Regeling van de Minister van Infrastructuur en Milieu, van 27 juni 2017, nr. IENM/BSK-2017/67339, houdende regels voor de verstrekking van een tijdelijke subsidie aan het International Groundwater Resources Assessment Centre (Tijdelijke subsidieregeling IGRAC 2016-2021)

De Minister van Infrastructuur en Milieu,

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, onderdeel g, 4, eerste en tweede lid, en 5 van de Kaderwet subsidies I en M en de artikelen 2, eerste lid, en 4 van het Kaderbesluit subsidies I en M;

BESLUIT:

Artikel 1. Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

IGRAC:

Stichting International Groundwater Resources Assessment Centre;

Minister:

Minister van Infrastructuur en Milieu;

subsidieontvanger:

IGRAC.

Artikel 2

  • 1. De Minister kan voor de periode van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2021 op aanvraag per twee boekjaren subsidie verstrekken aan de subsidieontvanger voor het verrichten van niet-economische activiteiten door IGRAC als bedoeld in artikel 6 van het op 6 december 2016 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO) inzake het International Groundwater Resources Assessment Centre in Nederland als een centrum onder auspiciën van UNESCO (categorie 2) (Trb. 2016, 198).

  • 2. Voor activiteiten van IGRAC als bedoeld in het eerste lid, wordt geen subsidie verstrekt voor zover voor dergelijke activiteiten een subsidie is of wordt verstrekt door een ander bestuursorgaan dan wel hiervoor andere inkomsten van derden zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen.

Artikel 3

Afdeling 4.2.8. van de Algemene wet bestuursrecht, met uitzondering van de artikelen 4:60 en 4:73 van de Algemene wet bestuursrecht, is van toepassing op aan de subsidieontvanger verstrekte subsidies.

Artikel 4

Het subsidieplafond bedraagt voor de jaren 2016 tot en met 2021 maximaal € 2.960.000,–.

Artikel 5

  • 1. Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de naar het oordeel van de Minister noodzakelijke, rechtstreeks aan de activiteiten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, toe te rekenen en door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten.

  • 2. Subsidiabele kosten kunnen ook betrekking hebben op de voor indiening van de subsidieaanvraag gemaakte kosten in 2016 en 2017.

Artikel 6

  • 1. De aanvraag tot subsidie voor twee aaneengesloten boekjaren wordt uiterlijk op 1 november voorafgaand aan de twee boekjaren waarvoor subsidie wordt aangevraagd schriftelijk ingediend bij de Minister per adres Postbus 93144, 2509 AC Den Haag.

  • 2. De aanvraag tot subsidie voor de boekjaren 2016 en 2017 wordt ingediend binnen een maand na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin deze regeling is geplaatst.

  • 3. Onverminderd artikel 4:65 van de Algemene wet bestuursrecht gaat de aanvraag vergezeld van een liquiditeitsbegroting.

Artikel 7

In aanvulling op artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de Minister de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel de aanvraag niet voldoet aan artikel 2, eerste lid.

Artikel 8

De Minister geeft de beschikking tot subsidieverlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 9

Voor zover de subsidie wordt verleend ten laste van de nog niet door de Staten-Generaal aangenomen rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Milieu, wordt in de beschikking tot subsidieverlening vermeld dat de subsidieverlening plaatsvindt onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld in de wet tot vaststelling van de rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Milieu.

Artikel 10

  • 1. In aanvulling op de verplichtingen op grond van de Algemene wet bestuursrecht is de subsidieontvanger verplicht tot:

    • a. het verlenen van medewerking aan een onderzoek naar de rechtmatige en doelmatige aanwending van de subsidiegelden, dat wordt verricht namens of in opdracht van de Minister of door de Algemene Rekenkamer en het desverlangd verstrekken van alle informatie aan degene die met dit onderzoek is belast;

    • b. het de Minister vooraf schriftelijk op de hoogte stellen in geval bekendheid wordt gegeven aan projecten, producten of standpunten met een politiek gevoelig of belangrijk beleidsmatig karakter;

    • c. het in acht nemen van het bij de subsidiebeschikking gevoegde controleprotocol;

    • d. het uitvoeren van de activiteiten op een neutrale, objectieve en niet-discriminatoire wijze;

    • e. het niet concurreren met de dienstverlening die op de markt door commerciële partijen wordt aangeboden bij het uitvoeren van de activiteiten;

    • f. het voor een ieder zonder onderscheid toegankelijk laten zijn van de activiteiten, alsmede de resultaten daarvan;

    • g. geen individuele ondernemingen te bevoordelen met de activiteiten en de resultaten van de activiteiten kosteloos publiekelijk ter beschikking te stellen;

    • h. opdrachtverlening aan derden op basis van transparante criteria en marktconforme tarieven;

    • i. het onverwijld doen van een schriftelijke melding aan de Minister van alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie en op de rechtmatige en de doelmatige aanwending;

    • j. het onverwijld doen van een schriftelijke melding aan de Minister zodra aannemelijk is dat de gesubsidieerde activiteiten niet, niet tijdig of niet geheel zullen worden verricht of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan; en

    • k. het vormen van een egalisatiereserve.

  • 2. Indien naast de niet-economische activiteiten ook economische activiteiten worden verricht, dienen beide soorten activiteiten en de financiering ervan in de boekhouding te worden onderscheiden.

  • 3. Tevens draagt de subsidieontvanger ervoor zorg dat:

    • a. een administratie wordt gevoerd die zodanig is ingericht dat een gescheiden administratie van kosten en baten wordt gevoerd voor de gesubsidieerde activiteiten enerzijds en de overige activiteiten anderzijds; en

    • b. een onderzoek als bedoeld in artikel 4:79, eerste lid, van de Algemenen wet bestuursrecht wordt uitgevoerd.

Artikel 11

De Minister kan bij de beschikking tot subsidieverlening verplichtingen opleggen met betrekking tot:

  • a. het geven van bekendheid aan de gesubsidieerde projecten en producten alsmede aan de resultaten ervan;

  • b. het zonder vergoeding aan de Minister of een door de Minister aangewezen derde verstrekken van door de Minister benodigde, op gesubsidieerde projecten en producten gerichte informatie;

  • c. het verkrijgen van andere financiële middelen;

  • d. het uitbrengen van een verslag omtrent de voortgang van de uitvoering van de activiteiten steeds na afloop van een periode van twaalf maanden;

  • e. andere verplichtingen die de Minister wenselijk acht ter verwezenlijking van het doel van de subsidie; of

  • f. de omvang van de egalisatiereserve.

Artikel 12

  • 1. De Minister kan een voorschot verlenen. De beschikking daartoe wordt ambtshalve gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening gegeven.

  • 2. Het voorschot wordt uitgekeerd in termijnen waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking worden bepaald met inachtneming van de liquiditeitsbegroting, bedoeld in artikel 6, derde lid.

  • 3. De Minister verleent geen voorschot indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan ingevolge de subsidieverlening voor hem geldende verplichtingen, dan wel indien de subsidieontvanger failliet is verklaard of hem surseance van betaling is verleend of op hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, dan wel een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend.

  • 4. Voor het jaar 2016 is het voorschot in de beschikking voor het jaar 2016 opgenomen.

Artikel 13

De subsidieontvanger behoeft toestemming van de Minister voor:

  • a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;

  • b. het wijzigen van de statuten;

  • c. het ontbinden van de rechtspersoon IGRAC; of

  • d. het doen van aangifte tot faillissement of het aanvragen van surseance van betaling.

Artikel 14

  • 1. De subsidieontvanger dient de aanvraag tot subsidievaststelling in bij de Minister binnen dertien weken volgend op het tweede boekjaar waarvoor de subsidie is verleend.

  • 2. De aanvraag gaat vergezeld van:

    • a. het activiteitenverslag dat tevens voldoet aan artikel 4:80, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

    • b. het financieel verslag;

    • c. een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 4:79, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 15

  • 1. De Minister geeft een beschikking tot subsidievaststelling binnen tweeëntwintig weken na ontvangst van de aanvraag tot subsidievaststelling.

  • 2. Indien de beschikking niet binnen tweeëntwintig weken kan worden gegeven, stelt de Minister betrokkenen daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking tegemoet kan worden gezien.

  • 3. De Minister is bevoegd tot ambtshalve vaststelling van de subsidie indien de subsidieontvanger niet tijdig de aanvraag tot vaststelling heeft ingediend.

Artikel 16

De omvang van de egalisatiereserve aan het einde van het laatste boekjaar wordt bestemd ten gunste van de Minister ingeval van beëindiging van de subsidieverstrekking. De subsidieontvanger draagt in het laatste geval zorg voor storting van het bedrag binnen een door de Minister te stellen termijn.

Artikel 17

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 2016.

  • 2. Deze regeling vervalt met ingang van 1 januari 2022, met dien verstande dat

    zij van toepassing blijft op de reeds verleende subsidie.

Artikel 18

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke subsidieregeling IGRAC 2016-2021.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

TOELICHTING

Algemeen

Achtergrond doel en aanleiding

Het uitputten van grondwatervoorraden is wereldwijd een toenemend, maar onderbelicht, probleem in de wereld. Dit komt mede door de ‘onzichtbaarheid’ van grondwater en het gebrek aan informatie. Stichting International Groundwater Resources Assessment Centre (hierna: IGRAC) is een gespecialiseerde organisatie op het gebied van grondwaterproblematiek en vervult een essentiële rol in de beantwoording van de vele kennisvragen.

Op grote schaal vindt overexploitatie van grondwater plaats, in het bijzonder rond de grote steden. Dit resulteert in bodemdaling, verdroging, verzilting en drinkwatertekort. In lijn met de doelstellingen die zijn vastgelegd in de Internationale Waterambitie (Kamerstukken II 2015/2016, 32 605, nr. 177) kan IGRAC een zinvolle bijdrage leveren aan de wereldwijde beschikbaarheid van relevante informatie en kennis op het gebied van grondwater en een duurzaam gebruik en beheer. In het licht van de werkzaamheden van IGRAC is het daarom gepast om IGRAC financieel te blijven steunen. Deze subsidieregeling strekt daartoe. De Tijdelijke subsidieregeling IGRAC is per 1 januari 2016 vervallen.

IGRAC komt voort uit een initiatief van de waterprogramma’s van de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO).

De status van IGRAC is in november 2007 vastgesteld tijdens de 34e Algemene Conferentie van UNESCO. Dit houdt in dat er gebruikgemaakt kan worden van de naam, het logo en de netwerken van UNESCO. Het centrum maakt echter institutioneel geen deel uit van UNESCO en ontvangt ook geen structurele financiële UNESCO-bijdrage.

De status van IGRAC en de afspraken tussen Nederland en UNESCO betreffende IGRAC zijn vastgelegd in het op 15 november 2011 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur inzake het vestigen en functioneren van het "International Groundwater Resources Assessment Centre" in Nederland als een categorie 2 centrum onder auspiciën van UNESCO (Trb. 2011, 256). Dit verdrag zou op 21 augustus 2016 eindigen. Bij briefwisseling tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur is op 19 augustus 2016 het verdrag met een periode van een jaar verlengd tot 21 augustus 2017 (Trb. 2016, 129) (Kamerstukken II 2015/16, 30 952, nr. 247). Vervolgens is onderhandeld over een vervolgverdrag voor de periode 2017-2021. Dat (vervolg)verdrag is het op 6 december 2016 te Parijs tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Organisatie van de Verenigde Naties voor Onderwijs, Wetenschap en Cultuur (UNESCO) inzake het International Groundwater Resources Assessment Centre in Nederland als een centrum onder auspiciën van UNESCO (categorie 2) (Trb. 2016, 198).

Artikel 6 van dat verdrag geeft de missie van IGRAC, om bij te dragen aan de wereldwijde beschikbaarheid van relevante informatie en kennis op het gebied van grondwatervoorraden wereldwijd, in het bijzonder in ontwikkelingslanden, met de bedoeling duurzaam gebruik en beheer van grondwatervoorraden te ondersteunen, de rol van grondwater binnen integraal waterbeheer te bevorderen en de functie van grondwater voor ecosystemen wereldwijd te verduidelijken.

In het genoemde artikel 6, eerste en tweede lid, zijn de doelen en concrete activiteiten beschreven, te weten:

  • bijdragen aan het realiseren van de strategische doelen van UNESCO en in het bijzonder de implementatie van het Internationale Hydrologische Programma van UNESCO (UNESCO IHP) door bij te dragen aan de beschikbaarheid van relevante informatie en kennis over de wereldwijde grondwatervoorraden.

  • het promoten van duurzaam grondwatergebruik en management door het ontwikkelen van tools om internationale uitwisseling van kennis te bevorderen in overeenstemming met UNESCO’s Open Access Policy.

Deze regeling beoogt IGRAC in staat te stellen de niet-economische activiteiten die het IGRAC gaat verrichten ter uitvoering van deze missie financieel te ondersteunen.

Continuïteit IGRAC

Door het vervallen van de Tijdelijke subsidieregeling IGRAC per 1 januari 2016 is het noodzakelijk voor de continuering van het uitvoeren van de activiteiten van IGRAC om een nieuwe regeling op te stellen. Ten behoeve van deze continuïteit van het voortbestaan van IGRAC is bij beschikking van 8 september 2016 (kenmerk PVW4S16066) een anticiperende subsidie verleend op basis van de Algemene wet bestuursrecht (artikel 4:23, derde lid, onderdeel a, van de Algemene wet bestuursrecht; hierna Awb). De onderhavige regeling omvat mede de desbetreffende subsidiebeschikking.

Wettelijke grondslag

De Kaderwet subsidies I en M (artikel 3, eerste lid, onderdeel g) geeft de mogelijkheid om bij ministeriële regeling subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in het beleid inzake water. Deze wet vormt de wettelijke basis voor de onderhavige regeling. Verder is de grondslag voor deze regeling gelegen in het Kaderbesluit subsidies I en M. In het Kaderbesluit subsidies I en M is opgenomen dat de hoofdstukken 3 tot en met 11 van dat besluit niet van toepassing zijn op per boekjaar verstrekte subsidies (artikel 2, tweede lid, onderdeel a). Van dergelijke subsidies is sprake in de onderhavige regeling.

De afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Awb zijn van rechtswege van toepassing op de subsidieverstrekking. De Awb geeft in artikel 4:67, eerste lid, van de Awb de mogelijkheid afdeling 4.2.8 van toepassing te verklaren op per één of meerdere boekjaren verstrekte subsidies. Dit is in artikel 3 van de regeling gebeurd. Gekozen is voor een subsidie per twee boekjaren.

Subsidieplafond

Er is een subsidieplafond voor de jaren 2016-2021 van totaal maximaal € 2.960.000,–. Het voorschot voor 2016 is reeds uit dit bedrag betaald.

Uitvoering

Deze regeling wordt uitgevoerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, onderdeel van het Ministerie van Economische Zaken. Mandaat en machtiging daartoe is verleend in het Besluit mandaat, volmacht en machtiging algemeen directeur Rijksdienst voor Ondernemend Nederland op het terrein van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu 2015.

Administratieve lasten

De subsidieregeling is in hoofdzaak een voortzetting van de Tijdelijke subsidieregeling IGRAC. De totale administratieve lasten komen op circa € 35.960,– per jaar. Dit is circa 1,4% van het subsidiebedrag in de periode 2016-2021.

Advisering en consultatie

Er heeft geen internetconsultatie plaatsgevonden, omdat hier sprake is van een ministeriële regeling die geen significante verandering brengt in de rechten en plichten van burgers, bedrijven en instellingen of die grote gevolgen heeft voor de uitvoeringspraktijk. Op grond van het kabinetsstandpunt inzake internetconsultatie1 kon internetconsultatie achterwege blijven.

Voorhangprocedure

Op grond van artikel 24a, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2001 bevat een subsidieregeling een tijdstip waarop die vervalt dat niet later ligt dan het tijdstip waarop na de inwerkingtreding vijf jaren zijn verstreken. Een regeling van langere duur behoeft een zogenaamde voorhang bij de Tweede Kamer (vijfde lid). De Comptabiliteitswet 2001 bepaalt eveneens dat een voorhang verplicht is als de inhoud van subsidieregeling in belangrijke mate overeenkomt met een eerdere subsidieregeling. Deze regeling heeft een langere duur dan vijf jaar en komt in belangrijke mate overeen met de reeds vervallen Tijdelijke subsidieregeling IGRAC.

Een ontwerp van deze regeling is op 13 april 2017 aangeboden bij de Tweede Kamer (TK Kamerstukken 32 605, nr. 206). Bij brief van 13 juni 2017 zijn de door de leden van de VVD, CDA en de PVV gestelde vragen beantwoord. Vervolgens heeft de Tweede Kamer aangegeven geen nader overleg te behoeven. De gestelde vragen hebben niet geleid tot wijziging van de regeling.

Toelichting langere duur en voortzetting

IGRAC heeft de afgelopen vijf jaar gewerkt aan internationale kennisontwikkeling op het gebied van mondiale grondwaterwaterproblematiek en het belang van duurzaam gebruik van grondwater. Hiervoor heeft IGRAC een subsidie op grond van de Tijdelijke subsidieregeling IGRAC ontvangen.

Naar aanleiding van de bereikte resultaten hebben, zoals hiervoor aangegeven, UNESCO en het Koninkrijk der Nederlanden een nieuwe samenwerkingsovereenkomst afgesloten voor de jaren 2016 tot en met 2021, die beantwoordt aan de toenemende grondwaterproblematiek in de wereld en met name het stedelijk gebied. Het Verenigde Naties-karakter van de taken van IGRAC bepaalt dat het (een UNESCO categorie 2 instelling) alleen kan werken op basis van overheidsfinanciering. Een voortzetting van de subsidierelatie met IGRAC is gelet op de internationale afspraken dus gewenst. Hiertoe dient deze subsidieregeling.

Omdat de samenwerkingsovereenkomst geldt voor zes jaar wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid van artikel 24a Comptabiliteitswet 2001 om een subsidieregeling voor een periode van zes jaar vast te stellen. Gelet op de doelstelling van de samenwerking is een periode van zes jaar waarop de subsidieregeling van toepassing is wenselijk voor de rechtszekerheid van het bestaan van IGRAC en de continuïteit van de uitvoering van de overeenkomst. In 2020 zal, in overeenstemming met artikel 24a, vijfde lid, onderdeel b, van de Comptabiliteitswet 2001, een verslag over de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de subsidie aan de Tweede Kamer worden gezonden.

Vaste verandermomenten

De continuïteit van de werkzaamheden van IGRAC maken het wenselijk dat de inwerkingtreding op korte termijn geschiedt, zodat gebruik gemaakt wordt van de uitzondering van de vaste veranderingmomenten op grond van aanwijzing 174, vierde lid, aanhef en onderdeel a, van de Aanwijzingen voor de regelgeving.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Dit artikel geeft aan voor welke activiteiten subsidie kan worden verleend. Zie hiervoor het algemene deel van de toelichting. Tevens is in het tweede lid een anticumulatiebepaling opgenomen.

Artikel 4

Dit artikel geeft aan welk bedrag aan subsidie maximaal wordt verstrekt in de gehele subsidieperiode (2016-2021), te weten € 2.960.000,–.

Artikel 5

Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen de naar het oordeel van de Minister noodzakelijke, rechtstreeks aan de activiteiten als bedoeld in artikel 2 toe te rekenen en door de subsidieontvanger gemaakte en betaalde kosten. Deze zullen bij de subsidievaststelling worden bepaald. De anti-cumulatiebepaling van artikel 2, tweede lid, wordt hierbij betrokken. Dit betekent dat andere verkregen subsidies in mindering worden gebracht op de uiteindelijke subsidie, evenals andere eigen inkomsten als het gaat om dezelfde activiteiten.

Een deel van de subsidiabele kosten is al vanaf begin 2016 gemaakt, dat wil

zeggen voorafgaand aan de subsidieaanvraag. In het tweede lid van dit artikel wordt voorzien dat deze kosten voor subsidie in aanmerking komen.

De eerste subsidieaanvraag na het vervallen van de Tijdelijke subsidieregeling IGRAC dateert van 25 juli 2016. Er is inmiddels ook een subsidie verleend op 8 september 2016. Na de inwerkingtreding van de onderhavige regeling zal de huidige beschikking tot subsidieverlening worden afgestemd op de onderhavige regeling. De beschikking wordt gewijzigd in die zin dat de inhoud ervan in overeenstemming wordt gebracht met deze regeling.

Artikel 6

De subsidieverlening geschiedt op aanvraag voor twee boekjaren tezamen. Dit artikel bepaalt in het derde lid in aanvulling op artikel 4:61 van de Awb welke bescheiden dienen te worden bijgevoegd, alsmede de inhoud ervan. Artikel 4:65 van de Awb bevat een verplichting om bij de aanvraag mededeling te doen van eventuele andere aangevraagde subsidies voor dezelfde projecten en producten.

Ingevolge artikel 4:61, van de Awb dient de aanvraag tevens het activiteitenplan en een begroting te bevatten.

Artikel 7

De implicatie van artikel 7 is dat op andere wijze verkregen inkomsten, waaronder andere inkomsten van derden zonder tegenprestatie, worden afgetrokken van de uiteindelijke subsidieverlening (artikel 2, tweede lid).De subsidie wordt, zoals ook eerder aangegeven, louter voor niet-economische activiteiten verstrekt (artikel 2, eerste lid).

Artikel 9

De Awb maakt het mogelijk in de beschikking een begrotingsvoorbehoud op te nemen (artikel 4:34 van de Awb). In dit artikel is hiervan gebruikgemaakt. Op grond van dit voorbehoud kan de Minister de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger verlagen (artikel 4:50 van de Awb) indien in de jaarlijks door de Staten-Generaal vast te stellen rijksbegroting (onderdeel Infrastructuur en Milieu) onvoldoende gelden zijn opgenomen voor het betreffende jaar. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een financiële taakstelling van het Rijk. Het eventueel beroep op een begrotingsvoorbehoud moet door de Minister binnen vier weken na het aannemen van de begrotingswet worden gedaan (artikel 4:34, derde lid, Awb).

Artikel 10

In dit artikel zijn de verplichtingen opgenomen van de subsidieontvanger. Daarnaast gelden uiteraard de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht. In het bijzonder nog dat het onderzoek als bedoeld in artikel 4:79, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt uitgevoerd en dat dit onderzoek geschiedt met inachtneming van hetgeen daarover is bepaald in het controleprotocol.

Artikel 11

Bij de subsidieverlening kunnen de verplichtingen opgenomen in dit artikel worden opgelegd.

Artikel 12

Dit artikel geeft aan dat een voorschot kan worden verleend. Het voorschot dat is verleend op basis van de beschikking van september 2016 is reeds betaald.

Artikel 14

Ter afronding van het subsidieproces dient IGRAC een aanvraag in tot subsidievaststelling. Het tweede lid noemt de bescheiden die moeten worden bijgevoegd naast het bepaalde in artikel 4:75, eerste lid, van de Awb. Het activiteitenverslag en het financieel verslag zijn op basis van dat artikel verplicht.

Artikel 4:79 van de Awb maakt het mogelijk dat de accountantscontrole zich eveneens uitstrekt tot de vraag of IGRAC zich heeft gehouden aan verplichtingen die in het kader van de subsidieverstrekking zijn gesteld. Van deze mogelijkheid wordt gebruikgemaakt. Daarbij gaat het om verplichtingen die voortvloeien uit de Awb, maar ook uit de onderhavige subsidieregeling.

Artikel 18

Het eerste lid voorziet in een terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2016, omdat de activiteiten toen zijn gestart. Omdat er vooruitlopend op de subsidieregeling in 2016 een subsidie is verleend, wordt aan deze regeling terugwerkende kracht gegeven. De in artikelen 8 en 9 opgenomen verplichtingen zijn ook al in de eerder genomen subsidiebeschikking opgenomen, zodat geen sprake is van een belastende regeling.

Het tweede lid bevat een overgangsbepaling. De regeling vervalt per 1 januari 2022, maar blijft in verband met de afwikkeling van de reeds verleende subsidie van toepassing op die subsidie. Dit is met name van belang voor de subsidievaststelling.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus


X Noot
1

Kamerstukken II 2009/10, 29 279, nr. 114 en Kamerstukken II 2012/13, 29 362, nr. 224.

Naar boven