitoring verder gelet op internationale standaarden.

IenW werkt verder aan betrouwbaar en betaalbaar drinkwater op Caribisch Nederland. Met Saba, Sint Eustatius en Bonaire wordt in nauwe samenwerking een intensief milieuprogramma ontwikkeld. Op alle drie de eilanden wordt geïnvesteerd in de professionalisering van het afvalbeheer en efficiëntere installaties. Ook werkt men aan uitfasering van plastics. Op Bonaire wordt wet- en regelgeving voor bedrijven ontwikkeld, een kruithuis voor de veilige opslag van vuurwerk gebouwd en wordt asbest verder gesaneerd. De interdepartementale Taskforce onder voorzitterschap van IenW werkt aan de brandstoffenproblematiek op Bonaire. In 2021 bouwt Bonaire met financiële hulp van het Rijk een veilige en toekomstbestendige infrastructuur voor brandstof. Samen met de ministeries van LNV en BZK werkt IenW aan de uitwerking van het Koraalactieplan om de snelle achteruitgang van het koraal aan te pakken.

IenW en de EU

De inspanningen op Europees vlak richten zich met name op de gevolgen van de COVID-19 crisis op Europees niveau, inclusief (de vergroening van) de financiële en economische herstelmaatregelen, de voortgang van de onderhandelingen over de nieuwe relatie met het Verenigd Koninkrijk, (de uitkomsten van) de onderhandelingen over de nieuwe Europese begroting die doorwerken in programma’s en fondsen en de Europese Green Deal. Deze ontwikkelingen zijn prioritair aan onze Europese inzet gezien de grote impact op het nationale beleid.

Daarnaast zal IenW in 2021 in interdepartementaal verband mede vormgeven aan (de uitvoering van) het nationale en Europese ruimtevaartbeleid. Dit volgt uit de Nederlandse inschrijving in de programma’s van het Europese ruimtevaartagentschap en uit de Europese programma’s voor satellietnavigatie. Het nationaal ruimtevaartbeleid richt zich op de uitbouw van de rol van het Galileo Reference Centre in het ruimtevaartcluster en de op te zetten Space Campus in Noordwijk.

IenW zal op verzoek van de Europese commissie een aanbod doen voor het huisvesten van een grondstation op Bonaire voor het Galileo systeem dat vanwege Brexit verplaatst moet worden.

Overzicht coronamaatregelen

De afgelopen maanden zijn voor een belangrijk deel getekend door de coronacrisis. Het kabinet heeft diverse (nood)maatregelen genomen om de crisis het hoofd te bieden. Deze paragraaf geeft een overzicht van de maatregelen die op de begroting van het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zijn genomen. Een uitgebreid overzicht is te vinden op https://www.rijksfinancien.nl/corona-visual.

Tabel 1 Maatregelen in verband met COVID-19 (bedragen x €1.000)

Maatregel

Bedrag 2020

Bedrag 2021

Relevante Kamerstukken

Beschikbaarheidsvergoeding OV

€ 1.488.000

€ 0

https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20200612/voorstel_van_wet_3https://rijksbegroting.nl/binaries/onopgemaakt/2009/mn/kst281549.rtf

Pilot ferryverbinding tussen Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba

€ 2.000

€ 0

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/04/24/kamerbrief-extra-maatregelen-caribisch-nederland-in-verband-met-covid-19https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20200514/voorstel_van_wet_2

Aftrekpost voor drinkwater kosten Caribisch NL

€ 730

€ 3.352

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/kamerstukken/2020/04/24/kamerbrief-extra-maatregelen-caribisch-nederland-in-verband-met-covid-19https://www.eerstekamer.nl/behandeling/20200514/voorstel_van_wet_2

Beschikbaarheidsvergoeding OV

Het kabinet heeft na overleg met de OV-partijen besloten tot een vergoeding om te komen tot een kostendekkingsgraad van 93% voor de periode 1 maart ‒ 31 december 2020. Ook de vervoerders leveren een passende bijdrage. Deze is vastgesteld op maximaal 7% van de kosten. Een vervoerder kan verzoeken om een verhoging van maximaal 2%-punt bovenop de gegarandeerde 93% afdekking van de vervoerskosten. Toekenning geschiedt enkel indien de vervoerder overtuigend kan aantonen dat er bedrijfseconomisch geen andere mogelijkheid is dan de dienstverlening af te schalen om continuïteit te borgen. Het doel is dat het aanbod van openbaar vervoer niet alsnog hoeft te worden afgeschaald.

In lijn met het doorbetalen van de decentrale overheden aan de regionale concessies, draagt het ministerie van IenW € 167 mln. bij door de concessievergoeding die zij ontvangt van NS hiervoor in te zetten. De overige € 1,321 miljard euro wordt door het kabinet additioneel beschikbaar gesteld. De vergoeding is bestemd voor al het openbaar vervoer onder een concessie (gebiedsconcessies, lijnconcessies en lijnovereenkomsten) in Nederland en loopt tot het einde van 2020. De vergoeding wordt ingericht op basis van nacalculatie.

Aan de vergoeding wordt een aantal voorwaarden gesteld ter voorkoming van misbruik en oneigenlijk gebruik. Vervoerders keren verder geen dividend uit, er worden geen bonussen voor Raad van Bestuur en hoger management of ontslagvergoedingen voor bestuurders verstrekt en geen eigen aandelen ingekocht. Bij de uitvoering van de vergoeding wordt daarnaast een monitor ingericht. In lijn met de comptabiliteitswet zal deze maatregel worden geëvalueerd. In het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB) is afgesproken dat concessieverleners en concessiehouders tijdig het gesprek aangaan over het jaar 2021 (en verder).

Pilot ferryverbinding Sint Maarten, Sint Eustatius en Saba

De bovenwindse eilanden worden door de crisis zwaar geraakt. De eilanden zijn voor een groot deel afhankelijk van toerisme. Met een goede en betaalbare ferry wordt verwacht dat na de lockdown toeristen uit de regio de eilanden vaker zullen aandoen, ook bewoners kunnen zich dan vaker en goedkoper verplaatsen. Om de ferryverbinding tussen Saba, Sint Eustatius en Sint Maarten te verbeteren, heeft het kabinet besloten tot een verbeterde en frequente ferry tegen gereduceerd tarief voor een periode van twee jaar. De uitvoering wordt door de eilanden opgepakt in samenwerking met de BZK, IenW en EZK.

Aftrekpost voor drinkwater kosten Caribisch Nederland

Door het wegblijven van toeristen lopen de eilanden veel inkomsten mis. Om de inwoners te steunen is besloten tot compensatie van vaste lasten van nutsdiensten. Deze zijn op de eilanden relatief hoog. Voor water is het vaste aansluittarief op 0 euro gebracht vanaf 1 mei 2020 tot aan het einde van het jaar 2021.

2.2 Belangrijkste beleidsmatige mutaties

De onderstaande tabel geeft de belangrijkste wijzigingen in de uitgaven en ontvangsten aan ten opzichte van vorig jaar. Een meer gedetailleerd overzicht van de mutaties per artikel is in de verdiepingsbijlage (bijlage 2) te vinden.

Tabel 2 Belangrijkste beleidsmatige uitgavenmutaties t.o.v. vorig jaar (bedragen x € 1.000)
 

Art.

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Stand begroting 2020 (incl. NvW)

 

8.911.581

9.319.980

9.433.270

9.957.451

9.867.774

9.311.300

Mutaties 1e suppletoire begroting 2020

 

‒ 104.786

‒ 184.737

‒ 274.904

306.651

199.593

759.618

Stand 1e suppletoire begroting 2020

 

8.806.795

9.135.243

9.158.366

10.264.102

10.067.367

10.070.918

Mutaties Incidentele suppletoire begroting 2020

 

1.323.854

0

0

0

0

0

Stand Incidentele suppletoire begroting 2020

 

10.130.649

9.135.243

9.158.366

10.264.102

10.067.367

10.070.918

Belangrijkste mutaties

 

4.745

7.333.222

442.980

590.610

69.545

65.555

1 Loon- en prijsbijstelling

99

‒ 141.369

‒ 98.255

‒ 106.113

‒ 136.818

‒ 138.073

‒ 137.255

- waarvan Infrastructuurfonds

26

128.218

82.824

90.247

118.583

123.678

120.784

- waarvan Deltafonds

26

13.151

15.431

15.866

18.235

14.395

16.471

2 Luchtvaart

17

9.570

18.446

7.655

2.092

1.814

872

 

Div.

‒ 9.570

‒ 18.446

‒ 7.655

‒ 2.092

‒ 1.814

‒ 872

3 Circulaire economie

21

0

15.000

15.000

5.000

5.000

0

 

Div.

0

‒ 15.000

‒ 15.000

‒ 5.000

‒ 5.000

0

4 Caribisch Nederland

Div.

9.759

13.302

5.330

580

0

0

 

Div.

‒ 9.759

‒ 13.302

‒ 5.330

‒ 580

0

0

5 Drinkwater Caribisch Nederland

13

 

3.352

    

6 Retrofit binnenvaart

18

4.000

12.000

14.000

16.000

16.000

5.000

7 Geluidsanering

20

0

0

0

0

0

7.010

8 ILT

24

3.867

1.788

600

600

600

851

 

Div.

‒ 3.867

‒ 1.788

‒ 600

‒ 600

‒ 600

‒ 851

9 KNMI huisvesting

23

1.453

1.210

1.221

908

832

925

 

Div.

‒ 1.453

‒ 1.210

‒ 1.221

‒ 908

‒ 832

‒ 925

10 Omvorming Prorail

26

 

7.130.300

‒ 40.000

‒ 40.000

‒ 40.000

‒ 40.000

11 Versnelling investeringen Infrastructuurfonds

26

 

174.325

423.235

578.865

57.800

57.800

12 Bestedingsplan innovatieregeling bouw GWW

26

5.000

10.000

10.000

   

13 Bijdrage Deltafonds t.b.v. Noordzeeakkoord

26

‒ 4.255

‒ 4.255

‒ 4.255

‒ 4.255

‒ 4.255

‒ 4.255

14 2e maatregelenpakket Urgenda

21

 

7.500

    

Overige mutaties

Div.

2.538

8.034

4.930

‒ 105

1.015

1.939

Stand ontwerpbegroting 2021

 

10.137.932

16.476.499

9.606.276

10.854.607

10.137.927

10.138.412

Toelichting

Ad 1. Dit betreft het restant van de loon- en prijsbijstelling tranche 2020 dat wordt herverdeeld over de IenW-begrotingen Infrastructuurfonds en Deltafonds. De herverdeling van het deel begroting Hoofdstuk XII heeft reeds bij Voorjaarsnota 2020 plaatsgevonden.

Ad 2. Deze middelen zijn vrijgemaakt om uitvoering te geven aan de ambities uit het Regeerakkoord en de Luchtvaartnota. Het gaat hierbij onder andere om de thema’s luchtruimherziening, Lelystad Airport, hybride en elektrisch vliegen, vliegtuiggeluid, versterking omgevingskwaliteit regionale luchthavens en inzet van de ILT.

Ad 3. Het werken naar een circulaire economie (CE) is een prioriteit in het regeerakkoord en het kabinet heeft zich gecommitteerd aan een Rijksbreed programma. Vanaf 2018 zijn structureel aanvullende middelen beschikbaar gekomen vanuit de klimaatenveloppe, echter, deze middelen zijn alleen beperkt beschikbaar voor gerichte circulaire investeringen met een CO2-besparing. Om de doelstellingen voor 2030 en 2050 daadwerkelijk te realiseren ‒ 50% minder gebruik van primaire grondstoffen in 2030 en een volledig circulaire economie in 2050 - zijn deze aanvullende middelen vrijgemaakt. Hiermee kan onder andere invulling worden gegeven aan de transitieagenda's.

Ad 4. In Caribisch Nederland zijn extra investeringen in de infrastructuur, bereikbaarheid, drinkwatervoorziening, vulkaanmonitoring en het milieu- en afvalbeheer benodigd. Hiervoor is komende jaren ca. € 28 mln. vrijgemaakt.

Ad 5. Ter financiële ondersteuning van de inwoners van Caribisch Nederland in verband met Corona is de verlaging van de drinkwatertarieven verlengd tot en met 2021.

Ad 6. Vanuit de structurele aanpak stikstofproblematiek is € 79 miljoen (voor de periode 2020 tot 2030) toegevoegd aan het budget ter verduurzaming van de binnenvaart uit de Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Havens. Dit extra budget zal worden ingezet voor het subsidiëren van Selectieve Catalytische Reductie (SCR-)katalysatoren voor binnenvaartschepen.

Ad 7. Het budget voor de geluidsanering bij rijks- en spoorwegen is in het verleden tot en met 2024 gevormd uit middelen van de toenmalig departementen van VROM en VenW. Met deze toevoeging wordt gewaarborgd dat dit budget ook in vanaf 2025 beschikbaar blijft voor het voortzetten van het huidige beleid

Ad 8. Er is budget vrijgemaakt voor de voor de uitvoering van nieuwe inspectietaken (zie art. 24).

Ad 9. Er is budget vrijgemaakt voor de aanpak van de gebouwen van het KNMI, die in slechte staat zijn.

Ad 10. Het kabinet is voornemens om 1 juli 2021 ProRail om te vormen tot ZBO. Dit heeft zowel incidentele als structurele gevolgen voor de begroting van het Infrastructuurfonds, als gevolg van de veranderde fiscale positie van ProRail. De incidentele gevolgen zijn verwerkt in 2021 met een mutatie van ruim € 7,1 miljard als gevolg van de dividendbelasting, omzetbelasting en vennootschapsbelasting die ProRail moet betalen aan de Belastingdienst. Daarnaast is er sprake van structurele fiscale gevolgen van € 40 miljoen per jaar die ProRail niet hoeft te betalen als gevolg van de omvorming.

Ad 11. Het kabinet haalt investeringen naar voren om de economie te ondersteunen. De komende jaren worden investeringen ter waarde van ruim 1,5 miljard euro naar voren gehaald, op het terrein van BZK en IenW. Voorbeelden hiervan zijn onderhoud aan het spoor en (vaar)wegen en maatregelen om de veiligheid van (fiets)infrastructuur te verbeteren. Deze versnellingen ondersteunen de economie op korte termijn en dragen bij aan beleidsdoelen voor de lange termijn, zoals duurzaamheid en bereikbaarheid. Deze investeringen voldoen daarmee aan de door het kabinet gehanteerde drieslag 'tijdig, tijdelijk en gericht'.

Ad 12. Dit betreft middelen voor de innovatieregeling bouw Grond-, Weg-, en Waterbouw (GWW).

Ad 13. Meerjarige bijdrage van IenW ten behoeve van het Noordzeeakkoord. Dit budget is bedoeld voor sanering en verduurzaming van de visserij, voor natuurherstel, monitoring en onderzoek, voor het de veilige doorvaart van de aan te leggen windparken en voor extra handhaving door de Nederlandse Voedsel en Warenautotiteit (NVWA).

Ad 14. Dit betreft uitgaven in het kader van Urgenda voor circulaire maatregelen in de GWW.

2.3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven

Op verzoek van de Tweede Kamer wordt inzicht gegeven in de niet-juridisch verplichte uitgaven per beleidsartikel. Hiermee wordt de budgetflexibiliteit in de begroting beter inzichtelijk gemaakt en valt af te leiden welk deel van de geraamde uitgaven budgettair-technisch gezien beschikbaar is voor alternatieve besteding. Het percentage en het bedrag niet-juridisch verplichte uitgaven per beleidsartikel worden bepaald op basis van het percentage «juridisch verplicht» uit de budgettaire tabellen van de beleidsartikelen. In de kolom «Bestemming van de niet juridische verplichte uitgaven» wordt het niet verplichte bedrag opgesplitst naar de bestemming van de uitgaven.

Tabel 3 Overzicht niet-juridisch verplichte uitgaven en bestemming (bedragen x €1.000)

Art.

Naam artikel (totale uitgaven artikel)

Juridisch verplichte uitgaven

Niet-juridische verplichte uitgaven

Bestemming van de niet-juridisch verplichte uitgaven

11

Integraal waterbeleid

€ 55.320 (89%)

€6.744 (11%)

• €630 voor opdrachten algemeen waterbeleid (regie op uitvoering)• €287 voor opdrachtenvoor kennis en innovatie• €235 voor klimaatadaptatie• €622 voor opdrachten waterveiligheid• €461 voor opdrachten water internationaal• €486 voor opdrachten operationalisering resultaatgerichte aanpak (HGIS)• €872 voor opdrachten waterkwaliteit (kaderrichtlijn water, communicatie, glastuinbouw, waterstatistieken).• €287 voor opdrachten op het gebied van grote oppervlakte wateren (gebiedsagenda Wadden, Eems/Dollard, pilot Waddenslib).• €740 voor opdrachten Marien en Internationaal Waterbeleid• €2.124 voor overige opdrachten

13

Bodem en Ondergrond

€ 140.871 (99%)

€ 1.785 (1%)

• €223 Bodemonderzoek en structuurvisie ondergrond• €146 Drinkwater en waterketen (inclusief commissie van deskundigen)• €15 Caribisch Nederland• €1.401 Sanering EMK Stormpolderdijk Krimpen a/d IJssel

14

Wegen en verkeersveiligheid

€ 153.789 (75%)

€ 38.202 (25%)

• €25.241 opdrachten/bijdragen in het kader van klimaatakkoord voor Duurzame Mobiliteit• € 6.122 voor opdrachten Slimme en duurzame mobiliteit. Opdrachten bestaan uit diverse onderzoeken/bijdragen (waaronder monitoring beleid en stimulering werkgeversaanpak) en communicatieactiviteiten.• € 2.979 voor diverse onderzoeken verkeersveiligheid en verkeersveiligheid campagnes.• € 3.861 voor diverse opdrachten/onderzoeken t.b.v. Wegverkeersbeleid en programmering Rijkswegen

16

Spoor

€ 26.375 (93%)

€ 1.934 (7%)

• € 580 OV-begeleiderskaart, Continue screening taxi's, Evaluatierapport personeelsmonitor• € 51 Omvorming ProRail• € 133 Decentralisatie Waddenveren, opdracht KNMI, monitoring spoorstaafschade• € 136 BSV uitbesteding SWUNG-1 taken, beheer geluidkaarten PDOK END• € 307 Monitoring maatregelenpakket spoorgoederenvervoer personeelsmonitor• € 727 Bijdrage aan ODIN

17

Luchtvaart

€ 19.494 (72%)

€ 7.587 (28%)

• € 7.680 voor diverse opdrachten/onderzoeken voor de uitvoering van de luchtvaartnota en m.b.t. luchtvaartveiligheid, luchthavenontwikkeling, luchtverkeer, duurzaamheid en netwerkkwaliteit en de opgaven voor de herziening van het luchtruim, Schiphol en Lelystad.

18

Scheepvaart en Havens

€19.400 (92%)

€1.687 (8%)

• €1.687 voor divers beleidsonderzoek gericht op onder meer de binnenvaart, zeevaart, zeehavens en Caribisch Nederland.

19

Uitvoering Milieubeleid en Internationaal (€45.605)

€43.868 (96%)

€1.737 (4%)

• € 156 pilots Satelietdata data.• € 605 World Circular Economic Forum (WCEF)/ HGIS.• € 447 DGMI- brede projecten.• € 307 vrijwillige bijdragen aan internationale organisaties (HGIS)• € 222 DGMI- Algemeen, Organisatie ontwikkeling.

20

Lucht en Geluid (€27.254)

€26.851 (99%)

€403 (1%)

• € 399 opdrachten Uitvoering geluid.• € 4 Onderzoeksopdrachten lucht.

21

Duurzaamheid (€43.082)

€39.007 (91%)

€4.075 (9%)

• €1.251 Uitvoering duurzaamheidsinstrumentarium.• €2.144 Uitvoering duurzame productketens.• €366 uitvoering industriële emissies.• €314 Uitvoering Natuurlijk Kapitaal.

22

Omgevingsveiligheid en milieurisico’s (€40.710)

€30.913 (76%)

€9.797 (24%)

• €1.189 Uitvoering veiligheid chemische stoffen en asbest.• €502 Uitvoering veiligheid inrichtingen en bedrijven.• €2.501 Uitvoering veiligheid bedrijven en transport.• €4.847 Uitvoering Omgevingsveiligheid.• €758 diverse subsidies en bijdragen.

23

Meteorologie, seismologie en aardobservatie

€59.046 (100%)

€0 (0%)

24

Handhaving en toezicht

€129.642 (100%)

€0 (0%)

25

Brede doeluitreiking

€932.532 (100%)

€0 (0%)

26

Bijdrage investeringsfondsen

€14.366.592 (100%)

€0 (0%)

Totaal aan niet verplichte uitgaven

€ 74.656

2.4 Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen

In onderstaande tabel is de meerjarenplanning van de beleidsdoorlich-tingen opgenomen.

Tabel 4 Planning beleidsdoorlichtingen
  

(realisatie)

 

(planning)

     

Art.

Naam artikel

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Geheel artikel?

11

Integraal waterbeleid

  

V

    

Ja

13

Bodem en Ondergrond

 

V

     

Ja

14

Wegen en verkeersveiligheid

    

V

  

Ja

16

Spoor

     

V

 

Ja

17

Luchtvaart

    

V

  

Ja

18

Scheepvaart en Havens

   

V

   

Ja

19

Uitvoering Milieubeleid en Internationaal

     

V

 

Ja

20

Lucht

V

     

V

Nee

20

Geluid

   

V

   

Nee

21

Duurzaamheid

 

V

     

Ja

22

Omgevingsveiligheid en milieurisico’s

     

V

 

Ja

23

Meteorologie, seismologie en aardobservatie

V

     

V

Ja

24

Handhaving en toezicht

V

     

V

Ja

Artikel 20 omvat twee afzonderlijke beleidsterreinen. Doorlichtingen worden gepland voor zowel Lucht als Geluid, tenzij de inwerkingtreding van de Omgevingswet aanleiding is om te besluiten tot een doorlichting over meerdere beleidsterreinen.

De Brede doeluitkering (artikel 25) en de bijdrage investeringsfondsen (artikel 26) worden zoveel mogelijk meegenomen in de doorlichtingen van de beleidsartikelen. De instrumentering en normering ten behoeve van handhaving en toezicht van het beleid wordt bij de doorlichting van de beleidsartikelen meegenomen.

Voor het meest recente overzicht van de realisatie van beleidsdoorlichtingen, klik op deze link: status beleidsdoorlichtingen. Voor een verdere onderbouwing van de meerjarenprogrammering en inzicht in de Strategische Evaluatie Agenda, zie bijlage 5 Overzicht evaluaties- en overig onderzoek.

2.5 Overzicht risicoregelingen

In het overzicht van risicoregelingen worden garanties en/of achterborgstellingen opgenomen die een departement verstrekt aan derden buiten de sector Overheid. Een garantie is een voorwaardelijke financiële verplichting van de overheid aan een derde buiten de overheid, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet. Bij het Ministerie van IenW is momenteel sprake van de garantieregeling Borgstellingskrediet Bodemsanering midden- en kleinbedrijf (MKB), waarvan de lopende regelingen worden beheerd tot einde looptijd (2027).

Het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB betreft de mogelijkheid voor een ondernemer in het midden- en kleinbedrijf, met onvoldoende middelen of te weinig zekerheden voor krediet bij een bank, om een borgstelling voor een gedeelte van het benodigde budget voor bodemsanering aan te vragen. Overeenkomstig de aankondiging in de Begroting 2016 heeft er in 2016 een evaluatie plaatsgevonden naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling bijzondere financiering Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB. De conclusie van de evaluatie, uitgevoerd door Ernst & Young (EY), is dat hoewel de regeling bodemsaneringsborgstellingskrediet complementair is aan andere regelingen op het gebied van bodemsaneringen, de relevantie van de regeling gering is. Het Borgstellingkrediet Bodemsanering MKB is mede naar aanleiding van deze evaluatie in 2016 beëindigd. In 2021 wordt alleen nog garant gestaan voor een lopende garantie ter grootte van € 329.000.

Tabel 5 Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Art.

Omschrijving

Uitstaande Garanties 2019

Geraamd te verlenen 2020

Geraamd te vervallen 2020

Uitstaande garanties 2020

Geraamd te verlenen 2021

Geraamd te vervallen 2021

Uitstaande Garanties 2021

Garantieplafond

Totaal plafond

Artikel 13 Bodem en Ondergrond

MKB Krediet

329

0

0

329

0

0

329

0

0

 

Totaal

329

0

0

329

0

0

329

0

0

Tabel 6 Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Art.

Omschrijving

Uitgaven 2019

Ontvangsten 2019

Stand risicovoorziening 2019

Saldo 2019

Uitgaven 2020

Ontvangsten 2020

Stand risicovoorziening 2020

Saldo 2020

Uitgaven 2021

Ontvangsten 2021

Stand risicovoorziening 2021

Saldo 2021

Artikel 13 Bodem en Ondergrond

MKB Krediet

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

 

Totaal

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

3. Beleidsartikelen

3.1 Artikel 11 Integraal Waterbeleid

A. Algemene doelstelling

Het op orde houden van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, waardoor Nederland droge voeten heeft, over voldoende zoetwater beschikt en schoon (drink)water heeft en kan blijven gebruiken, nu en in de toekomst.

B. Rol en verantwoordelijkheid

(Doen) uitvoeren

Vanuit de begroting Hoofdstuk XII wordt bijgedragen aan het Deltafonds (zie extracomptabele verwijzingen). Vanuit het Deltafonds worden maatregelen en voorzieningen op het gebied van waterveiligheid (artikel 1), zoetwatervoorziening (artikel 2), beheer, onderhoud en vervanging (artikel 3) en waterkwaliteit (artikel 7) bekostigd. De rol (doen) uitvoeren heeft betrekking op taken binnen de beleidsdomeinen waterveiligheid, zoetwatervoorziening, waterkwaliteit, waterkwantiteit en internationaal:

  • Waterveiligheid. Het waarborgen van de bescherming door primaire waterkeringen langs het kust- en IJsselmeergebied en de rivieren volgens het wettelijk niveau; alsmede het dynamisch handhaven van de kustlijn conform herziene basiskustlijn 2018 en handhaving kustfundament.

  • Waterveiligheid en Zoetwatervoorziening. Het (doen) uitvoeren van verkenningen en planuitwerkingen.

  • Waterveiligheid en Waterkwaliteit. Het (doen) uitvoeren van aanlegprojecten, zoals het Hoogwaterbeschermingsprogramma (HWBP), Ruimte voor de Rivier, de Maaswerken (alle waterveiligheid), het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren en de Programmatische Aanpak Grote Wateren (beiden waterkwaliteit).

  • Waterveiligheid, Waterkwantiteit en Waterkwaliteit. Het (doen) uitvoeren van beheer, onderhoud en vervanging.

  • Internationaal. Kennisuitwisseling met buitenlandse partijen op het gebied van waterveiligheid, waterzekerheid en ‘governance’ ter bevordering van de Nederlandse positie en verdienvermogen in het buitenland. Het betreft bilaterale en multilaterale samenwerking en richt zich vooral op klimaatadaptatie en water. De samenwerking is beschreven in de Nederlandse Internationale Waterambitie (NIWA) en is ondertekend door de Ministeries van IenW, BZ, LNV en EZK. Deze beleidsnotitie is in 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden en is gericht op het behalen van de duurzaamheidsdoelstellingen van de Verenigde Naties per 2030.

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van het integrale waterbeleid, voor het Deltaprogramma en het toezicht op de uitvoering van de gerelateerde wet- en regelgeving. Ook is de Minister verantwoordelijk voor het verbeteren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium ten behoeve van het waterbeleid. De rol «regisseren» heeft in dit artikel betrekking op taken binnen de beleidsdomeinen waterveiligheid, waterkwantiteit, zoetwatervoorziening, waterkwaliteit en innovatie, exportbevordering en internationale samenwerking (m.b.t. de Noordzee).

  • Waterveiligheid. Het zorgen voor het ontwikkelen en implementeren van waterveiligheidsbeleid gericht op alle primaire waterkeringen in Nederland. Tevens het zorgdragen voor de waterveiligheid van de regionale waterkeringen in het beheer van het Rijk.

    Het zorgen voor wettelijke kaders en instrumentarium voor het beoordelen en ontwerpen van primaire waterkeringen. Ontwikkelen van kaders voor het toetsen op veiligheid van de regionale waterkeringen in het beheer van het Rijk. Deze aanpak is onder andere terug te vinden in het Nationaal Waterplan 2016–2021 (Kamerstukken II 2014–2015, 31 710, nr. 35) en het Beheer- en Ontwikkelprogramma voor de Rijkswateren 2016–20214.

  • Waterkwantiteit en Zoetwatervoorziening. Het zorgen voor het ontwikkelen en implementeren van integraal waterbeleid in een aanpak gericht op de gebieden met grote Rijkswateren. Het realiseren van een maatschappelijk afgewogen verdeling van water en het daartoe zo te beheren hoofdwatersysteem dat wateroverlast en -tekort worden voorkomen. Het zorgen voor kaders en instrumentarium voor regionale afwegingen om het regionale watersysteem op orde te brengen en te houden. Deze aanpak is onder andere terug te vinden in het Nationaal Waterplan 2016–2021 (Kamerstukken II 2014–2015, 31 710, nr. 35) en het Beheer- en Ontwikkelprogramma voor de Rijkswateren 2016–2021. Hierbij worden maatregelpakketten geregisseerd voor waterbeschikbaarheid op de korte en lange termijn in het Deltaprogramma Zoetwater. Het betreft maatregelen voor het robuuster maken van het watersysteem (nationaal en regionaal) en om de gevolgen van langdurige droogte en lage rivierafvoeren ten gevolge van klimaatverandering zoveel mogelijk te beperken.

  • Waterkwaliteit. Het ontwikkelen van beleid ten behoeve van het bereiken van een goede ecologische en chemische waterkwaliteit van de oppervlaktewateren in de Rijkswateren van de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde, Eems. De uitvoering gericht op het behalen van een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden conform de voorschriften zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Water (KRW), om in drie planperiodes uiterlijk in 2027 aan de Europese verplichtingen te voldoen.

  • Nederlands deel van de Noordzee. Het gaat hier om het ontwikkelen van beleid en het nemen van maatregelen voor het bereiken van een gezonde zee met een duurzaam gebruik in het Nederlandse deel van de Noordzee. Dit gebeurt in samenwerking en samenhang met de andere Noordzeelanden, conform de vereisten zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) en de Richtlijn voor Maritieme Ruimtelijke Planning (MSP). De coördinerende verantwoordelijkheid voor de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en Richtlijn voor Maritieme Ruimtelijke Planning (MSP) ligt bij de Minister van IenW, tezamen met de Ministers van LNV, EZK en BZK voor zover het aangelegenheden betreft die mede tot hun verantwoordelijkheid behoren.

  • Innovatie en exportbevordering. Het ontwikkelen van beleid, onder andere ten behoeve van de Topsector Water, gericht op het ontwikkelen van kennis, het bevorderen van innovatie en het versterken van de samenwerking tussen het bedrijfsleven, de kennisinstellingen en de overheid (de gouden driehoek) om de internationale concurrentiekracht van het Nederlandse bedrijfsleven te versterken. Hierbij wordt een sterke thuismarkt (kennis en innovatie) gekoppeld aan een concurrerend Nederland in het buitenland. Voor dit laatste gaat het daarbij onder meer om het ontvangen van buitenlandse delegaties en het organiseren en uitvoeren van bilaterale handelsmissies. Daarnaast regisseert de Minister de afstemming van het waterbeheer met de landen rondom de Noordzee en met de buurlanden bovenstrooms gelegen in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems. Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op de beleidsterreinen waterkwantiteit en waterkwaliteit (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).

  • Conform de Waterschapswet stelt de Minister de vergoeding vast die de waterschappen verschuldigd zijn voor het organiseren van de waterschapsverkiezingen door de gemeenten. De vergoedingen worden jaarlijks rechtstreeks door BZK ontvangen en in het Gemeentefonds opgenomen.

Indicatoren en Kengetallen

Hoogwaterbescherming

Hieronder is de beleidsmatige indicator voor hoogwaterbescherming opgenomen. In productartikelen 1, 2 en 3 van het Deltafonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.

Ongeveer 60% van ons land zou regelmatig onder water staan als er geen dijken en duinen zouden zijn. In dit gebied wonen negen miljoen mensen en wordt 70% van ons BNP verdiend. Maatschappelijk gezien is aandacht voor de waterveiligheid dus van cruciaal belang voor de leefbaarheid en de economie van Nederland (Kamerstukken II 2015–2016, 34 436, nr. 3).

Doel van het waterveiligheidsbeleid is:

  • Iedereen in Nederland die achter een dijk woont, krijgt ten minste een basis beschermingsniveau van 1/100.000 per jaar. Dat wil zeggen dat de kans voor een individu om te overlijden als gevolg een overstroming niet groter mag zijn dan 0,001% per jaar.

  • Daarnaast wordt extra bescherming geboden op plaatsen waar kans is op:

    • grote groepen slachtoffers;

    • en/of grote economische schade;

    • en/of ernstige schade door uitval van vitale en kwetsbare infrastructuur van nationaal belang.

Als basis voor het bereiken van de doelen van het waterveiligheidsbeleid geldt sinds 1 januari 2017 een nieuwe normering voor de primaire waterkeringen. In 2050 moeten al deze keringen aan de wettelijke normen voldoen.

Figuur 4 Basisbeschermingsniveau nog niet gehaald

Indicator 1: ontwikkeling in het halen van het basisbeschermingsniveau t.o.v de referentiesituatie. Bron: RWS

Figuur 5 Hoogte economisch risico

Indicator 2: ontwikkeling in het afnemen van het economisch risico t.o.v. de referentiesituatie. Bron: RWS

Toelichting

Het waterveiligheidsbeleid is er op gericht om het risico van overstromingen naar het aanvaard risiconiveau te krijgen in 2050. Dit betekent een basisbeschermingsniveau voor iedereen en een economisch risico waarbij de kosten en baten tegen elkaar opwegen. Daarvoor zijn in 2017 nieuwe normen in de wet vastgelegd waaraan alle primaire keringen in 2050 moeten voldoen. In de periode tot aan 2050 worden primaire keringen die niet aan die nieuwe normen voldoen versterkt via het HWBP.

De keringen voldoen nog niet allemaal aan die nieuwe norm. Er is berekend hoe groot het economische risico is en hoeveel mensen wonen in een gebied waar het basisbeschermingsniveau nog niet wordt gehaald op het moment dat het nieuwe beleid (2014) is vastgelegd. Dit wordt de referentiesituatie genoemd en de waarden zijn op 100% gesteld. Ten opzichte van deze referentie wordt de ontwikkeling van het overstromingsrisico in de tijd afgezet. Doordat keringen versterkt gaan worden, zal het aantal mensen waarvoor het basisbeschermingsniveau nog niet is gehaald en het economisch risico de komende 30 jaar afnemen tot het niveau dat volgens het beleid in 2050 bereikt moet zijn.

Het (actuele) risico in 2020 is gebaseerd op de gerealiseerde versterking t/m 2019 in het HWBP; tot 2019 is ca. 12 km dijk versterkt. De afname van het risico tot 2025 is gebaseerd op de realisatieprognose van dijkversterkingen t/m 2024, zoals is opgenomen in het HWBP. Aangezien er tot 2020 nog maar weinig keringen in het HWBP zijn versterkt, is het economisch risico minder dan een 1% afgenomen t.o.v. de referentiesituatie. Op basis van de verwachte realisatie van versterkingen t/m 2024 zal het economische dan met ca. 30% t.o.v. de referentiesituatie zijn afgenomen.

In 2050 moeten alle keringen aan de nieuwe normen voldoen. Dan moet overal aan het basisbeschermingsniveau zijn voldaan en is het economisch risico afgenomen tot het aanvaard economisch risiconiveau. In de indicator wordt daarom ook het jaar 2050 geprojecteerd.

Waterkwaliteit (schoon (drink)water)

Het bereiken van een goede ecologische en chemische kwaliteit van de oppervlaktewateren in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde en Eems, en van een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden is afhankelijk van de maatregelen die verschillende overheden in binnen- en buitenland treffen. Zowel in Nederland als in de omringende landen werkt men daaraan volgens de systematiek van de Kaderrichtlijn Water, in een cyclus van zes jaar. Daardoor is een volledige beschrijving van de toestand ook alleen om de zes jaar mogelijk, wat niet aansluit bij de jaarlijkse begrotingscyclus van de Tweede Kamer. In de motie Schonis26 heeft de Kamer verzocht om indicatoren te testen waarmee een beter beeld van de voortgang van onder meer waterkwaliteit kan worden gegeven (Kamerstukken II, 2019-2020, 35 300 XII, nr. 11). Zie hiervoor de indicatoren die een beeld geven van de maatregelen die in Nederland worden genomen in de jaarlijkse rapportage «De Staat van Ons Water» (Kamerstukken 2018-2019, 27625 nr. 470).

Integraal waterbeleid

In De Staat van Ons Water wordt vanaf 2016 jaarlijks integraal door de partners van het Bestuursakkoord Water (BAW) gerapporteerd over de voortgang van de uitvoering van het waterbeleid in het voorgaande jaar. De Stuurgroep Water heeft in december 2018 besloten dat vanaf 2019 De Staat van Ons Water uitsluitend zal worden gericht op de Tweede Kamer als doelgroep. Meer uitgebreide informatie over De Staat van Ons Water is te vinden op Communicatie naar de burger zal plaatsvinden via de website www.onswater.nl en www.noordzeeloket.nl.

C. Beleidswijzigingen

Medio 2020 is tussen het kabinet en maatschappelijke organisaties het Noordzeeakkoord gesloten. Het kabinet stelt voor de uitvoering van het Noordzeeakkoord een transitiebedrag van € 200 miljoen euro tot en met 2030 beschikbaar. Dit bedrag is inclusief € 45 miljoen vanuit het aanstaande Europese Maritieme, Visserij en Aquacultuur Fonds (EMVAF). Dit budget is bedoeld voor sanering en verduurzaming van de visserij, voor natuurherstel, monitoring en onderzoek, voor de veilige doorvaart binnen de aan te leggen windparken en voor extra handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Op de begroting van artikel 11 worden meerjarig uitgaven begroot voor monitoring, onderzoek en natuurherstel binnen het Noordzeeakkoord (€ 24 miljoen). Daarnaast staan de middelen voor opdrachtverlening voor een veilig doorvaart binnen windparken eveneens op de begroting van artikel 11 (meerjarig € 12 miljoen). De middelen voor een veilige doorvaart binnen windparken zullen in 2021 worden overgeheveld voor de uitvoering van deze opdrachtverlening.

De overige uitgaven van het Noordzeeakkoord worden begroot en verantwoord op andere departementale begrotingen. Door middel van een extracomptabele tabel op de begroting van IenW als coördinerend departement worden de totaal uitgaven voor het Noordzeeakkoord inzichtelijk gemaakt. Dit totaaloverzicht is te vinden in de extracomptabele tabel 13.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 7 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 11 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

41.220

36.534

43.517

50.991

46.557

46.612

44.858

        

Uitgaven

48.421

59.731

62.065

51.114

46.552

46.607

44.823

Waarvan juridisch verplicht

  

89%

    
        

1 Algemeen waterbeleid

37.546

46.803

40.382

30.252

29.689

29.514

31.886

Opdrachten

3.648

5.444

5.787

6.634

6.071

5.896

8.268

- Intensivering Ruimtelijke Adaptatie

56

378

0

0

0

0

0

- Overige Opdrachten

3.592

5.066

5.787

6.634

6.071

5.896

8.268

Subsidies

14.329

19.255

15.133

8.867

8.867

8.867

8.867

- Incidentele subsidie WKB

1.567

1.287

66

0

0

0

0

- Blue Deal (HGIS)

1.200

2.900

1.400

0

0

0

0

- Partners voor Water (HGIS)

11.476

13.706

13.602

8.802

8.802

8.802

8.802

- Subsidie Regiecollege Waddengebied

67

65

65

65

65

65

65

- Overige Subsidies

19

1.297

0

0

0

0

0

Bijdrage aan agentschappen

15.978

15.102

14.751

14.751

14.751

14.751

14.751

- Waarvan bijdrage aan agentschap KNMI

1.271

612

386

385

385

385

385

- Waarvan bijdrage aan agentschap RWS

14.707

14.490

14.365

14.366

14.366

14.366

14.366

Bijdrage aan medeoverheden

3.591

7.002

4.711

0

0

0

0

        

2 Waterveiligheid

3.019

3.236

3.348

3.468

3.499

3.499

3.499

Opdrachten

3.019

3.236

3.348

3.468

3.499

3.499

3.499

        

3 Grote oppervlaktewateren

1.211

1.749

1.665

1.565

1.565

1.565

1.565

Opdrachten

1.211

1.749

1.665

1.565

1.565

1.565

1.565

        

4 Waterkwaliteit

6.645

7.943

16.670

15.829

11.799

12.029

7.873

Opdrachten

3.659

5.428

14.525

14.139

10.109

10.339

6.183

- Noordzeeakkoord

0

0

9.962

9.456

5.426

5.656

1.500

- Overige Opdrachten

3.659

5.428

4.563

4.683

4.683

4.683

4.683

Subsidies

400

400

400

0

0

0

0

Bijdrage aan medeoverheden

500

500

0

0

0

0

0

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

2.086

1.615

1.745

1.690

1.690

1.690

1.690

        

Ontvangsten

12.050

448

0

0

0

0

0

Extracomptabele verwijzingen
Tabel 8 Extracomptabele verwijzingen naar artikel 1 Investeren in waterveiligheid van het Deltafonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 1 Investeren in waterveiligheid

354.297

397.260

484.488

420.581

502.605

Andere ontvangsten van artikel 1 Investeren in waterveiligheid

164.879

154.499

152.905

150.767

142.522

Totale uitgaven op artikel 1 Investeren in waterveiligheid

519.176

551.759

637.393

571.348

645.127

waarvan

      

01.01

Grote projecten waterveiligheid

123.174

97.422

96.424

955

11.726

01.02

Overige aanlegprojecten waterveiligheid

384.217

446.097

529.774

561.797

625.112

01.03

Studiekosten

11.785

8.240

11.195

8.596

8.289

       
Tabel 9 Extracomptabele verwijzingen naar artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening

19.302

28.074

13.058

6.353

5.903

Andere ontvangsten van artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening

     

Totale uitgaven op artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening

19.302

28.074

13.058

6.353

5.903

waarvan

      

02.02

Overige waterinvesteringen zoetwatervoorziening

15.202

24.876

9.878

934

934

02.03

Studiekosten

4.100

3.198

3.180

5.419

4.969

       
Tabel 10 Extracomptabele verwijzingen naar artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging

154.524

145.728

167.997

195.101

253.233

Andere ontvangsten van artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging

     

Totale uitgaven op artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging

154.524

145.728

167.997

195.101

253.233

waarvan

      

03.01

Watermanagement

7.458

7.458

7.458

7.484

7.484

03.02

Beheer onderhoud en vervanging

147.066

138.270

160.539

187.617

245.749

       
Tabel 11 Extracomptabele verwijzingen naar artikel 4 Experimenteren cf. art. III Deltawet van het Deltafonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 4 Experimenteren cf. art. III Deltawet

42.699

42.564

227.913

60.886

58.730

Andere ontvangsten van artikel 4 Experimenteren cf. art. III Deltawet

     

Totale uitgaven op artikel 4 Experimenteren cf. art. III Deltawet

42.699

42.564

227.913

60.886

58.730

waarvan

      

04.02

GIV/PPS

42.699

42.564

227.913

60.886

58.730

       
Tabel 12 Extracomptabele verwijzingen naar artikel 4 Experimenteren cf. art. III Deltawet van het Deltafonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 7 Investeren in waterkwaliteit

130.744

132.296

96.752

154.505

116.676

Andere ontvangsten van artikel 7 Investeren in waterkwaliteit

57

    

Totale uitgaven op artikel 7 Investeren in waterkwaliteit

130.801

132.296

96.752

154.505

116.676

waarvan

      

07.01

Real. progr. Kaderrichtlijn water

93.295

88.647

46.342

55.191

85.144

07.02

Overige aanlegprojecten Waterkwaliteit

18.282

24.199

31.310

74.314

29.532

07.03

Studiekosten waterkwaliteit

19.224

19.450

19.100

25.000

2.000

       
Tabel 13 Extracomptabel overzicht Rijksbijdrage Noordzeeakkoord (x € 1.000)
 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

Visserij: sanering, LNV (€ 74 miljoen)

75

175

36.800

36.800

150

0

0

0

0

0

0

Visserij: innovatie LNV (€ 10 miljoen excl. bijdrage uit EMVAF)1

0

0

5.000

5.000

0

0

0

0

0

0

0

Onderzoek, monitoring en natuurherstel, IenW (€ 24 miljoen excl. bijdrage uit EMVAF)

0

3.500

5.000

5.000

5.000

1.500

1.500

1.000

500

500

500

Onderzoek, monitoring en natuurherstel: WOZEP vanaf 2023, EZK (€ 21 miljoen)

0

0

0

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

Versterking toezicht NVWA, LNV (€ 14 miljoen)

0

1.400

1.400

1.400

1.400

1.400

1.400

1.400

1.400

1.400

1.400

Veilige doorvaart windparken (€ 12 miljoen)

0

6.462

4.456

426

656

0

0

0

0

0

0

Totaal: € 155 miljoen t/m 2030 (excl. bijdrage uit EMVAF)

75

7.862

52.656

51.626

10.206

5.900

5.900

5.400

4.900

4.900

4.900

X Noot
1

bijdrage uit EMVAF (€ 45 miljoen): € 35 miljoen voor innovatie visserij en € 10 miljoen voor onderzoek en monitoring naar effecten van gebruik op natuur.

Budgetflexibiliteit

11.01 Algemeen Waterbeleid

Het opdrachtenbudget is grotendeels juridisch verplicht. Dit heeft betrekking op de betaling van verplichtingen die tot en met 2020 zijn aangegaan, waaronder de structurele uitwerking van de wettelijke taken op basis van de Waterwet en voor het programma gericht op acceleratie en implementatie van waterprojecten van de 2030 agenda, waarbij de Nederlandse inzet wordt gecompleteerd door de High Level Panel on Water (HLPW) coalitie van 11 landen, de Wereldbank en de Verenigde Naties. Daarnaast heeft het vooral betrekking op de uitwerking van de afspraken in het Bestuursakkoord Water (BAW). De uitgaven voor de agentschapsbijdragen RWS en KNMI zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies en de bijdragen aan medeoverheden hebben een beperkte tijdshorizon en de agentschapsbijdragen hebben een structureel karakter. Het subsidiebudget is juridisch verplicht. Dit betreft het vervolgprogramma HGIS Partners voor Water 2016-2021, het HGIS-budget voor het internationale samenwerkingsprogramma met de Unie van waterschappen onder de titel ‘Blue deal’ en de subsidie voor het Regiecollege Waddengebied (RCW).

11.02 Waterveiligheid

Het opdrachtenbudget is grotendeels juridisch verplicht. Dit heeft betrekking op de betaling van verplichtingen die tot en met 2020 zijn aangegaan en de uitwerking van de wettelijke taken op basis van de Waterwet, zoals onder andere werken met de nieuwe normering, regie op de kennisontwikkeling waterveiligheid, werkzaamheden ten behoeve van de Lange Termijn Ambitie Rivieren (onderzoek naar maatregelen voor Rijn, IJssel en Maas), de EU-richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) en advisering over waterkeringen en de kust.

11.03 Grote oppervlaktewateren

De uitgaven voor de opdrachten zijn deels juridisch verplicht. Dit heeft met name betrekking op de betaling van de lopende verplichtingen die aangegaan zijn tot en met 2020, waaronder de gebiedsagenda Wadden 2050, Eems-Dollard 2050 en pilot Waddenslib.

11.04 Waterkwaliteit

Een deel van het opdrachtenbudget is juridisch verplicht. Dit heeft betrekking op de betaling van diverse verplichtingen die tot en met 2020 zijn aangegaan, waaronder CBS-waterstatistieken, Emissieregistratie water, de Europese programma’s Interreg Northsea Region en Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV), modelinstrumentarium waterkwaliteit, monitoring en rapportage nutrienten, onderzoek schone Noordzee en oceanen, en Blue Economy. De budgetten voor de subsidies, de bijdragen aan medeoverheden en de bijdragen aan internationale organisaties zijn volledig verplicht. De subsidie betreft de bijdrage aan het International Groundwater Resources Assessment Centre (IGRAC). De bijdragen aan medeoverheden zijn bestemd voor het samenwerkingsprogramma Lumbricus ten behoeve van een klimaat robuuste inrichting van het bodem- en watersysteem. De bijdragen aan internationale organisaties zijn bestemd voor structurele jaarlijkse contributies voor de internationale riviercommissies en de Oslo en Parijs-commissie (OSPAR), die in internationale verdragen zijn opgericht. Daarnaast zijn ze bestemd voor de bijdragen aan: The Intergovernmental Hydrological Programma van de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO IHP), de High Level Panel on Water (HLPW), de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), the Economic Commission for Europe van de United Nations (UN/ECE), de Deltacoalitie Water en Diplomatie en aan de Verenigde Naties (VN), die onder andere het gevolg zijn van een tweetal Memoranda of Understanding.

Het niet-juridisch verplichte deel op dit artikel heeft met name betrekking op de onder de financiële instrumenten opgenomen opdrachten voor de uitvoering van een aantal activiteiten. Dat gaat om activiteiten in het kader van de Kaderrichtlijn Water (KRW), de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM). Ook heeft het niet-juridisch verplichte deel betrekking op de ondersteuning van de internationale riviercommissies en OSPAR in de uitvoering van hun werkzaamheden.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

11.01 Algemeen waterbeleid

Opdrachten

De Staat van Ons Water

Jaarlijks worden er uitgaven gedaan voor de voortgangsrapportage «De Staat van Ons Water», waarin over de uitvoering van het waterbeleid in het voorafgaande jaar wordt gerapporteerd.

Topsector Water en Maritiem

In het kader van het missiegedreven topsector- en innovatiebeleid ondersteunt en versterkt IenW de Topsector Water en Maritiem (TSWM). De economische kansen van maatschappelijke thema’s en publiek-private samenwerking staan hierbij centraal. Daarbij wordt in samenwerking met onder meer de Ministeries van EZK en LNV gewerkt aan maatschappelijk thema’s, zoals landbouw, water en voedsel. Ook werkt IenW met de TWSM aan een Human Capital Agenda, om te bevorderen dat er voldoende goed opgeleide en gekwalificeerde mensen werken in de watersector.

Nationaal Kennis- en Innovatieprogramma Water en Klimaat

In het Nationaal Kennis- en Innovatieprogramma Water en Klimaat (NKWK) programmeert en realiseert IenW kennis en innovatie samen met kennisinstellingen, Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO), waterschappen, bedrijfsleven en de Deltacommissaris.

In 2021 worden uitgaven gedaan voor watereducatie om het waterbewustzijn bij jongeren te stimuleren. Dit gebeurt in samenwerking met de Unie van Waterschappen en onderwijspartijen.

Helpdesk Water

Van de Helpdesk Water, onderdeel van RWS, wordt jaarlijks een bijdrage geleverd. In 2020 zijn voorbereidingen getroffen om de Helpdesk Water te integreren in het Informatiepunt Omgevingswet. Afhankelijk van de datum van inwerkingtreding van de Omgevingswet zal de Helpdesk Water niet meer worden bijgehouden. De actuele informatie is dan te vinden via de website van het Informatiepunt Omgevingswet.

Voor de uitvoering van het bestaande Omgevingsloket Online (OLO) wordt een jaarlijkse bijdrage geleverd ten behoeve van water- en omgevingsvergunningen.

Samen met de Unie van Waterschappen wordt onderzoek verricht naar aanpassingen en moderniseringen van de zuiveringsheffing, de verontreinigingsheffing en de watersysteemheffing. 

Klimaatadaptatie

Verder worden middelen ingezet voor het programma Klimaatadaptatie voor het bevorderen van een transitie naar meer klimaatbestendig handelen door personen en organisaties. Daartoe zijn uitgaven voorzien voor de implementatie van de Nationale Adaptatie Strategie (NAS). De middelen voor de uitvoering van de NAS op dit artikel en die voor het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie op het Deltafonds zijn complementair aan elkaar. IenW heeft de coördinatie over het Nederlandse klimaatadaptatiebeleid, maar doet dit in nauwe samenwerking met de andere betrokken departementen, decentrale overheden, kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties en marktpartijen.

Aanvullend op het stimuleringsprogramma Ruimtelijke Adaptatie is in totaal € 20 miljoen (2019 ‒ 2021) gereserveerd om decentrale overheden te ondersteunen bij onder andere de uitvoering van stresstesten en risicodialogen, en het uitvoeren van pilots.

Via het multilaterale spoor is Nederland actief betrokken in het organiseren van twee VN-conferenties (in 2021 en 2023) gericht op het aanjagen van de uitvoeringsagenda voor waterveiligheid en waterzekerheid in de wereld. IenW werkt nauw samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en UN-WATER aan de voorbereiding. In 2021 worden de werkzaamheden door de Watergezant voortgezet om zichtbaarheid van Nederland te stimuleren en samenwerking te stimuleren. De beschikbare HGIS-middelen worden ingezet om werkzaamheden te ondersteunen en in een aantal activiteiten te voorzien, waaronder Water as Leverage 2.0. Verder wordt in 2021 vanuit Nederland bijgedragen aan het vergroten van klimaatweerbaarheid in de wereld via het Global Centre on Adaptation (GCA) gericht op versnellen, opschalen en oplossingen voor de financiering. Hiervoor wordt onder andere in 2021 het secretariaat van de Deltacoalitie gesteund.

Subsidies

Partners voor Water

Ook in 2021 wordt uitvoering gegeven aan de in 2016 gestarte subsidieregeling van het programma Partners voor Water (PvW) 2016–2021. Dit betreft het centrale uitvoeringsprogramma van de (interdepartementale) Nederlandse Internationale Water Ambitie (NIWA). Het programma wordt aangestuurd vanuit het Interdepartementale Water Cluster, waarin de vier Ministeries BZ, EZK, LNV en IenW samenwerken. Voor de uitvoering van het programma PvW 2016–2021 is mandaat verleend aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Het budget is onderverdeeld in een deel voor lange termijn samenwerking met zeven Deltalanden, een subsidiedeel ten behoeve van marktbetrokkenheid en een deel voor samenwerking met kansrijke nieuwe landen en Holland promotie. In 2020 is aanvullend HGIS-budget van € 5 miljoen beschikbaar gesteld voor de eindfase (2020 t/m 2022) van het programma, waarin met 15 partnerlanden invulling wordt gegeven aan de Memoranda of Understanding die in lijn zijn gebracht met de NIWA.

Blue Deal

In 2018 is de subsidieregeling van start gegaan van de Blue Deal (2018-2021). Het betreft een internationaal programma van 21 waterschappen die worden aangestuurd door de Unie van Waterschappen. De Ministeries van Buitenlandse Zaken en IenW zijn gezamenlijk subsidieverstrekker. De eerste subsidiefase loopt tot en met 2021. De Blue Deal is een programma tot en met 2030 met één duidelijk doel: 20 miljoen mensen in 40 stroomgebieden wereldwijd helpen aan schoon, voldoende en veilig water. De focus ligt op het bieden van hulp, maar ook op het creëren van kansen voor het bedrijfsleven en leren van andere landen om het eigen werk in Nederland te blijven verbeteren.

WAVE2020

In 2019 is een subsidie van € 100.000 toegekend aan het Instituut Fysieke Veiligheid voor het ontwikkelen van het programma 'watercrises beheersen in een veiligheidsregio (WAVE2020)'. Doel is het ontwikkelen van (boven)regionale strategieën met handelingsperspectieven en het ontwikkelen van een landelijk plan voor de beheersing van watercrises. Dit programma is in 2020 afgerond. Implementatie wordt naar verwachting in 2021 uitgevoerd.

Er wordt een jaarlijkse bijdrage van € 65.000 verstrekt aan de provincie Friesland ten behoeve van het Regiecollege Waddengebied (RCW). Het RCW is een strategisch overleg- en afstemmingsorgaan waarin Rijk, provincie, gemeenten, waterschappen, bedrijfsleven, natuurorganisaties en de wetenschap zijn vertegenwoordigd. Het RCW draagt bij aan de doelstelling van het Rijk om te komen tot integraal beleid voor het Waddengebied. Deze begrotingsvermelding vormt de wettelijke grondslag voor de hier bedoelde subsidieverlening als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht.

In zowel 2020 als in 2021 wordt een subsidie van € 49.000,- verstrekt aan de Unie van Waterschappen voor de onderzoeken naar een mogelijke herziening van het belastingstelsel waterschappen.

Bijdrage aan agentschappen

De bijdrage aan RWS heeft betrekking op beleidsadvisering, vertegenwoordiging in internationale werkgroepen, opstelling van rapportages en evaluaties en begeleiding van opdrachten aan de markt en aan Deltares. Hiervoor wordt jaarlijks een opdracht aan RWS verstrekt. Tot deze opdracht behoren onder andere de bijdragen aan de uitwerking van de MIRT-onderzoeken waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterkwaliteit.

Aan het KNMI worden diverse onderzoeken en analyses gevraagd die betrekking hebben op kennisontwikkeling ten behoeve van windklimaat en afvoerstatistiek rivieren en voor klimaatadaptatie.

Bijdrage aan medeoverheden

De bijdrage aan medeoverheden heeft met name betrekking op het project Restopgave Vooroeverbestortingen aan het Waterschap Scheldestromen. Een bedrag van € 10,6 miljoen wordt betaald in de jaren 2019-2021 voor de aanpak van tien locaties waar de vooroevers nog moeten worden versterk voor respectievelijk € 3,6 miljoen in 2019, € 4,0 miljoen in 2020 en € 3,0 miljoen in 2021.

Daarnaast zijn in 2020 zijn vijf projecten geselecteerd voor de tweede tranche uitvoeringspilots in het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie. In totaal wordt € 4,7 miljoen beschikbaar gesteld aan de betreffende gemeenten en provincie door middel van een specifieke uitkering, waarvan € 1,8 miljoen in 2021 wordt betaald.

11.02 Waterveiligheid

Opdrachten

Conform de verplichtingen van de Europese Richtlijn Overstromingsrisico’s (ROR) zal in 2021 het in 2020 in ontwerp vastgestelde Overstromingsrisicobeheerplan, in de inspraak komen en eventueel gewijzigd vastgesteld worden. De bedoeling is dat dit gebeurt als onderdeel van het Nationale Water Programma en in afstemming met de internationale delen van de plannen voor de vier stroomgebieden, alsmede in afstemming met de stroomgebiedsbeheerplannen (Kaderrichtlijn Water). Daarmee eindigt de tweede zesjaarlijkse cyclus van de ROR.

In 2021 wordt verder gewerkt aan het beoordelen van de primaire waterkeringen op basis van de nieuwe normen. Voor deze beoordeling worden diverse opdrachten verstrekt ter ondersteuning van de waterkeringbeheerders. Daarnaast worden opdrachten verstrekt om kennis ten aanzien van waterveiligheid te ontwikkelen en vast te leggen.

Ook worden opdrachten verstrekt voor verdere kennisontwikkeling ten aanzien van de kust, onder andere over (de gevolgen van) zeespiegelstijging en de kustontwikkeling. Hierbij wordt samenwerking gezocht binnen het kader van Nationaal Kennis- en Innovatieprogramma Water en Klimaat (NKWK).

Voor verdere kennis- en modelontwikkeling met betrekking tot rivieren worden in 2021 opdrachten verstrekt. Dit zijn onder andere opdrachten over lange termijn morfologische ontwikkeling van de rivieren onder invloed van onder andere klimaatverandering. Hierbij wordt samenwerking gezocht binnen het kader van het NKWK. Daarnaast wordt kennisontwikkeling ondersteund die betrekking heeft op de voorbereiding van de maatregelpakketten en de bijdragen aan diverse MIRT-projecten in het rivierengebied voor zowel de Rijn, de IJssel als ook de Maas.

11.03 Grote oppervlaktewateren

Opdrachten

In 2021 wordt invulling gegeven aan de toekomstvisies 2050 voor het Waddengebied en voor de Eems-Dollard, alsmede aan de pilot Waddenslib. De beheerautoriteit Wadden zal verder invulling geven aan de opstelling van een integraal beheerplan voor de Waddenzee.

Rijk en regio werken sinds 2015 structureel samen aan ecologische verbetering van de Eems-Dollard, door samenhangende inzet van middelen, maatregelen en onderzoeken op basis van een meerjarig adaptief programma. De ambitie is dat de Eems-Dollard in 2050 voldoet aan het ecologisch streefbeeld dat is geformuleerd. Hier wordt stapsgewijs naar toegewerkt door adaptief in te spelen op nieuwe ontwikkelingen en inzichten.

De drie landen die grenzen aan de Waddenzee, Nederland, Duitsland en Denemarken, vormen samen de Trilaterale samenwerkingslanden. Ze overleggen regelmatig over het vormen of aanpassen van het beschermingsbeleid van werelderfgoed Waddenzee.

In 2021 wordt samen met regio en stakeholders het ontwikkelperspectief van de Gebiedsagenda Zuidwestelijke Delta nader uitgewerkt. Voor het Volkerak-Zoommeer wordt het onderzoek naar de ontwikkeling van de ecologische waterkwaliteit en de zoetwaterfunctie van dat meer gecontinueerd. Voor de Oosterschelde wordt optimalisatieonderzoek uitgevoerd voor een duurzame balans tussen de functies van de Oosterschelde op het gebied van waterveiligheid, economie, ecologie en landschap. Samen met het Vlaams Gewest wordt voor de uitvoering van de Scheldeverdragen samen met de stakeholders verder gewerkt aan het (onderzoeks)programma 2019-2023 van de roadmap van de Agenda voor de Toekomst voor het Schelde-estuarium.

11.04 Waterkwaliteit

Opdrachten

Kaderrichtlijn Water

Het doel is chemisch schoon water en een ecologisch gezond watersysteem voor duurzaam gebruik. De maatregelen die voor de Kaderrichtlijn Water (KRW) genomen worden, dienen uiterlijk in 2027 uitgevoerd te zijn. Ieder jaar wordt in De Staat van Ons Water de voortgang van de uitvoering van de maatregelen gerapporteerd. De toestand, doelen en maatregelen worden ieder 6 jaar vastgelegd en aan de Europese Commissie gerapporteerd middels stroomgebiedbeheerplannen onder de KRW. De tweede stroomgebiedbeheerplannen voor de Rijn, de Maas, de Schelde en de Eems voor de periode 2016–2021 zijn eind december 2015 vastgesteld en ook in 2021 in uitvoering. De derde stroomgebiedbeheerplannen voor de periode 2022–2027 zijn eind 2020 als ontwerp vastgesteld zodat deze vanaf 2021 verder zullen worden ingevuld. De uitvoering van de KRW-maatregelen in het hoofdwatersysteem loopt via artikel 7 van het Deltafonds.

De Europese Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) kent, net als de KRW, een zesjarige plancyclus. In 2021 wordt verder invulling gegeven aan de verdere ontwikkeling van indicatoren en parameters om milieutoestand te kunnen monitoren en de goede milieutoestand te bepalen: ter uitwerking van de geactualiseerde Mariene Strategie deel 1 en 2 uit respectievelijk 2018 en 2020. In 2021 zal het programma van maatregelen (Mariene Strategie deel 3) worden geactualiseerd. De uitvoering van de KRM vindt plaats in samenwerking met de ministeries van Economische Zaken en Klimaat en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Er wordt ingezet op internationale afstemming en samenwerking (Noordzeeregio, OSPAR, EU), op samenwerking met kennisinstituten en belanghebbenden en op cofinanciering uit EU-fondsen als Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV) en Interreg Community Initiative (INTERREG). Samen met het Ministerie van LNV wordt een partnerschapscontract met de Europese Commissie opgesteld over het nieuwe Europese Maritieme, Visserij en Aquacultuur Fonds 2021-2027 (EMVAF, opvolger van EFMZV). De actualisatie van alle 3 delen van de Mariene Strategie zullen onderdeel uitmaken van het op te stellen Programma Noordzee 2022-2027.

De opdrachtverlening heeft betrekking op de KRW, Delta-Aanpak Waterkwaliteit, glastuinbouw, emissieregistratie en op Noordzee- en Internationaal waterbeleid.

Noordzeeakkoord

Medio 2020 is tussen het kabinet en maatschappelijke organisaties het Noordzeeakkoord gesloten. Het kabinet stelt voor de uitvoering van het Noordzeeakkoord een transitiebedrag van € 200 miljoen euro tot en met 2030 beschikbaar. Dit bedrag is inclusief € 45 miljoen vanuit het aanstaande Europese Maritieme, Visserij en Aquacultuur Fonds (EMVAF). Dit budget is bedoeld voor sanering en verduurzaming van de visserij, voor natuurherstel, monitoring en onderzoek, voor de veilige doorvaart binnen de aan te leggen windparken en voor extra handhaving door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA). Op de begroting van artikel 11 worden meerjarig uitgaven begroot voor monitoring, onderzoek en natuurherstel binnen het Noordzeeakkoord (€ 24 miljoen). Daarnaast staan de middelen voor opdrachtverlening voor een veilig doorvaart binnen windparken eveneens op de begroting van artikel 11 (meerjarig € 12 miljoen). De middelen voor een veilige doorvaart binnen windparken zullen in 2021 worden overgeheveld voor de uitvoering van deze opdrachtverlening.

De overige uitgaven van het Noordzeeakkoord worden begroot en verantwoord op andere departementale begrotingen. Door middel van een extracomptabele tabel op de begroting van IenW als coördinerend departement worden de totaal uitgaven voor het Noordzeeakkoord inzichtelijk gemaakt. Dit totaaloverzicht is te vinden in de extracomptabele tabel 13.

Subsidies

IenW verstrekt in 2021 subsidie aan het International Groundwater Resources Assessment Centre (IGRAC) en geeft daarmee invulling aan de ambitie die is vastgelegd in de overeenkomst tussen IHE Delft Insitute of Water Education en het Koninkrijk der Nederlanden. Medio 2016 hebben IHE en het Koninkrijk der Nederlanden een samenwerkingsovereenkomst opgesteld voor de jaren 2016–2022, die beantwoordt aan de toenemende grondwaterproblematiek in de wereld, met name het stedelijk gebied. Het United Nations-karakter van de taken van IGRAC bepaalt dat IGRAC (een UNESCO-categorie 2 instelling) alleen kan werken op basis van overheidsfinanciering.

Bijdrage aan medeoverheden

De bijdrage aan medeoverheden heeft betrekking op de uitvoering van het samenwerkingsprogramma Lumbricus door Waterschap Vechtstromen met regionale partijen. Het samenwerkingsprogramma is gericht op het geïntegreerd toepassen van innovatieve maatregelen op het gebied van bodem en water ten behoeve van een klimaatbestendige inrichting van het bodem- en watersysteem van beekdalen. In dit programma komen doelstellingen met betrekking tot waterkwaliteit, zoetwatervoorziening, bodembeheer, klimaatadaptatie en waterveiligheid samen.

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

Nederland participeert in verdragen waarin de internationale riviercommissies voor de Rijn, de Maas en de Schelde zijn opgericht. In deze commissies bespreekt Nederland watervraagstukken op het gebied van kwaliteit, droogte en overstroming en wordt de contributie voor deze commissies jaarlijks vastgesteld.

Tevens doet Nederland jaarlijks een contributie voor de uitvoering van het Oslo-Parijs (OSPAR)-verdrag, waarmee wordt ingezet op internationale samenwerking en afstemming over vraagstukken op het gebied van mariene milieu, ecologie en biodiversiteit in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, inclusief de Noordzee, mede in relatie tot uitvoering van de KRM.

Memoranda of Understanding

Ook in 2021 blijft Nederland werken aan het internationale profiel van Nederland als centrum voor watervraagstukken. Dit is verwoord in de Nederlandse Internationale Waterambitie van het kabinet. Het streven van Nederland als Centre of Excellence wordt gedeeltelijk ingevuld door middel van memoranda of Understanding (MOU) met twee internationale UNESCO-watercentra, namelijk ondersteuning capacity building door IHE-Delft en grondwater monitoring en assessment door IGRAC te Delft. Water speelt een verbindende rol in de in VN-kader afgesproken Sustainable Development Goals (SDG’s). In een van de subdoelen van de SDG’s die zich richt op steden wordt specifiek de nadruk gelegd op het verminderen van risico’s van watergerelateerde rampen. In 2020 is de implementatiefase gestart. Daarvoor wordt met internationale organisaties en platforms samengewerkt op het gebied van governance en financiering. De financiering en de wijze van besturen met toezicht hierop, worden afgestemd om de implementatie van de SDG's te kunnen realiseren.

Valuing Water Initiatief

In 2020 is het Valuing Water Initiatief gestart om de aanbevelingen van het High Level Panel on Water in praktijk te brengen en via de multilaterale conferenties in 2021 en 2023 een podium te bieden. Zo worden ook bijdragen geleverd aan onder andere de Deltacoalitie Water en Diplomatie en aan de Verenigde Naties (VN), The Intergovernmental Hydrological Programma van de United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization (UNESCO IHP), de High Level Panel on Water (HLPW), aan de United Nations Economic Commission for Europe (UNECE) voor grensoverschrijdend waterbeheer, Wereldbank, Water Global Practice WGP, aan de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO) inzake waterbeheer en aan Habitat for Humanity voor schoon drinkwater (HABITAT).

3.2 Artikel 13 Bodem en Ondergrond

A. Algemene doelstelling

Een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van bodem en ondergrond. Het doel is de vraagstukken op het gebied van bodemkwaliteit, drinkwatervoorziening, grondwater, bodemdaling, duurzaam bodembeheer in de landbouw, kabels en leidingen en bodemenergie in relatie met de maatschappelijke opgaven als energietransitie en klimaatadaptatie aan te pakken. Daarnaast is het beleid gericht op het tot stand brengen van een betrouwbare en betaalbare drink- en afvalwatervoorziening in Caribisch Nederland.

Het Rijk is enerzijds verantwoordelijk voor het systeem van wet- en regelgeving omtrent beheer en gebruik van bodem, ondergrond en water en stimuleert anderzijds de investeringen en de bescherming daarvan. Daardoor heeft de Minister van IenW een stimulerende en een regisserende rol.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Stimuleren

Voor het onderdeel Bodem en Ondergrond is de algemene doelstelling om te komen tot een duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van bodem en ondergrond. De (Rijks)structuurvisie Ondergrond vormt een belangrijke basis voor het ordenen van activiteiten met betrekking tot bodem en ondergrond (het Convenant Bodem en Ondergrond 2016–2020 en het Convenant Bodem en Bedrijven 2015).

Het Rijk bevordert de investeringen in de kwaliteit van bodem en ondergrond door middel van:

  • Het bevorderen van de duurzame kwaliteit van het doelmatig gebruik van het bodem- en watersysteem.

  • De uitvoeringsprogramma’s van de bestuurlijke afspraken 2021 ‒ 2025.

  • Het efficiënt beschermen van drinkwaterbronnen door het landelijk faciliteren/stimuleren van de totstandkoming van gebiedsdossiers.

  • Het aanpassen van de Wet VROM BES en de Wet Fin BES met als doel het mogelijk maken van het invoeren van een afvalwaterheffing en de verkoop van gezuiverd afvalwater voor irrigatie en zo de exploitatiekosten van het afvalwaterbeheer in het kader van de afvalwatervoorziening op Bonaire (Caribisch Nederland) te dekken.

Regisseren

De Minister van IenW heeft bij het onderwerp Bodem en Ondergrond een systeemverantwoordelijkheid voor het goed laten verlopen van processen op het gebied van duurzaam en efficiënt beheer en gebruik van bodem en ondergrond. De Minister van IenW is vanuit deze rolopvatting verantwoordelijk voor:

  • Het ondersteunen van de decentrale overheden bij het uitvoeren van de bodemtaken onder de Omgevingswet.

  • Het proces waarbij de decentrale overheden in staat worden gesteld om uiterlijk in 2030 de bodemverontreiniging-problematiek te beheersen.

  • De verdere ontwikkeling van regelgeving en kennis van de bodem en ondergrond. Deze ontwikkeling ondersteunt het beleid in relatie tot maatschappelijke opgaven en faciliteert de toepassing daarvan door de andere overheden. Dit geldt ook voor nieuwe bodembedreigende stoffen, zoals PFAS.

  • De verkenning en uitwerking van een betere aansluiting van de stoffenregelgeving bodem met de andere milieudomeinen water en lucht.

  • Het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).

  • Het beleid (beleidsnota drinkwater), de regelgeving (drinkwaterwet) en het uitoefenen van toezicht/handhaving (via de ILT) op de levering van deugdelijk drinkwater,

  • De zorg – samen met andere bestuursorganen – voor de duurzame veiligstelling van de openbare drinkwatervoorziening (zorgplicht)

  • De drinkwatervoorziening in Caribisch Nederland, middels het wijzigen van de Wet elektriciteit en drinkwater BES (reparatie capaciteitstarief) om zo de toegankelijkheid en de betaalbaarheid van drinkwater in Caribisch Nederland te garanderen. Door het insulaire karakter, de geringe bevolkingsomvang en het ontbreken van grote zoetwatervoorraden zal de drinkwatervoorziening in Caribisch Nederland nooit kostendekkend zijn. Het Ministerie van IenW stelt daarom een subsidie op de transportkosten voor drinkwater beschikbaar.

Indicatoren en Kengetallen

Voor de periode vanaf 2021 moeten nog afspraken worden gemaakt. In de bestuurlijke afspraken voor 2021 ‒ 2025 verschuift de focus naar de afronding van de aanpak bodemverontreiniging en de aanpak van nieuwe bodem bedreigende stoffen. De budgetten voor de afspraken over Bodem en Ondergrond worden verdeeld via het Provincie- en Gemeentefonds. Gedurende de looptijd van de afsprakenperiode wordt gerapporteerd over de bereikte resultaten.

C. Beleidswijzigingen

Op dit artikel hebben geen beleidswijzigingen plaatsgevonden met een effect op de begroting 2021.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 14 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 13 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

25.560

20.523

132.326

119.608

134.012

138.156

134.279

        

Uitgaven

34.025

33.883

142.656

138.184

138.412

138.156

134.279

Waarvan juridisch verplicht

  

99%

    
        

4 Ruimtegebruik bodem

30.608

30.738

140.696

136.378

138.411

138.155

134.278

Opdrachten

10.804

16.005

13.710

14.972

5.400

5.400

5.400

- Overige Opdrachten

0

0

0

0

0

0

0

- Bodem en STRONG

6.360

10.150

11.132

12.362

2.815

2.815

2.815

- RWS Leefomgeving

4.444

5.855

2.610

2.610

2.585

2.585

2.585

Subsidies

15.769

10.362

23.194

19.602

22.830

16.374

12.497

- Bedrijvenregeling

9.428

4.401

13.656

14.991

18.219

12.213

10.000

- Subsidie Caribisch Nederland

6.341

5.961

9.538

4.611

4.611

4.161

2.497

Bijdrage aan agentschappen

3.795

3.736

3.736

3.736

3.736

3.736

3.736

- Waarvan bijdrage aan agentschap RWS

3.795

3.736

3.736

3.736

3.736

3.736

3.736

Bijdrage aan medeoverheden

240

635

100.056

98.068

106.445

112.645

112.645

- Caribisch Nederland

240

144

0

0

0

0

0

- Meerjarenprogr Bodem

0

491

100.056

98.068

106.445

112.645

112.645

        

5 Eenvoudig Beter

3.417

3.145

1.960

1.806

1

1

1

Opdrachten

1.057

0

0

0

0

0

0

Bijdrage aan agentschappen

2.360

3.145

1.960

1.806

1

1

1

- Waarvan bijdrage aan agentschap RWS

2.360

3.145

1.960

1.806

1

1

1

        

Ontvangsten

3.202

1.500

2.000

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

13.04 Ruimtegebruik bodem

Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht voor de uitvoering van het bodembeleid. De uitgaven voor de subsidies en de agentschapsbijdrage aan RWS voor Water, Verkeer en Leefomgeving (WVL) en de bijdragen aan drink- en afvalwatervoorzieningen in Caribisch Nederland zijn juridisch verplicht.

Het niet-juridisch verplichte deel op dit artikel heeft met name betrekking op gelden conform de bestuurlijke afspraken.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

4 Ruimtegebruik bodem

Opdrachten

De opdrachtverlening heeft betrekking op uitbesteding van beleidsinhoudelijke onderzoeksopdrachten en evaluaties aan derden op het gebied van: Bodem, Drinkwater en Waterketen, BES-eilanden, Commissie van deskundigen Drinkwaterbesluit, Structuurvisie Ondergrond (STRONG), sanering van het Stormpolderdijk terrein te Krimpen aan den IJssel, Bodemenergie, Milieueffectrapportage en NEN-regelgeving (drinkwater, bodem, zwemwater).

Subsidies

Bedrijvenregeling

Op grond van de Wet bodembescherming en het Besluit financiële bepalingen bodemsanering worden subsidies ten behoeve van saneringsmaatregelen van bedrijven vastgelegd.

Caribisch Nederland

Dit betreft subsidiebijdragen ten behoeve van de toegankelijkheid en betaalbaarheid van de drinkwater- en afvalwatervoorzieningen in Caribisch Nederland. Een goede drinkwatervoorziening is van groot belang voor de volksgezondheid, het welzijn en de welvaart van Caribisch Nederland. Vanwege de geringe bevolkingsomvang, het ontbreken van grote zoetwatervoorraden en het insulaire karakter is de drinkwatervoorziening in Caribisch Nederland niet kostendekkend. De Minister van IenW stelt daarom jaarlijks een subsidie beschikbaar om kosten te dekken zodat de toegankelijkheid tot betrouwbaar en betaalbaar drink- en afvalwater in Caribisch Nederland wordt gegarandeerd. Vanwege Corona worden er in 2020 en 2021 extra middelen ter beschikking gesteld voor het verlagen van de drinkwatertarieven. Dit ter financiële ondersteuning van de inwoners van de eilanden.

Bijdrage aan agentschappen

Aan de Uitvoeringsorganisatie bodem en ondergrond van RWS/WVL worden bijdragen verstrekt voor het verrichten van en ondersteuning van de beleidsontwikkeling op het gebied van bodem en ondergrond en voor de ondersteuning van de uitvoering van de bodemtaken onder de omgevingswet

Bijdrage aan medeoverheden

Meerjarenprogramma bodem

Voor de periode vanaf 2021 worden bestuurlijke afspraken gemaakt met de andere overheden: het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Unie van Waterschappen. De middelen zijn meerjarig gereserveerd voor het doel van de meerjarige aanpak bodem. Tussen het Rijk en de andere overheden zijn in januari 2020 bestuurlijke afspraken vastgelegd in een intentieverklaring voor de verdere meerjarige aanpak. Deze afspraken zullen de basis vormen voor het verstrekken van een bijdrage aan de andere overheden voor de financiering van de uitvoering van de te maken afspraken. De afspraken zullen betrekking hebben op de afronding van de aanpak van de historische bodemverontreinigingen (spoedlocaties zoals benoemd in het convenant 2015-2020) en op de aanpak van andere bodemverontreinigingen waarvan de problematiek niet door een lokale overheid alleen gedragen kan worden. Hieronder kunnen bodemverontreinigingen met PFAS vallen. Verder zal ook de gestructureerde kennisopbouw en verspreiding over bodem worden uitgewerkt en uitgevoerd in samenwerking met de andere overheden. Daarnaast heeft het Rijk in het verleden afspraken gemaakt met individuele lokale overheden over de financiering van enkele specifieke bodemsaneringslocaties. De uitvoering van deze afspraken loopt de komende jaren nog door.

5 Eenvoudig Beter

Bijdrage aan agentschappen

Dit betreft een bijdrage aan Rijkswaterstaat voor de kosten die het agentschap maakt voor de transitie in het kader van de Omgevingswet. 

3.3 Artikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid

A. Algemene doelstelling

Het ministerie van IenW streeft ernaar om weggebruikers zo veilig, snel, betrouwbaar en duurzaam mogelijk van A naar B te laten reizen. Daarvoor worden verschillende instrumenten ingezet zoals: regelgeving, investeringen, en toezicht. IenW werkt toe naar een modern, schoon en goed functionerend verkeerssysteem en ontwikkelt een hoofdwegennet dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en dat voldoet aan de milieu- en klimaatnormen. Daarnaast wordt ingezet op een landelijke afname van het aantal verkeersslachtoffers. Om deze doelen te bereiken werkt IenW samen met medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

B. Rol en verantwoordelijkheid

(Doen) Uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor een robuust mobiliteitssysteem van sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en goede bereikbaarheid (zie ook artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor). Voor het hoofdwegennet betekent dit dat de Minister zorgt voor:

  • Regelgeving en afspraken over voorzieningen- en kwaliteitsniveaus bij infrastructuur in het kader van veiligheid, betrouwbaarheid, snelheden, doorstroming en duurzaamheid.

  • De besluitvorming over en uitvoering van infrastructuur in relatie tot gebiedsontwikkeling. Aanlegprojecten worden in het MIRT vastgelegd. De bijdragen zijn gerelateerd aan het Infrastructuurfonds.

  • De uitvoering van het beheer, onderhoud, vervanging, verkeersmanagement en het oplossen van doorstromings- en veiligheidsknelpunten door RWS als beheerder van het hoofdwegennet. Deze activiteiten zijn terug te vinden op het Infrastructuurfonds.

  • Het bevorderen van de veiligheid, bereikbaarheid en het beperken van de kosten door verbetering van de reisinformatie en het verkeersmanagement. Via inzet op de laatste technologieën en samenwerking tussen bedrijfsleven en wegbeheerders verbetert de reisinformatie voor de reiziger, die zich daardoor zowel beter kan voorbereiden op de reis, als de reis kan aanpassen.

  • Het beheersen van de geluidproductie van het verkeer door middel van een jaarlijkse monitoring van de naleving van de geluidproductieplafonds langs het rijkswegennet en het aanpakken van hoge geluidbelastingen langs rijkswegen door middel van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering van het beleid inzake wegen en verkeersveiligheid, waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Via wet- en regelgeving, aansturing van RWS in het beheer van het wegennet en afspraken met medeoverheden, het bedrijfsleven en andere maatschappelijke organisaties, zorgt IenW voor veilige infrastructuur en optimaal gebruik daarvan. Daarbij wordt ingespeeld op ontwikkelingen bij gebruikers, voertuigen en infrastructuur. Deze regierol wordt concreet ingevuld door:

  • De kennis en ervaring die is opgedaan met het programma Beter Benutten breed toe te passen waar het gaat over het verbeteren van de bereikbaarheid in samenwerking met regionale partners en het daaraan koppelen van bijdragen aan slimme en duurzame mobiliteit. In de periodieke BO MIRT gesprekken wordt hierover met de regio’s afspraken gemaakt.

  • De programma-ambitie voor het programma Fiets. Meewerken met de Tour de Force aan de doelstelling van 20% meer fietskilometers in 2027. Deze ambitie is weergegeven in de Nationale Fiets agenda die in 2017 naar de Kamer is gestuurd (Kamerstukken II 2016-2017, 34 681, nr. 1).

  • Uitvoering geven aan de afspraken en ambities op gebied van CO2-reductie in de sector mobiliteit na sluiten van het Klimaatakkoord. Uitvoering vindt plaats langs vier lijnen: hernieuwbare energiedragers, elektrisch rijden, verduurzaming van de logistiek en verduurzaming van personenmobiliteit. Daarmee wordt een belangrijke bijdrage geleverd om de CO2-uitstoot in 2030 met 49% ten opzichte van 1990 te beperken. Hierbij zijn investeringen, kennis en kunde van meerdere partijen in de maatschappij nodig, waarbij de Minister een regierol vervult.

  • Met stakeholders en gebruikers ontwikkelen van doelen en een heldere rol van de overheid bij de transitie naar nieuwe, ‘slimme’, vormen van mobiliteit. Waar innovaties kunnen bijdragen aan de beleidsdoelen, wordt onderzocht of eventuele belemmeringen kunnen worden weggenomen en kansen kunnen worden verzilverd.

  • Met betrekking tot slimme mobiliteit invulling geven aan de ambities in het regeerakkoord met betrekking tot het streven naar «Een slim en duurzaam vervoerssysteem waarvan de onderdelen naadloos op elkaar aansluiten». Hierbij ligt de focus op de volgende prioriteiten: infrastructuur die toekomstvast is door bij ontwerp, aanleg en onderhoud van infrastructuur rekening te houden met zelfrijdende voertuigen en benodigde systemen in of langs de weg; (wettelijke) ruimte voor een nieuwe generatie voertuigen; het (veilig) gebruik van slimme technologieën en diensten; nieuwe mobiliteitsconcepten & Mobility as a service (MaaS); en het gebruik van data onder goede randvoorwaarden zoals privacy en security. Een voorbeeld van deze randvoorwaarden is het streven om overheidsinformatie over verkeer zoveel mogelijk via open data beschikbaar te stellen voor voertuigen, apps en reisplanners.

  • Voor Intelligente Transport Systemen ligt de focus op digitalisering overheden (dataproductie en gebruik), tweede tranche iVRI’s in het kader van Talking Traffic, Connected Transport Corridors (vraag een aanbod van digitale diensten en uitwisseling organiseren structureren in het logistieke veld), samenwerking overheden in Smart (krachtenbundeling in uiteenlopende thema’s in het kader van stedelijke problematiek en plattelandsproblematiek en landelijk gecoördineerde Minder Hinder Aanpak.

  • De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de gebiedsagenda’s vormen de kaders voor de bereikbaarheidsopgaven. Maatschappelijke en technologische ontwikkelingen maken een andere aanpak van deze bereikbaarheidsopgaven op (middel)lange termijn nodig én mogelijk. Voortbouwend op de ervaringen van het programma Meer Bereiken wordt deze andere aanpak in de praktijk vormgegeven. Uitgangspunten hierbij zijn een gelijkwaardige samenwerking tussen het Rijk, medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke partijen, het in samenhang bezien van bereikbaarheid met andere ruimtelijke opgaven (bijvoorbeeld wonen, natuur, leefbaarheid, veiligheid) en het onderzoeken van een brede set oplossingsrichtingen (innoveren, informeren, in stand houden, inrichten en investeren).

  • In het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 wordt samen met de medeoverheden en maatschappelijke organisaties ingezet op een risico gestuurde aanpak. Op basis van een analyse van de belangrijkste risico’s worden op het niveau van het Rijk en regio (provincies, gemeenten, vervoerregio’s en waterschappen) uitvoeringsagenda’s opgesteld met effectieve maatregelen om de verkeersveiligheid te verbeteren.

  • Samen met (internationale) overheden en marktpartijen te werken aan de marktcondities ten behoeve van veiligheid, bereikbaarheid en economie in het wegvervoer. Denk daarbij aan regelgeving over opleidingseisen, cabotage en maten en gewichten van het vrachtverkeer in Europa.

  • Inzetten op het gebruik van (nieuwe) data voor de risico gestuurde aanpak en het verbeteren van de data van verkeersongevallen.

  • Het invoeren van vrachtwagenheffing in navolging van omringende landen. De netto-opbrengsten uit de heffing zullen in overleg met de sector worden teruggesluisd naar de vervoerssector door verlaging van de motorrijtuigenbelasting op vrachtauto’s en gelden aan te wenden voor verduurzaming en innovatie van de vervoerssector.

  • Aan de NEa wordt opdracht gegeven voor de registratie van hernieuwbare energie voor het verkeer. De rapportage over de duurzaamheid en de CO2-prestatie vormen onderdeel van de opdracht.

  • Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie artikel 24 Handhaving en Toezicht).

Stimuleren

Om invulling te geven aan het klimaatbeleid wordt ingezet op de reductie van de CO2-uitstoot van het wegverkeer. In dat kader stimuleert de Minister van IenW:

  • Schonere, zuinigere en stillere voertuigen. Dit gebeurt onder andere door de reeds in gang gezette transitie naar nul-emissie voertuigen verder voort te zetten, samen met de decentrale overheden en sectorpartijen slimme logistieke concepten te ontwikkelen voor (stedelijke) distributie en de voorlopers in de sector te stimuleren, ook waar het gaat om werkgerelateerd verkeer.

  • Productontwikkeling in de transportsector van klimaattechnologieën en -innovaties die bijdragen aan een lage of zero emissie CO2-uitstoot. Daarvoor is in 2019 de 2e fase van de Demonstratieregeling klimaat technologieën en -innovaties in transport (DKTI) geopend. Doel daarbij is om in de periode van 2017 tot en met 2021 die productontwikkeling in de transportsector te ondersteunen en te versnellen. Deze innovatieregeling zal in 2020 worden geëvalueerd.

Indicatoren en Kengetallen

Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor Wegen en Verkeersveiligheid opgenomen. In productartikel 12 van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.

Aanleg

Met de hoofdwegennet-indicator worden de economische verlieskosten van (toekomstige) knelpunten in beeld gebracht, met als doel om die nieuwe projecten te prioriteren, die de meeste economische verlieskosten oplossen. Rijkswaterstaat zal in haar Publieksrapportage (die jaarlijks in het laatste tertaal verschijnt) een file top 50 kaart en tabel opnemen met de hoogste economische verlieskosten. Deze tabel zal overgenomen worden in de verantwoordingsrapportage. In het MIRT projectenboek zal dezelfde kaart opgenomen worden en per MIRT-project de bijdrage aan het oplossen van de file top 50 worden weergegeven.

Verkeersmanagement

Verwezen wordt naar het Infrastructuurfonds artikel 12.01.

Beheer en onderhoud

Verwezen wordt naar het Infrastructuurfonds artikel 12.02.

Geluid en luchtkwaliteit

Tabel 15 Indicator: Lokale luchtkwaliteit NO2 en geluidsknelpunten langs hoofdwegen waarvoor nog een saneringsplan moet worden opgesteld.
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Streefwaarde peildatum

Lokale luchtkwaliteit NO2

0

0

0

0

0

n.n.b.

0 knelpunten langs rijkswegen

Geluidsknelpunten langs rijkswegen waarvoor nog een saneringsplan moet worden vastgesteld

8.600

8.300

8.300

5.550

5.500

5450

0 knelpunten in 2023

https://www.rijksoverheid.nl/documenten/rapporten/2019/12/18/monitoringsrapportage-nsl-2019

Toelichting

Luchtkwaliteit

Langs het hoofdwegennet was de afgelopen jaren geen sprake van overschrijding van de normen voor luchtkwaliteit. De inzet is gericht op het voorkomen dat nieuwe knelpunten ontstaan. Hierover zal in de jaarverslagen worden gerapporteerd op basis van de jaarlijkse monitoring over het gepasseerde jaar.

Geluid

De genoemde getallen voor geluid betreffen het aantal objecten (met name woningen) met een geluidbelasting op de gevel boven de maximale waarde van 65dB, waarvoor nog een geluidsaneringsplan moet worden opgesteld. De peildatum van 2023 betreft de datum voor het opstellen van een saneringsplan. In deze context is sprake van nul knelpunten als voor alle saneringsobjecten een saneringsplan is opgesteld. De termijn voor de uitvoering van de saneringsmaatregelen wordt in de saneringsplannen vastgelegd en zoveel mogelijk gecombineerd met reguliere vervanging van het wegdek en eventuele wegaanpassingen.

Regelgeving en afspraken

Verwezen wordt naar het Infrastructuurfonds artikel 12.02.04 (beschikbaarheid, verhouding verstoring wegwerkzaamheden ten opzichte van totale verstoringen, tijdsduur percentage van het jaar dat de weg veilig beschikbaar is).

Verkeersveiligheid

Tabel 16 Indicator: Ontwikkeling aantal verkeersslachtoffers
 

Basiswaarde

      

Realisatie

 
 

2002

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

 

Aantal verkeersdoden

1.066

570

570

621

629

613

678

661

 

Ernstig verkeersgewonden

16.100

18.800

20.700

21.300

21.400

20.800

21.700

n.n.b.

 

Bron: SWOV - Monitor Verkeersveiligheid 2019 (https://www.swov.nl/publicatie/monitor-verkeersveiligheid-2019)

Bron: https://opendata.cbs.nl/statline/#/CBS/nl/dataset/71426ned/table?ts=1588074016201

Het streven van de Minister is nul verkeersslachtoffers. De ambitie wordt daarom niet meer uitgedrukt in streefcijfers van aantal ernstig verkeersgewonden en aantal verkeersdoden. Uiteraard zijn de jaarrapportages van het aantal verkeersdoden en ernstig gewonden de belangrijkste indicatoren die aangeven of het gevoerde beleid effectief is. Deze aantallen zullen dus, net als voorheen, bij de analyse van SWOV jaarlijks aan de Kamer worden aangeboden (Kamerstukken II, 2019-2020, 29 398, nr. 783).

Hernieuwbare energie in het vervoer

Tabel 17 Kengetal: Ontwikkeling verplichting aandeel hernieuwbare energie in het vervoer, limiet conventionele biobrandstoffen en subdoelstelling geavanceerde biobrandstoffen (in %)

Verplichtingen

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer

4

4,25

4,5

5

5,5

6,25

7

7,75

8,5

12,5

16,4

Realisatie

4,01

4,31

4,54

5,05

5,54

6,25

7

7,75

8,9

n.n.b.

n.n.b

Limiet conventionele biobrandstoffen

        

3

4

5

Realisatie

        

1,5

  

Subdoelstelling geavanceerde biobrandstoffen

        

0,6

0,8

1

Realisatie

        

0,8

  

Bron: Rapportage Energie voor Vervoer in Nederland - Nederlandse Emissieautoriteit (https://www.emissieautoriteit.nl/onderwerpen/rapportages-ev-2018/documenten/publicatie/2019/07/03/rapportage-energie-voor-vervoer-in-nederland-2018)

Toelichting

In artikel 3 van het Besluit Energie Vervoer dat met terugwerkende kracht op 1 januari 2018 in werking is getreden, is de ontwikkeling van de jaarverplichting hernieuwbare energie, limiet conventionele biobrandstoffen en subdoelstelling geavanceerde biobrandstoffen in het vervoer van 2018 tot en met 2020 vastgelegd.

In 2018 is er 0,4% meer gerealiseerd dan hetgeen verplicht is gesteld. Deze overprestatie wordt in de systematiek omgezet tot spaartegoed die de verplichtinghouder in latere jaren in kan zetten. Er zijn wel maxima vastgesteld voor hetgeen gespaard kan worden.

Tabel 18 Kengetal: Ontwikkeling CO2-emissie nieuwe personenauto’s in gram CO2 per kilometer
 

2005

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Streefwaarde 2021

EU

162,6

140,3

135,7

132,2

127,0

123,4

119,6

118,1

118,5

120,1

n.n.b.

 
       

(130,0)

    

(95,0)

Nederland

169,9

135,8

126,1

118,6

109,1

107,3

101,2

105,9

108,3

106,8

n.n.b.

 

Bron: https://www.eea.europa.eu/highlights/no-improvements-on-average-co2

Toelichting

De CO2-uitstoot van nieuwe voertuigen in Nederland wordt jaarlijks gemonitord. De gemiddelde CO2-uitstoot van nieuw verkochte voertuigen in Nederland is in de periode tussen 2010 en 2016 sterk gedaald, veel sterker dan in de rest van Europa. In 2016 en 2017 nam de uitstoot van nieuw verkochte personenauto’s in Nederland als enige lidstaat in de EU licht toe. Volgens de cijfers die het Europese milieuagentschap in april 2018 heeft gepubliceerd, komt in 2017 de gemiddelde CO2-uitstoot uit op 108,39 g/km in Nederland en op 118,5 g/km in Europa. In 2018 is de uitstoot weer gedaald en komt uit op 106,8. Deze daling is het resultaat van de verkoop van nieuwe elektrische auto’s in Nederland. Wanneer de nieuw verkochte auto’s in 2018 geen elektrische auto’s zouden bevatten zou de gemiddelde CO2-uitstoot van nieuwverkopen zijn gestegen tot 112g/km. Dankzij de koppositie van Nederland binnen Europa bij de verkoop van elektrische auto’s blijft Nederland daarmee ruim onder het Europese gemiddelde en kan nog steeds tot de kopgroep worden gerekend. Ook blijft het aantal elektrische voertuigen groeien. De lichte stijging in de voorbije jaren van de gemiddelde uitstoot van nieuw verkochte voertuigen in Nederland heeft meerdere oorzaken. Ten eerste worden er na jaren van recessie weer grotere, zwaardere en minder zuinige voertuigen aangeschaft. Ten tweede zijn alle fiscale stimuleringsmaatregelen van plug-ins afgeschaft waardoor de verkoop van deze zeer zuinige voertuigen is gedaald.

Op Europees niveau is aan fabrikanten opgelegd om in 2021 een gemiddeld CO2-uitstoot te realiseren van 95g/km. In 2025 moet de uitstoot met 15% zijn afgenomen, in 2030 met 37,5% ten opzichte van 2021.

Tabel 19 Kengetal: Emissies luchtverontreinigende stoffen en broeikasgas door verkeer en vervoer. Betreft mobiele bronnen totaal, dus transportmiddelen en mobiele werktuigen, exclusief zeevaart. in kiloton.
 

Realisatie

        

Streefwaarden

  
 

2000

2005

2010

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2025

2030

NOx

281

242

203

166

161

152

147

143

n.n.b.

132

104

87

SO2

14,7

9,3

2,7

1,2

0,7

0,6

0,6

0,6

n.n.b.

0,6

0,6

0,6

PM2,5

15,6

11,9

7,7

5,1

4,7

4,3

4

3,7

n.n.b.

3,3

2,5

2,1

NH3

4,4

5,1

4,6

3,9

3,9

3,9

4,1

4,1

n.n.b.

4,4

5,2

5,7

NMVOS*

85

55

46

36

35

34

34

34

n.n.b.

32

26

24

*NMVOS: Vluchtige organische stoffen, exclusief methaan.

Bron: Rapportage Energie voor Vervoer in Nederland - Nederlandse EmissieautoriteitBron: https://www.pbl.nl/publicaties/klimaat-en-energieverkenning-2019

Toelichting

In december 2016 zijn de nieuwe doelstellingen voor luchtverontreinigende stoffen vastgesteld voor de periodes 2020 ‒ 2029 en de periode 2030 en verder. Het betreft aanpassing van de oude Europese richtlijn voor National Emission Ceilings (NEC) voor 2010-2019, in een nieuwe NEC-richtlijn (EU2016/2284). In bovenstaande tabel zijn de reductiepercentages uit de richtlijn omgerekend naar kilotonnen. Elk jaar wordt een nieuwe analyse uitgevoerd en door nieuwe kennis kan dat betekenen dat ook eerdere cijfers soms nog enigszins worden aangepast doordat deze nieuwe inzichten met terugwerkende kracht worden meegenomen in de emissiecijfers van voorgaande jaren. 

C. Beleidswijzigingen

Impuls verbeteren verkeersveiligheid

Tijdens het Bestuurlijk Overleg (BO) op 11 december 2019 hebben het Rijk en vertegenwoordigers van het IPO, de VNG en vervoerregio’s de handen ineengeslagen om een extra impuls te geven aan het verbeteren van de verkeersveiligheid. Het kabinet heeft hier voor de komende tien jaar een investeringsbedrag van € 500 miljoen vrijgemaakt op het Infrastructuurfonds voor cofinanciering in verschillende tranches. Het Rijk draagt voor maximaal 50% bij aan projecten van de medeoverheden om de meest verkeersonveilige locaties en grootste risico’s op het onderliggend wegennet aan te pakken. Door deze «Rijksverdubbelaar» kan er in totaal € 1 miljard extra worden geïnvesteerd in verkeersveiligheid in de periode 2020-2030.27 De inschrijving voor de eerste tranche is begonnen.

Voorbereiding Vrachtwagenheffing

In 2018 is het beleidskader voor de invoering van de Vrachtwagenheffing opgesteld. De Minister van Infrastructuur en Waterstaat (IenW) heeft dit Beleidskader Vrachtwagenheffing bij brief van 9 november 2018 aan de Tweede Kamer gezonden. Hierin is op hoofdlijnen beschreven hoe de vrachtwagenheffing, zoals is opgenomen in het regeerakkoord, eruit komt te zien. Op 6 maart 2019 is het beleidskader behandeld in de Tweede Kamer.

In lijn met het beleidskader is in het vervolg van 2019 en in 2020 gewerkt aan de benodigde wetgeving, de voorbereiding van het heffingssysteem en de voorbereiding van de besteding van de terugsluisgelden.

Het wetsvoorstel Vrachtwagenheffing zal uiterlijk begin 2021 aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Als het wetsvoorstel is aangenomen worden in 2021 de opdrachten verleend aan de uitvoeringsorganisaties en zal de aanbesteding voor realisatie van het heffingssysteem worden gegund.

De voorbereiding van de besteding van de terugsluisgelden richt zich in 2020 onder meer op een bestuursovereenkomst tussen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en vertegenwoordigde partijen van de vervoerssector. In 2021 volgt de voorbereiding van het uitvoeringsprogramma.

Slimme en Duurzame Mobiliteit

In 2019 is het Klimaatakkoord gesloten. De kern van de werkzaamheden is daarmee komen te liggen op het invullen van de in het Klimaatakkoord afgesproken reductie van de CO2-uitstoot in de mobiliteitssector. Dit in verbinding met economische belangen, leefbaarheid, stedelijke ontwikkeling, duurzame mobiliteit en de gezondheid van burgers. De uitvoering wordt opgepakt in vier programma’s, te weten elektrisch vervoer, verduurzaming van personenmobiliteit, verduurzaming van logistiek en algemeen beleid (inclusief de verduurzaming van energiedragers). Elk programma heeft eigen doelen en beleidsverantwoordelijkheden. In 2021 wordt specifiek gewerkt aan de verdere verduurzaming van personenmobiliteit met de implementatie van de normering voor werkgebonden mobiliteit. Specifieke beleidsdoelen voor de verduurzaming van de logistiek volgen uit de uitvoeringsagenda voor stadslogistiek. Tevens wordt de RED II geïmplementeerd voor de stimulering van het gebruik van duurzame energiedragers en wordt verder gewerkt aan de doelen rondom elektrisch vervoer. Aanvullend en randvoorwaardelijk bij de uitvoering zijn o.a. de processen en activiteiten rondom algemeen bronbeleid, internationaal, communicatie, kennis en innovatie, financiering, monitoring en evaluatie en de regionale aanpak.

Ten behoeve van overzichtelijkheid en transparantie is een nieuw artikelonderdeel voor de activiteiten van Slimme en Duurzame Mobiliteit gecreëerd. Dit bevat voornamelijk de budgetten van Duurzame Mobiliteit (met name klimaatakkoord-gelden) en de activiteiten van Intelligente Transportsystemen.

Structurele aanpak stikstof

Bij de uitvoering van de projecten uit het MIRT is de inzet altijd om recht te doen aan de bescherming van Natura 2000-gebieden. Uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van De Raad van State van 29 mei 2019 volgt dat het Programma Aanpak Stikstof (PAS) niet langer als onderbouwing kan worden gebruikt bij tracébesluiten en natuurvergunningen. Deze uitspraak heeft grote gevolgen voor zowel de planning als uitgaven voor specifiekeprojecten ten aanzien van wegen, vaarwegen, spoor, luchtvaart en het hoofdwatersysteem. Ook in 2021 wordt ingezet op (de uitvoering van) maatregelen die de natuur ten goede komen en stikstof reducerende maatregelen waardoor meer ruimte ontstaat voor economische en maatschappelijke ontwikkelingen. Beiden zijn nodig om op termijn toestemmingsverlening voor IenW-projecten weer vlot te trekken. Daarnaast wordt gewerkt aan manieren om toestemmingsverlening te faciliteren.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 20 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 14 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

126.324

217.288

157.393

151.242

211.247

199.631

113.584

        

Uitgaven

98.715

177.234

153.789

154.397

181.429

200.563

169.466

Waarvan juridisch verplicht

  

75%

    
        

1 Netwerk

79.949

136.069

11.996

9.443

9.375

9.300

9.300

Opdrachten

24.500

52.836

6.406

4.539

4.476

4.401

4.401

Subsidies

17.748

18.731

0

0

0

0

0

- Duurzame Mobiliteit

15.982

17.305

0

0

0

0

0

- Overige Subsidies

1.766

1.426

0

0

0

0

0

Bijdrage aan agentschappen

19.041

20.219

5.590

4.904

4.899

4.899

4.899

- Bijdrage aan agentschap RWS

11.025

10.775

5.160

4.904

4.899

4.899

4.899

- Overige bijdrage aan agentschappen

8.016

9.444

430

0

0

0

0

Bijdrage aan medeoverheden

18.460

44.003

0

0

0

0

0

- Bijdrage aan Caribisch Nederland

15.285

13.500

0

0

0

0

0

- Bijdrage Duurzame Mobiliteit

3.175

30.503

0

0

0

0

0

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

200

200

0

0

0

0

0

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

0

80

0

0

0

0

0

        

2 Veiligheid

18.766

23.965

19.051

17.440

17.705

17.701

17.837

Opdrachten

5.181

5.205

5.957

6.444

6.709

6.705

6.840

Subsidies

9.145

10.311

9.438

9.438

9.438

9.438

9.439

- Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV)

4.186

4.161

4.046

4.046

4.046

4.046

4.047

- Veilig Verkeer Nederland (VVN)

3.849

4.279

3.862

3.862

3.862

3.862

3.862

- Overige Subsidies

1.110

1.871

1.530

1.530

1.530

1.530

1.530

Bijdrage aan agentschappen

669

749

618

620

620

620

620

- Bijdrage aan agentschap RWS

669

749

618

620

620

620

620

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

30

31

0

0

0

0

0

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

3.741

7.669

3.038

938

938

938

938

- Bijdrage aan CBR

2.396

7.149

3.038

938

938

938

938

- Bijdrage aan RDW

1.345

520

0

0

0

0

0

        

3 Slimme en Duurzame Mobiliteit

0

17.200

122.742

127.514

154.349

173.562

142.329

Opdrachten

0

0

70.844

119.768

148.201

168.127

137.193

- Klimaatakkoord

0

0

50.481

101.552

134.499

155.939

126.599

- Beter Benutten

0

0

7.719

5.696

1.644

650

154

- Duurzame Mobiliteit

0

0

12.307

12.165

11.702

11.184

10.086

- Overige Opdrachten

0

0

337

355

356

354

354

Subsidies

0

17.200

40.381

3.212

1.613

900

600

- Elektrisch Vervoer

0

17.200

27.900

0

0

0

0

- Duurzame Mobiliteit

0

0

11.250

2.000

500

250

0

- Fietserbond

  

600

600

600

600

600

- Fietsplatform en Wandelnet

  

625

612

513

50

 

- Overig

  

6

    

Bijdrage aan agentschappen

0

0

4.511

4.534

4.535

4.535

4.536

- Bijdrage aan agentschap RWS

0

0

1.686

1.679

1.679

1.679

1.679

- Bijdrage aan agentschap NEa

0

0

2.489

2.489

2.490

2.490

2.491

- Bijdrage aan agentschap RVO

0

0

336

366

366

366

366

Bijdrage aan medeoverheden

0

0

6.806

0

0

0

0

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

0

0

200

0

0

0

0

        

Ontvangsten

4.041

6.782

6.782

6.782

5.782

5.782

5.782

Extracomptabele verwijzingen
Tabel 21 Extracomptabele verwijzing naar artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 12 Hoofdwegennet

2.706.916

2.592.018

3.343.015

3.317.418

3.129.066

Andere ontvangsten van artikel 12 Hoofdwegennet

137.433

39.971

31.870

98.880

56.008

Totale uitgaven op artikel 12 Hoofdwegennet

2.844.349

2.631.989

3.374.885

3.416.298

3.185.074

waarvan

      

12.01

Verkeersmanagement

3.871

3.868

3.867

3.866

3.864

12.02

Beheer onderhoud en vervanging

823.681

784.107

807.202

817.586

766.025

12.03

Aanleg

848.367

738.294

1.213.246

1.391.179

1.196.371

12.04

Geïntegreerde contractvormen/PPS

476.835

457.786

708.646

586.776

596.771

12.06

Netwerkgebonden kosten HWN

691.595

647.934

641.924

616.891

622.043

       
Tabel 22 Extracomptabele verwijzing naar artikel 17.08 ZuidasDok van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk HXII aan artikel 17.08 ZuidasDok

25.576

172.575

281.065

174.189

89.682

Andere ontvangsten van artikel 17.08 ZuidasDok

     

Totale uitgaven op artikel 17.08 ZuidasDok

25.576

172.575

281.065

174.189

89.682

waarvan

      

17.08

ZuidasDok

25.576

172.575

281.065

174.189

89.682

       
Tabel 23 Extracomptabele verwijzing naar artikel 20.05 Investeringsruimte toebedeeld naar modaliteit van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 20.05 Investeringsruimte toebedeeld naar modaliteit

    

45.205

Andere ontvangsten van artikel 20.05 Investeringsruimte toebedeeld naar modaliteit

     

Totale uitgaven op artikel 20.05 Investeringsruimte toebedeeld naar modaliteit

    

45.205

waarvan

      

20.05.1

Investeringsruimte Hoofdwegennet

    

45.205

       
Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de fiscale regelingen’.

Tabel 24 Fiscale regelingen 2019-2021, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)

Fiscale regelingen 2019-2021, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)1

   
 
 

2019

2020

2021

BPM Vrijstelling nulemissievoertuigen2

23

14

19

MRB Vrijstelling nulemissievoertuigen3

39

78

103

IB/LB Korting op de bijtelling voor nulemissieauto's4

281

380

412

IB/LB Korting op de bijtelling voor zuinige auto's (overgangsrecht)

88

MRB Halftarief plug-in hybride auto’s

35

35

35

1: [-] = regeling is in dat jaar niet van toepassing; [0] = budgettair belang van de regeling bedraagt in dat jaar afgerond nihil.2: BPM = Belasting van personenauto’s en motorrijwielen3: MRB = Motorrijtuigenbelasting4: IB = Inkomstenbelasting; LB = Loonbelasting

Budgetflexibiliteit

14.01 Netwerk

De uitgaven voor de agentschapsbijdragen aan RWS en RVO zijn volledig juridisch verplicht. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht op grond van lopende verplichtingen.

14.02 Veiligheid

De uitgaven voor de agentschapsbijdrage aan RWS zijn volledig juridisch verplicht. De overige verplichtingen betreffen subsidies aan Veilig Verkeer Nederland (VVN), Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV), CROW en Team Alert. Voor de subsidies aan VVN, SWOV, CROW en Team Alert zijn de maximaal beschikbare subsidiebudgetten vermeld in de gepubliceerde meerjarensubsidieregelingen c.q. jaarlijks gepubliceerde subsidieplafonds.

Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht als gevolg van lopende opdrachten. Het niet-juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor met name opdrachten voor het uitvoeren van onderzoeken en het uitvoeren van verkeersveiligheidscampagnes.

14.03 Slimme en duurzame mobiliteit

Ten behoeve van overzichtelijkheid en transparantie wordt een nieuw artikelonderdeel voor de activiteiten van slimme en duurzame mobiliteit gecreëerd. De uitgaven voor de incidentele subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage) en de agentschapsbijdragen aan RWS, NEa en RVO zijn volledig juridisch verplicht. Het uitgavenbudget voor de DKTI-regeling, de aanschafregeling elektrische auto’s, de stimuleringsregeling gebruikte tweedehandsauto’s en de overige subsidies is eveneens volledig juridisch verplicht op grond van toegekende subsidies. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht op grond van lopende verplichtingen.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

1 Netwerk

Opdrachten

Het Ministerie van IenW geeft onderzoeksopdrachten op het gebied van verkeer, wegmaatregelen en het verduurzamen van mobiliteit. Daarnaast vinden uitgaven plaats voor tijdelijke tolheffing Blankenburgverbinding en ViA15, Smart Mobility (zoals de zelfrijdende auto) en Wegverkeersbeleid (zoals het kennisplatform tunnelveiligheid en taken in het kader van de wet SWUNG (Samen werken aan de uitvoering van nieuw geluidbeleid)). De uitgaven voor de overige opdrachten bestaan o.a. uit onderzoeken, communicatie, monitoring en evaluatie, gedrag- en vraagbeïnvloeding en het meerjarenprogramma MIRT.

Bijdrage aan agentschappen

RWS beleidsondersteuning en -advisering

In het kader van het Beleidsondersteuning en Advies (BOA) protocol met RWS zijn afspraken gemaakt over beleidsondersteuning en –advisering die RWS uitvoert. Door middel van de agentschapsbijdrage wordt capaciteit hiervoor bij RWS gereserveerd.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

Aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) wordt een deel van de voorbereiding beleidsuitvoering Vrachtwagenheffing uitbesteed. Door de RVO is gekeken wat er al aan financiële maatregelen bestaan. Hier is een longlist/analyse van gemaakt. RVO is één van de beoogde uitvoerders voor de terugsluis.

Vanaf 2021 worden de middelen voor slimme en duurzame mobiliteit ten behoeve van meer transparantie en zichtbaarheid op onderdeel 3 verantwoord.

2 Veiligheid

Opdrachten

Onder opdrachten vallen de onderzoeken en activiteiten die gerelateerd zijn aan de uitvoering van het Landelijk Actieprogramma Verkeersveiligheid, dat een onderdeel vormt van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2030 zoals beleidsontwikkeling voor beginnende bestuurders, maatregelen fietsveiligheid, het verbeteren van de verkeersveiligheid voor specifieke doelgroepen zoals ouderen. Onder dit artikel vallen ook opdrachten in verband met vergoedingen commissie rijgeschiktheid van de Gezondheidsraad en onderzoek rijden onder invloed. Het stimuleren van de verkoop van veilige voertuigen gebeurt door deelname aan Euro NCAP (New Car Assessment Programme). Euro NCAP beoordeelt onafhankelijk de veiligheidsprestaties van Europa’s meest verkochte auto’s. Om gedragsbeïnvloeding te bereiken wordt onder meer het Meerjarenprogramma Campagnes Verkeersveiligheid uitgevoerd (BOB en MONO).

Voor het verbeteren van de meest verkeersonveilige locaties en grootste risico’s op het onderliggend weggennet is voor de periode 2020-2030 een investeringsbedrag van € 500 miljoen vrijgemaakt voor cofinanciering (max. 50%) in verschillende tranches.

Subsidies

Er worden subsidies verstrekt aan maatschappelijke organisaties Veilig Verkeer Nederland (VVN), Fietsersbond, Team Alert, CROW (een onafhankelijk kenniscentrum voor infrastructuur, openbare ruimte en verkeer en vervoer) en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV).

Bijdrage aan agentschappen

Met RWS zijn afspraken gemaakt over beleidsondersteuning en -advisering, die RWS uitvoert in opdracht van de beleidsdirectoraten van IenW. Door middel van de agentschapsbijdrage wordt capaciteit hiervoor bij RWS gereserveerd.

Bijdrage aan ZBO's en RWT’s

Ingevolge de Regeling maatregelen Rijvaardigheid en Geschiktheid (RMRG) ontvangt het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) een gedeeltelijke vergoeding van het Ministerie van IenW voor de onderzoeken medisch en rijvaardigheid in de vorderingenprocedure. Het resterende bedrag wordt doorberekend aan de burger. Incidentele werkzaamheden voor ZBO's en RWT’s komen eveneens ten laste van deze post. Voor 2021 worden aanvullende middelen gebruikt om onder andere samen met het CBR invulling te geven aan het beleidstraject van het verbeteren van het praktijkexamen en de beginnende bestuurders. Voorts worden middelen gebruikt voor aanpassingen in het stelsel van de bestuursrechtelijke handhaving van het rijbewijs.

3 Slimme en duurzame mobiliteit

Dit (nieuwe) artikelonderdeel bevat voornamelijk de budgetten voor duurzame mobiliteit (met name Klimaatakkoord-gelden) en de activiteiten voor intelligente transportsystemen. Hiertoe zijn budgetten op 14.01 die betrekking hebben op slimme en duurzame mobiliteit overgeheveld naar het nieuwe artikelonderdeel 14.03 Slimme en duurzame mobiliteit.

Opdrachten

Het Ministerie van IenW geeft onderzoeksopdrachten op het gebied van het verduurzamen van mobiliteit. Op het gebied van verkeersemissies worden opdrachten verstrekt voor de uitvoering van steekproefcontroleprogramma's door de Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) inzake voertuigemissies. Daarbij gaat het in hoofdzaak om metingen in zowel het laboratorium als op de weg van schadelijke stoffen in uitlaatgassen van personen-, bestel- en vrachtauto’s en bussen. De uitgaven voor de overige opdrachten bestaan o.a. uit onderzoeken, communicatie, monitoring en evaluatie, gedrag- en vraagbeïnvloeding, het MIRT en Intelligente Transportsystemen (ITS; digitalisering, iVRI ‘s Connected Transport Corridors) en innovatie.

Urgenda middelen

Verder worden in het kader van Urgenda middelen ingezet voor onder andere (intensivering van) campagnes gericht op gedragsmaatregelen om duurzame mobiliteit versneld in gang te zetten.

Middelen Klimaatakkoord

In het Regeerakkoord is een CO2-reductieopgave in 2030 afgesproken ter hoogte van 49% waarbij een envelop van structureel € 300 miljoen op de aanvullende post is gereserveerd. Het aandeel van de mobiliteitssector bedraagt jaarlijks € 40 miljoen. Daarnaast zijn middelen beschikbaar gesteld gedekt uit de fiscale middelen ter stimulering van het gebruik van duurzame vervoersmiddelen (zowel personenauto’s als bestel- en vrachtwagens). Deze middelen zijn technisch aan dit financieel instrument toegevoegd, waarna deze middelen na het operationaliseren van de plannen naar het juiste financieel instrument worden overgeboekt ten behoeve van de reductieopgave van de mobiliteitssector van 7,3 Mton en aangewend voor duurzame energiedragers, duurzame logistiek en verduurzaming personenmobiliteit.

Subsidies

DKTI-regeling

De Demonstratieregeling Klimaat Technologieën en Innovaties in Transport (DKTI-Transport) geeft invulling aan de doelstellingen van het Energieakkoord en het Klimaatakkoord. De regeling ondersteunt projecten voor duurzaam vervoer, met als doel het verminderen van de CO2-uitstoot. De projecten zijn vanwege het innovatieve karakter veelal meerjarige projecten en vanuit doelmatigheidsoverwegingen vinden de uitkeringen op basis van de verwachte kasbehoefte en gerealiseerde voortgang over een aantal jaren plaats.

Stimuleringsregeling elektrische personenauto's particulieren

Deze regeling heeft tot doel het stimuleren van de aanschaf en lease van volledig elektrische personenauto’s in de kleinere en compacte middenklasse door particulieren, teneinde de emissie van CO2 te verminderen.

Overige subsidies

De uitgaven hebben betrekking op subsidies aan de Fietsersbond, de stichtingen Fietsplatform en Wandelnet en de Dutch Cycling Embassy.

In de tabel Budgettaire gevolgen van beleid bij dit beleidsartikel is een bedrag van € 500.000 aan subsidieverplichtingen voor het jaar 2021 opgenomen. De helft van dit bedrag heeft betrekking op de mogelijke verlening van een subsidie voor coördinatie en monitoring van de landelijke recreatieve fietsroutes aan de Stichting Landelijk Fietsplatform. De andere helft van dit bedrag heeft betrekking op de mogelijke verlening van een subsidie voor belangenbehartiging voor wandelen en lopen en de coördinatie en monitoring van het landelijke wandelroutenetwerk aan Stichting Wandelnet. Deze begrotingsvermelding vormt de wettelijke grondslag voor de hier bedoelde subsidieverlening(en) als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Bijdrage aan agentschappen

RWS beleidsondersteuning en -advisering

Met RWS zijn afspraken gemaakt over beleidsondersteuning en -advisering, die RWS uitvoert in opdracht van de beleidsdirectoraten van IenW. Door middel van de agentschapsbijdrage wordt capaciteit hiervoor bij RWS gereserveerd.

Nederlandse Emissie Autoriteit (NEa)

Jaarlijks verstrekt het Ministerie van IenW voor het uitvoeren van o.a. wettelijke taken op het gebied van Energie Vervoer (hernieuwbare energie vervoer en brandstoffen luchtverontreiniging) een opdracht aan de NEa.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)

Tenslotte wordt aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een deel van de beleidsuitvoering (uitvoering van de DKTI-regeling en ander beleidsondersteunende werkzaamheden) uitbesteed.

Bijdrage aan medeoverheden

Aan medeoverheden worden bijdragen verstrekt ter ondersteuning van de innovatie en energietransitie op het mobiliteitsbeleid en snelfietsroutes op basis van specifieke uitkeringen.

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

Hier worden bijdragen verstrekt aan internationale organisaties op het gebied van duurzame mobiliteit.

3.4 Artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor

A. Algemene doelstelling

Om ervoor te zorgen dat reizigers veilig, betrouwbaar en betaalbaar kunnen reizen van A naar B ontwikkelt, beheert en stuurt IenW de benutting van de hoofdspoorweginfrastructuur aan en stelt zij decentrale overheden in staat het Openbaar Vervoer buiten de hoofdspoorweginfrastructuur hiertoe te ontwikkelen, te beheren en te benutten. Daarbij zorgt IenW tegelijkertijd dat verladers van goederen over het spoor de trein in toenemende mate als een aantrekkelijke vervoersoptie beschouwen.

IenW zet in op een hoofdspoorweginfrastructuur en Openbaar Vervoer dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke ontwikkeling van Nederland, aan het behalen van de milieunormen en de sociale functie van het Openbaar Vervoer. Om deze doelen, die ook beschreven staan in de Lange Termijn Spooragenda deel 2 (Kamerstukken II 2013-2014, 29 984, nr. 474), te behalen werkt IenW samen met medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

B. Rol en verantwoordelijkheid

(Doen) Uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor een robuust mobiliteitssysteem van sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en goede bereikbaarheid (zie ook artikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid). Voor het Openbaar Vervoer en Spoor betekent dit dat de Minister zorgt voor:

  • Een concessie voor het vervoer over het hoofdrailnet (NS) waarin het aanbod van het reizigersvervoer op het hoofdrailnet is vastgelegd.

  • De uitvoering van het beheer, onderhoud en vervanging van railinfrastructuur, verkeersleiding, capaciteitsmanagement en het oplossen van veiligheidsknelpunten door ProRail onder aansturing van IenW (via de beheerconcessie). Deze activiteiten zijn terug te vinden op het Infrastructuurfonds (artikel 13).

  • De besluitvorming over en uitvoering van investeringen in de hoofdspoorweginfrastructuur (incl. stations) in relatie tot gebiedsontwikkeling. Aanlegprojecten worden in het MIRT vastgelegd. De middelen worden beschikbaar gesteld via het Infrastructuurfonds.

  • Een bijdrage aan de financiering (via het Provinciefonds of de BDU) van het gedecentraliseerde Openbaar Vervoer.

  • Een concessie voor de Waddenveren (met uitzondering van Texel).

  • De financiering (via het Infrastructuurfonds) van het programma Beter Benutten Decentraal Spoor.

  • Het vormgeven (in saneringsplannen) en uitvoeren van de aanpak van hoge geluidsbelastingen langs het hoofdrailnet door middel van het Meerjarenprogramma geluidsanering (MJPG).

  • Om onder meer de veiligheid verder te verhogen wordt het European Railway Traffic Management System (ERTMS) ingevoerd.

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van het beleid inzake openbaar vervoer (per trein, bus, tram, metro, taxi en waddenveren), waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. IenW zorgt voor veilige infrastructuur en optimaal gebruik daarvan via wet- en regelgeving, aansturing van ProRail en NS in het beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur en stations en afspraken met decentrale overheden, het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Uitvoering vindt plaats door middel van samenwerking in de gehele ov-keten en de gehele goederenketen. Het beleid stimuleert en faciliteert deze samenwerking.

Deze regierol wordt ingevuld door:

  • Regelgeving en afspraken over voorzieningen- en kwaliteitsniveaus bij infrastructuur in het kader van veiligheid, betrouwbaarheid, doorstroming en duurzaamheid.

  • Regelgeving en afspraken over concessieoverstijgende onderwerpen waar het voor de reiziger van belang is dat zaken uniform geregeld worden, ongeacht de vervoerder of concessie (zoals sociale veiligheid, toegankelijkheid, ov-chipkaart, taxivervoer en ov-data).

  • Regelgeving en afspraken over de benutting van de ov-infrastructuur en de ordening van de ov-markt. Hierbij worden de aanbevelingen van de parlementaire enquête Fyra betrokken.

  • Het stimuleren van de samenwerking in de gehele ov-keten en de spoorgoederenvervoerketen, door het organiseren van platforms en tafels.

  • De inzet van de Beleidsimpuls railveiligheid (Kamerstukken II 2015-2016, 29 893, nr. 204), waarin de prioriteiten in de veiligheidsaanpak voor de komende jaren zijn benoemd, zoals het Landelijke Verbeterprogramma Overwegen, het programma niet-actief beveiligde overwegen (nabo), het STS-verbeterprogramma (reductie stop tonend sein passages), suïcidepreventie en externe veiligheid langs het spoor en bij emplacementen.

Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).

Indicatoren en kengetalen

In november 2018 is de beleidsdoorlichting van beleidsartikel 16: Openbaar Vervoer en Spoor afgerond.28 Conform De Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE) is onderzoek gedaan naar de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid. In het kader van deze beleidsdoorlichting zijn de indicatoren op artikel 16 aangepast.

Tabel 25 Indicator: spoorveiligheid (naar risicodrager)

Indicator

2015

2016

2017

2018

2019*

Aantal Stop-tonend-seinpassages

100

100

105

137

142

waarvan gevaarpunt bereikt

27

39

36

26

32

Aanrijdingen op overwegen

n.b.

26

30

32

44

Aantal dodelijke slachtoffers bij aanrijdingen op overwegen

n.b.

4

6

14

n.b.

Aantal spoorsuïcides

223

221

215

194

220

Totaal aantal treinkilometers

156 mld.

158 mld.

160 mld.

164 mld.

165 mld.

Toelichting

Hierboven staan de indicatoren voor spoorveiligheid zoals worden gehanteerd op basis van de Beleidsimpuls Railveiligheid. Over de indicatoren wordt jaarlijks gerapporteerd op basis van het Jaarverslag Spoorveiligheid, opgesteld door de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Hierin worden de indicatoren in samenhang met de achterliggende veiligheidsrisico’s nader toegelicht. In bovenstaande tabel is voor de belangrijkste spoorveiligheidsindicatoren aangegeven wat de stand van zaken eind 2018 was op basis van de indicatoren. De stand van zaken 2019 komt in oktober 2020 beschikbaar.

Voor meer indicatoren op het thema spoorveiligheid geeft de website https://prestaties.prorail.nl/veiligheid/ van ProRail de laatste inzichten.

Tabel 26 Kengetal: Klanttevredenheid regionaal openbaar vervoer
 

2018

2019

Totaaloordeel1

7,7

7,8

Veiligheid1

8,1

8,2

Snelheid1

7,4

7,6

Gemak1

7,4

7,6

Comfort1

7,9

8

Beleving1

7,2

7,4

Personeelsmonitor

n.b.

n.b.

Toelichting

De ov-klantenbarometer is het klanttevredenheidsonderzoek voor het openbaar vervoer. De ov- klantenbarometer 2018 is geheel vernieuwd ten opzichte van de vorige edities. Omdat de meetmethodiek is aangepast, zijn er geen vergelijkbare gegevens van voor 2018 bekend.

De onderwerpen zijn clusters, waarin de volgende zaken zijn meegenomen:

  • 1. Veiligheid: veiligheid rit, algemeen, halte/station.

  • 2. Snelheid: frequentie, overstaptijd, reissnelheid, punctualiteit.

  • 3. Gemak: gebruiksgemak ov-kaart, vervoersbewijs kopen, info halte, informatie rit, info vertragingen.

  • 4. Comfort: klimaat, instappen, zitplaats, overlast, rijstijl.

  • 5. Beleving: inrichting, netheid, klantvriendelijkheid, geluid

  • 6. Personeelsmonitor: Sociale veiligheid medewerkers. De personeelsmonitor wordt tweejaarlijks onderzocht en gepubliceerd.

Voor meer indicatoren op het thema ov-keten geeft de website https://www.staatvanhetov.nl/ van het CROW inzicht.

Tabel 27 Indicator: Punctualiteit en goederenvervoer
 

2015

2016

2017

2018

2019

Treinpunctualiteit Reizigersverkeer1

89,5%

89,4%

90,5%

91,5%

91,9%

Treinpunctualiteit Goederenvervoer1

80,0%

73,7%

74,7%

74,0%

74,0%

Impactvolle storingen op de infrastructuur1

n.b.

n.b.

628

542

435

Vervoerd ladinggewicht per spoor (in miljoen ton)2

41,72

42,62

41,19

41,58

41,33

Aantal ov-chipkaart transacties3

2,3 mld.

2,5 mld.

2,5 mld.

2,7 mld.

2,8 mld.

Aantal instappers regionale treinen4

49,1 mln

48,9 mln.

52,1 mln.

51,7 mln.

n.b.

Aantal instappers NS5

2,38 mln.

2,47 mln.

2,51 mln.

2,57 mln.

n.b.

Toelichting

Bovenstaande cijfers geven inzicht in de punctualiteit van het spoorsysteem, het aantal impactvolle storingen en de aantallen goederen en reizigers die over het spoor vervoerd worden.

Voor meer indicatoren op het thema punctualiteit geeft de website https://prestaties.prorail.nl/ van ProRail de laatste inzichten.

C. Beleidswijzigingen

In het regeerakkoord heeft het kabinet afgesproken om ProRail B.V. om te vormen tot zbo, waarbij het streven is geweest om dat per 1 januari 2021 te realiseren. Mede door de bijzondere omstandigheden gerelateerd aan de coronacrisis is er druk komen te staan op het tijdspad van het wetgevingstraject en zal in plaats daarvan toegewerkt worden naar 1 juli 2021. De omvorming tot zbo is een principiële keuze: ProRail voert een publieke taak uit die vrijwel volledig wordt bekostigd met publiek geld en daar hoort publieke sturing en verantwoording bij. De omvorming zorgt voor een duidelijkere verhouding tussen de minister en infrastructuurbeheerder, een meer eenvoudige en integrale sturing- en verantwoording en een informatiepositie die past bij de publieke taak. Een publieke positionering van ProRail ondersteunt de benodigde samenwerking tussen beleid en uitvoering die nodig is om de uitdagingen op het terrein van spoor en mobiliteit het hoofd te bieden (Kamerstuk II 35 396, nr. 2 en nr. 3).

In 2020 zijn de hoofdlijnen van het integrale besluit over de marktordening op het spoor na 2024 aan de Tweede Kamer gestuurd. In 2021 en verder worden de hoofdlijnen van het marktordeningsbesluit uitgewerkt en uitgevoerd. Voor de vervoerconcessie wordt eerst een beleidsvoornemen tot concessieverlening opgesteld en later een programma van eisen. Er wordt gewerkt aan de decentralisatie van de sprinterdienst op het traject Zwolle-Leeuwarden en voor mogelijke toekomstige decentralisaties wordt er een uitgangspuntenkader opgesteld. Met een marktverkenning wordt daarnaast onderzocht welke internationale verbindingen onder open toegang tot stand kunnen komen. Met een Stationsagenda wordt toegewerkt naar een meer integrale afweging van publieke (en andere) belangen op stations. En er wordt gewerkt aan de toekomstbestendigheid van het spoorsysteem, onder meer door het onderzoeken van systeemtaken en het borgen van sturing en coördinatie.

Voor de toekomstige ontwikkeling van het openbaar vervoer werkt het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat samen met de decentrale overheden en OV-sector aan de uitwerking van het Toekomstbeeld OV. Het Toekomstbeeld OV is een onderlegger om ontwikkeling en voorstellen op het gebied van openbaar vervoer te toetsen. Daarnaast geeft het richting in de acties die gezamenlijk met decentrale overheden en sectorpartijen in gang worden gezet om het openbaar vervoer te verbeteren, zoals het delen van data en verder verduurzamen. Eind 2020 wordt met de ontwikkelagenda Toekomstbeeld OV 2040 een nadere uitwerking gegeven van de in het voorjaar van 2019 vastgestelde contouren (Bijlage bij Kamerstuk II 23 645, nr. 685). De ontwikkelagenda bevat keuzes en ambities voor het openbaar vervoer richting 2040. Naast een overzicht van mogelijke ingrepen op het spoor, is ook een gedragen ambitie voor de gewenste kwaliteit van OV-knooppunten in Nederland hier onderdeel van. In 2021 kunnen stappen gezet worden in de verdere doorvertaling van deze agenda in projectvoorstellen. Dit gaat bijvoorbeeld over het opstellen van afspraken met ProRail, vervoerders, provincies en gemeenten over de ontwikkeling van OV-knooppunten. Vanuit het ministerie van Infrastructuur en Waterstaat zal daarbij aandacht gevraagd worden voor de landelijke samenhang en zorgvuldige afweging.

Tot slot heeft de Europese Commissie (EC) 2021 aangewezen als 'Europees Jaar van het Spoor’ om de verwezenlijking van de Europese Green Deal-doelstellingen voor vervoer te ondersteunen. In dit kader zal in 2021 besluitvorming plaatsvinden in vervolg op de Green Deal-ambities uit 2019 met betrekking tot de modal shift van weg naar binnenvaart en naar spoorgoederenvervoer en internationaal personenvervoer per spoor.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 28 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 16 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

30.714

1.518.243

29.606

22.591

21.452

9.933

10.114

        

Uitgaven

31.659

1.523.198

28.309

27.527

24.252

10.613

10.364

Waarvan juridisch verplicht

  

93%

    
        

1 Spoor

31.659

35.198

28.309

27.527

24.252

10.613

10.364

Opdrachten

5.953

6.966

5.426

5.797

6.133

6.112

5.900

- Aanst. NS & ProRail

696

1.275

228

464

807

807

557

- ACM

 

1.526

1.550

1.574

1.598

1.622

 

- OV & Stations (S)

1.781

1.138

1.426

1.345

2.022

1.979

3.640

- Overige opdrachten

3.476

3.027

2.222

2.414

1.706

1.704

1.703

Subsidies

21.951

20.780

19.483

18.327

14.712

1.094

1.094

‒ 3e spoor Duitsland

1.331

3.000

2.938

3.000

1.000

  

- Maatregelen Spoorgoederenvervoer

14.521

14.956

15.161

13.940

12.618

  

- NS IC Dordrecht - Breda

760

1.440

     

- Overige subsidies

5.339

1.384

1.384

1.387

1.094

1.094

1.094

Bijdrage aan agentschappen

964

921

869

872

876

876

876

- Waarvan bijdrage aan RWS

919

832

823

826

830

830

830

- Waarvan bijdrage aan KNMI

45

46

46

46

46

46

46

- Overige bijdrage aan agentschappen

0

43

0

0

0

0

0

Bijdrage aan medeoverheden

2.719

2.429

2.429

2.429

2.429

2.429

2.392

- CLU Betuwe en HSL

2.719

2.429

2.429

2.429

2.429

2.429

2.392

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

72

102

102

102

102

102

102

Leningen

0

4.000

0

0

0

0

0

        

2 Maatregelenpakket OVS

0

1.488.000

0

0

0

0

0

Beschikbaarheidsvergoeding OV-sector

0

1.488.000

0

0

0

0

0

        

Ontvangsten

249

4.750

0

0

0

0

0

Extracomptabele verwijzingen
Tabel 29 Extracomptabele verwijzing naar artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 13 Spoorwegen

1.703.876

1.630.645

1.720.554

1.764.490

1.481.228

Andere ontvangsten van artikel 13 Spoorwegen

198.538

208.458

213.339

216.430

329.108

Totale uitgaven op artikel 13 Spoorwegen

1.902.414

1.839.103

1.933.893

1.980.920

1.810.336

waarvan

      

13.02

Beheer onderhoud en vervanging

1.474.916

1.276.995

1.358.844

1.397.711

1.315.840

13.03

Aanleg

262.627

395.284

406.630

411.742

322.857

13.04

Geïntegreerde contractvormen/PPS

164.871

166.824

168.419

171.467

171.639

       
Tabel 30 Extracomptabele verwijzing naar artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur

84.083

90.007

33.232

34.351

40.962

Andere ontvangsten van artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur

     

Totale uitgaven op artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur

84.083

90.007

33.232

34.351

40.962

waarvan

      

14.01

Grote regionaal/lokale projecten

84.082

42.531

33.232

34.351

40.962

14.03

RSP-ZZL: Pakket Bereikbaarheid

1

47.476

   
       
Tabel 31 Extracomptabele verwijzing naar artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL-Zuid en 17.10 PHS van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL-Zuid en 17.10 PHS

127.988

304.151

340.847

325.490

609.935

Andere ontvangsten van artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL-Zuid en 17.10 PHS

64.739

71.235

57.494

174.928

83.439

Totale uitgaven op artikel 17.02 Betuweroute, 17.03 HSL-Zuid en 17.10 PHS

192.727

375.386

398.341

500.418

693.374

waarvan

      

17.02

Betuweroute

     

17.03

Hogesnelheidstrein-Zuid

3.116

    

17.07

ERMTS

49.033

147.758

134.596

148.059

280.237

17.10

Programma Hoogfrequent Spoorvervoer

140.578

227.628

263.745

352.359

413.137

Tabel 32 Extracomptabele verwijzing naar artikel 20.05 Investeringsruimte toebedeeld naar modaliteit van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 20.05 Investeringsruimte toebedeeld naar modaliteit

  

49

  

Andere ontvangsten van artikel 20.05 Investeringsruimte toebedeeld naar modaliteit

     

Totale uitgaven op artikel 20.05 Investeringsruimte toebedeeld naar modaliteit

  

49

  

waarvan

      

20.05.1

Investeringsruimte Spoorwegen

  

49

  
       
Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de fiscale regelingen’.

Tabel 33 Fiscale regelingen 2019–2021, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)
 

2019

2020

2021

BPM Teruggaaf taxi’s en openbaar vervoer2

136

MRB Vrijstelling taxi’s en openbaar vervoer3

53

53

55

Reisaftrek OV

8

4

7

Budgetflexibiliteit

16.01 OV en Spoor

De uitgaven voor subsidies, de agentschapsbijdrage aan RWS, de bijdragen aan medeoverheden en de bijdragen aan (inter-)nationale organisaties zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies hebben een tijdshorizon. De agentschapsbijdrage, de bijdrage aan medeoverheden en de bijdragen aan (inter-)nationale organisaties hebben een structureel karakter. Van het opdrachtenbudget is circa de helft juridisch verplicht op grond van lopende verplichtingen. Het betreft hier onder andere de bijdrage aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM), uitgaven voor de OV-begeleiderskaart, de continue screening van de taxibranche en de uitbesteding van SWUNG1-taken. Het niet-juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor uitvoering van taken die voortvloeien uit de werkagenda van het NOVB inzake de OV-chipkaart, het stimuleren van het beschikbaar stellen van (actuele) brongegevens voor reisinformatiediensten in het kader van het project Nationale Data Openbaar Vervoer en het uitvoeren van activiteiten ter ondersteuning van het beheer van en vervoer over het spoor via concessies en de uitvoering van de Lange Termijn Spooragenda. Ook wordt bijgedragen aan de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en aan uitgaven om een gelijk speelveld te creëren in het openbaar vervoer.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

1 Spoor

Opdrachten

Dit betreffen voornamelijk (lopende) opdrachten voor de implementatie van de OV-chipkaart, monitoring sociale veiligheid, het stimuleren van het beschikbaar stellen van (actuele) brongegevens voor reisinformatiediensten in het kader van het project Nationale Data Openbaar Vervoer (NDOV), de beheer- en vervoerconcessie, de uitbesteding van SCHWUNG1-taken, het onderzoek naar verplaatsingen in Nederland (OVIN) en aanpassingen in de spoorwegwetgeving. Ook wordt bijgedragen aan de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en aan uitgaven om een gelijk speelveld te creëren in het openbaar vervoer.

Autoriteit Consument en Markt (ACM)

Daarnaast maakt de jaarlijkse vergoeding aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderdeel uit van deze middelen, wat een vergoeding is voor haar werk op het gebied van spoor zoals de Vervoerkamer. De Vervoerkamer reguleert de relatie tussen de beheerders en de gebruikers van het spoor.

Subsidies

Maatregelen spoorgoederenvervoer

Tijdelijke subsidieregeling spoorgoederenvervoer voor bijzondere omleidingskosten: deze regeling heeft tot doel de marktpositie van het spoorgoederenvervoer ten opzichte van het meer vervuilende goederenvervoer over de weg te behouden gedurende de periode dat de Betuweroute door de aanleg van een derde spoor in Duitsland tussen Emmerich en Oberhausen verminderd beschikbaar is en spoorwegondernemingen daardoor geconfronteerd worden met extra kosten door omleiding. Voor de jaren 2016 tot en met 2020 bedraagt het subsidieplafond € 13 miljoen inclusief de uitvoeringskosten.

In de tabel Budgettaire gevolgen van beleid bij dit beleidsartikel is een bedrag van € 14,9 miljoen aan subsidieverplichtingen voor het jaar 2020 opgenomen. Dit bedrag is onderdeel van het maatregelenpakket spoorgoederenvervoer om het transport van goederen over het spoor goedkoper te maken, door spoorgoederenvervoerders een gedeeltelijke compensatie van de gebruiksvergoeding te verlenen. Doel van deze Tijdelijke subsidieregeling stimulering goederenvervoer per spoor is het verbeteren van de positie van goederenvervoerders. Deze subsidies worden verstrekt aan de goederenvervoerders. Voor de gedeeltelijke compensatie is een bedrag van maximaal € 70 miljoen gereserveerd voor een periode van vijf jaar (2019 tot en met 2023).

Bijdrage aan agentschappen

RWS beleidsondersteuning- en advisering

Met Rijkswaterstaat zijn afspraken gemaakt over beleidsondersteuning en -advisering. Dit zijn taken die Rijkswaterstaat uitvoert in opdracht van de beleidsdirectoraten van IenW. Door middel van de agentschapsbijdrage wordt capaciteit hiervoor bij het agentschap gereserveerd.

KNMI informatievoorziening

Met het KNMI zijn afspraken gemaakt over informatievoorziening, bijvoorbeeld rondom winterse omstandigheden, die van belang zijn voor de veiligheid van het vervoer over het spoor.

Bijdrage aan medeoverheden

Dit betreft een jaarlijkse bijdrage voor de Complete Lijn Uitschakeling (waarbij bijvoorbeeld bij een incident een tracé als geheel wordt uitgeschakeld) en de inzet van de 25kV Spanningstester (CLU+) op de Betuweroute en HSL in het kader van de daartoe gesloten overeenkomst met de betrokken Veiligheidsregio’s.

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

Dit betreft een bijdrage aan de Organisation pour les Transports Internationaux Ferroviaires (OTIF). Deze internationale organisatie richt zich vooral op het creëren van een uniform rechtssysteem voor het vervoer van passagiers en vracht per rails.

2 Beschikbaarheidsvergoeding OV-sector

Dit betreft een beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer. De vergoeding is bestemd voor al het openbaar vervoer onder een concessie (gebiedsconcessie, lijnconcessie en lijnovereenkomst) in Nederland.

3.5 Artikel 17 Luchtvaart

A. Algemene doelstelling

Het versterken van de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse luchtvaartsector en het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam luchtvaartbestel voor goederen, passagiers en omwonenden.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van de kaders en voor het binnen deze kaders (doen) realiseren van de gewenste ontwikkeling van de Nederlandse luchtvaart. De rol «regisseren» heeft betrekking op de volgende taken:

  • Voor een veilig en duurzaam gebruik van netwerken stelt de Minister normen en handhaaft deze. Daarbij valt te denken aan de wetgeving voor het Nieuw Normen- en Handhavingstelsel Schiphol om geluidshinder te beperken. Om de concurrentiekracht van de luchtvaart te versterken streeft de Minister internationaal naar een gelijk speelveld. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap van de International Civil Aviation Organization (ICAO) en een gerichte bijdrage in de totstandkoming van Europese regelgeving inclusief een actieve rol in agentschappen als de European Aviation Safety Agency (EASA).

  • Voor het in stand houden en versterken van het luchtvaartnetwerk van verbindingen van Nederland met de rest van de wereld zijn internationale overeenkomsten cruciaal (multilateraal en bilateraal). De Minister sluit hiertoe overeenkomsten met de vanuit de Nederlandse luchtvaartpolitiek gezien belangrijke landen.

  • Daarnaast wordt mede vanuit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving de innovatie en de transitie naar een duurzame luchtvaart bevorderd.

  • IenW zorgt voor de regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, veiligheid, milieu en security. Veel van deze regelgeving komt in internationaal of Europees kader tot stand. In deze kaders levert Nederland een actieve bijdrage gericht op de Nederlandse belangen.

  • De Minister richt zich nationaal en internationaal op het veiligstellen en verbeteren van de inrichting, het beheer en het gebruik van het luchtruim en op de verbetering van de prestaties van Luchtverkeersleiding Nederland en het Maastricht Upper Area Control Centre, een intensievere samenwerking tussen civiele en militaire luchtverkeersleidingsorganisaties (co-locatie) en een betere samenwerking van internationale luchtverkeersleidingsorganisaties binnen het Functional Airspace Block Europe Central (FABEC).

  • De Minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor duurzaamheid en voor een permanente verbetering van de veiligheid middels introductie van veiligheidsmanagement en toezicht gebaseerd op risico’s en veiligheidsprestatie.

  • De Minister richt zich op het veilig stellen van voldoende nationale luchthavencapaciteit en geeft invulling aan de wettelijke taken en verplichtingen ten aanzien van inrichting en gebruik van luchthavens en de omgeving.

  • Voorts zet de Minister in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.

  • Tevens draagt de Minister zorg voor een actieve inzet van Nederland in internationale gremia waar discussies worden gevoerd en besluiten worden genomen die van invloed zijn op het Nederlandse (mainport)beleid, zoals in de Europese Raad van Transportministers.

  • Het behalen van de doelstelling hangt af van de betrokkenheid van en samenwerking met andere overheden en het bedrijfsleven. Daarnaast spelen het innovatieve vermogen van en technologische ontwikkelingen in de luchtvaartsector, de internationale ontwikkelingen en ontwikkelingen in internationale organisaties (EU, Eurocontrol, EASA, ICAO, e.a.) een rol alsmede economische ontwikkelingen in Nederland.

Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).

Indicatoren en kengetallen

Tabel 34 Indicator: Creëren van luchthavencapaciteit Schiphol
 

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

plafond

Gerealiseerde vliegtuigbewegingen

395.800

384.500

416.400

425.100

423.500

436.300

448.000

475.200

495.000

497.400

497.100

500.000

 

79%

77%

83%

85%

85%

87%

90%

95%

99%

99%

99%

100%

Bron realisatie: https://www.schiphol.nl/nl/schiphol-group/pagina/verkeer-en-vervoer-cijfers/ Bron streefwaarde: (Kamerstukken II 2014–2015, 34 098, nrs. 1-3)

Opgemerkt wordt dat hierbij de aantallen per gebruiksjaar (1 november tot 31 oktober) moeten worden bepaald, en niet per kalenderjaar, omdat het plafond betrekking heeft op een gebruiksjaar. Deze afwijking in jaren is het gevolg van mondiale afspraken over de zomer- en winterdienstregeling van luchtvaartmaatschappijen.

Toelichting

Voor de luchthaven Schiphol is in 2008 voor de periode tot en met 2020 een plafond voor het aantal vliegtuigbewegingen afgesproken van 510.000. In 2015 is dat plafond verlaagd naar 500.000 per jaar. Het Rijk had daarnaast de verantwoordelijkheid voor het creëren van capaciteit op de luchthavens Eindhoven en Lelystad.

Er is gewerkt aan het wettelijk verankeren van het Nieuwe Normen- en Handhavingstelsel voor de luchthaven Schiphol (NNHS). Dit is van belang voor de indicator over luchthavencapaciteit, omdat de toegestane aantal vliegtuigbewegingen een afgeleide zijn van deze regelgeving. De wet waarin dit stelsel is opgenomen, is op 30 maart 2016 gepubliceerd in het Staatsblad, maar nog niet formeel in werking getreden. Het bij de nieuwe wet behorende Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB) is nog in voorbereiding. Totdat het in voorbereiding zijnde LVB in werking is getreden, is het nieuwe stelsel formeel nog niet van kracht. Deze wijziging van het LVB voor de verankering van het NNHS wordt in 2020 in procedure gebracht.

Tabel 35 Indicator: Creëren extra luchthavencapaciteit Eindhoven en Lelystad
 

Basiswaarde

Gerealiseerd

Gerealiseerd

Gerealiseerd

Streefwaarde

2009

t/m 2017

t/m 2018

t/m 2019

2020

Luchthaven capaciteit Eindhoven

0

25.000

25.000

25.000

25.000

Luchthaven capaciteit Lelystad

0

45.000

45.000

45.000

45.000

Bron Eindhoven: Luchthavenbesluit Eindhoven 2014 (Kamerstukken II 2013–2014, 31 936, nr. 187) Vergunning burgermedegebruik exploitant militaire luchthaven Eindhoven ten behoeve van Eindhoven Airport N.V. (gebruiksjaren 2016 tot en met 2019) (Stcrt., 47829, nr. 28) Bron Lelystad: Luchthavenbesluit Lelystad (Staatsblad 2015 nr. 130)

Toelichting

De ontwikkeling van Eindhoven en Lelystad (met in totaal 70.000 extra vliegtuigbewegingen op jaarbasis) moet ervoor zorgen dat Schiphol meer ruimte overhoudt voor mainportverkeer en de concurrentiepositie van Schiphol wordt versterkt, conform het Convenant «Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol».

Op 17 december 2015 is aan Eindhoven Airport NV voor de jaren 2016 tot en met 2019 een vergunning verleend voor burgermedegebruik van de militaire luchthaven Eindhoven voor de volledige ruimte van 25.000 extra vliegtuigbewegingen (Stcrt. 2015, 47829). 

In de nieuwe vergunning voor burgermedegebruik is voor deze jaren een maximaal aantal van 41.500 vliegtuigbewegingen op jaarbasis vergund in plaats van het voor 2019 vergunde maximumaantal van 43.000. Deze aantallen zijn inclusief de vergunde extra capaciteit van 25.000 vliegtuigbewegingen. Daarnaast worden vanaf het winterseizoen 2020, ingaande op 25 oktober 2020, geen geplande, landende vluchten na 23.00 uur meer toegestaan. Dit is een belangrijke stap in het verminderen van de hinder voor omwonenden. Voor het zomerseizoen 2020 (29 maart 2020 tot en met 24 oktober 2020) is een maximum van vier van dergelijke vluchten per dag gesteld (Kamerstukken II 2017-2018, 31 639, nr. 462).

Ten behoeve van de uitbreiding van Lelystad Airport heeft het kabinet een Luchthavenbesluit vastgesteld dat op 1 april 2015 in werking is getreden met een voorziene uitbreiding van de luchthaven voor groot commercieel verkeer: gefaseerd naar maximaal 45.000 vliegtuigbewegingen. Tot de herziening van het luchtruim is dit aantal maximaal 10.000 vliegtuigbewegingen. Op 21 februari 2018 is de Tweede Kamer bij brief geïnformeerd dat de openingsdatum van Lelystad Airport voor groot commercieel verkeer is uitgesteld. In dezelfde brief is de Tweede Kamer geïnformeerd over de actualisatie van de MER voor Lelystad Airport en de geoptimaliseerde aansluitroutes voor de luchthaven. (Kamerstukken II 2017-2018, 31 639, nr. 462). 

In maart 2020 heeft het kabinet besloten om de opening van Lelystad Airport uit te stellen van november 2020 tot november 2021. Door de corona crisis is de schaarste aan capaciteit en slots op Schiphol en Lelystad tijdelijk niet meer aan de orde, gezien de sterke afname van vluchten op Schiphol. De urgentie voor openstelling van Lelystad Airport in 2020, als overloop luchthaven, is dus op de korte termijn niet meer aanwezig. Het is van groot belang dat besluitvorming over de openstelling van Lelystad ook plaatsvindt in het licht van de situatie na de corona crisis. De commissie MER heeft eind maart advies gegeven over de uitgangspunten hoe in de toekomst stikstofberekeningen moeten worden verricht (Kamerstukken II 2019-2020, 31936,nr. 732).

Tabel 36 Indicator: Positie in de ranglijst o.b.v. aeronautical kosten (luchthavengelden, ATC-heffingen, overheidsheffingen) van hoog (positie 1) tot laag (positie 10)

Luchthaven

Realisatie 2015

Realisatie 2016

Realisatie

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Streefwaarde 2016 e.v.

2017

London Heathrow (LHR)

1

1

1

1

1

 

Parijs (CDG)

3

4

4

4

4

 

Frankfurt (FRA)

2

2

2

2

2

 

Gatwick

4

3

3

5

5

 

Schiphol

9

9

10

10

10

< LHR, FRA, CDG

Zürich

6

5

5

6

6

 

München

5

6

6

3

3

 

Brussel

8

8

8

7

7

 

Madrid

7

7

7

8

8

 

Bron: SEO Benchmark Luchthavengelen en Overheidsheffingen van verschillende jaren.(2015 t/m. 2019).

Toelichting

Het is belangrijk dat de kosten voor luchtvaartmaatschappijen op Schiphol concurrerend zijn ten opzichte van andere luchthavens. Een concurrerend kostenniveau draagt immers bij aan het in stand houden van het netwerk van luchtverbindingen van en naar Nederland. Om een beeld te krijgen van het relatieve kostenniveau van Schiphol vindt jaarlijks een vergelijking plaats van de luchthavengelden, de Air Traffic Control (ATC)-heffingen en de overheidsheffingen op Schiphol en tien concurrerende luchthavens. In deze benchmark wordt berekend wat op de verschillende luchthavens voor een identiek pakket vluchten, dat representatief is voor Schiphol, aan deze kosten betaald zou moeten worden. De resultaten van de laatste benchmark laten zien dat het totale berekende kostenniveau op Schiphol medio 2019 het laagste is van de negen onderzochte West-Europese luchthavens in de benchmark. In de benchmark wordt Schiphol naast de luchthavens in bovenstaande tabel ook met de luchthavens Dubai en Istanbul Atatürk vergeleken. Het berekende kostenniveau op Istanbul is wat hoger dan op Schiphol en op Dubai is dat iets lager.

Tabel 37 Kengetal: Totale Volume van de Geluidbelasting (TVG) rond Schiphol

Periode

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

grenswaarde TVG

Gedurende het gehele etmaal (Lden)

62,71

62,45

62,55

62,67

62,79

62,81

62,57

62,53

63,46 dB(A)

Gedurende de periode van 23.00 tot 7.00 uur (Lnight)

52,47

52,09

52,14

52,53

52,46

52,25

51,68

51,72

54,44 dB(A)

Bron: Handhavingsrapportage Schiphol 2019 (ILT, 2019) Bron grenswaarde: Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (2004).

Toelichting

In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol zijn voor de luchthaven grenzen gesteld aan het totale volume van de geluidbelasting (TVG) dat het vliegverkeer in een jaar mag produceren. In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol is vastgelegd dat het totale volume van de geluidbelasting afkomstig van het luchthavenluchtverkeer bij Schiphol per gebruiksjaar overdag (de Lden) niet meer dan 63,46 dB(A) en voor de nacht (de Lnight) niet meer dan 54,44 dB(A) mag bedragen. Bij dreigende overschrijding wordt door de ILT handhavend opgetreden.

Voor de jaarlijkse totale risicogewicht score (TRG-score) voor Schiphol in relatie tot de TRG-grenswaarde in het Luchthavenverkeerbesluit wordt verwezen naar de handhavingsrapportage Schiphol, ILT, 2019.

Tabel 38 Kengetal: Aantal passagiersbestemmingen waarnaar (> 2 x per jaar) met voornamelijk geregelde vluchten wordt gevlogen per luchthaven

Luchthaven

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Amsterdam

258

246

253

263

271

266

261

264

263

262

266

272

277

Frankfurt

288

291

284

283

288

301

286

286

287

290

309

322

319

London Heathrow

181

177

171

165

174

176

176

179

180

186

203

210

220

Parijs Charles de Gaulle

260

273

272

271

268

256

258

278

274

290

294

316

330

Brussel

158

190

183

188

200

190

181

192

190

193

200

204

203

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), op basis van APGdat

Toelichting

Hieronder worden de realisatiegegevens over 2019 toegelicht. Dit omdat deze ten tijde van de publicatie van het Jaarverslag 2019 nog niet beschikbaar waren. In deze tabel is het aantal passagiersbestemmingen per luchthaven opgenomen, waarvoor geldt dat deze meer dan twee keer per jaar worden aangevlogen. Het aantal bestemmingen op Schiphol is in 2019 met 2% gestegen. Op Parijs Charles de Gaulle en Londen Heathrow steeg het aantal bestemmingen met 4% en op Brussel en Frankfurt is het aantal bestemmingen licht gedaald.

Tabel 39 Kengetal: Aantal vliegtuigbewegingen, passagiers en vrachttonnage per luchthaven
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Vliegbewegingen (x 1.000)

             

Amsterdam

436

428

391

386

420

423

426

438

451

479

497

499

497

Frankfurt

485

480

458

458

481

476

466

463

457

453

465

501

503

London Heathrow

476

473

460

449

476

471

470

471

472

473

474

476

476

Parijs Charles de Gaulle

544

551

518

492

507

491

472

465

469

473

476

481

498

Brussel

241

236

212

205

214

206

199

214

221

207

221

218

218

Passagiers (in miljoenen)

             

Amsterdam

48

47

44

45

50

51

53

55

58

64

68

71

72

Frankfurt

54

53

51

53

56

57

58

59

61

61

64

69

70

London Heathrow

68

67

66

66

69

70

72

73

75

76

78

80

81

Parijs Charles de Gaulle

60

61

58

58

61

61

62

64

66

66

69

72

76

Brussel

18

19

17

17

19

19

19

22

23

22

25

26

26

Vracht (x 1.000 ton)

             

Amsterdam

1.610

1.568

1.286

1.512

1.524

1.483

1.531

1.633

1.621

1.662

1.761

1.716

1.570

Frankfurt

2.074

2.021

1.808

2.199

2.133

1.986

2.016

2.051

1.993

2.029

2.109

2.087

2.005

London Heathrow

1.314

1.401

1.278

1.473

1.484

1.465

1.423

1.499

1.497

1.541

1.698

1.685

1.587

Parijs Charles de Gaulle

2.053

2.039

1.819

2.177

2.088

1.950

1.876

1.896

1.861

1.953

2.011

1.987

1.903

Brussel

762

659

449

476

475

459

430

454

463

464

513

532

489

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS / ACI)

Toelichting

Hieronder worden de realisatiegegevens over 2019 toegelicht. Dit omdat deze ten tijde van de publicatie van het Jaarverslag 2019 nog niet beschikbaar waren. Bovenstaande kengetallen geven het verkeer (vliegtuigbewegingen) en vervoer (passagiers en vracht) op Schiphol weer in vergelijking met andere grote Noordwest-Europese luchthavens. Op Schiphol in het aantal vliegtuigbewegingen in 2019 licht afgenomen en het aantal passagiers is licht gestegen. Op de meeste andere luchthavens zijn de aantallen vliegtuigbewegingen en passagiers in 2019 niet sterk gewijzigd. Uitzondering is Parijs Charles de Gaulle, waar het aantal vliegtuigbewegingen in 2019 steeg met 4% en het aantal passagiers met 6%. Schiphol staat daarmee in 2019 op een derde positie voor wat betreft het aantal vliegtuigbewegingen (na Frankfurt en Parijs Charles de Gaulle) en het aantal passagiers (na Londen Heathrow en Parijs Charles de Gaulle). Het aantal tonnen vervoerde vracht is in 2019 op alle luchthavens gedaald. De daling is op Schiphol het grootst (-9%), waardoor Schiphol de derde positie in 2018 inlevert voor de vierde plaats. De gevolgen van corona voor de luchtvaart in 2020 zijn groot. Het aantal vliegtuigbewegingen, passagiers en vrachttonnage per luchthaven zal naar verwachting als gevolg hiervan in 2020 sterk dalen. De daadwerkelijke cijfers over 2020 worden in de verantwoording 2020 gepresenteerd, medio 2021.

Monitor Netwerkkwaliteit en Staatsgaranties

De jaarlijkse Monitor Netwerkkwaliteit en Staatsgaranties van SEO Economisch Onderzoek geeft een beeld van de ontwikkeling van de netwerkkwaliteit op Schiphol ten opzichte van enkele concurrerende luchthavens. Daarnaast wordt in de monitor het netwerk van Air France KLM vanaf Schiphol vergeleken met dat vanaf Parijs Charles de Gaulle. Zo wordt de naleving van de staatsgaranties gevolgd die in het kader van de fusie van KLM met Air France zijn afgesproken. De monitor richt zich op de kwaliteit van de directe verbindingen vanaf luchthavens («directe connectiviteit»), de verbindingen vanaf luchthavens met een overstap onderweg («indirecte connectiviteit») en de huboperatie op luchthavens («hubconnectiviteit»).

Uit de monitor 2019 blijkt dat de directe connectiviteit op Schiphol stijgt, ondanks het capaciteitsplafond van 500.000 vluchten. Dit komt doordat de monitor zich niet richt op vrachtvluchten en niet-lijnvluchten. In 2019 hebben deze plaats gemaakt voor passagiers- en lijnvluchten. Ook hebben de resultaten van de monitor betrekking op de maand september. In die maand waren er in 2019 meer vluchten, in tegenstelling tot enkele andere maanden. De ontwikkeling in indirecte connectiviteit en de hubconnectiviteit op Schiphol blijft achter ten opzichte van die op de meeste andere luchthavens.

Van de voor Nederland belangrijke landen is Schiphol goed verbonden met Indonesië, Taiwan en Brazilië. De connectiviteit van Schiphol naar India, Zuid-Afrika en Japan is lager dan die van de meeste concurrenten. Schiphol is direct verbonden met 38 van de 40 belangrijkste Global Cities op andere continenten. In termen van het aantal directe vluchten is deze connectiviteit echter wel lager dan die vanaf de meeste concurrerende luchthavens.

De netwerken van KLM en Air France op Schiphol en Parijs Charles de Gaulle hebben zich in 2019 in grote lijnen gelijkmatig ontwikkeld.

Tabel 40 Kengetal: Gemiddelde vertraging per vlucht toe te rekenen aan Air Traffic Management (in minuten)
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Taakstelling vanaf 2000 met herijking voor 2002–2006

0,7

0,6

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

0,5

Gerealiseerd

0,63

0,54

0,61

0,76

0,91

0,94

1,83

1,67

Bron: Performance Review Body, Performance Monitoring Dashboarrd 2019.

Toelichting

Het Rijk heeft geen directe invloed op het aantal minuten vertraging in het Europese luchtruim. Dit kengetal is een internationaal gemiddelde en wordt bepaald door operationele factoren, zoals capaciteitsplanning, human resource management, weersomstandigheden en stakingen. Dit kengetal geeft wel een beeld van de efficiëntie van het luchtvaartbestel.

Tabel 41 Kengetal: Gemiddelde ATFM-vertraging per vlucht 1
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Grenswaarde

         

Gemiddelde ATFM-vertraging (en route en airport) per vlucht in minuten per vlucht

1

1

1

1

2

2

2

2

2

Gerealiseerd

         

Gemiddelde ATFM-vertraging (en route en airport) per vlucht in minuten per vlucht

0,9

0,78

0,68

0,94

     

Gerealiseerd

         

Gemiddelde ATFM-vertraging (airport) per vlucht in minuten per aankomende vlucht volgens PRB methode

1,81

1,41

1,34

1,89

2,91

2

3,22

2,19

3,88

X Noot
1

ATFM: Air Traffic Flow Management

Bron: Performance Review Body, Performance Monitoring Dashboard 2019.

Toelichting

Dit kengetal heeft betrekking op de gemiddelde vertraging op Nederlandse luchthavens. Het merendeel van de vertragingen treedt op in de terminalfase van een vlucht en wordt veroorzaakt door weersomstandigheden (storm, mist, sneeuw) die een direct negatief effect hebben op de afhandeling van de starts en landingen in de vluchtfase beneden een hoogte van een kilometer. In 2019 is exceptioneel aanvullende vertraging opgetreden als gevolg van de introductie van een nieuw technisch systeem (elektronische vliegstrippen). Het is gebruikelijk bij een dergelijke introductie de capaciteit om veiligheidsredenen tijdelijk te beperken, wat tot meer vertraging leidt. 

LVNL hanteert met ingang van 2015 dezelfde systematiek als de Performance Review Body om vertragingen te meten. Verder heeft LVNL in 2015 de vertragingswaarden vanaf 2010 herberekend volgens de PRB-systematiek om de effecten van de wijziging van de meetsystematiek transparant weer te geven. Er is uitsluitend sprake van een technische wijziging in de meetsystematiek zonder een beleidsmatige impact.

C. Beleidswijzigingen

Zoals afgesproken in het Regeerakkoord wordt gewerkt aan een Luchtvaartnota 2020-2050. De definitieve Luchtvaartnota wordt naar verwachting eind 2020 opgeleverd. De Ontwerp-Luchtvaartnota 2020-2050 zet een nieuwe koers uit naar een veilige en duurzame luchtvaartsector die Nederland goed verbindt met de rest van de wereld. Kwaliteit komt centraal te staan en van ongeclausuleerde groei is niet langer sprake. Er komen heldere regels en voorwaarden voor de ontwikkeling van de civiele luchtvaart. Groei van de luchtvaart is hierbij geen uitgangspunt maar kan een uitkomst zijn. Groei moet eerst door de sector worden verdiend. Dit kan alleen wanneer er eerst sprake is van een vermindering van de negatieve effecten op de gezondheid van mens en natuur en op het klimaat. De Luchtvaartnota is gebouwd op vier publieke belangen:

  • 1. Nederland veilig in de lucht en op de grond: Luchtvaart is een hele veilige manier om te reizen. De luchtvaart veilig houden staat voorop. De Rijksoverheid zal bij grote veranderingen in de luchtvaart van tevoren een onafhankelijke integrale veiligheidsanalyse laten uitvoeren, gericht op de veiligheid voor passagiers en bemanning en voor de bewoners op de grond.

  • 2. Nederland goed verbinden: De sleutelpositie van Schiphol in het internationale netwerk van verbindingen via de lucht is belangrijk voor de welvaart en het welzijn van ons land. Deze sleutelpositie en de banen wil het kabinet behouden en de netwerkfunctie van rechtstreekse verbindingen met de centra van de wereld versterken. Daarnaast wil het kabinet samen met betrokken partijen de internationale verbindingen over het spoor en de weg verbeteren, zodat het aantrekkelijker wordt om voor korte afstanden de trein of de bus te nemen in plaats van het vliegtuig.

  • 3. Aantrekkelijke en gezonde leefomgeving: Aantoonbaar minder negatieve gezondheidseffecten door luchtvaart zijn een voorwaarde voor de toekomstige ontwikkeling van de luchtvaart. Bij Schiphol gaat het bijvoorbeeld om het terugbrengen van het aantal nachtvluchten. Het kabinet betrekt omwonenden en andere belanghebbenden bij de ontwikkelingen van de luchthavens, en zal dat blijven doen. In aanvulling op de wettelijk voorgeschreven geluidsberekeningen zal er meer gebruik worden gemaakt van metingen. Hiermee kunnen modellen gecontroleerd en verbeterd worden. Ook geeft dit mensen in de omgeving meer duidelijkheid over de omvang van de geluidsbelasting.

  • 4. Nederland duurzaam: Om de klimaatdoelen te halen, moet ook de luchtvaart de uitstoot verminderen. Het kabinet wil dat de CO2-uitstoot van vertrekkende vluchten in 2030 ligt op het niveau van wat het in 2005 was. In 2050 moet de uitstoot gehalveerd zijn ten opzichte van 2005 en in 2070 moet de uitstoot nihil zijn.

Ondanks de coronacrisis is het onverminderd belangrijk dat het voor Schiphol maximaal toegestane aantal vliegtuigbewegingen en het nieuwe normen- en handhavingsstelsel worden verankerd. Om dit voor elkaar te krijgen wordt de komende tijd door Schiphol onderzoek gedaan naar de stikstofdeposities van de luchthaven. Daarnaast wordt gewerkt aan de voorbereiding van de openstelling van Lelystad Airport voor vakantieverkeer. Als gevolg van de coronarisis is besloten om de opening van Lelystad Airport met een jaar uit te stellen tot november 2021.

Om te komen tot besluitvorming over de toekomstige ontwikkeling van Eindhoven Airport na 2019 is in opdracht van de Minister van IenW door de heer Pieter van Geel van oktober 2018 tot april 2019 de Proefcasus Eindhoven Airport uitgevoerd. Met het kabinetstandpunt van 6 september 2019 hebben de minister van IenW en de staatssecretaris van Defensie het advies overgenomen (Kamerstukken II 2018- 2019 31 936, nr. 659). Centraal in het advies staat het sturen op een aanzienlijke vermindering van de geluidsbelasting als gevolg van het civiele vliegverkeer in 2030 ten opzichte van 2019, in plaats van het eerdere sturen op aantallen vliegtuigbewegingen. Met het sturen op een afname van de civiele geluidscontour in plaats van op aantallen vliegtuigbewegingen, wordt concreet gewerkt aan vermindering van de geluidsoverlast voor de omgeving en ontstaan tegelijkertijd prikkels voor innovatie en de inzet van de meest stille en schone toestellen. Wanneer Eindhoven Airport beter dan de vastgestelde norm presteert, ontstaat er binnen de civiele geluidscontour ruimte voor groei. Door de ministeries van IenW en Defensie is het initiatief genomen voor de uitwerking van het nieuwe sturingsmodel. Hierbij zullen de regio, omwonenden en andere belanghebbenden worden betrokken. Een MER-procedure en wijziging van het Luchthavenbesluit Eindhoven zullen worden doorlopen.

Op het gebied van duurzame luchtvaart zal worden ingezet op de verdere uitvoering van het (ontwerp)akkoord van de Duurzame Luchtvaarttafel dat met de brief van 27 maart 2019 aan de Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2018-2019, 31936, nr. 585). Hiertoe wordt gewerkt via actieprogramma’s, naar analogie van het actieprogramma hybride en elektrisch vliegen dat de Kamer 5 maart 2020 heeft ontvangen (Kamerstukken II 2019-2020, 31936, nr. 727). Voor de stimulering van het gebruik en de productie van duurzame brandstoffen – zoals biokerosine en synthetische kerosine – wordt primair ingezet een Europese bijmengverplichting. Hierover is de Kamer geïnformeerd met de brief van 3 maart 2020 (Kamerstukken II 2019-2020, 31936, nr. 726). Indien de invoering van een Europese verplichting niet (tijdig) kan worden gerealiseerd, zal Nederland er naar streven om per 2023 een nationale bijmengverplichting in te voeren. Nederland zet zich ook breder in voor Europees beleid. Met een kopgroep van EU-landen pleiten we voor meer ruimte voor en ondersteuning van radicale/disruptieve innovaties voor de verduurzaming van de luchtvaart. Ook zal in de EU besluitvorming plaatsvinden over de vormgeving van het EU ETS voor de luchtvaart na 2023. Hiertoe presenteert de Europese Commissie – naar verwachting in 2020 - een beoordeling van de werking van CORSIA en de mogelijke interactie met het EU ETS. In ICAO zet Nederland onder andere in op de verdere implementatie van het mondiale CO2 compensatie- en reductiesysteem (CORSIA) en op de ontwikkeling van een lange-termijn doelstelling voor CO2-reductie in de internationale luchtvaart.

In de begeleidende Kamerbrief bij de rapportage van de beleidsdoorlichting artikel 17 Luchtvaart (Kamerstukken II 2017-2018, 32 861, nr.28) werd als vervolgstap onder andere aangekondigd de aanscherping/aanpassing van de in artikel 17 opgenomen doelen, kengetalen en indicatoren. Omdat het wenselijk is dat deze vervolgstappen in overeenstemming zijn met het beleid van de nieuwe Luchtvaartnota, is in een verzamelbrief van 28 november 2018 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2018-2019 31 936, nr.526) uitgelegd dat de invulling van deze vervolgstappen parallel zal lopen met het traject van de nieuwe Luchtvaartnota. De uitwerking van deze vervolgstap zal in 2022 zichtbaar zijn in de begroting.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 42 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 17 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

37.066

165.900

24.515

23.067

10.186

8.793

11.572

Waarvan garantieverplichtingen

0

140.700

0

0

0

0

0

        

Uitgaven

28.695

35.174

27.081

20.982

11.481

10.104

8.949

Waarvan juridisch verplicht

  

72%

    
        

1 Luchtvaart

28.695

35.174

27.081

20.982

11.481

10.104

8.949

Opdrachten

12.223

12.768

12.302

8.887

9.385

8.008

6.852

- Opdrachten GIS

909

1.195

1.178

1.175

1.175

1.173

0

- Caribisch Nederland

1.397

714

457

458

464

464

464

- Overige Opdrachten

9.917

10.859

10.667

7.254

7.746

6.371

6.388

Subsidies

3.953

3.615

6.723

5.451

565

565

566

- Leefbaarheidsfonds

1.000

407

407

0

0

0

0

- Subsidie tarieven Bonaire

649

747

425

425

0

0

0

- Subsidie omploegen graan

1.441

1.617

1.835

1.835

0

0

0

- Overige subsidies

863

844

4.056

3.191

565

565

566

Bijdrage aan agentschappen

4.649

6.974

6.477

5.165

52

52

52

- Waarvan bijdrage aan agentschap KNMI

14

14

14

0

0

0

0

- Waarvan bijdrage aan agentschap RWS

213

351

460

62

52

52

52

- Waarvan bijdrage aan agentschap RWS tbv Caribisch Nederland

4.422

6.609

6.003

5.103

0

0

0

Bijdrage aan medeoverheden

6.356

9.059

0

0

0

0

0

- Waarvan bijdrage Caribisch Nederland

6.356

9.059

0

0

0

0

0

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

1.255

1.454

1.479

1.479

1.479

1.479

1.479

- Waarvan bijdrage International Civil Aviation Organization

1.120

1.286

1.311

1.311

1.311

1.311

1.311

- Waarvan overige bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

135

168

168

168

168

168

168

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

259

1.304

100

0

0

0

0

        

Ontvangsten

1.631

1.806

1.280

1.490

1.275

1.415

1.555

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, is er een fiscale regeling die betrekking heeft op dit beleidsterrein. Het betreft de Accijnsvrijstelling luchtvaartuigen en het btw nultarief voor internationaal personenvervoer. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regeling en voor de budgettaire middelen. Voor een beschrijving van de regeling, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de Fiscale regelingen’.

Budgetflexibiliteit

17.01 Luchtvaart

Het grootste deel van de uitgaven is juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van aangegane verplichtingen voor opdrachten en subsidies voor onder meer de opdrachten geluidsisolatie Schiphol (GIS), en voor de uitvoering van toezichtstaken door de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Voor een overzicht van de subsidies wordt verwezen naar de bijlage Subsidies. De subsidies hebben een tijdshorizon. Op basis van de opdrachtbrief aan RWS voor Beleidsondersteuning en advies (BOA) is het budget voor 2021, ultimo 2020 juridisch verplicht.

De bijdrage aan internationale organisaties betreft de jaarlijkse contributie aan de International Civil Aviation Organization (ICAO), aan het hiertoe opgezette samenwerkingsverband binnen ABIS en aan de European Civil Aviation Conference (ECAC). Dit bedrag is daarmee geheel juridisch verplicht.

De resterende niet-juridisch verplichte ruimte is belegd met de activiteiten uit de uitvoeringsagenda bij de Luchtvaartnota (Kamerstukken II 2010-2011, 31 936, nr. 47) en het Nederlands luchtvaartveiligheidsprogramma (NLVP) 2020 ‒ 2024 (Kamerstukken II 2019-2020, 24 808, nr. 116).

E. Toelichting op de financiële instrumenten

1 Luchtvaart

Opdrachten

Opdrachten Geluidsisolatie Schiphol (GIS)

Doel van het project Geluidsisolatie Schiphol fase 3 (GIS-3) is het verminderen van geluidshinder voor omwonenden van Schiphol door middel van geluidsisolatie. De geplande uitgaven voor 2021 en verder hebben betrekking op aankopen in de geluidssloopzones, klachtenafhandeling en de behandeling en uitbetaling van schadeclaims.

Opdrachten Caribisch Nederland

Het betreft de aanschaf van apparatuur en installaties ter bevordering van het veilig gebruik van de luchthavens en ter verbetering van de bedrijfsvoering. Tevens betreft het de financiering van diverse onderzoeken, opleidingen, workshops en de jaarlijks terugkerende kosten voor instandhouding van de luchtvaartpublicaties. In de periode van 2018-2022 betreft het ook de financiering van de wederopbouw van de Bovenwindse eilanden als gevolg van de geleden schade door de orkanen Irma en Maria in september 2017.

Overige opdrachten

1. Programma Schiphol

De ontwikkelingen op het luchtvaartdossier vragen om een integrale benadering voor de beleidsvorming over Schiphol. Omdat hiervoor een stevige extra inzet nodig is, is besloten een project Schiphol in te richten waarin een integrale aanpak wordt ontwikkeld voor de luchthaven. Een belangrijk aspect hiervan is het verankeren van politiek-bestuurlijke en juridische afspraken in regelgeving, hierbij gaat het in elk geval om het vaststellen van een LVB. In wetgeving en politiek bestuurlijke afspraken is opgenomen dat de ontwikkeling van Schiphol en de regionale luchthavens via juridische besluiten vastgelegd moet worden.

2. Normen en handhavingsstelsel

De ontwikkeling van Schiphol vindt plaats binnen kaders van het regeerakkoord en de Kamerbrief van 5 juli 2019 over de Ontwikkeling Schiphol (Kamerstukken II, 2018-2019, 31 936, nr. 646). Het budget is bestemd voor opdrachten ten behoeve van de implementatie van het nieuwe normen- en handhavingsstelsel voor Schiphol en aanpassing van de wet- en regelgeving, zoals de Wet luchtvaart, het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) en het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol (LVB).

3. OVV-follow-up

In 2021 wordt vervolg gegeven aan de implementatie van de aanbevelingen van het de OVV (Onderzoeksraad voor Veiligheid) rapport uit 2017 conform de aanpak zoals beschreven in de brief van het ministerie aan de OVV van 11 oktober 2017 (Bijlage bij Kamerstukken II 2017-2018, 29 665, nr. 242) en daarop volgende voortgangsrapportages. Met deze aanpak versterkt het ministerie de rol als eindverantwoordelijke voor de veiligheid.

4. Lelystad

Lelystad Airport moet fungeren als overloopluchthaven voor Schiphol, zodat op Schiphol meer ruimte vrijkomt voor mainportgebonden verkeer. Omdat voor de openstelling van Lelystad Airport voor groot commercieel handelsverkeer een stevige extra inzet nodig is, is besloten een project Lelystad Airport in te richten. Belangrijke stappen waarvoor extra inzet nodig is zijn bijvoorbeeld het wijzigen van het Luchthavenbesluit, onderzoeken voor stikstof, het organiseren van een monitoringsprogramma, het publiceren van de Verkeersverdelingsregel (VVR) en de slots (Kamerstukken II 2017-2018, 31 936, nr. 462). Daarnaast is de luchtverkeersleiding ingeregeld. Als gevolg van de Corona crisis is besloten om de opening van Lelystad Airport met een jaar uit te stellen.

5. Nadere uitwerking luchtruimvisie en civiel-militaire samenwerking

Begin 2018 is het programma Luchtruimherziening van start gegaan met als doel de realisatie van een integrale, toekomstbestendige inrichting en beheer van het luchtruim, gebaseerd op een zorgvuldige afweging van publieke belangen, in samenwerking met (internationale) partners en in gerichte dialoog met de omgeving (stakeholders). Het programma wordt gezamenlijk uitgevoerd door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat, het Ministerie van Defensie, het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK), Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en Maastricht Upper Area Control Centre (MUAC). Het programma volgt een op Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) geïnspireerde aanpak, waarin participatie en internationale samenwerking centraal staan. In 2021 start de Planuitwerkingsfase en wordt het voorkeursalternatief verder uitgewerkt. Het doel is om uiterlijk 2023 verbeteringen te realiseren en een roadmap te ontwikkelen voor de periode tot 2035.

Door middel van jaarlijkse voortgangsbrieven wordt de voortgang gemeld van hoe en wanneer de luchtverkeersleidingsorganisaties uitvoering geven aan de beoogde luchtruimwijzigingen en aan de aanpassingen aan het luchtverkeersleidingsysteem. Daarnaast is de uitwerking van de verdergaande civiel-militaire samenwerking op het gebied van luchtverkeersdienstverlening een belangrijk aspect.

6. Omgevingsmanagement

Vanuit het ministerie staat een transparante en zorgvuldige besluitvorming voor luchtvaart voorop. De Luchtvaartnota en de opgaven voor de herziening van het luchtruim, Schiphol na 2020 en Lelystad zijn projectmatig opgezet. Dat maakt het mogelijk om te sturen op het gebied van de projectbeheersing, het risicomanagement en de planning en op het gebied van het omgevings- en besluitvormingsmanagement. De hiervoor gereserveerde middelen worden ingezet om op professionele wijze de benodigde expertise aan te trekken en voor het organiseren van de betrokkenheid van de omgeving. Concreet gaat het hierbij bijvoorbeeld om het organiseren van een evenement als de Luchtvaartdag of informatieavonden. Ook worden middelen ingezet voor de verwerking van zienswijzen.

7. State Safety Programme (SSP)

In 2021 wordt uitvoering gegeven aan het Nederlandse State Safety Programme ofwel het Nederlands Luchtvaartveiligheidsprogramma 2020-2024 en aan het bijbehorende SSP Actieplan 2021-2023. Dit gebeurt in belangrijke mate op basis van de in 2020 gestarte Nationale Veiligheidsanalyse voor de burgerluchtvaart. Gewerkt wordt aan het beheersen tot een acceptabel niveau van veiligheid voor de grootste veiligheidsrisico’s. Dat gebeurt voor elk van de drie luchtvaart-domeinen (1) Commerciële luchtvaart, (2) Kleine luchtvaart en (3) Onbemande luchtvaart. Veiligheidspromotie in den brede voor zowel overheid als sector speelt daarbij een belangrijke rol.

8. Verminderen risico op vogelaanvaringen

Uit de evaluatie van het vorige convenant over het verminderen van het vogelaanvaringsrisico op en rond Schiphol bleek dat de huidige genomen maatregelen om het risico van aanvaringen met vogels en met name ganzen te verminderen, effectief zijn en met enige aanpassing of aanvulling moeten worden gecontinueerd. Om die reden wordt het sinds 2012 toegepaste viersporenbeleid, met daaraan toegevoegd een gedegen monitoring, voortgezet. De vier sporen in dit beleid zijn de volgende:

  • Het technisch spoor: de inzet van en onderzoek naar technische middelen om vogels te detecteren en/of te verjagen.

  • Het ruimtelijk spoor: het voorkomen van nieuwe vogelaantrekkende bestemmingen rondom de luchthaven.

  • Het foerageer spoor: het beperken van het voedselaanbod voor vogels op en rondom de luchthaven.

  • Het populatie spoor: het beperken van de populatie en het aantal aanwezige overzomerende ganzen rondom Schiphol.

9. KDC

Er vindt opdrachtverlening plaats aan de Stichting Knowledge & Development Center (KDC)die kennis levert om innovatieve oplossingen te vinden voor de duurzame ontwikkeling van de Mainport Schiphol.

10. Programma programmatische aanpak vliegtuiggeluid/meten en rekenen

In 2019 heeft het ministerie IenW aan de kennisinstituten RIVM, NLR en KNMI gevraagd om een verkenning uit te voeren naar de mogelijkheden om, rekening houdend met belevingsaspecten, verbeteringen door te voeren bij het meten en berekenen van vliegtuiggeluid. De resultaten van de verkenning, alsmede de daarop gebaseerde aanbevelingen, zijn in december 2019 gerapporteerd. In een beleidsreactie aan de Tweede Kamer d.d. (18 december 2019) (Kamerstukken II 2019-2020, nr. 31936-711) heeft de minister van IenW aangegeven dat alle aanbevelingen zullen worden opgevolgd. Deze aanbevelingen worden op een zodanige wijze uitgewerkt dat spoedig daarna tot realisatie kan worden overgegaan.

11. Onderzoeken Luchtvaartnota

Eind 2020 zal vermoedelijk gestart worden met de uitvoering van de Luchtvaartnota 2020-2050. In de Luchtvaartnota zijn verschillende onderzoeken voorzien die de aankomende jaren uitgevoerd moeten worden. Daarnaast zal invulling worden gegeven aan de monitoring en evaluatie van het beleid in de luchtvaartnota.

12. Cybersecurity

Het vergroten van de cyberweerbaarheid bij luchtvaartorganisaties is een continu aandachtspunt. De primaire verantwoordelijkheid voor het zorgdragen de continuïteit en weerbaarheid van netwerk- en informatiesystemen ligt bij de organisaties zelf. Het ministerie van IenW draagt vanuit zijn systeemverantwoordelijkheid hieraan bij via algemene kaders (in beleid of in wet- en regelgeving, al dan niet voortvloeiend uit EU/internationaal verband) en initieert projecten/trajecten om de cyberweerbaarheid te verhogen.

13. Opdrachten elektrisch vliegen

Omdat veel innovaties op het gebied van hybride elektrisch vliegen nog niet klaar zijn voor de markt, is een financiële impuls vanuit de overheid van groot belang. De overheid kan de ontwikkeling op het gebied van hybride elektrisch vliegen stimuleren door middel van het verlenen van (onderzoeks)opdrachten en subsidies. Door financiële ondersteuning kan de innovatie versnellen door onderzoek naar en ontwikkeling van nieuwe technologieën. Daarnaast biedt het kansen aan de Nederlandse (maak)industrie, is het nodig om mee te kunnen doen aan Europese programma’s en in de internationale kopgroep voor hybride elektrisch vliegen. 

14. Opdrachten versterking omgevingskwaliteit regionale luchthavens

Voor de regionale luchthavens Eindhoven Airport, Rotterdam The Hague Airport, Groningen Airport Eelde en Maastricht Aachen Airport worden de komende jaren nieuwe gebruiksvergunningen vastgesteld en moet worden gekomen tot afspraken voor de ontwikkeling van die luchthavens. Leidend daarbij zijn de uitgangspunten uit de nieuwe Luchtvaartnota. Er wordt een beroep gedaan op het Rijk om invulling te geven aan de te maken afspraken en het realiseren van ambities, bijvoorbeeld bij het vormgeven van een overlegstructuur rond Eindhoven Airport. Daarnaast doet het Rijk een bijdrage aan het realiseren van maatregelen gericht op geluid, luchtkwaliteit, veiligheid, passend bij de ambities van de Luchtvaartnota voor alle luchthavens.

15. Onbemande luchtvaart (drones)

Er is een actieprogramma om te zorgen dat de economische kansen voor bedrijven wordt vergroot en meer maatschappelijke toepassingen gerealiseerd. Drones brengen ook risico’s met zich mee. De acties zorgen voor ruimte aan operaties en innovaties met drones en tegelijkertijd het controleren van de risico’s van dronegebruik. Belangrijkste stappen in het programma zijn: volledige integratie van drones in het luchtruim met onbemand vrachtvervoer en personenvervoer door in te zetten op de ontwikkeling van U-space, het verbeteren van dynamische kaarten, zonering en het registreren van operators en piloten, alsmede kennisontwikkeling en onderzoek voor het gebruik in steden van «urban airtaxis» als onderdeel van de «smart mobility» en «mobility as a service» ontwikkelingen

16. Opdrachten klimaatbeleid

De overheid beoogt de duurzame ontwikkeling van de luchtvaart te versterken. Opdrachten zijn in dit kader bedoeld voor fundamenteel onderzoek, het verrichten van haalbaarheidsstudies, het opzetten van pilots/demo’s en het creëren van de juiste randvoorwaarden voor zowel de productie van verschillende (nieuwe) typen duurzame brandstoffen als het versnellen van duurzame innovaties (zoals hybride/elektrische aandrijving, nieuwe voertuigontwerpen en materialen). De middelen worden ingezet voor bredere kennisontwikkeling, bijvoorbeeld ten aanzien van de klimaatimpact van andere emissies dan CO2.

Subsidies

Versneld onderwerken graanresten ten behoeve van reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol.

Eén van de sporen in de aanpak om het risico van vogelaanvaringen op Schiphol te reduceren is het beperken van voedselaanbod in de omgeving van de luchthaven. De afgelopen jaren was er een subsidieregeling voor het bijdragen aan het versneld onderwerken van de graanresten na de oogst in een deel van de Haarlemmermeerpolder. Met ingang van 1 januari 2018 is voor de periode 2018-2022 een nieuwe regeling van kracht op grond waarvan een vergoeding verstrekt kan worden. Agrarische ondernemers kunnen op vrijwillige basis deelnemen, met de deelnemers worden overeenkomsten gesloten.

Omgevingsraad Schiphol en Commissies Regionaal Overleg (CRO)

IenW draagt financieel bij aan de activiteiten van de Omgevingsraad Schiphol (ORS). Dit onafhankelijke overleg- en adviesorgaan verenigt bewoners, regionale en lokale overheden, luchtvaartpartijen en brancheorganisaties met als doel om de hinder van Schiphol zoveel mogelijk te beperken en een optimaal gebruik van de luchthaven te bevorderen. De jaarlijkse bijdrage bedraagt maximaal € 264.000. IenW investeert in lijn met de nieuwe Luchtvaartnota in de verdere professionalisering van de CRO’s van de regionale luchthavens van nationale betekenis (Eelde, Lelystad, Maastricht en Rotterdam ) en in de kennisopbouw en kennisvergroting, alsmede in het empoweren van de deelnemers (kennis/expertise). Uit de evaluatie van de CRO’s van mei 2018 (Kamerstukken II 2017-2018, nr. 31936, nr. 488) blijkt dat de governance van CRO’s op orde is, maar dat er vanwege de grotere maatschappelijke aandacht en de trajecten op weg naar vast te stellen luchthavenbesluiten behoefte is aan extra budget. In 2021 is de rijksbijdrage per commissie verhoogd tot maximaal € 70.000.

Leefbaarheidsfonds

Bij de afnemende mogelijkheden van hinderbeperking is de tweede tranche van het leefbaarheidsfonds een belangrijke impuls voor de inpassing van de luchthaven Schiphol in haar omgeving. De partijen Schiphol, de provincie Noord-Holland en het Rijk hebben afgesproken om in totaal € 30 miljoen voor een tweede fase ter beschikking te stellen aan de Stichting Leefomgeving Schiphol. Het Rijk stelt maximaal € 10 miljoen ter beschikking, hiervan is in voorgaande jaren € 9,6 miljoen verstrekt. In 2021 wordt nog maximaal € 0,4 miljoen verstrekt.

Subsidie Klachtentelefoon Luchtverkeer Limburg

IenW stelt een subsidie beschikbaar aan de Stichting Klachtentelefoon Luchtverkeer Limburg voor de behandeling van klachten over de vliegbasis Geilenkirchen (AWACS) en de andere buitenlandse luchthavens in de grensregio met Limburg (Weeze-Niederrhein, Luik-Bierset). Gezien de specifieke situatie heeft IenW hiertoe besloten. Het gaat om buitenlandse luchthavens die milieueffecten hebben op Nederlands grondgebied, waarbij specifiek voor de vliegbasis Geilenkirchen sprake is van een bijzonder rijksbelang (militaire bescherming van ons land in NAVO-verband) en relatief hoge geluidsoverlast vanwege de AWACS-vliegtuigen. Voor de periode 2018-2021 bedraagt de subsidie jaarlijks maximaal € 75.000.

Verbeteren luchtvaartveiligheid Zuidoost Afrika

In de periode tot en met 2022 wordt jaarlijks maximaal € 50.000 beschikbaar gesteld aan de stichting AviAssist ten behoeve van het verbeteren van de luchtvaartveiligheid in de regio Zuidoost Afrika. IenW heeft het initiatief genomen om te zorgen dat in die regio kennis over luchtvaartveiligheid wordt gedeeld, maar vooral goed gebruikt. Hiermee wordt invulling gegeven aan de doelstellingen ten aanzien van luchtvaartveiligheid zoals neergelegd in het State Safety Programme.

Ondersteuning luchtverkeersdienstverlening Bonaire

Om een onaanvaardbare stijging in de tarieven voor het gebruik van luchtverkeersdienstverlening op en rond Bonaire International Airport voor de periode 2020-2022 te voorkomen, zal IenW een deel van de kosten voor het leveren van de dienst door Dutch Caribbean Air Navigation Service Provider (dc-ANSP) dekken via subsidiering. Zonder deze bijdrage zouden de tarieven dusdanig sterk stijgen dat een mogelijke verstoring van de markt zal optreden, met bijbehorend negatief effect op de lokale gemeenschap. De bijdrage in 2021 bedraagt maximaal € 0,425 miljoen.

Leefbaarheidsfonds Eindhoven

Voor de jaren 2021 tot en met 2024 is een bedrag van jaarlijks ten hoogste €50.000 bestemd voor de verlening van een subsidie aan de Stichting Leefbaarheid Luchthaven Eindhoven. De subsidie is bedoeld als financiële ondersteuning van milieugerelateerde activiteiten ter bevordering van de leefbaarheid in de omgeving van de luchthaven Eindhoven.

Bovenstaande begrotingsvermeldingen voor de Omgevingsraad Schiphol en Commissies Regionaal Overleg, Leefbaarheidsfonds, Klachtentelefoon luchtverkeer Limburg, verbeteren luchtvaartveiligheid Zuidoost Afrika, ondersteuning luchtverkeersdienstverlening Bonaire en leefbaarheidsfonds Eindhoven, vormen de wettelijke grondslag voor de hier bedoelde subsidieverlening als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht.

Incidentele subsidies

1. Subsidie luchthaven Twente

Area Development Twente (ADT) ontvangt van IenW een subsidie van maximaal € 0,9 miljoen voor het doen van luchtzijdige investeringen voor de ontwikkeling van luchthaven Twente (onder de voorwaarde dat de bijdrage voldoet aan de regels voor staatssteun) en voor het laten uitvoeren van een onderzoek naar de mogelijkheden voor een remote tower concept voor luchtverkeersdienst-verlening. Deze subsidie vloeit voort uit het amendement Koopmans (Kamerstukken II 2007-2008, 31200 XII, nr. 60) en geeft invulling aan de afspraken uit de Bestuursovereenkomst Gebiedsontwikkeling Vliegveld Twente (Bijlage bij Kamerstukken II 2009-2010, 31 936, nr. 17). Het subsidiedeel voor het onderzoek naar remote control (€ 0,15 miljoen) werd in voorschot verstrekt en is in 2019 vastgesteld.

2. Subsidies hybride elektrisch vliegen

Omdat veel innovaties op het gebied van hybride elektrisch vliegen nog niet klaar zijn voor de markt, is een financiële impuls vanuit de overheid van groot belang. De overheid kan de ontwikkeling op het gebied van hybride elektrisch vliegen stimuleren en versnellen door middel van het verlenen van subsidies. De middelen zullen ook worden ingezet voor bredere kennisontwikkeling, bijvoorbeeld ten aanzien van de klimaatimpact van andere emissies dan CO2.

3. Subsidies Klimaatbeleid

De overheid beoogt de duurzame ontwikkeling van de luchtvaart te versterken. Met investeringen in schone energie en o.a. technologische innovaties wordt een impuls gegeven aan de transitie naar een toekomstbestendige duurzame petrochemische- en maakindustrie in Nederland. De middelen zullen ook worden ingezet voor bredere kennisontwikkeling.

Bijdrage aan agentschappen

Dit betreft voornamelijk de bijdrage die aan RWS ter beschikking wordt gesteld voor de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland gericht op het wegwerken van de tekortkomingen ten aanzien van de internationale regelgeving voor de vliegveiligheid en voor de wederopbouw van de Bovenwindse Eilanden als gevolg van de geleden schade door de orkanen Irma en Maria in september 2017.

Daarnaast betreft het investeringen voor de aanleg van platformen Bonaire. Deze investeringen zijn nodig om te kunnen voldoen aan internationale ICAO veiligheidsstandaarden.

Er zal worden overgegaan tot de aanschaf van rescueboten. Het ontbreken hiervan is een groot veiligheidsrisico bij een onbedoelde landing op zee (crash).

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

Voor de jaarlijkse contributie aan de International Civil Aviation Organization, aan het hiertoe opgezette samenwerkingsverband binnen ABIS (de ABIS-groep vertegenwoordigt de burgerlijke luchtvaartautoriteiten van Oostenrijk, België, Kroatië, Nederland, Luxemburg, Ierland, Zwitserland en Portugal), en aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) wordt in 2021 een bedrag uitgegeven van circa € 1,5 miljoen, waarvan € 1,3 miljoen via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS). 

Bijdrage aan ZBO’s/RWT's

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)

Voortvloeiend uit de afspraken die gemaakt zijn in de ‘Overeenkomst betreffende de operationaliteit voor civiel medegebruik van de militaire radar bij Soesterberg’ wordt ten behoeve van het operationeel houden van de Soesterbergradar voor de vliegveiligheid op en rond de luchthaven Schiphol, een bijdrage van € 0,1 miljoen verstrekt aan Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL).

Garantie LVNL

Het luchtvaartbegeleidingssysteem van Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) nadert het einde van zijn technische levensduur en dient te worden vervangen. Daarnaast wordt een uitbreiding van de huisvesting voorzien. Hiervoor gaat LVNL bij het ministerie van Financiën (Fin) leningen aan voor een totaalbedrag van € 201 miljoen. In het kader van de regelgeving met betrekking tot schatkistbankieren stelt IenW zich garant voor deze leningen. Daarnaast stelt IenW zich garant voor de rekening courant verhouding met Fin voor een bedrag van € 165 miljoen.

3.6 Artikel 18 Scheepvaart en Havens

A. Algemene doelstelling

Het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam goederenvervoersysteem, waarbinnen de internationale concurrentiekracht van de mainport en van de Nederlandse maritieme sector wordt versterkt.

B. Rol en verantwoordelijkheid

(Doen) uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor het in stand houden van een robuust hoofdnetwerk van vaarwegen. Vanuit de begroting Hoofdstuk XII (artikel 26.01) wordt een bijdrage gedaan aan het Infrastructuurfonds. Via het Infrastructuurfonds (artikel 15, 17 en 20) investeert de Minister door middel van aanleg en benutting in dit netwerk, in binnenhavens en in de maritieme toegang van zeehavens om een goede en betrouwbare bereikbaarheid over water van de economische kerngebieden te realiseren. Aanleg- en benuttingsprojecten worden in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) vastgelegd. De Minister is verantwoordelijk voor toezicht en nautisch beheer. Rijkswaterstaat (RWS) voert als beheerder het beheer, onderhoud en vervanging uit. De uitgaven aan beheer, onderhoud en vervanging worden verantwoord op het Infrastructuurfonds (artikel 15).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering van het maritiem beleid. De rol «regisseren» heeft betrekking op de volgende taken:

  • De Minister stelt normen en handhaaft deze om het veilige en duurzame gebruik van netwerken te waarborgen. De Minister ijvert regionaal en internationaal voor gelijke normen, bijvoorbeeld in de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie van de EU en de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), ook omdat een internationaal level playing field goed is voor de Nederlandse concurrentiepositie. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap van IMO en Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en een gerichte bijdrage aan de totstandkoming van Europese regelgeving, inclusief een actieve rol in agentschappen als het Europese Maritieme Veiligheidsagentschap (EMSA) en andere organisaties.

  • De in 2015 vastgestelde Maritieme Strategie geeft de leidende principes aan: meerwaarde door samenwerking, ruimte voor ondernemerschap en oog voor de leefomgeving. Vanuit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving wordt de innovatie en de transitie naar een duurzame scheepvaart bevorderd. IenW zorgt voor «state of the art» regelgeving op het gebied van milieu, veiligheid, marktordening, bemanningszaken en security. Waar nodig wordt hiervoor internationaal samengewerkt.

  • De Minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor een permanente verbetering van de veiligheid en duurzaamheid van het transport over water.

  • IenW draagt, binnen het kabinetsbrede bedrijvenbeleid onder coördinatie van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat, als vakdepartement verantwoordelijkheid voor de overheidsinbreng op de Topsector Logistiek en het maritieme cluster binnen de Topsector Water en Maritiem.

  • Voorts zet de Minister in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.

    Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht) en door de Autoriteit Consument en Markt.

Indicatoren en Kengetallen

Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor scheepvaart en havens opgenomen. In productartikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.

Tabel 43 Indicator: Passeertijd sluizen
 

Realisatie 2013

Realisatie 2014

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Streef-waarde 2020 en 2021

2015

2016

2017

2018

2019

Hoofdtransportas

69%

70%

68%

66%

66%

63%

65%

85%

Hoofdvaarweg

80%

80%

80%

80%

80%

75%

77%

75%

Overige vaarwegen

92%

92%

91%

91%

88%

87%

85%

70%

Bron: RWS, 2020

Toelichting

Voor elk type vaarweg (Hoofdtransportas, Hoofdvaarweg en Overige vaarwegen) wordt een te realiseren percentage schepen nagestreefd dat binnen de normtijd de sluis passeert (streefwaarde). De «passeertijd sluizen» is een absolute normtijd die voor elke sluis afzonderlijk is bepaald. De gerealiseerde passeertijden op de hoofdtransportassen voldoen nog niet aan de streefwaarden. Dit speelt al langere tijd en wordt voornamelijk veroorzaakt door gebrek aan capaciteit op de corridors tussen Zeeland en Rotterdam. Voor de sluizen op die corridors lopen dan ook MIRT-projecten, gericht op het verbeteren van deze capaciteit. De passeertijden voor de hoofd- en overige vaarwegen scoren overigens wel (ruim) voldoende.

Tabel 44 Kengetal: Ontwikkeling van het procentuele marktaandeel (in tonnen) van de Nederlandse havengebieden ten opzichte van de totale Noordwest Europese havenrange (de «Hamburg-Le Havre range»)
   

Basis waarde 2005

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Totaal Nederlandse Zeehavens

  

44,9

47,2

47,9

47,5

47,2

48,1

48,3

47,9

50,3

50,4

Mainport Rotterdam

  

34,9

36,3

37

36,6

36,2

37,3

37,6

37,2

36,8

36,6

Overige Nederlandse Zeehavens

  

10

10,9

10,9

10,9

11

10,8

10,7

10,7

13,5

13,8

Bron: 2002–2010 Nationale Havenraad; 2011-2015 IenW; > 2016 Havenbedrijf Rotterdam

Toelichting

Dit kengetal geeft informatie over het marktaandeel van de Nederlandse zeehavens ten opzichte van de concurrerende Noordwest Europese havenrange (de zogenaamde «Hamburg-Le Havre range»). Het streven is het marktaandeel van de Nederlandse havengebieden ten opzichte van de totale Noordwest (de «Hamburg-Le Havre range») ten minste te handhaven.

Het «Totaal Nederlandse Zeehavens» kent een kleine stijging van het marktaandeel. Rotterdam kende in 2019 een beperkte groei in tonnen (+ 0,4 mln ton, +0,1%), waar Antwerpen (de 2e haven van NW Europa) een plus van 1,5% noteerde (+ 3 mln ton). Daardoor nam het relatieve marktkaandeel licht af. In absolute zin is Rotterdam nog met afstand de grootste haven (469,4 mln ton, Antwerpen 238,3 mln ton). De overslag van massagoed (zowel droog als nat) nam licht af t.o.v. 2018 (m.n. minder kolen resp. minerale olieproducten). Het containersegment nam toe met 2,5% tot 153 mln ton/14.8mln TEU).

Tabel 45 Kengetal: Ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT)1
 

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

          

Aantallen

         

Handelsvaart

769

800

822

808

790

771

761

757

744

Zeesleepvaart

235

247

260

258

275

288

291

299

302

Waterbouw

156

169

168

167

171

171

176

168

170

Totaal

1.160

1.216

1.250

1.233

1.236

1.230

1.228

1.224

1.216

Bruto tonnage (GT) (x 1.000)

         

Handelsvaart

6.883

6.740

7.045

6.978

6.572

6.411

6.275

6.229

6.242

Zeesleepvaart

290

362

347

360

409

423

444

532

531

Waterbouw

513

531

533

537

531

542

572

545

552

Totaal

7.686

7.633

7.925

7.875

7.512

7.376

7.291

7.306

7.325

          

Aantallen

         

Handelsvaart

422

408

403

403

432

451

458

474

507

Zeesleepvaart

456

477

498

519

512

502

499

496

496

Waterbouw

55

55

52

52

62

62

63

57

69

Totaal

933

940

953

974

1.006

1.015

1.020

1.027

1.072

Bruto tonnage (GT) (x 1.000)

         

Handelsvaart

5.232

5.072

5.517

5.987

6.500

7.203

7.700

8.086

8.675

Zeesleepvaart

1.298

1.640

1.612

1.643

1.740

2.239

1.706

1.779

1.721

Waterbouw

210

264

248

285

312

322

328

319

333

Totaal

6.740

6.976

7.377

7.915

8.552

9.764

9.734

10.184

10.729

X Noot
1

Schepen > 100 GT en pontons > 1000 GT

Bron: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2020. Cijfers van zeeschepen onder buitenlandse vlag op basis van IHS

Toelichting

Bovenstaande kengetallen geven informatie over de ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van de vloot in Nederlands eigendom of beheer onder Nederlandse en buitenlandse vlag. De gegevens zijn opgesplitst naar de sectoren handelsvaart, zeesleepvaart en waterbouw. De groei c.q. afname van de vloot onder Nederlandse vlag is niet alleen van overheidsbeleid afhankelijk, maar ook van externe factoren zoals de wereldwijde groei van het ladingaanbod en investeringsklimaat, het zeevaartbeleid (waaronder fiscale klimaat) van andere landen en de individuele prestaties van de ondernemingen. Een toename van de vanuit Nederland beheerde vloot (en dan met name de Nederlandse vlag) is gunstig voor de ontwikkeling van de toegevoegde waarde.

Tabel 46 Kengetal: Scheepvaartongevallen Nederlandse deel van de Noordzee1
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Zeer ernstige scheepsongevallen

4

2

0

0

2

2

1

5

Ernstige scheepsongevallen

15

13

12

11

8

12

10

4

Andersoortige scheepsongevallen

46

44

28

21

49

16

32

31

Totaal aantal ongevallen

65

59

40

32

59

30

43

40

         

Aantal doden (van totaal aantal ongevallen)

13

3

0

0

0

1

0

3

Aantal gewonden (van totaal aantal ongevallen)

6

2

0

2

3

3

0

4

X Noot
1

Inclusief vissersvaartuigen, recreatievaart en Nederlandse en buitenlandse koopvaardij.

Tabel 47 Scheepvaartongevallen Nederlandse binnenwateren
 

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

(Zeer) ernstige scheepsongevallen

161

136

138

158

164

161

176

160

Andersoortige ongevallen

802

858

877

892

1163

961

1173

1117

Totaal aantal ongevallen

963

994

1015

1050

1327

1122

1349

1277

         

Aantal doden (van totaal aantal ongevallen)

4

9

4

6

7

8

2

5

Aantal gewonden (van totaal aantal ongevallen)

58

27

44

35

38

33

53

71

Bron: RWS 2019, Cijfers van zeeschepen onder buitenlandse vlag op basis van IHS

Toelichting

In 2019 zijn op het Nederlandse deel van de Noordzee 5 ZESO’s (zeer ernstige) en 4 ESO’s (ernstige scheepsongevallen) geregistreerd. De ZESO’s zijn als volgt onderverdeeld: koopvaardij (1), visserij (1) en recreatievaart (3). Er zijn in totaal drie dodelijke slachtoffers gevallen bij de vijf zeer ernstige scheepsongevallen.

Op de Nederlandse binnenwateren (inclusief de zeehavens) zijn in 2019 in totaal 1277 ongevallen geregistreerd, waarvan 160 (zeer) ernstige scheepsongevallen. Hierbij was sprake van grote materiële schade aan schip, lading of infrastructuur, met milieuschade, stremming van de vaarweg of (in uitzonderlijke gevallen) doden en zwaargewonden als gevolg. Op de Nederlandse binnenwateren waren in 2019 5 dodelijke slachtoffers te betreuren.

C. Beleidswijzigingen

De met de Rijksbrede Nederlandse Maritieme Strategie 2015–2025 (Kamerstukken II 2014-2015, 31 409, nr. 70) ingezette koers wordt ook in 2021 voortgezet, evenals de samenwerking tussen de rijksoverheid en de maritieme sector bij de uitwerking van de Maritieme Strategie. De basis voor deze samenwerking wordt gevormd door een op 22 februari 2018 vastgesteld werkprogramma, waarin de prioriteiten op het gebied van zeevaart, zeehavens, binnenvaart en de maritieme maakindustrie voor de komende jaren zijn vastgelegd (Kamerstukken II 2017-2018, 31 409, nr. 184). Het werkprogramma heeft een doorlooptijd tot en met 2021 en adresseert voor 2021 onder meer de volgende onderwerpen: verbetering van het scheepsregister, Smart Shipping, structuurversterking binnenvaart, vergroening zeevaart/binnenvaart en beroepskwalificaties binnenvaart. Onderwerpen op het gebied van vergroening van de zee- en binnenvaart worden inmiddels opgepakt via de op 11 juni 2019 tot stand gekomen Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Havens.

Met de op 11 juni 2019 tot stand gekomen Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Havens heeft de Minister de eerste stap gezet in de lange termijntransitie naar een klimaatneutrale en emissieloze scheepvaart. Om dat te realiseren nemen overheid en maritieme sector vele tientallen acties op zich die de komende jaren tot resultaat zullen leiden.

Eén van de belangrijkste acties richt zich op de uitwerking van een labelsysteem voor de binnenvaart, waarmee de milieuprestatie van een binnenvaartschip kan worden geduid. Ook wordt gewerkt aan een regeling voor investeringssubsidies waarmee de aanschaf van schone motoren in de binnenvaart wordt gestimuleerd. Deze investeringsregeling is inmiddels uitgebreid naar de aanschaf van katalysatoren vanuit de permanente aanpak stikstofproblematiek. Hierover is de Tweede Kamer geïnformeerd bij brief van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (Kamerstukken II 2019-2020, 35334 nr. 82). Voor de zeevaart spant IenW zich in voor de invoering van een mondiale CO2-heffing. Voor 2021 zijn de volgende mijlpalen voorzien: uitvoering geven aan het resultaat van het CCR-onderzoek naar een Europees vergroeningsfonds voor de binnenvaart (onder voorbehoud effect Covid-19 crisis op opstelling bij onderzoek betrokken lidstaten), afschaffing van de energiebelasting op walstroom en implementatie van de RED II richtlijn.

Op 30 maart 2020 is de ontwerp Havennota naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2019-2020, 31 409 nr. 274). De ontwerp Havennota zet in op de kansen, opgaven en belangen met als doel de krachtige positie van de havens in onze delta-economie te behouden en te versterken zodat de toegevoegde waarde, de bijdrage aan het nationale verdienvermogen en de werkgelegenheid van de zee- en binnenhavens ook in een onzekere toekomst behouden blijven. Medio zomer 2020 zal de Havennota definitief worden vastgesteld. In 2021 vindt uitvoering van acties uit de Havennota plaats, in aansluiting op en met samenvoeging van de acties uit het Werkprogramma Maritieme Strategie en Zeehavens 2018-2021.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 48 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 18 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

35.641

45.393

20.187

22.651

25.192

26.847

9.551

        

Uitgaven

57.139

61.442

21.087

23.099

25.640

27.295

9.999

Waarvan juridisch verplicht

  

92%

    
        

1 Scheepvaart en havens

57.139

61.442

21.087

23.099

25.640

27.295

9.999

Opdrachten

19.452

25.440

6.070

6.081

6.127

7.782

1.906

- Caribisch Nederland

797

165

100

100

100

100

100

- Topsector logistiek

15.778

15.804

425

0

0

0

0

- Overige Opdrachten

2.877

9.471

5.545

5.981

6.027

7.682

1.806

Subsidies

5.756

11.235

12.000

14.000

16.000

16.000

5.000

- Topsector Logistiek

4.189

1.795

0

0

0

0

0

- Verduurzaming binnenvaart

1.428

4.000

12.000

14.000

16.000

16.000

5.000

- Stimulering elektrisch varen

0

5.440

0

0

0

0

0

- Overige subsidies

139

0

0

0

0

0

0

Bijdrage aan agentschappen

1.608

1.704

1.454

1.455

1.950

1.950

1.530

- Waarvan bijdrage aan agentschap RWS

1.498

1.454

1.454

1.455

1.950

1.950

1.530

- Overige bijdragen aan agentschappen

110

250

0

0

0

0

0

Bijdrage aan medeoverheden

28.701

21.500

0

0

0

0

0

- Waarvan bijdrage Caribisch Nederland

28.701

16.750

0

0

0

0

0

- Waarvan overige bijdrage aan medeoverheden

0

4.750

0

0

0

0

0

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

1.622

1.563

1.563

1.563

1.563

1.563

1.563

- Waarvan bijdrage aan CCR/IMO (HGIS)

1.123

1.064

1.064

1.064

1.064

1.064

1.064

- Waarvan overige bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

499

499

499

499

499

499

499

        

Ontvangsten

427

884

0

0

0

1.764

0

Extracomptabele verwijzingen
Tabel 49 Extracomptabele verwijzing naar artikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk HXII aan artikel 15 Hoofdvaarwegennet

1.224.655

1.098.868

1.021.013

993.155

984.619

Andere ontvangsten van artikel 15 Hoofdvaarwegennet

90.877

23.860

2.404

9.131

3.698

Totale uitgaven op artikel 15 Hoofdvaarwegennet

1.315.532

1.122.728

1.023.417

1.002.286

988.317

waarvan

      

15.01

Verkeersmanagement

10.501

9.993

9.332

9.129

8.976

15.02

Beheer onderhoud en vervanging

380.629

319.691

340.130

371.368

377.723

15.03

Aanleg

296.156

331.684

249.356

207.832

197.106

15.04

Geïntegreerde contractvormen/PPS

267.985

98.029

63.555

53.707

53.830

15.06

Netwerkgebonden kosten HVWN

360.261

363.331

361.044

360.250

350.682

       
Tabel 50 Extracomptabele verwijzing naar artikel 17.06 Project Mainportontwikkeling Rotterdam van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk HXII aan artikel 17.06 Project Mainportontwikkeling Rotterdam

460

663

663

663

663

Andere ontvangsten van artikel 17.06 Project Mainportontwikkeling Rotterdam

     

Totale uitgaven op artikel 17.06 Project Mainportontwikkeling Rotterdam

460

663

663

663

663

waarvan

      

17.06

Project Mainportontwikkeling Rotterdam

460

663

663

663

663

Tabel 51 Extracomptabele verwijzing naar artikel 20.05 Investeringsruimte toebedeeld naar modaliteit van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
 

2021

2022

2023

2024

2025

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 20.05 Investeringsruimte toebedeeld naar modaliteit

     

Andere ontvangsten van artikel 20.05 Investeringsruimte toebedeeld naar modaliteit

     

Totale uitgaven op artikel 20.05 Investeringsruimte toebedeeld naar modaliteit

     

waarvan

      

20.05.1

Investeringsruimte Vaarwegen

     

Voor de periode 2020-2024 staan geen bedragen geraamd en zijn derhalve geen bedragen zichtbaar.

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. De fiscale regelingen die niet in onderstaande tabel zijn opgenomen, maar wel op dit beleidsartikel betrekking hebben, zijn:

  • Accijnsvrijstelling communautaire wateren

  • Willekeurige afschrijving zeeschepen

  • Btw-nultarief voor internationaal personenvervoer

Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de fiscale regelingen’.

Tabel 52 Fiscale regelingen 2019-2021, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)1

Fiscale regelingen 2019-2021, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € miljoen)1

 

2019

2020

2021

Tonnageregeling winst uit zeescheepvaart

119

117

115

Afdrachtvermindering zeevaart

109

109

109

Budgetflexibiliteit

18.01 Scheepvaart en havens

De bijdragen aan agentschappen en internationale organisaties zijn volledig juridisch verplicht en hebben een structureel karakter.

Voor de Topsector Logistiek is het opdrachtenbudget volledig juridisch verplicht.

Het beschikbare budget voor verduurzaming en innovatie van de binnenvaart en zeevaart (uitvoering Green Deal) is volledig juridisch verplicht.

Van het overige opdrachtenbudget is circa de helft juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van aangegane verplichtingen voor onder meer de uitvoering van toezichtstaken door de ACM en de monitoring van maritieme indicatoren en kengetallen.

Het niet-juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor beleidsonderzoek gericht op onder meer binnenvaart, zeevaart, zeehavens en Caribisch Nederland.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

1 Scheepvaart en havens

Opdrachten

  • Voor beleidswerk gericht op havens (onder andere havensamenwerking) en Caribisch Nederland (de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba) is het benodigde budget begroot.

  • Het werkprogramma Maritieme Strategie en Zeehavens 2018-2021 is vanaf 2018 als onderdeel van het integrale werkprogramma ter uitvoering van de Maritieme Strategie doorgezet.

  • Als vlaggen-, kust- en havenstaat zet Nederland in International Maritime Organization (IMO)- en EU-verband in op verbetering van het stelsel van regelgeving (bij voorkeur door optimaliseren bestaande regelgeving).

  • De concurrentiepositie van het maritieme cluster vereist de implementatie van verdragen, een gelijk speelveld en vermindering van de administratieve lasten. De inzet richt zich bijvoorbeeld op een Europese maritieme ruimte zonder grenzen, het monitoren van de arbeidsmarkt, het faciliteren van verbetering van de efficiency van bemanningen en het wegnemen van knelpunten in de relevante wetgeving. Hiervoor wordt beleidsinformatie verzameld en onderzoek verricht.

  • De uitvoering van de acties uit de Ontwerp Havennota verlopen via het reguliere opdrachtenbudget met aansluiting op het Werkprogramma Zeehavens.

  • Opdrachten binnen de actielijn Integrale corridorbenadering uit de Goederenvervoeragenda worden vanuit deze middelen bekostigd.

  • Voor de uitvoering van de Green Deal is budget beschikbaar voor verduurzaming en innovatie van de binnenvaart en zeevaart.

  • Voor de uitvoering van de Digitale Transport strategie is budget beschikbaar voor onderzoek naar een geschikte architectuur om data delen tussen overheden en bedrijven mogelijk te maken.

  • IenW heeft bij het Regeerakkoord Rutte III middelen gekregen om de cybersecurity verder te ontwikkelen. Het betreft een deel van de zogenaamde VNAC-gelden (Verkenning Nationaal Actieprogramma Cybersecurity). Overkoepelende coördinatie voor de besteding van deze middelen ligt bij het ministerie van Justitie en Veiligheid. Net zoals in 2019 en 2020 zullen ook in 2021 middelen voor de Versterking Nationale Aanpak Cybersecurity (VNAC) worden ingezet om onder andere de cyber awareness binnen de maritieme sector te vergroten en het toezicht verder vorm te geven.

  • Voor de Topsector Logistiek worden in 2021 opdrachten uitgevoerd onder regie van het Topteam Logistiek. De opdrachten en subsidies hebben betrekking op de volle breedte van de logistieke sector, dat wil zeggen op alle modaliteiten. Voor de periode 2021-2023 is een nieuw uitvoeringsprogramma in voorbereiding.

Subsidies

Vanuit de structurele aanpak stikstofproblematiek is € 79 miljoen (voor de periode 2020 tot 2030) toegevoegd aan het budget ter verduurzaming van de binnenvaart uit de Green Deal Zeevaart, Binnenvaart en Havens. Dit extra geld zal worden ingezet tussen nu en 2030 voor subsidiëren van Selective Catalytic Reduction (SCR)-katalysatoren voor binnenvaartschepen. 

Bijdrage aan agentschappen

In het kader van beleidsondersteuning en advisiering zijn met RWS afspraken gemaakt over werkzaamheden, die RWS uitvoert in opdracht van de beleidsdirectoraten van IenW. Door middel van de agentschapsbijdrage wordt capaciteit hiervoor bij RWS gereserveerd.

Bijdrage aan medeoverheden

Dit betreft in 2020 onder andere middelen voor de wederopbouw van Caribisch Nederland ten behoeve van de zeehaven Saba (€ 14,8 miljoen) en budget afkomstig uit incidentele suppletoire begroting economische coronamaatregelen Caribisch Nederland voor een pilot ferry verbinding (€ 2 miljoen). Daarnaast betreft het een bijdrage aan de gemeente Tilburg voor de optimalisatie van de binnenvaartinfrastructuur om het bereiken van een modal shift op de corridor naar Rotterdam en Venlo te bespoedigen.

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

Vanuit de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) gelden betaalt IenW in totaal € 1,07 miljoen aan contributies in het kader van Maritieme Zaken. Hiervan gaat circa € 0,5 miljoen contributie naar de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en circa € 0,4 miljoen contributie naar de International Maritime Organisation (IMO) conform verdragsverplichtingen. Daarnaast worden bijdragen gedaan aan de International Association of Marine Aids to Navigation and Lighthouse Authorities (IALA), Regional Cooperation Agreement on Combating Piracy and Armed Robbery against Ships in Asia (ReCAAP), de Donaucommissie en de North Atlantic Ice Patrol.

Door de internationale brancheorganisaties in de binnenvaart is met een beroep op de gelden uit het reservefonds het European IWT-platform opgericht. Uit het Nederlandse deel van het door de sector opgebouwde fonds zal gedurende 10 jaar (2017-2026) een bedrag van € 450.000 per jaar aan het IWT uitgekeerd worden.

3.7 Artikel 19 Uitvoering Milieubeleid en Internationaal

A. Algemene doelstelling

IenW zet zich in het internationale domein in voor een klimaatbestendige en duurzame infrastructuur en leefomgeving. Zo heeft Nederland zich gecommitteerd aan de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling (Sustainable Development Goals/SDG's), waardoor de Nederlandse innovaties en kennis ook buiten de landgrenzen kunnen worden ingezet voor het realiseren van die doelen.

Met het agenderen van onderzoek en beleid, de ontwikkeling van internationale beleidsinstrumenten, de uitwisseling van kennis en expertise, het creëren van draagvlak en het versterken van marktkansen voor de Nederlandse IenW-sectoren, zet IenW gericht in op internationale samenwerking met overheden, bedrijfsleven en kennisinstellingen om de klimaatweerbaarheid, duurzaam waterbeheer, slimme en groene mobiliteit en circulaire economie in binnen- en buitenland te versterken.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Regisseren

De Minister van IenW regisseert de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese en het mondiale transport- en milieubeleid. Meer specifiek is de Minister van IenW verantwoordelijk voor:

  • De uitvoering van de voor IenW relevante SDG's uit de 2030 Agenda voor duurzame ontwikkeling en de verantwoording aan de Tweede Kamer daarover.

  • De regie op de internationale aspecten van het IenW-beleid, inclusief het politieke optreden en de vertegenwoordiging in de betreffende internationale gremia. Daartoe horen onder andere de Transport- en Milieuraad van de EU, de UNECE, de OESO, OESO-ITF en UN Environment.

  • Het opstellen en uitdragen van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van normen en plafonds, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema's.

  • De nationale en Europese beleidscoördinatie op het gebied van satellietnavigatie en de IenW-inzet op het gebruik van satellietdata en satellietnavigatie.

Het internationale IenW-beleid vindt niet alleen zijn grondslag in dit beleidsartikel. Specifieke rollen en verantwoordelijkheden van de Minister op de verschillende beleidsterreinen van IenW zijn bij de betreffende artikelen vermeld.

Stimuleren

De Minister van IenW ontplooit ook diverse activiteiten om de nationale doelen van de transities naar een circulaire economie, een klimaatbestendige inrichting van de leefomgeving en duurzame mobiliteit te versterken door verbinding met internationale activiteiten.

  • Het onderhouden van een netwerk met lidstaten, EU-instellingen en mondiale organisaties, denktanks en non-gouvernementele organisaties. Dit netwerk is cruciaal om tijdig (nieuwe) internationale ontwikkelingen te signaleren die van invloed (kunnen) zijn op de IenW-terreinen en het ontwikkelen van een visie en strategie voor de internationale beleidsinzet.

  • Voor ondersteuning van beleidsontwikkeling neemt IenW deel aan diverse bilaterale en multilaterale overleggen (formeel en informeel) gericht op de totstandkoming van coalities met gelijkgezinde landen.

  • Gerichte financiële ondersteuning van het werk van (inter)nationale organisaties die zich inzetten voor de bevordering van internationale samenwerking en overdracht/uitwisseling van kennis.

  • Ten slotte zet IenW samen met andere deelnemende staten en actoren in op het bevorderen van concrete internationale samenwerking en activiteiten in internationale multi-stakeholderpartnerschappen.

(Doen) Uitvoeren

IenW heeft een deel van de beleidsuitvoering uitbesteed aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De opdrachtverlening en de bijbehorende budgetten aan het RIVM en de RVO worden binnen IenW op één plaats verantwoord en centraal gecoördineerd. Doel hiervan is het verbeteren van overzicht op en flexibiliteit binnen de totale opdracht, kwaliteitsverbetering van het hele opdrachtproces (goed opdrachtgeverschap) en terugdringen van de administratieve lasten.

Indicatoren/kengetallen

De IenW-ambities kunnen door de hoge mate van verwevenheid met de internationale arena alleen maar effectief worden gerealiseerd in internationaal verband. Dit is niet alleen afhankelijk van de Nederlandse inzet, maar ook van de inbreng van partners en andere partijen. Het opnemen van kwantitatieve meetbare indicatoren gerelateerd aan het te realiseren doel is in dit verband zelden relevant of toepasselijk. Waar mogelijk zijn deze opgenomen bij de operationele doelen.

C. Beleidswijzigingen

De belangrijkste wijzigingen op het terrein van internationaal beleid worden beschreven in de beleidsagenda. De internationale taken van IenW zijn bij verschillende dienstonderdelen belegd en worden op diverse begrotingsartikelen gepresenteerd en verantwoord

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 53 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art.19 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

54.909

60.887

45.279

45.337

44.435

44.632

44.674

        

Uitgaven

55.891

63.044

46.205

45.628

43.576

43.573

43.615

Waarvan juridisch verplicht

  

96%

    
        

2 Internationaal beleid coördinatie en samenwerking

55.891

63.044

46.205

45.628

43.576

43.573

43.615

Opdrachten

5.324

10.246

5.870

6.699

6.617

6.617

6.658

- Waarvan uitvoering HGIS

1.722

5.901

1.083

1.875

2.200

2.200

2.200

- Waarvan overige opdrachten

3.602

4.357

4.787

4.824

4.417

4.417

4.458

Subsidies

292

480

251

247

247

247

247

Bijdrage aan agentschappen

46.155

46.910

35.615

36.213

34.568

34.565

34.566

- Waarvan bijdrage aan RIVM

29.873

28.749

24.104

24.702

23.619

23.616

23.616

- Waarvan bijdrage aan RIVM (programma)

4.829

7.354

3.992

4.021

3.457

3.457

3.458

- Waarvan bijdrage aan RVO

9.220

9.516

7.264

7.234

7.235

7.235

7.235

- Waarvan bijdrage aan RWS

337

326

142

142

142

142

142

- Waarvan bijdrage aan KNMI

75

0

0

0

0

0

0

- Waarvan overige bijdragen aan agentschappen

1.821

965

113

114

115

115

115

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

4.120

4.008

2.469

2.469

2.144

2.144

2.144

Bekostiging

0

1.400

2.000

0

0

0

0

        

Ontvangsten

5.780

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

19.02 Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking

De financiering van de in voorgaande jaren aangegane verplichtingen in het kader van de uitvoering van de opdrachten aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en RIVM zijn juridisch verplicht. Deze bijdragen hebben een structureel karakter. Ook de bijdrage aan de doorontwikkeling van het satellietinstrument TROPOMI is meerjarig juridisch verplicht. De bijdrage aan internationale organisaties is grotendeels juridisch verplicht. Het betreft hier uitgaven op grond van internationale verdragen of andere internationale afspraken. Deels zijn deze structureel van aard.

Het niet-juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor opdrachten die worden verstrekt voor wetenschappelijk (inter)nationaal onderzoek, onderzoekprogramma’s en toekenningen aan (inter)nationale organisaties die een bijdrage leveren aan de internationale beleidsdoelstellingen op het gebied van milieu- en ruimtevaartbeleid.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

2 Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking

Opdrachten

Het Ministerie van IenW geeft op het gebied van ruimtevaart een bijdrage aan de exploitatie van het satellietinstrument TROPOMI dat klimaat- en luchtkwaliteitsdata levert. Voor het benutten van de innovatiecapaciteit van data afkomstig van satellietinstrumenten wordt een pilotprogramma samen met het Netherlands Space Office opgezet waarin onderzoeksvragen worden uitgewerkt en pilotprojecten worden uitgevoerd.

Binnen de beleidsverantwoordelijkheid voor de Europese programma’s voor satellietnavigatie (Galileo en EGNOS) wordt samengewerkt met kennis- en uitvoeringsorganisaties aan de ontwikkeling van de Europese infrastructuur en op het toekomstige beheer van de overheidsdienst van Galileo. Ook worden de middelen aangewend voor activiteiten in het kader van internationale diplomatie, waaronder het uitvoeren van missies voor het bedrijfsleven en het ondersteunen en faciliteren van delegaties en internationale bijeenkomsten.

Subsidies

Interreg

Interreg is een Europese subsidieregeling waarin partijen uit meerdere landen samenwerken op het terrein van innovatie, duurzaamheid, bereikbaarheid en regionale gebiedsontwikkeling. Met de beschikbare middelen wordt de Nederlandse bijdrage voor de kosten van de internationale uitvoering en de uitvoering in Nederland (waaronder de stimulering van de deelname door Nederlandse partners) gefinancierd. Hiermee wordt de deelname van Nederlandse organisaties aan de transnationale en interregionale programma’s van Interreg bevorderd. Dit betreft uitgaven in het kader van subsidieregelingen ter stimulering van deelname door Nederlandse partners aan de Europese Interreg-subsidieprogramma’s Europe, North West Europe en North Sea Region. Via de PSR-regeling (Projectstimuleringsregeling Interreg V; Stcrt. 2015, 10986) worden subsidies verstrekt in de voorbereiding en indiening van Interreg-projectvoorstellen. Via de Cofinancieringsregeling (Stcrt. 2015, 30863) kunnen partners een bijdrage krijgen in hun aandeel in de projectkosten. De laatste projecten binnen het huidige programma (2014-2020) worden uiterlijk in 2023 afgerond.

Bijdrage aan agentschappen

RIVM en RVO

IenW heeft een deel van de beleidsuitvoering uitbesteed aan externe uitvoeringsorganisaties, zoals aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (uitvoering van subsidieregelingen en ander beleidsondersteunende werkzaamheden) en aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (uitvoering van wettelijke taken en beleid onderbouwend onderzoek). De opdrachtverlening en de bijbehorende budgetten aan het RIVM en de RVO worden binnen IenW op één plaats verantwoord en centraal gecoördineerd. Dit betreft uitvoering van subsidieregelingen en –programma’s en beleidsondersteunende werkzaamheden (zoals beleidsadviezen) door de RVO. Het RIVM voert als kennisinstituut op het gebied van milieuproblematiek beleidsvoorbereidend en -onderbouwend onderzoek uit. Daarnaast ondersteunt het RIVM het milieubeleid bij een groot aantal (vaak wettelijk vastgelegde) reguliere taken, zoals monitoring- en rapportageverplichtingen en stoffenbeoordelingen.

RWS

Dit betreft de bijdrage voor capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van de Antarcticaregelgeving en enkele ondersteunende activiteiten in het kader van het internationale beleid van IenW.

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

Het Ministerie van IenW kent op grond van internationale verdragen of andere internationale afspraken financiële bijdragen toe aan (inter)nationale organisaties. Dat is nodig om de kosten te dekken van de doorlopende ontwikkeling van het desbetreffende verdrag of de organisatie. In onderstaande tabel zijn de (verwachte) bijdragen en contributies voor 2021 vermeld.

Tabel 54 Bijdragen (inter)nationale organisaties

Bedragen x € 1.000

United Nations Environment Programme (UNEP)

615

VNECE CLRTAP-verdrag (grensoverschrijdende luchtverontreiniging)

83

VNECE CLRTAP Coordination Centre for Effects

90

VNECE PRTR-verdrag (emissieregisters)

20

Verdrag van Rotterdam (melding vooraf export chemicaliën)

50

Verdrag van Stockholm (persistente organische stoffen)

95

Verdrag van Bazel (overbrenging gevaarlijk afval)

95

OESO Programme on Chemical Accidents (voorkomen en bestrijden van gevolgen van chemische ongelukken)

35

Cartagenaprotocol (verdrag over veiligheid van grensoverschrijdend vervoer van levende ggo's)

50

VNECE Aarhus-verdrag (toegang tot informatie, besluitvorming en rechter)

50

VNECE Helsinki-verdrag (bescherming tegen industriële ongevallen)

30

Verdrag van Minamata (Uitfasering kwik)

70

China Council (adviesraad voor duurzame ontwikkeling)

100

Control of Chemicals (OESO) (veiligheid van chemische producten)

20

International Transport Forum (ontwikkelingen op vervoersgebied)

178

International Resource Panel (informatie over gebruik natuurlijke hulpbronnen)

100

Urban mobility (export van fietsinfrastructuur)

125

Totaal

1.806

Tevens worden de middelen ingezet voor het verstrekken van incidentele en vrijwillige bijdragen aan (inter)nationale organisaties voor activiteiten die het internationaal milieubeleid van het Ministerie van IenW ondersteunen.

Bekostiging

Het Ministerie van IenW bekostigt een deel van de opbouw van het Global Center on Adaptation (GCA). In de tabel Budgettaire gevolgen van beleid bij dit beleidsartikel is een bedrag van € 3,4 miljoen aan subsidieverplichtingen voor de jaren 2020 en 2021 opgenomen. Genoemde bedragen hebben betrekking op de mogelijke verlening van een subsidie aan het GCA. Deze begrotingsvermelding vormt de wettelijke grondslag voor de hier bedoelde subsidieverlening(en) als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht. Het GCA is op verzoek van het United Nations Environment Program en samen met een aantal ondersteunende landen door Nederland als excellent adaptatiekennisinstituut gestart en is tijdelijk, totdat GCA zelfstandig kan handelen, ondergebracht bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat.

3.8 Artikel 20 Lucht en Geluid

A. Algemene doelstelling

Bevorderen van een solide en gezonde leefomgeving door de luchtkwaliteit te verbeteren en door geluidhinder te voorkomen of te beperken.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Regisseren 

Om qua luchtkwaliteit en geluid een solide en gezonde leefomgeving te bereiken, regisseert de Minister van IenW de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese luchtkwaliteits- en geluidbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenW verantwoordelijk voor:

  • De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van grenswaarden en plafonds voor emissies van luchtverontreinigende stoffen, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en (zo nodig) de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen, grenswaarden en plafonds hebben betrekking op verbetering van de luchtkwaliteit en op bronbeleid voor geluid- en industriële emissies.

  • De ondersteuning van gemeenten en provincies bij het toezicht op de naleving van algemene regels en bij de vergunningverlening ter vermindering van luchtemissies bij de industrie en bij een juiste toepassing van de geluidregelgeving.

  • De implementatie van de geluidregelgeving (wet SWUNG29) waarmee een optimale gezondheidsbescherming van burgers en flexibiliteit voor de beheerders van rijkswegen en hoofdspoorwegen wordt beoogd. SWUNG-2, fase 2 van de herziening van de geluidwetgeving, zal de aanpak van geluidhinder op gemeentelijk en provinciaal niveau versterken. Deze nieuwe geluidregels worden ondergebracht in de Omgevingswet. Lagere overheden worden ondersteund om aan de voorschriften van deze regelgeving te kunnen voldoen en geluidsgevoelige locaties langs infrastructuur aan te pakken.

Stimuleren

Om de milieudoelen op het gebied van luchtkwaliteit en geluid te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenW:

  • het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en SWUNG (geluid) tot een succesvolle uitvoering te brengen;

  • een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om zo te komen tot een vermindering van gezondheidsrisico’s door luchtverontreiniging, via het Schone Lucht Akkoord. Hiermee werkt het kabinet – conform het advies van de Gezondheidsraad – toe naar de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie in 2030.

  • medeoverheden tot uitvoering van maatregelpakketten in het NSL en het Schone Lucht Akkoord om daarmee de Europese normen voor luchtkwaliteit te halen en toe te werken naar de advieswaarden in 2030 van de Wereldgezondheidsorganisatie.

Ten slotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Jaarlijks ontvangt de Tweede Kamer een monitoringsrapportage over de voortgang van het bovengenoemde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De monitoring dient om de voortgang van de uitvoering van het NSL te volgen en biedt een basis om het programma waar nodig bij te sturen. De monitoring betreft de ontwikkeling van de luchtkwaliteit en de uitvoering van projecten en maatregelen. De tiende rapportage is aan de Kamer verzonden (Kamerstukken II 2019-2020, 30 175, nr.342).

Kengetallen tegengaan geluidhinder (kengetallen sanering verkeerslawaai, aantal woningen)

Tabel 55 Overzichtstabel sanering verkeerslawaai

Sanering Wet Geluidhinder

aantal woningen

Lokale infrastructuur

A-lijst

Overig

Totaal

Totaal

77.355

335.800

413.155

Uitgevoerd 1980–1990 (schatting)

40.000

40.000

Uitgevoerd 1990–2017

61.481

44.546

106.027

Uitgevoerd 2018

300

2.500

2.800

Uitgevoerd 2019

200

3.500

3.700

Resultaat opschonen saneringsvoorraad

1.009

37.300

38.309

Planning 2020

400

3.000

3.400

Planning 2021

200

2.500

2.700

Restant per einde 2021

13.765

202.454

216.219

    

Sanering Wet Geluidhinder

aantal woningen

Rijksinfrastructuur

Rijkswegen

Spoorwegen

Totaal

Opgave cf Bijlage 5 Bgm

775

5.330

6.105

gereed t/m 2018

680

3.050

3.730

gereed 2019

0

200

200

Planning 2020

0

300

300

Planning 2021

0

625

625

Restant einde 2021

95

1.155

2.175

Bron: Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV)30

Toelichting

De eerste tabel betreft het aantal uitgevoerde en geplande saneringen van woningen bij gemeentelijke en provinciale wegen, zoals die door gemeenten worden uitgevoerd onder het regime van de Wet geluidhinder. De A-lijst betreft woningen met de hoogste geluidsbelastingen. In 2018 is de resterende saneringsvoorraad nader beschouwd en opgeschoond. Als gevolg hiervan is de saneringsvoorraad afgenomen omdat woningen al bleken te zijn gesaneerd met middelen uit de Investering Stedelijke Vernieuwing (ISV) en omdat woningen niet langer voor maatregelen in aanmerking bleken te komen. Als gevolg van het feit dat een aantal gemeenten hun opgave naar beneden hebben bijgesteld, is het aantal woningen dat in de tabel wordt genoemd lager dan in voorgaande rapportages. Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet zal de saneringsvoorraad voor de lokale sanering worden herijkt en komt er een termijn waarbinnen deze sanering afgerond moet worden. De sanering onder de Wet geluidhinder zal nog een aantal jaren doorlopen om gestarte en lopende projecten af te ronden.

De tweede tabel heeft betrekking op de sanering Rijksinfrastructuur zoals die op grond van overgangsrecht (Bijlage 5 bij het Besluit geluid milieubeheer) nog onder het regime van de Wet geluidhinder wordt afgerond. Deze sanering kent een ander normenkader dan de sanering vanwege Rijksinfrastructuur die momenteel door RWS en ProRail wordt uitgevoerd onder de Wet milieubeheer. Deze sanering is opgenomen onder beleidsartikel 14.

Elk jaar wordt een nieuwe analyse van de emissies luchtverontreinigende stoffen uitgevoerd en door nieuwe kennis kan dat betekenen dat ook eerdere cijfers soms nog enigszins worden aangepast. Zie ook de toelichting onder de tabel. De gerealiseerde emissies tot en met 2018 zijn vastgesteld in februari 2020:

Kengetal: Emissies luchtverontreinigende stoffen 1990, 2000, 2005, 2010 en 2015 en 2017 en 2018, doelstellingen en prognoses 2020 en 2030 in kton/jr. 31

Tabel 56 Kengetal: Emissies luchtverontreinigende stoffen
 

1990

2000

2005

2010

2010

2015

2017

2018

2020[1]

2020

2030[1]

2030

     

NEC- Richtlijn

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Raming

Herziene NEC-Richtlijn

Raming

Herziene NEC-Richtlijn

SO2

194

77

67

35

50

31

26

25

30

48

31

32

NOx

629

441

313

313

260

268

244

235

173

210

127

149

NH3

350

175

153

133

128

128

131

130

119

142

107

122

NM VOS3

   

188

185

178

183

187

144

183

146

169

PM2,5

53

28

22

17

 

14

13

13

11

15

10

13

Toelichting

In december 2016 zijn de nieuwe doelstellingen voor luchtverontreinigende stoffen vastgesteld. Het betreft een aanpassing van de National Emission Ceiling (NEC) (richtlijn (EU) 2016/2284). In bovenstaande tabel zijn de reductiepercentages uit de richtlijn omgerekend naar vrachten. Elk jaar wordt een nieuwe analyse uitgevoerd en door nieuwe kennis kan dat betekenen dat ook eerdere cijfers soms nog enigszins worden aangepast doordat deze nieuwe inzichten met terugwerkende kracht ook worden meegenomen in de emissiecijfers van voorgaande jaren.

C. Beleidswijzigingen

Het bovengenoemde Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) loopt tot aan de invoering van de Omgevingswet. Er resteren nog enkele overschrijdingen van de EU-normen voor luchtkwaliteit op fijnstof en stikstofdioxide, in enkele gebieden met intensieve veehouderij (fijnstof) en bij binnenstedelijke gebieden (stikstofdioxide). In 2018 is daarom de Aanpassing NSL 2018 gepubliceerd met aanvullende maatregelen met als doel om op de kortst mogelijke termijn de laatste EU-normoverschrijdingen teniet te doen. De EU-normen zijn maximale toegestane waarden. Ook waar aan de normen wordt voldaan, is verdere verbetering van de luchtkwaliteit van belang om gezondheidswinst te realiseren. Daarom heeft het kabinet het Schone Lucht Akkoord begin 2020 samen met medeoverheden gepresenteerd. Dit akkoord is gericht op een permanente verbetering van de luchtkwaliteit om gezondheidswinst voor iedereen in Nederland te realiseren. Hiermee werkt het kabinet – conform het advies van de Gezondheidsraad (Bijlage bij Kamerstukken II 2017-2018 30 175, nr. 292) – toe naar de advieswaarden van de Wereldgezondheidsorganisatie in 2030. In de tweede helft van 2020 wordt de uitvoeringsagenda van het Schone Lucht Akkoord gepresenteerd en in 2021 vindt verdere uitvoering van dit akkoord plaats alsmede monitoring met de gezondheidsindicator. Het Ministerie van IenW heeft hiervoor in totaal € 50 miljoen op het Infrastructuurfonds (artikel 20.03) gereserveerd voor de uitvoering van het Schone Lucht Akkoord voor de periode 2020-2023.

De Eerste Kamer heeft op 18 februari 2020 ingestemd met de aanvullingswet geluid waarmee geluidregels ondergebracht worden in de Omgevingswet. De verdere uitwerking in onderliggende regelgeving vindt in 2020 plaats, waarna het nieuwe stelsel in januari 2022 in werking zal gaan treden. Voorafgaand aan de besluitvorming over de aanvullingswet in de Eerste Kamer heeft intensieve afstemming met de koepels plaatsgevonden, gericht op beperking van de uitvoeringslasten van de toekomstige geluidregels. De afspraken die hierbij gemaakt zijn worden verwerkt in de definitieve teksten van het aanvullingsbesluit en de aanvullingsregeling geluid. Waar het geluidsanering betreft, is het van belang dat de saneringsoperatie verder wordt afgerond. Ook wordt de operatie onder de Omgevingswet verbreed naar de situatie met hoge geluidbelastingen die onder de Wet geluidhinder is ontstaan en wordt de efficiëntie van de uitvoering vergroot. Tot slot, met betrekking tot het bezien van mogelijkheden van het versterken van geluidbeleid op basis van het advies van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) (Motie Schonis: Kamerstuk 35 000 A, nr. 60), worden in 2021 verdere beleidswijzigingen verkend.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 57 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 20 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

32.038

30.734

24.491

25.370

30.215

30.880

37.901

        

Uitgaven

36.862

33.508

27.254

28.098

30.215

30.880

37.901

Waarvan juridisch verplicht

  

99%

    
        

1 Gezonde lucht en tegengaan geluidhinder

36.862

33.508

27.254

28.098

30.215

30.880

37.901

Opdrachten

4.940

8.080

3.175

3.164

3.123

3.123

3.123

- Uitvoering geluid- en luchtsanering

4.765

7.709

3.175

3.164

3.123

3.123

3.123

- Waarvan overige opdrachten

175

371

0

0

0

0

0

Bijdrage aan agentschappen

1.462

2.111

1.580

1.599

1.610

1.610

1.610

- Waarvan bijdrage aan KNMI

90

0

0

0

0

0

0

- Waarvan bijdrage aan RWS

1.372

2.111

1.580

1.599

1.610

1.610

1.610

Bijdrage aan medeoverheden

30.105

22.951

22.042

22.874

25.019

25.684

32.705

- Uitvoering geluidsanering

20.466

21.451

22.042

22.874

25.019

25.684

32.705

- Programma NSL

9.639

1.500

0

0

0

0

0

Bekostiging

355

366

457

461

463

463

463

        

Ontvangsten

2.136

1.425

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

De bijdragen aan medeoverheden in het kader van de wettelijke taken inzake de sanering van het wegverkeerslawaai zijn juridisch verplicht. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht door lopende opdrachten inzake de uitvoering van de subsidieregeling sanering verkeerslawaai.

De middelen op het financieel instrument bekostiging zijn eveneens juridisch verplicht en worden aangewend voor (onderzoeks-)opdrachten aan TNO op de beleidsterreinen lucht en geluid.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

1 Gezonde lucht en tegengaan geluidhinder

Opdrachten

Het Ministerie van IenW verstrekt uitvoerings- en onderzoeksopdrachten in het kader van geluidhinder en luchtkwaliteit. Ten aanzien van het beleidsterrein geluidhinder gaat het met name om de opdrachtverlening aan het Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV), dat namens het Ministerie van IenW zorg draagt voor de uitvoering van de geluidsanering voor gemeentelijke en provinciale infrastructuur.

Bijdrage aan agentschappen

RWS 

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van diverse werkzaamheden ten behoeve van het programma lucht en geluid. Het gaat hierbij onder meer om de algemene ondersteuning en het voeren van het secretariaat, de monitoring van de voortgang en doelbereiking in het kader van de uitvoering van het Schone Lucht Akkoord en vraagstukken in relatie tot het programma geluid.

Bijdrage aan medeoverheden

Hierbij gaat het om de bijdragen aan provincies en gemeenten voor het uitvoeren van saneringsmaatregelen met betrekking tot geluidhinder door het verkeer. Dit is in het kader van de subsidieregeling Sanering Verkeerslawaai.

Bekostiging

Jaarlijks bekostigt het Ministerie van IenW een deel van het milieuonderzoeksprogramma van TNO.

In de tabel Budgettaire gevolgen van beleid bij dit beleidsartikel is een bedrag van € 0,365 miljoen aan subsidieverplichtingen voor het jaar 2021 opgenomen. Dit bedrag heeft betrekking op de verlening van een subsidie voor het Milieuonderzoeksprogramma aan TNO. Deze begrotingsvermelding vormt de wettelijke grondslag voor de hier bedoelde subsidieverlening(en) als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Over de invulling van dit programma worden afspraken gemaakt met TNO, mede om te borgen dat het onderzoek en de resultaten dienstbaar zijn aan de beleidsontwikkeling en -onderbouwing door IenW. 

3.9 Artikel 21 Duurzaamheid

A. Algemene doelstelling

Bevorderen van de circulaire economie met als doelen het behouden van natuurlijke hulpbronnen, zicht op de economische keten en op het gebruik van hulpbronnen, het verbeteren van de voorzieningszekerheid van grondstoffen, het verminderen van emissies en het versterken van de Nederlandse economie. Daarmee levert de circulaire economie een belangrijke bijdrage aan het klimaatbeleid.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Regisseren

De transitie naar een circulaire economie maakt een groot onderdeel uit van de duurzaamheidsvraagstukken waar we voor staan. Duurzaamheid moet expliciet onderdeel uit gaan maken van afwegingen en besluiten van organisaties en individuen in Nederland. Om dit te bereiken worden belemmeringen weggenomen, instrumenten ontwikkeld en samenwerkingsverbanden georganiseerd met (mede)overheden, bedrijven, kennisinstellingen en maatschappelijke partners. De Minister van IenW is hierbij verantwoordelijk voor:

  • De transitie naar een circulaire economie32 die wezenlijk bijdraagt aan het verminderen van de milieudruk en het halen van de klimaatdoelstelling, het verbeteren van de leveringszekerheid en het versterken van het verdienvermogen van de Nederlandse economie en het vitaal houden van ons natuurlijk kapitaal;

  • Het borgen van verduurzaming via wetgeving op nationaal, op EU- en internationaal niveau, bijvoorbeeld om de markt voor secundaire grondstoffen te vergroten, slim ontwerp van producten te stimuleren, het marktaandeel van circulaire producten te verhogen, ongewenste emissies te voorkomen, de kwaliteit van de leefomgeving in verdichte gebieden te verbeteren;

  • Het verder realiseren van hoogwaardige afvalverwerking met behulp van de minimumstandaarden in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP);

  • Het coördineren en beïnvloeden van beleid in Europees en in mondiaal verband om het internationale level playing field voor duurzaamheid te versterken;

  • Het toepassen van slimme marktprikkels door het beprijzen van milieuschade;

  • Het faciliteren van circulair inkopen door overheden en invulling geven aan het interdepartementale plan van aanpak Maatschappelijk Verantwoord Inkopen overheden 2021-2025.

Stimuleren

Zowel producenten als consumenten moeten concrete stappen kunnen zetten naar een meer circulaire economie. Om dit te bereiken steunt IenW duurzame initiatieven in de samenleving. Daarom stimuleert de Minister in samenwerking met andere ministers:

  • De verduurzaming van productketens waarbij bedrijven worden aangespoord om efficiënter om te gaan met grondstoffen, kringlopen verder te sluiten en meer waarde uit afval te halen. Hiertoe worden partijen gefaciliteerd via bijvoorbeeld de Transitieagenda’s, aanpassing van regelgeving, Green Deals, subsidieregelingen en ketenprojecten;

  • Samenwerking tussen organisaties onderling om begrippen als ‘duurzaam consumeren’ en ‘maatschappelijk verantwoord ondernemen’ concreet en hanteerbaar te maken voor (kleine) bedrijven en burgers;

  • Investeringen in productietechnieken met minder milieudruk. Bijvoorbeeld door het stimuleren van de aanschaf van milieuvriendelijke producten of bedrijfsmiddelen door middel van financiële stimulering (MIA/VAMIL en DEI+) en Groen Beleggen;

  • Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI) door het Rijk en het verantwoord inkopen bij decentrale overheden, met speciale aandacht voor klimaatneutraal en circulair inkopen, zoals uitgewerkt in het door IenW gecoördineerde interdepartementale actieplan MVI 2021-2025.

Indicatoren en kengetallen

Duurzame ontwikkeling kan op meerdere manieren inzichtelijk worden gemaakt. In internationaal verband zijn in het najaar 2015 in de Verenigde Naties de Sustainable Development Goals vastgesteld. Over de stand van zaken in Nederland wordt sinds 2018 jaarlijks op Verantwoordingsdag aan het parlement gerapporteerd in de ‘Monitor Brede Welvaart & Sustainable Development Goals’ die door het Centraal Bureau voor de Statistiek wordt samengesteld.

Voor het Rijksbrede programma Circulaire Economie «Nederland Circulair in 2050» is door het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in samenwerking met verschillende kennisinstellingen een monitoringprogramma ontwikkeld. Eén keer in de twee jaar levert PBL in dat verband een Integrale Circulaire Economie Rapportage (ICER) op. Het andere jaar levert PBL een voortgangsrapportage op. Op 30 januari 2020 heeft het PBL een eerste monitoringsrapportage uitgebracht: ‘Op weg naar een robuuste monitoring van een circulaire economie’. Deze rapportage brengt kennis bij elkaar die de verschillende onderzoeken/projecten in 2019 hebben opgeleverd en levert de basis voor enkele methodieken die de komende jaren verder ontwikkeld worden. Vanwege de start van het monitoringsprogramma betreft de informatie nadrukkelijk de eerste bouwstenen; in deze rapportage worden nog geen uitspraken gedaan over de voortgang van de transitie naar een circulaire economie. Het PBL brengt naar verwachting begin 2021 de eerste ICER uit. In de Klimaat- en Energieverkenning rapporteert het PBL met ingang van 2019 jaarlijks over de voortgang in het beleid dat is opgenomen in het klimaatakkoord en de effecten daarvan. Daarin wordt ook aandacht besteed aan circulaire projecten die tevens een CO2-reductie realiseren.

In het Landelijk Afvalplan (LAP) is een overzicht opgenomen van doelen uit onder andere het Rijksbrede programma Circulaire Economie en het convenant Meer en Betere Recycling.33 Het betreft onder meer:

  • Beperking van het aanbod van afval door huishoudens en bedrijven, bevordering van afvalscheiding en (voorbereiding voor) nuttig hergebruik, liefst door hoogwaardige recycling. LAP3 is eind 2017 in werking getreden en wordt geactualiseerd. Het herziene LAP treedt vanaf 1 januari 2021 in werking.

  • Preventie van afvalstoffen, zodanig dat de in de periode 1985-2014 bereikte ontkoppeling tussen de ontwikkeling van het Bruto Binnenlands Product (BBP) en de ontwikkeling van het totale afvalaanbod wordt versterkt. Dit houdt in dat het totaal afvalaanbod in 2023 niet groter mag zijn dan 61 Mton en in 2029 niet groter mag zijn dan 63 Mton.

  • Het van 2012 tot 2022 halveren van de hoeveelheid Nederlands afval dat de economie ‘verlaat’ via afvalverbrandingsinstallaties en/of stortplaatsen (in 2012 betrof dit bijna 10 Mton).

Onderstaande figuren geven een beeld van de ontwikkeling van het Nederlands afval tot en met 2018. Figuur 6 laat de hoeveelheid Nederlands afval dat de economie ‘verlaat’ zien als percentage van die hoeveelheid in het basisjaar 2012. Figuur 7 laat de verhoudingen zien tussen afvalverwerking (storten, recyclen en verbranden) over de jaren heen. De tabe daaronder is een weergave van het werkelijke afvalaanbod versus het afvalaanbod als het de ontwikkeling van het bbp zou volgen. De ambitie is om de hoeveelheid afval die wordt gestort of verbrand terug te brengen met 50% van 10 Mton in 2012 naar 5 Mton in 2022. Dat moet bereikt worden door inzet in de gehele keten, door van de ontwerp- tot aan de afvalfase te werken aan preventie, hergebruik en recycling. Voor hoogwaardige recycling is het van belang dat de deelstromen van afvalscheiding een goede kwaliteit hebben. Dit is een basisvoorwaarde om bovengenoemde kwantitatieve doelstelling te behalen.

Figuur 6 De hoeveelheid Nederlands afval dat de keten verlaat (%)

Bron: RWS leefomgeving

Figuur 7 Afvalverwerking Nederlands afval 1985-2017

Bron: RWS leefomgeving34

Tabel 58 Werkelijk afvalaanbod (in Kton) en afvalaanbod indien het de ontwikkeling van het BBP zou hebben gevolgd
 

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

Werkelijke afvalhoeveelheid

60.964

60.925

59.669

59.220

59.578

61.107

59.908

61.428

61.225

Afvalhoeveelheid indien na 2010 meegegroeid met BBP

60.964

61.939

61.320

61.259

62.116

63.359

64.753

66.630

68.230

Bron: RWS leefomgeving

C. Beleidswijzigingen

Op 11 maart 2020 heeft de Europese Commissie het nieuwe actieplan voor de circulaire economie gepresenteerd, zoals reeds aangekondigd in de Green Deal. De Commissie stelt dat de helft van de totale uitstoot van broeikasgassen afkomstig is uit winning en verwerking van hulpbronnen, en dat het alleen mogelijk is om de doelstelling van klimaatneutraliteit tegen 2050 te halen door over te gaan op een volledig circulaire economie. Het doel van het actieplan is om de consumptie-voetafdruk van de EU te verkleinen en het circulaire materiaalgebruik van de EU in het komende decennium te verdubbelen, terwijl de economische groei wordt gestimuleerd. Het actieplan bevat een aankondiging van de Europese Commissie voor wetgeving en beleidsinitiatieven, waarvan een groot aantal voorstellen in 2021 gepresenteerd zal worden. Deze zien in 2021 naar verwachting onder meer op een initiatief inzake duurzaam productbeleid, herziening ter versterking van de essentiële eisen voor verpakking en vermindering van (over)verpakking en verpakkingsafval, EU-strategie voor textiel, herziening van de regels inzake de overbrenging van afvalstoffen en actualisering van het monitoringkader voor de circulaire economie. Deze wetgeving en beleidsinitiatieven sluiten grotendeels aan bij het beleid dat het kabinet reeds voert ten aanzien van een circulaire economie en worden daarmee door Nederland gesteund.

Het Rijksbrede programma Circulaire Economie geeft richting aan alle inspanningen die IenW en de overige departementen doen om de transitie naar een circulaire economie te versnellen. Op 8 februari 2019 is het Uitvoeringsprogramma Circulaire economie 2019-2023 aan de Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2018-2019 32 852, nr. 76). Het Uitvoeringsprogramma wordt jaarlijks geactualiseerd. In 2021 zal dit voor de tweede keer gebeuren. In dit programma zijn de activiteiten gepresenteerd binnen vijf transitieagenda’s en binnen de dwarsdoorsnijdende thema’s. Om uitvoering te geven aan het Uitvoeringsprogramma is op de IenW begroting in totaal van 2021-2024 € 40 miljoen vrijgemaakt voor stimulering van sociale en productinnovaties, stimulering van kennisontwikkeling, opschaling van (bijna-)marktrijpe technieken en voor uitvoeringskosten van de onderdelen van IenW binnen het programma Circulaire Economie, waaronder het Versnellingshuis, monitoring en communicatie.

Voor de uitvoering van het Klimaatakkoord heeft het kabinet vanaf 2020 middelen ter beschikking gesteld voor circulaire maatregelen voor het realiseren van de CO2-reductie doelstelling in 2030. De middelen zijn binnen het kabinet beschikbaar gesteld en bestemd voor de ontwikkeling van nieuwe technieken, demonstratie- en pilotprojecten in het kader van onderstaande deelthema’s. Voor 2021 en verder gaat het om de volgende reeks:

Tabel 59 Klimaatenveloppemiddelen voor circulaire maatregelen (x € 1.000)

Deelthema

2021

2022

2023

2024

Struct. (t/m 2030)

Maatregelen in de Grond- Weg- en Waterbouw (GWW)

2.000

2.000

3.000

3.000

3.000

Ketenaanpak

3.000

3.000

5.000

5.000

5.000

Klimaatneutraal en circulair inkopen en aanbesteden

2.000

2.000

3.000

3.000

3.000

Kunststof- en textielrecycling

3.000

3.000

4.000

4.000

4.000

In 2021 zullen bovenstaande thema’s worden uitgevoerd door opdrachten van RWS aan derden, de subsidieregeling circulaire ketenprojecten via RVO, expertondersteuning middels zogenaamde buyergroups (groepen van publieke partijen die gezamenlijk richting de markt optreden in het circulair inkopen van een product om CO2- en grondstoffenwinst te behalen), CO2-schaduwbeprijzing als onderdeel van de subsidieregeling Advies Klimaatneutraal en Circulair Inkopen (via pilots met andere overheden), en tot slot, via de DEI+ Circulaire Economie.

In een Kamerbrief (Kamerstukken II 2019-2020 32 813, nr. 496) in april 2020 is ingegaan op een aanvullend pakket van maatregelen ten behoeve van het Urgenda-vonnis. Drie CE-relevante maatregelen die zijn opgenomen zijn: retourpremie op koel- en vrieskasten; het ophogen van het budget bij RWS voor circulaire maatregelen in de Grond Weg Waterbouw (GWW), waarbij het onder andere gaat om nieuwe asfalt of betonmengsels en de toepassing van recycled staal; en verplicht percentage recyclaat in kunststof. Voor 2021 is een bedrag van € 1 miljoen beschikbaar gesteld voor de communicatie over de maatregel retourpremie op koel- en vrieskasten en € 7,5 mln voor de uitvoering van de circulaire maatregelen in de Grond Weg Waterbouw (GWW).

Met het beleidsprogramma circulair textiel dat op 14 april 2020 naar de Tweede Kamer is gestuurd is meerjarig beleid aangekondigd om de textielketen sluitend te maken (Kamerstukken II 2019-2020 32852, nr. 116). In het programma worden doelstellingen gesteld om toe te werken naar een halvering van de ecologische voetafdruk van de textielsector, meer toepassing van recyclaat in nieuwe kleding en meer hergebruik en recycling. In het voorjaar van 2021 wordt een voorstel voor uitgebreide producentenverantwoordelijkheid voor textiel gedaan. Daarnaast worden effectieve gedragsinterventies onderzocht en wordt er gewerkt aan een Denim Deal. De Tweede Kamer ontvangt in het voorjaar van 2021 de eerste voortgangsrapportage waarin tevens de initiële uitkomsten van de monitoring van het beleidsprogramma worden gedeeld.

Nederland wil de plastic soep tegengaan en de aanwezigheid van kleine plastic flesjes in zwerfafval voorkomen. Daarom is besloten om per 1 juli 2021 statiegeld in te voeren voor kleine plastic flesjes (Kamerstukken 11 2019-2020 30 872, nr. 245). Voor blikjes wordt een vergelijkbare tweesporen aanpak gevolgd als eerder is gevolgd voor de kleine plastic flesjes. Het eerste spoor betreft het door het verpakkend bedrijfsleven realiseren van 70-90% minder blikjes in het zwerfafval en 90% recycling van blikjes. Indien in het najaar van 2021 blijkt dat deze doelen niet zijn gerealiseerd, wordt in 2022 ook op blikjes statiegeld ingevoerd. Parallel wordt de daartoe benodigde wijziging van het Besluit beheer verpakkingen voorbereid. De monitoringresultaten van blikjes in het zwerfafval worden halfjaarlijks aan de Tweede Kamer gezonden. Parallel aan de genoemde twee sporen heeft het bedrijfsleven aangegeven te zullen onderzoeken hoe blikjes het beste kunnen worden ingezameld en welke middelen daarvoor nodig zijn. De uitkomsten van dit derde spoor zullen ook bij de besluitvorming worden betrokken. Voor recycling en hergebruik van verpakkingen zijn nieuwe doelstellingen gesteld voor de periode tot en met 2025. Hiermee wordt een verdere stap gezet naar een circulaire verpakkingsketen.

Ter implementatie van de Single Use Plastics (SUP)-richtlijn treedt op 1 juli 2021 het Besluit kunststofproducten voor eenmalig gebruik in werking. Het besluit legt verboden en gebruiksbeperkingen op voor bepaalde kunststofproducten met als doel de schadelijke effecten hiervan op het milieu te verminderen. Voor verpakkingen worden per 2021 nieuwe doelstellingen van kracht voor hergebruik en recycling voor de periode tot en met 2025. Hiermee wordt een verdere stap gezet naar een circulaire verpakkingsketen.

In 2020 heeft het kabinet conform de aankondiging in het Klimaatakkoord en het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie de hoofdlijnen van het duurzaamheidskader voor biomassa vastgesteld. In 2021 zal dit kader worden geïmplementeerd.

Een belangrijk instrument om de doelstellingen ten aanzien van Circulaire en klimaatneutrale Economie te realiseren is ook in 2021 Maatschappelijk Verantwoord Inkopen (MVI). Dat betekent dat bij de inkoop van producten, diensten en werken de effecten op people, planet en profit worden meegenomen, waardoor circulaire- en klimaatneutrale alternatieven aantrekkelijk worden. In 2021 wordt op basis van de transitie bezien met welke andere prikkels de circulaire economie het beste verder kan worden ondersteund. Het in 2020 gestarte traject om te komen tot een robuust en toekomstbestendig afvalbeheersysteem in de richting van een circulaire economie zal mede de basis vormen voor het vormgeven van stimulerende maatregelen, zoals onder andere marktprikkels en financieringsinstrumenten.

Duurzaam IenW

IenW zet in 2021 zijn programma rond verduurzaming van zijn eigen beleid, uitvoering en bedrijfsvoering en de uitvoering van het eigen Actieplan MVI voort. De inhoudelijke prioriteit blijft liggen op circulaire economie en klimaat. Focus ligt op het laten landen van duurzaamheid in de reguliere werkprocessen en op verbetering van monitoring van de voortgang van verduurzaming.

Naar aanleiding van de Rijksinkoopstrategie «Inkopen met impact» die in het najaar van 2019 mede namens IenW naar de Kamer is gestuurd, wordt nader aandacht gegeven aan de opdrachtgeversrol binnen IenW zodat het toevoegen van maatschappelijke waarde in elke inkoopopdracht een prominente plek krijgt. IenW blijft daarmee een koploperrol innemen en stelt zijn kennis en ervaring beschikbaar aan de andere departementen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 60 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 21 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

74.157

45.640

50.501

42.292

36.285

36.283

31.287

        

Uitgaven

29.867

89.745

50.982

42.292

36.285

36.283

31.287

Waarvan juridisch verplicht

  

91%

    
        

4 Duurzaamheidsinstrumentarium

146

882

1.251

857

859

859

859

Opdrachten

146

882

1.251

857

859

859

859

        

5 Duurzame productketens

28.835

77.028

39.300

38.076

31.040

31.039

26.042

Opdrachten

9.898

9.536

20.775

19.008

10.272

10.271

5.272

- Waarvan overige opdrachten

4.234

5.109

1.826

1.841

1.916

1.916

1.916

- Waarvan opdrachten MVI (RWS)

956

311

0

0

0

0

0

- Waarvan opdrachten Caribisch Nederland

0

0

0

246

2.065

2.065

2.065

- Waarvan uitvoering duurzame productketens

4.708

4.116

18.949

16.921

6.291

6.290

1.291

Subsidies

9.458

56.381

9.799

9.726

12.814

12.814

12.816

- Waarvan subsidie duurzame productketens

6.758

55.868

9.799

9.726

12.814

12.814

12.816

- Waarvan overige subsidies

2.700

513

0

0

0

0

0

Bijdrage aan agentschappen

7.861

8.609

7.497

7.497

7.497

7.497

7.497

- Waarvan bijdrage aan RWS

7.861

8.609

7.497

7.497

7.497

7.497

7.497

Bijdrage aan medeoverheden

1.148

2.024

778

1.390

0

0

0

- Waarvan bijdrage aan Caribisch Nederland

1.148

2.024

778

1.390

0

0

0

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

470

478

451

455

457

457

457

        

6 Natuurlijk kapitaal

886

11.835

10.431

3.359

4.386

4.385

4.386

Opdrachten

886

11.835

10.431

3.359

4.386

4.385

4.386

- Waarvan overige opdrachten

399

231

617

622

625

624

624

- Waarvan uitvoering natuurlijk kapitaal

487

11.604

9.814

2.737

3.761

3.761

3.762

        

Ontvangsten

171

0

0

0

0

0

0

Extracomptabele fiscale regelingen

Naast de in dit begrotingsartikel genoemde instrumenten, zijn er fiscale regelingen die betrekking hebben op dit beleidsterrein. De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de wetgeving en uitvoering van deze regelingen en voor de budgettaire middelen. In onderstaande tabel is ter informatie het budgettaire belang van deze regelingen vermeld. De cijfers zijn ontleend aan de corresponderende bijlage ‘Fiscale regelingen’ in de Miljoenennota. Voor een beschrijving van de regelingen, de doelstelling, de ramingsgrond, een verwijzing naar de laatst uitgevoerde evaluatie en het beoogde jaar van afronding van de volgende evaluatie, wordt verwezen naar de bijlage bij de Miljoenennota ‘Toelichting op de fiscale regelingen’.

Tabel 61 Fiscale regelingen 2019-2021, budgettair belang op transactiebasis in lopende prijzen (x € 1 miljoen)
 

2019

2020

2021

Vrijstelling groen beleggen box 3

45

44

50

Heffingskorting groen beleggen

29

30

31

Milieu-investeringsaftrek (MIA)

126

124

114

VAMIL

20

25

25

Budgetflexibiliteit

21.04 Duurzaamheidsinstrumentarium

Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht als gevolg van doorlopende opdrachten. Meer specifiek betreft het opdrachten die betrekking hebben op het ontwikkelen van een duurzaamheidsinstrumentarium en het verbeteren van het economisch functioneren van de huidige verdienmodellen.

Het niet-juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor diverse (onderzoeks)opdrachten op het beleidsterrein duurzaamheidsinstrumentarium.

21.05 Duurzame productketens

De uitgaven voor subsidies (zie hiervoor de subsidiebijlage) en agentschapsbijdragen zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies hebben een tijdshorizon en de agentschapsbijdragen hebben een structureel karakter. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht als gevolg van doorlopende opdrachten.

De budgettaire reeks Caribisch Nederland heeft betrekking op de wederopbouw van Saba en Sint-Eustatius en verbetering van het afvalbeheer op Bonaire en Sint-Eustatius.

Het niet-juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor diverse (onderzoeks)opdrachten op het beleidsterrein duurzame productketens.

21.06 Natuurlijk kapitaal

Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht als gevolg van doorlopende opdrachten. Meer specifiek betreft het opdrachten die betrekking hebben op de uitvoering van wettelijke taken onder andere door RWS op het gebied van biomassa en ecosystemen en opdrachten in het kader van CO2-reducerende maatregelen in de Grond- Weg- en Waterbouw. Het niet-juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor diverse (onderzoeks)opdrachten op het beleidsterrein natuurlijk kapitaal.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

4 Duurzaamheidsinstrumentarium

Het ontwikkelen van een duurzaamheidsinstrumentarium en het verbeteren van het economisch functioneren van de huidige verdienmodellen, zodat alle (maatschappelijke) kosten een rol gaan spelen bij de afwegingen van consumenten.

Opdrachten

In dit kader worden opdrachten verstrekt voor de ontwikkeling en implementatie van duurzaamheidsinstrumentarium, zoals monitoring, onderzoek en kennisontwikkeling en stimuleren van circulair ondernemen.

5 Duurzame Productketens

Productketens worden onderzocht met het oog op de gevolgen van de winning, verwerking en het (her)gebruik van grondstoffen. Actie- en resultaatgerichte samenwerking in ketens en in de ‘gouden driehoek’ (onderzoekers, ondernemers en overheid) wordt ondersteund om te komen tot een circulaire economie gericht op het maximaliseren van de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het minimaliseren van waarde vernietiging.

Opdrachten

De opdrachten hebben betrekking op uitvoering van wettelijke taken op het gebied van het afvalbeleid (onder andere de uitvoering van het LAP3). Daarnaast heeft dit betrekking op opdrachten voor de uitvoering van onder andere: de rijksbrede coördinatie van het CE-programma, de monitoring van de voortgang en effecten, de uitvoering van een aantal doorsnijdende thema’s uit de kabinetsreactie (zoals producentenverantwoordelijkheid, versnellingshuis, communicatie en circulair ontwerpen) en de versnelling en opschaling van de transitieagenda’s waar IenW voor verantwoordelijk is.

Rijksbrede programma Circulaire Economie

Om uitvoering te geven aan het Rijksbrede programma Circulaire Economie wordt in 2021 € 14 miljoen beschikbaar gesteld voor onder andere circulaire inkoop, circulair textiel en plastic, het stimuleren van kennisontwikkeling, het opschalen van (bijna-)marktrijpe technieken en voor uitvoeringskosten van de onderdelen van IenW binnen het programma Circulaire Economie, waaronder het Versnellingshuis, monitoring en communicatie.

Landbouw

Voor landbouw betreft het onder andere onderzoek naar toepassingen van maatregelen die de emissies uit veehouderijen naar de lucht en de leefomgeving verminderen en daarmee bijdragen aan een goed en gezond woon- en leefklimaat rond veehouderijen.

Subsidies

Dit betreft budget voor subsidieverlening in het kader van voorlichting aan burgers over duurzame handelingsperspectieven en ondersteuning van bedrijven bij verduurzaming van productieprocessen. Zoals vermeld in de ISB Urgenda (Kamerstukken II 2018–2019 35 235, nr. 1) worden subsidies verstrekt via de Demonstratieregeling Energie- en klimaatinnovaties (DEI+).

Klimaatmaatregelen

In het kader van het Klimaatakkoord worden middelen uit de beschikbaar gestelde middelen voor klimaatmaatregelen ingezet ter stimulering van:

  • Ketenaanpak, Circulair ontwerp van producten en diensten in grondstoffenketens, hergebruik consumptiegoederen via ambachtscentra, ketensamenwerking en versnellingsteams, inclusief afvalpreventie

  • Klimaatneutraal en circulair inkopen en aanbesteden

  • Recycling en hergebruik van (bio)plastics en textiel

Rijksbrede programma Circulaire Economie

Om uitvoering te geven aan het Rijksbrede programma Circulaire Economie wordt in 2021 € 1 miljoen beschikbaar gesteld voor het stimuleren van en ondersteunen bij de opschaling van ketenprojecten.

In de tabel Budgettaire gevolgen van beleid bij dit beleidsartikel zijn in regel 1 de volgende subsidieverplichtingen opgenomen:

  • Een bedrag van maximaal € 0,6 miljoen per jaar voor de jaren 2021 en 2022, en een bedrag van maximaal € 0,4 miljoen per jaar voor de jaren 2023 en 2024. Deze bedragen hebben betrekking op de mogelijke verlening van een subsidie voor het Versnellingshuis Nederland Circulair! aan Stichting Het Groene Brein in samenwerking met MVO Nederland.

  • Een bedrag van maximaal € 1 miljoen voor het jaar 2021. Dit bedrag heeft betrekking op de mogelijke verlening van een subsidie voor de stimulering van circulair ontwerpen door middel van het programma CIRCO aan TKI CLICKNL.

  • Een bedrag van maximaal € 0,1 miljoen voor het jaar 2021. Dit bedrag heeft betrekking op de mogelijke verlening van een subsidie voor ondersteuning van een betere infrastructuur voor repair aan Stichting Repair Café.

  • Een bedrag van maximaal € 0,03 miljoen voor het jaar 2021. Dit bedrag heeft betrekking op de mogelijke verlening van een subsidie voor (het optimaliseren van) de informatieverstrekking aan consumenten over de beschikbaarheid en ontwikkelingen op het gebied van duurzame mode aan Stichting DSFW Foundation.

Deze begrotingsvermeldingen vormen de wettelijke grondslag voor de hier bedoelde subsidieverlening(en) als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene Wet Bestuursrecht.

Bijdrage aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor werkzaamheden om de transitie naar een Circulaire Economie (CE) te bewerkstelligen. Tevens wordt een opdracht aan RWS verstrekt voor de uitvoering van het Landelijk Meldpunt Afvalstoffen (LMA), waar IenW – ook namens gemeenten en provincies – de opdracht voor verleent.

Bijdrage aan medeoverheden

De middelen voor de ontwikkeling van het afvalbeheer Bonaire staan op het budget voor bijdragen aan medeoverheden.

Bijdrage aan ZBO en RWT

Dit betreft de bijdrage aan de stichting Milieukeur (SMK) voor het uitvoeren van de wettelijke taken ten behoeve van het Ecolabel. Daarnaast wordt een bijdrage verstrekt aan de Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO) voor het uitvoeren van de overgedragen taken en werkzaamheden.

6 Natuurlijk Kapitaal

Biotische (materiaal)ketens zijn een integraal onderdeel van de transitie naar een circulaire economie. Biotische ketens, zoals hout of biocomposiet, mits producten herbruikbaar blijven, kunnen vaak een alternatief zijn voor materialen van fossiele of minerale oorsprong. Duurzaam geproduceerde biotische grondstoffen maken het mogelijk om goederen of diensten duurzaam te kunnen benutten als circulair alternatief.

Opdrachten

Het betreft hier opdrachten voor de ontwikkeling van criteria voor duurzaamheid van onder andere biomassa.

Verder betreft dit de opdrachten aan RWS en RVO voor de uitvoering van het beleid op het gebied van biotische ketens. Bijvoorbeeld voor het bieden van ondersteunen van ketensamenwerking rond biotische grondstoffen zoals hout of nutriënten. In het kader van het Klimaatakkoord en de ISB Urgenda (Kamerstukken II 2018–2019 35 235, nr. 1) worden daarnaast middelen ingezet voor CO2-reducerende maatregelen in de Grond- Weg- en Waterbouw (GWW).

3.10 Artikel 22 Omgevingsveiligheid en Milieurisico’s

A. Algemene doelstelling

Het realiseren van een gezonde en veilige leefomgeving, die door de inwoners van Nederland ook als zodanig wordt ervaren.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de integrale kaderstelling rond activiteiten die risico’s kunnen veroorzaken voor een gezonde en veilige leefomgeving. Deze regisserende rol komt naar voren in:

  • De normstelling en regels waaraan bedrijven en overheden zich bij de uitoefening van hun activiteiten moeten houden. Het daarvoor gewenste beschermingsniveau wordt bij voorkeur op Europees of internationaal niveau vastgelegd en nationaal geïmplementeerd, waardoor een level playing field bereikt wordt. De veiligheid van mens en milieu bij handelingen met genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s), bij de ontwikkeling en implementatie van regelgeving op het gebied van chemische stoffen (REACH) en bestrijdingsmiddelen (Biocidenverordening, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden), bij risicovolle bedrijven en bij het transport van gevaarlijke stoffen (water, rail, buisleidingen en weg) zijn voorbeelden waarbij dit in de vorm van wet- en regelgeving gebeurt. Voor deze dossiers geldt dat Nederland een actieve bijdrage levert aan de Europese en soms mondiale processen die leiden tot verdere verbetering van deze internationale regels.

  • Waar Europese regels (deels) ontbreken, of waar specifieke omstandigheden in Nederland het stellen van regels voor de veiligheid van de omgeving noodzakelijk maken, wordt in dialoog met stakeholders gezocht naar een optimum tussen de te bereiken doelen (en dus baten in termen van milieu en gezondheidswinst) en de lasten die deze regels veroorzaken. Dit is onder meer aan de orde bij de regelgeving rond buisleidingen, risicovolle bedrijven, de emissies van zeer zorgwekkende stoffen en het basisnet vervoer gevaarlijke stoffen. Met dat laatste wordt een balans gezocht tussen de belangen van vervoer, ruimte en veiligheid.

  • Waar nieuwe technologische ontwikkelingen aanleiding zijn om na te gaan of beleid en regelgeving daarmee nog in de pas lopen, kan het overwegen van nieuw of aanvullend beleid en regulering aan de orde zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval bij de beleidsontwikkeling ten behoeve van een veilige energietransitie in de leefomgeving envan de veilige toepassing voor mens en milieu van nieuwe vormen van nanotechnologie.

  • Het reduceren van de regeldruk wordt onder meer nagestreefd door een betere kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Deze taken worden door 29 Omgevingsdiensten (OD’s) uitgevoerd, waarbij zes OD’s een specialisatie in Besluit risico's zware ongevallen (Brzo)–taken hebben. De Minister heeft hierin een regisserende rol als voorzitter van het bestuurlijk omgevingsberaad (BOB) en is stelselverantwoordelijk voor het VTH stelsel milieu (Stelsel van vergunningverlening, toezicht en handhaving). 

  • Tegengaan van lastendruk is ook een centrale invalshoek bij het transport van gevaarlijke stoffen. Om die reden stelt Nederland in principe geen hogere eisen aan verpakkingen en voer- of vaartuigen dan in de relevante internationale verdragen is vastgelegd, conform de EU-Kaderrichtlijn transport gevaarlijke stoffen.

  • Het verlenen van vergunningen met als doel bescherming van mens en milieu bij activiteiten met GGO’s.

  • Het verlenen van vergunningen voor een beperkt aantal bedrijven met een verhoogd risico voor de externe veiligheid in Caribisch Nederland.

Stimuleren

Het is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven die risico’s voor een gezonde en veilige leefomgeving vormen om deze risico’s te identificeren en te voorkomen of te beperken. Overheden zijn verantwoordelijk voor bijvoorbeeld ruimtelijke ordening of vergunningverlening die invloed kan hebben op een gezonde en veilige leefomgeving. De Minister stimuleert:

  • Het in beeld (doen) brengen van bestaande of nieuwe risicosituaties en het vermijden of beperken hiervan. Dit geschiedt door inventarisaties van deze risico’s en het stimuleren van de aanpak daarvan, door het in beeld brengen van de risico’s van nieuwe technologieën zoals het gebruik van nanomaterialen en biotechnologie, het ‘vergroenen’ van het beschikbare pakket aan biociden en het terugdringen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw, het volgen van nieuwe wetenschappelijke inzichten op het gebied van hormoonverstoring en gecombineerde blootstelling aan stoffen en door het ontwikkelen van beleid ten aanzien van onzekere risico’s. Door integraal plaagdiermanagement (IPM) toe te passen, wordt gestreefd naar vermindering van het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen. De eigen verantwoordelijkheid van bedrijven en andere overheden is een belangrijk anker, onder andere door openheid te geven ten aanzien van feitelijke risico’s. De Risicokaart (in overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en ontwikkeld) en de Atlas Leefomgeving zijn hiervan voorbeelden. Op basis van deze informatie kunnen burgers nagaan hoe het is gesteld met de kwaliteit van hun directe leefomgeving. Daarnaast is er ook het landelijk asbestvolgsysteem die alle ketenpartijen van de nodige informatie voorziet. Het Landelijk asbestvolgsysteem (LAVS) is bedoeld om via inzicht in de asbestsaneringsketen de naleving van de asbestregelgeving te verbeteren en daarmee te voorkomen dat nadelige gevolgen optreden voor de gezondheid van de mens en het milieu.

  • Het nemen van maatregelen ter bescherming van mens en maatschappij tegen moedwillige verstoring van onderdelen van de vitale infrastructuur door te bevorderen dat de risico’s op moedwillige verstoring (bijvoorbeeld terroristische aanslagen) worden geïdentificeerd en waar mogelijk beperkt. Het betreft hier onder andere chemische bedrijven en buisleidingen.

  • Een continue verbetering van de omgevingsveiligheid bijvoorbeeld met behulp van het instrument van de Safety Deals (subsidieregeling versterking Omgevingsbeleid).

  • Dat veiligheid en gezondheid van meet af aan ontwerpcriteria zijn bij innovatieve ontwikkelingen (Safe-by-Design). Hiervoor wordt enerzijds ingezet op kennisontwikkeling met betrekking tot veilig ontwerpen en anderzijds op het opleiden van toekomstige ingenieurs en ontwerpers. Daarbij hoort ook – in het kader van de circulaire economie – het stimuleren van Safe & Circular Design. Hiervoor zijn samenwerkingsagenda’s met universiteiten opgesteld die in de komende jaren verder worden uitgewerkt.

    Verder is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).

Indicatoren en kengetallen

Veiligheid en veiligheidsbeleving zijn niet eenvoudig objectief te meten. Het streven is gericht op het voorkomen van onveiligheid: vermeden onveilige situaties laten zich niet meten.

REACH

In het kader van de Europese stoffenregelgevingen (REACH en CLP) worden stoffen beoordeeld en indien nodig van maatregelen voorzien (geharmoniseerde classificatie en labelling, autorisatie, restrictie). Nederland levert een bijdrage, waarbij de inzet wordt ingegeven door de eerder ontwikkelde beleidsprioriteringscriteria (bv. specifieke zorg voor, of productie dan wel gebruik in Nederland). De daadwerkelijke invulling van Nederlandse dossiers wordt afgestemd met de opdrachtgevende ministeries. Onderstaande tabel geeft aan wat de realisatie is in 2019 bij deze producten van het Europese systeem en wat naar verwachting de Nederlandse inbreng en voor de hele EU is in 2020 en 2021. Daarbij betreft de Nederlandse bijdrage de door Nederland ingebrachte dossiers en door andere lidstaten ingebrachte dossiers waar Nederland actief input op levert.

Tabel 62 Tabel resultaten REACH in 2019, 2020 en 2021
  

Realisatie 2019

Geraamd 2020

Geraamd 2021

  

NL inbreng

Hele EU

NL inbreng

Hele EU

NL inbreng

Hele EU

1

Beoordelingen ontwerpbesluiten ECHA t.a.v. registratiedossiers en testvoorstellen van Europese bedrijven.

126

339

80

1400

75

300

2

Door Nederland uitgevoerde (en beoordeelde ontwerpbesluiten van) stofevaluaties.

2‒ 11

31

1‒ 30

50

2‒ 20

20

3a

Door Nederland gescreende stoffen.

11

n.v.t.

Circa 20

n.v.t.

5

n.v.t.

3b

Door Nederland ingediende (en becommentarieerde) RMO-analyses.

6‒ 7

15

6‒ 10

n.v.t.

5‒ 8

n.v.t.

4a

Door Nederland ingebrachte (en becommentarieerde) Annex XV dossiers t.a.v. zeer ernstige zorgstoffen.

1‒ 6

7

2‒ 15

15

1‒ 8

15

4b

Door Nederland gerapporteerde (en becommentarieerde) opinies over clusters van autorisatieverzoeken.

1‒ 80

80

2‒ 30

40

2‒ 30

30-50

5

Door Nederland RAC en SEAC leden gerapporteerde (en becommentarieerde) opinies over restrictiedossiers.

2‒ 10

10

2(8-10)

10

2‒ 6

6

6

Door Nederlandse ingebrachte (en becommentarieerde) voorstellen voor geharmoniseerde classificatie & labelling.

6‒ 52

52

5-10‒ 40

80

8-15‒ 40

70

7

Behandelde vragen door de REACH & CLP helpdesk.

571

n.v.t.

600

n.v.t.

550

n.v.t.

Bronnen: RIVM, Werkprogramma 2020 Bureau REACH en Jaarverslag Bureau REACH 2019. ECHA, Programming Document 2019-2022 – MB/52/2018 final (december 2018) & Programming Document 2020-2023 – MB/55/2019 final (januari 2020).

Toelichting:

Algemeen: De looptijd van beoordeling- en besluitvormingstraject met betrekking tot de REACH-werkprocessen stofevaluatie, autorisatie, restrictie en geharmoniseerde classificatie en labelling beperkt is doorgaans langer dan één kalenderjaar waarmee de daarmee samenhangende werklast over meerdere jaren wordt verspreid. De getallen betreffen door NL ingebrachte of becommentarieerde dossiers of door Nederlandse leden van de wetenschappelijke comités (RAC en SEAC) gedragen (co)rapporteurschappen. De aantallen door Nederland beoordeelde ontwerpbesluiten en becommentarieerde dossiers staan steeds tussen haakjes. De RAC- en SEAC-leden leveren input op alle dossiers, al dan niet met ondersteuning vanuit het RIVM.

Ad 1) Naar aanleiding van de evaluatie van REACH hebben de lidstaten in 2020 besloten dat het aandeel beoordelingen door het Europese agentschap van registratiedossiers moet worden verhoogd van 5% naar 20% van de 90.000 registraties over 22.000 verschillende stoffen. Hierdoor zullen meer conceptbesluiten voor commentaar worden voorgelegd. Het RIVM zal daardoor moeten prioriteren tussen dossiers om het aantal te beoordelen ontwerpbesluiten en de daarmee gepaarde werklast gelijk te laten blijven.

Ad 2) Er wordt naar gestreefd om voor 2021 twee geschikte stoffen te selecteren voor stofevaluatie.

Ad 3a) Betreft het screeningswerk om tot de selectie te komen voor kandidaten voor maatregelen (stofevaluatie, classificatie, autorisatie of restrictie). ECHA zet hier sterk op in, Bureau REACH leunt voor het screeningswerk sterk op ECHA en zal mogelijk enkele stoffen in aanvulling hierop screenen.

Ad 3b) Aan de hand van een RMO-analyse worden de meest adequate regulatoire maatregelen met ministeries en lidstaten afgestemd.

Ad 4a) De Nederlandse inbreng aan Annex XV SVHC dossiers wordt voor 2021 op één dossier geschat. Het lastige daarbij is om tot een geschikte stof te komen, deze volgt veelal uit andere processen zoals RMO-analyse en stofevaluatie.

Ad 4b) De taken met betrekking tot de autorisatieverzoeken laten zich lastig beschrijven in aantallen. De autorisatieaanvragen betreffen in de regel één tot drie gebruiken die afzonderlijke opinies behoeven. Aanvragen worden veelal geclusterd in groepen van vergelijkbare aanvragen die door dezelfde rapporteurs worden behandeld uit efficiëntieoverwegingen. Naast twee beoogde rapporteurschappen levert Nederland op circa 75% van alle opinies m.b.t. autorisatieverzoeken.

Ad 5) Nederland levert input op vrijwel alle restrictiedossiers. Bureau REACH stelt een restrictiedossier op voor DMAC en NEP, dit zijn oplosmiddelen met specifieke eigenschappen die echter zeer schadelijk kunnen zijn voor werknemers die hieraan worden blootgesteld, welke in 2021 gereed zal komen. Er worden twee rapporteurschappen voorzien. Bureau REACH heeft in 2020 de additionele opdracht gekregen om in samenwerking met enkele andere lidstaten en ECHA in drie jaar tijd een restrictiedossier op te stellen voor PFAS. Deze opdracht ter grootte van in totaal €6 miljoen verdeeld over de jaren 2020, 2021 en 2022 wordt financieel verantwoord op artikel 19 van de begroting (19.02.03 bijdrage aan RIVM).

Ad 6) De aantallen Nederlandse CLH-voorstellen nemen iets toe nu Ctgb zelf dossiers opstelt en Bureau REACH deze toetst, indient en procesmatig de dossiers afhandelt. Voor classificatievoorstellen worden circa zes rapporteurschappen voorzien.

Ad 7) Het RIVM beantwoordt zowel vragen van de REACH Helpdesk als de CLP-Helpdesk. Het aantal vragen lijkt in de afgelopen jaren zeer beperkt af te nemen.

Zeer Zorgwekkende Stoffen (ZZS)

Het ZZS-beleid is gericht op het terugdringen van emissies van ZZS in de leefomgeving. Bij emissies naar de lucht en het water is dat vormgegeven door bronbeleid door het gebruik van ZZS te vermijden, substitutie van de ZZS door een minder gevaarlijke stof of door het productieproces aan te passen. Verder geldt voor de emissies een minimalisatieverplichting. Via een proces van een vijfjaarlijkse melding aan bevoegd gezag van de maatregelen die de producenten nemen om gebruiken en emissies van ZZS terug te dringen, wordt een continu proces van verbetering beoogd. De eerste vijfjaarlijkse melding van ZZS-emissies aan bevoegd gezag eindigt op 1 januari 2021. Na die datum ontstaat een beter beeld van de omvang en verspreiding van ZZS in de leefomgeving en op de maatregelen die worden genomen om ZZS in de leefomgeving terug te dringen.

Asbestdaken

Op basis van het advies van de Gezondheidsraad uit 2010 is het beleid erop gericht om asbestdaken als belangrijkste resterende bron van asbestvezels in de leefomgeving te saneren. Uit onderzoek is gebleken dat asbestdaken al na 15 jaar verweren en asbestvezels naar de leefomgeving verspreiden. Daarnaast hebben branden regelmatig tot gevolg dat de omgeving wordt verontreinigd met asbest, hetgeen risico’s voor de gezondheid en hoge opruimkosten met zich meebrengt.

Een wetsvoorstel dat moest voorzien in de juridische grondslag om asbesthoudende dakbedekkingen te kunnen verbieden, is op 4 juni 2019 verworpen door de Eerste Kamer. Desondanks blijft het streven om alle asbestdaken in Nederland zo snel en verantwoord mogelijk te verwijderen.

Het kabinet heeft na bestuurlijk overleg met een aantal provincies, gemeenten, betrokkenen uit de bouw- en asbest sector en andere maatschappelijke partijen ingezet op een pakket niet-wettelijke maatregelen.

Het aantal vierkante meters asbestdak in Nederland is in 2012 ingeschat op 120 mln. Het Ministerie van IenW volgt de sanering van de asbestdaken en brengt per kwartaal in beeld hoeveel daken er zijn gesaneerd. In onderstaande tabel wordt op jaarbasis de stand van zaken en de planning van de saneringsoperatie in beeld gebracht. Omdat momenteel verschillende provincies en gemeenten de asbestdaken op hun gebied in kaart brengen op basis van feitelijke waarnemingen, zal onderstaand overzicht met betrekking tot het resterend aantal vierkante meters zo nodig worden geactualiseerd.

Tabel 63 Sanering asbestdaken (aantallen in miljoenen m2

Jaar

Gesaneerd

Resterend

2012

(-)

120

2013

4,5

115,5

2014

5,9

109,6

2015

6,9

102,7

2016

9,9

92,8

2017

10,8

82

2018

12,8

69,2

2019

9,8

59,4

Bron: Startmeldingenbestand van de Inspectie SZW (meldingen saneerders bij aanvang sanering), bewerkt door RWS.

Bevt

Voor het oplossen van knelpunten veroorzaakt door het Basisnet is de milde saneringsregeling Bevt (Besluit externe veiligheid transport) gestart.35 Deze regeling heeft betrekking op het oplossen van huidige en mogelijke toekomstige knelpunten bij bestaande woningen langs basisnetroutes. Bij aanvang van deze regeling was er sprake van 42 kwetsbare objecten en per 1 januari 2020 resteren nog 4 woningen. Deze regeling loopt nog tot en met 2020 (bron: RWS).

GGO’s

Er is gekozen om over de uitvoering van de GGO-regelgeving niet alleen kengetallen te vermelden maar ook indicatoren. Immers, kengetallen geven uitsluitend een beeld van wat de bestede middelen voor vergunningverlening aan resultaten hebben opgeleverd, maar zij bieden geen inzicht in de mate waarin vergunningverlening aan het bereiken van het beleidsdoel heeft bijgedragen.

Kengetallen zijn de aantallen ontvangen vergunningaanvragen, aanvragen voor wijziging van vergunningen, kennisgevingen, wijzigingen op kennisgevingen en art.2.8-verzoeken.

Indicatoren zijn het percentage van het aantal vergunningaanvragen, kennisgevingen of art.2.8 verzoeken voor handelingen waarbij het risico voor mens en milieu gelijk of lager is dan een verwaarloosbaar risico.

De GGO-regelgeving is op 1 maart 2015 gewijzigd36 waarbij naast vergunningen ook algemene regels, de mogelijkheid tot het doen van kennisgevingen en verzoeken ingevolge art. 2.8 van het Besluit ggo milieubeheer 2013 zijn geïntroduceerd en de structuur van de vergunningverlening is gewijzigd. Dit gegeven zorgt ervoor dat nog maar een beperkte set historische kengetallen voorhanden is. De prognose voor 2021 is dat de realisatie eenzelfde beeld als 2019 te zien zal geven.

Tabel 64 Realisatie 2019

2019

Kengetal

Indicator

Ingeperkt gebruik:

  

Aanvragen vergunningen[3]

413

100%

Kennisgevingen[4]

53

100%

Verzoeken ex art. 2.8 Besluit ggo

145

100%

Introductie in het milieu, landbouw (inclusief marktaanvragen)

0

100%

Introductie in het milieu, medisch, veterinair

34

100%

Totaal

645

n.v.t.

Bron: RIVM, Bureau Genetisch Gemodificeerde Organismen.

Majeure risicobedrijven

Jaarlijks rapporteert de Staatssecretaris aan de Tweede Kamer de Staat van de Veiligheid bij de Brzo-bedrijven. De Staat van de Veiligheid Brzo-bedrijven schetst vanuit een breed perspectief een beeld van de naleving en de veiligheidssituatie van de Brzo-bedrijven in Nederland. Met deze benadering wordt vanuit verschillende invalshoeken het beeld over de veiligheid bij deze groep bedrijven losgekoppeld van de individuele casuïstiek bij bedrijven. Op basis van een jaarlijks terugkerende rapportage (eerste rapportage in 2014) kunnen tevens trends en ontwikkelingen over de veiligheid bij de Brzo-bedrijven zichtbaar worden en waar nodig specifieke sturingsmaatregelen worden genomen. In 2021 zal verder worden gewerkt aan het identificeren en gestart worden met monitoren van aanvullende indicatoren die een breder beeld van de veiligheidssituatie bij Brzo-bedrijven kunnen geven. De Staat van de Veiligheid majeure risicobedrijven is een monitoringsinstrument voor de stelselverantwoordelijke departementen (IenW, JenV en SZW). Voor de zomer 2020 zal de Staat van de Veiligheid Brzo-bedrijven (Kamerstukken II 2019-2020 26956, nr. 214) over 2019 aan de Tweede Kamer aangeboden.

C. Beleidswijzigingen

Asbest

Om particuliere dakeigenaren te helpen bij het verwijderen van hun asbestdak, wordt samen met andere overheden een fonds opgericht waaruit leningen kunnen worden verstrekt aan dakeigenaren die niet in aanmerking komen voor een reguliere lening. Het voornemen is om leningen uit dit fonds tot en met 2028 te verstrekken om realisatie van vrijwillige sanering maximaal te stimuleren. Daarnaast wordt onderzocht of er ook een zakelijk fonds kan worden opgericht. Hiervoor wordt in 2020 een aantal juridische en financiële vraagstukken onderzocht.

Naast het oprichten van het fonds wordt samengewerkt aan meer en gerichte communicatie om dak eigenaren te wijzen op het belang van sanering van asbestdaken. Gemeenten worden geholpen met het uitwisselen van best practices. Monitoring zorgt voor een goed beeld van de resterende saneringsopgave en helpt bij een doelgroepgerichte aanpak. Ook wordt ingezet op vereenvoudiging van de uitvoering van de asbestdakensanering, waar dit veilig en verantwoord kan. Hierdoor kunnen de kosten mogelijk worden verlaagd.

De Tweede Kamer wordt over de resultaten van de initiatieven onder deze samenwerking voor het eind van 2020 geïnformeerd.

Duurzame veiligheid

Binnen het programma Duurzame Veiligheid 2030 (DV2030) wordt ernaar gestreefd om per 2030 een (petro-)chemische industrie zonder noemenswaardige incidenten te bewerkstelligen. Partners uit het bedrijfsleven, wetenschap en overheid werken hiertoe samen in vijf themagewijze roadmaps. In deze roadmaps worden diverse projecten en onderzoeken uitgevoerd. Eind 2020 zal DV2030 na een evaluatie worden afgerond. Onderdelen van DV2030 zullen landen in de in 2020 opgerichte Safety Delta Nederland (SDN). In deze organisatie zetten overheid, wetenschap en bedrijfsleven de met DV2030 ingezette samenwerking en koers voort waardoor de (petro-)chemische industrie in Nederland in 2030 de veiligste ter wereld moet worden. Zo worden bijvoorbeeld een Kenniscentrum opgericht en diverse onderzoekstrajecten in gang gezet.

Omgevingswet

In de Omgevingswet is een veilige en gezonde fysieke leefomgeving één van de maatschappelijke doelen. Een van de uitgangspunten van de Omgevingswet is dat overheden bij hun plannen zo vroeg mogelijk kijken naar veiligheid. Zo kunnen zij een ramp of crisis voorkomen of de gevolgen er van beperken. Onder de Omgevingswet is het Besluit kwaliteit leefomgeving (Bkl) opgesteld. In het Bkl is onder andere vastgelegd dat er een Register voor externe veiligheidsrisico’s (REV) moet komen, dat door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat wordt beheerd en dat voor eenieder langs elektronische weg toegankelijk moet zijn (artikel 10.8 Bkl).

Kort samengevat staat in de Omgevingswet dat vanaf 2022 in het REV de informatie van circa 40 activiteiten vanuit ruim 400 bronhouders langs elektronische weg toegankelijk gemaakt moet worden.

Deugdelijke informatie over de leefomgeving is cruciaal voor uitvoering van de zorgplicht in de Omgevingswet. Vanaf 2021 gaat het REV voorzien in de informatiebehoefte van Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen. Daarnaast moet het REV ook aan burgers en bedrijven/organisaties inzicht geven in de lokale situatie van externe veiligheid.

Bij het vaststellen van een omgevingsplan, een projectbesluit of het verlenen van een omgevingsvergunning voor een activiteit met gevaarlijke stoffen moet het bevoegd gezag in deze aandachtsgebieden expliciet nadenken over de risico’s en mogelijke effecten van een incident met gevaarlijke stoffen. Mede op basis van het risicoprofiel van de activiteit met gevaarlijke stoffen overweegt het bevoegd gezag maatregelen in het aandachtsgebied om personen te beschermen en om maatschappelijke ontwrichting te voorkomen.

Doordat het aandachtsgebied en de risicocontouren visueel worden gemaakt op kaarten, zullen ruimtelijke ordenaars in hun plannen eerder rekening kunnen houden met de gevaren, zoals een brand, explosie of giftige wolk. In 2020 en 2021 ligt het accent op het vaststellen van de aandachtsgebieden rondom alle Seveso-bedrijven en rondom andere risicovolle activiteiten, waarvan het aandachtsgebied berekend moet worden.

Veiligheid en gezondheid moeten, mede als voorwaarde voor het realiseren van een circulaire economie, van meet af aan in innovatieve ontwikkelingen worden meegenomen omdat alleen dan ook in de toekomst een gezonde en veilige leefomgeving realiseerbaar is. Safe-by-Design (‘Veilig aan de Voorkant’) wordt ingezet om invulling te geven aan die voorwaarde en is daarom van groot belang voor het voorkomen van milieurisico’s. Met de brief ‘Beleidsaanpak omgevingsveiligheid en milieurisico’s’ is de Kamer geïnformeerd over deze nieuwe ambities voor de aanpak van milieurisico’s en de acties die daar in 2020 en verder uit voortvloeien (Kamerstukken II 2017-2018 28 089, nr. 88).

In 2020 is verder invulling gegeven aan de beleidsmodernisering veiligheid biotechnologie die in de Kabinetsreactie Trendanalyse Biotechnologie37 is aangekondigd. Op 4 april 2019 is hierover een voortgangsbrief aan de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2018-2019 27 428, nr. 355). Het doel van de beleidsmodernisering is ten minste te waarborgen dat de veiligheid van mens, dier en milieu is gewaarborgd bij toepassingen van biotechnologie en dat beleid en regelgeving zijn toegesneden op toekomstige ontwikkelingen. Hiertoe vindt continu dialoog plaats met (wetenschappelijke) onderzoekinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties, het RIVM, de COGEM en medeoverheden. De Tweede Kamer wordt periodiek geïnformeerd over de ontwikkelingen.

In 2020 eindigt een tweejaarlijkse cyclus van aanpassing van de regels voor vervoer van gevaarlijke stoffen over weg, spoor en binnenwateren. De regels zijn dan aangepast aan de laatste stand van wetenschap en techniek, en zij worden in 2021 geïmplementeerd in nationale wetgeving. In het internationale overleg hierover zet Nederland in op voortdurende verbetering van de veiligheid en harmonisatie van voorschriften. Moderne informatie- en communicatietechnieken spelen hierin een belangrijke rol, evenals het intrinsiek veilig ontwerpen van vervoermiddelen. Hiermee sluit Nederland aan bij de nieuwe VN-strategie voor duurzaam vervoer, die in februari 2019 is vastgesteld.

Vuurwerk

Ook in 2021 is de beleidsinzet voor vuurwerk gericht op het realiseren van een veilige en feestelijke jaarwisseling. Begin 2021 worden de uitkomsten van het onderzoek naar verbeteren van de vuurwerkveiligheid (uitgezet cf. advies OVV) verwacht. Deze vormen in combinatie met de evaluatie van de jaarwisseling 2020-2021 de basis voor mogelijke nieuwe maatregelen. Verder is aanpassing van het Vuurwerkbesluit voorzien (met o.a. technische wijzigingen). Zoals ieder jaar worden middelen ingezet voor monitoring van de jaarwisseling door rapporten van VeiligheidNL, het ontwikkelen van een vuurwerkcampagne en een lesprogramma voor basisscholen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 65 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 22 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

21.788

39.680

42.980

42.924

55.717

55.733

60.787

        

Uitgaven

30.339

37.499

36.210

42.609

55.402

55.418

60.472

Waarvan juridisch verplicht

  

76%

    
        

1 Veiligheid chemische stoffen

6.773

7.959

8.250

7.980

8.072

8.091

8.633

Opdrachten

3.820

4.426

4.389

4.125

4.249

4.268

4.810

Subsidies

102

468

215

209

177

177

177

Bijdrage aan agentschappen

2.851

3.065

2.646

2.646

2.646

2.646

2.646

- Overige Bijdragen aan agentschappen

220

228

228

228

228

228

228

- Waarvan bijdrage aan agentschap RWS

2.631

2.837

2.418

2.418

2.418

2.418

2.418

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

0

0

1.000

1.000

1.000

1.000

1.000

        

2 Veiligheid biotechnologie

3.250

3.771

2.778

2.802

2.811

2.811

2.811

Opdrachten

3.250

3.771

2.778

2.802

2.811

2.811

2.811

        

3 Veiligheid bedrijven en transport

20.316

25.769

25.182

31.827

44.519

44.516

49.028

Opdrachten

3.461

11.899

17.635

23.643

36.322

36.318

40.828

- Overige Opdrachten

2.447

7.615

5.253

12.238

22.147

22.142

22.148

- Omgevingsveiligheid

1.014

4.284

12.382

11.405

14.175

14.176

18.680

Subsidies

11.115

7.709

2.864

2.887

2.896

2.897

2.898

- Overige Subsidies

193

523

567

571

573

574

574

- Subsidies inrichtingen & transport

2.040

7.104

2.297

2.316

2.323

2.323

2.324

- Subsidies Asbest

8.800

0

0

0

0

0

0

- Subsidies Caribisch Nederland

82

82

0

0

0

0

0

Bijdrage aan agentschappen

1.933

2.341

1.573

1.573

1.573

1.573

1.573

- Waarvan bijdrage aan agentschap RWS

1.933

2.341

1.573

1.573

1.573

1.573

1.573

Bijdrage aan medeoverheden

100

88

0

0

0

0

0

- Caribisch Nederland

100

88

0

0

0

0

0

Inkomensoverdrachten

3.707

3.732

3.110

3.724

3.728

3.728

3.729

        

Ontvangsten

1

250

250

250

250

250

250

Budgetflexibiliteit

22.01 Veiligheid chemische stoffen

De uitgaven voor de agentschapsbijdragen en bijdrage ZBO’s/RWT’s (College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden) zijn volledig juridisch verplicht. Van het opdrachten- en subsidiebudget is een deel juridisch verplicht als gevolg van doorlopende opdrachten en subsidies, waaronder opdrachten in de sfeer van wettelijke taken inzake het (inter)nationale stoffenbeleid evenals de vergunningverlening op dat gebied en de jaarlijkse bijdragen aan de Gezondheidsraad. 

Het niet-juridisch verplichte deel van dit artikelonderdeel heeft met name betrekking op het uitvoeren van de programma’s REACH, waaronder ook de onderzoeken in het kader van de aanpak van zeer zorgwekkende stoffen en Safe-by-Design («Veilig aan de voorkant»).

22.02 Veiligheid biotechnologie

Het grootste deel van de uitgaven is juridisch verplicht als gevolg van de jaarlijkse bijdrage aan de COGEM en de uitgaven in het kader van het meerjarenonderzoeksprogramma Biotechnologie en Veiligheid.

Het niet-juridisch verplichte deel van dit artikelonderdeel wordt aangewend voor uitgaven in het kader van de beleidsondersteuning voor de uitvoering van beleid en regelgeving op het gebied van Veiligheid Biotechnologie. De werkzaamheden die aan het RIVM worden uitbesteed ter uitvoering van opgedragen wettelijke taken op het gebied van Veiligheid Biotechnologie (vergunningverlening, regelgeving en beleidsondersteuning) worden verantwoord op beleidsartikel 19 van de begroting (onder 19.02.03 bijdrage aan RIVM).

22.03 Veiligheid bedrijven en transport

De uitgaven voor de agentschapsbijdragen, bijdragen aan medeoverheden (Caribisch Nederland) en inkomensoverdrachten zijn volledig juridisch verplicht. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht als gevolg van doorlopende opdrachten. Meer specifiek betreft het opdrachten in de sfeer van (wettelijke) taken inzake basisnetten, omgevingsveiligheid en asbest. Van het subsidiebudget wordt het budget voor de subsidieregeling Versterking omgevingsveiligheid chemische sector 2021 in de Staatscourant gepubliceerd en is hiermee juridisch verplicht. 

Het niet-juridisch verplichte deel van dit artikelonderdeel wordt voor een deel aangewend voor uitgaven in het kader van de modernisering van het omgevingsveiligheidsbeleid en het beheer van het VTH-stelsel, veiligheid van vervoer van gevaarlijke stoffen, vuurwerk en asbest.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

1 Veiligheid chemische stoffen

Opdrachten

In dit kader worden opdrachten verstrekt aan onder andere de Gezondheidsraad voor de uitvoering van wettelijke taken op het gebied van asbest, chemische stoffen en externe veiligheid. Daarnaast worden opdrachten verstrekt voor de uitvoering van EU-regelgeving ten aanzien van zeer zorgwekkende stoffen in relatie tot andere overheden (vergunningverlening), voor de uitvoering van taken op de gebieden «veiligheid en gezondheid» (gezonde leefomgeving) en «nieuwe risico’s » (nanotechnologie en synthetische biologie).

Subsidies

De subsidies hebben betrekking op het onderwerp veiligheid stoffen.

Bijdrage aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor voornamelijk de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van InfoMil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) op het beleidsonderwerp «asbest». Daarbij wordt inzet geleverd voor het beheer en verdere ontwikkeling van het Landelijk Asbestvolgsysteem (LAVS). Daarnaast wordt een bijdrage aan de NVWA verstrekt inzake toezicht op gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

Dit betreft de bijdrage aan het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) voor de uitvoering van het werkprogramma.

2 Veiligheid biotechnologie

Opdrachten

Ter uitvoering van de wettelijke taak wordt jaarlijks een opdracht verstrekt aan de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) voor het maken van beoordelingen inzake risico’s verbonden aan werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen en het adviseren over maatregelen risicobeheersing en monitoring die bij de uitvoering van werkzaamheden met GGO's kunnen worden toegepast. Daarnaast worden de uitgaven in het kader van het meerjarige onderzoeksprogramma Biotechnologie en Veiligheid hier verantwoord.

3 Veiligheid bedrijven en transport

Opdrachten

Omgevingsveiligheid

Het betreft hier uitgaven in het kader van de ‘Versterking uitvoering omgevingsveiligheid (2021-2024) voor de clusters Besluit risico’s zware ongevallen (Brzo), Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen (PGS), Informatie/Kennisinfrastructuur, modernisering Omgevingsveiligheid, nieuwe ontwikkelingen en prioriteiten Rijks-omgevingsveiligheidsbeleid. Door middel van een programmatische aanpak wordt ingezet op het creëren van een veiligere leefomgeving. Het geheel wordt uitgevoerd onder auspiciën van het Bestuurlijk Omgevingsberaad (BOb).

Voor de periode 2021 tot en met 2024 zijn de middelen ten behoeve van lokaal omgevingsveiligheidsbeleid toegevoegd aan het gemeente- en provinciefonds en daarmee opgenomen in de begroting van het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Bij deze middelen is er afwegingsruimte voor provincies en gemeenten als het gaat om de concrete inzet van de middelen. Er is sprake van beleids- en bestedingsvrijheid met lokale verantwoording.

Overige opdrachten

Het betreft hier opdrachten voor (wettelijke) taken in het kader van Brzo-bedrijven, vuurwerk, de monitoring van basisnetten (weg, water, spoor), modellenbeheer buisleidingen (Bevb), onderhouden Activiteitenbesluit voor het realiseren vermindering regeldruk bedrijven en de stelselontwikkeling en het beheer van standaarden voor vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH). Daarnaast worden opdrachten verstrekt voor onderzoek en implementatie van risicoreductie maatregelen alsmede de ondersteuning en begeleiding van het verwijderen van asbestdaken.

Subsidies

Asbest

Het betrof hier de uitgaven in het kader van de Subsidieregeling verwijderen asbestdaken die door de RVO is uitgevoerd over de periode 2016-2018. In 2019 zijn de laatste uitgaven gedaan en inmiddels is de subsidieregeling beëindigd.

Inrichtingen en tansport

Het betreft hier de uitgaven in het kader van de Subsidieregeling versterking omgevingsveiligheid chemische sector, die door de RVO wordt uitgevoerd. Jaarlijks wordt in de Staatscourant het beschikbare jaarbudget gepubliceerd. De huidige regeling loopt af in oktober 2021. Eind 2020 wordt de regeling geëvalueerd en een besluit genomen over het vervolg van de regeling na 2021. Als onderdeel van de uitvoeringsagenda Brzo kunnen ook subsidies worden toegekend onder de noemer «Safety Deals». De Safety Deals zijn complementair aan de maatregelen die versterking van toezicht en handhaving tot doel hebben. Het gaat hier om het creëren van een duurzame veiligheidscultuur bij onder meer de bedrijfsprocessen binnen de chemiesector. Daarnaast zijn hier middelen gereserveerd voor een eenmalige tegemoetkoming aan vuurwerkondernemers om hen te helpen bij het verwerken en opruimen van restvoorraden vuurwerk.

Overige subsidies

De overige subsidies hebben voornamelijk betrekking op de vuurwerkcampagnes en subsidies aan organisaties die een bijdrage leveren aan het vervolmaken van het stelsel van Omgevingsdiensten.

Bijdrage aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van InfoMil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) op de beleidsonderwerpen ‘kennisoverdracht omgevingsveiligheid’ en ‘vergunningverlening’. Daarnaast vinden hier uitgaven plaats voor werkzaamheden van de Dienst Verkeer en Scheepvaart van RWS in het kader van basisnetten en vervoer gevaarlijke stoffen.

Bijdrage aan medeoverheden

In 2020 heeft IenW middelen bijgedragen uit de Reservering regionale knelpunten (waaronder BES) (Kamerstukken II 2017-2018 34 775, nr. 54) met betrekking tot de vernieuwing van de brandstofopslag op Bonaire middels een overboeking van € 5 miljoen van IenW naar EZK. De middelen zijn hiermee in de begroting van Ministerie van EZK opgenomen. Ontvangen prijsbijstelling in 2020 voor deze middelen resteert nog op de begroting van IenW.

Inkomensoverdrachten

De inkomensoverdrachten hebben betrekking op het honoreren van incidentele aanvragen in het kader van de Regeling tegemoetkoming niet-loondienst gerelateerde slachtoffers van mesothelioom en asbestose (TNS). Deze regeling is bedoeld voor iedereen die de ziekte van maligne mesothelioom of asbestose heeft als gevolg van contact met asbest buiten de werksituatie.

3.11 Artikel 23 Meteorologie, Seismologie en Aardobservatie

A. Algemene doelstelling

Het KNMI adviseert en waarschuwt de samenleving om risico’s met een atmosferische of seismische oorsprong terug te dringen. Het KNMI ontwikkelt daartoe hoogwaardige kennis, verricht waarnemingen, zet deze om in producten en diensten die de veiligheidsrisico’s verminderen, bijdragen aan een duurzame samenleving en economische mogelijkheden bevorderen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Financieren

De minister is verantwoordelijk voor het faciliteren van een internationaal systeem van organisaties waarin Nederland vertegenwoordigd wordt door het KNMI. Dit doet zij door haar rol van financier in de vorm van bijdragen en contributies. Met name te noemen zijn EUMETSAT38, ECMWF39 en WMO40.

(Doen) uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet taken meteorologie en seismologie. De Minister heeft deze taken belegd bij het agentschap KNMI. De rol ‘(doen) uitvoeren’ heeft betrekking op de volgende taken:

a. het kosteloos verstrekken van algemene weerberichten omtrent de toestand van het huidige weer en het te verwachten weer;

b. waarschuwingen aan het algemeen publiek bij verwacht of werkelijk gevaarlijk of maatschappij-ontwrichtend weer of waarschuwingen bij calamiteiten waarbij het weer een belangrijke rol speelt;

c. het onverwijld informeren van het algemeen publiek bij een significante bodembeweging door geofysische bronnen of vulkanische activiteit;

d. het kosteloos ondersteunen van bestuursorganen in gedefinieerde gevallen.

e. het voortbrengen of verzamelen van meteorologische, seismologische en andere geofysische gegevens in het kader van de uitvoering van de taken zoals opgenomen in de Wet meteorologie en seismologie;

f. het beheer en onderhoud van de voor de uitvoering van zijn taken noodzakelijke technische infrastructuur;

g. het overeenkomstig ministeriële regeling desgevraagd ondersteunen van bestuursorganen, de rechterlijke organisatie, overheidsbedrijven of openbare lichamen op het terrein van meteorologie, seismologie of andere geofysische terreinen bij de uitvoering van aan hen bij of krachtens wet opgedragen taken;

h. onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek en technologische ontwikkeling met betrekking tot meteorologie, seismologie en andere geofysische terreinen;

i. meteorologische, seismologische en andere geofysische gegevens of het onderzoek, bedoeld in onderdeel h, op verzoek van internationale organisaties voortbrengen, verzamelen of beschikbaar stellen;

j. het voor hergebruik als bedoeld in de Wet hergebruik van overheidsinformatie, zonder dat daartoe een verzoek is gedaan op grond van die wet, beschikbaar stellen van meteorologische, seismologische en andere geofysische gegevens of onderzoeksresultaten, of de opzet daarvan, voor zover intellectuele eigendomsrechten van anderen dat niet beperken, waarbij er op basis van een overeenkomst aanvullende dienstverlening kan worden verleend;

k. internationale samenwerking op het gebied van meteorologie en seismologie en andere geofysische terreinen; en

l. het verlenen van meteorologische diensten voor de luchtvaartnavigatie.

De Minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het Kernstopverdrag en de minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het kader van de Mijnbouwwet.

Indicatoren en Kengetallen

In 2019 heeft de beleidsdoorlichting van artikel 23 plaatsgevonden. Daarin is aanbevolen om de beleidsindicatoren op het artikel te herzien. Hieronder zijn voor de volledigheid zowel de herziene indicatoren als de realisatie op de te vervangen indicatoren opgenomen. Hiernaast zijn in de agentschapsparagraaf van het KNMI de doelmatigheidsindicatoren opgenomen. 2020 geldt als een pilotjaar voor de nieuwe set aan indicatoren. Nadat realisatiegegevens bekend zijn zal worden bezien in hoeverre er nog aanvullingen dan wel kleine wijzigingen benodigd zijn om zo goed als mogelijk de doeltreffendheid en doelmatigheid van het beleid op artikel 23 aan te kunnen tonen.

In de onderstaande tabel zijn de nieuwe indicatoren voor artikel 23 opgenomen:

Tabel 66 Indicatoren Meteorologie, Seismologie en aardobservatie

Indicator

Streefwaarde/norm

Algemene Klanttevredenheid:

Overall een cijfer van ≥ 7,0.

Klanttevredenheidscijfer kwaliteit voor ontvangen producten/diensten

 

Klanttevredenheidscijfer voor communicatie over producten/diensten.

 

Weer:

 

Beschikbaarheid en ferequentie van de dagelijkse weersverwachtingen.

Minimaal 3x per dag, 365 dagen per jaar.

Percentage uitgegeven weerswaarschuwingen waarna daadwerkelijk gevaarlijk weer is opgetreden.

≥ 60%

Percentage van het algemeen publiek dat wordt bereikt met weerwaarschuwingen

≥ 80%

Percentage van het algemeen publiek dat gedrag aanpast na een weerwaarschuwing (code oranje of rood)

≥ 65%

Klimaat:

 

Beschikbaarheid klimaatbericht KNMI

Minimaal wekelijks 1 bericht

Klanttevredenheid onder gebruikers klimaatproducten KNMI

Overall een cijfer van ≥ 7,0.

Seismologie:

 

Publicatie bevingen in Nederland met magnitude ≥ 3

≥ 98%

Publicatie bevingen in Groningen met magnitude ≥ 1.5

≥ 98%

Percentage burgers dat KNMI op seismologisch gebied als betrouwbaar beschouwt

≥ 75%

Klanttevredenheid onder gebruikers seismologische producten KNMI

Overall een cijfer van ≥ 7,0.

Meetnetwerk en data verspreiding:

 

Beschikbaarheid van meetnetwerk en data met betrekking tot weer

≥ 98,5%

Beschikbaarheid van meetnetwerk en data met betrekking tot klimaat

≥ 98,5%

Beschikbaarheid van meetnetwerk en data met betrekking tot seismologie

≥ 98,5%

Luchtvaart-meteorologische dienstverlening:

Overall een rapportcijfer van ≥ 7,0.

Klanttevredenheidscijfer kwaliteit voor ontvangen producten/diensten.

 

Klanttevredenheidscijfer voor communicatie over producten/diensten.

 

Wetenschappelijk onderzoek:

 

Aantal wetenschappelijke publicaties

Minimaal 65 per jaar

Toelichting

Algemene klanttevredenheid

Deze indicator is een maatstaf voor de kwaliteit van dienstverlening van het KNMI aan haar directe afnemers, zowel aan betalende klanten als gebruikers van publiek-beschikbare data (extranet).

Dit klantbelevingsonderzoek zal iedere twee jaar afgenomen worden onder (professionele) gebruikers van KNMI producten en data en is daarmee een belangrijke aanvulling op het publiekgerichte imago-onderzoek. Daarbij wordt zowel gekeken naar productinhoudelijke als communicatieve aspecten. Het KNMI streeft naar een overall klanttevredenheidscijfer van ≥ 7,0.

Weer

Het KNMI brengt 3 keer per dag een weersverwachting uit. Weerswaarschuwingen worden uitgegeven op basis van de weersomstandigheden en zijn daarom niet genormeerd in aantal. Voor uitgegeven weerwaarschuwingen (code oranje en rood) wordt na afloop geëvalueerd in hoeverre daadwerkelijk gevaarlijk weer is opgetreden. In het imago-onderzoek (1x per 2 jaar) wordt onderzocht in hoeverre waarschuwingen burgers bereiken en leiden tot gedragsaanpassing.

Klimaat

Het KNMI informeert het algemeen publiek wekelijks ten aanzien van het klimaat middels een klimaatbericht. Daarnaast zal de klanttevredenheid van de gebruikers van klimaat-gerelateerde producten ook apart worden uitgelicht bij het klantbelevingsonderzoek.

Seismologie

Voor seismologie informeert het KNMI het algemeen publiek over elke beving in Nederland met een magnitude van 3,0 of hoger. Het uitgebreidere seismologische meetnetwerk in Groningen stelt het KNMI in staat om voor dit gebied ook alle bevingen met een magnitude van 1,5 of hoger waar te nemen. Voorwaarde voor waarneming is de beschikbaarheid van het netwerk, vandaar dat de norm hiervoor op minimaal 98% is gesteld. Ten aanzien van de kwaliteit van dienstverlening en berichtgeving zal ook gekeken worden naar de geloofwaardigheid van het KNMI onder burgers (imago-onderzoek) en de klanttevredenheid van de professionele gebruikers van seismologische data (klantbelevingsonderzoek).

Meetnetwerk en data verspreiding

Voor de beschikbaarheid van het meetnetwerk wordt een norm van ≥ 98,5% gehanteerd en wordt specifiek gekeken naar het netwerk voor weer, klimaat en seismologie.

Luchtvaart-meteorologische dienstverlening

Aangezien dit een specifieke categorie van de taken van het KNMI betreft wordt voor de luchtvaartsector (onder andere LVNL, vliegvelden en luchtvaartmaatschappijen) de klanttevredenheid separaat uitgelicht.

Wetenschappelijk onderzoek

Het KNMI realiseert minimaal 65 wetenschappelijke publicaties per jaar. Wetenschappelijk onderzoek is echter geen kwantitatief doel op zich, maar ondersteunend aan de overige taken en beleidsdoelstelling van het KNMI.

Hieronder volgt voor de volledigheid de realisatie tot en met 2019 van de vervangen indicatoren:

Tabel 67 Indicatoren en kengetallen m.b.t. weers- en maritieme verwachtingen
 

Realisatie

Streefwaarde/ norm

 

2015

2016

2017

2018

2019

 

Indicatoren

      

Algemene weersverwachtingen en adviezen

      

– afwijking min.temperatuur (°C)

0,45

0,44

0,34

0,17

0,31

ABS[1] (<0,5)

– afwijking max.temperatuur (°C)

‒ 0,31

‒ 0,36

‒ 0,31

‒ 0,34

‒ 0,41

ABS (<0,5)

– gemiddelde afwijking windsnelheid (m/s)

0,00

0,26

‒ 0,12

‒ 0,1

0,13

ABS (<1,0)

Maritieme verwachtingen

      

– tijdigheid marifoonbericht (%)

99,5

98,9

99,4

99,8

99,5

> 99

Gereviewde publicaties

120

113

139

112

95

> 80

Kengetallen

      

Aantal uitgegeven weeralarmen

1

2

1

1

1

 

Percentage tijdige beschikbaarheid van de meteorologische producten (Bron: EUMETSAT)

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5

Bron: KNMI, 2020

Toelichting

De indicatoren ten aanzien van algemene weers- en maritieme verwachtingen geven een indruk van de tijdigheid van de berichtgeving door het KNMI en de gemiddelde afwijking van verwachte waardes voor temperatuur en windsnelheid ten opzichte van de uiteindelijk waargenomen waardes. Voor bepaling van het kengetal voor de minimum- en maximumtemperatuur wordt gebruikgemaakt van de verwachting die de meteoroloog bepaalt om 09.00 uur ’s ochtends voor de dag van morgen, voor de regio midden-Nederland. De minimum temperatuur wordt na ca. 24 uur bereikt en de maximum temperatuur na ca. 30 uur. De bias tussen de verwachte- en opgetreden minimum- en maximumtemperatuur (het gemiddelde van de weerstations in midden-Nederland) wordt middels een geautomatiseerd systeem gegenereerd. Deze waarden worden maandelijks bepaald. Het aantal gereviewde publicaties in vooraanstaande wetenschappelijke tijdschriften is een maatstaf voor de kwantiteit en kwaliteit van het onderzoek van het KNMI.

Het aantal weeralarmen is afhankelijk van de weersomstandigheden; hierdoor is er geen norm aan te verbinden. Bovendien is het afgeven van een weeralarm geen doel op zich. Wel is belangrijk dat het instrument weeralarm effectief wordt ingezet om de samenleving tijdig te waarschuwen voor maatschappij-ontwrichtend weer. In het jaarverslag zal worden ingegaan op het aantal opgetreden weeralarm-situaties en de mate waarin het KNMI gegrond heeft gewaarschuwd, dan wel gegrond niet heeft gewaarschuwd.

Het kengetal tijdige beschikbaarheid van de meteorologische producten geeft een beeld van de tijdige beschikbaarheid van de gegevens van de METEOSAT- en METOP-satellieten voor de meteorologische producten van het KNMI. Indien de streefwaarden niet worden gehaald, heeft dat een negatieve impact op de kwaliteit van de weersverwachting op de dagen van gebrekkige beschikbaarheid van de waarnemingen. Het gevolg hiervan is afhankelijk van de dan optredende weerssituatie.

C. Beleidswijzigingen

De gevolgen van klimaatverandering zullen op termijn ook merkbaar worden in de weersomstandigheden wat mogelijk zal leiden tot meer overstromingen, meer droogte en hitte, meer extreme buien en zwaardere windstoten. Het maatschappelijke en economische belang van de kwaliteit, continuïteit en betrouwbaarheid van waarschuwingen en adviezen neemt hierdoor toe. Daarmee neemt de noodzaak om de samenleving eerder en preciezer te waarschuwen en adviseren ook toe. En dan niet alleen voor extreem weer, ook aardbevingen, zonnestormen of toekomstig (extreem) weer maken daar onderdeel van uit ‘(multi hazard’). In de periode 2020 ‒ 2025 werkt het KNMI aan de realisatie van het Early Warning Centre (EWC), van waaruit adviezen en waarschuwingen op het terrein van meteorologie, klimatologie, seismologie en aardobservatie worden gegeven en producten optimaal worden toegesneden op de behoeften van afnemers en het publiek. 

Om de ambities te realiseren is het nodig om de ICT integraal en fundamenteel op een hoger plan te brengen. Hiervoor is een I-strategie opgesteld waarvan de implementatie in 2020 als programma is gestart. De aanpak laat zich vooral kenmerken door het iteratieve karakter en de intensieve samenwerking met de staande organisatie om de plannen direct in de praktijk te toetsen, bij te stellen en te borgen. De werkwijze wordt geleidelijk ontwikkeld naar het alleen nog maar Werken onder Architectuur.

Ook modernisering van de waarneeminfrastructuur wordt als een programma uitgevoerd (Modernisering Waarneeminfrastructuur (MWI)). De realisatiefase is in 2020 gestart. Een van de belangrijkste sporen is een aanbesteding voor een deel van de nieuwe waarneeminfrastructuur en parallel de opbouw van de organisatie voor doorontwikkeling en beheer. Voor het Vrijwillig Neerslag Meetnet (VNM) wordt een nieuwe tool ontwikkeld voor het verzamelen van data. Voor metingen op schepen (de zgn. VOS-vloot) zal de verzameling deelnemende schepen geoptimaliseerd worden. Op deze schepen zullen automatische meetsystemen worden geïnstalleerd die door het KNMI zijn ontwikkeld in samenwerking met buitenlandse partners.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 68 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 23 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

55.852

59.537

60.011

59.428

54.332

52.435

52.984

        

Uitgaven

55.242

59.650

59.046

58.342

51.366

51.349

50.018

Waarvan juridisch verplicht

  

100%

    
        

1 Meteorologie en seismologie

33.607

38.452

42.326

40.959

40.771

39.684

35.350

Bijdrage aan agentschappen

32.763

35.112

38.986

37.619

37.431

36.344

32.010

- Waarvan bijdrage aan meteorologie

31.490

33.059

36.933

36.025

35.836

34.749

30.415

- Waarvan bijdrage aan seismologie

1.273

1.010

1.011

942

943

943

943

- Waarvan bijdrage aan Caribisch Nederland

0

1.043

1.042

652

652

652

652

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

844

3.340

3.340

3.340

3.340

3.340

3.340

- Contributie WMO (HGIS)

844

940

940

940

940

940

940

- Contributie ECMWF (HGIS)

0

2.400

2.400

2.400

2.400

2.400

2.400

        

2 Aardobservatie

21.635

21.198

16.720

17.383

10.595

11.665

14.668

Bijdrage aan agentschappen

21.635

21.198

16.720

17.383

10.595

11.665

14.668

- Waarvan bijdrage aan agentschap KNMI

21.635

21.198

16.720

17.383

10.595

11.665

14.668

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

De uitgaven voor de bijdrage aan het agentschap KNMI zijn volledig juridisch verplicht. De bijdrage aan het agentschap KNMI heeft een structureel karakter.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

1 Meteorologie en seismologie

Bijdrage aan agentschappen

KNMI Meteorologie

  • Reguliere uitgifte van een algemeen weerbericht en van waarschuwingen voor gevaarlijk weer (code geel, code oranje en weeralarm);

  • Ter beschikkingstelling van de meteorologische basisdata van het nationale meteorologische meetnet en de nationale meteorologische modelinfrastructuur, op basis van een open databeleid;

  • Ter beschikkingstelling van data, informatie en kennis over het huidige klimaat;

  • Het leveren van projecties over het toekomstige klimaat (klimaatscenario’s);

  • Verrichten van strategisch en toegepast onderzoek en het geven van beleidsadviezen op het gebied van de meteorologie;

  • Internationale vertegenwoordigingen op het gebied van de meteorologie (met name WMO, EUMETSAT en ECMWF);

  • Beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij over weer en klimaat.

KNMI Seismologie

  • Continue monitoring van natuurlijke en geïnduceerde seismiciteit in Nederland;

  • Verrichten van strategisch en toegepast onderzoek en het geven van beleidsadviezen op het gebied van de seismologie;

  • Beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij op het gebied van aardbevingen en tsunami’s;

  • Verrichten van waarnemingen en onderzoek ten behoeve van het Nationaal Data Centre (NDC) voor de CBTBO.

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

De beschikbare middelen worden gebruikt om de Nederlandse contributies aan de Wereld Meteorologische Organisatie (WMO) en het European Centre for Medium-Range Weather Forecasts (ECMWF) te voldoen. Deelname aan de activiteiten van de WMO en het ECMWF wordt gefinancierd uit HGIS.

WMO

De WMO is de overkoepelende gespecialiseerde organisatie van de Verenigde Naties op het gebied van weer, klimaat en water. De WMO is van groot belang voor internationale samenwerking op meteorologisch gebied, de uitwisseling van meteorologische gegevens en producten en het bevorderen van wetenschappelijk onderzoek op het gebied van weer en klimaat.

ECMWF

Het Europees Centrum voor Weersverwachtingen op de Middellange Termijn (ECMWF), gevestigd in Reading, UK, is een intergouvernementele organisatie van 22 Europese lidstaten, waaronder Nederland. Het ECMWF ontwikkelt en onderhoudt numerieke globale weermodellen voor middellange en lange termijn weersverwachtingen. De operationele numerieke weersverwachtingen van het ECMWF worden 24/7 verspreid aan afnemers binnen de lidstaten. Ook stelt het ECMWF computer rekencapaciteit beschikbaar aan de lidstaten. Vanwege de Brexit is besloten om het Copernicus-gedeelte van het ECMWF naar het Europese vasteland te verplaatsen. Het is nog onduidelijk waar dit onderdeel zal worden gevestigd.

2 Aardobservatie

Bijdrage aan agentschappen

KNMI

Het verzorgen van de waarnemingen vanuit polaire en geostationaire weersatellieten wordt in Europees verband uitgevoerd door EUMETSAT, een intergouvernementele organisatie van 30 lidstaten. Deze operationele satellieten leveren informatie die onontbeerlijk is voor het monitoren van weer en klimaat. Het KNMI vertegenwoordigt Nederland bij EUMETSAT. Het budget van EUMETSAT en daarmee ook de contributie aan EUMETSAT wordt jaarlijks in de Council vastgesteld.

De begroting volgt in grote lijnen de begroting van EUMETSAT. Deze begroting kende in de periode 2018-2022 een piek door het samenvallen van een aantal programma’s. Vanaf 2023 wordt de begroting van EUMETSAT lager waardoor ook de hier begrote bedragen lager zijn. Echter, de contributies van lidstaten aan EUMETSAT zijn mede afhankelijk van de kosten voor de ontwikkeling van de nieuwe generatie satellieten. Dergelijke programma’s kunnen soms vertraagd worden, zoals door een technisch probleem bij de ontwikkeling. Dit leidt tot een verschuiving van kosten naar latere jaren en soms ook een reductie van de contributie in het daaropvolgende jaar.

3.12 Artikel 24 Handhaving en Toezicht

A. Algemene doelstelling

Het stimuleren en bewaken van veilige vervoers- en watersystemen en een duurzame leefomgeving.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Financieren

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving in het transport en de leefomgeving. De Minister heeft een nationale coördinatie- c.q. verantwoordingsverplichting richting de EU ten aanzien van internationale milieuregelgeving.

Binnen het departement is de uitvoering van de handhaving en het toezicht opgedragen aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De werkzaamheden van de inspectie worden grotendeels gefinancierd via bijdragen vanuit IenW. Een deel van de kosten van vergunningverlening wordt gefinancierd vanuit tarieven aan externe partijen.

De Autoriteit woningcorporaties als onderdeel van de ILT houdt namens de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties toezicht op de woningcorporaties. Dit toezicht wordt, met uitzondering van het toezicht op de naleving van de Wet normering topinkomens (WNT) gefinancierd via een jaarlijkse heffing op deze woningcorporaties. Het toezicht op de naleving van de WNT wordt uit de begroting van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gefinancierd.

Namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat wordt toezicht gehouden op het gebruik van gassen die invloed hebben op het klimaat. Naast ozonlaag afbrekende gassen zijn dit ook gassen die als broeikasgas worden bestempeld.

De ILT voert het toezicht uit en geeft vergunningen af voor de zogenaamde precursoren voor explosieven namens de Minister van Justitie en Veiligheid. Deze stoffen kunnen worden gebruikt om (terroristische) aanslagen te plegen. Verkoop ervan is door een vergunningstelsel beperkt.

(Doen) uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap ILT.

De rol uitvoeren heeft betrekking op:

  • Toezicht door middel van inspecties / controles

  • Het houden van audits

  • Het afhandelen van incidenten / voorvallen

  • Het doen van onderzoeken

  • Vergunningverlening

  • Afhandeling meldingen

  • Afhandeling vragen

Een beschrijving van het uitvoeringsprogramma van de ILT is te vinden in het Meerjarenplan 2021 (MJP) dat in het najaar 2020 aan de Tweede Kamer wordt verzonden. In dit meerjarenplan wordt de Tweede Kamer ook verder geïnformeerd over het toezicht op de woningcorporaties van de Autoriteit woningcorporaties.

De ILT zet haar schaarse capaciteit selectief in op de terreinen waar de maatschappelijke risico’s het grootst zijn en waar het handelen van de ILT het meeste effect kan sorteren. Een belangrijke pijler voor deze afweging is de ILT-Brede Risicoanalyse (IBRA). Deze wordt tegelijk met het MJP aangeboden aan de Tweede Kamer. Deze ontwikkelde methode helpt de ILT om ordelijk te kiezen, op basis van maatschappelijke schade, aan welke taken zij prioriteit geeft en aan welke niet. De grootste maatschappelijke risico’s worden door de ILT programmatisch aangepakt, met telkens de meest kansrijke combinatie van disciplines, specialisten en instrumenten. Daarbij worden instrumenten ingezet van gerichte nalevingscommunicatie tot opsporing.

Ontwikkelingen binnen en buiten de ILT zorgen ervoor dat het werk van de ILT de komende tijd zal veranderen. De snel veranderende wereld en (technologische) ontwikkelingen in de maatschappij vragen dat van de ILT. Maar ook de conclusies uit de parlementaire enquête over de Fyra en de vele taken van de ILT eisen dat de organisatie verandert. De ILT wil haar taken kunnen uitvoeren en daarbij voldoende flexibel worden en blijven om te kunnen meebewegen met nieuwe ontwikkelingen. De basis voor de verandering is:

  • A. informatiegestuurd (data) werken en transparant over resultaten;

  • B. selectieve en effectieve inzet gebaseerd op de hiervoor genoemde risicoanalyse;

  • C. invulling geven aan reflectieve en signalerende functie;

  • D. optimale dienst- en vergunningverlening en verbetering kostendekkendheid.

C. Beleidswijzigingen

De ILT heeft in 2020 een meerjarig hogere bijdrage ontvangen. Met deze impuls is het aantal inspecteurs vanaf 2021 structureel verhoogd. Op basis van de ILT-brede risicoanalyse (IBRA) worden de nieuwe medewerkers daar ingezet, waar het risico hoog is en waar de inzet vergroot moet worden om tot een voldoende niveau van toezicht te komen. De focus verschuift daarbij van reguliere werkzaamheden naar een meer programmatische aanpak. In het meerjarenplan 2021 van de ILT wordt verder ingegaan op de besteding van deze extra middelen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 69 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 24 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

134.798

129.980

130.431

128.748

129.269

129.048

129.328

        

Uitgaven

134.798

129.980

130.431

128.748

129.269

129.048

129.328

Waarvan juridisch verplicht

  

100%

    
        

1 Handhaving en toezicht

134.798

129.980

130.431

128.748

129.269

129.048

129.328

Bijdrage aan agentschappen

134.798

129.980

130.431

128.748

129.269

129.048

129.328

- Waarvan bijdrage aan agentschap ILT

134.798

129.980

130.431

128.748

129.269

129.048

129.328

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

De uitgaven voor de bijdrage aan het agentschap ILT zijn volledig juridisch verplicht. De bijdrage aan het agentschap ILT heeft een structureel karakter.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

1 Handhaving en toezicht

Bijdrage aan agentschappen

Bijdrage aan agentschap ILT

De werkzaamheden die de ILT uitvoert zijn toe te wijzen aan de hieronder weergegeven onderdelen. In het MJP 2021 staat uitgebreider beschreven welke taken worden uitgevoerd en de bijbehorende kengetallen ten aanzien van programma’s, vergunningverlening en toezicht. De ILT voert haar werkzaamheden uit op basis van de volgende verdeling:

  • A. Programmatisch

  • B. Niet-programmatisch

  • C. Onderzoek en handhaving (incidenten)

  • D. Optimale dienstverlening en vergunningverlening

  • E. Autoriteit woningcorporaties

A. Programma's in 2020

De ILT zet haar middelen in op de taken met de grootste maatschappelijke risico’s, zoals die met behulp van de ILT-Brede Risicoanalyse (IBRA) zijn berekend. De maatschappelijke vraagstukken vereisen steeds vaker een integrale in plaats van sectorale benadering waarbij ook rekening is gehouden met de technologische ontwikkelingen. De grootste maatschappelijke risico’s worden als eerste programmatisch opgepakt. Deze nieuwe aanpak vraagt om samenwerking met collega’s van beleid en van andere inspecties op basis van een gedegen informatiepositie, een efficiënte inzet van multidisciplinaire teams en de juiste middelen, gericht op het grootste maatschappelijke effect.

Op basis van IBRA, de wettelijke verplichtingen, de beleidsinzet en het beeld van verwachte toekomstige risico’s breidt de ILT haar programmatische aanpak steeds verder uit. In 2021 lopen de volgende programma’s:

  • 1. Minder broeikasgassen

  • 2. Duurzame producten

  • 3. Bodem

  • 4. Onjuiste verwerking afvalstoffen

  • 5. Slim en veilig goederenvervoer over de weg

  • 6. Schoon schip

  • 7. Veilig en duurzaam Schiphol

  • 8. Veiligheid op het spoor

  • 9. Verstoring marktwerking bij taxivervoer

  • 10. Optimaliseren dienst- en vergunningverlening

  • 11. Regie en Toezicht op Externe Relaties en Producten

  • 12. Legionella

Het programma ‘Schiphol’ is ingegeven door het politiek-bestuurlijk belang.

B. Niet-programmatisch werken

Toezicht en opsporing

Toezicht en opsporing is in 2021 voor een groot deel (nog) niet ondergebracht in de programma’s. Het aantal taken dat de ILT via programma’s uitvoert zal de komende jaren steeds verder uitbreiden waardoor de omvang van het niet-programmatische werk kleiner zal worden. Een aantal taken van de ILT zijn erg specifiek en een integrale programmatische aanpak waarbij meerdere taken worden gecombineerd in één plan ter bestrijding van een maatschappelijk risico heeft dan geen meerwaarde. Er zal dan ook altijd een deel van het niet-programmatische toezicht blijven bestaan.

Het toezicht blijft zich door de verbetering van de informatiepositie van de ILT, de samenwerking met overige toezichthouders, de innovaties zoals het datalab en de toepassing van nieuwe methoden en technologieën ontwikkelen.

De inlichtingen en opsporingsdienst (IOD) van de ILT richt zich, veelal samen met andere bijzondere opsporingsdiensten en afgestemd met het Openbaar Ministerie, op de aanpak van criminele en ondermijnende activiteiten op het gebied van milieu, transport en wonen.

Regie en toezicht op externe relaties en productie

De ILT voert regie en houdt toezicht op ruim 1450 instellingen die een rol spelen in het stelsel van conformiteitsbeoordelingen binnen het werkveld van IenW. Het gaat daarbij om:

  • 1. Door de Minister gemandateerde partijen,

  • 2. ASBO’s (Assessement body’s). Conformiteitsbeoordelende instanties ten aanzien van personen, diensten, managementsystemen, producten en laboratoria,

  • 3. NOBO’s (Notifying Body’s)

  • 4. ZBO’s (Zelfstandige bestuursorganen). Hieronder tevens de RWT’s (Rechtspersonen met een wettelijke taak).

De inzet van de ILT richt zich op het verkrijgen van regie op het stelsel van conformiteitsbeoordelingen en het verbeteren van de governance van/op de gemandateerde instellingen. Gelet op de omvang van het toezichtsveld zal de ILT haar capaciteit risicogebaseerd inzetten op die terreinen waar het maatschappelijk effect het grootst is.

C. Onderzoek en Handhaving

Nederland is veiliger, maar het voelt niet altijd zo. Dat is een van de uitkomsten uit de ILT-omgevingsanalyse. Incidenten, bijzondere gebeurtenissen en niet te voorspellen ontwikkelingen vinden plaats en leiden tot een heftige reactie in de samenleving. De ILT onderzoekt incidenten als handhaver en kan handelend optreden.

D. Dienstverlening en Vergunningverlening

De ILT werkt aan kostenefficiency door het optimaliseren en verzakelijken van de dienstverlening en de vergunningverlening. De ILT is altijd bereikbaar via haar meld- en informatiecentrum. Via de informatievoorziening op de website, de webcare, mediavoorlichting, afstemming met sectoren en branches en door middel van direct contact met het klantcontactcentrum. Het klantcontactcentrum van de ILT herkent en vangt signalen op uit de omgeving, bundelt die signalen en zet deze door in de organisatie. Via klanttevredenheidsonderzoeken meet de ILT de tevredenheid van klanten.

De ILT ontwikkelt zich op het gebied van vergunningverlening verder tot een organisatie die de aanvrager duidelijkheid, eenvoud en gemak biedt. Bij de verdere verbetering van haar dienst- en vergunningverlening richt de ILT zich op:

  • Verhogen van de klantwaardering door duidelijkheid vooraf en transparantie tijdens de afhandeling;

  • Optimalisering van het interne proces door vereenvoudiging, verdere digitalisering, hergebruik en minimalisering van doorlooptijden;

  • De beoordeling van de aanvragen meer baseren op risico’s.

E. Autoriteit woningcorporaties

De ambitie van de Autoriteit woningcorporaties (AW) is een bijdrage leveren aan het vertrouwen in een goede taakuitoefening door corporaties in het belang van de volkshuisvesting.

Met het centraal stellen van de informatiepositie en de daarbij horende versterking van de analyse- en kennisfunctie, zal de focus van het huidige instellingstoezicht zich op termijn verplaatsen naar thematisch toezicht. Dit kan resulteren in een publicatie of collectieve actie. Ook kan het aanleiding zijn voor verdieping van het (governance-)toezicht met als doel: het intern toezicht op deze aspecten versterken.

Jaarlijks zal de AW verkenningen en onderzoeken uitvoeren die de opmaat kunnen vormen voor thematisch toezicht.

Het vertrouwen in woningcorporaties vergroten doet de AW door in te zetten op:

  • 1. Governance

  • 2. Integriteit van beleid en beheer

  • 3. Toezicht op rechtmatigheid

  • 4. Naleving wet normering topinkomens

  • 5. Toezicht op toewijzing in het kader van passendheid en staatssteun

  • 6. Toezicht op kruissubsidiëring en overcompensatie

  • 7. Corporaties onder verscherpt toezicht

  • 8. Toezicht op Waarborgfonds Sociale Woningbouw

  • 9. Toestemmingen ontheffingen en zienswijzen aanvragen corporaties

  • 10. Voorlichting over de Woningwet

3.13 Artikel 25 Brede Doeluitkering

A. Algemene doelstelling

Het realiseren van maatwerkoplossingen voor verkeers- en vervoersvraag-stukken door de twee krachtens artikel 20, derde lid, van de Wet personen-vervoer 2000 aangewezen openbare lichamen die verkeer- en vervoer-staken verrichten (vervoerregio’s). Dit betreffen thans de Vervoerregio Amsterdam en het samenwerkingsverband van gemeenten in de zuidelijke Randstad, de Metropoolregio Rotterdam Den Haag.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Financieren

De Minister is systeemverantwoordelijk voor de bijdrage aan de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer (BDU), die het mogelijk maakt dat er in de gebieden waar de vervoerregio’s actief zijn maatwerkoplossingen kunnen worden geboden voor verkeers- en vervoervraagstukken. Dit artikel hangt samen met artikel 14 Wegen en Verkeersveiligheid en artikel 16 Openbaar Vervoer en Spoor waarin het bredere beleidsveld wordt geschetst.

De samenwerkingsverbanden Vervoerregio Amsterdam en Metropool-regio Rotterdam Den Haag zijn verantwoordelijk voor de beleidsinhoude-lijke beslissingen over hun verkeer- en vervoeraangelegenheden.

C. Beleidswijzigingen

Voor 2021 zijn er geen beleidswijzigingen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 70 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 25 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

952.739

932.324

932.531

932.533

932.534

932.533

932.634

        

Uitgaven

955.610

953.451

932.532

932.532

932.534

932.533

932.634

Waarvan juridisch verplicht

  

100%

    
        

1 Brede doeluitkering

955.610

953.451

932.532

932.532

932.534

932.533

932.634

Brede doeluitkering

955.610

953.451

932.532

932.532

932.534

932.533

932.634

- Bijdrage BDU

955.610

953.451

932.532

932.532

932.534

932.533

932.634

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Conform de Wet BDU wordt jaarlijks voorafgaand aan het uitkeringsjaar de brede doeluitkering ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het regionaal verkeer- en vervoersbeleid geheel als betalingsver-plichting vastgelegd.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

1. Brede doeluitkering

Jaarlijks wordt een beschikking verstrekt voor de Brede Doeluitkering aan de Vervoerregio Amsterdam en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag. Deze beschikking wordt berekend op basis van de in de Wet BDU Verkeer en Vervoer opgenomen methodiek. Uitbetaling vindt plaats in vijf termijnen, waarvan de tweede termijn een dubbele is.

De Vervoerregio Amsterdam en de Metropoolregio Rotterdam Den Haag zijn vrij in de afweging aan welke verkeer- en vervoertaken zij de BDU-middelen besteden. Zij bepalen dat aan de hand van de doelen die zij willen bereiken op hun verkeer- en vervoersterrein. Daarbij hebben zij veel ruimte voor een eigen invulling, rekening houdend met de specifieke kenmerken van hun regio.

3.14 Artikel 26 Bijdrage Investeringsfondsen

A. Algemene doelstelling

Op dit artikel worden de bijdragen aan het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.

B. Rol en verantwoordelijkheid

Financieren

Zaken die op het Infrastructuurfonds en Deltafonds worden verantwoord zijn terug te vinden in de verschillende beleidsartikelen op de begroting Hoofdstuk XII.

C. Beleidswijzigingen

Voor de beleidswijzigingen wordt verwezen naar de betreffende beleidsartikelen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 71 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 26 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

6.010.410

6.433.208

14.368.592

7.492.065

8.731.272

8.008.204

8.065.834

        

Uitgaven

6.010.410

6.432.359

14.366.592

7.488.065

8.730.272

8.008.154

8.065.834

        

1 Bijdrage Investeringsfondsen

5.133.045

5.597.916

13.312.853

6.370.804

7.371.706

6.729.130

6.637.736

Bijdrage aan het Infrastructuurfonds

5.133.045

5.597.916

13.312.853

6.370.804

7.371.706

6.729.130

6.637.736

- Bijdrage IF

5.133.045

5.597.916

13.312.853

6.370.804

7.371.706

6.729.130

6.637.736

        

2 Bijdrage Investeringsfondsen

877.365

834.443

1.053.739

1.117.261

1.358.566

1.279.024

1.428.098

Bijdrage aan het Deltafonds

877.365

834.443

1.053.739

1.117.261

1.358.566

1.279.024

1.428.098

- Bijdrage DF

877.365

834.443

1.053.739

1.117.261

1.358.566

1.279.024

1.428.098

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

De mate van budgetflexibiliteit is terug te vinden bij de afzonderlijke artikelen op de beide fondsen van IenW.

E. Toelichting op de financiële instrumenten

1 Bijdrage aan het Infrastructuurfonds

Het betreft hier de bijdrage vanuit de begroting Hoofdstuk XII aan het Infrastructuurfonds ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord.

Tabel 72 Opbouw art.ond. 26.01 Bijdrage aan het IF (bedragen x € 1.000)

Bedragen € x 1.000

 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

2033

2034

2020 ‒ 2034

12

Hoofdwegennet

2.481.315

2.741.916

2.721.818

3.502.815

3.402.218

3.213.866

2.776.960

2.284.864

2.232.442

1.978.077

2.557.989

1.689.842

1.775.512

1.441.751

1.663.315

36.464.700

12.01

Verkeersmanagement

4.109

3.871

3.868

3.867

3.866

3.864

3.864

3.864

3.872

3.872

3.872

3.872

3.872

3.872

3.872

58.277

12.02

Beheer onderhoud en vervanging

713.293

823.681

868.907

892.002

902.386

850.825

776.685

518.349

554.961

600.793

635.944

602.832

490.236

492.597

499.480

10.222.971

12.03

Aanleg

465.568

745.934

743.323

1.256.376

1.292.299

1.140.363

810.657

575.428

590.710

221.565

848.277

22.323

225.706

100.368

182.869

9.221.766

12.04

Geïntegreerde contractvormen/PPS

620.196

476.835

457.786

708.646

586.776

596.771

628.603

635.173

524.265

597.613

515.662

506.581

501.489

290.705

422.407

8.069.508

12.06

Netwerkgebonden kosten HWN

678.149

691.595

647.934

641.924

616.891

622.043

557.151

552.050

558.634

554.234

554.234

554.234

554.209

554.209

554.687

8.892.178

13

Spoorwegen

1.694.362

8.873.501

1.861.080

2.076.619

1.724.490

1.441.228

1.729.464

1.837.991

1.408.702

1.386.914

1.546.680

1.424.262

1.493.749

1.492.844

1.664.106

31.655.992

13.02

Beheer onderhoud en vervanging

1.262.350

1.299.003

1.298.972

1.501.570

1.141.281

946.732

1.256.749

1.317.006

1.124.137

1.148.223

1.260.299

1.290.458

1.328.591

1.492.683

1.643.897

19.311.951

13.03

Aanleg

233.680

262.627

395.284

406.630

411.742

322.857

299.770

344.676

127.575

149.370

196.897

91.503

165.158

161

20.209

3.428.139

13.04

Geïntegreerde contractvormen/PPS

188.342

164.871

166.824

168.419

171.467

171.639

172.945

176.309

156.990

89.321

89.484

42.301

   

1.758.912

13.07

Rente en aflossing

9.990

7.147.000

             

7.156.990

14

Regionaal, lokale infrastructuur

103.766

84.083

90.007

33.232

34.351

40.962

41.543

16.729

12.491

0

0

0

0

0

0

457.164

14.01

Grote regionaal/lokale projecten

73.250

84.082

42.531

33.232

34.351

40.962

41.543

16.729

12.491

      

379.171

14.02

Regionale Mob. Fondsen

               

0

14.03

RSP-ZZL: Pakket Bereikbaarheid

30.516

1

47.476

            

77.993

15

Hoofdvaarwegennet

906.429

1.224.655

1.121.868

1.044.013

1.016.155

1.007.619

1.005.050

862.264

830.074

781.805

768.360

731.826

708.544

701.455

628.451

13.338.568

15.01

Verkeersmanagement

11.010

10.501

9.993

9.332

9.129

8.976

8.976

8.976

8.976

8.976

8.976

8.976

8.976

8.976

8.976

139.725

15.02

Beheer onderhoud en vervanging

409.792

380.629

342.691

363.130

394.368

400.723

359.924

262.303

257.716

243.005

254.326

216.219

237.973

229.702

229.702

4.582.203

15.03

Aanleg

73.296

205.279

307.824

246.952

198.701

193.408

264.670

219.487

180.357

155.665

126.919

98.393

92.937

100.937

28.000

2.492.825

15.04

Geïntegreerde contractvormen/PPS

57.319

267.985

98.029

63.555

53.707

53.830

54.857

53.529

62.323

53.455

57.435

87.534

47.954

41.136

41.069

1.093.717

15.06

Netwerkgebonden kosten HVWN

355.012

360.261

363.331

361.044

360.250

350.682

316.623

317.969

320.702

320.704

320.704

320.704

320.704

320.704

320.704

5.030.098

17

Megaprojecten Verkeer en Vervoer

321.708

154.024

477.389

622.575

500.342

700.280

820.462

669.038

389.389

618.066

341.453

209.792

218.502

50.792

10.000

6.103.812

17.02

Betuweroute

                

17.03

Hogesnelheidstrein-Zuid

4.420

3.116

0

            

7.536

17.06

Project Mainportontwikkeling Rotterdam

10.749

460

663

663

663

663

663

663

663

663

663

663

663

50.792

 

69.294

17.07

ERMTS

78.855

49.033

147.758

134.596

148.059

280.237

250.228

208.638

200.682

163.533

221.456

206.956

217.839

 

10.000

2.317.870

17.08

ZuidasDok

85.732

25.576

172.575

281.065

174.189

89.682

63.255

60.344

17.491

332.030

     

1.301.939

17.10

Programma Hoogfrequent Spoorvervoer

141.952

75.839

156.393

206.251

177.431

329.698

506.316

399.393

170.553

121.840

119.334

2.173

   

2.407.173

18

Overige uitgaven en ontvangsten

‒ 68.882

0

0

0

0

0

0

0

0

0

10.706

345.458

345.457

393.907

393.907

1.420.553

18.01

Saldo van de afgesloten rekeningen

‒ 74.526

              

‒ 74.526

18.06

Externe veiligheid

5.644

              

5.644

18.08

Netwerkoverstijgende kosten

0

0

             

0

18.11

Investeringsruimte

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

  

0

18.12

Nader toe te wijzen BenO en Vervanging

0

0

0

       

10.706

345.458

345.457

393.907

393.907

1.489.435

18.15

Ramingsbijstelling en Kasschuif

0

  

0

           

0

18.16

Reservering Omgevingswet

0

        

0

0

    

0

20

Verkenningen, reserveringen en investeringsruimte

159.218

234.674

98.642

92.452

51.574

233.781

348.020

322.581

519.341

479.911

729.929

1.629.489

1.545.285

1.473.054

1.504.338

9.422.289

20.01

Verkenningen

11.212

1.695

0

12.489

46.574

183.576

260.662

222.843

289.394

205.218

     

1.233.663

20.02

Korte termijn mobiliteitsmaatregelen

0

0

10.394

            

10.394

20.03

Reserveringen

148.006

232.979

88.248

79.914

5.000

5.000

55.000

55.000

156.400

252.500

105.000

105.000

124.000

106.700

106.050

1.624.797

20.04

Generieke investeringsruimte

0

0

0

0

0

0

0

0

0

0

623.833

1.474.296

1.420.996

1.366.150

1.397.080

6.282.355

20.05

Investeringsruimte toebedeeld modaliteit

0

0

0

49

0

45.205

32.358

44.738

73.547

22.193

1.096

50.193

289

204

1.208

271.080

                  
 

Totaal Uitgaven

5.597.916

13.312.853

6.370.804

7.371.706

6.729.130

6.637.736

6.721.499

5.993.467

5.392.439

5.244.773

5.955.117

6.030.669

6.087.049

5.553.803

5.864.117

98.863.078

2 Bijdrage aan het Deltafonds

Het betreft hier de bijdrage vanuit de begroting Hoofdstuk XII aan het Deltafonds ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord.

Tabel 73 Opbouw art.ond. 26.02 Bijdrage aan het DF (bedragen x € 1.000)
 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

2029

2030

2031

2032

2033

2034

2020 ‒ 2034

1

Investeren in waterveiligheid

251.796

354.297

397.260

484.488

420.581

502.605

357.967

337.364

425.593

352.527

184.086

107.391

62.123

155.932

143.168

4.537.178

1.01

Grote projecten waterveiligheid

153.978

123.174

97.422

96.424

955

11.726

23.735

13.051

71.802

0

0

0

8.951

0

0

601.218

1.02

Overige aanlegprojecten waterveiligheid

80.085

219.338

291.598

376.869

411.030

482.590

327.443

317.224

346.702

345.438

176.997

100.302

46.083

148.827

136.319

3.806.845

1.03

Studiekosten

17.733

11.785

8.240

11.195

8.596

8.289

6.789

7.089

7.089

7.089

7.089

7.089

7.089

7.105

6.849

129.115

2

Investeren in zoetwatervoorziening

26.553

19.302

28.074

13.058

6.353

5.903

5.256

3.134

934

1.525

0

0

0

0

0

110.092

2.02

Overige waterinvesteringen zoetwatervoorziening

22.709

15.202

24.876

9.878

934

934

3.056

934

934

1.525

0

0

0

0

0

80.982

2.03

Studiekosten

3.844

4.100

3.198

3.180

5.419

4.969

2.200

2.200

0

0

0

0

0

0

0

29.110

3

Beheer, onderhoud en vervanging

150.379

154.524

145.728

167.997

195.101

253.233

169.145

172.025

213.519

207.826

187.049

306.253

296.350

240.332

233.857

3.093.318

3.01

Watermanagement

7.458

7.458

7.458

7.458

7.484

7.484

7.484

7.695

7.274

7.274

7.274

7.274

7.274

7.274

7.274

110.897

3.02

Beheer onderhoud en vervanging

142.921

147.066

138.270

160.539

187.617

245.749

161.661

164.330

206.245

200.552

179.775

298.979

289.076

233.058

226.583

2.982.421

4

Experimenteren cf. art. III Deltawet

20.627

42.699

42.564

227.913

60.886

58.730

57.880

57.043

56.391

55.590

54.802

54.028

53.873

53.495

53.767

950.288

4.02

GIV/PPS

20.627

42.699

42.564

227.913

60.886

58.730

57.880

57.043

56.391

55.590

54.802

54.028

53.873

53.495

53.767

950.288

5

Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven

307.089

352.173

371.339

368.358

441.598

490.951

478.299

577.557

439.113

403.795

555.395

599.470

533.470

760.843

845.197

7.524.647

5.01

Apparaat

261.744

258.451

245.404

236.663

242.061

247.606

242.614

242.363

241.611

241.611

241.611

241.611

241.611

241.611

241.611

3.668.183

5.02

Overige uitgaven

33.856

74.581

69.601

67.555

67.799

67.900

66.150

67.686

64.177

63.859

63.859

63.859

63.859

63.819

63.819

962.379

5.03

Investeringsruimte

6.989

4.900

21.391

12.925

7.425

27.425

18.585

101.608

17.325

27.325

17.325

16.200

16.200

243.613

327.967

867.203

5.04

Reserveringen

4.500

14.241

34.943

51.215

124.313

148.020

150.950

165.900

116.000

71.000

232.600

277.800

211.800

211.800

211.800

2.026.882

7

Investeren in waterkwaliteit

77.999

130.744

132.296

96.752

154.505

116.676

114.340

109.357

21.000

21.000

2.000

0

0

0

0

976.669

7.01

Real. progr. Kaderrichtlijn water

20.504

93.238

88.647

46.342

55.191

85.144

93.340

88.357

0

0

0

0

0

0

0

570.763

7.02

Overige aanlegprojecten Waterkwaliteit

31.189

18.282

24.199

31.310

74.314

29.532

21.000

21.000

21.000

21.000

2.000

0

0

0

0

294.826

7.03

Studiekosten waterkwaliteit

26.306

19.224

19.450

19.100

25.000

2.000

0

0

0

0

0

0

0

0

0

111.080

                  
 

Totaal Uitgaven

834.443

1.053.739

1.117.261

1.358.566

1.279.024

1.428.098

1.182.887

1.256.480

1.156.550

1.042.263

983.332

1.067.142

945.816

1.210.602

1.275.989

17.192.192

4. Niet-beleidsartikelen

4.1 Artikel 97 Algemeen Departement

A. Algemene doelstelling

Op dit artikel worden de IenW-brede programma-uitgaven verantwoord.

B. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 74 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 97 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

142.070

76.434

41.876

42.310

47.056

47.496

47.680

        

Uitgaven

79.742

85.016

56.945

56.131

56.351

56.641

56.675

        

1 Algemeen departement

74.742

78.257

56.945

56.131

56.351

56.641

56.675

Opdrachten

44.134

51.485

32.188

31.590

31.800

32.091

32.123

- van A naar Beter

1.654

2.515

1.740

1.839

1.887

1.886

1.886

- Ext. juridische adv.

1.417

1.552

1.371

1.553

1.638

1.637

1.653

- Onderzoeken PBL

5.211

6.002

2.714

2.342

2.355

2.355

2.355

- Onderzoeken ANVS

3.208

4.249

3.745

3.752

3.808

3.808

3.809

- Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing

7.684

7.295

7.270

7.273

7.272

7.272

7.274

- Regeringsvliegtuig

21.979

25.567

9.393

9.400

9.400

9.400

9.402

- Overige Opdrachten

2.981

4.305

5.955

5.431

5.440

5.733

5.744

Subsidies

1.000

1.000

724

502

502

502

502

Bijdrage aan agentschappen

24.481

25.772

24.033

24.039

24.049

24.048

24.050

- Waarvan bijdrage aan agentschap ILT

12.718

13.118

13.116

13.120

13.125

13.125

13.126

- Waarvan bijdrage aan agentschap KNMI

2.583

2.608

218

218

218

218

218

- Waarvan bijdrage aan agentschap RWS

2.706

2.806

2.809

2.811

2.814

2.813

2.813

- Overige Bijdragen aan agentschappen

6.474

7.240

7.890

7.890

7.892

7.892

7.893

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

5.127

0

0

0

0

0

0

- StAB

5.127

0

0

0

0

0

0

        

2 Sanering Thermphos

5.000

6.759

0

0

0

0

0

Subsidies

5.000

6.759

0

0

0

0

0

- Sanering Thermphos

5.000

6.759

0

0

0

0

0

        

Ontvangsten

944

2.895

1.101

1.101

1.101

1.101

1.101

C. Toelichting op de financiële instrumenten

1 Algemeen departement

Opdrachten

Van A naar Beter

Het betreft de uitgaven voor beleidscommunicatie voor de grote publiekscampagne van A naar Beter.

Externe juridische advisering

Om de kosten voor het inhuren van juridische expertise, voornamelijk voor het inschakelen van de Landsadvocaat, (en andere advocaten) beheersbaar te houden, worden opdrachten hiertoe centraal gegeven door de Bestuurskern. Dit om de kwaliteit te bewaken en tevens wordt hiermee voorkomen dat er meerdere malen vanuit verschillende diensten dezelfde vragen worden uitgezet.

Onderzoeken PBL

Dit betreft uitgaven ten behoeve van onderzoeksactiviteiten van PBL, zoals de aanschaf van databestanden, onderhoud en ontwikkeling van modellen, uitbesteding van onderzoek en vervaardiging van (web)publicaties. Een deel van deze uitgaven wordt door externe opdrachtgevers vergoed. Voor nieuws en publicaties van het PBL, zie de website van het PBL (www.pbl.nl).

Onderzoeken ANVS

Het betreft uitgaven voor opdrachten aan (inter)nationale technische supportorganisaties (waaronder de dienstverlening door agentschappen) inzake technische ondersteuning, advisering en onderzoek op terreinen van nucleaire veiligheid, stralingsbescherming alsmede beveiliging en waarborging (safeguards). Daarnaast worden ook de uitgaven die verband houden met samenwerking tussen ANVS en internationale organisaties (zoals bijvoorbeeld HERCA, OECD/NEA en IAEA) inzake voornoemde terreinen op dit artikel verantwoord.

Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing (DCC)

DCC is verantwoordelijk voor een effectief crisisbeheersingsbeleid en een professionele aanpak van crises. Tijdens een (dreigende) crisis coördineert het DCC-IenW de informatievoorziening binnen het ministerie op het gebied van Infrastructuur en Waterstaat en is het DCC verantwoordelijk voor het crisisbeheersingsproces. Het beleid op het gebied van crisisbeheersing is het laatste decennium flink in ontwikkeling. Dit is vooral veroorzaakt door de opkomst van andere crisisvormen (terreuraanslagen, extreme weersomstandigheden en infectieziekten), door de internationale dimensies van crises en de verantwoordelijkheid voor nucleaire crisisbeheersing.

Regeringsvliegtuig

Dit betreft de uitgaven van IenW voor het onderhoud, exploitatie en aanschaf van het regeringsvliegtuig.

Overig opdrachten

Dit betreft uitgaven voor corporate communicatie, voor opdrachten op het gebied van Kennis, Innovatie en Strategie (KIS) en voor analyses van mobiliteit en mobiliteitsbeleid door het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (KiM) die doorwerken in de beleidsafwegingen. Soms worden deelonderzoeken uitbesteed, omdat expertise op een bepaald deelonderwerp niet in huis is.

Subsidies

Deze uitgaven hangen samen met subsidies die IenW verstrekt, met name aan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek voor het programma SURF (Smart Urban Regions in the Future), Urban Futures en het programma Duurzame Logistiek.

Bijdrage aan agentschappen

ILT

De bijdrage aan ILT is bestemd voor de kosten van vergunningverlening die niet geheel gedekt worden door de inkomsten die de ILT verkrijgt vanuit de tariefheffing. Dit wordt veroorzaakt door tarieven, waarvan het bij ministeriële regeling vastgestelde bedrag lager is dan de werkelijke kosten van de vergunningverlening en door vergunningverlenende activiteiten van ILT waarvoor geen tarief is vastgesteld, waardoor de betreffende aanvragers van vergunningen de kosten van de aanvraag niet aan ILT hoeven te vergoeden. De vastgestelde tarieven worden in de Staatscourant gepubliceerd.

KNMI

Dit betreft de bijdrage aan het KNMI voor afname van meteorologische producten en diensten relevant voor de uitvoering van diverse taken door RWS waaronder gladheidbestrijding en afname van maatwerk dienstverlening door ANVS.

RWS

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van beleidsondersteuning en advies en de capaciteitsinzet van het DCC.

Overige

Het RIVM is de vaste partner van de ANVS voor een aantal taken op het terrein van stralingsbescherming. Dit zijn taken als beleidsondersteuning bij stralingsbescherming, ondersteuning bij stralingsinspecties, het beheer van de ongeval-organisatie, het in stand houden van het Radionucliden laboratorium alsmede het beheer van het Nationaal Meetnet Radioactiviteit en de stralingsmeetwagens. De bijdrage aan het RIVM hangt hiermee samen.

Bijdrage aan ZBO's/RWT’s

StAB

Met ingang van 2020 is de subsidiëring en ministeriële verantwoordelijkheid van de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak voor Milieu en Ruimtelijke Ordening (StAB) overgegaan van het Ministerie van IenW naar het Ministerie van J&V.

2 Sanering Thermphos

Subsidies

Naar aanleiding van het kabinetsbesluit in 2017 is in 2018 besloten dat het Rijk een bijdrage van maximaal € 27,7 miljoen levert bij de sanering van voormalig bedrijventerrein Thermphos, waarbij IenW als beleidsverantwoordelijk departement is aangesteld.

Dit bedrag heeft betrekking op de verlening van een subsidie voor de sanering van de opstallen en het terrein van het voormalige bedrijf Thermphos aan de uitvoerende partij. Deze begrotingsvermelding vormt de wettelijke grondslag voor de hier bedoelde subsidieverlening als bedoeld in artikel 4:23, derde lid, onder c, van de Algemene wet bestuursrecht

Ontvangsten

Hierop worden de ontvangsten geraamd die IenW ontvangt voor het gebruik van het Regeringsvliegtuig en voor onderzoeken van het PBL.

4.2 Artikel 98 Apparaatsuitgaven kerndepartement

A. Algemene doelstelling

Op dit artikel staan alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat met uitzondering van de agentschappen Inspectie Leefomgeving en Transport, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut en Rijkswaterstaat. Het omvat de verplichtingen en uitgaven voor ambtelijk personeel, inhuur externen en ICT, bijdragen aan rijksbrede SSO's en overige materiële voor het kerndepartement.

B. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 75 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 98 (bedragen x € 1.000)

Apparaat Kerndepartement

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

329.738

351.003

327.912

324.034

321.575

320.714

312.779

        

Uitgaven

317.541

363.018

335.315

328.528

321.571

320.710

312.768

        

1 Personeel

236.880

268.480

244.156

235.394

230.023

228.994

223.784

- Waarvan eigen personeel

204.931

230.475

218.170

214.720

213.769

213.196

209.540

- Waarvan externe inhuur

25.722

31.057

19.210

14.517

10.064

9.661

8.107

- Waarvan overige personele uitgaven

6.227

6.948

6.776

6.157

6.190

6.137

6.137

        

2 Materieel

80.661

94.538

91.159

93.134

91.548

91.716

88.984

- Waarvan ICT

21.495

29.988

24.845

24.953

21.827

21.354

21.247

- Waarvan bijdrage aan SSO's

50.308

47.724

42.952

43.941

43.990

43.999

44.007

- Waarvan overige materiële uitgaven

8.858

16.826

23.362

24.240

25.731

26.363

23.730

        

Ontvangsten

21.274

11.808

8.297

7.778

5.430

5.430

5.430

C. Toelichting op de financiële instrumenten

1 Personele uitgaven

Dit betreft alle uitgaven van het eigen personeel, de externe inhuur en postactieven voor het kerndepartement.

Eigen personeel

Onder uitgaven eigen personeel vallen de loonkosten en de uitgaven voor de personele exploitatie.

  • Onder loonkosten wordt verstaan alle uit de rechtspositiebepalingen en aanverwante (wettelijke) regelingen voortvloeiende uitgaven aan en ten behoeve van de werknemers, zoals salaris, vakantie- en eindejaarsuitkering, vergoedingen voor inbesteding van personeel, toelagen, toeslagen en vergoedingen, gratificaties, onkostenvergoedingen waaronder woon-werkverkeer (ook collectieve inkoop openbaar vervoerskaarten), sociale lasten en de bijdrage aan de zorgverzekeringswet, pensioenpremies en de eindheffing loonbelasting.

  • Onder personele exploitatie worden andere personele uitgaven verstaan zoals verhuiskosten, hotels in het kader van dienstreizen, werving en selectie, keuringen, assessments, outplacement, loopbaanbegeleiding en re-integratie, arbeidsgezondheidskundige begeleiding, werkplekaanpassing, uitbesteding arbo-dienstverlening, bedrijfshulpverlening, representatie voor eigen personeel, opleiding, coaching, training, bezoek van symposia en congressen, personeelsevenementen, bijeenkomsten en recepties, noodzakelijke contributies van personeel, uitgaven sociaal flankerend beleid en dergelijke.

Externe inhuur

Dit betreft de uitgaven voor externe inhuur voor onder andere ICT-dienstverlening, de programma’s Vrachtwagenheffing, Duurzame mobiliteit, Fiets, en de Luchtruimherziening.

Overige personele uitgaven

De overige personele uitgaven betreft de uitgaven aan postactieven. Onder postactieven wordt verstaan uitgaven aan en ten behoeve van voormalig personeel, voor zover niet ten laste komend van derden (pensioen- of uitkeringsfonds) zoals Functioneel leeftijdsontslag (FLO), werkloosheidsuitkeringen, wachtgelden en de daarmee samenhangende uitvoeringskosten van derden.

2 Materiële uitgaven

ICT

Bevat zowel de uitgaven voor projecten als structurele uitgaven zoals onderhoud en licenties.

Bijdrage aan SSO's

De bijdrage aan de Shared Service Organisaties (SSO's) betreft onder andere SSC-ICT, FM Haaglanden en het Rijksvastgoedbedrijf.

Overige materiële uitgaven

Dit betreft materiële uitgaven van het kerndepartement waarvoor geldt dat deze betrekking hebben op uitgaven die bedoeld zijn voor activiteiten ter ondersteuning van het primaire proces.

Tabel 76 Apparaatsuitgaven per dienstonderdeel van de Bestuurskern (x € 1.000)

Beleidsterrein/Directoraat Generaal/artikel

2021

Totaal apparaat

335.315

Directoraat-Generaal Mobiliteit

41.586

Directoraat-Generaal Milieu en Internationaal

30.153

Directoraat-Generaal Water en Bodem

20.097

Directoraat-Generaal Luchtvaart en Maritieme zaken

24.889

Beleids- en Bestuursondersteuning

35.266

Financiën en Bedrijfsvoering

138.052

- Waarvan IenW-brede apparaatsuitgaven

84.902

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

19.576

Planbureau voor de Leefomgeving

25.696

D. Extracomptabele verwijzingen
Tabel 77 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten agentschappen en zbo's/rwt's (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Totaal apparaatsuitgaven ministerie

1.700.359

1.874.877

1.843.409

1.818.305

1.798.639

1.787.069

1.773.714

Kerndepartement

317.541

363.018

335.315

328.528

321.571

320.710

312.768

        
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Totaal apparaatskosten ZBO's en RWT's

5.127

0

0

0

0

0

0

ProRail

n.n.b.

n.n.b.

n.n.b.

n.n.b.

n.n.b.

n.n.b.

n.n.b.

StAB

5.127

0

0

0

0

0

0

        

Totaal apparaatskosten Agentschappen

1.377.691

1.511.859

1.508.094

1.489.777

1.477.068

1.466.359

1.460.946

RWS

1.162.277

1.256.139

1.259.879

1.244.361

1.230.247

1.220.845

1.219.766

ILT

153.196

187.342

176.086

174.155

174.680

174.460

174.460

KNMI

62.218

68.378

72.129

71.261

72.141

71.054

66.720

        
Tabel 78 Invulling taakstelling (bedragen x € 1.000)
 

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling (totaal)

‒ 43.000

‒ 98.000

‒ 119.000

‒ 119.000

     

Kerndepartement

‒ 15.138

‒ 40.807

‒ 37.320

‒ 37.320

     

Agentschappen

    

Nea

‒ 90

‒ 180

‒ 269

‒ 269

KNMI

‒ 261

‒ 519

‒ 777

‒ 777

ILT

‒ 1.726

‒ 3.430

‒ 5.135

‒ 5.135

RWS

‒ 18.289

‒ 37.972

‒ 53.100

‒ 53.100

Totaal agentschappen

‒ 20366

‒ 42101

‒ 59281

‒ 59281

     

ZBO's

    

Kadaster

‒ 310

‒ 618

‒ 924

‒ 924

Totaal ZBO's

‒ 310

‒ 618

‒ 924

‒ 924

     

Overig

    

RIVM

‒ 361

‒ 824

‒ 1.000

‒ 1.000

Prorail

‒ 6.825

‒ 13.650

‒ 20.475

‒ 20.475

Totaal overig

‒ 7186

‒ 14474

‒ 21475

‒ 21475

4.3 Artikel 99 Nog Onverdeeld

A. Algemene doelstelling

Dit artikel is een administratief begrotingstechnisch artikel. Dit betekent dat er geen daadwerkelijke uitgaven ten laste van artikel 99 worden gedaan. Het artikel dient hoofdzakelijk als tussenstation voor de overboeking van middelen naar de andere artikelen op de IenW begroting, zoals loon- en prijsbijstelling. Ook taakstellingen die nog niet direct kunnen worden doorgeboekt worden op dit artikel geadministreerd.

B. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 79 Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 99 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Verplichtingen

0

0

0

0

0

0

0

        

Uitgaven

0

0

0

0

0

0

0

        

1 Nominaal en onvoorzien

0

0

0

0

0

0

0

Onvoorzien

0

0

0

0

0

0

0

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

5. Begroting agentschappen

5.1 Agentschap Rijkswaterstaat

Introductie

Rijkswaterstaat (RWS) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. RWS beheert en ontwikkelt de rijkswegen, -vaarwegen en -wateren en zet in op een duurzame leefomgeving.

Samen met anderen werkt RWS aan een land dat beschermd is tegen overstromingen, waar voldoende groen is en voldoende en schoon water. En waar je vlot en veilig van A naar B kunt. Samenwerken aan een veilig, leefbaar en bereikbaar Nederland. Dat is Rijkswaterstaat.

Het Ministerie van IenW kent een scheiding tussen beleid, toezicht en uitvoering. RWS fungeert hierbij als uitvoeringsorganisatie van het ministerie. Het formuleren van beleid is belegd bij de beleidsdirectoraten-generaal. Dit betekent dat de doelstellingen van het agentschap afhankelijk zijn van de (veelal lange termijn-) beleidsdoelstellingen en kaders die door IenW worden aangegeven. Deze beleidsdoelen zijn geformuleerd in de beleidsartikelen van de beleidsbegroting Hoofdstuk XII.

Producten en diensten

RWS treedt op als manager van het gebruik van een aantal hoofdinfrastructuurnetwerken (hoofdwegennet, hoofdvaarwegennet, hoofdwatersystemen), als beheerder van die netwerken, als realisator van uitbreidingen van deze netwerken en als adviseur voor het ten aanzien hiervan te voeren beleid. RWS voert deze taken uit vanuit een netwerkbenadering. Belangrijkste producten zijn:

  • Verkeersmanagement: het inzetten van instrumenten en hulpmiddelen om vraag en aanbod op elk moment zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen en om het verkeersaanbod zo goed mogelijk af te wikkelen. Het betreft vooral bediening van objecten als bruggen en sluizen, verstrekken van route-informatie en incidentmanagement.

  • Watermanagement: reguleren van de hoeveelheden water in het hoofdwatersysteem en van de kwaliteit daarvan, door het hanteren van de te onderscheiden categorieën «vasthouden/bergen/afvoeren» en «schoonhouden/scheiden/zuiveren».

  • Beheer, onderhoud en vervanging: instandhouding van objecten en areaal op een vooruitstrevende, toekomstgerichte manier, gericht op het ook in technische zin steeds verder ontwikkelen van het netwerk of systeem.

  • Aanleg: dit betreft investeringen om de functionaliteit van het netwerk te vergroten. Nieuwe verbindingen of verbreding van bestaande. Sleutelwoord: capaciteitsvergroting.

  • Beleidsondersteuning en –advisering: het uitvoeren van studies of het leveren van bijdragen daaraan, adviezen met betrekking tot beleidsnota’s en de uitvoerbaarheid van beleid.

  • Leveren van kennis, expertise en materieel: ten behoeve van beleidsondersteuning en -advisering, milieu en leefomgeving, grote (aanleg)projecten en aansturing projecten en uitvoeringsorganisaties, het verstrekken van subsidies en basisinformatie.

Tabel 80 Begroting van baten-lastenagentschap voor het jaar 2021 (bedragen x € 1.000)
 

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Baten

       

Omzet

2.757.301

3.056.843

3.132.829

2.612.853

2.548.451

2.513.320

2.588.588

- waarvan omzet moederdepartement

2.466.663

2.573.504

2.547.067

2.340.689

2.281.899

2.249.575

2.324.843

- waarvan overige departementen

66.107

74.634

73.134

73.134

67.522

64.715

64.715

- waarvan omzet derden

217.087

205.572

199.030

199.030

199.030

199.030

199.030

- waarvan nog uit te voeren werkzaamheden

7.444

203.133

313.598

0

0

0

0

Vrijval voorzieningen

3.595

0

0

0

0

0

0

Bijzondere baten

4.083

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

Rentebaten

0

0

0

0

0

0

0

Totaal baten

2.764.979

3.059.843

3.135.829

2.615.853

2.551.451

2.516.320

2.591.588

        

Lasten

       

Apparaatskosten

1.162.277

1.256.550

1.259.879

1.244.361

1.230.247

1.220.845

1.219.766

Personele kosten

922.573

997.521

1.002.633

985.828

973.827

966.612

966.612

- waarvan eigen personeel

837.750

907.677

919.847

904.429

897.536

895.011

895.011

- waarvan inhuur externen

84.823

89.844

82.786

81.399

76.291

71.601

71.601

- waarvan overige personele kosten

0

0

0

0

0

0

0

Materiële kosten

239.704

259.029

257.246

258.533

256.420

254.233

253.154

- waarvan apparaat ICT

37.120

38.711

39.261

38.667

38.501

38.501

38.501

- waarvan bijdrage aan SSO's

64.178

66.928

67.880

66.853

66.565

66.565

66.565

- waarvan overige materiële kosten

138.406

153.390

150.105

153.013

151.354

149.167

148.088

Beheer en Onderhoud

1.550.857

1.771.744

1.846.320

1.342.020

1.290.021

1.263.276

1.337.617

Afschrijvingskosten

24.308

21.027

19.097

18.863

20.499

21.447

23.276

Materieel

23.605

20.617

19.097

18.863

20.499

21.447

23.276

- waarvan apparaat ICT

4.847

5.610

5.271

5.021

4.918

4.616

4.369

- waarvan overige materiële afschrijvingskosten

18.758

15.007

13.826

13.842

15.581

16.831

18.907

Immaterieel

703

410

0

0

0

0

0

Dotaties voorzieningen

4.831

3.800

3.800

3.800

3.800

3.800

3.800

Overige kosten

0

0

0

0

0

0

0

Bijzondere lasten

198

0

0

0

0

0

0

Rentelasten

771

745

756

832

907

975

1.152

Totaal lasten

2.743.242

3.053.866

3.129.852

2.609.876

2.545.474

2.510.343

2.585.611

Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening

21.737

5.977

5.977

5.977

5.977

5.977

5.977

Agentschapsdeel Vpb-lasten

‒ 23.155

130

130

130

130

130

130

Saldo van baten en lasten

44.892

5.847

5.847

5.847

5.847

5.847

5.847

Dotatie aan reserve Rijksrederij

10.182

5.847

5.847

5.847

5.847

5.847

5.847

Te verdelen resultaat

34.710

0

0

0

0

0

0

Toelichting

Baten

Omzet

Omzet moederdepartement 

De omzet moederdepartement bestaat uit een apparaatsdeel en een programmadeel. Het apparaatsdeel dient ter dekking van de interne kosten van RWS (apparaatskosten inclusief rente- en afschrijvingskosten) die verband houden met verkeers- en watermanagement, beheer, onderhoud en vervanging, aanleg en beleidsondersteuning en –advisering. Het programmadeel dient ter dekking van de externe productkosten voor verkeers- en watermanagement, beheer en onderhoud, verkenningen en planuitwerkingen, servicepakketten, landelijke taken, Caribisch Nederland en Omgevingswet.

Tabel 81 Specificatie omzet moederdepartement (bedragen x € 1.000)
 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Agentschapsbijdrage Deltafonds

489.255

467.102

443.673

453.931

451.291

507.087

Artikel 1 Investeren in waterveiligheid

546

546

427

427

427

427

Artikel 3 Beheer Onderhoud en Vervanging

128.058

136.944

131.913

152.766

144.744

194.864

Artikel 5 Netwerkgebonden kosten en overig

335.577

329.161

311.133

300.448

306.120

311.796

Artikel 7 Waterkwaliteit

25.074

451

200

290

  

Agentschapsbijdrage Infrastructuurfonds

2.017.667

2.022.681

1.841.419

1.778.781

1.749.098

1.768.990

Artikel 12 Hoofdwegennet

1.314.561

1.371.946

1.225.628

1.186.706

1.158.409

1.191.037

Artikel 15 Hoofdvaarwegennet

703.106

650.735

615.791

592.075

590.689

577.953

Agentschapsbijdrage Hoofdstuk XII

61.582

52.284

50.597

44.187

44.186

43.766

Artikel 11 Waterkwaliteit

14.490

14.365

14.366

14.366

14.366

14.366

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

6.881

5.696

5.542

3.737

3.737

3.737

Artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid

12.007

7.464

7.203

7.198

7.198

7.198

Artikel 16 Spoor

832

823

826

830

830

830

Artikel 17 Luchtvaart

6.960

6.463

5.165

52

52

52

Artikel 18 Scheepvaart en Havens

1.454

1.454

1.455

1.950

1.950

1.530

Artikel 19 Klimaat

326

142

142

142

142

142

Artikel 20 Lucht en geluid

2.111

1.580

1.599

1.610

1.610

1.610

Artikel 21 Duurzaamheid

8.537

7.497

7.497

7.497

7.497

7.497

Artikel 22 Externe veiligheid en risico's

5.178

3.991

3.991

3.991

3.991

3.991

Artikel 97 Algemeen departement

2.806

2.809

2.811

2.814

2.813

2.813

Overige omzet IenW

5.000

5.000

5.000

5.000

5.000

5.000

Totaal

2.573.504

2.547.067

2.340.689

2.281.899

2.249.575

2.324.843

Van totaal omzet IenW

      

*apparaat (interne kosten)

1.164.469

1.171.679

1.156.003

1.147.122

1.140.497

1.141.424

*programma (externe productkosten)

1.409.035

1.375.388

1.184.686

1.134.777

1.109.078

1.183.419

Omzet overige departementen

De omzet overige departementen heeft met name betrekking op:

  • Vergoedingen van het ministerie van Defensie, het ministerie van Financiën en het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit voor het gebruik van de vaartuigen van de Rijksrederij.

  • Vergoedingen van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de capaciteit die RWS levert in het kader van de Omgevingswet en de bijbehorende externe productkosten.

  • Vergoedingen van diverse ministeries voor het door RWS ter beschikking stellen van kennis, expertise en materieel in het kader van Werken voor en met Partners.

  • Vergoedingen van het ministerie van Economische Zaken en Klimaat en het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de capaciteit die RWS levert in het kader van beleidsondersteuning en -advisering en de bijbehorende externe productkosten.

Tabel 82 Specificatie omzet overige departementen (bedragen x € 1.000)
 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Rijksrederij

27.938

27.938

27.938

27.938

27.938

27.938

Omgevingswet

25.257

25.257

25.257

19.645

16.838

16.838

Werken voor en met Partners

11.500

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

Beleidsondersteuning en -advisering (BOA)

7.939

7.939

7.939

7.939

7.939

7.939

Overig

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

2.000

Totaal

74.634

73.134

73.134

67.522

64.715

64.715

Omzet derden

De omzet derden heeft met name betrekking op:

  • Vergoedingen van o.a. provincies, gemeenten en de Europese Unie in het kader van het beheer en onderhoud van de infrastructuur.

  • Uitkeringen van verzekeraars in het kader van Schaderijden en Schadevaren ter dekking van de kosten van reparatiewerkzaamheden.

  • Ontvangsten uit de pacht van benzinestations, de ingebruikgeving van RWS areaal (huur, pacht) en incidentele verloop van RWS areaal. Deze ontvangsten worden via het Rijkvastgoedbedrijf (RVB) ontvangen.

  • Opbrengsten voor de Nationale Bewegwijzeringsdienst (NBD) en de Nationale Databank Wegverkeersgegevens (NDW)

  • Vergoedingen van o.a. provincies, gemeenten, waterschappen, kennisinstellingen en bedrijven voor het door RWS ter beschikking stellen van kennis, expertise en materieel in het kader van Werken voor en met Partners.

  • Opbrengsten uit vergunningverlening in het kader van de Waterwet.

Tabel 83 Specificatie omzet derden (bedragen x € 1.000)
 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

       

Beheer en Onderhoud

45.000

45.000

45.000

45.000

45.000

45.000

Schaderijden en Schadevaren

30.000

30.000

30.000

30.000

30.000

30.000

Rijksvastgoedbedrijf (RVB)

51.200

51.200

51.200

51.200

51.200

51.200

Nationale Bewegwijzeringsdienst (NBD)

25.500

22.200

22.200

22.200

22.200

22.200

Nationale Databank Wegverkeersgegevens (NDW)

5.772

3.530

3.530

3.530

3.530

3.530

Werken voor en met Partners

16.000

15.000

15.000

15.000

15.000

15.000

Waterwet

18.000

18.000

18.000

18.000

18.000

18.000

Overig

14.100

14.100

14.100

14.100

14.100

14.100

Totaal

205.572

199.030

199.030

199.030

199.030

199.030

Omzet nog uit te voeren werkzaamheden

RWS is een agentschap met een baten-lasten administratie. Bij de instelling van het agentschap is met het ministerie van Financiën afgesproken dat RWS geen resultaat (verlies of winst) mag behalen op de kosten die worden gemaakt voor activiteiten die door de markt worden verricht. De middelen die aan het einde van een boekjaar over zijn of tekort worden gekomen, worden op de balans van RWS verantwoord onder de benaming Nog Uit Te voeren Werkzaamheden (NUTW). Via deze balanspost kunnen middelen eerder of later worden aangewend dan oorspronkelijk voorzien. Deze werkwijze is analoog aan de werkwijze die wordt gevolgd op het Deltafonds en het Infrastructuurfonds. Daar wordt immers een saldo dat in enig jaar ontstaat meegenomen naar of verrekend met het volgende begrotingsjaar. Tijdens de voorbereiding en uitvoering van werkzaamheden kan immers blijken dat deze op een later of eerder moment gerealiseerd zullen worden dan bij het opstellen van de programmering en begroting was voorzien. De omvang van deze balanspost wordt aan het eind van ieder jaar bepaald door de kosten in dat jaar van de omzet af te trekken. De balanspost wordt in volgende jaren weer aan de omzet toegevoegd. De NUTW per ultimo 2019 bedraagt per saldo € 516,7 miljoen. In bijlage 4 «Instandhouding» van de begrotingen 2021 van het Infrastructuurfonds en het Deltafonds is de opbouw van de NUTW per ultimo 2019 weergegeven.

Bijzondere baten

De geraamde bijzondere baten betreffen voornamelijk verwachte boekwinst op de verkoop van vaste activa.

Lasten

Apparaatskosten

Personele kosten

Tabel 84 Specificatie personele kosten
 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Aantal fte

9.513

9.434

9.290

9.250

9.250

9.250

Eigen Personele kosten (x € 1.000)

910.978

919.847

904.429

897.536

895.011

895.011

Inhuur (x € 1.000)

86.543

82.786

81.399

76.291

71.601

71.601

Het aantal FTE is ten opzichte van de begroting 2020 met name gewijzigd als gevolg van onderstaande ontwikkelingen:

Capaciteit RWS

  • Tussen IenW en RWS is afgesproken om de capaciteit exclusief tijdelijke opdrachten te verhogen naar 9.100 FTE in 2020 en 9.200 FTE in 2021 t/m 2025. Dit betekent een verhoging van de formatie met 138 FTE in 2020 oplopend naar 984 FTE in 2025.

Omzetting inhuur – formatie Rijksrederij

  • Een deel van de inhuur van personeel op kerntaken bij de Rijksrederij wordt omgezet naar vaste formatie (eigen personeel). Dit betekent een structurele verhoging van de formatie met 50 FTE bovenop de eerder afgesproken 9.200 FTE.

Cyber Security

  • Om de Cyber Security op de netwerken te verbeteren zijn 53 FTE in 2020 en 51 FTE in 2021 aan RWS toegekend.

Banenafspraak arbeidsbeperkten

  • De formatie in 2020 is met 125 FTE opgehoogd voor de instroom van arbeidsbeperkten in het kader van de banenafspraak.

Eigen personeel

De kracht van Rijkswaterstaat ligt in de zakelijke en professionele wijze waarop het zijn kerntaken uitvoert. Om daarop te kunnen sturen is gedefinieerd welke taken RWS met eigen mensen uitvoert (de kerntaken) en welke taken aan de markt worden overgelaten (de niet-kerntaken).

De kosten van externe inhuur betreffen de inzet van derden op de kerntaken van RWS. Daarnaast vindt er inzet van derden plaats op taken die RWS van de markt betrekt (niet-kerntaken). 

Inhuur apparaat (kerntaken)

RWS streeft ernaar om de inhuur van externen op kerntaken zoveel mogelijk te beperken vanuit het basisprincipe dat Rijkswaterstaat op kerntaken eigen mensen inzet, ter vermindering van de kwetsbaarheid en het verkleinen van de afhankelijkheid van externen. Inhuur op kerntaken vindt in beginsel alleen plaats als er sprake is van piekbelasting in de directe productie of in geval van onderbezetting, ziekte of vervanging. Inhuur op kerntaken kan ook een keuze zijn als vanuit de arbeidsmarkt hele specifieke kennis/specialisme niet kan worden aangetrokken. Door een aantal maatregelen daalt de inhuur op kerntaken de komende jaren:

  • extra inzet op het werven van voldoende gekwalificeerd eigen personeel en versnelling van het wervingsproces om vacatures zo snel mogelijk in te vullen;

  • een flexibele interne pool om snel interne inzet te kunnen organiseren;

  • versterking van cruciale kennis binnen de organisatie is geborgd met interne loopbaanontwikkeling.

Inhuur programma (niet-kerntaken)

Gelet op de omvang van de productieopgave van RWS blijft de inhuur op taken die bij de markt zijn belegd (de niet-kerntaken) substantieel. Voor het betrekken van externe capaciteit op niet-kerntaken geldt dat deze zoveel mogelijk op basis van op productafspraken gebaseerde contracten zal worden gedaan, tenzij dat om inhoudelijke of aansturingsredenen niet doelmatig is.

De inhuur op niet-kerntaken in het primaire proces wordt met name verantwoord op de post beheer en onderhoud in deze agentschapsbegroting en de artikelonderdelen aanleg en vervanging en renovatie in de begrotingen van het Infrastructuurfonds en het Deltafonds.

Tabel 85 Specificatie inhuur (bedragen x € 1.000)
 

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Apparaat (kerntaken)

89.844

82.786

81.399

76.291

71.601

71.601

Programma (niet-kerntaken)

108.255

107.346

105.716

105.258

105.258

105.258

Totaal

198.099

190.132

187.115

181.549

176.859

176.859

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan uit bezetting gerelateerde materiële kosten (o.a. ICT, huisvesting en diensten en middelen, zoals catering, schoonmaak en beveiliging) en areaal gerelateerde materiële kosten (o.a. auto’s weginspecteurs).

Beheer en onderhoud

Op deze post worden de externe productkosten voor verkeers- en watermanagement, beheer en onderhoud, servicepakketten, verkenningen en planuitwerkingen, landelijke taken, waterkwaliteitsprojecten, Caribisch Nederland, Omgevingswet en beleidsondersteuning- en advisering verantwoord.

Afschrijvingskosten

Dit betreft de reguliere afschrijvingskosten van zowel materiële als immateriële vaste activa.

Dotatie voorzieningen

Dit betreft de dotatie aan de voorziening groot onderhoud vaartuigen.

Rentelasten

Dit betreft de kosten van rentedragende leningen die bij het ministerie van Financiën zijn afgesloten. 

Tabel 86 Kasstroomoverzicht over het jaar 2021 (bedragen x € 1.000)
  

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

1.

Rekening courant RHB 1 januari + depositorekeningen

772.238

758.654

551.288

256.265

274.453

292.223

301.052

 

+/+ totaal ontvangsten operationele kasstroom

2.753.589

2.856.710

2.822.231

2.615.853

2.551.451

2.516.320

2.591.588

 

-/- uitgaven operationele kasstroom

‒ 2.756.018

‒ 3.029.169

‒ 3.107.085

‒ 2.587.343

‒ 2.521.305

‒ 2.485.226

‒ 2.558.665

2

Totaal operationele kasstroom

‒ 2.429

‒ 172.459

‒ 284.854

28.510

30.146

31.094

32.923

 

-/- totaal investeringen

‒ 19.781

‒ 25.543

‒ 38.314

‒ 43.562

‒ 49.184

‒ 58.820

‒ 74.802

 

+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen

1.106

      

3.

Totaal investeringskasstroom

‒ 18.675

‒ 25.543

‒ 38.314

‒ 43.562

‒ 49.184

‒ 58.820

‒ 74.802

 

-/- eenmalige uitkering aan moederdepartement

‒ 1.043

‒ 25.941

     
 

+/+ eenmalige storting door het moederdepartement

8.600

8.600

8.600

8.500

8.500

0

0

 

-/- aflossingen op leningen

‒ 17.127

‒ 16.293

‒ 16.855

‒ 16.640

‒ 18.412

‒ 19.325

‒ 20.925

 

+/+ beroep op leenfaciliteit

17.090

24.270

36.400

41.380

46.720

55.880

71.062

4.

Totaal financieringskasstroom

7.520

‒ 9.364

28.145

33.240

36.808

36.555

50.137

5.

Rekening courant RHB 31 december + depositorekeningen (=1+2+3+4)

758.654

551.288

256.265

274.453

292.223

301.052

309.310

Toelichting

Operationele kasstroom

Hieronder vallen de inkomsten en uitgaven uit de reguliere bedrijfsvoering.

Investeringskasstroom

Hieronder vallen de verkopen van activa en de nieuwe investeringen. De nieuwe investeringen hebben betrekking op het in stand houden van de activa van RWS. De hogere investeringen vanaf 2021 worden met name veroorzaakt door de investeringen in de steunpunten van RWS en het vlootvervangingsprogramma van de Rijksrederij.

Financieringskasstroom

Hieronder vallen alle geldstromen die gerelateerd zijn aan de financiering van het agentschap. RWS doet een beroep op de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën ter financiering van de investeringen. Daarnaast wordt in de begroting van het agentschap rekening gehouden met de aflossing op deze leenfaciliteit. De storting door moederdepartement betreft de aflossing van de langlopende vordering die RWS heeft op het moederdepartement. In 2020 is het surplus Eigen Vermogen (€ 25,9 miljoen) teruggestort naar het moederdepartement.

Tabel 87 Overzicht doelmatigheidsindicatoren

Omschrijving

2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

        

Apparaatskosten per eenheid areaal (bedragen x € 1)

       

Hoofdwegennet

27,61

28,55

28,95

28,81

29,48

29,68

29,73

Hoofdvaarwegennet

27,48

28,24

28,26

28,18

28,84

28,86

28,89

Hoofdwatersystemen

1,31

1,34

1,33

1,33

1,34

1,34

1,34

        

% Apparaatskosten ten opzichte van de omzet

       

% Apparaatskosten ten opzichte van de omzet

26%

25%

22%

27%

24%

27%

27%

        

Tarief per FTE (bedragen x € 1)

       

Tarief per FTE

130.335

128.627

130.173

130.494

130.101

129.385

129.485

        

Omzet agentschap per productgroep (bedragen x € 1.000)

       

Hoofdwatersystemen

497.471

522.704

516.091

443.673

453.931

451.291

507.087

Hoofdwegennet

1.338.431

1.424.110

1.553.886

1.225.628

1.186.706

1.158.409

1.191.037

Hoofdvaarwegennet

593.652

755.025

721.039

615.791

592.075

590.689

577.953

Overig

44.553

74.798

69.649

55.597

49.187

49.186

48.766

TOTAAL

2.474.107

2.776.637

2.860.665

2.340.689

2.281.899

2.249.575

2.324.843

        

Bezetting

       

FTE formatie*

9.333

9.513

9.434

9.290

9.250

9.250

9.250

% overhead

13,60%

13%

13%

13%

13%

13%

13%

        

Exploitatiesaldo (% van de baten)

       

Exploitatiesaldo (% van de baten)

1,60%

0,20%

0,20%

0,20%

0,20%

0,20%

0,20%

        

Gebruikerstevredenheid

       

Publieksgerichtheid

 

70%

70%

70%

70%

70%

70%

Gebruikerstevredenheid HWS

 

70%

70%

70%

70%

70%

70%

Gebruikerstevredenheid HWN

88%

80%

80%

80%

80%

80%

80%

Gebruikerstevredenheid HVWN

74%

75%

75%

75%

75%

75%

75%

        

Ontwikkeling PIN-waarden

       

Hoofdwatersystemen

100

100

100

100

100

100

100

Hoofdwegennet

100

100

100

100

100

100

100

Hoofdvaarwegennet

100

100

100

100

100

100

100

*Voor het jaar 2019 is de bezetting opgenomen.

       

Apparaatskosten per eenheid areaal

Deze indicator geeft informatie over hoe de kosten die het apparaat van RWS maakt voor verkeersmanagement en beheer en onderhoud zich ontwikkelen ten opzichte van het areaal.

Percentage apparaatskosten ten opzichte van de omzet

Deze indicator geeft de verhouding weer tussen de kosten van het apparaat en de totale omzet (zowel BLS als GVKA) van RWS.

Tarief per FTE

Deze indicator geeft de ontwikkeling weer van de kosten (personele kosten, materiele kosten, afschrijvingskosten en rentelasten) per formatieve ambtelijke FTE.

Omzet agentschap per productgroep

In de tabel is de omzet moederdepartement (inclusief de omzet nog uit te voeren werkzaamheden) uitgesplitst naar de verschillende netwerken.

Bezetting

FTE formatie: deze voorgeschreven indicator geeft aan hoe de ambtelijke formatie van RWS zich ontwikkelt.

Percentage overhead: deze indicator geeft aan welk deel van het ambtelijke personeel (in FTE) binnen RWS zich bezig houdt met de bedrijfsvoering. Bedrijfsvoering bevat alle processen die ondersteunend zijn aan de organisatie. Het streven is daarbij voortdurend een optimale kwalitatieve en kwantitatieve omvang van de bedrijfsvoering.

Exploitatiesaldo (% van de baten)

Deze voorgeschreven indicator toont de ontwikkeling van het saldo van baten en lasten als percentage van de totale baten. 

Gebruikerstevredenheid

Publieksgerichtheid: deze indicator geeft aan hoe tevreden onze gebruikers en partners over RWS zijn als publieke dienstverlenende organisatie. Dan gaat het over zaken als «luisteren; verwachtingenmanagement; aanspreekbaarheid; houding en gedrag en de wijze waarop wij communiceren».

Gebruikerstevredenheid (per netwerk): deze indicator geeft aan hoe tevreden onze gebruikers over de kwaliteit van de drie netwerken zijn. Denk daarbij aan veiligheid, doorstroming; kwaliteit infrastructuur en tijdige en betrouwbare informatievoorziening (gekoppeld aan de netwerken).

Ontwikkeling PIN-waarden

De ontwikkeling van de PIN-waarden (prestatie-indicatorwaarden) geeft een beeld hoe de ontwikkeling is in de toestand van het door RWS beheerde areaal. Het weergegeven cijfer betreft een index ten opzichte van het jaar 2018. De bijlage instandhouding bij de begrotingen van het Infrastructuurfonds en het Deltafonds biedt inzicht in instandhouding en de gehanteerde PIN-waarden.

5.2 Agentschap Inspectie Leefomgeving en Transport

Introductie

Het Ministerie van IenW kent een scheiding tussen beleid, uitvoering en toezicht. Het formuleren van beleid en wet- en regelgeving is primair belegd bij de beleidsdirectoraten-generaal. De toezichthoudende taken zijn bij IenW belegd bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). De ILT voert ook taken uit namens de Minister van Economische Zaken en Klimaat, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie en Veiligheid.

Producten en diensten

De producten en diensten van de ILT betreffen de toelating op de markt (vergunningen) en vervolgens de handhaving van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

De ILT zet haar schaarse capaciteit selectief in op de terreinen waar de maatschappelijke risico’s het grootst zijn en waar het handelen van de ILT het meeste effect kan sorteren. Een belangrijke pijler voor deze afweging is de ILT-Brede Risicoanalyse (IBRA). Deze ontwikkelde methode helpt de ILT om ordelijk te kiezen, op basis van maatschappelijke schade, aan welke taken zij prioriteit geeft en aan welke niet. De grootste risico’s worden door de ILT programmatisch aangepakt. De ILT gaat steeds meer in programma’s werken, met telkens de meest kansrijke combinatie van disciplines, specialisten en instrumenten. Daarbij worden verschillende instrumenten ingezet: van gerichte nalevingscommunicatie tot opsporing. In 2021 lopen de volgende programma’s gebaseerd op IBRA:

  • 1. Minder broeikasgassen

  • 2. Duurzame producten

  • 3. Bodem

  • 4. Onjuiste verwerking afvalstoffen

  • 5. Slim en veilig goederenvervoer over de weg

  • 6. Schoon schip

  • 7. Veilig en duurzaam Schiphol

  • 8. Veiligheid op het spoor

  • 9. Verstoring marktwerking bij taxivervoer

  • 10. Optimaliseren dienst- en vergunningverlening

  • 11. Regie en Toezicht op Externe Relaties en Producten

  • 12. Legionella

Een nadere toelichting op deze programma’s is te vinden in het Meerjarenplan 2021.

1. Vergunningverlening

Nieuwe toetreders tot een markt moeten aantonen dat ze aan de wettelijke eisen voldoen. Wordt daar aan voldaan, dan verleent de ILT één of meer vergunning(en) of certificaten. De wetgever verbindt door die keuze veiligheidseisen aan marktordeningsprincipes: zonder vergunning mag het bedrijf niet handelen.

2. Handhaving

Het handhaven van wet- en regelgeving geschiedt door middel van dienstverlening, toezicht en opsporing. Het zwaartepunt van de inspectieactiviteiten ligt op het terrein van het toezicht. De ILT kent de volgende toezichtsvormen:

  • Objectinspecties;

  • Administratiecontroles;

  • Audits;

  • Dienstverlening (meldingen, vragen)

3. Incident- en ongevalsonderzoek

Ongevallenonderzoek is bij ernstige ongevallen opgedragen aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV). In voorkomende gevallen levert de ILT expertise en deskundigen en soms (zoals bij scheepvaart en railvervoer) heeft de ILT een eigen taak bij het onderzoeken van ongevallen. Ongevallenonderzoek kan aanleiding zijn om de dienstverlening te vergroten en/of het toezicht te versterken. In ernstige gevallen van falen kan uit het onderzoek een toezichtmaatregel voortvloeien.

Incidenten en ongevallen vragen om een snelle respons en een gecoördineerde aanpak. Ondanks dat crisismanagement geen toezichtstaak is, is de (systeem)verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de crisisbeheersingstaak belegd bij de Inspecteur-generaal. Het betreft de preparatie, respons en (deels) nazorg van incidenten.

Tabel 88 De begroting van baten en lasten voor het jaar 2021 (bedragen x € 1.000)
 

Stand Slotwet t-2

Vastgestelde begroting, ontwerpbegroting of in voorkomende gevallen de 1e suppletoire begroting t-1

2021

2022

2023

2024

2025

Baten

       

Omzet

156.743

182.688

168.247

166.567

167.094

166.873

167.153

- waarvan omzet moederdepartement

131.945

157.988

143.547

141.867

142.394

142.173

142.453

- waarvan nog uit te voeren werkzaamheden

       

- waarvan omzet overige departementen

341

831

831

831

831

831

831

- waarvan omzet derden

24.457

23.869

23.869

23.869

23.869

23.869

23.869

Vrijval voorzieningen

2

0

0

0

0

0

0

Bijzondere baten

429

0

0

0

0

0

0

Rentebaten

0

0

0

0

0

0

0

Totaal baten

157.174

182.688

168.247

166.567

167.094

166.873

167.153

        

Lasten

       

Apparaatskosten

153.196

182.440

168.014

166.337

166.863

166.642

166.922

Personele kosten

112.148

126.654

127.234

125.282

125.671

125.508

125.508

- waarvan eigen personeel

104.567

113.479

120.861

120.052

120.052

120.052

120.052

- waarvan inhuur externen

7.581

12.941

6.154

5.014

5.402

5.239

5.239

- waarvan overige personele kosten

0

234

219

216

218

217

217

Materiële kosten

41.048

55.787

40.780

41.055

41.192

41.134

41.415

- waarvan apparaat ICT

1

235

221

217

218

218

218

- waarvan bijdrage aan SSO's

28.560

23.699

19.779

19.924

19.990

19.962

20.102

- waarvan overige materiële kosten

12.457

31.853

20.780

20.914

20.984

20.954

21.095

Beheer en Onderhoud

       

Afschrijvingskosten

574

131

123

122

122

122

122

Materieel

574

131

123

122

122

122

122

- waarvan apparaat ICT

0

0

0

0

0

0

0

- waarvan overige materiële afschrijvingskosten

       

Immaterieel

0

0

0

0

0

0

0

Dotaties voorzieningen

3.054

117

110

109

109

109

109

Overige kosten

0

0

0

0

0

0

0

Bijzondere lasten

45

0

0

0

0

0

0

Rentelasten

0

0

0

0

0

0

0

Totaal lasten

156.869

182.688

168.247

166.567

167.094

166.873

167.153

Saldo van baten en lasten gewone bedrijfsuitoefening

305

0

0

0

0

0

0

Agentschapsdeel Vpb-lasten

0

0

0

0

0

0

0

Saldo van baten en lasten

305

0

0

0

0

0

0

Toelichting

Omzet IenW

De omzet IenW is een vergoeding voor de productgroepen vergunningverlening en handhaving (toezicht, incidentmelding en onderzoek).

Tabel 89 Specificatie omzet IenW (x € 1.000)

Specificatie omzet IenW

Realisatie 2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Hoofdstuk XII

       

Omzet art 24 Handhaving en toezicht

131.498

144.870

130.431

128.747

129.269

129.048

129.328

Omzet art 97 Algemeen departement

12718

13.118

13.116

13.120

13.125

13.125

13.125

Totaal

144.216

157.988

143.547

141.867

142.394

142.173

142.453

De ILT ontvangt in 2021 een hogere structurele agentschapsbijdrage (€ 9,8 miljoen). Deze extra bijdragen zijn noodzakelijk voor het uitvoeren van nieuwe taken en het intensiveren van bestaande taken; daarnaast betreft het eveneens de loon- en prijsbijstelling 2021. Op basis van de ILT-brede risico analyse (IBRA) worden de nieuwe medewerkers daar ingezet, waar het risico hoog is en waar de inzet vergroot moet worden om tot een voldoende niveau van toezicht te komen. De focus verschuift daarbij van reguliere werkzaamheden naar een meer programmatische aanpak.

Omzet overige departementen

De omzet afkomstig van andere departementen betreft de middelen voor het toezicht op naleving van de Wet normering topinkomens in opdracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ook zet de ILT, in opdracht van dezelfde Minister, haar werkzaamheden voort op het gebied van de handhaving van de naleving van de verplichtingen met betrekking tot het energielabel in het kader van de Europese richtlijn energieprestatie van gebouwen.

Omzet derden

De opbrengsten derden betreffen de doorberekende kosten aan de afnemers van de vergunningen en overige externe opdrachten. Het toezicht op de woningcorporaties wordt doorbelast aan de sector en is ook opgenomen onder omzet derden (raming 2021: € 14,3 miljoen).

Tabel 90 Specificatie omzet derden (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie 2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Opbrengsten vergunningverlening

9.284

9.065

9.065

9.065

9.065

9.065

9.065

Opbrengsten woningcorporaties

13.773

14.691

14.304

14.304

14.304

14.304

14.304

Overige opbrengsten

960

500

500

500

500

500

500

Totaal omzet derden

24.017

24.256

23.869

23.869

23.869

23.869

23.869

Lasten

Personele kosten

De ILT ontvangt in 2021 een hogere agentschapsbijdrage. Op basis van de ILT-brede risico analyse (IBRA) worden de nieuwe medewerkers daar ingezet, waar het risico hoog is en waar de inzet vergroot moet worden om tot een voldoende niveau van toezicht te komen. De focus verschuift daarbij van reguliere werkzaamheden naar een meer programmatische aanpak. De externe inhuur betreft voornamelijk inhuur op ICT-terrein.

Tabel 91 Specificatie personele kosten
 

Realisatie 2019

2020

2021

2022

2023

2024

2025

Aantal FTE

1.149

1.184

1.262

1.264

1.264

1.264

1.264

Eigen personele kosten (x € 1.000)

104.567

113.479

120.861

120.052

120.052

120.052

120.052

Inhuur (x € 1.000)

7.581

12.941

6.154

5.014

5.402

5.239

5.239

Totale kosten

113.297

126.420

127.015

125.066

125.453

125.290

125.290

Materiële kosten

De materiële kosten omvatten onder andere ICT, huisvesting, opleidingen en overige kosten voor middelen ten behoeve van de uitvoering van de inspectietaken. De eerder begrote kostendalingen op huisvesting en ICT-beheer worden vanaf 2021 en verder gerealiseerd.

De organisatieverandering bij ILT is in 2020 afgerond. Onder meer het programmatisch werken wordt geïmplementeerd zoals in het Meerjarenplan ILT 2021 verder wordt toegelicht. Daarnaast wordt het IV- landschap verder vernieuwd. Dit levert de komende jaren naar verwachting besparingen op de ICT-kosten op, afhankelijk van het tempo waarmee de verouderde applicaties kunnen worden vervangen en stopgezet. Mede daardoor kunnen de kosten voor externe ICT-inhuur worden teruggebracht.

Tabel 92 Kasstroomoverzicht over het jaar 2021 (x € 1.000)
  

Stand slotwet t-2

Vastgestelde begroting, ontwerpbegroting of in voorkomende gevallen de 1e suppletoire begroting t-1

2020

2021

2022

2023

2024

1.

Rekening courant RHB 1 januari +  depositorekeningen

26.542

34.721

39.825

39.825

39.825

39.825

39.825

 

+/+ totaal ontvangsten operationele kasstroom

611

157.174

163.931

163.613

163.713

164.391

164.414

 

-/- totaal uitgaven operationele kasstroom

6.359

‒ 137.201

‒ 178.609

‒ 163.413

‒ 163.513

‒ 164.191

‒ 164.214

2.

Totaal operationele kasstroom

6.970

19.973

‒ 14.678

200

200

200

200

 

-/- totaal investeringen

‒ 5

‒ 9

‒ 200

‒ 200

‒ 200

‒ 200

‒ 200

 

+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen

114

18

     

3.

Totaal investeringskasstroom

109

9

‒ 200

‒ 200

‒ 200

‒ 200

‒ 199

 

-/- eenmalige uitkering aan moederdepartement

       
 

+/+ eenmalige storting door moederdepartement

1.100

     
 

-/- aflossingen op leningen

       
 

+/+ beroep op leenfaciliteit

4.

Totaal financieringskasstroom

1.100

5.

Rekening courant RHB 31 december + stand  depositorekeningen (=1+2+3+4)

34.721

54.703

24.947

39.825

39.825

39.825

39.826

Toelichting

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in de voorzieningen.

Investeringskasstroom

De investeringenkasstroom is naar verwachting beperkt omdat de ILT overgaat van eigen auto’s naar leaseauto’s. De resterende investeringen betreffen bedrijfsspecifieke apparatuur.

Financieringskasstroom

Gelet op de beschikbare liquiditeiten is het doelmatig om de beperkte investeringen te financieren met eigen kasmiddelen.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren

Tabel 93 Overzicht doelmatigheidsindicatoren
 

Stand slotwet t-2

Vastgestelde begroting t-1

2021

2022

2023

2024

2025

Omschrijving Generiek Deel

       

1. Kostprijzen per product (groep)

       

- Handhaving

129.094

151.631

139.645

138.251

138.688

138.505

138.737

- Vergunningverlening

26.860

31.057

28.602

28.316

28.406

28.368

28.416

2. Tarieven/uur

       

- Handhaving

144

142

142

145

145

146

146

- Vergunningverlening

142

134

131

132

132

133

133

3. Omzet per productgroep (PxQ)

       

- Handhaving

125.386

151.631

139.645

138.251

138.688

138.505

138.737

- Vergunningverlening

13.169

12.949

15.034

14.750

14.836

14.793

14.841

4. FTE-totaal (excl. externe inhuur)

1.103

1.184

1.262

1.264

1.264

1.264

1.264

(excl. externe inhuur)

       

5. Saldo van baten en lasten (%)

‒ 2,29%

0,00%

0,00%

0,00%

0,00%

0,00%

0,00%

        

6. Kwaliteitsindicator 1: doorlooptijd vergunning

n.b.

95%

95%

95%

95%

95%

95%

7. Kwaliteitsindicator 2: wachttijden informatiecentrum

27 sec.

< 20 sec.

80% < 35 sec.

80% < 35 sec.

80% < 35 sec.

80% < 35 sec.

80% < 35 sec.

Omschrijving Specifiek Deel

       

8. Kwaliteit Handhaving:

       

Klachten (bezwaar en beroep)

787

1000

1000

1000

1000

1000

1000

Gegrond verklaard (%)

n.b.

0%

0%

0%

0%

0%

0%

Toelichting

Bovenstaand overzicht bevat de doelmatigheidsindicatoren van de ILT en is opgesteld conform de Rijksbegrotingsvoorschriften.

De kwaliteitsindicatoren (6, 7 en 8) betreffen de kwaliteit van vergunningverlening, dienstverlening en handhaving. Aangezien «gegronde klachten» in het Inspectieproces niet bestaan, cq. van de klachten niet formeel wordt vastgesteld of deze wel of niet gegrond zijn, is deze vervangen door «bezwaar- en beroepszaken». De ILT streeft naar 0% gegrond verklaarde bezwaren en beroepen.

5.3 Agentschap Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut

Introductie

Het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) adviseert en waarschuwt de samenleving om risico’s met een atmosferische of seismische oorsprong terug te dringen. Het KNMI ontwikkelt daartoe hoogwaardige kennis, verricht waarnemingen, en zet die om in producten en diensten die de veiligheidsrisico’s verminderen, bij­dragen aan een duurzame samenleving en economische mogelijkheden bevorderen.

Per 1 januari 2016 is de Wet taken meteorologie en seismologie in werking getreden.

Producten en diensten

De samenleving wordt steeds gevoeliger voor extreem weer, klimaatverandering, luchtkwaliteit, vulkaanuitbarstingen en aardbevingen. Om deze toegenomen risico’s zoveel mogelijk te helpen beperken past het KNMI het concept van de risico-reductie-cyclus toe.

We bewaken en waarschuwen, maar we geven ook adviezen en handelingsperspectieven voor zowel acute als toekomstige gevaren. Daarbij trekken we actief lessen uit gebeurtenissen om toekomstige adviezen nog beter te maken en zo tot risico reductie te komen. Dit doen we samen met onze omgeving: het algemene publiek, overheden en (weer)bedrijven. We innoveren permanent onze dienstverlening en creëren daarbij (duurzame) economische kansen voor het bedrijfsleven terwijl we bijdragen aan een veilig, bereikbaar en leefbaar Nederland.

Het KNMI heeft zijn producten en diensten ingedeeld in de productgroepen Meteorologie en Seismologie. Daarnaast wordt Aardobservatie als product onderscheiden. Meetbare gegevens voor deze productgroepen zijn opgenomen in beleidsartikel 23.

<
Tabel 94 Begroting van baten-lastenagentschap voor het jaar 2021 (bedragen x € 1.000)
 

Stand Slotwet 2019

Vastgestelde begroting, ontwerpbegroting of in voorkomende gevallen de 1e suppletoire begroting 2020

2021

2022

2023

2024

2025

Baten

       
        

Omzet

85.950

89.053

87.491

87.787

81.180

81.162

79.831

- waarvan omzet moederdepartement

57.918

57.813

53.953

54.235

47.261

47.543

46.212

- waarvan omzet overige departementen

2.419

3.005

3.005

3.005

3.372

3.372

3.372

- waarvan omzet derden

25.613

28.235

30.533

30.547

30.547