34 300 XIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Economische Zaken (XIII) en het Diergezondheidsfonds (F) voor het jaar 2016

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

A.

Artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel

3

B.

Begrotingstoelichting

4

1.

Leeswijzer

4

2.

Het Beleid

7

2.1

De Beleidsagenda

7

2.1.1

Overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren

21

2.1.2

Belangrijkste mutaties ontwerpbegroting 2016

23

2.1.3

Meerjarenplanning Beleidsdoorlichtingen

26

2.1.4

Overzicht van risicoregelingen

28

2.2.

De Beleidsartikelen

36

 

11 Goed functionerende economie en markten

36

 

12 Een sterk innovatievermogen

44

 

13 Een excellent ondernemingsklimaat

59

 

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

73

 

16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

90

 

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

107

 

18 Natuur en regio

115

 

19 Toekomstfonds

128

2.3.

De niet-beleidsartikelen

134

 

40 Apparaat

134

 

41 Nominaal en onvoorzien

138

3.

De agentschappen

139

3.1

Aansluiting raming begroting agentschappen met financiering door moederdepartement EZ

139

3.2

Agentschap Telecom (AT)

141

3.3

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

146

3.4

Dienst Landelijk Gebied (DLG)

150

3.5

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

152

3.6

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

158

4.

Begroting Diergezondheidsfonds

164

4.1

Beleidsartikel 1 Bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

165

5.

Bijlagen

174

5.1

Bijlage ZBO’s en RWT’s

174

5.2

Verdiepingsbijlage bij de begrotingsartikelen

181

5.3

Verdiepingsbijlage bij het Diergezondheidsfonds

189

5.4

Moties en toezeggingen

190

5.5

Europese geldstromen

217

5.6

Subsidieoverzicht

224

5.7

Evaluatie- en overig onderzoek

238

5.8

Lijst van afkortingen

244

A. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld.

Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaten voor het jaar 2016 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaat/begrotingsstaten opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zgn. begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en de lasten, het saldo van de baten en de lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de in de staat opgenomen baten-lastenagentschappen voor het onderhavige jaar vastgesteld. De in die begrotingen opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de agentschappen.

Wetsartikel 3

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaat van het Diergezondheidsfonds voor het jaar 2016 vast te stellen.

Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota.

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten voor het jaar 2016 vastgesteld. Het in de begrotingsstaat opgenomen begrotingsartikel wordt in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenoemde begrotingstoelichting).

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

B. BEGROTINGSTOELICHTING

1. LEESWIJZER

De leeswijzer gaat in op de volgende onderwerpen:

  • 1. Begrotingsstructuur;

  • 2. Prestatiegegevens;

  • 3. Groeiparagraaf;

  • 4. Verwerking motie Schouw en motie Hachchi c.s.

1. Begrotingsstructuur

Beleidsagenda

De beleidsagenda begint met een beschrijving van het economisch beeld. Als bijzondere prioriteit wordt vervolgens een paragraaf gewijd aan het EU-voorzitterschap. De andere beleidsprioriteiten worden uitgewerkt langs drie lijnen: vernieuwen, verduurzamen en verbinden. Achter de beleidsagenda is een overzichtstabel (overzichtsconstructie) opgenomen die inzicht geeft in de Rijksmiddelen die worden ingezet voor het Bedrijfslevenbeleid en de Topsectoren. Voorts zijn achter de beleidsagenda de belangrijkste begrotingswijzigingen vermeld na de Voorjaarsnota 2015. Ook is conform de toezegging aan de Kamer een tabel opgenomen met een specificatie van de beschikbare middelen voor de Overheidsdienst Groningen. Tenslotte is een overzicht opgenomen met de meerjarenplanning van de beleidsdoorlichtingen en een overzicht met de garanties.

Beleidsartikelen

Aansluitend op de beleidsagenda volgt de toelichting op de beleidsartikelen. Per beleidsartikel is een algemene doelstelling en een beschrijving van de rol en verantwoordelijkheid van de bewindspersonen opgenomen. Voor elk beleidsartikel zijn de belangrijkste beleidswijzigingen apart opgenomen onder het kopje «beleidswijzigingen». De financiële instrumenten zijn voorzien van een korte toelichting. Waar mogelijk wordt, voor een meer inhoudelijke en gedetailleerde beleidstoelichting, verwezen naar de relevante beleidsnota’s of brieven die naar de Tweede Kamer zijn gestuurd.

In de budgettaire tabellen van de beleidsartikelen zijn de financiële instrumenten onderverdeeld naar de volgende categorieën: subsidies, opdrachten, garanties, leningen, bekostiging, bijdrage aan agentschappen, bijdrage aan ZBO’s/RWT’s, bijdrage aan (inter)nationale organisaties en bijdragen aan medeoverheden. Deze onderverdeling komt ook terug in de structuur van het beleidsartikel.

Begrotingsreserves

Een interne begrotingsreserve mag met toestemming van de Minister van Financiën ten laste van een begrotingsartikel worden aangehouden (artikel 5, lid 4 Comptabiliteitswet). De begrotingsreserves zijn bestemd voor een concreet doel en kunnen alleen voor dat doel worden gebruikt. De begrotingsreserves op de EZ-begroting worden ingezet voor de volgende doelen:

  • Als borg voor de afgegeven garantstellingen (Borgstelling MKB-kredieten, Garantie Ondernemingsfinanciering, Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering, garantieregeling Geothermie en Borgstellingsfaciliteit voor de landbouw). Uit deze begrotingsreserves kan een eventuele mismatch in de tijd tussen (premie-)inkomsten en uitgaven (verliesdeclaraties) worden opgevangen.

  • De uitfinanciering (op kasbasis) van reeds aangegane verplichtingen (reserve voor duurzame energie en de reserves voor landbouw en visserij). Via de reserves blijven de middelen beschikbaar voor het specifieke doel tot het moment van uitbetaling.

  • Het terugbetalen van financiële correcties van de Europese Commissie (begrotingsreserve voor apurement).

  • Garantstelling EZ voor het in gebreke blijven van groene onderwijsinstellingen die gebruik maken van de regeling schatkistbankieren (begrotingsreserve schatkistbankieren Groen Onderwijs).

In de betreffende beleidsartikelen (13, 14, 16 en 17) van deze begroting worden de bovengenoemde begrotingsreserves apart toegelicht (conform artikel 5, lid 5 Comptabiliteitswet). Als opvolging van de motie Geurts (TK, 34 000 XIII, nr. 64) worden de geraamde wijzigingen gedurende het begrotingsjaar in de 1e en 2e suppletoire begroting inzichtelijk gemaakt.

Overzicht maatregelen ten behoeve van het Energieakkoord

Conform de motie Leegte (TK, 2014–2015, 30 196 nr. 278) is in beleidsartikel 14 (Een doelmatige en duurzame energievoorziening) een totaaloverzicht opgenomen van alle maatregelen van alle ministeries ten behoeve van het energieakkoord.

Overzichtstabel agentschappen

In het hoofdstuk «De agentschappen» is een overzichtstabel agentschappen opgenomen. In deze tabel is de aansluiting te maken tussen de «opbrengst moederdepartement» zoals opgenomen in de agentschapsparagrafen en de «bijdrage aan agentschappen» zoals opgenomen in de begrotingsartikelen. Eventuele resterende verschillen zijn toegelicht.

2. Prestatiegegevens

In de beleidsartikelen wordt onder de algemene doelstelling aangegeven waar de Minister van EZ voor verantwoordelijk is. Indien voor deze doelstellingen een directe relatie gelegd kan worden tussen het gevoerde beleid en de gewenste (maatschappelijke) uitkomst, zijn prestatie-indicatoren opgenomen. De voorwaarde voor het opnemen van een indicator is een (doen) uitvoerende rol van de Minister. Bij de doelstellingen waarbij EZ een belangrijke bijdrage kan leveren door de juiste randvoorwaarden te creëren en het resultaat afhankelijk is van externe factoren, is het niet of beperkt mogelijk om prestatie-indicatoren op te nemen en wordt volstaan met kengetallen over ontwikkelingen op het betreffende beleidsterrein. Daarnaast zijn, waar mogelijk, prestatie-indicatoren en kengetallen opgenomen op instrumentniveau, die inzicht geven in het bereiken van specifieke resultaten. De op te nemen prestatie-indicatoren en kengetallen in de beleidsartikelen zijn bij het opstellen van de ontwerpbegroting 2016 heroverwogen en waar nodig aangepast. De Kamer is hierover per brief geïnformeerd (TK, 34 000 XIII, nr. 152).

3. Groeiparagraaf

In deze Ontwerpbegroting is net als vorig jaar de begroting van het Diergezondheidsfonds (DGF) integraal opgenomen. De begrotingsstaat voor het jaar 2016 van het DGF is terug te vinden in het wetsdeel en in de artikelsgewijze toelichting bij het begrotingswetsvoorstel is het wetsartikel 3 toegevoegd. Onder de artikelsgewijze toelichting bij de begrotingsartikelen is de toelichting op de DGF-begroting als een apart onderdeel opgenomen. Het DGF blijft daarmee als apart begrotingshoofdstuk bestaan, maar de afzonderlijke presentatie is met ingang van de begroting 2015 komen te vervallen.

Met nota van wijziging op de begroting 2015 is het Toekomstfonds ingesteld. In de ontwerpbegroting 2016 is dit fonds apart zichtbaar op het nieuwe artikel 19. Dit Toekomstfonds bestaat onder meer uit het Innovatiefonds dat in de ontwerpbegroting 2015 onderdeel uitmaakte van artikel 12.

4. Verwerking motie Schouw en motie Hachchi c.s.

Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw c.s. ingediend en aangenomen (TK, 2010–2011, 21 501-20, nr. 537). Deze motie beoogt de landenspecifieke aanbevelingen van de Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma’s een eigenstandige plaats te geven in de departementale begrotingen. Voor de beleidsterreinen van EZ is één specifieke aanbevelingen gedaan. Het gaat voor EZ om investeringen in onderzoek en ontwikkeling. Dit is toegelicht in beleidsartikel 12 (Een sterk innovatievermogen).

Motie Hachchi c.s.

Ter uitvoering van de motie Hachchi c.s. (TK, 33 000 IV, nr. 28) brengen departementen in kaart welke uitgaven zij doen in Caribisch Nederland, uitgesplitst per instrument. Hiervoor geldt een ondergrens van € 1 mln. De totale uitgaven van EZ voor Caribisch Nederland in 2016 bedragen € 12 mln. Deze uitgaven zijn verdeeld over de beleidsartikelen 11, 13, 14, 18. De uitgaven voor de beleidsartikelen 11 en 13 zijn lager dan de ondergrens van € 1 mln en worden derhalve niet opgenomen in de budgettaire tabellen. De uitgaven op beleidsartikel 14 voor energiekosten Caribisch Nederland en beleidsartikel 18 voor Natuurprojecten Caribisch Nederland zijn apart opgenomen in de budgettaire tabellen.

Sinds 10 oktober 2010 is Nederland verantwoordelijk voor de veterinaire gezondheidszorg in Caribisch Nederland (Bonaire, St Eustatius en Saba). Het DGF heeft vooralsnog geen betrekking op de veehouders in dit gebied.

2. HET BELEID

2.1 De Beleidsagenda

Inleiding

Nederland bereikt in 2015 voor het eerst weer het bbp-niveau van voor de economische crisis. De economie is door een diep dal gegaan. Na de crisis volgde een langzaam maar zeker herstel dat sinds dit jaar breed wordt gedragen. Daarmee wordt 2016 een jaar om vooruit te kijken; een jaar waarin voor het kabinet de beleidsfocus verschuift van het accommoderen van herstel naar het mogelijk maken van duurzame groei van de maatschappelijke welvaart in meest ruime zin.

In 2016 werkt het Ministerie van Economische Zaken (EZ) verder aan het versterken van onze economische kracht met een breed pakket aan maatregelen, gericht op de uitdagingen van vandaag en morgen. Dit doet het in samenwerking met maatschappelijke organisaties, het bedrijfsleven, kennis- en onderwijsinstellingen, medeoverheden, en met de Europese en andere internationale partners.

Het EU-voorzitterschap van Nederland in de eerste helft van 2016 biedt de mogelijkheid om onderwerpen als de interne markt voor producten en diensten en betere regelgeving verder te brengen en het verdienvermogen van Nederland en Europa te vergroten. Naast het Nederlands EU-voorzitterschap zullen in deze beleidsagenda de andere prioriteiten van EZ voor 2016 worden toegelicht. Dit gebeurt langs de drie lijnen vernieuwen, verduurzamen en verbinden. Vernieuwen, omdat ruimte voor innovatie en vernieuwing in brede zin cruciaal is voor economische groei. Verduurzamen, omdat groei niet ten koste mag gaan van onze toekomstige welvaart in brede zin. Verbinden, omdat goed beleid alleen in constructieve dialoog en samenwerking met stakeholders tot stand komt.

Figuur 1: In 2015 wordt het bbp-niveau van voor de crisis bereikt

Figuur 1: In 2015 wordt het bbp-niveau van voor de crisis bereikt

Bron: CPB (MEV 2016)

Van herstel naar groei

Nadat de economie zeven achtereenvolgende kwartalen van krimp had laten zien, groeit de Nederlandse economie sinds medio 2013 weer. Beleid was er de afgelopen jaren op gericht om orde op zaken te stellen en waar mogelijk het prille herstel te accommoderen. Nu het herstel van de economie doorzet, is het tijd om ruimte te bieden aan duurzame groei van de economie en welvaart.

Het herstel tekent zich steeds duidelijker af en is in toenemende mate voelbaar. Volgens de recente ramingen van het CPB zal de bbp-groei versnellen van 1,0% in 2014 naar 2,0% in 2015 en 2,4% volgend jaar. De binnenlandse bestedingen drijven deze groeiversnelling. Consumenten en ondernemers krijgen steeds meer vertrouwen. Sinds een aantal maanden is het consumentenvertrouwen voor het eerst sinds 2007 weer positief; het ondernemersvertrouwen is dat al sinds het begin van 2014. In 2015 stijgen voor het eerst sinds 2011 zowel de investeringen als de consumptie. De uitvoer laat al sinds 2010 positieve groeicijfers zien en blijft de grootste bijdrage leveren aan de groei van de Nederlandse economie. Het aantrekkende herstel in onze buurlanden en de onconventionele stimuleringsmaatregelen van de Europese Centrale Bank dragen hieraan bij.

De Nederlandse verbondenheid met het buitenland brengt ook een aantal neerwaartse risico’s met zich mee. Onzekere internationale ontwikkelingen zoals een stijgende olieprijs of eurokoers of een toename van geopolitieke spanningen kunnen een drukkend effect op de economische groei hebben.

Op de arbeidsmarkt tekent zich het begin van herstel af. Het jaar 2014 werd gekenmerkt door een omslag in de ontwikkeling van het aantal banen. In het eerste kwartaal van 2014 nam het aantal banen nog met 20 duizend af, maar in de daaropvolgende kwartalen werden per saldo 98 duizend banen gecreëerd. In 2015 zal het aantal werklozen volgens het CPB met 40 duizend dalen en in 2016 met nog eens 15 duizend. De werkloosheid is met een niveau van 6,8% (juli 2015) echter nog steeds hoog.

Het sectorale beeld laat zien dat de uitvoer al langer aantrekt en nu ook de binnenlandse bestedingen volgen. Exportgerichte sectoren zoals de agrosector lieten al langer een positieve ontwikkeling zien. Vorig jaar bestendigde Nederland de positie van de tweede agro-exporteur in de wereld. De Russische boycot op landbouwproducten is opgevangen door het benutten van kansen op nieuwe afzetmarkten. In de loop van vorig jaar zijn door de aantrekkende binnenlandse bestedingen ook de nationaal georiënteerde sectoren zoals de bouw en de detailhandel weer positieve groeicijfers gaan schrijven.

Het gaat economisch beter, maar het kabinet blijft ambitieus. De structurele groei (groei geschoond voor korte termijn conjuncturele schommelingen) bedraagt volgens het CPB tussen 2013 en 2017 gemiddeld 1,3% per jaar. Groei van het arbeidsaanbod levert hier als gevolg van demografische ontwikkelingen een ten opzichte van het verleden beperkte bijdrage van 0,3%-punt aan. Er zijn mogelijkheden om de groei van het arbeidsaanbod te verhogen, bijvoorbeeld met meer gewerkte uren per persoon of meer participatie van ouderen en mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt, maar het participatieniveau in Nederland is al relatief hoog.1 Onze economische groei zal dus vooral moeten komen uit een verdere groei van de arbeidsproductiviteit. Op dit terrein ligt dan ook de grote uitdaging. Reeds in de jaren voor de crisis, tussen 2000 en 2008, was de gemiddelde jaarlijkse groei van de arbeidsproductiviteit in Nederland 1,3%, terwijl de Verenigde Staten in die jaren een gemiddelde groei van 1,7% liet zien. In de decennia daarvoor lag de arbeidsproductiviteitsontwikkeling nog op een vergelijkbaar of hoger niveau dan in de Verenigde Staten.

In Roads to Recovery schetst het CPB een scenario waarin de structurele arbeidsproductiviteit van Nederland met 1¾% groeit in de periode 2016–2023. De toenemende arbeidsdeelname voegt in dit scenario ¼%-punt toe aan de structurele groei, waardoor de structurele groei gemiddeld uit komt op 2% per jaar. Een hogere structurele groei is dus mogelijk, maar dan is het wel zaak om onverminderd te werken aan het groeivermogen van de economie. Innovatie en duurzaamheid zijn daarbij sleutelbegrippen.

Tabel 1: Kerngegevens Nederlandse economie. Procentuele mutatie, tenzij anders vermeld.
 

2013

2014

2015

2016

Bruto binnenlands product

– 0,5

1,0

2,0

2,4

Consumptie huishoudens

– 1,4

0,0

1,6

1,9

Overheidsconsumptie

0,1

0,3

– 0,4

0,8

Bruto investeringen bedrijvensector (exclusief woningen en voorraden)

– 2,5

4,9

10,0

6,6

Uitvoer van goederen en diensten

2,1

4,0

3,7

5,1

Invoer van goederen en diensten

0,9

4,0

4,1

5,7

Consumentenprijsindex (HICP)

2,6

0,3

0,5

1,1

Koopkracht, mediaan alle huishoudens

– 1,3

1,3

0,7

1,4

Werkloze beroepsbevolking (niveau in duizend personen)

647

660

620

605

Werkloze beroepsbevolking (internationale definitie)

7,3

7,4

6,9

6,7

Bron: CPB (MEV 2016)

Nederlands EU-voorzitterschap

Het Nederlandse EU-voorzitterschap is het komende begrotingsjaar een belangrijke prioriteit. Het verdienvermogen van Nederland wordt in belangrijke mate bepaald in Europa. Niet voor niets heeft het merendeel van de beleidsterreinen waarmee EZ zich bezighoudt op de een of andere manier met Europa te maken. Het voorzitterschap vormt een uitgelezen kans om prioriteiten van Nederland in Europa onder de aandacht te brengen en samen met andere lidstaten stappen te zetten om het duurzame verdienvermogen van Europa en Nederland te versterken.

De «Strategische agenda voor de Unie in tijden van verandering», zoals vastgesteld door de Europese Raad in juni 2014 en de wetgevingsagenda van de Europese Commissie zijn leidend voor de Nederlandse invulling van het voorzitterschap. Het kabinet zal zich voor wat betreft themavoering in de voorbereiding en uitvoering van het voorzitterschap richten op de hoofddoelstellingen in de strategische agenda, met bijzondere aandacht voor innovatieve groei en banen. Belangrijke accenten zijn het versterken van de interne markt en het verbeteren van de Europese regelgeving.

Een goed functionerende interne markt versterkt het aanpassingsvermogen van de individuele Europese economieën, een goed investerings- en vestigingsklimaat en de stabiliteit van de EMU. Het kabinet signaleert vooral kansen op het gebied van diensten, digitale markt en energie. Het versterken van de interne markt is in de eerste plaats mogelijk door bestaande wet- en regelgeving spoedig en volledig te implementeren. Ten tweede moeten structurele hervormingen in de lidstaten bijdragen aan de verbetering van het investeringsklimaat en het concurrentievermogen van de lidstaten. Dit is essentieel voor het aantrekken van private investeringen. Het Europees semester is het belangrijkste instrument op Europees niveau voor het bevorderen van structurele hervormingen in de lidstaten van de EU. Daarnaast zal het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI) een extra impuls geven aan investeringen in de EU. Ten derde kunnen lidstaten zelf al veel doen om de interne markt beter te laten functioneren. Zo neemt Nederland met gelijkgestemde lidstaten deel aan het Frontrunners-initiatief op het gebied van de digitale interne markt en werkt Nederland al 10 jaar samen met landen in de regio aan een betere integratie van de energiemarkt in Noord-West Europa. Nederland zal het EU-voorzitterschap benutten om lidstaten te stimuleren meer samenwerkingsmogelijkheden te benutten.

Het verbeteren van de kwaliteit van de regelgeving geeft ruimte voor ondernemerschap en vernieuwing. Het kabinet stelt vereenvoudiging van regels en toekomstbestendigheid van regelgeving centraal, onder andere via een voortzetting van het Europees (REFIT-)programma voor betere regelgeving. Het kabinet zet zich in het bijzonder in voor vereenvoudiging van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB), interne marktregelgeving die digital proof is en een Europees visserijbeleid dat ruimte biedt voor innovaties in en verduurzaming van de sector. Ook zal bij de evaluatie van de Vogel- en Habitatrichtlijnen (de zogenaamde fitness check) aandacht uitgaan naar gesignaleerde knelpunten en mogelijkheden om te komen tot een meer flexibele en dynamische invulling van de Europese regels, uitgaande van de Europese natuurdoelen. Ook zet het kabinet in op een betere balans tussen octrooirecht en kwekersrecht, die ruimte biedt aan voldoende diversiteit van gewassen, concurrentie bij kwekers en telers en keuzevrijheid voor consumenten.

Onderwerpen in Raden van Ministers

Tijdens het eerste half jaar van 2016 wordt een substantiële hoeveelheid dossiers onder Nederlands voorzitterschap in de verschillende Raden van Ministers behandeld:

  • Landbouw- en Visserijraad: vereenvoudiging van het GLB en de verordening technische maatregelen voor de visserij zijn prioritaire dossiers. Hierbij wordt ingezet op meer mogelijkheden voor innovatie, vermindering van administratieve lasten en een veilige en milieuverantwoorde voedselproductie.

  • Milieuraad: fitness check van de Vogel en Habitatrichtlijnen.

  • Energieraad: verbeteren van regionale samenwerking tussen lidstaten. Hiermee kunnen betekenisvolle stappen worden gezet naar voltooiing van de interne energiemarkt.

  • Raad voor Concurrentievermogen: betere regelgeving en interne markt (diensten en digitaal) zijn de belangrijkste dossiers.

  • Telecomraad: nieuwe regelgeving op het gebied van telecom, media en internet staat centraal. Dit vormt ook een belangrijke pijler binnen het Digital Single Market (DSM) pakket van de Europese Commissie.

Vernieuwen

Het kabinet streeft ernaar om het structurele groeivermogen van Nederland te vergroten. Het proces van vernieuwing en innovatie levert hier een belangrijke bijdrage aan: oude technologieën, kennis, concepten en verdienmodellen maken plaats voor productievere, nieuwe vondsten. Maatschappelijke uitdagingen zoals verduurzaming en vergrijzing vragen om een innovatief ondernemersklimaat waarin ambitieuze ondernemers in staat worden gesteld nieuwe technologieën en verdienmodellen te ontwikkelen en toe te passen.

Nederland heeft een uitstekende uitgangspositie, zoals internationale ranglijsten steevast bevestigen. Het Nederlandse ondernemingsklimaat behoort sinds 2007 tot de top-10 volgens de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum, in de laatste editie (2014) nam Nederland op de ranglijst een achtste plaats in. Nederland heeft verder een uitstekende uitgangspositie op het gebied van innovatie en bezet in de Global Innovation Index 2014 een 5e plaats (met een eervolle 2e plaats op het subonderdeel ICT, na Korea). Volgens het meest recente Information Technology rapport van het World Economic Forum is informatietechnologie doorgedrongen in alle aspecten van de Nederlandse maatschappij. Nergens hebben zo veel huishoudens een computer (1e positie) en mobiel netwerkbereik (1e positie). Ook scoort Nederland hoog waar het gaat om veiligheid van internetservers (2e positie), overheidsdiensten die online beschikbaar zijn (5e positie) en de bedrijven die online transacties uitvoeren met klanten (4e positie).

Nederland staat er in de verschillende ranglijsten dus goed voor. Maar een goede uitgangspositie biedt geen garanties, daarvoor gaan de ontwikkelingen in de wereld te snel. Het is daarom van belang om te blijven werken aan een klimaat waarin ondernemers kunnen floreren. Dat vergt randvoorwaarden die op orde zijn en die Nederland, ook met sterke innovatieve clusters, kunnen onderscheiden van andere landen. Een excellente kennis- en financieringsinfrastructuur en een helder regelgevend kader dat innovatieve verdienmodellen mogelijk maakt, zijn hierin de cruciale elementen.

Beleidsprioriteiten 2016

De eerste twee jaar van deze kabinetsperiode heeft EZ stevig ingezet om het ondernemersklimaat in den brede te versterken. Hierbij wordt met het bedrijfsleven en kennisinstellingen opgetrokken om vorm te geven aan het economisch beleid. Deze inzet, vervat in onder andere het bedrijvenbeleid, het Techniekpact en het beleid op het terrein van Groen Onderwijs, wordt in 2016 onverminderd voortgezet. Zo worden onder de Topsectorenaanpak, op basis van de nieuwe Kennis-en Innovatieagenda voor de jaren 2016–2019, nieuwe Kennis-en Innovatiecontracten afgesloten voor de periode 2016–2017. Ook de acties uit het Techniekpact, die voor een betere aansluiting van het onderwijs op de technische arbeidsmarkt zorgen, worden vanaf 2016 geactualiseerd. Tevens zet EZ in 2016 het programma Start Up Delta op volle kracht voort met tastbare resultaten. Met de uitbouw van ontmoetings- en informatieportalen en verdere uitrol van een internationaal mentorennetwerk wordt Nederland internationaal geprofileerd als dé Europese vestigingsplaats voor startende innovatieve bedrijven.

Om Nederland ook te profileren als dé bestemming voor zakelijk en recreatief toerisme, steunt EZ het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen bij de implementatie van de Holland Branding & Marketing Visie in de periode 2016–2019: «Supporting the known, introducing the new

Digitalisering

Het tempo van vernieuwing en de uitrol van nieuwe technologieën versnelt. Investeringen in Informatie- en communicatietechnologie (ICT) en de slimme benutting daarvan levert in toenemende mate een bijdrage aan onze economische groei. Door het slim combineren van ICT, logistiek en dienstverlening worden productieprocessen in de industrie en de land- en tuinbouw steeds innovatiever. Machines onderling, producten en productiemiddelen raken meer en meer verbonden door middel van sensoren en door toepassing van het zogenaamde internet of things. Ook de ontwikkeling van big data, ofwel de analyse van steeds grotere hoeveelheden informatie, biedt grote mogelijkheden voor innovatieve verdienmodellen.

Het kabinet wil hier ruim baan aan geven. In 2016 steunt het kabinet de uitvoering van de door een coalitie van bedrijven, kennisinstellingen en overheden opgestelde Actieagenda Smart Industry, die ten doel heeft te komen tot een betere benutting van ICT in de (maak)industrie. Voortvloeiend hieruit stelt EZ in 2016 innovatiefinanciering op revolverende basis beschikbaar voor het realiseren van field labs: praktijkomgevingen waarin bedrijven, kennisinstellingen en andere stakeholders gezamenlijk werken aan en leren van de kansen van toenemende digitalisering in de maakindustrie.

Om het bedrijfsleven en burgers optimaal te laten profiteren van de kansen die big data biedt zal het gebruik van open data worden gefaciliteerd en zullen regels omtrent intellectueel eigendom worden gemoderniseerd. Het kabinet zet ook stappen op het terrein van privacybescherming. De kennisbasis op het gebied van digitale veiligheid wordt verbreed en er komt een keurmerk veilig internet voor het MKB. Dit maakt ondernemers minder kwetsbaar voor digitale inbraken en versterkt het consumentenvertrouwen in e-commerce. Het kabinet bespoedigt in 2016 de ontwikkeling van het internet of things door in te zetten op een verdere versterking van de cybersecurity, mede door implementatie van veilige internetstandaarden.

Digitalisering van de economie is ook van grote invloed op de markten voor brief- en pakketpost. In 2016 start EZ met een nieuwe evaluatie van de universele postdienst waar zal worden gekeken naar veranderde consumentenbehoeften en hoe de universele postdienst kan en moet worden geborgd.

Digitalisering kan ook de dienstverlening door overheidsdiensten verbeteren. Het kabinet wil de voorhoedepositie in digitale dienstverlening verder versterken. Daartoe zijn in de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI) voorzieningen getroffen waarmee identificatie en authenticatie, informatievoorziening en gegevensuitwisseling door en tussen overheidsorganisaties digitaal worden ondersteund. De inzet is een bruikbare, robuuste en veilige digitale infrastructuur, door en voor alle overheidspartijen. Het kabinet heeft de Digicommissaris aangesteld om gebruik en innovatie van de voorzieningen van de Generieke Digitale Infrastructuur aan te jagen, zodat deze blijven aansluiten bij de verwachtingen en behoeften van overheidsdienstverleners, burgers en bedrijven.

Fiscaal innovatie-instrumentarium

Met de WBSO, RDA en Innovatiebox beschikt Nederland over een sterk en compleet pakket van fiscale maatregelen om R&D-activiteiten van alle bedrijven in Nederland te stimuleren: de R&D-loonkosten worden verlaagd via de WBSO, de overige R&D-kosten en -investeringen via de RDA en de innovatiewinsten via de Innovatiebox. Om het instrumentarium efficiënter en eenvoudiger te maken zullen de WBSO en RDA met ingang van 2016 worden samengevoegd tot één geïntegreerde regeling die wordt verrekend via de loonheffing. Bij de vormgeving en het budget van de geïntegreerde regeling is rekening gehouden met het financiële nadeel dat het bedrijfsleven zou kunnen ondervinden van de samenvoeging. Daarnaast wordt € 100 mln in 2016 en € 115 mln vanaf 2017 aan de geïntegreerde regeling toegevoegd om de gevolgen van de taakstelling «boetes marktwerking NMa» uit het regeerakkoord terug te draaien. Deze middelen zijn gebruikt om de parameters aan te passen, met een focus op innovatief MKB dat wil doorgroeien.

Toegang tot financiering

Het MKB heeft financiering nodig om nieuwe ideeën te realiseren en op de markt te brengen. EZ schenkt in 2016 in het bedrijvenbeleid opnieuw veel aandacht aan de transitie naar een meer divers financieringslandschap dat bedrijven in staat stelt groeikansen te benutten. Zo steunt EZ de verdere ontwikkeling van de markt voor risicodragend vermogen en financieringsvormen zoals kredietunies en crowdfunding. EZ ondersteunt marktpartijen bij het oprichten van een fonds voor achtergestelde leningen en geeft een extra impuls aan cofinanciering met business angels. In 2016 werkt EZ met de financieringswijzer verder aan betere inzichtelijkheid en herkenbaarheid van de instrumenten die toegang tot financiering verbeteren.

Het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds levert in 2016 risicodragende financiering voor onderzoeksfaciliteiten en voor thema’s die de schakel vormen tussen onderzoek en valorisatie, om nieuwe producten, diensten en maatschappelijke innovaties mogelijk te maken en een bijdrage te leveren aan oplossingen voor maatschappelijke vraagstukken. Zo helpt de Thematische Technology Transfer onderzoekers met de vertaling van kennis en technologieën naar de maatschappij, waaronder het bedrijfsleven. Proof of Concept faciliteert de uitvoering van een haalbaarheidssituatie naar commercieel potentieel gevolgd door een lening.

Met het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) biedt het kabinet ondersteuning en expertise om in Nederland investeringen voor elkaar te krijgen met steun vanuit het Europees Fonds voor Strategische Investeringen (EFSI). Met EFSI beoogt de Europese Commissie voor € 315 mld aan nieuwe investeringen in de EU mogelijk te maken. Extra investeringen betekenen concrete kansen voor ondernemers om nieuwe producten en diensten te ontwikkelen, te financieren en op de markt te brengen.

Toekomstbestendige wet- en regelgeving en minder regeldruk

EZ zet in 2016 verder in op het voor ondernemers makkelijker en simpeler te maken om te ondernemen. Toekomstbestendige wet- en regelgeving, die aansluit bij de economische en maatschappelijke dynamiek en waarin aandacht is voor het op een adequate manier borgen van publieke belangen, moet innovatie en groei bevorderen en niet afremmen. Om kansen te bieden aan nieuwe product-markt-combinaties, ook in het brede agrocomplex en de circulaire en biobased economie, werkt het kabinet in 2016 aan een wendbaar en toekomstbestendig reguleringskader en het wegnemen van concrete belemmeringen.

Het kabinet blijft ook in 2016 inzetten op de doelstelling om de regeldruk voor bedrijven, burgers en professionals in de periode 2012–2017 met € 2,5 mld te verminderen. Om voor ondernemers de vermindering merkbaar te maken zet het kabinet in op de maatwerkaanpak. In een aantal (top)sectoren, zoals de bouw, logistiek, chemie en agro en food sector inventariseert het kabinet met het bedrijfsleven knelpunten om deze gezamenlijk op te lossen.

Doorlichting van beleid

EZ werkt op een systematische manier aan het meten en leren van beleid. In 2014 en 2015 zijn daartoe beleidsdoorlichtingen gestart of afgerond die samen de gehele begroting van EZ afdekken. De begrotingsartikelen 14 (Energie), 12/13 (Innovatie en ondernemerschap), 16 (Interdepartementaal beleidsonderzoek Agrocomplex) en 17 (Groen onderwijs) zijn al aan de Kamer aangeboden. De begrotingsartikelen 11 (Goed werkende markten) en 18 (Natuur en regio) volgen in het najaar van 2015. In de beleidsdoorlichtingen wordt teruggeblikt op de ontwikkeling van het beleid in de afgelopen jaren, dat gekenmerkt is door brede heroverwegingen, samenvoeging van EZ en LNV, en, met ingang van deze kabinetsperiode, beleidsvernieuwing en -intensivering. De lessen uit deze beleidsdoorlichtingen zullen in 2016 verder worden vertaald naar het beleidsinstrumentarium van EZ met het doel om dit nog effectiever, consistenter en doelmatiger te maken.

Verduurzamen

EZ staat voor een duurzame economische ontwikkeling. In de topsectorenaanpak richten bedrijven, kennisinstellingen en overheden zich op oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. De groeiende wereldbevolking en stijgende welvaart betekenen een toenemende vraag naar voedsel, energie, schoon drinkwater en grondstoffen waarvoor het Nederlands bedrijfsleven oplossingen kan bieden. Met Dutch solutions for Global challenges draagt Nederland bij aan een houdbare economische ontwikkeling wereldwijd. Tegelijkertijd wordt hiermee de internationale positie van Nederland versterkt.

De inzet op verduurzaming komt op verschillende beleidsterreinen tot uiting. In het agrovoedselcomplex staat het samengaan van voedselzekerheid en ecologische houdbaarheid centraal. De Meststoffenwet en de programmatische aanpak stikstof (PAS) dragen bij aan een sterkere natuur en geven ruimte aan economische ontwikkelingen, waaronder een duurzame veehouderij. Met oplossingen in het kader van climate-smart agriculture kunnen Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen wereldwijd bijdragen aan meer voedselzekerheid en minder uitstoot van broeikasgassen.

De transitie naar een schone, betaalbare en betrouwbare energiehuishouding is essentieel voor duurzame economische groei. De komende jaren zal de mondiale energievraag blijven stijgen terwijl het aanbod zich concentreert in een beperkt aantal landen en regio’s die politiek of economisch soms instabiel zijn. Het is belangrijk dat Europa hiervan minder afhankelijk wordt. Daarvoor dient de energie-efficiëntie te worden verbeterd, aan meer hernieuwbare energieproductie te worden gewerkt en te worden ingezet op een concurrerende energiemarkt die zijn grondstoffen betrekt uit verschillende bronnen en regio’s. De klimaatconferentie van de Verenigde Naties in 2015 in Parijs beoogt met internationaal overeengekomen klimaatdoelen een gemeenschappelijke uitvalsbasis te bieden voor het Europese en nationale beleid gericht op groene groei en (energie)verduurzaming.

Beleidsprioriteiten 2016

Energieverduurzaming

De verduurzaming van onze energievoorziening krijgt een forse impuls met grootschalige uitrol via tendering van kavels van wind op zee in de periode 2015–2019. De eerste kavels betreffen het gebied Borssele. De wijze van tenderen biedt flexibiliteit voor het ontwerp van het windpark terwijl de markt ontlast wordt met betrekking tot het zekerstellen van de benodigde vergunningen. De tenders stimuleren bovendien kostenreductie, doordat de maximale tenderbedragen jaarlijks naar beneden gaan. Het wetsvoorstel STROOM wijst TenneT aan als netbeheerder op zee (beoogde inwerkingtreding 2016). Met deze acties geeft het kabinet invulling aan een aantal belangrijke afspraken uit het Energieakkoord.

Meer dan de helft van de energie die we in Nederland verbruiken is voor warmtevoorziening. Daarom is het verduurzamen van de warmtehuishouding cruciaal om de transitie naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050 te realiseren en minder afhankelijk te raken van gaswinning en -import. In 2016 wordt gewerkt aan de acties uit de Warmtevisie en wordt bezien welke aanpassingen in het marktmodel dienstbaar kunnen zijn aan verdere verduurzaming. De Warmtewet zal worden geëvalueerd en in samenhang met overige onderdelen van het marktmodel worden herzien.

Het kabinet gaat de komende jaren stimuleren dat Nederlandse huizen en bedrijven minder door gas en meer door duurzame warmte en restwarmte worden verwarmd.

Zo kan energie worden bespaard en CO2-uitstoot worden teruggedrongen.

In december 2015 zal het kabinet het Energierapport uitbrengen met een integrale en strategische visie op de energievoorziening in Nederland. Dit is het startpunt van een maatschappelijke dialoog, waarop in de paragraaf Verbinden nader wordt ingegaan. Uit de dialoog volgt in het najaar van 2016 een beleidsagenda. Tegelijkertijd daarmee zal de evaluatie van het Energieakkoord (samen met de Nationale Energieverkenning 2016) worden gepubliceerd.

Omgevingssensitiviteit bij gaswinning

Bij mijnbouwwinning (gas, olie en geothermie) staat veiligheid voorop. Dat vergt zorgvuldige besluitvorming. Het kabinet wil fors investeren om op open wijze en in samenspraak met alle betrokkenen, mijnbouwtrajecten zorgvuldig vorm te geven, met aandacht voor gevoeligheden, onzekerheden en een evenredige verdeling van baten en lasten in de regio. Het kabinet wil de decentrale overheden actief bij deze aanpak betrekken. De Mijnbouwwet- en regelgeving wordt hierop aangepast.

Vanwege het aardbevingsrisico in Groningen heeft het kabinet in 2015 de gasproductie uit het Groningenveld beperkt. Verschillende onderzoeks- en adviestrajecten lopen om beter zicht te krijgen op de aardbevingsproblematiek en te treffen maatregelen en het kabinet kan op basis daarvan eind 2015 nog aanvullend besluiten over de toegestane gasproductie in 2016. In het najaar van 2016 besluit EZ of en hoe het kan instemmen met het winningsplan uit het Groningenveld voor de jaren 2017 en verder, dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. vóór 1 juli 2016 indient.

Zorgvuldige besluitvorming is ook van groot belang bij besluiten over gaswinning in het Waddengebied. In 2016 besluit EZ over een aangevraagde winningsvergunning voor het gebied nabij Terschelling. Mocht deze concessie verleend worden, dan zullen in het vervolgtraject de gevolgen voor natuur en toerisme nadrukkelijk worden meegenomen met acht op de Natuurbeschermingswet 1998 en de Flora- en faunawet. Overigens mogen bij nieuwe boringen geen mijnbouwplatforms in de Waddenzee zelf staan maar wordt vanaf het vaste land geboord. Bodemdaling in de Waddenzee wordt nauwgezet gemeten en zo nodig wordt de gaswinning stopgezet («winning met de hand aan de kraan»).

Commerciële opsporing en winning van schaliegas is de komende vijf jaar in Nederland niet aan de orde. Bestaande vergunningen voor de opsporing van schaliegas worden niet verlengd. Het kabinet besluit eind 2015 of schaliegaswinning voor Nederland nog als optie in beeld blijft. Als dat zo is, dan zullen eventuele onderzoeksboringen naar de aanwezigheid van schaliegas in de Nederlandse bodem in opdracht van de overheid, en niet van bedrijven, plaatsvinden. Die onderzoeksboringen zullen dan tevens gericht zijn op de mogelijkheden voor geothermie.

Verduurzaming in het agrocomplex

Het Nederlandse agrocomplex is internationaal toonaangevend met zijn inzet op verduurzaming. Voor een toekomstbestendige mondiale, Europese en nationale voedselvoorziening is een geactualiseerde samenhangende beleidsinzet nodig. Het kabinet zal met een reactie komen op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Naar een Voedselbeleid» die ook een agenderend karakter zal hebben. In 2016 zal een vervolg worden gegeven aan de voedselagenda en de daarin vermelde acties en activiteiten. De aandacht gaat daarbij in het bijzonder uit naar klimaat-neutrale glastuinbouw, duurzame innovaties in het brede agrocomplex, duurzame veehouderij, dierenwelzijn en evenwicht op de mestmarkt. Het kabinet dient een wetsvoorstel in waarmee fosfaatrechten voor de melkveehouderij worden geïntroduceerd. Dit is nodig om te voorkomen dat Nederland de derogatie in het kader van de Nitraatrichtlijn verliest. Door het wetsvoorstel wordt de totale fosfaatproductie in de melkveehouderij begrensd maar blijft ontwikkeling van bedrijven – binnen de bestaande randvoorwaarden ten aanzien van diergezondheid, dierenwelzijn en milieu – mogelijk. Ook de aanpak voor antibioticaresistentie en de bestrijding van ziekten die worden overgebracht van dier op mens (One Health-benadering) maken hiervan onderdeel uit. In deze benadering werken marktpartijen samen met kennisinstellingen en de gezondheidszorg. Bij de maatschappelijke opgave om op duurzame en diervriendelijke wijze voedsel te produceren wordt het bedrijfsleven gestimuleerd om nieuwe producten met meer toegevoegde waarde te vermarkten, zoals het rondeelstal-ei en scharrelvlees. Het kabinet wil bedrijven in staat stellen gezamenlijke duurzame afspraken te maken. EZ zet in 2016 de agenderende en faciliterende rol voort, zowel met het garantstellingsinstrumentarium (garantie marktintroductie duurzame innovaties, agroborgstellingsregelingen) alsook met het wegnemen van belemmeringen voor ketensamenwerking. Hiertoe wordt ook ingezet op het verbeteren van het gelijke speelveld binnen de EU. Met bedrijfsleven en maatschappelijke partners worden in 2016 maatregelen uitgewerkt waarmee het gewenste ambitieniveau van 80 procent weidegang voor melkvee en een toekomstbestendige varkensketen in 2020 worden gerealiseerd.

Het kabinet draagt de verantwoordelijkheid voor toezicht en handhaving van regels ter borging van publieke belangen. De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) ziet toe op de naleving van de regelgeving op het gebied van onder andere voedselveiligheid, dierenwelzijn, natuur en visserij. In het Toezichtkader voor de NVWA, dat in het najaar naar de Tweede Kamer wordt gestuurd, wordt op hoofdlijnen aangegeven wat het kabinet van het toezicht en de handhaving door de NVWA verwacht: professioneel en integer handelen, doortastendheid, snel en slagvaardig optreden. Het kader is richtinggevend voor een aangescherpt (interventie-)beleid van de NVWA. Daarnaast is met het kabinetsstandpunt «Herinrichting keuring en toezicht in de dierlijke, plantaardige en biologische sectoren» de lijn vastgesteld dat de uitvoering van keuring- en toezichtstaken teruggebracht wordt naar het publieke domein. Met het toezicht en de keuring op deze terreinen worden belangrijke publieke belangen gediend. De borging van volksgezondheid en voedselveiligheid dient niet voor discussie vatbaar te zijn. Dit is reeds aangegeven in de kabinetsreactie op het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid over risico’s in de vleesketen.

Groene groei

Met het groene groeibeleid benadrukt het kabinet de ambitie om de Nederlandse concurrentiekracht en het verdienvermogen te versterken met innovaties die het verbruik en de afhankelijkheid van schaarse fossiele energie en grondstoffen doen verminderen en het milieu ontlasten. Uitdaging daarbij is om met slimme marktprikkels en stimulerende wet- en regelgeving een gunstig voorwaardenscheppend klimaat te creëren voor innovatieve groene producten, processen en concepten. Daarbij is het van belang om ons internationaal, zowel binnen Europa als daarbuiten, sterk te blijven maken voor een gelijk speelveld voor ons bedrijfsleven en onze goede uitgangspositie te versterken. Nu al zijn veel Nederlandse bedrijven betrokken bij de bouw van windmolens in binnen- en buitenland en zit er belangrijke innovatieve Nederlandse technologie in wereldwijd geproduceerde zonnepanelen. Om efficiënter om te gaan met CO2, energie, grondstoffen, water en bodem gaat EZ in 2016 sterker inzetten op onderzoek en innovatie voor duurzame alternatieven voor schaarse grondstoffen, energieopwekking en recyclingtechnologieën. EZ werkt samen met partijen om een twintigtal ketens bij elkaar te brengen, te onderzoeken welke efficiëntiedoelstellingen haalbaar zijn en welke bijdragen de diverse partijen hieraan kunnen leveren. Er wordt verder ingezet op aanpassing van de lineaire Europese regelgeving en, in het verlengde daarvan, onze eigen regelgeving en de wijze waarop onze inspecties en medeoverheden hiermee omgaan. Het kabinet zet in 2016 daartoe zijn probleemoplossende programma «Ruimte in regels voor groene groei» en de Green Deal-aanpak voort.

Verbinden

Van oudsher kent de Nederlandse samenleving veel ruimte voor maatschappelijk initiatief in het (semi)publieke domein, bijvoorbeeld bij het leveren van maatschappelijke diensten door stichtingen en verenigingen. Toenemende welvaart, opleidingsgraad, mondigheid en toegang tot sociale media hebben de inzet van burgers voor de publieke zaak voorzien van een nieuwe impuls. Door ruimte te geven aan initiatieven uit de maatschappij en door private en publieke partijen meer te betrekken bij beleidsvorming en -uitvoering kan de overheid belangen beter afwegen, wordt het draagvlak onder beleid verbreed en de effectiviteit ervan vergroot. Het handelingsrepertoire van de overheid wordt aangevuld door zijn agenderende, ondersteunende en faciliterende rol als netwerkpartner, ook als schakel in regionale, Europese en internationale samenwerkingsverbanden. De overheid behoudt daarbij stelselverantwoordelijkheid en bewaakt de balans tussen de brede welvaart en gevestigde belangen, met een gebalanceerd stelsel van zelfregulering, toezicht en prikkels.

Beleidsprioriteiten 2016

Voedselagenda

Het kabinet zal met een reactie komen op het rapport van de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) «Naar een Voedselbeleid» die ook een agenderend karakter zal hebben. In 2016 zal een vervolg worden gegeven aan de voedselagenda en de daarin vermelde acties en activiteiten. Het doel is te komen tot een breed gedragen voedselagenda met ambitieuze maatschappelijk-gedragen doelen. Het doel is te komen tot een breed gedragen voedselagenda met ambitieuze maatschappelijk-gedragen doelen.

Rijksnatuurvisie

De Rijksnatuurvisie «Natuurlijk Verder» is tot stand gekomen door te peilen hoe burgers, maatschappelijke organisaties, bedrijven, experts en overheden denken over natuur en hoe zij daar mee om willen gaan. De Natuurvisie schetst als perspectief een natuur die door en met de samenleving versterkt wordt. Een meer duurzame benutting van natuurlijke hulpbronnen en de natuurlijke omgeving vraagt zowel om overheidszorg voor basiscondities, als om maatschappelijke betrokkenheid. Voor dit laatste is het van belang dat de externe effecten op de natuurlijke leefomgeving meewegen in beslissingen; in het bijzonder bij het benutten van de goederen en diensten die de natuur voortbrengt. EZ verkent met sectoren hoe natuurinclusief ondernemen te stimuleren, zodat wat goed is voor de natuur ook economisch aantrekkelijk is. Een voorbeeld hierbij in 2016 is het positioneren van Nationale Parken als sterk merk. Een ander voorbeeld is het opschalen van tijdelijke natuur op voorheen braakliggende bouwgronden en bedrijventerreinen. Ook in de maatschappelijke uitvoeringsagenda kiest EZ voor de samenwerking met maatschappelijke organisaties, provincies en andere overheden. Bijvoorbeeld via het samenwerkingsverband dat zich ten doel stelt om 200.000 hectare subsidievrije natuur te realiseren, en door met partijen te werken aan het bij de tijd houden van de juridische en bestuurlijke kaders (zoals de inzet bij de fitness check van de Vogel- en Habitatrichtlijn). Volgend op de mainportontwikkeling Rotterdam/Tweede Maasvlakte – een gezamenlijk project van rijk en medeoverheden – waarbij natuur- en milieuorganisaties in de adviesrol bij het ontwerpproces werden betrokken, wordt ook in 2016 in de regio’s gewerkt aan breed gedragen versterking van de combinatie tussen verdienvermogen en ecologie.

Energiedialoog

Het Energierapport dat eind 2015 zal worden uitgebracht bevat specifieke thema’s en dilemma’s die relevant zijn richting een volledig duurzame energievoorziening in 2050. Gegeven de complexiteit van het energievraagstuk hecht het kabinet sterk aan externe inbreng. Burgers, bedrijven, andere overheden en maatschappelijke organisaties worden uitgenodigd aan een Energiedialoog deel te nemen en hun kennis en kunde in te brengen voor de energietransitie. Uit de dialoog volgt in het najaar van 2016 een beleidsagenda.

Samenwerking MKB-stimulering

EZ zoekt in innovatieprogramma’s de samenwerking met de regio’s en Europa. EZ en de provincies kanaliseren innovatiegelden in de MKB-innovatiestimuleringsregeling topsectoren (MIT-regeling). Ook in de informatiedienstverlening en het ontsluiten van kansen in een internationale omgeving voor het MKB werkt het Rijk samen met de provincies en het MKB. Zo wordt het (innovatieve) MKB beter ondersteund en kunnen kansrijke bedrijven en innovaties uit de regio doorgroeien naar een nationaal of internationaal niveau.

Retailagenda

EZ werkt met alle stakeholders van de retailsector – gemeenten, provincies, vastgoed, vakbonden, financiers, MKB Nederland en de sector zelf – aan de uitvoering van de 20 afspraken die in de Retailagenda zijn gemaakt. Zo werken we aan vitale winkelgebieden en het versterken van de verdienkracht in de sector.

Nieuw handelingsperspectief en instrumentarium

Bij beleidsvoering vanuit het systeemperspectief, met een rol voor de overheid als netwerkpartner, past een herbezinning op de daar bij passende beleidsvoering. Daarbij is een geactualiseerd en realistisch beeld nodig van de wijze waarop mensen op een bepaalde maatregel of interventie reageren. Het traditionele uitgangspunt dat mensen relevante voor- en nadelen bewust en rationeel afwegen bij het maken van beslissingen maakt plaats voor het besef dat er omstandigheden zijn waarin mensen zich anders gedragen. Het toepassen van gedragskennis in de analyse, ontwikkeling, uitvoering en toezicht van beleid maakt het mogelijk effectiever en efficiënter beleid te formuleren. Ook biedt het toepassen van gedragsinzichten in sommige situaties de mogelijkheid minder dwingende manieren van sturing toe te passen.

Als concrete invulling van de toezeggingen in de kabinetsreactie op adviesrapporten van de Raad voor de leefomgeving en infrastructuur (Rli), Raad voor Maatschappelijk Ontwikkeling (RMO) en de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid (WRR) over de benutting van gedragswetenschappelijke kennis in beleid wordt momenteel verkend hoe gebruik kan worden gemaakt van gedragseconomische en sociaalpsychologische inzichten bij het vormen en uitvoeren van kabinetsbeleid. Er lopen pilotprojecten over het toepassen van gedragswetenschappelijke inzichten in beleid. Binnen EZ betreffen die het tegengaan van voedselverspilling in de horeca en huishoudens en het bevorderen van energie-efficiëntie in de industrie.

Tot slot

2016 wordt een jaar om weer vooruit te kijken; een jaar waarin de beleidsfocus verschuift van herstel naar groei. EZ blijft zich onverminderd inspannen voor een duurzaam, ondernemend Nederland, met een sterke internationale concurrentiepositie. Het doet dat niet alleen, maar in verbinding met de samenleving. In de overtuiging dat alleen in samenwerking tussen overheid, onderwijs, wetenschap, bedrijfsleven en burgers de uitdagingen van morgen kunnen worden omgezet in de kansen van vandaag.

2.1.1 Overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren

De tabel bevat een meerjarig overzicht van de middelen die in 2015–2020 beschikbaar zijn binnen de begrotingen van een aantal departementen voor het bedrijvenbeleid en de topsectoren. De indeling van de tabel geeft inzicht in de samenhang tussen de verschillende onderdelen. Voor een groot deel betreft dit het innovatiebeleid, dat uit een generieke pijler en een specifieke pijler bestaat. Het generieke beleid ondersteunt innovatie voor alle bedrijven, binnen en buiten de Topsectoren (tabel A1 en A2). Ook de bijdrage van Buitenlandse Zaken (A3) is generiek van aard. De kern van het specifieke beleid is publiek-private samenwerking (PPS, tabel B1 en B2). Door een intensievere samenwerking tussen de excellente Nederlandse publieke kennisinfrastructuur en de bedrijven vindt de kennis beter zijn weg in innovatieve producten. PPS wordt gestimuleerd met de TKI Toeslag en de MIT. Internationale PPS wordt mogelijk gemaakt dankzij EU cofinanciering (B2), daarnaast door de Innovatie Attachés en technologiemissies. In 2015 en 2016 komt via het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds in totaal € 100 mln beschikbaar voor hoogwaardige onderzoeksfaciliteiten en (publiek – private samenwerking op) specifieke thema’s. Opbrengsten uit deze investeringen vloeien terug in het fonds. Onderdeel C bevat de instrumenten voor aansluiting van onderwijs op de arbeidsmarkt en tot slot bestaat onderdeel D uit verschillende specifieke bijdragen van departementen aan voor hun relevante topsectoren.

In de tabel is ook aangegeven op welk begrotingsartikel de middelen op de departementale begrotingen staan. Daar zijn de hier getoonde reeksen vaak niet één op één terug te vinden, omdat hier alleen de middelen zijn getoond die samenhangen met het bedrijfslevenbeleid en topsectoren. Een afnemend deel van de middelen is reeds belegd met uitgaven voor lopende programma’s. De verantwoording over dit budget vindt plaats via de reguliere begrotingscyclus via de desbetreffende departementale begrotingen. De reeksen voor NWO en Creatief liggen vast in de BIS (2013–2016). Een deel van het geld van het regionaal investeringsfonds MBO gaat ook naar publiek-private samenwerkingsverbanden buiten de topsectoren

Overzichtstabel bedrijfslevenbeleid en topsectoren

(kasbedragen x € 1 mln)

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Departement

Artikel

I Generiek

               
                 

A1. Ondernemerschap en innovatie

182

109

117

124

105

117

   

• Innovatiefonds MKB+

182

109

117

124

105

117

EZ

19

                 

A2. Fiscale maatregelen

1.040

1.151

1.128

1.128

1.128

1.128

   

Research & Development Aftrek (RDA)

238

             

• Aftrek speur- en ontwikkelingswerk (WBSO)

8

8

8

8

8

8

EZ/FIN

12, belastingplan

• Afdracht speur- en ontwikkelingswerk (WBSO)1

794

1.143

1.120

1.120

1.120

1.120

EZ/FIN

12, belastingplan

                 

A3. Internationaal

341

367

538

208

189

175

   

• Internationaal ondernemen en ontwikkelingssamenwerking

191

217

220

208

189

175

BH/OS

1,2,3

• Dutch Good Growth Fund

(DGGF)

150

150

318

   

BH/OS

1

                 

II Specifiek voor topsectoren

               
                 

B1. Kennis en innovatie

551

551

541

539

537

537

   

• NWO2

275

275

275

275

275

275

OCW/EZ

16

• STW

20

26

26

26

25

25

EZ

12

• KNAW

19

19

19

19

19

19

OCW

16

• Toegepast onderzoek (TO2: TNO, DLO, Marin, ECN, NLR, Deltares)3

193

187

177

175

174

174

EZ

12, 14, 16

• Profilering kennisinfrastructuur

44

44

44

44

44

44

OCW

16

                 

B2. Innovatie en PPS

271

239

193

202

211

221

   

• TKI Toeslag

51

75

94

106

114

119

EZ

12

• MKB Innovatiestimuleringsregeling Topsectoren4

46

34

31

29

28

35

EZ

12

• Europese Cofinanciering, afloop FES en innovatieprogramma’s

124

80

68

67

69

67

EZ

12

– Investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek5

50

50

EZ

19

                 

C. Onderwijs en arbeidsmarkt

66

52

35

0

0

0

   

• Professionele masters

7

7

7

0

0

0

OCW

6

• Centra voor Innovatief Vakmanschap

5

3

3

0

0

0

OCW/EZ

4

• Stimuleren beta en technologie

12

0

0

0

0

0

OCW

6

• Centers of Expertise

17

17

0

0

0

0

OCW

6

• Regionaal investeringsfonds MBO

25

25

25

0

0

0

OCW

4

                 

D. Specifieke bijdragen departementen

231

235

225

205

203

175

   

• VWS: Life Sciences & Health/zorg

67

71

54

46

48

48

VWS

1, 2, 4, kader Zorg

• EZ: Energie-innovatie (excl.

ECN)

111

102

105

96

93

88

EZ

14

• I&M: Logistiek

8

20

24

21

20

20

I&M

divers H-XII, IF en DF

• I&M: Water6

23

23

23

23

23

 

I&M

divers H-XII, IF en DF

• OCW: Creatief

11

11

11

11

11

11

OCW

14

• Defensie

11

8

8

8

8

8

DEF

6

                 

Totaal

2.682

2.704

2.777

2.406

2.373

2.353

   
X Noot
1

De bedragen per 2016 hebben betrekking op de geïntegreerde WBSO en RDA. De geïntegreerde regeling gaat onder de naam WBSO verder.

X Noot
2

Inclusief reeks van opgeteld € 50 mln zoals vermeld in TK, 27 406 nr. 198. Reeks inclusief middelen op de aanvullende post op de rijksbegroting.

X Noot
3

Inclusief budget voor lange termijn kennisbasis. Dit zal naast topsectoren eveneens worden ingezet voor maatschappelijke thema’s en wettelijke onderzoekstaken.

X Noot
4

Dit betreft alleen de Rijksmiddelen.

X Noot
5

Deze bedragen worden breder dan alleen topsectoren ingezet.

X Noot
6

Deze reeks is tot en met 2019 gegarandeerd. Voor 2020 en volgende jaren is een nieuw besluit nodig

2.1.2 Belangrijkste mutaties ontwerpbegroting 2016
UITGAVEN (x € 1.000)
 

Art.

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

 

4.932.315

4.816.830

4.778.368

4.976.489

5.526.494

 

Mutaties Voorjaarsnota 2015

 

250.679

44.662

7.772

– 6.882

– 4.945

 

Stand Voorjaarsnota 2015

 

5.182.994

4.861.492

4.786.140

4.969.607

5.521.549

 
               

Nieuwe mutaties:

             

BTW-compensatie STW en TNO

12

 

20.000

20.000

20.000

20.000

 

ICT-beleid

13

 

3.500

       

Horizontale schuif ETS-middelen

14

– 20.045

 

20.045

     

Lagere uitgaven MEP

14

– 13.400

– 7.900

– 10.900

– 5.300

– 5.600

 

Duurzame energie voor Caribisch Nederland

14

3.700

4.700

– 3.000

2.600

2.300

 

Temporisering uitgaven Green Deal

14

2.450

– 2.450

       

Intensivering onderwijstranches 2015 en 2016

17

1.174

3.736

3.738

3.686

3.645

 

Sterke regio’s

18

 

5.700

– 1.100

– 2.400

– 1.100

 

Overboeking van Provinciefonds (ANLB)

18

9.000

         

Kasschuif DVI

19

– 95.000

15.000

15.000

15.000

13.000

 

Innovatiekrediet

19

1.180

– 6.680

3.100

– 200

– 1.200

 

Herverdeling eenheidsprijzen kantoren

40

7.732

5.597

644

195

 

Overige

 

– 988

– 318

4.716

– 3.063

– 1.838

 
               

Stand Ontwerpbegroting 2016

 

5.071.065

4.904.512

4.843.336

5.000.574

5.550.951

6.226.508

Artikel 12

BTW-compensatie STW en TNO

Als gevolg van jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie krijgen de kennisinstellingen Stichting Technische Wetenschappen (STW) en TNO te maken met een beperking op het recht van aftrek van BTW op inkoopkosten. Ter compensatie wordt het budget met ingang van 2016 met € 20 mln verhoogd waarvan € 17 mln per jaar voor TNO en € 3 mln voor de STW.

Artikel 13

ICT-beleid

Deze verhoging is bestemd voor de kosten die samenhangen met de ontwikkeling en implementatie van Generieke Digitale Infrastructuur (GDI). De GDI bestaat uit standaarden, producten en voorzieningen die gezamenlijk gebruikt worden door meerdere overheden, vele publieke organisaties en in een aantal gevallen ook door private partijen.

Artikel 14

Horizontale schuif ETS-middelen

Conform afspraak blijven de middelen die in enig jaar overblijven voor Emission Trade Scheme (ETS) beschikbaar voor latere jaren. Met deze horizontale verschuiving worden de resterende middelen van 2014 die bij Voorjaarsnota reeds waren toegevoegd aan 2015 doorgeschoven naar 2017.

Lagere uitgaven MEP

In de MEP- en SDE raming 2014 is sprake van lagere uitgaven. Deze meevallers worden ingezet voor financiële tegenvallers knelpunten in de begroting van EZ. Lagere uitgaven op de MEP hebben geen consequenties voor het doelbereik duurzame energie in 2020 (14%) of 2023 (16%).

Duurzame Energie voor Caribisch Nederland

Deze middelen worden ingezet voor investeringen in duurzame energie (zon, wind) op de bovenwindse eilanden en de verplaatsing van de powerplant op Saba.

Temporisering uitgaven Green Deal

Voor de uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen in het kader van Green Deal is deze kasschuif noodzakelijk.

Artikel 17

Intensivering onderwijstranches 2015 en 2016

Vanuit de begroting van OCW worden de intensiveringsgelden die betrekking hebben op groen onderwijs overgeheveld naar de EZ-begroting.

Artikel 18

Sterke regio’s

De betalingen aan de Sterke Regio’s vinden versneld plaats. Deze middelen hebben betrekking op de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen in het kader van het oplossen van knelpunten en benutten van gebiedsgerichte kansen gericht op versterking van het Nederlandse vestigingsklimaat en gebiedsprojecten die een bijdrage hebben gekregen uit het Nota Ruimte-budget van EZ.

Overboeking van Provinciefonds (ANLB)

Voor de transitieperiode Agrarisch Natuur & Landschapsbeheer (2014–2016) zijn in het kader van het Natuurpact afspraken gemaakt over de financiering van de kosten. De totale bijdrage van provincies bedraagt naar huidig inzicht € 24 miljoen. Voor 2015 gaat het om een bijdrage van € 9 mln. De provincies zijn overeengekomen om het bedrag in mindering te brengen op de decentralisatie-uitkering Natuur, die al in een eerder stadium vanuit EZ is overgeheveld naar de begroting van het Provinciefonds.

Artikel 19

Kasschuif DVI

Als onderdeel van het aanvullend actieplan MKB-financiering (TK, 32 637, nr. 147) is de begroting 2015 verhoogd met € 100 mln ten behoeve van het Dutch Venture Initiative (DVI). Via deze mutatie wordt het kasbudget aangepast aan het verwachte uitfinancieringspatroon. Deze reeks loopt tot en met 2028.

Innovatiekrediet

De beschikbare middelen voor de Innovatiekredieten worden meerjarig in lijn gebracht met de verwachte uitgaven.

Artikel 40

Herverdeling eenheidsprijzen kantoren

Met de herziening van het rijkshuisvestingsstelsel per 1-1-2016 worden de huren van de kantoorpanden geharmoniseerd naar de nieuwe vaste huren voor: Den Haag, overig Randstad en overig Nederland. De reeks laat een aflopend beeld zien door krimp.

ONTVANGSTEN (x € 1.000)
 

Art.

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

 

10.170.057

10.130.624

9.907.661

10.094.541

10.586.726

 

Mutaties Voorjaarsnota 2015

 

– 1.188.628

– 1.405.455

– 1.220.455

– 924.634

– 969.680

 

Stand Voorjaarsnota 2015

 

8.981.429

8.725.169

8.687.206

9.169.907

9.617.046

 
               

Nieuwe mutaties:

             

Bijstelling aardgasbaten

14

– 950.000

– 1.700.000

– 1.950.000

– 1.950.000

– 1.600.000

 

Landbouwheffingen

16

– 242.999

– 242.999

– 242.999

– 242.999

– 242.999

 

Overige

 

2.530

1.300

1.300

0

0

 

Stand Ontwerpbegroting 2016

 

7.790.960

6.783.470

6.495.507

6.976.908

7.774.047

8.296.171

Bijstelling aardgasbaten

De raming van de aardgasbaten is in lijn met de uitgangspunten die het CPB heeft gebruikt bij het opstellen van de MEV. Om de veiligheid van bewoners in het gaswinningsgebied in Groningen te vergroten, heeft het kabinet in juli 2015 besloten de gaswinning in Groningen terug te brengen naar het niveau dat nodig is om de leveringszekerheid te garanderen. In 2015 is dit 30 mld m3, dat wordt aangevuld met 3 mld m3 die eenmalig beschikbaar is uit de berging Norg. In de jaren 2016–2020 wordt uitgegaan van een Groningen productie van 33 miljard kubieke meter per jaar. Daarnaast zijn ook de actuele, sterk gedaalde, gasprijzen verwerkt in de raming. Deze twee factoren verklaren een afname in de gasbaten in latere jaren. In de raming is nog geen rekening gehouden met een besluit van het kabinet over de toekomst van de gaswinning uit het Groningen gasveld, dat eind dit jaar wordt genomen.

Landbouwheffingen

Op basis van de verordening EU (nr. 2007/436/EG,Euratom) is het niet meer noodzakelijk dat invoerrechten en landbouwheffingen afzonderlijk worden verantwoord. Met ingang van 2015 worden de ontvangen landbouwheffingen op de begroting van het Ministerie van Financiën geraamd en verantwoord.

Overheidsdienst Groningen/energie

In de hieronder opgenomen tabel is weergegeven welke bedragen in de begroting beschikbaar zijn voor de Overheidsdienst Groningen/energie.

Bedragen x € 1 mln
 

Artikel

2015

2016

2017

2018

2019

1 – Overheidsdienst Groningen

40

7,0

19,0

19,0

19,0

19,0

waarvan: 1-a) Organisatie

 

4,0

12,0

12,0

12,0

12,0

waarvan: 1-b) Onderzoek (o.a. NPR, woningmarkt

 

3,0

7,0

7,0

7,0

7,0

2 – Onderzoek (seismografisch en geologisch)

14

6,0

10,0

10,0

8,0

6,0

3 – Versterking energiedirecties

40

2,0

4,0

4,0

4,0

4,0

4 – Uitbreiding SodM

40

1,0

2,0

2,0

2,0

2,0

af: retributies SodM (ontvangsten)

     

– 0,8

– 0,8

– 0,8

Totaal beschikbaar

 

16

35

34

32

30

Na de opbouwfase in 2015, werkt de Nationaal Coördinator Groningen de komende jaren voortvarend aan de realisatie van het programma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen. In samenwerking met de regionale partners, zet hij zijn mensen (€ 12 mln budget in 2016) en werkbudget (€ 7 mln in 2016) strategisch in. Daarmee verbetert de aanpak merkbaar voor Groningers: door het oplossen van complexe situaties en het zichtbaar bouwen aan kansen voor de regio.

Daarnaast zijn er middelen beschikbaar voor seismologisch en geologisch onderzoek.

De uitdagingen op het beleidsterrein energie zijn groot en variëren van de uitwerking van het Energieakkoord en het realiseren van vele tientallen grote energieprojecten in Nederland tot de discussie over de toekomst van de gaswinning naar aanleiding van de aardbevingen in Groningen en het Europese debat over een Energie Unie. Om deze uitdagingen goed op te pakken is een versterking van de energiedirecties onvermijdelijk.

Voor extra capaciteit ter versterking van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) zijn extra middelen (€ 1,2 mln) ter beschikking gesteld.

2.1.3 Meerjarenplanning Beleidsdoorlichtingen

Artikel

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Geheel artikel?

11

Goed functionerende economie en markten

 

X

         

Ja

12

Een sterk innovatievermogen

 

X

       

X

Ja

13

Een excellent ondernemingsklimaat

 

X

       

X

Ja

14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

X

         

X

Ja

16

Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens

 

X

     

X

 

Ja

17

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

X

       

X

 

Ja

18

Natuur en regio

 

X

         

Ja

19

Toekomstfonds

           

X

Ja

Toelichting

De beleidsdoorlichting van artikel 11 is eind 2014 gestart. Er zijn onafhankelijke deskundigen bij betrokken. De doorlichting zal voor een deel intern EZ uitgevoerd worden en gebaseerd worden op bestaand evaluatiemateriaal. Er wordt in principe geen aanvullend evaluatieonderzoek uitgevoerd. Wel zal er een beperkte opdracht worden verstrekt aan een extern bureau dat zal bezien in hoeverre de verschillende beleidsinstrumenten van artikel 11 in hun onderlinge samenhang bijdragen aan de centrale doelstelling van artikel 11. De 20% besparingsvariant wordt ook meegenomen in de doorlichting van artikel 11.

De beleidsdoorlichtingen van artikel 12 en 13 zijn gezamenlijk uitgevoerd en op 13 mei 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden (TK, 30 991, nr. 23).

De laatste beleidsdoorlichting van artikel 14 (energie) is op 19 december 2014 naar de Tweede Kamer gestuurd (TK, 30 991, nr. 17). Dit betrof een ex-post beleidsdoorlichting over de periode 2007–2012. De volgende beleidsdoorlichting zal logischerwijs dan de periode 2013–2018 beslaan en in 2019/2020 worden uitgevoerd.

Het Interdepartementaal Beleidsonderzoek (IBO) agro-, visserij-, en voedselketens is afgerond. Het IBO is geïntegreerd met de geplande beleidsdoorlichting van artikel 16. Het IBO is 26 juni 2015 met de kabinetsreactie aan de Tweede Kamer aangeboden (TK, 30 991, nr. 25).

De beleidsdoorlichting van artikel 17 is op 2 juni 2014 aan de Tweede Kamer aangeboden (TK, 30 991, nr. 11).

De beleidsdoorlichting van artikel 18 is in 2015 van start gegaan. Er is een onafhankelijke deskundige bij betrokken. De 20% bezuinigings- en intensiveringsvarianten worden hierin meegenomen. De planning is om in 2015 de doorlichting van artikel 18 af te ronden en aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Voor het meest recente overzicht van de realisatie van beleidsdoorlichtingen, klik op deze link

http://www.rijksbegroting.nl/node/231

Voor een verdere onderbouwing van de meerjarenprogrammering zie de bijlage «Evaluatie- en overig onderzoek» (bijlage 5.7).

2.1.4 Overzicht van risicoregelingen
Overzicht verstrekte garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2014

Geraamd te verlenen 20151

Geraamd te vervallen 2015

Uitstaande garanties 2015

Geraamd te verlenen 2016

Geraamd te vervallen 2016

Uitstaande garanties 2016

Garantieplafond 2016

Totaal plafond

Artikel 13 Een excellent ondernemings-klimaat

BMKB

1.911.429

425.000

622.493

1.713.936

765.000

326.047

2.152.889

765.000

 
 

Garantie Ondernemingsfinanciering

644.334

200.000

97.334

747.000

400.000

257.000

890.000

400.000

 
 

Groeifaciliteit2

95.027

115.000

5.827

204.200

85.000

7.256

281.944

85.000

 
 

Microkredieten3

13.000

0

 

13.000

0

0

13.000

 

13.000

 

Garantie Scheepsnieuwbouw

10.880

104.000

0

114.880

400.000

4.000

510.880

400.000

 
 

MKB financiering4

0

400.000

0

400.000

0

0

400.000

 

400.000

                     

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Aardwarmte

49.292

31.324

7.225

73.391

93.050

27.616

138.825

93.050

 
                     

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Garantieregelingen Landbouw en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie)

343.781

35.000

70.000

308.781

55.000

60.000

303.781

120.214

 

Artikel 18 Natuur en regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

415.146

0

15.456

399.690

0

15.631

384.059

 

399.690

 

Totaal

3.482.889

1.310.324

818.335

3.974.878

1.798.050

697.550

5.075.378

1.863.264

812.690

X Noot
1

Betreft een inschatting van de te verlenen garanties per juli 2015.

X Noot
2

Het achtergestelde leningenfonds van het NLII zal ook gebruik maken van de Groeifaciliteit. In 2016 wordt bezien met welke omvang het garantieplafond van de Groeifaciliteit opgehoogd dient te worden om dit te accommoderen. Er is vanuit het Aanvullend Actieplan MKB-financiering € 500 mln garantieruimte beschikbaar. Deze ruimte is vooralsnog niet opgenomen in bovenstaand overzicht.

X Noot
3

In de loop van 2015 wordt duidelijk of een garantie nodig is voor de aanvullende funding van Qredits (€ 100 mln garantieruimte beschikbaar vanuit het Aanvullend Actieplan MKB-financiering). Vooralsnog is deze verlening niet opgenomen in deze tabel.

X Noot
4

Naar verwachting zal er in 2015 voor € 400 mln aan garanties worden verstrekt voor alternatieve aanbieders van MKB-financiering. Bij het opstellen van de ontwerpbegroting waren er nog geen garantieovereenkomsten afgesloten waardoor geen inschatting gemaakt kan worden van de omvang van te vervallen garanties in 2015 en 2016.

Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

Uitgaven 2016

Ontvangsten 2016

Saldo 2016

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

BMKB

97.779

30.389

– 67.390

71.000

25.000

– 46.000

42.594

29.000

– 13.594

 

Garantie Ondernemingsfinanciering

17.875

9.380

– 8.495

11.842

13.000

1.158

11.842

13.000

1.158

 

Groeifaciliteit

2.168

2.436

268

8.616

8.000

– 616

9.365

8.000

– 1.365

 

Microkredieten

0

0

0

0

0

0

0

0

0

 

Garantie Scheepsnieuwbouwfinanciering

0

46

46

3.679

4.000

321

3.679

4.000

321

 

MKB financiering1

0

0

0

0

0

0

0

0

0

                     

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Aardwarmte

0

2.184

2.184

0

0

0

0

0

0

                     

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Garantieregelingen Landbouw en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie)

23.691

2.004

– 21.687

19.555

2.000

– 17.555

16.546

1.800

– 14.746

                     

Artikel 18 Natuur en regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

0

0

0

0

0

0

0

0

0

 

Totaal

141.513

46.439

– 95.074

114.692

52.000

– 62.692

84.026

55.800

– 28.226

X Noot
1

Er zijn bij het opstellen van de ontwerpbegroting 2016 nog geen garanties verstrekt voor alternatieve aanbieders van MKB-financiering, waardoor nog geen inschatting van ontvangsten en uitgaven gemaakt kan worden.

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)

De BMKB biedt banken een borgstelling voor leningen aan midden- en kleinbedrijven (≤ 250 werknemers) voor zover deze bedrijven onvoldoende zekerheden kunnen bieden aan de bank. Het knelpunt dat met de BMKB wordt bestreden is het verschijnsel dat in de kern gezond MKB – met voldoende zicht op rentabiliteit en continuïteit – niet of onvoldoende in een kredietbehoefte kan voorzien door een tekort aan zekerheden (onderpand).

De gemiddelde eenmalige premie die voor het borgstellingskrediet wordt betaald is 3,6%. De premie is afhankelijk van de looptijd van het bedrijfsborgstellingskrediet. De premie is niet kostendekkend. Op de begroting is structureel € 8,5 mln beschikbaar ter afdekking van de schades die niet door premie-ontvangsten worden gedekt.

Aangezien de inkomstenstroom uit provisies en fees vooruitlopen op de uitgaven en de uitgaven een conjunctuurgevoelig karakter hebben (in tijden van krimp en recessie hogere verliezen) is een interne begrotingsreserve gevormd, zodat deze kan worden ingezet om fluctuaties in ontvangsten en uitgaven ten opzichte van het in de begroting opgenomen bedrag op te vangen.

Momenteel loopt een pilot met openstelling van de BMKB voor niet-banken. Partijen die hiervan gebruik willen maken dienen een accreditatieproces te doorlopen. Een adviescommissie met onafhankelijke experts beoordeelt de aanvragen.

Een werkgroep heeft onderzoek gedaan daar de additionaliteit en kostendekkendheid van de BMKB. Dit rapport is in 2015 opgeleverd. De horizonbepaling voor de BMKB is juli 2017.

Het gebruik van de BMKB fluctueert sterk met de conjunctuur. Momenteel is sprake van onderbenutting, maar de verwachting is dat als de economie in de komende jaren aantrekt ook de benutting van dit instrument toeneemt. Daarom is het garantieplafond voor 2016 ongewijzigd.

Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

De GO-regeling is bestemd voor ondernemers die financiering willen aantrekken bij banken en is gericht op (middel)grote ondernemingen met substantiële activiteiten in Nederland en met bevredigende rentabiliteits- en continuïteitsperspectieven. De GO regeling biedt banken de mogelijkheid om nieuwe bankleningen te verstrekken en/of bankgaranties af te geven van minimaal € 1,5 mln en maximaal € 50 mln (tot ultimo 2015 € 150 mln) met een garantie van 50% door de overheid. De overheid deelt mee in de opbrengsten uit zekerheden. De GO is door het huidige kabinet structureel gemaakt met een jaarlijks garantieplafond van € 400 mln.

Het kredietbeheer ligt primair bij de bank. De bank heeft geen ander belang bij de betaling van rente en aflossing dan de overheid. Naast de 50% garantie van de overheid draagt de bank namelijk zelf eveneens 50% risico. RVO beoordeelt de kredietaanvragen en wijziging van kredieten. Daarnaast is een kredietcommissie met externe deskundigen geïnstalleerd, die de kredietvoorstellen eveneens beoordeelt. De Commissie toetst – additioneel aan RVO – het risico van het betreffende voorstel en bij fiattering wordt de premie bepaald op basis van het te lopen risico.

De premie bestaat in hoofdzaak uit de provisie op de rentemarge voor het debiteurenrisico van de bank onder aftrek van 0,25% die de bank voor haar beheersactiviteiten mag behouden. Andere bronnen van inkomsten zijn bijvoorbeeld afsluitprovisies en fees die ten gunste van bank en overheid komen. Uitgangspunt is dat de GO-regeling kostendekkend is. Een eventueel verschil tussen premieontvangsten, schades en uitvoeringskosten in enig jaar worden afgestort dan wel onttrokken aan de interne begrotingsreserve.

De horizonbepaling voor de GO wordt verlengd naar juli 2020. In 2014 is de eerste evaluatie afgerond. Het gebruik van de GO fluctueert sterk met de conjunctuur. De verwachting is dat als de economie in de komende jaren aantrekt, ook de benutting van dit instrument toeneemt. Daarom is het garantieplafond voor 2016 ongewijzigd.

Groeifaciliteit

De regeling Groeifaciliteit helpt bedrijven bij het aantrekken van risicodragend vermogen door garanties te geven op achtergestelde leningen verstrekt door banken en op aandelen verstrekt door participatiemaatschappijen aan ondernemingen. De Groeifaciliteit kan ondernemingen in een groeifase, bij bedrijfsovernames en bij herstructureringen helpen bij het aantrekken van risicokapitaal.

Alleen deelnemende financiers kunnen een garantieaanvraag bij de overheid indienen. De maximumgarantie van de overheid is 50%, wat bij participaties neerkomt op maximaal € 12,5 mln en bij bancaire achtergestelde leningen op maximaal € 2,5 mln.

Financiers betalen om de garantie te verwerven in ieder geval een eenmalige premie van 1% van het garantiebedrag vooraf en vervolgens een premie over het uitstaande garantiebedrag. Voor participaties is voorzichtigheidshalve uitgegaan van 3% per jaar en voor achtergestelde leningen 2,5%. Het uitgangspunt is dat de Groeifaciliteit hiermee kostendekkend is. Deze jaarlijkse premie kan gedurende de looptijd van de garantiemaatregel worden herzien en zo nodig naar boven worden bijgesteld om ervoor te zorgen dat de premies de kosten van de regeling blijven dekken. Een eventueel verschil tussen premieontvangsten, schades en uitvoeringskosten in enig jaar wordt met ingang van 2014 afgestort in de interne begrotingsreserve.

De horizonbepaling voor de Groeifaciliteit wordt verlengd naar juli 2020. De laatste evaluatie is uitgevoerd in 2012. De eerstvolgende evaluatie zal in 2019 worden uitgevoerd.

Het gebruik van de Groeifaciliteit fluctueert sterk met de conjunctuur. De verwachting is dat als de economie in de komende jaren aantrekt ook de benutting van dit instrument toeneemt. Daarom is het garantieplafond voor 2016 ongewijzigd.

Op dit moment is de verwachting de Groeifaciliteit de meest effectieve manier is om achtergestelde leningen fondsen voor het MKB te stimuleren. In 2016 wordt op basis van de dan beschikbare informatie bezien met welke omvang het budget van de Groeifaciliteit meerjarig moet worden opgehoogd om deze fondsen, voor het NLII, te accommoderen. Deze verhoging wordt gedekt uit het garantiebudget van € 500 mln dat in het Aanvullend actieplan MKB-financiering beschikbaar is gesteld voor achtergestelde leningenfondsen.

Garantie Scheepsnieuwbouwfinanciering

De garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) biedt banken van in Nederland gevestigde scheepswerven de mogelijkheid om een garantie te verkrijgen op de financiering van de bouwfase van nieuwe schepen. De bank is de aanvrager van de staatsgarantie op de financieringsvraag, die door een scheepswerf aan de bank is voorgelegd. De maximale garantie, die de Staat kan verstrekken bedraagt 80% van de gecontracteerde bouwsom. Bij het verlenen van de financiering worden de gebruikelijke bancaire spelregels in acht genomen, waarbij het risico tussen bank en staat paritair (20/80) verdeeld is. Deze garantieregeling creëert een level playing field voor de Nederlandse scheepswerven in Europa voor de productie van nieuwe schepen. Andere Europese landen kennen voor hun nationale scheepsbouwproductiesector vergelijkbare nationale regelingen. De range van schepen waarop de regeling van toepassing is, ligt op een bouwsom per schip van € 3 mln tot € 100 mln. Voor de regeling is een plafond ingesteld van jaarlijks € 1 mld dat per 2015 is verlaagd naar € 400 mln, waarbij één scheepswerf(groep) maximaal 30% van dit plafond mag benutten.

Het verstrekken van een garantie kan eerst plaatsvinden nadat de betrokken bankier zelf de bereidheid heeft om voor ten minste 20% een eigen risico te aanvaarden op de betreffende werf. Daarnaast adviseert een onafhankelijke kredietcommissie over de aanvraag voor een staatsgarantie.

Via een analyse van de markt is nagegaan welke faillissementen zich in Nederland hebben voorgedaan bij relevante scheepswerven en wat de gevolgen zijn voor de positie van het onderhanden werk (schepen).Uit de analyse van een periode van 15 jaar bleek dat er nagenoeg geen schade was ontstaan. Dit heeft geleid tot de inschatting dat de kans dat de borgtocht daadwerkelijk zal worden ingeroepen minimaal is. Op basis daarvan is het risico gewaardeerd op 1%. Uitgaande van het jaarlijks garantieplafond van € 400 mln en het risico op inroepen van 1% wordt het uit te keren bedrag geraamd op € 4 mln gemiddeld per jaar. De provisie die de staat over de garantie zal ontvangen bedraagt gemiddeld 1,5%. Om eventuele schades in de eerste jaren op te vangen is een interne begrotingsreserve ingesteld. Ultimo 2014 bevat deze reserve € 10 mln. Ultimo 2014 bedroeg het bedrag aan gefiatteerde garantieaanvragen € 11 mln.

De horizonbepaling voor de Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering is 1 november 2017.

Het plafond voor de Garantieregeling Scheepsnieuwbouw is met ingang van 2015 verlaagd van € 1 mld naar € 400 mln.

MKB-financiering

In het aanvullend actieplan MKB-financiering van 8 juli 2014 heeft het kabinet aangekondigd een garantiebedrag van € 400 mln ter beschikking te stellen om de funding van nieuwe aanbieders van MKB-financiering mogelijk te maken. Naast alle andere initiatieven en plannen is er behoefte aan nieuwe financiers en nieuwe financieringsmogelijkheden voor het verstrekken van vreemd vermogen aan het mkb. Het vinden van funding voor deze nieuwe mogelijkheden is echter, bij gebrek aan voldoende track-record van dergelijke financiers, lastig. Met het Aanvullend Actieplan MKB-financiering is er daarom voor goede initiatieven ruimte beschikbaar om die funding te vereenvoudigen met behulp van een overheidsgarantie. Een overheidsgarantie zal kostendekkend moeten zijn en geen staatssteun mogen inhouden. Op 30 oktober 2014 is in de Staatscourant een oproep gepubliceerd om voorstellen in te dienen om in aanmerking te komen voor een garantie uit het genoemde budget. In de periode tot mei 2015 zijn deze voorstellen grondig beoordeeld door een commissie van externe experts. Deze beoordeling heeft ertoe geleid dat 8 partijen uitgekozen zijn om de onderhandelingen over een garantie-overeenkomst mee te starten. Deze onderhandelingen kunnen nog geruime tijd vergen, onder meer omdat vastgesteld moet worden of sprake is van Staatssteun. Omdat bij het opstellen van de begroting nog geen garantieovereenkomsten zijn gesloten konden daarom in het bovenstaande garantieoverzicht derhalve geen raming van ontvangsten en uitgaven worden opgenomen.

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Aardwarmte

Aardwarmte wordt gezien als een kosteneffectieve duurzame energiebron met potentie. Het draagt bij aan het halen van de duurzame energiedoelstelling van Nederland. Binnen de SDE+ is het één van de gunstigste opties. Aardwarmte is tevens een belangrijke optie voor het halen van de energie- en klimaatdoelen van EZ en de glastuinbouw. Het in het energieakkoord en de beleidsbrief tuinbouw aangekondigde versnellingsplan aardwarmte, is in 2014 verschenen.

Het doel van de garantieregeling aardwarmte is het afdekken van het geologisch risico dat het boren van de putten voor de toepassing van aardwarmte, niet succesvol is. Het gaat om het risico dat de volgens het plan aangeboorde aardlaag minder warm water productie oplevert en/of water van lagere temperatuur oplevert dan op basis van een gedegen geologisch vooronderzoek verwacht werd.

Het ontbreken van een (betaalbare) verzekering is nog steeds een belangrijk knelpunt voor de toepassing van aardwarmte. Door dit risico af te dekken wordt de toepassing van aardwarmte gestimuleerd. De garantieregeling dekt het risico dat een boring niet in een goede watervoerende laag uitkomt, waardoor het vermogen dat vooraf verwacht werd, niet wordt behaald. In dat geval wordt voor een deel van de gemaakte kosten een subsidie uitgekeerd, gerelateerd naar de mate waarin de aardwarmteboring mislukt is.

Er wordt een premie van 7% gevraagd.

De garantie wordt uitgekeerd wanneer projecten (deels) mislukken Met de garantiestelling worden projecten uitgelokt met een relatief klein risico (eis 90% slaagkans). Het verwacht vermogen dat aan de bodem onttrokken wordt (dit is het vermogen dat bij de aanvraag is opgegeven) is maximaal het vermogen dat met 90% zekerheid aan de ondergrond kan worden onttrokken (op basis van een locatiespecifiek geologisch onderzoek dat moet zijn opgesteld door een ISO 9001 gecertificeerde onderneming)

EZ maakt een garantieplafond en het maximaal te garanderen bedrag per boring bekend. EZ neemt binnen acht weken na de indiendatum een besluit op de aanvraag. De aanvrager moet binnen zes maanden na goedkeuring van de aanvraag starten met het boorproject. Na de aanvang van de aardwarmteboring heeft de aanvrager een jaar voor de voltooiing. Het aardwarmteproject moet binnen twee jaar leiden tot toepassing van aardwarmte in Nederland.

De premieontvangsten worden gestort in de interne begrotingsreserve. Eventuele schade-uitkeringen komen ten laste van deze reserve. In 2016 wordt deze regeling geëvalueerd.

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Garanties voor investeringen en werkkapitaal landbouwondernemingen (Garantieregeling Landbouw en GMI). Het plafond voor deze garantstelingen tezamen is € 120 mln.

Garantieregeling Landbouw (GL)

De garantieregeling heeft als doel de ontwikkeling van de land- en tuinbouw te bevorderen. Een garantstelling landbouw en aquacultuur wordt alleen afgegeven voor leningen ten behoeve van investeringen. De totale garantstelling van een onderneming kan maximaal 80% van € 2,5 mln bedragen. De lening onder garantstelling is maximaal 2/3 van de benodigde investering, waardoor de garantie maximaal 53,6% van de benodigde financiering bedraagt.

De GL kent drie varianten:

  • Garantstelling Landbouw: Maximale garantstelling 80% van € 0,6 mln.

  • Garantstelling Landbouw Jonge Landbouwers: Maximale garantstelling 80% van € 1,2 mln. Lening ten behoeve van bedrijfsovername. De ondernemer mag maximaal 39 jaar oud zijn.

  • Garantstelling Landbouw Plus: Maximale garantstelling 80% van € 2,5 mln. De investeringen die in aanmerking komen zijn Groen Label Kassen (GLK) en Duurzame stallen die voldoen aan de maatlat duurzame veehouderij (MDV). De Garantstelling Landbouw plus ziet ook toe op achtergestelde leningen.

De premie bedraagt 3% van het te lenen bedrag, te betalen door de ondernemer. De premie wordt gebruikt om verliesdeclaraties te betalen. De regeling is niet volledig kostendekkend. Daarom stort EZ jaarlijks aanvullend € 3 mln in een interne begrotingsreserve. Het geld uit de begrotingsreserve wordt gebruikt om verliesdeclaraties te betalen. De premie en de storting door EZ komen overeen met het gemiddelde nettoverlies per jaar over de afgelopen twintig jaar.

De afgelopen jaren was het gemiddelde beroep op de GL relatief laag als gevolg van de economische crisis. Naar verwachting zal er bij een aantrekkende economie weer meer behoefte aan garantiekredieten voor investeringen zijn. In december 2013 is de regeling opnieuw goedgekeurd als steunmaatregel door de Europese Commissie. In 2018 zal deze garantieregeling geëvalueerd worden.

Garantieregeling Marktintroductie Innovatie (GMI)

Er is een knelpunt geconstateerd in de marktintroductiefase van risicovolle grensverleggende innovaties. De bedrijven, die als eerste prototypen in de praktijk op het vlak van dierenwelzijn en milieu op praktijkschaal willen toepassen, worden vaak geconfronteerd met grote financiële risico’s. Daardoor komt dit soort duurzame investeringen slechts beperkt van de grond. Een garantstelling door het Rijk stimuleert de investeringen op het vlak van verduurzaming en marktvernieuwing.

De deelsectoren die het aangaat betreffen: melkveehouderij, varkenshouderij, pluimveehouderij, glastuinbouw, en opengrondstuinbouw. De garantstelling wordt momenteel voor een te publiceren regelingstekst uitgewerkt met het oog op openstelling in de tweede helft van 2015. De genoemde bedragen hieronder zijn indicatief.

De totale garantstelling van een onderneming kan maximaal 80% van € 2,5 mln bedragen.

Naar verwachting zullen 25 initiatieven een garantstelling van gemiddeld € 1,5 mln ontvangen. Het totaal risico bedraagt € 37,5 mln maximaal op jaarbasis, en maximaal € 225 mln over de hele POP3-periode tot en met 2020.

De ondernemers betalen premie om voor de garantstelling in aanmerking te komen, maar de regeling is niet volledig kostendekkend. Het verwachte risico voor de Staat is jaarlijks iets meer dan € 3,5 mln (waarvan € 1,0 mln EU-middelen uit POP en € 2,5 mln nationaal). Dit bedrag zal jaarlijks aan de begrotingsreserve toegevoegd worden. Bij 3% provisie betalen de ondernemers ongeveer € 1,5 mln aan premie. De premie wordt gebruikt om verliesdeclaraties te betalen. Daarmee is de totale buffer jaarlijks € 5 mln. In 2013 heeft een verkenning naar deze garantieregeling plaatsgevonden.

Artikel 18 Natuur en regio

Garantie voor natuurgebieden en landschappen

Het betreft het garant staan voor de leningen die aangetrokken zijn via het Groenfonds voor het realiseren van de EHS-gronden. Deze gronden zijn opgegaan in het Natuur Netwerk Nederland.

Overzicht uitstaande leningen per ultimo 2014
Bedrag x € 1.000

Artikel

Omschrijving

Uitstaande lening 2014

Looptijd

lening

Rente

percentage

Wijze van

aflossing

Artikel 13

Een excellent ondernemingsklimaat

Microkrediet Nederland

46.966

tot en met 2029

1,2%

vanaf 2024

Artikel 14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Energieonderzoek Centrum Nederland

25.260

tot en met 2023

5,5%

vanaf 2018

Artikel 14

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Pallas

11.393

tot en met 2018

1,5%

uiterlijk 2019

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Universiteit

39.152

tot en met 2027

4,5%

jaarlijks

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Universiteit

29.137

tot en met 2027

4,5%

jaarlijks

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Universiteit

15.068

tot en met 2029

5,2%

jaarlijks

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Wageningen Universiteit

3.142

tot en met 2030

5,0%

jaarlijks

Deze leningen zijn verstrekt in de context van de genoemde beleidsartikelen.

2.2. De Beleidsartikelen

11 Goed functionerende economie en markten

Algemene doelstelling

Het scheppen van voorwaarden voor een goed functionerende economie en goed functionerende markten, waaronder de markt voor elektronische communicatie.

Goed functionerende markten dragen in belangrijke mate bij aan de economische groei en innovatie. In een goed functionerende markt reageren vraag en aanbod effectief op elkaar. Consumenten en bedrijven profiteren daarvan. Op goed functionerende markten ontstaat een optimale prijs – kwaliteitverhouding van goederen en diensten en hebben gebruikers keuzevrijheid. Het slim benutten van en zorgdragen voor hoogwaardige elektronische communicatie netwerken en digitale infrastructuren waar de Nederlandse samenleving op kan bouwen én vertrouwen draagt bij aan het economisch groeivermogen en een goed functionerende economie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is op grond van de Telecommunicatiewet verantwoordelijk voor het stellen van regels voor vaste en mobiele communicatienetwerken. Daarnaast ziet de Minister van EZ het als een taak eventuele belemmeringen voor het goed functioneren van markten te verminderen of weg te nemen en heeft een systeemverantwoordelijkheid voor de statistische informatievoorziening van rijkswege. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:

Stimuleren

  • Het stimuleren van een goede balans tussen de belangen van bedrijven en consumenten met generiek consumentenbeleid waarbij de Wet handhaving consumentenbescherming centraal staat;

Financieren

  • Het bijdragen aan het goed functioneren van markten door het financieren van TenderNed (het elektronisch aanbestedingssysteem) en diverse organisaties op het gebied van metrologie, normalisatie, accreditatie en markttoezicht;

  • Het financieren van een deel van de exploitatie van het Agentschap Telecom en het verrichten van uitgaven voor opdrachten inzake beleidsvoorbereiding en evaluaties voor frequentiebeleid en veiligheid;

  • Het financieren van het CBS om het van overheidswege verrichten van statistisch onderzoek ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap en het openbaar maken van de op grond van zodanig onderzoek samengestelde statistieken mogelijk te maken;

(Doen) uitvoeren

  • Het tegengaan van mededingingsbeperkende gedragingen met de Mededingingswet en mededingingsbeleid in alle sectoren van de Nederlandse economie;

  • Het reguleren van de postmarkt met de Postwet 2009 waardoor een toegankelijke en betaalbare basisvoorziening voor de post is gewaarborgd (universele postdienst);

  • Het opstellen van verkeersregels voor het gebruik van de ether, door afspraken te maken in internationaal verband voor harmonisatie en door – in geval van schaarste – te bepalen op welke wijze het spectrum wordt verdeeld;

  • Het inzetten op het realiseren van hoogwaardige en innovatieve breedbandige mobiele communicatie en omroeptoepassingen door verruiming van gebruiksmogelijkheden van het spectrum en door de uitgifte van beschikbare frequentieruimte;

Regisseren

  • Het bevorderen van goed functionerende markten door het scheppen van randvoorwaarden via wet- en regelgeving;

  • Het scheppen van voorwaarden waarbinnen concurrentie kan plaatsvinden door middel van de Waarborgwet, de Winkeltijdenwet, de Aanbestedingswet, de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie en de Metrologiewet;

  • Het op basis van de middellange termijnvisie op de ontwikkeling van telecommunicatie, media en Internet in 2016 verder moderniseren van de regelgeving om deze te kunnen laten meegroeien met de ontwikkelingen in de markt en de behoeftes in de samenleving.

Beleidswijzigingen

Een wetsvoorstel ter verhoging van de wettelijke maxima van de ACM-boetes is in het voorjaar van 2015 ingediend bij de Tweede Kamer. Doelstelling van dit wetsvoorstel is het vergroten van de afschrikkende werking van de ACM-boetes en daarmee van de effectiviteit van het markttoezicht dat de ACM uitoefent, onder meer op het gebied van mededinging, consumentenbescherming en de regulering van de sectoren post en telecom. Naar verwachting treedt de wet in de loop van 2016 in werking.

Op 26 mei 2015 heeft de Eerste Kamer het wetsvoorstel tot modernisering en flexibilisering van de universele postdienst aangenomen. Met dit wetsvoorstel worden de eisen aan de universele postdienst meer in lijn gebracht met de snel veranderende behoeften van gebruikers, onder meer door het aanpassen van de eisen voor postvestigingen en brievenbussen en door enkele UPD-eisen niet langer op het niveau van de wet neer te leggen maar in een algemene maatregel van bestuur (het Postbesluit 2009). Inwerkingtreding zal gelijktijdig plaatsvinden met de inwerkingtreding van het aangepaste Postbesluit 2009, dat voor de zomer van 2015 voor advies naar de Raad van State is gestuurd. Als gevolg van inwerkingtreding van het wetsvoorstel krijgt de verlener van de universele postdienst meer ruimte om het aantal postvestigingen en brievenbussen te verminderen en zal gedurende de komende jaren per locatie worden bezien of locaties van postvestigingen en brievenbussen kunnen worden heroverwogen.

In 2015 wordt bij de Tweede Kamer het wetsvoorstel tot wijziging van de Aanbestedingswet 2012 ter implementatie van een drietal aanbestedingsrichtlijnen ingediend. Daardoor krijgen aanbestedende diensten meer flexibiliteit bij aanbesteden. Daarnaast wordt een nieuw aanbestedingsregime voor het verlenen van concessieopdrachten ingevoerd. De wet treedt naar verwachting in werking op 18 april 2016.

Mede naar aanleiding van de lessen uit een overnamepoging van KPN in 2013 is de Tweede Kamer in 2014 geïnformeerd over een beleidsvoornemen om de Minister van Economische Zaken extra bevoegdheden te geven indien een partij overwegende zeggenschap wil verwerven in een telecommunicatiebedrijf dat beschikt over vitale infrastructuur. In de 2e helft van 2016 zal een wetsvoorstel daartoe voor behandeling worden voorgelegd aan de Tweede Kamer.

De planning is dat de Verzamelwet met diverse wijzigingen van de Telecommunicatiewet rond de zomer van 2015 aan de Tweede Kamer wordt aangeboden. In 2016 zal naar verwachting de parlementaire behandeling kunnen worden afgerond en het wetsvoorstel in werking treden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

VERPLICHTINGEN

195.559

199.167

182.901

179.153

171.354

171.362

171.359

UITGAVEN

197.270

198.864

184.122

177.036

170.337

170.345

170.342

Waarvan juridisch verplicht (percentage)

   

96%

       
               

Subsidies

356

900

100

1.100

1.080

   

Digitalisering regionale radio

356

900

100

1.100

1.080

   
               

Opdrachten

6.593

8.803

7.894

7.118

6.940

8.023

8.020

Onderzoek en Opdrachten

2.833

2.318

1.458

1.458

1.458

1.458

1.458

PIANOo/TenderNed

689

943

         

Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid

3.071

5.542

6.436

5.660

5.482

6.565

6.562

               

Bijdragen aan agentschappen

16.075

19.117

15.524

15.023

14.594

14.599

14.599

Agentschap Telecom

10.735

11.526

9.539

9.044

8.615

8.620

8.620

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

351

758

         

DICTU

4.989

6.833

5.985

5.979

5.979

5.979

5.979

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

170.667

165.508

156.690

149.610

143.556

143.556

143.556

Metrologie

14.319

14.246

13.573

12.949

12.247

12.247

12.247

Raad voor Accreditatie

262

105

142

129

127

127

127

ACM

695

402

375

375

377

377

377

CBS

155.391

150.755

142.600

136.157

130.805

130.805

130.805

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

3.579

4.536

3.914

4.185

4.167

4.167

4.167

Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

1.480

1.040

1.206

1.184

1.060

1.060

1.060

Internationale organisaties

2.043

3.425

2.637

2.930

3.036

3.036

3.036

Raad van deskundigen voor de nationale meetstandaarden

56

71

71

71

71

71

71

               

ONTVANGSTEN

58.853

37.165

59.934

30.900

30.900

30.900

30.900

Ontvangsten ACM

963

           

High Trust

34.441

31.300

31.300

30.200

30.200

30.200

30.200

Diverse ontvangsten

23.449

5.865

28.634

700

700

700

700

Budgetflexibiliteit

Subsidies: Het bedrag dat geraamd is in 2016 voor deze subsidie vloeit voort uit een verplichting die in het verleden is aangegaan; deze is dus 100% juridisch verplicht.

Opdrachten: Het geraamde bedrag voor uitgaven uit hoofde van opdrachten is voor 24% juridisch verplicht. Het betreft met name geraamde kosten voor de uitoefening van het toezicht op de post voorziening op de BES eilanden, geraamde kosten voor de Commissie van Aanbestedingsexperts en kosten in het kader van de uitvoering van de Wet informatie uitwisseling Ondergrondse Netten (WION).

Bijdragen aan agentschappen: Het budget betreft de uitfinanciering van opdrachten 2016 aan Agentschappen en is 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s: Van de totaal voor 2016 geraamde uitgaven voor artikel 11 is circa € 157 mln bestemd voor bijdragen aan ZBO’s/RWT’s. Hiervan is 100% niet flexibel inzetbaar in 2016 als gevolg van overeenkomsten met betrokken organisaties.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties: Over de contributies aan (inter)nationale organisaties zijn meerjarige afspraken gemaakt, de bedragen zijn voor 88% juridisch verplicht.

Toelichting op de financiële instrumenten

Subsidies

Digitalisering regionale radio

Dit betreft de uitfinanciering van de in 2011 afgegeven subsidiebeschikking aan de Stichting Regionale Omroep Overleg en Samenwerking. Dit zal worden aangewend voor investeringen in digitale radio voor regionaal publieke omroepen.

Een indicatie voor het succes van de introductie van digitale radio is de penetratiegraad van digitale radio-ontvangers in huishoudens. Dit wordt gemonitord in de jaarlijkse uitgave «De Digitale Economie» van het CBS. Belangrijke indicator voor dit succes is het percentage huishoudens dat over een DAB+ ontvanger beschikt en daarmee toegang heeft tot digitale radio. Als dit in meer dan 50% van de huishoudens het geval is, ligt het in de rede om de analoge FM op termijn af te schakelen.

Opdrachten

Onderzoek en opdrachten

Dit betreft onderzoeksopdrachten die dienen ter ondersteuning van het beleid op het gebied van onder andere het marktordeningsbeleid, mededingingsbeleid, consumentenbeleid, aanbestedingsbeleid, Europese zaken en strategie.

PIANOo en TenderNed (aanbestedingsbeleid)

De op 1 april 2013 in werking getreden Aanbestedingswet 2012 beoogt een eenduidig en helder regelgevend kader te geven van de voorwaarden waaronder aanbestedende diensten hun opdrachten voor concurrentie moeten openstellen.

Een belangrijk element in het aanbestedingsbeleid vormt TenderNed. TenderNed is het elektronische aanbestedingssysteem, waardoor alle openbare (overheids)opdrachten op één centrale plaats te vinden zijn. TenderNed levert een belangrijke bijdrage aan de professionalisering van de overheidsinkoop, verbetering van naleving van de aanbestedingsregels en vermindering van de administratieve lasten voor ondernemers. Ondernemers kunnen dankzij de verplichting voor aanbestedende diensten om op TenderNed te publiceren alle openbare (overheids-)opdrachten vinden op één centrale plaats.

Beleidsvoorbereiding en evaluaties Frequenties en Veiligheid

  • De begrote bedragen zijn voor opdrachten met betrekking tot de volgende onderwerpen ten aanzien van frequenties: De (heruitgifte) van frequenties voor publieke en commerciële radio. De huidige vergunningen voor commerciële radio lopen op 1 september 2017 af. In 2016 zal verder uitvoering worden gegeven aan het medio 2015 genomen besluit over de (her)uitgifte van de vergunningen voor de analoge radio via de AM en de FM en voor digitale radio via TDAB.

  • De (heruitgifte) van frequenties voor publieke en commerciële televisie. Begin 2017 lopen de huidige DVBT-vergunningen (digitale ethertelevisie) van Digitenne (KPN) en de Publieke Omroep in het UHF-spectrum af. In 2016 zal verder uitvoering worden gegeven aan het in het najaar van 2015 te nemen besluit over de (her)uitgifte van de vergunningen voor DVBT en de herbestemming van de 700 MHz-band. Dit deel van het UHF-spectrum krijgt vanaf 2020 de bestemming mobiele communicatie.

  • De in 2015 verlengde vergunningen voor de 2 GHz band lopen af op 1 januari 2021. De Europese Unie zal de 700 MHz band gaan herbestemmen voor mobiele communicatie. Vanaf 2020 dient de 700 MHz voor mobiel breedband beschikbaar te zijn in lidstaten. Het uitgiftebeleid voor de frequenties in deze banden krijgt vanaf 2016 zijn uitwerking.

Kengetal

2011

2012

2013

2014

Ambitie 2020

Concurrentie markt mobiele telefonie (HHI-index)

3.721

3.740

3.7001

n.n.b.

dalend

Bron: TNO

         
X Noot
1

de waarde wijkt af van de in de begroting van EZ 2014 opgenomen waarde omdat deze betrekking had op het derde kwartaal van 2013

Toelichting

De Herfindahl-Hirschman Index (HHI) geeft een indicatie van de marktconcentratie, die afhankelijk is van enerzijds het aantal partijen in de markt (hoe meer partijen, des te lager de HHI) en anderzijds de marktaandelen van deze partijen (hoe groter het marktaandeel van de marktleiders, des te hoger de HHI). Bij dalingen van de HHI kan dus gesproken worden van toegenomen concurrentie. De betreffende HHI kijkt alleen naar de markt op netwerkniveau, dat wil zeggen dat het alleen naar de marktaandelen kijkt van partijen met een eigen netwerk. In de markt voor mobiele telefonie zijn echter ook partijen aanwezig die zelf diensten aanbieden, maar dat doen via de netwerken van de drie grote aanbieders. Het streven is dat door uitgifte van frequenties voor nieuwe mobiele toepassingen ook nieuwe partijen de markt kunnen betreden. Met de veiling voor frequenties voor nieuwe generatie mobiele telecommunicatie is er een nieuwe netwerkaanbieder bij gekomen. Naarmate deze netwerkaanbieder marktaandeel gaat verwerven en vergroten zal de HHI-waarde kunnen dalen.

De begrote bedragen zijn daarnaast voor opdrachten met betrekking tot de continuïteit van netwerken internetveiligheid en cybersecurity:

  • Het verhogen van internetveiligheid onder meer in samenwerking met het Platform Internetveiligheid. Betreft onderwerpen als aanpak van botnets, het verbeteren van de intrinsieke veiligheid van software, standaardisatie van privacyvoorwaarden en de veiligheid van mobiele toepassingen.

  • De doorontwikkeling en exploitatie van de portal veiliginternetten.nl. Deze portal is er op gericht om eindgebruikers (in het bijzonder individuele gebruikers, MKB en ZZP-ers) bewust te maken van een veilig internetgebruik en hen voor te lichten over en tools te bieden voor veilig internetten en veilig online zakendoen.

  • Bijdragen aan onderzoeks- en innovatieprojecten gerelateerd aan de Nationale Cybersecurity Research Agenda.

  • Het vergroten van de weerbaarheid van de samenleving door het Agentschap Telecom te ondersteunen in het onderzoek naar telekwetsbaarheid, risico’s voor de samenleving en het kenbaar maken van mogelijke oplossingen.

Bijdragen aan agentschappen

Agentschap Telecom

Agentschap Telecom draagt onder meer zorg voor de toelating tot het spectrum en ziet toe op het juiste gebruik daarvan. De begrote bedragen hebben betrekking op deze taken. De voornaamste uitvoeringstaken zijn voorlichting in het kader van het antennebeleid, juridische procedures en een bijdrage voor werkzaamheden in het kader van vergunningvrije toepassingen. De toezichtstaken hebben betrekking op onder meer toezicht ondergrondse netten (WION), bevoegd aftappen en dataretentie.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Metrologie

Met de Metrologiewet worden nationale meetstandaarden beschikbaar gesteld, die de basis vormen van een internationaal herleidbare metrologische infrastructuur. Het gebruik van gecontroleerde meetinstrumenten bij het leveren van goederen draagt onder andere bij aan eerlijke handel en consumentenbescherming.

VSL B.V. ontwikkelt, beheert en onderhoudt de nationale meetstandaarden. Verispect B.V. houdt toezicht op de Metrologiewet en de Waarborgwet. In beide gevallen gaat het om een overeenkomst voor onbepaalde tijd. In 2015 is een wetsvoorstel ingediend bij het parlement waardoor het toezicht op de Metrologiewet en Waarborgwet in 2016 wordt ondergebracht bij Agentschap Telecom.

Raad voor Accreditatie

De Raad voor Accreditatie (RvA) is een ZBO dat controleert of een keuringsinstantie, certificeringsinstantie, inspectie-instantie of een laboratorium aan de accreditatienormen voldoet. De taken van de Raad voor Accreditatie zijn vastgelegd in de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie. De RvA ontvangt jaarlijks een bijdrage van de Staat voor de kosten die de RvA maakt in het kader van Europese en internationale activiteiten die relevant zijn voor de accreditatie sector als geheel. In de tweede helft van 2015 zal worden gestart met een externe evaluatie van de RvA, die in de loop van 2016 moet zijn afgerond.

Autoriteit Consument en Markt (ACM)

Sinds 1 april 2013 is de uitoefening van het markttoezicht op de niet-financiële markten opgedragen aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM). De ACM is belast met wettelijke taken op het gebied van het generieke mededingingstoezicht (Mededingingswet), generieke consumentenbescherming (Wet handhaving consumentenbescherming) en het sectorspecifieke markttoezicht in de sectoren energie, telecommunicatie, post en vervoer.

De apparaatsuitgaven van de ACM zijn geraamd op artikel 40, voor zover de kosten van de ACM niet worden doorbelast naar marktorganisaties die onder het ACM-toezicht vallen. Het bedrag geraamd op artikel 11 betreft de geraamde kosten van de leden van het bestuur van de ACM.

In 2015 wordt de eerste evaluatie van de ZBO ACM uitgevoerd. In het evaluatieonderzoek zullen conclusies worden getrokken over het functioneren van de ZBO ACM. In 2016 zal uitvoering worden gegeven aan eventuele aanbevelingen ter verbetering van het functioneren van de ZBO ACM.

Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS)

CBS publiceert als onafhankelijk kennisinstituut betrouwbare en samenhangende feitelijke informatie, gericht op het bieden van inzicht in actuele ontwikkelingen van economie en samenleving. Deze informatie omvat vele maatschappelijke aspecten, van macro-economische indicatoren als economische groei en consumentenprijzen, tot de inkomenssituatie van personen en huishoudens. Producten van CBS omvatten onder andere ruim 500 nieuwsberichten per jaar en 3.400 datasets met 14 miljard cellen die als open data beschikbaar worden gesteld. CBS-producten worden intensief benut door een breed palet van gebruikers voor onder meer het opstellen en evalueren van beleid en voor het signaleren van maatschappelijke trends. CBS staat voor de opgave verder in te spelen op de groeiende vraag naar statistische informatie, de toegankelijkheid van gegevens verder te vergroten, de kwaliteit te handhaven, en tegelijkertijd te bezuinigen.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties:

Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

Het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) ontvangt een bijdrage van de Staat voor het uitvoeren van bepaalde werkzaamheden die voortvloeien uit de Europese verordening voor normalisatie (Verordening (EU) Nr. 1025/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012) en de Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen die over het geven van informatie over normen gaat. Tevens is de bijdrage bedoeld voor het informeren van Nederlandse belanghebbenden over initiatieven van de Europese en mondiale normalisatie-instellingen. Daarnaast gebruikt het NEN de bijdrage voor een deel van de contributies die het NEN is verschuldigd aan de Europese en mondiale normalisatie-instellingen en voor de controle op actualiteit van verwijzingen naar normen in regelgeving en kennisgeving aan ministeries indien verwezen wordt naar ingetrokken normen. Begin 2015 is de externe evaluatie van de subsidie aan NEN aan de Tweede Kamer aangeboden (2014–2015, 34 000 XIII, nr. 148)

Internationale organisaties

Dit betreft bijdragen aan:

  • Universal Postal Union (UPU): In het najaar van 2016 zal het vierjaarlijkse UPU Congres plaatsvinden, waarin afspraken worden gemaakt voor de periode 2017–2021. In 2016 zal worden gewerkt aan de voorbereidingen voor het Congres.

  • European Conference of Postal and Telecommunications Administrations (CEPT): De inzet in de ITU en UPU wordt regionaal voorbereid, voor landen in Europa is daarvoor CEPT het aangewezen kanaal. Daarnaast zal in CEPT verder worden gewerkt aan regionale afspraken over nummers en frequentieverdelingen en aan (technische) mandaten van de Europese Commissie. De rapporten die CEPT opstelt aan de hand van deze mandaten vormen een belangrijke input voor besluiten in het Radio Spectrum Comité van de EU. EZ draagt jaarlijks bij aan de kosten van ERO (het permanente ondersteunende bureau van CEPT in Kopenhagen).

  • Internationale organisaties Metrologie. Het gaat om bijdragen op het gebied van metrologie die vastliggen in internationale verdragen (Organisation Internationale de Métrologie Légale (OIML), WELMEC, Bureau International des Poids et Mesures (BIPM)).

  • Nederland betaalt als lid van de International Telecommunications Union (ITU) lidmaatschap. Binnen de ITU worden internationale afspraken gemaakt over wereldwijde toewijzing van radiofrequenties aan categorieën van diensten en over de toewijzing van (schaarse) ruimteposities aan satellietsystemen.

  • EZ doneert jaarlijks een bedrag aan het secretariaat van het Internet Governance Forum (IGF). Dit forum is een uitvloeisel van het VN-top World Summit on Information Society in 2005.

  • Nederland heeft een stoel in het overheidsadviescomité binnen The Internet Corporation for Assigned Names and Numbers/Governmental Advisory Committee (ICANN/GAC). EZ financiert samen met Brazilië en Noorwegen het secretariaat van dit comité met als doel de slagkracht van overheden binnen ICANN te vergroten. Vanaf 2016 wordt deze financiering afgebouwd.

Raad van deskundigen voor de nationale meetstandaarden

Het geraamde bedrag betreft vergoedingen voor de leden van de op grond van de Metrologiewet verplicht ingestelde adviesraad, kosten secretariaat en vergaderkosten. De Raad is een technisch specialistisch adviescollege als bedoeld in de Kaderwet adviescolleges. De Raad oefent toezicht uit op de verwezenlijking en het beheer van onze nationale meetstandaarden en geeft gevraagd en ongevraagd advies over meetstandaarden en grootheden.

Toelichting op de ontvangsten

High Trust

Betreft raming van ontvangsten van boetes die toezichthouders van EZ opleggen en waar – in het kader van het zogenaamde High Trust-beleid – een meerjarige raming voor wordt aangehouden. Verreweg het grootste deel van de ontvangsten betreft boetes die opgelegd worden door de ACM.

Diverse ontvangsten

Betreft ramingen voor ontvangsten uit hoofde van het beleid inzake Telecommunicatie.

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

BTW-vrijstelling Post

102

98

94

89

86

82

78

Een toelichting op deze fiscale regeling is opgenomen in de internetbijlage 12 bij de Miljoenennota (Toelichting op de belastinguitgaven).

12 Een sterk innovatievermogen

Algemene doelstelling

Een sterker innovatievermogen van de Nederlandse economie.

  • De ambitie is de positie van Nederland in het Innovation Union Scoreboard te verbeteren naar de groep van innovatieleiders. Nederland neemt nu de vijfde plaats in en is daarmee de hoogst scorende innovatievolger.

  • In het kader van de Europa 2020-strategie stelt Nederland zich ten doel dat in 2020 2,5% van het bruto binnenlands product aan onderzoek en ontwikkeling (R&D) wordt uitgegeven.

  • Bovendien is het een ambitie van het bedrijvenbeleid dat publieke en private partijen in 2020 voor tenminste € 800 mln participeren in Topconsortia voor Kennis en Innovatie, waarvan tenminste 40% gefinancierd wordt door het bedrijfsleven.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Economische Zaken is Rijksbreed verantwoordelijk voor versterking van het innovatievermogen, in het bijzonder gericht op het bedrijfsleven, om te komen tot:

  • nieuwe of sterk verbeterde producten, processen of diensten;

  • administratieve, organisatorische of marketinginnovatie.

Samen met de bewindspersonen van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is de Minister van Economische Zaken verantwoordelijk voor het coördineren en borgen van de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.

Vanuit deze verantwoordelijkheden heeft de Minister een stimulerende en regisserende rol:

Stimuleren

  • Het stimuleren van extra investeringen in R&D en innovatie in generieke zin en specifiek ten aanzien van topsectoren, door alle bedrijven, inclusief het MKB.

  • Het stimuleren van privaat-publieke samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven, zoals in de topconsortia voor kennis en innovatie (TKI).

  • Het stimuleren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van innovatie en samen met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap het stimuleren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van R&D.

Regisseren

  • De kabinetsbrede regie van het topsectorenbeleid en de invulling van de kennis- en innovatiecontracten.

  • Het regisseren van een effectief stelsel voor kennisbescherming en -benutting.

  • Het regisseren van het Nederlandse lucht- en ruimtevaartbeleid.

Voorts heeft de Minister een financierende en faciliterende rol bij het versterken van de innovatiekracht via het Toekomstfonds, zoals beschreven in artikel 19.

In het kader van motie Schouw (TK 21 501-20, nr. 537) worden de landenspecifieke aanbevelingen voor Nederland in de departementale begrotingen opgenomen. De Europese Commissie heeft in 2015 Nederland voor onderzoek en innovatie het volgende aanbevolen:

«Overheidsuitgaven verschuiven naar de ondersteuning van investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O) en werken aan randvoorwaarden voor de verbetering van particuliere O&O-uitgaven, teneinde de neerwaartse trend in de publieke O&O-uitgaven te keren en het potentieel voor economische groei te vergroten.» Hoewel de innovatiekracht van Nederland nog altijd goed is1, is het van belang om investeringen op een hoger peil te brengen om groei op lange termijn te versterken om de doelstelling in 2020 2,5% van het BBP te besteden aan onderzoek en innovatie in zicht te houden. Het kabinet stimuleert private uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling via fiscale maatregelen die bewezen effectief zijn zoals de WBSO en de topsectorenaanpak. Met het oog op de toekomst, is het van belang om verdere mogelijkheden te benutten om zowel de publieke als private bestedingen aan onderzoek en innovatie op een hoger peil te brengen. Zo zal worden bezien in hoeverre private partijen nog meer geprikkeld kunnen worden om deel te nemen aan langjarige (meer risicovolle) PPS-programma’s. Daarnaast wordt bezien in hoeverre het fiscale ondernemerschaps-instrumentarium effectiever kan worden gericht op onder andere het bereiken van meer maatschappelijk rendement in termen van innovatie, productiviteitsgroei, ondernemersklimaat en werkgelegenheid. Verder kan het goed benutten van de additionele financieringsmogelijkheden van het Europees Fonds voor Strategische Investeringen leiden tot meer investeringen in onderzoek en innovatie. Tenslotte draagt het Toekomstfonds (artikel 19) bij aan intensivering van publieke en private uitgaven aan R&D.

Indicator

Referentiewaarde1

Peildatum

Raming 2016

Streefwaarde

Planning

Bron

R&D-uitgaven als % van het BBP2

1,98%

2013

2,0%

2,5%

2020

CBS

– waarvan private sector

1,10%

2013

1,1%

n.v.t.

 

CBS

– waarvan publieke sector

0,88%

2013

0,9%

n.v.t.

 

CBS

X Noot
1

In de meest recente R&D-cijfers van het CBS, gepubliceerd in mei 2015, heeft een methodiekverandering plaatsgevonden ten opzichte van de cijfers die in de begroting voor 2015 en het jaarverslag over 2014 zijn gepresenteerd. Diverse organisaties die eerder tot de bedrijvensector werden gerekend zijn nu als private non-profitorganisaties aangemerkt en daarmee bij de researchinstellingen ondergebracht. Het CBS publiceert geen aparte gegevens over de R&D-uitgaven in de private non-profitorganisaties. Daarom zijn deze in de onderhavige tabel meegenomen in de categorie R&D-uitgaven in de publieke sector, hoewel ze feitelijk beschouwd onder de R&D-uitgaven in de private sector vallen.

X Noot
2

De getoonde uitsplitsing van R&D-uitgaven naar publieke en private sector heeft betrekking op de sector waarbinnen het onderzoek wordt uitgevoerd, niet op de financieringsbron

Kengetallen: Innovatieprestaties van Nederland

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

Innovation Union Scoreboard: positie Nederland in de EU

8e

7e

5e

6e

5e

Bron: Europese Commissie (Innovation Union Scoreboard 2015)

         

Toelichting

Op 7 mei 2015 heeft de Europese Commissie de nieuwe editie van het Innovation Union Scoreboard gepubliceerd. Deze ranglijst geeft de innovatiekracht van de 28 EU-landen weer op basis van 25 indicatoren. Nederland steeg een plaats – van 6 naar 5 – en werd daarmee leider van een groep «innovatievolgers». Dit kwam enerzijds doordat de score van Luxemburg (vorig jaar nummer 5) daalde, anderzijds steeg de score van Nederland met 0,3% iets sterker dan die van het EU-gemiddelde (0,2%) en kwam daarmee dichterbij de groep innovatieleiders. De stap naar de groep leiders is echter nog een grote. Om tot die groep te behoren moet een land tenminste 20% boven het EU-gemiddelde presteren. Binnen die groep zagen Zweden, Finland en Duitsland hun prestatie afnemen, alleen Denemarken boekte groei. Kijkend naar de ontwikkeling van de 25 onderliggende indicatoren resulteert voor Nederland een gemengd beeld wat betreft de innovatieprestatie. Sterke punten zijn onderzoekkwaliteit, octrooiaanvragen, PPS en innovatieomzet. Relatief zwak zijn bedrijfsinvesteringen in R&D en beschikbaarheid van risicokapitaal. Een uitgebreidere toelichting wordt opgenomen in de Monitor Bedrijvenbeleid 2015.

Voor de kengetallen over het aantal aangevraagde octrooien en handelsmerken, het aandeel innoverende bedrijven en de mate van samenwerking met publieke kennisinstellingen wordt verwezen naar de Monitor Bedrijvenbeleid die elk jaar in het najaar verschijnt.

Beleidswijzigingen

Samenvoeging WBSO/RDA

Het kabinet is voornemens de WBSO en de Research- & Development Aftrek (RDA) per 2016 samen te voegen tot één fiscale S&O-regeling, waarbij het financiële voordeel wordt verrekend met de loonheffing. Dit voornemen staat nader toegelicht in het Belastingplan 2016. Door de WBSO en de RDA te integreren, wil het kabinet de effectiviteit van deze regelingen verbeteren en de aanvraagprocedure voor bedrijven vereenvoudigen. De integratie leidt naar verwachting ook tot een vereenvoudiging van de werkprocessen van de Belastingdienst.

Voortzetting samenwerking Rijk/regio in de MKB innovatiestimulering Topsectoren (MIT)

De samenwerking met provincies op MIT die in 2015 ten volle is gestart wordt in 2015, het eerste uitvoeringsjaar, zorgvuldig gemonitord en geanalyseerd. Mede op basis daarvan wordt de uitvoering in 2016 waar nodig verbeterd en wordt de samenwerking met de provincies zo mogelijk verder uitgebreid.

InnovatiePrestatieContracten (IPC)

Met de toedeling van middelen op basis van het amendement Van Veen/Vos zal de IPC-regeling – net als in 2015 – ook in 2016 met een budget van € 3 mln worden opengesteld. Innovatieprestatiecontracten (IPC) is een subsidie voor samenwerkende MKB-bedrijven in dezelfde regio, keten of branche die een meerjarig innovatietraject uitvoeren. De generieke IPC-regeling liep eerder van 2007–2013 en werd in 2010 positief geëvalueerd. In 2014 maakte de IPC-regeling specifiek voor topsectoren deel uit van de MIT-regeling.

Unitair octrooi

Naar verwachting zal in 2016 het nieuwe Europese octrooisysteem in werking treden, waarmee het voor personen, bedrijven of instellingen, gemakkelijker en goedkoper wordt om uitvindingen binnen Europa te beschermen.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

VERPLICHTINGEN

656.850

592.947

488.218

475.366

470.568

471.324

510.251

UITGAVEN

695.721

572.543

528.564

509.118

494.663

502.001

511.530

Waarvan juridisch verplicht (percentage)

   

88%

       
               

Leningen1

72.107

           

Innovatiefonds (IF): innovatiekrediet

43.282

           

IF: risicokapitaal

13.430

           

IF: Dutch Venture Initiative/Fund of Funds/Vroege fase/informal Investors

12.395

           

IF: Rom’s

3.000

           
               

Subsidies

49.598

93.870

57.645

55.260

50.076

49.353

55.782

MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)

16.398

45.662

34.022

31.103

29.153

28.289

34.718

Eurostars

7.299

10.555

13.098

15.502

18.226

18.376

18.376

Lucht- en Ruimtevaart

7.317

26.224

4.874

4.302

1.798

1.798

1.798

Overig

18.584

11.429

5.651

4.353

899

890

890

               

Opdrachten

1.151

1.240

1.493

1.246

1.219

1.228

1.228

Onderzoek en opdrachten

1.151

1.240

1.493

1.246

1.219

1.228

1.228

               

Bijdragen aan agentschappen

65.706

61.823

56.727

54.145

50.859

50.871

50.726

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

65.462

61.185

56.444

53.862

50.576

50.588

50.588

Agentschap Telecom

244

638

283

283

283

283

138

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

138.851

121.747

134.750

129.131

127.019

127.019

127.019

TNO

138.851

121.747

134.750

129.131

127.019

127.019

127.019

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

368.312

293.863

277.949

269.336

265.490

273.530

276.775

Toeslag Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag)

58.011

51.346

75.364

94.196

106.340

113.598

118.598

Internationaal Innoveren

4.539

14.039

23.679

33.707

39.724

39.724

39.724

Topsectoren overig

171.756

119.499

68.613

45.264

35.237

36.018

34.118

Marin, Deltares, NLR

43.028

44.407

32.344

30.983

30.081

30.081

30.081

Ruimtevaart (ESA)

90.154

64.061

76.776

64.013

52.935

52.936

53.081

Overig

824

511

1.173

1.173

1.173

1.173

1.173

               

ONTVANGSTEN

61.491

44.013

45.449

48.946

50.242

52.437

49.593

Luchtvaartkredietregeling

2.523

3.800

5.777

9.695

12.203

14.125

11.281

Technische Ontwikkelingsprojecten (TOP)

860

3.000

2.000

500

     

Rijksoctrooiwet

35.182

31.212

32.512

32.512

31.212

31.212

31.212

Innovatiekredieten

8.685

           

Seed

3.209

           

Fund of Funds

103

           

Ontvangsten ROM’s

2.999

           

Eurostars

248

2.413

3.572

4.651

5.239

5.512

5.512

Diverse ontvangsten

7.660

3.588

1.588

1.588

1.588

1.588

1.588

X Noot
1

Met de nota van wijziging op de Ontwerpbegroting 2015 is het onderdeel Leningen (Innovatiefonds) onderdeel geworden van artikel 19 Toekomstfonds.

Budgetflexibiliteit

Subsidies: De beleidsbudgetten worden per jaar gepubliceerd. Van het beschikbare bedrag in 2016 is 57% juridisch verplicht. Het betreft onder andere uitfinanciering van tot en met 2015 aangegane verplichtingen. Het budget van de regeling MKB Innovatiestimulering Topsectoren (totaal € 34 mln) is voor € 16,7 mln nog niet juridisch verplicht. Van het totale budget subsidies heeft 3% betrekking op de rente luchtvaartkredietregeling. Dit budget is bestuurlijk gebonden.

Opdrachten: Van het opdrachtenbudget is 63% juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van in voorgaande jaren aangegane verplichtingen.

Bijdragen aan agentschappen: Het budget betreft de financiering van het opdrachtenpakket 2016 aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en Agentschap Telecom en is 100% juridisch verplicht.

Bijdragen ZBO’s/RWT’s: Het budget betreft de uitfinanciering van de verplichting 2016 aan TNO. Het budget is 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties: Van dit bedrag is 86% juridisch verplicht. Dit betreft vooral de bijdragen aan de TO2-instituten, Stichting Technische Wetenschappen, verschillende Technologische Topinstituten en de uitfinanciering van verschillende innovatieprogramma’s. € 27,8 mln van het budget van de TKI-toeslagregeling is nog niet juridisch verplicht. Dit betreft circa 10% van het totale budget voor (inter)nationale organisaties. De juridische verplichting hiervan zal naar verwachting in 2016 worden aangegaan.

Toelichting op de financiële instrumenten

Het innovatiebeleid heeft twee sporen: het generieke spoor en het specifieke spoor. Het generieke spoor bestaat uit het fiscale innovatie-instrumentarium (WBSO, RDA, innovatiebox), het Innovatiefonds MKB+ (onderdeel van het Dutch Venture Initiative) en Eurostars. De generieke instrumenten beogen – tegen geringe uitvoeringskosten – bedrijven in de volle breedte van de economie aan te zetten tot innovatie.

Het specifieke spoor heeft betrekking op de topsectorenaanpak. De kern van het specifieke beleid is publiek-private samenwerking (PPS). Een essentieel onderdeel daarvan zijn de innovatiecontracten. Daarin formuleren bedrijven, kennisinstellingen en overheden, samen de «gouden driehoek», op het gebied van innovatie en kennis de agenda’s en de programma’s, waarbij ook de inzet van middelen van de betrokken partijen is bepaald. Door een intensievere samenwerking tussen de excellente Nederlandse publieke kennisinfrastructuur en bedrijven vindt de kennis beter zijn weg richting innovatieve producten en oplossingen voor maatschappelijke uitdagingen. Vanuit budgettaire optiek zijn hier de bijdragen aan de toegepaste kennisinstellingen (TNO, DLO, Deltares, Marin, ECN en NLR), de TKI-toeslag en de MIT van belang.

In figuur 1 wordt een verdeling van middelen naar generieke en specifieke instrumenten getoond. Daaruit blijkt dat 90 procent van het totale budget voor innovatie-instrumenten toegankelijk is voor alle innovatieve bedrijven. In figuur 1 zijn bijdragen aan kennisinstellingen niet meegenomen, omdat die deels onder andere begrotingsartikelen vallen. De innovatiebox is niet meegenomen, aangezien de middelen daarvoor niet binnen dit begrotingsartikel vallen. Bij de specifieke instrumenten zijn de budgetten voor TKI-toeslag, MIT, JTI’s en Eurekaclusters meegeteld.

Figuur 1: budget innovatie-instrumenten 2015 verdeeld naar generiek en specifiek

Figuur 1: budget innovatie-instrumenten 2015 verdeeld naar generiek en specifiek

Een andere manier om naar de samenhang van middelen voor innovatiebevordering bij bedrijven te kijken, is door onderscheid te maken naar grootteklasse van de ontvangende ondernemingen. Het MKB (bedrijven met minder dan 250 werkzame personen) is in termen van uitgevoerde R&D met 41% bijna net zo belangrijk als het grootbedrijf met 59% (zie figuur 2b, bron: CBS, ICT, Kennis en economie 2015). In vergelijking hiermee, toont figuur 2a dat het MKB een relatief ruim aandeel (65%) van de innovatiemiddelen ten gunste van bedrijven ontvangt. In figuur 2a zijn de middelen voor de TKI-toeslag en de toegepaste kennisinstellingen niet meegenomen, omdat deze niet rechtstreeks aan bedrijven beschikbaar gesteld worden.

Een goede verbinding met de initiatieven van de EU en andere landen is integraal onderdeel van het Nederlandse innovatiebeleid. Essentieel is de band tussen de topsectoren en de EU-programma’s op het terrein van kennis en innovatie. Het topsectorenbeleid maakt bovendien gericht werk van bilaterale contacten en economische diplomatie.

De uitgaven aan onderzoek en innovatie van alle departementen gezamenlijk worden door het Rathenau Instituut jaarlijks berekend en openbaar gemaakt in de publicatie Totale Investeringen in Wetenschap en Innovatie (TWIN).

Subsidies

MKB Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)

De instrumenten onder MIT bestaan uit innovatieadviesprojecten, haalbaarheidsprojecten, R&D- samenwerkingsprojecten, en vouchers. Daarnaast kunnen TKI’s binnen het MIT subsidie aanvragen voor netwerkactiviteiten en innovatiemakelaars voor het MKB. De doelstellingen van de MIT zijn:

  • 1. Zoveel mogelijk MKB ondernemers aan te laten sluiten bij de topsectoren. De streefwaarde wordt uitgedrukt in aantallen deelnemers aan de MIT.

  • 2. Innovatieve MKB bedrijven zoveel mogelijk te laten samenwerken bij onderzoek en innovatie, zowel met elkaar als met kennisinstellingen. Dit doel zal getoetst worden in een evaluatie, die naar verwachting in 2017 wordt afgerond. Daarnaast zal op termijn worden nagegaan waar de diverse projecten toe hebben geleid in termen van bijvoorbeeld vervolgonderzoek en ontwikkelen van nieuwe producten.

Voor 2016 wordt door EZ een budget beschikbaar gesteld van € 35,5 mln waarin tevens de ophoging als gevolg van het amendement Van Veen/Vos is verwerkt. Middels cofinanciering van de regio zal dit bedrag ook in 2016 verder worden vergroot, maar de exacte omvang hiervan is nog niet bekend.

De samenwerking met de regio’s is in 2015 verder uitgebouwd, daarbij geruggesteund door onder meer de motie Mulder2. Deze samenwerking wordt in dat eerste uitvoeringsjaar zorgvuldig gemonitord en geanalyseerd. Mede op basis daarvan wordt de uitvoering in 2016 waar nodig verbeterd en wordt de samenwerking met de regio’s zo mogelijk verder uitgebreid.

Het aantal deelnemers in 2016 aan MIT zal naar verwachting ongeveer gelijk zijn als het aantal in 2015.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde 2016

Bron

Aantal bedrijven dat deelneemt aan MIT1

662

2014

1.7002

RVO.nl

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met MIT (x € 1 mln)

€ 61

2014

€ 81,5

RVO.nl

X Noot
1

Ter beperking van de administratieve lasten voor de TKI’s worden de activiteiten netwerkbijeenkomsten en innovatiemakelaars niet meer meegenomen in de berekening van het aantal bedrijven.

X Noot
2

Dit aantal is gebaseerd op subsidiebudget van € 50,5 mln – (evenals in 2015) waarvan € 35,5 mln afkomstig van EZ (waarvan € 15 mln ingezet als cofinanciering voor decentrale uitvoering) en € 15 mln afkomstig vanuit provincies – en de gehanteerde subsidiepercentages.

Toelichting

Het aantal bedrijven dat deelneemt en daarmee de realisatiewaarde en streefwaarde, is rechtstreeks afhankelijk van de hoogte van het budget en van het budget per instrumenten. Dat kan per jaar verschillen. Naar verwachting zullen er met € 50,5 mln circa 1.700 bedrijven kunnen deelnemen.

Eurostars

Eurostars is een internationaal programma dat 34 deelnemende landen en de EU gezamenlijk financieren. De regeling Eurostars is met name gericht op het hightech MKB en ondersteunt bedrijven en kennisinstellingen die met buitenlandse partijen in Europa willen samenwerken in projecten die gericht zijn op marktgericht technologisch onderzoek en ontwikkeling. Dankzij deelname aan Eurostars-projecten krijgen Nederlandse bedrijven en organisaties toegang tot de kennis en R&D-resultaten van buitenlandse bedrijven en organisaties.

Eurostars II is in 2014 gestart om vervolg te geven aan het Eurostars I-programma van de periode 2007–2013. Voor het totale beleidsbudget van Eurostars II is bijna een verdrievoudiging voorzien voor de komende zeven jaar ten opzichte van Eurostars I. Hiermee wordt tegemoetgekomen aan de grote belangstelling vanuit bedrijven en kennisinstellingen. Met de brief van 28 mei 2015 (TK, 32 637, nr. 183) is de Kamer geïnformeerd over de resultaten van Nederlandse deelnemers aan de eerste calls van Eurostars-2.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan Eurostars

20

2014

50

2016

RVO.nl

– waarvan bedrijven

13

 

40

   

– waarvan hightech MKB (%)

100%

 

85%

   

Door Eurostars ondersteunde private R&D-uitgaven van Nederlandse deelnemers (x € 1 mln)

7

2014

20

2016

RVO.nl

Toelichting

De referentiewaarden in bovenstaande tabel hebben betrekking op alle projecten die in 2014 gerealiseerd werden. Wat het aantal deelnemers betreft tonen bovenstaande cijfers de organisaties die in 2014 succesvol aan een call hebben deelgenomen. De omvang van de ondersteunde private R&D-uitgaven is de som van de door Nederlandse deelnemers opgegeven subsidiabele kosten op het moment van commitering, verminderd met het subsidiebedrag.

De EU stelt in totaal € 287 mln beschikbaar voor het Eurostars-II-programma tijdens de looptijd van H2020. Bovengenoemde streefwaarden zijn gebaseerd op de Nederlandse financiering voor Eurostars inclusief de EU-bijdrage, die bestaat uit maximaal een derde van het bedrag dat nationale overheden aan financiering voor Eurostars-projecten toekennen.

Lucht- en Ruimtevaart

Deze post heeft betrekking op de uitfinanciering van het specifieke luchtvaartbeleid (de luchtvaartkredietregeling en het Nationaal Programma Luchtvaart).

Opdrachten

Onderzoek en opdrachten

Uit dit budget worden beleidsonderzoek, verplichte evaluaties van beleidsinstrumenten en beleidsdoorlichtingen gefinancierd.

Bijdragen aan agentschappen

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

De uitvoering van de meeste van de innovatie-instrumenten, zoals WBSO, Eurostars, ondersteuning van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (Horizon 2020), MKB Innovatiestimulering Topsectoren en TKI Toeslag, wordt verzorgd door RVO.nl. Dit betreft activiteiten als beoordeling van aanvragen, bedrijfscontroles, voorlichting over de instrumenten en het terugontvangen van kredieten. Daarnaast heeft RVO.nl ook andere taken:

  • Het netwerk van Innovatie Attachés is een onderdeel van RVO.nl en bevordert de samenwerking van Nederlandse bedrijven, kennisinstellingen en overheidsorganisaties met het buitenland met als doel het innovatievermogen van Nederland te versterken. Daarbij concentreert het zich op de internationalisering van de innovatiecontracten van de topsectoren en speelt het in op nieuwe technologische ontwikkelingen die voor de Nederlandse kenniseconomie en de hele innovatieketen van belang zijn.

  • Een goed functionerend stelsel van intellectuele eigendomsrechten is een belangrijke voorwaarde voor een innoverende en dynamische kenniseconomie en voor het versterken van de innovatiekracht van bedrijven. Essentieel daarbij is het vinden van de juiste balans tussen enerzijds kennisbescherming en anderzijds de verspreiding en benutting van kennis. Octrooicentrum Nederland, onderdeel van RVO.nl, is belast met het uitvoeren van taken die bij of op grond van wetten of verdragen zijn opgedragen zoals bijvoorbeeld de verlening en registratie van octrooien, de inning van taksen, de vertegenwoordiging van Nederland in Europese en mondiale organisaties en de uitvoering van andere wettelijke taken onder de Rijksoctrooiwet 1995 evenals de nakoming van Europese en internationale verplichtingen. Voor het stimuleren en het toegankelijk maken van het gebruik van het octrooisysteem en van de kennis die in octrooidatabanken is opgeslagen, geeft Octrooicentrum Nederland voorlichting en advies aan bedrijven, kennisinstellingen, overheden en uitvinders.

Agentschap Telecom

De uitvoering, het toezicht en de handhaving van de bepalingen van de Wet ruimtevaartactiviteiten wordt verzorgd door Agentschap Telecom. Het gaat om werkzaamheden die voortkomen uit aanvragen voor een ruimtevaartvergunning, registreren van ruimtevoorwerpen, deelname aan internationale gremia, adviseren en voorlichting geven over ruimtevaartactiviteiten.

Het wettelijke toezicht heeft betrekking op de afgifte van ruimtevaartvergunningen.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

TNO

TNO (Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek) werkt samen met vijf andere instituten in de federatie Toegepaste Onderzoek Organisaties (TO2). EZ investeert samen met enkele andere ministeries in deze instituten, omdat hier onafhankelijk onderzoek in Nederland plaatsvindt dat kansen kan creëren voor innovatie en economische groei en dat een bijdrage levert aan de publieke kennis op terreinen van maatschappelijk belang.

TNO bestrijkt een breed onderzoeksgebied op het terrein van meerdere topsectoren, met name HTSM, energie en agri&food. Daarnaast ontwikkelt het kennis op een aantal maatschappelijke thema’s, met name defensie, maatschappelijke veiligheid, leefomgeving, en arbeid & gezondheid.

Het budget voor TNO is vanaf 2016 verhoogd met € 17 mln, dit in verband met de gevolgen van jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie met betrekking tot de BTW.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Toeslag Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI-toeslag)

In 2013 zijn de Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) gestart met het bundelen en stroomlijnen van de onderzoeksprogrammering in de gehele kennisketen. Mede om de werkwijze van de TKI’s te vereenvoudigen hebben in 2013 alle belanghebbenden, waaronder de topteams, afspraken gemaakt over de programmering van fundamenteel en toegepast onderzoek en bijbehorende modellen voor intellectueel eigendom. In 2014 is begonnen met de verdere vereenvoudiging en uniformiteit van de werking van de TKI’s en is tevens de TKI-toeslag vereenvoudigd. In 2015 is de TKI-toeslagregeling verder vereenvoudigd en geflexibiliseerd door meer ANBI (Algemeen nut beogende instellingen)-bijdragen toe te staan. In 2016 zal de TKI-regeling zo ontwikkeld zijn dat het een stevige bijdrage levert aan privaat-publieke samenwerking bij kennis en innovatie.

De TKI-regeling stimuleert privaat-publieke samenwerkingsprogramma’s in lijn met de onderzoeksagenda’s van de topsectoren en de maatschappelijke uitdagingen. De TKI’s zijn daarbij programmerend en regisserend.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2016

Streefwaarde

Planning

Bron

Omvang middelen PPS-programma’s TKI (x € 1 mln)

780

2014

750

800

2020

TKI (bewerking RVO)

– waarvan private middelen (%)

44% (340)

2014

40%

40%

2020

TKI (bewerking RVO)

Toelichting

De indicator -omvang van middelen in privaat-publieke samenwerkingsprogramma’s- is een schatting op basis van de door TKI’s opgegeven private middelen in PPS («grondslag»). In 2014 hebben private partijen voor € 340 mln cash bijgedragen aan privaat-publieke samenwerkingsprojecten op basis waarvan de TKI’s toeslag hebben aangevraagd.

Op basis van eerdere programma’s bedraagt het private deel van de financiering 44% van het totaal. Daarmee komt de geschatte totale PPS-projectomvang waarvoor TKI-toeslag is aangevraagd in 2014 op € 780 mln. Doordat steeds meer informatie beschikbaar komt over de verhouding tussen private en publieke middelen binnen PPS projecten, kan deze indicator steeds beter geschat worden.

Horizon 2020/Internationaal Innoveren

Horizon 2020 (H2020, looptijd 2014–2020), het Europese financieringsprogramma voor onderzoek en innovatie, is de opvolger van het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling (KP7). Horizon 2020 omvat programma’s die in KP7 zaten, de innovatie gerelateerde onderdelen die in de vorige periode waren ondergebracht in het Concurrentiekracht en Innovatie Programma (CIP) en het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie (EIT).

Het doel van H2020 is de wetenschappelijke en technologische basis van Europa te versterken, evenals de concurrentiekracht van het Europese bedrijfsleven. Daarnaast is ontwikkeling en benutting van kennis voor het oplossen van maatschappelijke uitdagingen een belangrijk uitgangspunt.

Het budget van H2020 is in het meerjarig financieel kader vastgesteld op € 70,2 mld constante prijzen en is hiermee mondiaal het grootste grensoverschrijdende programma voor onderzoek en innovatie. De verdeling van de middelen vindt plaats op basis van competitie waarbij objectieve criteria worden gehanteerd en de beste voorstellen worden gehonoreerd.

Net als in 2015 gaat voor EZ de aandacht uit naar het verbinden van H2020 met het nationale innovatiebeleid, in het bijzonder de topsectoren, het op peil houden van de deelname van Nederlandse partijen en het vergroten van de bedrijfsdeelname (vooral het MKB). Daarnaast wordt ook nadrukkelijk aansluiting gezocht met de structuurfondsen. De RVO.nl stimuleert in opdracht van EZ en andere departementen Nederlandse deelname aan H2020.

De geraamde reeks voor internationaal innoveren is gereserveerd voor de rijkscofinanciering op Nederlandse deelname in de EU-programma’s Eureka en Joint Technology Initiatives.

Indicator

Referentiewaarde1

Peildatum

Streefwaarde2

Planning

Bron

Aantal Nederlandse deelnemers aan KP7/ H2020

493

2014

1.350

2016

RVO/EC

– waarvan bedrijven

337

 

900

   

Omvang KP7/H2020-middelen voor Nederlandse deelnemers (retour in mln euro)

€ 659

2014

3

2016

RVO/EC

– waarvan bedrijven (%)

26,5%

 

25%

   

Retourpercentage voor Nederland (%)

7,6%

2014

7%

2016

RVO/EC

X Noot
1

De referentiewaardes betreffen de voorlopige cijfers van H2020 uit 2014 (peildatum 30 juli 2015; in deze cijfers is ook een klein deel van 2015 opgenomen).

X Noot
2

De streefwaarden voor 2016 betreffen cumulatieve cijfers van H2020 (2014–2016)

X Noot
3

Bij het opmaken van de begroting was nog niet bekend welk deel van de Europese H2020-middelen beschikbaar komt voor calls, waardoor deze streefwaarde nog niet kon worden vastgesteld.

Toelichting

De referentiewaardes in de bovenstaande tabel betreffen de voorlopige cijfers van H2020 uit 2014 (peildatum 30 juli 2015). De cijfers worden mogelijk aangepast wanneer de definitieve cijfers over dit jaar bekend zijn. De cijfers geven een beeld van de resultaten uit het eerste jaar bij een nieuwe structuur en opzet van Europese onderzoeks- en innovatiefinancieringsprogramma H2020.

De streefwaarden in de tabel zijn cumulatieve ramingen van deelname tot en met 2016 die gebaseerd zijn op basis van voorlopige cijfers H2020 uit 2014.

Naar verwachting zal de concurrentie met andere lidstaten in H2020 toenemen omdat ook de Midden- en Oost-Europese «nieuwe» landen kwalitatief beter worden in onderzoek en innovatie. Uit de voorlopige H2020 cijfers uit 2014 blijkt dat het aantal ingediende voorstellen dan ook is toegenomen en de gemiddelde slaagkans voor deelname omlaag is gegaan.

Voor 2016 is het streven om 7,0% retourpercentage – door Nederlandse participanten te behalen – te realiseren van het bedrag dat de Europese Commissie in calls beschikbaar stelt voor 2016. Dit bedrag is nog niet bekend. Het streven is voorts dat bedrijven een aandeel van 25% hebben in de H2020 middelen voor Nederlandse deelnemers, in lijn met de doelstellingen van H2020.

Toegepaste Onderzoek organisaties (TO2)

TO2 bestaat uit zes instituten. Naast TNO (Nederlandse organisatie voor Toegepast-Natuurwetenschappelijk Onderzoek) (zie «bijdragen aan ZBO’s/RWT’s») zijn dit:

  • Deltares (Delta Research): instituut op het gebied van deltatechnologie. Deltares levert bijdragen aan innovatieve oplossingen voor water-, ondergrond- en deltavraagstukken die het leven in delta’s, kust- en riviergebieden veilig, schoon en duurzaam maken.

  • MARIN (Maritiem Research Instituut Nederland): instituut op het gebied van hydromechanisch en nautisch onderzoek.

  • NLR (Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium): instituut op het gebied van militaire (ten behoeve van het Ministerie van Defensie) en civiele luchtvaart (ten behoeve van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu).

  • ECN (Energieonderzoek Centrum Nederland) en DLO (Dienst Landbouwkundig Onderzoek): deze instituten worden toegelicht in respectievelijk artikel 14 en 16.

De TO2 instituten verrichten onderzoek op de uitwerking van de agenda’s van de topsectoren uit het bedrijfslevenbeleid. Hiervoor zijn nadere spelregels afgesproken (TK, 28 753 nr. 30) die in publiekprivate samenwerkingsverbanden in topsectoren maatgevend zullen zijn. Daarnaast verrichten de TO2-instituten onderzoek in het kader van maatschappelijke thema’s zoals leefomgeving, maatschappelijke veiligheid, arbeid en gezondheid en voor onderzoek ten behoeve van (wettelijke) taken van de overheid.

Met de Kabinetsvisie op toegepast onderzoek (TK, 32 637 nr. 68) is een aantal beleidsmaatregelen aangekondigd. De belangrijkste actiepunten voor 2016 inzake toegepast onderzoek zijn:

Verdere uitwerking geven aan de rol die de instituten spelen in de innovatiecontracten en in het bijzonder de Topconsortia voor Kennis en Innovatie.

Een scherpere balans tussen een sterke publieke kennisbasis en het flexibel inspelen op en nader invullen van de vraag uit de topsectoren.

De uitvoering van een uniforme evaluatie voor alle zes TO2 instituten.

De uitwerking van een uniform juridisch kader voor alle zes TO2 instituten.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

Klanttevredenheid Deltares

7,91

2014

8,0

2016

Deltares

Klanttevredenheid Marin

9,0

2014

8,0

2016

Marin

Klanttevredenheid NLR

8,7

2014

8,0

2016

NLR

Klanttevredenheid TNO

8,3

2014

8,0

2016

TNO

X Noot
1

De wijze waarop Deltares over 2014 klanttevredenheid heeft gemeten verschilt met de manier waarop de andere TO2 instituten dat gedaan hebben en is daarom niet vergelijkbaar. Met ingang van 2015 meten alle TO2 instituten klanttevredenheid op dezelfde manier.

NB: Klanttevredenheid ECN is opgenomen in EZ begrotingsartikel 14. Klanttevredenheid ECN is 8,6.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

Kennisbenutting Deltares

>80%

2016

Deltares

Kennisbenutting Marin

>80%

2016

Marin

Kennisbenutting NLR

>80%

2016

NLR

Kennisbenutting TNO

>80%

2016

TNO

NB1: Kennisbenutting DLO en ECN zijn opgenomen in de EZ begrotingsartikelen 14 en 16. Kennisbenutting van door EZ gefinancierd agro onderzoek is 85% (waaronder veel onderzoek uitgevoerd door DLO).

NB2: Over 2015 wordt voor het eerst kennisbenutting op een uniforme wijze gemeten. De referentiewaarde zal worden gebaseerd op die meting.

Toelichting

In 2015 zijn alle TO2 instituten overgegaan op een nieuwe, uniforme methode voor het meten van klanttevredenheid en kennisbenutting. De scores in bovenstaande tabellen geven de gerealiseerde waarden van klanttevredenheid en kennisbenutting voor al het onderzoek dat de TO2 in opdracht uitvoeren (het betreft dus zowel PPS onderzoek, als onderzoek in opdracht van private klanten als onderzoek in opdracht van de publieke sector, tenzij anders vermeld). Over 2014 is een uniforme meting van klanttevredenheid uitgevoerd, daarop is de referentiewaarde voor klanttevredenheid gebaseerd. In 2015 zal voor het eerst ook kennisbenutting uniform worden gemeten, dat zal de basis vormen voor de referentiewaarde van kennisbenutting. Over deze indicatoren wordt nader gerapporteerd in de monitor Bedrijfslevenbeleid. In de Visie op het toegepaste onderzoek (TK 2012–13, 32 637 nr. 68) is aangegeven dat het kabinet de instituten in de toekomst op kwaliteit en maatschappelijke impact van het onderzoek wil beoordelen. Daartoe wordt in 2015 een uniform evaluatie- en monitoringskader ontwikkeld waarmee de instituten in 2017 geëvalueerd worden. Tevens wordt in 2015 een eerste meting uitgevoerd.

Topsectoren overig

Stichting voor de Technische Wetenschappen (STW, onderdeel van NWO) financiert technisch wetenschappelijk onderzoek aan Nederlandse universiteiten en instituten. Met de bijdrage van EZ worden de Perspectiefprogramma’s gefinancierd, die worden ingezet voor innovatiecontracten van topsectoren. Voor de bijdrage aan STW is structureel circa € 20 mln per jaar beschikbaar.

De perspectiefprogramma’s van STW worden inhoudelijk ingebed in de innovatiecontracten van de topsectoren. Dat gebeurt door de onderzoeksvoorstellen behalve op excellentie en utilisatie ook te toetsen op de mate waarin voorstellen passen in onderzoekroadmaps van topsectoren.

Deze post bevat daarnaast de middelen die gereserveerd zijn voor de afbouw van een aantal FES-projecten. Ook de afbouw van de voormalige Innovatieprogramma’s, waaronder Point One, wordt hier geraamd. Tot slot worden enkele kleine posten met betrekking tot het huidige topsectorenbeleid onder deze post verantwoord.

Ruimtevaart (ESA)

De financiële bijdrage aan Ruimtevaart bestaat uit verplichte programma’s (contributie) van European Space Agency (ESA) en uit gerichte inschrijving op optionele programma’s van ESA. De ingeschreven middelen worden via open competitie in contracten uitgezet bij Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen (Geo Return systeem). Daarnaast kent het Ruimtevaartbeleid een (beperkt) flankerend beleid waarin onder andere wetenschappelijke instrumenten ontwikkeld worden en de interactie met ESTEC. In dit beleid worden ook de middelen verantwoord voor de EZ-bijdrage om het TROPOMI-instrument te bouwen. Bovendien wordt in 2015 verder vorm en inhoud gegeven aan beleid om te bevorderen dat nieuwe diensten worden ontwikkeld op basis van satellietdata, die beschikbaar komen via de nieuwe Copernicus aardobservatiesatellieten van de EU en ESA en het satellietdataportaal van het Netherlands Space Office (NSO). Uitvoering van dit beleid is neergelegd bij het NSO. In 2015 en 2016 wordt gewerkt aan de voorbereiding van de ESA-Ministersconferentie, die naar verwachting eind 2016 zal plaatsvinden in Zwitserland.

Om de ambities van Nederland op het gebied van ruimtevaart financieel op peil te houden is vanaf 2018 € 13 mln door het Kabinet gereserveerd op Aanvullende post van de Rijksbegroting. Het betreft de middelen die in het Regeerakkoord beschikbaar zijn gesteld voor fundamenteel onderzoek (maatregel D 32).

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal Nederlandse bedrijven dat deelneemt aan ruimtevaartprogramma’s ESA (1)

n.n.b.

2015

125

2016

ESA

Ruimtevaart geo-return/retour (%) (2)

1,09

2011

1

2016

ESA

Toelichting

  • 1) In het hier weergegeven getal zijn alle contracten van Nederlandse bedrijven met ESA opgenomen, ook de contracten die niet direct aan ruimtevaartprogramma’s zijn gekoppeld, maar gerelateerd zijn aan de vestiging van ESTEC in Nederland. Verschillende divisies van een bedrijf worden als afzonderlijke contractanten meegeteld. Er is geen referentiewaarde opgenomen omdat ESA in 2015 is gestart met een nieuwe, opgeschoonde database waardoor de waarde substantieel lager zal uitvallen, dan de cumulatieve waarden tot en met 2014. Bedrijven waarmee al enige tijd geen contracten zijn afgesloten zullen niet in het nieuwe databestand worden opgenomen. Het betreft een cumulatief getal op basis van databestanden van ESA vanaf 1 januari 2015.

  • 2) De prestatie-indicator «ruimtevaart geo-return/retour (%)» betreft research- en leveringsopdrachten van ESA aan de Nederlandse industrie en kennisinstellingen. Deze opdrachten komen voort uit de Nederlandse contributies aan diverse ruimtevaartprogramma’s van ESA. Daarbij wordt door ESA een retour van 0,9 (90%) van de bijdragen van lidstaten aan deze programma’s gegarandeerd. Een hogere retour dan 1 betekent dat Nederlandse bedrijven extra succesvol zijn bij het werven van ESA-orders, maar ook dat Nederland uit eigen middelen mogelijk moet compenseren aan lidstaten met een lagere retour dan 1; vandaar de streefwaarde van 1.

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Aftrek speur- en ontwikkelingswerk (WBSO)1

8

8

8

8

8

8

8

Afdrachtvermindering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO) 1

780

794

1.143

1.120

1.120

1.120

1.120

Research & Development Aftrek (RDA)

255

238

0

0

0

0

0

X Noot
1

De bedragen per 2016 hebben betrekking op de geïntegreerde WBSO en RDA. De geïntegreerde regeling gaat onder de naam WBSO verder.

S&O-afdrachtvermindering (WBSO)

De WBSO is de verzamelnaam voor de faciliteit afdrachtsvermindering speur- en ontwikkelingswerk (S&O) in de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie volksverzekeringen en de S&O-aftrek in de Wet inkomstenbelasting. De WBSO is gericht op het stimuleren van Speur- en Ontwikkelingswerk (S&O) door het bedrijfsleven, door het verlagen van de aan S&O-gerelateerde kosten. De WBSO richt zich nu alleen op de loonkosten van S&O-medewerkers. Door de integratie met de RDA, zal de WBSO zich ook richten op de overige aan S&O-gerelateerde kosten en uitgaven. De RDA is thans vormgegeven als aftrekpost voor de winstbelasting (vennootschapsbelasting of inkomstenbelasting).

Parameters WBSO 2016

 

Tarief eerste schijf

32%

Tarief eerste schijf starters

40%

Loongrens eerste schijf

€ 350.000

Tarief tweede schijf

16%

Kengetallen

2010

2011

2012

2013

2014

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van WBSO1

19.450

20.530

22.220

22.640

22.974

Door WBSO ondersteunde private R&D-uitgaven (S&O-loon, x € 1 mln)

3.377

3.571

3.854

3.917

3.997

Aantal bedrijven dat gebruik maakt van RDA2

n.v.t

n.v.t.

13.860

16.160

16.622

Door RDA ondersteunde private R&D uitgaven

(x € 1 mln)

n.v.t.

n.v.t

2.035

2.530

2.587

Bron: RVO

         
X Noot
1

Hier wordt bedoeld: ondernemingen, kennisinstellingen en zelfstandig ondernemers met een S&O-verklaring.

X Noot
2

Hier wordt bedoeld: ondernemingen en zelfstandig ondernemers met een RDA-beschikking.

Toelichting

Het aantal WBSO-gebruikers is in 2014 ten opzichte van 2013 met 1,5% gegroeid tot 22.974. Daarvan behoorde 97% tot het MKB. Van het toegekende budget ging 76% naar het MKB. Het aantal toegekende S&O-arbeidsjaren is met 2,2% gegroeid tot 83.468 S&O-arbeidsjaren. Aldus ondersteunde de WBSO circa € 3,4 mld van de S&O-loonuitgaven van bedrijven.

De RDA is in 2012 geïntroduceerd. Het aantal RDA-gebruikers is in 2014 is ten opzichte van 2013 met 3,1% gegroeid tot 16.622. Daarvan behoorde 98% tot het MKB. Van het toegekende RDA-bedrag ging 45% naar het MKB. De door RDA ondersteunde private R&D-uitgaven bedragen circa € 2,6 mld, 2,3% meer dan in 2013.

13 Een excellent ondernemingsklimaat

Algemene doelstelling

Bedrijven zijn de motor achter economische groei. De overheid zet zich in om de juiste voorwaarden voor een excellent ondernemersklimaat te creëren, zodat bedrijven kunnen investeren en groeien. Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar de concurrentiekracht van negen topsectoren en naar groene groei.

Om deze doelstelling te bereiken zet de Minister van Economische Zaken financiële instrumenten in, zoals borgstellingen en garanties. De financiële instrumenten verbeteren de toegang tot financiering voor het Nederlandse bedrijfsleven.

Daarnaast maakt de Minister van Economische Zaken gebruik van niet-financiële instrumenten, zoals het terugdringen van onnodige regeldruk en het verbeteren van (digitale) dienstverlening aan bedrijven. Onder deze doelstelling valt ook het opschalen van ICT toepassingen om maatschappelijke en economische uitdagingen op te lossen, bijvoorbeeld met de ICT-doorbraakprojecten. Via onder andere het interdepartementaal programma Biobased Economy, de Green Deal aanpak en het aanpassen van belemmerende regelgeving wordt bijgedragen aan groene economische groei.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Economische Zaken is vanuit een stimulerende rol verantwoordelijk voor het scheppen van randvoorwaarden voor een excellent ondernemingsklimaat door:

Stimuleren

  • Het stimuleren van een ambitieuze en duurzame ondernemerschapscultuur.

  • Het stimuleren van de start en (internationale) doorgroei van bedrijven.

  • Het stimuleren van de implementatie en het gebruik van generieke digitale voorzieningen door alle overheidsorganisaties om de dienstverlening aan ondernemers te verbeteren, zoals eHerkenning, het digitaal Ondernemersplein, het Ondernemingsdossier en Standard Business Reporting.

  • Het stimuleren van het gebruik en kennis van ICT door het midden- en kleinbedrijf, in de topsectoren, de industrie en in sectoren als de detailhandel, logistiek, agro en het onderwijs door het in publiek-private samenwerking uitvoeren van de actieagenda Smart Industry, het Retailpact en de ICT-doorbraakprojecten.

  • De stimulering, coördinatie en facilitering van de transitie naar een biobased economy.

  • Het bevorderen van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen.

Regisseren/faciliteren

  • Het ondersteunen van de toegang tot (risico)kapitaal voor bedrijven en de transitie op de kapitaalmarkt met voldoende ruimte voor alternatieve vormen van financiering.

  • Inzetten op verdere investeringen in Nederland onder meer via het Nederlands Investerings Agentschap (NIA) en via het private initiatief van institutionele beleggers in de vorm van de Nederlandse Investeringsinstelling (NLII).

  • Het versterken van het startup ecosysteem onder de overkoepelende term StartupDelta.

  • Het verbeteren van de dienstverlening aan de ondernemers door de Kamer van Koophandel, onder andere door middel van Ondernemerspleinen.

  • De kabinetsbrede coördinatie van het topsectorenbeleid.

  • Het versterken van de bijdrage van ICT-innovatie aan de economie, onder meer door het vernieuwen van de kennis- en innovatieagenda 2016–2017 (Roadmap ICT voor de topsectoren), een topsectorenplan big data en een Human Capital agenda ICT.

  • De coördinatie en het faciliteren van het kabinetsbrede regeldrukverminderingsprogramma «Goed Geregeld, een verantwoorde vermindering van regeldruk 2012–2017». In dit programma zijn de vakministers verantwoordelijk voor de regeldrukvermindering op hun beleidsterrein. De Minister van Economische Zaken coördineert de aanpak voor bedrijven, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de aanpak voor burgers en professionals, evenals het lokaal toezicht.

  • Faciliteren van het Nederlandse bedrijfsleven in hun duurzame grondstoffenvoorzieningszekerheid zoals in de grondstoffennotitie.

  • De coördinatie van het Groene Groei-traject en de Green Deal aanpak.

  • Het waarborgen van een internationaal level playing field.

  • Een betere aansluiting tussen het onderwijs en de arbeidsmarkt.

  • Het verbeteren van de match tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt voor technisch personeel (Techniekpact).

Uitgangspunt is de juiste randvoorwaarden te creëren en ondernemers de ruimte te geven voor vernieuwing en groei. In dialoog met bedrijven, maatschappelijke organisaties en medeoverheden worden kansen benut en knelpunten opgelost. De Minister van EZ is gesprekspartner en aanspreekpunt voor het bedrijfsleven, sectoren, branches en individuele bedrijven. De overheid is terughoudend met ingrijpen in het bedrijfsleven, maar er kan soms een rol zijn in geval van externe effecten, informatie-asymmetrie of verstorend gedrag van (internationale) overheden. Hiervoor zet de Minister zowel financiële instrumenten in, zoals garanties en subsidies aan bedrijven en instellingen, als niet financiële instrumenten.

1 – Global Competitiveness Index

2011

2012

2013

2014

2015

Ambitie

Positie van Nederland

7e

5e

8e

8e

n.n.b.

Top-5 in 2020

Bron: World Economic Forum (Global Competitiveness Report, 2013–2014)

           
             

2 – Aandeel snelle groeiers1

2007/2010

2008/2011

2009/2012

2010/2013

2011/2014

 

Nederland

3,7%

3,7%

4,0%

3,2%

3,1%

 

Bron: CBS

           
X Noot
1

Het CBS heeft voor de berekening van snelle groeiers in 2015 een methodische verbetering doorgevoerd waardoor bedrijven beter over de tijd te volgen zijn. Gebruikte cijfers in de begroting 2015 zijn daarmee achterhaald. Cijfers over snelle groeiers zijn inclusief bedrijven waarbij de groei, in elk geval voor een deel, is toe te schrijven aan een overname van een ander bedrijf. Indien alle bedrijven die in een onderhavige periode een overname deden buiten beschouwing worden gelaten, dan ligt het aantal snelle groeiers tussen de 0,3 en 0,5 procentpunt lager.

Toelichting

  • 1. Het Nederlandse ondernemingsklimaat behoort sinds 2007 tot de top-10 volgens de Global Competitiveness Index van het World Economic Forum. Tussen 2009 en 2012 is Nederland gestegen van de 10e naar de 5e plek. In 2014 heeft Nederland een achtste plaats op de ranglijst behaald. Dit onderschrijft de noodzaak van goede financieringsmogelijkheden voor ondernemers, blijvende investeringen in onderwijs en onderzoek, vermindering van regeldruk en stimulering van innovatie.

  • 2. Een bedrijf wordt een snelle groeier genoemd wanneer de werkgelegenheid over een periode van 3 jaar met meer dan 72,8% toeneemt (20% per jaar). 3,1% van de bedrijven met meer dan 10 werknemers over de periode 2011–2014 kan op basis van deze definitie worden geclassificeerd als een snelle groeier. Dat aandeel ligt op een vergelijkbaar niveau als de voorgaande periode (2010–2013), maar lager dan de 3 periodes daarvoor.

Beleidswijzigingen

Actieplan MKB-financiering

Uit hoofde van het aanvullend Actieplan MKB-financiering wordt in 2015 onder meer een fundinggarantie voor nieuwe aanbieders van MKB financiering, de aanvullende funding van Qredits, de verhoging van de bijdragen aan DVI, het structureel maken van Vroege fase financiering en een aantal flankerende maatregelen geregeld. De garantie voor nieuwe aanbieders van achtergestelde leningen zal waarschijnlijk in 2016 starten en verder gebruik maken van de Groeifaciliteit. In 2016 blijft EZ inzetten op goede investeringen in Nederland, ook vanuit Europese fondsen en sluit daarbij aan op de organisatiecapaciteit van onder meer NIA.

Motorenonderhoud JSF

Het Ministerie van Economische Zaken overweegt om, naast het Ministerie van Defensie en de provincie Noord Brabant, een deel van de investering voor de F-35 motorenonderhoudsfaciliteit te financieren. In het najaar van 2015 zal een definitief besluit worden genomen. De verwerking van de bijdrage zal plaatsvinden bij Voorjaarsnota 2016.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

VERPLICHTINGEN

757.490

2.470.444

1.836.610

1.829.759

1.826.524

1.830.023

1.830.397

Waarvan garantieverplichtingen

516.609

2.264.501

1.650.000

1.650.000

1.650.000

1.650.000

1.650.000

UITGAVEN

404.941

302.595

265.666

249.925

243.026

246.787

247.681

Waarvan juridisch verplicht (percentage)

   

90%

       
               

Garanties

153.377

95.137

67.480

62.480

62.480

62.480

62.480

BMKB

97.779

71.000

42.594

37.594

37.594

37.594

37.594

Begrotingsreserve BMKB

26.555

           

Groeifaciliteit

2.168

8.616

9.365

9.365

9.365

9.365

9.365

Garantie Ondernemings-financiering (GO)

17.875

11.842

11.842

11.842

11.842

11.842

11.842

Garantieregeling scheepsnieuwbouwfinanciering

0

3.679

3.679

3.679

3.679

3.679

3.679

Begrotingsreserve MKB Financiering

9.000

           
               

Subsidies

30.567

39.187

21.486

13.158

9.913

13.673

14.573

Bevorderen ondernemerschap

8.254

24.832

10.709

6.448

7.248

11.258

12.158

Interdepartementaal Programma Biobased Economy

3.509

1.589

2.884

2.384

250

   

Microkrediet

506

           

Uitfinanciering subsidies

18.298

12.766

7.893

4.326

2.415

2.415

2.415

               

Opdrachten

24.104

15.283

21.456

22.198

21.434

21.434

21.434

Onderzoek & ontwikkeling

2.640

1.526

1.019

1.037

910

910

910

ICT-beleid

20.001

11.537

18.111

16.770

16.068

16.068

16.068

Beleidsvoorbereiding en evaluaties

459

14

120

2.120

2.120

2.120

2.120

Regiegroep Regeldruk / ACTAL

1.004

2.206

2.206

2.271

2.336

2.336

2.336

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

17.034

14.148

12.319

11.991

11.991

11.991

11.991

NBTC

10.152

8.490

8.469

8.469

8.469

8.469

8.469

UNWTO

291

240

240

240

240

240

240

Bijdragen aan instituten

6.591

5.418

3.610

3.282

3.282

3.282

3.282

               

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

150.288

107.741

117.606

115.527

114.716

114.715

114.709

Kamer van Koophandel / Ondernemerspleinen

150.288

107.741

117.606

115.527

114.716

114.715

114.709

               

Bijdragen aan agentschappen

29.573

31.099

25.319

24.571

22.492

22.494

22.494

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

25.906

28.889

23.109

22.361

20.282

20.284

20.284

DICTU

22

0

Logius

3.645

2.210

2.210

2.210

2.210

2.210

2.210

               

ONTVANGSTEN

55.967

78.831

61.952

57.932

59.669

62.071

65.385

BMKB

30.389

25.000

29.000

29.000

29.000

29.000

29.000

Begrotingsreserve BMKB

 

25.406

5.000

       

Groeifaciliteit

2.436

8.000

8.000

8.000

8.000

8.000

8.000

Garantie Ondernemingsfinan-ciering (GO)

9.380

13.000

13.000

13.000

13.000

13.000

13.000

Begrotingsreserve GO

9.612

           

Borgstelling Scheepsnieuwbouw

46

4.000

4.000

4.000

4.000

4.000

4.000

Joint Strike Fighter

988

1.204

1.843

2.823

4.560

6.962

10.276

Diverse ontvangsten

3.116

2.221

1.109

1.109

1.109

1.109

1.109

Budgetflexibiliteit

Garanties: Het budget voor de verschillende garanties is voor 100% juridisch verplicht. Het budget is nodig om de verwachte schades te kunnen betalen op garanties die eerder zijn aangegaan.

Subsidies: De beleidsbudgetten worden per jaar gepubliceerd. Van het beschikbare bedrag 2016 is 62% juridisch verplicht. Het betreft uitfinanciering van tot en met 2015 aangegane verplichtingen. Het beschikbare budget voor het Aanvullend actieplan MKB-financiering (€ 6 mln) is nog niet juridisch verplicht. Dit betreft 28% van het totale budget voor subsidies. De juridische verplichting hiervan zal naar verwachting in 2016 worden aangegaan.

Opdrachten: Van het opdrachtenbudget is 66% juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van in voorgaande jaren aangegane verplichtingen.

Bijdragen aan agentschappen: Het budget betreft de financiering van het opdrachtenpakket 2016 aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en is 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s: De bijdrage aan de Kamer van Koophandel (inclusief de bijdrage voor het Nieuwe Handelsregister) is voor 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties: Van dit bedrag is 3% juridisch verplicht en is 84% bestuurlijk gebonden. Dit betreft onder andere de bijdragen aan het Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen en de World Tourism Organization (UNWTO).

Toelichting op de financiële instrumenten

Ter versterking van de financiering van het bedrijfsleven en in het bijzonder het MKB beschikt EZ over een aantal instrumenten: met name de hierna opgenomen garanties en de in het Toekomstfonds opgenomen instrumenten ten aanzien van risicodragend vermogen. Om de transitie naar een meer divers financieringslandschap mogelijk te maken zijn deze instrumenten aangevuld of voor een deel aangepast. In het kader van het aanvullend actieplan MKB-financiering zijn daarnaast een aantal primair tijdelijke maatregelen genomen. Een belangrijk deel wordt in 2015 uitgevoerd. Dat betreft de fundinggarantie voor nieuwe aanbieders van MKB -financiering, de aanvullende funding van Qredits, de verhoging van de bijdragen aan DVI, het structureel maken van Vroege fase financiering en een aantal flankerende maatregelen. Van enkele maatregelen is de inschatting dat deze over de jaargrens heen zal lopen. Zo zal de garantie voor nieuwe aanbieders van achtergestelde leningen waarschijnlijk in 2016 en verder gebruik maken van de Groeifaciliteit. In 2016 blijft EZ inzetten op goede investeringen in Nederland, ook vanuit Europese fondsen en sluit daarbij aan op de organisatiecapaciteit van onder meer de NIA.

Garanties

Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)

De BMKB is bedoeld voor bedrijven die te weinig zekerheden (onderpand) kunnen bieden aan een kredietverstrekker. De kredietverstrekker vindt het risico dat het bedrijf zijn lening niet kan terugbetalen dan vaak te hoog. Via de BMKB staat de overheid borg voor het deel van de lening waar het bedrijf geen onderpand voor heeft. De kredietverstrekker kan voor dat deel dus terugvallen op de overheid.

De feitelijke benutting hangt af van de kredietbehoefte van het bedrijfsleven en is daarmee sterk afhankelijk van de ontwikkeling van de conjunctuur. Maximale benutting van de regeling is daarmee geen doel op zich. De mate van benutting wordt wel in het oog gehouden om te bezien of de regeling nog aansluit bij de behoefte van de markt. Deze informatie wordt halfjaarlijks in een rapportage verstrekt aan de Tweede Kamer. Als in 2016 de economie, zoals voorspeld, verder aantrekt, is de verwachting dat in 2016 ook de benutting van de BMKB weer toeneemt. Om inzicht te krijgen in de uitgaven van de BMKB is in de budgettaire tabel een splitsing gemaakt tussen de werkelijke schadebetalingen en stortingen in de interne begrotingsreserve BMKB.

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

Verstrekte garanties BMKB, x € 1 mln

742

909

486

344

372

Totaal aantal verstrekte garanties

3.701

4.325

2.640

1.983

1.949

Bron: RVO.nl

         

Groeifaciliteit

De Groeifaciliteit richt zich op buffervermogen – zoals eigen vermogen van participatiemaatschappijen en achtergestelde leningen door banken – en is vooral gericht op de start-, groei- en expansiefase van een bedrijf. Versterking van het buffervermogen wint aan belang doordat bij bancaire financiering van bedrijven grotere buffers worden gevraagd. Achtergestelde leningen en aandelenkapitaal verstrekt door participatiemaatschappijen vallen tot maximaal € 25 mln onder de garantieregeling. Een bank kan een garantiefinanciering verstrekken tot maximaal € 5 mln in de vorm van achtergestelde leningen. De garantie van de overheid bedraagt 50%. De Groeifaciliteit is kostendekkend opgezet.

De feitelijke benutting van de regeling hangt onder meer af van investerings- en overnameplannen van het bedrijfsleven, en is nauw verbonden met de ontwikkeling van de conjunctuur. De mate van gebruik van deze regeling wordt halfjaarlijks in een rapportage verstrekt aan de Tweede Kamer.

Op dit moment is de verwachting de Groeifaciliteit de meest effectieve manier is om achtergestelde leningen fondsen voor het MKB te stimuleren. In 2016 wordt op basis van de dan beschikbare informatie bezien met welke omvang het budget van de Groeifaciliteit meerjarig moet worden opgehoogd om deze fondsen, voor het NLII, te accommoderen. Deze verhoging wordt gedekt uit het garantiebudget van € 500 mln dat in het Aanvullend actieplan MKB-financiering beschikbaar is gesteld voor achtergestelde leningenfondsen.

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

Verstrekte garanties Groeifaciliteit, x € 1 mln

25

12

13

8

32

Totaal aantal verstrekte garanties

32

17

21

16

20

Bron: RVO.nl

         

Garantie Ondernemingsfinanciering

De GO-regeling is ingevoerd ten tijde van de kredietcrisis en gericht op middelgrote en grote bedrijven. Via deze regeling krijgen banken een garantie van 50% van de overheid, zodat nieuwe bankleningen en/of bankgaranties kunnen worden verstrekt. In het geval van bankgaranties zijn ook schadeverzekeraars toegelaten tot de regeling. De GO-regeling is net als de Groeifaciliteit kostendekkend, met als opzet dat banken/schadeverzekeraars er slechts gebruik van maken indien zij vanwege het risicoprofiel niet zelfstandig of onvoldoende in staat zijn in de kern gezonde bedrijven te financieren. Het gebruik volgt sterk de conjuncturele ontwikkeling. In het regeerakkoord van het huidige kabinet is afgesproken om de GO-regeling structureel te maken met een garantieplafond van € 400 mln.

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

Verstrekte garanties GO, x € 1 mln

413

261

103

103

82

Totaal aantal verstrekte garanties

104

62

53

51

39

Bron: RVO.nl

         

Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering

In navolging van andere EU-landen is een garantieregeling geïntroduceerd die het bankkrediet aan de scheepsbouwer garandeert gedurende de periode van de bouw van het schip. Met de GSF kunnen banken 80% Staatsgarantie krijgen op de financiering van de bouw van een schip. Op basis van de beperkte benutting van de regeling sinds de start in 2013 is het jaarlijks garantieplafond per 2015, in overeenstemming met het garantiekader, teruggebracht tot € 400 mln. Dit is ook het voorgestelde plafond voor 2016. Met stakeholders (onder andere maritieme sector en betrokken banken) is in de afgelopen periode onderzocht wat de oorzaken van het geringe gebruik zijn en wordt nog bezien of en hoe aanpassing van de regeling gewenst en mogelijk is. De regeling die een looptijd heeft van vijf jaar wordt voorlopig voortgezet.

Kengetal

2013

2014

Verstrekte garanties Scheepsnieuwbouw, x € 1 mln

44

0

Totaal aantal verstrekte garanties

6

0

Bron: RVO.nl

   

MKB-financiering

In het aanvullend actieplan MKB-financiering van 8 juli 2014 heeft het kabinet aangekondigd een garantiebedrag van € 400 mln ter beschikking te stellen om de funding van nieuwe aanbieders van MKB-financiering mogelijk te maken. Naast alle andere initiatieven en plannen is er behoefte aan nieuwe financiers en nieuwe financieringsmogelijkheden voor het verstrekken van vreemd vermogen aan het MKB. Het vinden van funding voor deze nieuwe mogelijkheden is echter, bij gebrek aan voldoende track-record van dergelijke financiers, lastig. Met het Aanvullend Actieplan MKB-financiering is er daarom voor goede initiatieven ruimte beschikbaar om die funding te vereenvoudigen met behulp van een overheidsgarantie. Een overheidsgarantie zal kostendekkend moeten zijn en geen staatssteun mogen inhouden. Na een oproep voor voorstellen eind 2014 zijn 8 partijen uitgekozen, waarmee de onderhandelingen over een garantie-overeenkomst zullen worden gestart.

Er zijn nog geen uitgaven gerealiseerd, alleen een storting in de interne begrotingsreserve MKB financiering.

Subsidies

Bevorderen Ondernemerschap

Dit budget wordt gebruikt voor diverse instrumenten die als doel hebben het ondernemingsklimaat te verbeteren. Het budget wordt gebruikt voor het realiseren van de nieuwe beleidsambities, zoals Techniekpact en Ambitieus Ondernemerschap. In het Aanvullend Actieplan MKB-financiering zijn middelen uitgetrokken voor ketenfinanciering, verbeteren kredietinformatie, het verhogen van de ambitie en verbetering groeivaardigheden in het kleinbedrijf en het stroomlijnen en toegankelijker maken van het financieringsinstrumentarium. Verder is het budget gebruikt voor (uitvoerings)bekostiging van de jaarlijkse Transparantie Benchmark, programma’s voor kapitaalmarkt, zelfstandigenregeling, innovatiegericht inkopen, topsectoren en de programmakosten voor corporate governance.

Microfinanciering

Voor kleine bedrijven en startende ondernemers is het zogenaamde microfinancieringsbeleid ontwikkeld. Qredits (stichting Microfinanciering Nederland) biedt sinds 2009 microkredieten aan in heel Nederland tot maximaal € 50.000. EZ heeft hier financieel aan bijgedragen door het verstrekken van een (achtergestelde) lening en een garantstelling op de lening van de BNG aan Qredits.

Naast het krediet is coaching een belangrijk onderdeel van het microfinancieringsbeleid. Qredits heeft hiervoor de afgelopen jaren met steun van EZ onder andere een vrijwillige coachpool opgezet.

Sinds eind 2013 verstrekt Qredits ook zogenaamde MKB-kredieten tussen de € 50.000 en € 150.000. Om dit mogelijk te maken heeft het kabinet in 2013 € 30 mln uitgetrokken voor de vervolgfinanciering van Qredits (stimuleringspakket, september 2013). De grens van het MKB krediet is eind 2014 opgetrokken tot € 250.000. Mede gezien de groeiende behoefte aan werkkapitaal is het de verwachting dat Qredits vanaf het najaar 2015 hier ook een financieringsproduct beschikbaar voor heeft, de zogenoemde werkkapitaalkredieten.

Het kabinet heeft € 100 mln. garantieruimte beschikbaar, mocht voor het verstrekken van nieuwe funding aan Qredits een overheidsgarantie nodig zijn. De verwachting is dat hiermee minimaal € 100 mln nieuwe financiering in de markt mogelijk wordt gemaakt.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2016

Bron

Aantal verstrekte kredieten (Micro- en MKB-krediet)

610

2009

2.250

Qredits

De verwachting is dat Qredits in 2016 1.400 microkredieten en 250 MKB-kredieten en 600 werkkapitaal kredieten verstrekt en dus totaal 2.250 kredieten aan kleine en startende ondernemers. Bij de start van het microfinancieringsbeleid (en Qredits) in 2009 is een streefwaarde voor 2016 gesteld om 2.500 kredieten te verstrekken. De verwachting is dat deze niet geheel gehaald wordt, maar wel bij benadering.

Biobased Economy (BBE)

Binnen de topsectorenaanpak is biobased economy een cross-sectoraal thema voor met name de sectoren Energie, Chemie en Agrifood. Voor de uitvoering van het innovatiecontract BBE is het Topconsortium voor Kennis- en Innovatie (TKI) BBE opgericht. Voor de komende 12 jaar heeft de TKI BBE de onderzoekagenda 2015–2027 ontwikkeld, samen met DLO, TNO, NWO, ECN en VNO en ruim 180 al eerder bij de TKI betrokken bedrijven. Bedrijven hebben zich via een letter of intent bereid verklaard in totaal € 270 mln bij te dragen.

De regio’s in Nederland zijn voortvarend aan de slag met biobased economy. Zes actieve regionale clusters, ieder met zijn eigen specialisatie, hebben in totaal € 50 mln per jaar gereserveerd in specifieke biobased investeringsfondsen.

Alles bijeen zijn, in de diverse regio’s, zeker 700 bedrijven betrokken en is de afgelopen drie jaar meer dan € 1,5 mld geïnvesteerd, waarvan € 1,1 mld in bio-energieprojecten.

Met het project «Ruimte in regels» worden belemmeringen in wet- en regelgeving onderzocht die bedrijven ervaren bij het doen van innovatieve investeringen. EZ zoekt samen met ondernemers naar oplossingen om investeringen mogelijk te maken of sneller en effectiever te kunnen doen.

Het kabinet zet de Green Deal aanpak voort met als doel groene groei te versnellen door de creativiteit en dynamiek in de samenleving te benutten. Green Deals bieden bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere overheden een laagdrempelige mogelijkheid om samen met de overheid te werken aan groene groei. Centrale gedachte is dat de overheid initiatieven faciliteert en versnelt door het wegnemen van knelpunten op het vlak van wet- en regelgeving, netwerkvorming, innovatie en marktprikkels. Een overzicht van de Green Deals is te vinden op www.ondernemendgroen.nl/Greendeals en in de loop van 2015 ook op www.greendeals.nl. In 2016 komen de resultaten beschikbaar van de externe effectmeting. De aanpak zal verder verbreed worden naar andere maatschappelijke domeinen, zoals gezondheid en zal internationaal onder de aandacht worden gebracht van andere EU lidstaten en de Europese Commissie.

In nauwe samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (I&M) wordt gewerkt aan het aanpakken van kwetsbaarheden rond grondstoffenvoorzieningszekerheid door de innovatieve kracht van de circulaire economie in te zetten. De kennisbasis om kwetsbaarheden en circulaire kansen inzichtelijk te krijgen dient verder te worden versterkt. Een belangrijke basis zal de Monitor Materiaalstromen Plus zijn die in 2016 waar mogelijk wordt geïmplementeerd. Deze monitor vormt de basis waarop andere bronnen en analyses worden gebouwd.

Uitfinanciering subsidies

De volgende regelingen zijn inmiddels beëindigd en betreffen alleen nog uitfinanciering: Valorisatie/SKE, Innovatieve scheepsbouw en Besluit Subsidie Regionale Investeringsprojecten.

Opdrachten

Onderzoek & ontwikkeling

Uit dit budget worden beleidsonderzoek, verplichte evaluaties van beleidsinstrumenten en beleidsdoorlichtingen gefinancierd.

ICT-beleid

Voorzien wordt dat de komende decennia een vergaande digitalisering van economische en productieprocessen zal plaatsvinden. Om de Nederlandse economie hierop voor te bereiden heeft de Minister van Economische Zaken een boegbeeld ICT aangesteld die samen met de wetenschap en industrie aan de slag gaat om de economie te helpen met de inbedding van deze productieprocessen.

Voor toepassingen van (over)morgen (onder andere zorg, duurzame energie) en voor economische ontwikkeling en voor talentontwikkeling, is een sterke kennis- en innovatiebasis op ICT-gebied belangrijk. De technologie en de toepassingen ontwikkelen zich immers razendsnel, bijvoorbeeld op het gebied van big data, sensoren en cyber security. Het doel van de nieuwe Roadmap ICT voor Topsectoren (2016–2019) is dat die ICT-innovatiekansen kunnen worden benut, waarbij de overheid faciliteert dat bedrijven samenwerken met kennisinstellingen, zoals universiteiten, NWO en TNO.

Belangrijke acties op het ICT-domein zijn:

Smart Industry

Met FME, VNO NCW, TNO en de Kamer van Koophandel is het Actieplan Smart Industry opgesteld met acties gericht op het verzilveren van bestaande kennis, het versnellen in fieldlabs, versterken van Research&Development en expliciete aandacht voor human capital.

ICT doorbraakprojecten

EZ werkt aan een tiental ICT-doorbraakprojecten die gericht zijn op het opschalen van ICT-toepassingen in een aantal topsectoren, zoals zorg, onderwijs en detailhandel. Het doel is om de belemmeringen voor het gebruik van ICT weg te nemen en de ICT kennis te vergroten.

Skills

Digitale vaardigheden van de (toekomstige) beroepsbevolking zijn van toenemend belang om te zorgen voor economische groei en innovatief vermogen. Het kabinet werkt met het bedrijfsleven en maatschappelijke partners aan het publiek-private programma Digivaardig en aan een Human Capital Actieagenda ICT-innovatie. Met de Human Capital Agenda ICT-innovatie wil EZ een bijdrage leveren aan voldoende ICT’ers en werknemers met de gevraagde ICT- en innovatievaardigheden (toekomstgerichte, flexibele en duurzame skills), zodat zij nu en in de toekomst goed kunnen omgaan met nieuwe, snel veranderende technologieën.

ICT onderzoek

De Nederlandse ICT infrastructuur is van hoog niveau. Om de ICT onderzoekinfrastructuur op niveau te houden zijn aanvullende innovatie-investeringen nodig. Voor de periode 2017 tot en met 2019 dragen EZ en OCW daarom samen € 12 mln bij. De structureel benodigde financiering zal volgens EZ en OCW moeten worden geregeld door de hoger onderwijs instellingen.

Digitale overheid

Het kabinet heeft de ambitie dat ondernemers en burgers in 2017 hun zaken met de overheid digitaal kunnen afhandelen, waarbij zij gebruik kunnen maken van een aantal generieke voorzieningen. Een informatieportaal (ondernemersplein.nl), een inlogvoorziening (eHerkenning/eID), een voorziening om digitaal zaken te doen met de overheid (Ondernemingsdossier), een Berichtenbox en standaarden voor informatie-uitwisseling (zoals Standard Business Reporting en e-factureren) zijn onderdeel van de Generieke Digitale Infrastructuur,waarmee ondernemers steeds meer zaken «24 uur per dag, 7 dagen per week» kunnen regelen met de overheid. Dat leidt tot meer gemak en tijdsbesparing voor zowel ondernemers als de overheid.

Ondernemingsdossier

Het Ondernemingsdossier is het generieke platform waarmee ondernemers digitaal zaken doen met de overheid. De focus ligt hierbij op MKB-ondernemers die vaak met de overheid te maken hebben. Zes nieuwe branches zijn actief, zodat inmiddels in totaal tien branches aangesloten zijn. Inmiddels is met de uitrol via brancheorganisaties en verschillende overheden zoals gemeenten een solide basis gelegd om het Ondernemingsdossier verder uit te rollen.

Vermindering regeldruk

Met het kabinetsbrede programma «Goed Geregeld: een verantwoorde vermindering van de regeldruk 2012–2017» zet het kabinet in op de vermindering van regeldruk voor bedrijven, burgers en professionals. De aanpak bestaat uit zes samenhangende actielijnen:

  • 1. Minder regeldruk door transparantie van wet- en regelgeving.

  • 2. Structurele verlaging van de regeldruk met € 2,5 mld.

  • 3. Minder regeldruk door betere (digitale) dienstverlening.

  • 4. Minder stapeling, slimmer toezicht.

  • 5. Merkbare vermindering regeldruk in regeldichte domeinen.

  • 6. Minder regeldruk door bestuurlijke samenwerking (gemeenten en Europa).

In de aansluitende tabel is de doelstelling en raming 2016 van de kwantitatieve doelstelling van € 2,5 mld in kaart gebracht. Naar verwachting zal de realisatie eind 2016 op € 2,2 mld uitkomen.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2016

Streefwaarde

Planning

Bron

Netto verlaging regeldruk (cumulatief)

€ 1,153 mld

2014

€ 2,2 mld

€ 2,5 mld

2017

EZ

Gezien het steeds sneller wordende tempo van innovatie is het van belang om als overheid wendbaar te blijven, onder andere door wet -en regelgeving aan te passen aan de veranderende economische en maatschappelijke dynamiek. Daarom is een aanpak gestart waarbij ten eerste een aantal concrete casussen zijn bekeken waar wet en regelgeving innovatie belemmert. Daarnaast is gekeken hoe wet- en regelgeving in algemene zin toekomstbestendiger kan worden gemaakt, onder andere door het toepassen van concepten als doelregulering, Right to Challenge en experimenteerruimte.

Maatwerkaanpak

Het kabinet zet niet alleen in op een kwantitatieve reductie van regeldruk. Binnen de maatwerkaanpak regeldichte domeinen is het kabinet met ondernemers in dialoog om te achterhalen waar regels in de praktijk leiden tot ergernissen of onnodige regeldruk. In 2016 zullen voor de meeste maatwerksectoren, waaronder logistiek, bouw, agrofood, winkelambacht en de chemie actieplannen in uitvoering zijn en concrete resultaten kunnen worden bereikt.

Slimmer toezicht

Om een impuls te geven aan «beter, slimmer en efficiënter toezicht» is EZ met andere departementen, inspecties en bedrijfsleven via zogenaamde toezichttafels in sectoren op zoek naar mogelijkheden om de naleving van regels te verbeteren en maatschappelijke risico’s te beperken.

Bijdrage aan (inter)nationale organisaties

Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen (NBTC) en de United Nations World Tourism Organization (UNWTO)

EZ zal voor de periode 2016–2019 een meerjarig contract met het NBTC afsluiten om het inkomend toerisme te bevorderen. EZ stelt in deze periode budget beschikbaar voor de internationale branding en marketing van Nederland en internationale congreswerving. Het budget wordt ingezet op de belangrijkste toeristische herkomstmarkten en doelgroepen. De strategie is erop gericht om internationale bezoekers te spreiden in tijd en ruimte.

UNWTO

Er wordt bijgedragen in de overheadkosten van het secretariaat van de UNWTO.

Bijdragen aan instituten

Betreft een verzamelpost van verschillende kleine bijdragen aan diverse instituten, ten behoeve van het programma-onderzoek op het terrein van MKB en ondernemerschap, het kenniscentrum MVO Nederland en de Koning-Willem I prijs.

Bijdrage aan ZBO’s/RWT’s

De Kamer van Koophandel voert vijf wettelijke taken uit in het kader van ondernemerschapsbeleid: houden van het handelsregister, inrichten en beheren van Ondernemerspleinen – zowel digitaal als fysiek, geven van inlichtingen en voorlichting aan ondernemers onder meer via online informatie, stimuleren van innovatie via advies en voorlichting, en regio specifieke activiteiten bijvoorbeeld door middel van regionale onderzoeken, overleggen en samenwerkingsvormen. Hiervoor krijgt de Kamer van Koophandel een rijksbijdrage, daarnaast genereert de Kamer van Koophandel eigen inkomsten uit verkoop van eigen producten en diensten. Jaarlijks wordt een activiteitenplan opgesteld. Bij het opstellen ervan spelen de Centrale Raad en de Regionale Raden met daarin onder meer ondernemers een adviserende rol. Hoe de Kamer van Koophandel presteert wordt gemonitord door middel van prestatie-indicatoren zoals bereik en de tevredenheid van ondernemers over de dienstverlening van de Kamer van Koophandel. De Kamer van Koophandel heeft vorig jaar een versnelde digitaliseringsstrategie gekozen, deze krijgt in 2016 verder vorm.

Daarnaast zal naar verwachting begin 2016 de Wijziging van de Handelsregisterwet 2007 aan de Tweede Kamer aangeboden worden. Het wetsvoorstel beoogt ter versterking van de rechtszekerheid in het economisch verkeer, de kwaliteit van het handelsregister te vergroten en de slagvaardigheid van de Kamer van Koophandel bij de uitvoering van de handelsregistertaak te verbeteren. Het handelsregister maakt als basisregistratie onderdeel uit van de Generieke Digitale Infrastructuur (GDI).

Verder wordt gewerkt aan de verdere ontwikkeling van de regionale ondernemerspleinen, het digitale ondernemersplein en het vergroten van bereik en klantwaardering. Daartoe is in 2015 ingezet op het plaatsen van meer content op het digitale ondernemersplein en de realisatie van een Engelstalige versie. In 2016 zal het digitale ondernemersplein zich verder ontwikkelen, onder andere door de ondernemer persoonlijker van dienst te zijn en hem gerichter informatie aan te bieden. De informatiebehoefte bij ondernemers is hierbij leidend.

Het digitale ondernemersplein zal faciliteren dat de content gemakkelijk door andere overheidsorganisaties op hun kanalen kan worden hergebruikt.

Bijdrage aan agentschappen

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

Deze middelen zijn grotendeels voor de uitvoering van de garantie-instrumenten, zoals BMKB, Groeifaciliteit, Garantie Ondernemingsfinanciering en de Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering, uitvoering van de IND zelfstandigen- en BBH-regeling. Dit betreft activiteiten als beoordeling van aanvragen, voorlichting over de instrumenten, terugontvangen van kredieten, etc.

Logius

De bijdrage aan Logius bestaat uit een bijdrage aan het programma (Bureau)Forum Standaardisatie.

Industrieel participatiebeleid

Het doel van het industrieel participatiebeleid (IP-beleid) is om bij een gebrek aan een open en gelijke internationale defensiemarkt de Nederlandse defensie- en veiligheid gerelateerde bedrijven te ondersteunen bij het verkrijgen van een gelijkwaardige positie op de defensiemarkt. Hiermee wordt een bijdrage geleverd aan de overheidstaken op het gebied van veiligheid van Nederland; zowel in directe zin als door deelname aan internationale samenwerkingsprogramma’s. Het beleid is erop gericht om bij de aanschaf van defensiematerieel bij buitenlandse bedrijven door het Ministerie van Defensie de Nederlandse industrie en kennisinstellingen zo goed mogelijk te betrekken.

Het IP-beleid houdt in dat bij aanbestedingen van defensiematerieel per geval wordt bekeken of er industriële participatie (IP) zal worden geëist. De basis hiervoor is de Defensie Industrie Strategie (DIS) waarin prioritaire technologiegebieden zijn vastgesteld. De inhoud en omvang van de IP wordt per geval afgesproken. Verwacht wordt dat de omvang gemiddeld circa 60% van de opdrachtwaarde van Defensie zal zijn.

De indicator «gerealiseerde invulling IP-verplichtingen» geeft het bedrag weer dat door buitenlandse partijen bij Nederlandse bedrijven besteed wordt als invulling van IP-afspraken. De streefwaarde voor de gerealiseerde invulling voor 2016 is gesteld op € 350 mln.

Indicator

Referentie- waarde

Peil- datum

Raming 2016

Bron

Gerealiseerde invulling compensatie / IP-verplichting (5 jaars gemiddelde)

€ 383 mln

2014

€ 350 mln

EZ

Ontvangsten

De posten Begrotingsreserve BMKB en GO hebben betrekking op de geraamde onttrekkingen uit de begrotingsreserves ter dekking van de geraamde uitgaven op de ingeroepen garanties.

De post «Joint Strike Fighter» betreft de geraamde afdrachten van de Nederlandse industrie aan de Staat op basis van in de Medefinancieringsovereenkomst JSF (MFO) overeengekomen afdrachtregeling over de Nederlandse industrie-inkomsten ten gevolge van uitgevoerde productie- en instandhoudingsopdrachten voor het F-35 project (JSF).

In de budgettaire tabel zijn onder het kopje «ontvangsten» de interne begrotingsreserves van de BMKB en GO expliciet vermeldt om een splitsing te duiden tussen de provisie ontvangsten en onttrekkingen in de interne begrotingsreserves.

Interne begrotingsreserves

Er zijn interne begrotingsreserves voor de BMKB, de regeling Garantie Ondernemingsfinanciering (GO), de Groeifaciliteit (GF), de Garantieregeling Scheepsnieuwbouwfinanciering (GSF) en de garanties voor nieuwe aanbieders van MKB-financiering. De GO, GF, GSF en de garanties voor alternatieve aanbieders van MKB-financiering betreffen kostendekkende regelingen, waarvan de te realiseren premie-ontvangsten toereikend zijn voor het afdekken van eventuele verliesdeclaraties. De interne begrotingsreserves zijn ervoor bedoeld inkomsten uit premies en uitgaven voor schades, die over de jaren kunnen fluctueren, te verevenen.

In onderstaande tabel zijn de saldi van de begrotingsreserves per 31 december 2014 weergegeven.

Stand interne begrotingsreserves per 31 december 2014 (x € 1.000)

 

Interne begrotingsreserve Borgstelling MKB-kredieten (BMKB)

66.555

Interne begrotingsreserve Garantie Ondernemingsfinanciering (GO)

55.009

Interne begrotingsreserve Garantiefaciliteit Scheepsnieuwbouwfinanciering

10.044

Interne begrotingsreserve Groeifaciliteit

5.000

Interne begrotingsreserve garantie MKB-faciliteiten

9.000

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Zelfstandigenaftrek

1.782

1.822

1.843

1.875

1.906

1.936

1.968

Extra zelfstandigenaftrek starters

109

111

113

115

117

119

121

Startersaftrek bij arbeidsongeschiktheid

2

2

2

2

2

2

2

FOR, niet omgezet in lijfrente

49

49

48

48

48

48

49

Meewerkaftrek

7

7

7

6

6

6

6

Stakingsaftrek

16

15

14

14

13

12

12

Doorschuiving stakingswinst

232

245

250

262

275

289

303

Bedrijfsopvolgingsfaciliteit in successiewet

250

250

250

250

250

250

250

Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek

371

395

402

414

427

440

453

Willekeurige afschrijving starters

8

8

8

8

8

8

9

Persoonsgebonden aftrekpost durfkapitaal

4

3

3

2

1

0

0

Verlaagd BTW-tarief Logiesverstrekking (incl. kamperen)

594

606

616

626

637

648

659

Verlaagd BTW-tarief Voedingsmiddelen horeca

1.674

1.700

1.724

1.749

1.774

1.800

1.826

BTW Kleine ondernemersregeling

130

139

147

156

166

176

186

Verlaagd accijnstarief kleine brouwerijen

1

2

2

2

2

2

2

Vrijstelling overdrachtsbelasting bedrijfsoverdracht in familiesfeer

16

16

16

17

17

17

18

Een toelichting op deze fiscale regelingen is opgenomen in de internetbijlage 12 bij de Miljoenennota (Toelichting op de belastinguitgaven).

14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Algemene doelstelling

Een internationaal concurrerende energievoorziening die betrouwbaar, veilig en duurzaam is.

Om deze doelstelling te bereiken zet EZ financiële instrumenten in zoals subsidies en garanties, maar ook niet-financiële instrumenten zoals het stroomlijnen van energieregelgeving om de werking van de energiemarkt te verbeteren, de regeldruk te verminderen en efficiënter toezicht mogelijk te maken.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is op grond van de Elektriciteitswet en de Gaswet verantwoordelijk voor het energiebeleid. Hieruit vloeien de volgende verantwoordelijkheden voort:

Financieren

  • Het voeren van het financieel instrumentarium op de beleidsterreinen hernieuwbare energie, energiebesparing en innovatieve energietechnologieën.

(Doen)Uitvoeren

  • Het vergroten van het aandeel hernieuwbare energie (conform afspraken Energieakkoord: 14% in 2020 en 16% in 2023).

  • Het vergroten van het aandeel energiebesparing (conform afspraken Energieakkoord: besparing met gemiddeld 1,5% per jaar en 100 PJ in 2020).

Regisseren

  • Het regisseren van de realisatie van grote energie-infrastructuur projecten die onder de rijkscoördinatieregeling vallen; dit betekent als projectminister, samen met de Minister van Infrastructuur en Milieu, verantwoordelijk voor de ruimtelijke inpassing van projecten en voor de coördinatie van benodigde projecten.

  • Het stimuleren van een goed werkende Europese energiemarkt met een adequate infrastructuur.

  • Het creëren van randvoorwaarden waardoor de energievoorziening internationaal kan concurreren en het verdienpotentieel van de energiesector ten volle wordt benut.

  • Het creëren van randvoorwaarden voor een doelmatige en verantwoorde winning van onze bodemschatten.

  • Het stimuleren van de transitie naar een duurzame en betrouwbare energievoorziening.

  • Het bieden van mogelijkheden aan lokale energieprojecten.

  • Het coördineren van het energiebesparingsbeleid via de verschillende vakministers en het stimuleren van energiebesparing in de industrie en energiesectoren.

  • Het stimuleren van de ontwikkeling en gebruik van innovatieve energietechnologieën.

  • Het stimuleren van de verdergaande reductie van CO2– uitstoot van energiebedrijven en industrie.

Kengetal HHI en C3

De C3 is het gezamenlijk marktaandeel van de drie grootste leveranciers. De mate van concentratie op de kleinverbruikersmarkt voor elektriciteit en gas vormt een indicatie voor de concurrentie op die markten. Een indicator hiervoor is de Herfindahl-Hirschman Index (HHI). Een markt met een HHI onder de 1.800 punten wordt gezien als een competitieve markt en een markt met een index tussen de 1.800 en 8.000 punten wordt gezien als een geconcentreerde markt.

Kengetal

2011

2012

2013

2014

Ambitie 2016

1. Concentratiegraad in de retailsector elektriciteit

– HHI

2.465

2.338

2.276

2.230

Stabiliseren tussen 1.800–2.500

– C3

85%

83%

81%

81%

Daling/lager

2. Concentratiegraad in de retailsector gas

– HHI

2.344

2.258

2.204

2.171

Stabiliseren tussen 1.800–2.500

– C3

83%

81%

79%

79%

Daling/lager

Bron: ACM

         

Kengetal

2011

2012

2013

2014

Elektriciteitsstoring in minuten per jaar

23 min

27 min

23 min

20 min

Bron: Netbeheer Nederland

       

Toelichting

Het aantal storingsminuten per huishouden per jaar geeft een indicatie van de leveringszekerheid van elektriciteit. Het aantal en de duur van de stroomstoringen was in 2014 historisch laag. Een huishouden had in 2014 gemiddeld 20 minuten geen stroom als gevolg van een storing. In 2015 heeft een stroomstoring bij Diemen grote maatschappelijke effecten gehad voor in het noorden van de Randstad. Naar verwachting zal als gevolg hiervan het aantal storingsminuten in 2015 stijgen.

Beleidswijzigingen

Groningen

Met de besluiten over het winningsplafond, de bestuurlijke akkoorden van begin 2014 en begin 2015 en het instellen van een Nationaal Coördinator Groningen (NCG) wordt gewerkt aan herstel van vertrouwen in Groningen. Vertrouwen dat noodzakelijk is om in de toekomst veilig en met draagvlak gas te kunnen winnen in Groningen. Daarmee hangen ook investeringen samen. Specifiek gaat het om de Overheidsdienst Groningen, de onderzoeksgroep energie en de versterking van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM).

STROOM

Het voorstel voor een Elektriciteits- en gaswet (STROOM) is op 4 mei 2015 ingediend bij de Tweede Kamer. Het streven is het wetsvoorstel per 1 januari 2016 in werking te kunnen laten treden, zodat in 2016 en de jaren daarna belangrijke stappen gezet kunnen worden in de uitvoering van het Energieakkoord. Met name voor de doelstelling voor windenergie op zee is tijdige inwerkingtreding van STROOM cruciaal.

Om tijdige inwerkingtreding van STROOM te kunnen realiseren is ervoor gekozen delen van het wetsvoorstel beleidsneutraal over te nemen uit bestaande wetten. Het voornemen is in 2016 een wetsvoorstel bij de Tweede Kamer in te dienen om de resterende wenselijke wijzigingen door te voeren in de elektriciteits- en gasregelgeving. Met name de regelgeving omtrent levering, consument en de codes van ACM zijn aan herziening toe. Met stroomlijning, optimalisering en modernisering van het resterende deel is de elektriciteits- en gasregelgeving klaar voor de toekomst met minder regeldruk voor bedrijven en de overheid.

Wind op Zee

Conform de afspraken in het Energieakkoord wordt in 2016 de nieuwe aanpak voor de uitrol van wind op zee voortgezet. De wet windenergie op zee, die op 1 juli 2015 in werking is getreden, is hiervoor een belangrijke randvoorwaarde. De eerste tender voor het gebied Borssele zal eind 2015 worden opengesteld en wordt in de eerste helft van 2016 afgerond. De voorbereidingen voor de tender van het tweede park in het gebied Borssele worden in 2016 afgerond, in het bijzonder door het vaststellen van het kavelbesluit voor dit tweede park. De tender voor het tweede kavel in Borssele wordt opengesteld in de tweede helft van 2016 en sluit voor het einde van het jaar. In 2016 wordt bovendien het inpassingsplan voor het transmissiesysteem voor het gebied Borssele vastgesteld.

Energierapport

In december 2015 zal het kabinet het Energierapport met een integrale en strategische visie op de energievoorziening in Nederland uitbrengen. Het Energierapport bevat tevens specifieke thema’s en dilemma’s die relevant zijn richting een volledig duurzame energievoorziening in 2050. Deze zullen in 2016 tijdens een Energiedialoog met de samenleving aan de orde moeten komen. Gegeven de complexiteit van het energievraagstuk hecht het kabinet sterk aan externe inbreng. Burgers, bedrijven, andere overheden en maatschappelijke organisaties worden uitgenodigd aan de dialoog deel te nemen en hun kennis en kunde in te brengen voor de energietransitie. Uit de dialoog volgt in het najaar van 2016 een beleidsagenda. Tegelijkertijd zal de evaluatie van het Energieakkoord worden gepubliceerd.

Europa

De transitie naar een duurzame energievoorziening en naar een CO2-arme economie met 80–95% CO2-reductie in 2050 is de samenbindende koers voor Nederland en voor Europa. Een goed werkende interne markt voor energie is wat Nederland betreft het belangrijkste middel om de transitie naar een CO2-arme economie te faciliteren en tegelijkertijd de leveringszekerheid en de betaalbaarheid te borgen en daarmee de concurrentiekracht van de Unie te vergroten onder andere door versterking van de regionale samenwerking, zowel in het kader van het Penta-overleg als in versterking van de bilaterale samenwerking met Duitsland en België. Nederland is de eerste helft van 2016 voorzitter van de Europese Unie. In dat kader organiseert EZ op energiegebied twee grote evenementen: een Informele Energieraad en een ambtelijke bijeenkomst Energie.

Schaliegas

Het kabinet heeft besloten dat deze kabinetsperiode geen boringen naar schaliegas zullen plaatsvinden. In het Energierapport 2015 zal het kabinet een integrale visie op een duurzame energievoorziening geven. Indien daaruit blijkt dat het wenselijk is om de winning van schaliegas in Nederland als optie niet uit te sluiten, zal het kabinet participeren in breed, langjarig wetenschappelijk onderzoek in Europees verband met alleen ruimte voor boringen met een wetenschappelijk doel. De keuze die in het Energierapport over schaliegas wordt gemaakt, zal begin 2016 worden verankerd en ruimtelijk worden uitgewerkt in de structuurvisie Ondergrond. Gelet op het belang van een integrale afweging wordt geen aparte structuurvisie Schaliegas meer opgesteld. Commerciële opsporing en winning van schaliegas is de komende vijf jaar niet aan de orde. De bestaande vergunningen gericht op de opsporing van schaliegas worden dan ook niet verlengd. Nieuwe aanvragen zullen worden afgewezen. Deze aanpak biedt de gelegenheid om decentrale overheden actief te betrekken bij de besluitvorming, conform de kabinetsreactie op het rapport «Aardbevingsrisico’s in Groningen» van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) (TK, 33 529, nr. 143).

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

VERPLICHTINGEN

2.646.202

5.421.291

5.442.919

371.626

328.886

325.891

327.891

Waarvan garantieverplichtingen

526

31.324

93.050

       

UITGAVEN

1.441.886

1.626.999

1.830.326

1.967.843

2.207.333

2.787.041

3.453.489

Waarvan juridisch verplicht (percentage)

   

97%

       
               

Subsidies

1.181.789

1.390.584

1.604.948

1.735.467

1.993.971

2.578.074

3.244.974

Topsector Energie

34.925

67.862

55.840

53.688

44.090

41.490

36.490

Energie-innovatie (Innovatie Agenda Energie)

27.383

7.882

2.377

2.368

2.368

2.368

2.368

Green Deal

918

4.296

16.354

       

Energieakkoord

666

35.464

48.089

53.089

49.000

49.000

49.000

MEP

432.032

364.987

278.022

187.847

54.991

47.025

40.025

SDE/SDE +

235.116

802.709

1.119.215

1.337.857

1.762.331

2.358.000

3.036.900

Interne begrotingsreserve duurzame energie

369.356

           

Compensatie Energie-intensieve bedrijven (ETS)

56.956

61.000

61.000

83.045

62.000

61.000

61.000

CCS

4.905

18.705

8.040

6.362

8.080

8.080

8.080

Hoge Flux Reactor

7.250

7.250

8.111

8.111

8.111

8.111

8.111

Elektrisch rijden

2.184

1.123

         

Caribisch Nederland

6.807

17.357

7.900

3.100

3.000

3.000

3.000

Overige subsidies

3.292

1.949

         
               

Garanties

9.206

1.000

         

Interne begrotingsreserve Aardwarmte

9.206

1.000

         
               

Opdrachten

28.108

24.579

25.686

17.301

11.137

9.137

9.137

O&O bodembeheer

3.843

6.272

10.768

10.768

8.768

6.768

6.768

Joint implementation

768

1.837

314

209

     

Straling

9.257

23

20

46

46

46

46

Pallas

10.004

13.538

12.034

4.011

     

Onderzoek en opdrachten

4.236

2.909

2.550

2.267

2.323

2.323

2.323

               

Bijdragen aan agentschappen

47.281

41.197

41.106

40.986

34.784

32.389

32.389

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

41.949

39.512

39.424

39.310

33.111

30.716

30.716

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

692

681

678

672

669

669

669

Kern Fysische Dienst

3.690

0

0

0

0

0

0

KNMI

950

1.004

1.004

1.004

1.004

1.004

1.004

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

110.603

113.116

113.116

113.116

113.116

113.116

113.116

Doorsluis COVA heffing

107.594

111.000

111.000

111.000

111.000

111.000

111.000

TNO Bodembeheer

3.009

2.116

2.116

2.116

2.116

2.116

2.116

               

Bijdragen aan mede-overheden

     

28.000

28.000

28.000

28.000

Uitkoop

     

28.000

28.000

28.000

28.000

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

64.899

56.523

45.470

32.973

26.325

26.325

25.873

ECN/NRG

57.903

55.867

44.487

31.936

25.288

25.288

24.836

Interne begrotingsreserve risicopremie lening ECN/NRG

6.600

           

Diverse instituten

396

656

983

1.037

1.037

1.037

1.037

               

ONTVANGSTEN

10.801.567

7.305.411

6.386.411

6.170.411

6.659.761

7.470.761

7.993.761

COVA

107.594

111.000

111.000

111.000

111.000

111.000

111.000

SDE+

173.619

320.000

494.000

678.000

1.074.000

1.730.000

2.308.000

Interne begrotingsreserve duurzame energie

 

20.000

77.000

77.000

73.000

78.000

73.000

Aardgasbaten

10.505.291

6.850.000

5.700.000

5.300.000

5.400.000

5.550.000

5.500.000

Ontvangsten zoutwinning

2.474

1.761

1.761

1.761

1.761

1.761

1.761

Diverse ontvangsten

12.589

2.650

2.650

2.650

     

Budgetflexibiliteit

Subsidies: Van het totale subsidiebudget is 97% juridisch verplicht. Dit percentage is hoog als gevolg van uitfinanciering van tot en met 2015 aangegane verplichtingen, met name langlopende uitbetalingen op reeds afgegeven beschikkingen in het kader van de MEP/SDE en verplichtingen die in 2011, 2012, 2013, 2014 en 2015 zijn aangegaan voor de SDE+.

Opdrachten: Van het opdrachtenbudget is 80% juridisch verplicht. Het betreft uitfinanciering van in voorgaande jaren afgegeven beschikkingen, met name in het kader van Joint Implementation en Pallas.

Bijdragen aan agentschappen: Het budget betreft de financiering van de opdracht 2016 aan RVO.nl, NVWA en het KNMI en is 100% juridisch verplicht.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s: Op dit onderdeel is geen sprake van budgetflexibiliteit. Het betreft met name de doorsluis van de COVA-heffing op aardolieproducten, bedoeld voor het dekken van de kosten van het aanhouden van voorraden. Dit is gebaseerd op nationale en internationale wetgeving.

Bijdragen (inter)nationale organisaties: Van het beschikbare budget voor (inter)nationale organisaties is 99% juridisch verplicht. De bijdrage aan ECN betreft een al langlopende gevestigde en op overeenkomsten gebaseerde subsidierelatie ten behoeve van energieonderzoek. Dit betekent dat er op dit onderdeel sprake is van enige budgetflexibiliteit, zij het beperkt op de korte termijn.

Toelichting op de financiële instrumenten

Subsidies

Topsector Energie

De Topsector Energie richt zich op de verduurzaming van de energievoorziening en de versterking van de toegevoegde waarde van de energiesector voor de Nederlandse economie. In samenwerking tussen de overheid, het bedrijfsleven en kennisinstellingen is ervoor gekozen om daarbij de focus te leggen op windenergie op zee, zonne-energie, bio-energie, energiebesparing in de industrie en de gebouwde omgeving, gas, en intelligente netten. In 2015 zijn de innovatiecontracten herzien en geaccordeerd door de Minister van EZ. Deze innovatiecontracten bevatten de gezamenlijke onderzoeks- en innovatieagenda van bedrijven en kennisinstellingen, waarmee aansluiting van onderzoek op de behoeften vanuit de markt wordt gewaarborgd. De Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) voeren deze agenda uit. EZ stimuleert en ondersteunt de topsector energie met reguliere innovatie-middelen en een speciaal voor innovatie afgezonderd deel van de SDE+ middelen.

Het Topteam Energie ziet toe op het onderzoeks- en innovatieportfolio van de TKI’s en stuurt zo nodig bij. In 2016 zullen drie TKI’s fuseren tot een nieuwe overkoepelende TKI. Dit is het sluitstuk van de versterkte samenwerking tussen de TKI ’s die zich richten op energiebesparing in de gebouwde omgeving, zonne-energie en intelligente netten. Daarnaast is er in 2016 veel aandacht voor de verdere uitwerking van systeemintegratie en de cross-overs tussen de verschillende topsectoren en thema’s. Het thema systeemintegratie richt zich op inpassing van energie uit hernieuwbare bronnen in het energiesysteem, met specifieke aandacht voor cross-overs tussen elektriciteit, gas en warmte.

Energie-innovatie (Innovatie Agenda Energie)

De Innovatie Agenda Energie is afgerond in 2015. Dit betreft de uitfinanciering van een groot aantal specifieke innovatieprogramma’s die in de periode 2008–2011 zijn opgestart met een eenmalige impuls vanuit het Fonds Economische Structuurversterking (FES). De uitkomsten uit de Innovatie Agenda Energie worden zoveel mogelijke meegenomen binnen de Topsector Energie.

Kengetal

2011

2012

2013

2014

2015

Ambitie 2016

Aantal deelnemende bedrijven bij TKI1

Bron: RvO

n.v.t.

3012

486

612

n.n.b.

700

Kwaliteit van het Nederlandse energieonderzoek gemeten als retourpercentage van het Achtste EU kaderprogramma thema energie3

7,4%

7,0%

6,8%

6,6%

n.n.b.

7,0%

X Noot
1

In september 2012 zijn de TKI ’s opgericht. Daardoor is er geen waarde beschikbaar voor 2011.

X Noot
2

De oorspronkelijke waarde van 333 is bijgesteld naar 301. Oorzaken hiervoor waren: het terugtrekken van bedrijven uit samenwerkingsprojecten en goedgekeurde projecten die uiteindelijk niet zijn doorgegaan of waarvan de aanvraag is ingetrokken.

X Noot
3

De cijfers betreffen cumulatieve cijfers vanaf de start van het zevende kaderprogramma in 2007.

Green Deal

De Green Deal aanpak is sinds 2011 een onderdeel van het groene groei beleid van het kabinet. Ook in het Energieakkoord zijn de Green Deals als één van de instrumenten genoemd in het streven om tot een volledig duurzame energiehuishouding te komen. De onderwerpen van deze energie deals zijn zeer divers, variërend van energiebesparing tot elektrisch vervoer. Aangezien het initiatieven uit de samenleving zijn, is er op voorhand geen inzicht mogelijk in welk type energiedeals er in 2016 zullen worden afgesloten. De deals hebben veelal een looptijd van drie jaar en zijn volop in uitvoering. Een aantal deals is in 2015 beëindigd. Sinds 2011 zijn er 105 Green Deals afgesloten met als (deel) thema energie. Een compleet overzicht van Green Deals is te vinden op: http://www.greendeals.nl.

Energieakkoord

De Demonstratieregeling Energie-innovatie (DEI) komt voort uit het Energieakkoord en is gericht op versnelling van de commercialisering van energie-innovaties voor de export. De regeling draagt bij aan de ambitie om de economische waarde van de schone energie-technologieketen in 2020 te verviervoudigen ten opzichte van 2010. De regeling is in 2014 gestart. In 2015 zijn twee tenders uitgevoerd, waarvoor in totaal € 34 mln aan subsidiebudget beschikbaar was. In 2016 zal het subsidiebudget stijgen tot € 44 mln.

Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP) / Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE)

Dit betreft de uitfinanciering van verplichtingen die in het verleden in het kader van de Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP) en Stimulering Duurzame Energieproductie (SDE) zijn aangegaan. MEP-subsidie is verleend aan elektriciteitsproducenten met wind- en zon-energie, waterkracht en biomassa. Projecten ontvangen MEP-subsidie tot aan het einde van de subsidietermijn. De MEP-subsidie geldt voor een periode van tien jaar. Aan het eind van de looptijd wordt de definitieve subsidie vastgesteld.

De SDE-regeling is de opvolger van de MEP. De SDE is een exploitatiesubsidie die het verschil vergoedt tussen de kostprijs van hernieuwbare energie en de marktprijs (de onrendabele top) voor projecten op het gebied van hernieuwbaar gas en hernieuwbare elektriciteit. De regeling is daarmee breder dan de MEP. Met ingang van 2011 is de SDE omgevormd en aangepast tot de SDE+.

Stimulering Duurzame Energieproductie+ (SDE+)

In het Energieakkoord voor duurzame energie is afgesproken dat Nederland in 2020 een aandeel van 14% hernieuwbare energieproductie heeft. Verder is afgesproken dat dit aandeel in 2023 16% zal zijn. Het belangrijkste instrument dat het kabinet heeft om dit te realiseren is de SDE+. De SDE+ richt zich op de opties hernieuwbare elektriciteit, groen gas en hernieuwbare warmte en subsidieert het verschil tussen de kostprijs van hernieuwbare energie en de marktprijs, de zogenaamde onrendabele top. Doordat in de SDE+ goedkopere projecten voorrang hebben bij het verkrijgen van subsidie en er concurrentie is tussen verschillende vormen van hernieuwbare energie, zal op de meest kosteneffectieve wijze de productie van hernieuwbare energie worden gestimuleerd. De totale uitgaven zijn afhankelijk van de beschikbare projecten en de ontwikkeling van de energieprijs. Voor 2016 is voor de tender wind op zee een verplichtingenbedrag van € 5 mld opgenomen. Daarnaast zal in het najaar van 2015 de Tweede Kamer worden geïnformeerd over het bedrag dat voor de reguliere SDE+ in 2016 gepubliceerd zal worden.

Indicator

Referentie-waarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

Duurzame energieproductie

4,5%

2013

16%

2023

CBS

Compensatie indirecte kosten ETS elektriciteitsgrootverbruikers

Door de introductie van het Europese Emissiehandelssysteem (ETS) wordt de CO2-prijs door de elektriciteitsproducenten aan de elektriciteitsgrootgebruikers doorberekend. Elektriciteitsgrootgebruikers die internationaal concurreren kunnen in veel gevallen die CO2-kosten (ook wel indirecte kosten genoemd) niet doorberekenen omdat de concurrenten buiten de EU die kosten niet hebben. Naast verstoring van het gelijke speelveld leidt dit tot een CO2-weglek risico (het verplaatsen van bedrijven met veel directe of indirecte CO2 uitstoot naar landen waar de uitstoot van CO2 geen prijs heeft). Voor de compensatie van de indirecte kosten in het kader van het ETS is in 2016 een bedrag beschikbaar van € 61 mln op de EZ begroting. Dit budget neemt de komende jaren af in verband met het niveau van de CO2– prijs.

Afvang en opslag van CO2

Om op de lange termijn te komen tot een volledig duurzame energievoorziening zal afvang, gebruik en opslag van CO2 (CCS) onvermijdelijk zijn. CCS kan worden toegepast bij de industrie en ook bij gas- en kolencentrales. De rijksoverheid heeft het initiatief genomen voor een lange termijn visie over CCS. De visie CCS is een bouwsteen voor het Energierapport 2015. De relevante acties uit deze visie CCS zullen in 2016 in gang worden gezet. De rijksoverheid heeft reeds eerder toegezegd € 150 mln aan cofinanciering bij te dragen aan het grootschalige CCS demonstratieproject ROAD. Het gaat hierbij om het afvangen van CO2 bij de nieuwe E.ON kolencentrale op de Maasvlakte die vervolgens buiten de kust in een leeg gasveld wordt opgeslagen. Begin 2016 zal er door de initiatiefnemers een definitief investeringsbesluit worden genomen.

Hoge Flux Reactor (HFR)

De HFR in Petten is eigendom van de Europese Commissie en wordt geëxploiteerd door de Nucleair Research and consultancy Group (NRG). De exploitatie van de HFR wordt ondersteund door een reeks aanvullende onderzoeksprogramma’s. De voor de HFR opgenomen middelen betreft de Nederlandse bijdrage aan het «aanvullend programma» van het Joint Research Centre van de Europese Commissie, dat in de HFR wordt uitgevoerd. Het voornaamste doel van het aanvullend onderzoeksprogramma van de HFR, is een constante en betrouwbare neutronenflux voor experimentele doeleinden te leveren.

Elektrisch rijden

Het project Elektrisch Rijden is onderdeel van het Energieakkoord voor duurzame groei. Uiterlijk 1 januari 2016 ligt er een nieuw beleidsplan dat volwaardig invulling geeft aan de voorzetting van het programma Elektrisch Vervoer en aansluit bij de plannen van het Formule E-team. Dit plan is tot stand gekomen onder meer op basis van de Actie-agenda Brandstoffenvisie die het kader vormt voor het Elektrisch Vervoerbeleid. Het beleidsplan heeft als focus het verzilveren van het verdienpotentieel, het adequaat faciliteren van het totale innovatiesysteem en de inpassing van de verdergaande elektrificering van mobiliteit in het energiesysteem. Het beleidsplan houdt de uitrol van voertuigen op een pad richting het doel van 2035 dat alle nieuwe personenauto’s in staat moeten zijn tot zero-emissie rijden. De uitwerking vindt vooral plaats door gebruik te maken van bestaande beleids- en ondersteuningsinstrumenten. Nederland probeert haar positie in de kopgroep van de uitrol van voertuigen en laadinfrastructuur te behouden en zich te blijven profileren als een interessante plek om innovaties te testen en te demonstreren. Dit vereist gunstige randvoorwaarden.

Caribisch Nederland

Per 1 januari 2014 is het Gemeenschappelijk Energie Bedrijf (GEBE) van de bovenwindse eilanden ontvlochten en opgesplitst in drie bedrijven voor ieder van de eilanden één. Op Saba en St. Eustatius ontstonden de verzelfstandigde bedrijven Saba Electric Company (SEC) en Statia Utility Company (STUCO). Al vóór de ontvlechting van GEBE zijn beslag kreeg was duidelijk dat SEC en STUCO hun tarieven fors zouden moeten verhogen om een sluitende begroting te hebben, want de impliciete subsidie van St. Maarten aan Saba en St. Eustatius verdween door de ontvlechting.

De kosten van energievoorzieining op de eilanden van Caribisch Nederland zijn relatief hoog. De beperkte schaalgrootte, het insulair karakter alsook de sociaal-economische omstandgheden zijn van dien aard dat de netwerkkosten op de eilanden substantieel hoger zijn dan in Europees Nederland. Een forse verhoging van de tarieven werd zowel door de Eilandbesturen als door het Ministerie van Economische Zaken onwenselijk geacht. Mede daarom zal de Elektriciteits en Drinkwaterwet BES ruimte bieden de hoge netwerkkosten (tijdelijk) te subsidiëren, de subsidie wordt over een periode van tien jaar afgebouwd. Door de subsidie voor de netwerkkosten zullen de netwerktarieven voor elektriciteit op de eilanden ongeveer even hoog zijn als in Europees Nederland.

Daarnaast wordt ingezet op kostprijsverlaging door introductie van duurzame energie (zon, wind) en verplaatsing en modernisering van de elektriciteitscentrale Saba. In 2014 is begonnen met de verplaatsing van de elektriciteitscentrale op Saba. In 2015 zijn aanbestedingen gehouden op Saba en St. Eustatius voor grootschalige parken met zonne-energie. De subsidies worden gespreid over de jaren beschikbaar gesteld, naarmate de werkzaamheden vorderen. Naar verwachting worden de werkzaamheden in 2016 afgerond.

Overige subsidies

Dit betreft de uitfinanciering van verplichtingen van reeds beëindigde subsidieregelingen. Dit betreft met name de uitfinanciering van het Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur (BSIK), transitiemanagement en duurzame warmte.

Garanties

Aardwarmte

Aardwarmte of Geothermie betreft het winnen van warmte uit diepe aardlagen. Het potentieel van aardwarmte is 11 petajoule (PJ) in 2020. Het ontbreken van een (betaalbare) verzekering is een belangrijk knelpunt voor de toepassing van aardwarmte. De garantieregeling aardwarmte heeft als doel het afdekken van het risico dat het boren van putten voor de toepassing van aardwarmte niet succesvol is. De overheid dekt dit risico af door middel van het uitgeven van garanties aan marktpartijen die hiervoor een premie betalen.

In 2015 is de garantieregeling opnieuw opengesteld. Ook in 2016 is openstelling van de regeling wenselijk, aangezien de verzekeringsmarkt het geologisch risico nog niet afdekt en voor financiering van de projecten een garantstelling vereist is.

Opdrachten

O&O bodembeheer

Dit betreft opdrachten ten behoeve van de Mijnraad en de Technische commissie bodembeweging (Tcbb).

Joint implementation

De Joint Implementation aankoopprogramma’s die gericht waren op het aankopen van CO2– rechten voor het door Nederland nakomen van de Kyoto-doelstelling zijn afgesloten. Voor een aantal van de in de programma’s gesteunde projecten lopen nog financiële verplichtingen en voor één project loopt nog een juridisch traject.

Pallas

Het kabinet en de provincie Noord-Holland investeren elk maximaal € 40 mln in het project Pallas met als doel de realisatie van een nieuwe onderzoeksreactor in Petten. Deze bijdrage in de periode 2013–2017 is bedoeld voor het ontwerp, de aanbesteding en de vergunningprocedure van de reactor. Voor de realisatie van de onderzoeksreactor is in 2013 de onafhankelijke Stichting Voorbereiding Pallas-reactor opgericht. In 2016 verwacht de stichting het ontwerp van de onderzoeksreactor te kunnen aanbesteden, een start te maken met het aanvragen van de nodige vergunningen en de strategie voor het verwerven van de benodigde financiering uit te werken op basis van een geactualiseerde business case. Uitgangspunt van het kabinet is dat de bouw en exploitatie van de reactor met privaat en risicodragend kapitaal wordt gefinancierd, waarbij de gemaakte kosten voor ontwerp, aanbesteding en vergunningprocedure moeten worden terugbetaald.

Onderzoek en opdrachten

Dit betreft kleinere onderzoeksopdrachten- veelal met een looptijd van minder dan één jaar- die dienen ter ondersteuning van het energiebeleid en die veelal gericht zijn op beantwoording van één specifieke vraag (al dan niet op verzoek van de Tweede Kamer).

Bijdrage aan agentschappen

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

Dit betreft vooral de kosten van uitvoering door RVO.nl van energiesubsidieregelingen, waaronder de Milieukwaliteit van de Elektriciteitsproductie (MEP) en Stimulering Duurzame Energieproductie(+) (SDE(+)). Voor een klein deel heeft het betrekking op voorbereidende en ondersteunende werkzaamheden van RVO.nl op het gebied van het energiebeleid.

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

NVWA voert het toezicht uit op de naleving van de Wet Implementatie EU-richtlijnen energie-efficiëntie. De werkzaamheden van NVWA in dat kader betreffen het uitvoeren van inspecties en producttesten, internationale contacten en samenwerking, interventies bij niet-naleving, het volgen van marktontwikkelingen en het geven van voorlichting. De vergoeding betreft de kosten van de werkzaamheden, alsmede de kosten van aanschaf van te testen apparatuur.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Doorsluis Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) heffing

Het crisisbeleid op het gebied van de olievoorzieningszekerheid dient verstoringen in de olieaanvoer op te vangen. Door de Stichting Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten (COVA) en het oliebedrijfsleven worden in opdracht van EZ strategische olievoorraden aangehouden in lijn met hetgeen hierover geregeld is in de Wet voorraadvorming aardolieproducten (Wva) 2012. De uitgavenreeks op de EZ-begroting betreft de doorsluis van de ontvangen voorraadheffingen naar de COVA. De voorraadheffing is een heffing ingesteld op aan accijns van minerale oliën onderworpen aardolieproducten. De heffing bedraagt momenteel € 8,– per 1.000 liter benzine en diesel en wordt door de Minister van Financiën geheven en ingevorderd door de Belastingdienst. De Minister van EZ keert de opbrengst van heffing uit aan de stichting COVA ter dekking van de operationele kosten en financieringslasten van de COVA. Per 1 april 2013 is de Wva 2012 van kracht geworden en in lijn met de bepalingen in de nieuwe Wva 2012 is een verhoging van de voorraadheffing doorgevoerd. In deze wet is onder andere de EU Richtlijn 2009/119/EU over strategische aardolievoorraden geïmplementeerd.

Bijdrage TNO-AGE

Dit betreft een bijdrage aan TNO-AGE voor de adviestaak voortvloeiend uit de Mijnbouwwet en Mijnbouwregeling. De adviserende taak ligt op het vlak van het opsporen en winnen van delfstoffen (olie, gas en steenzout) en aardwarmte en het opslaan van stoffen in de (diepe) ondergrond van Nederland.

Bijdragen aan medeoverheden

Verkabelingregeling

Het Rijk maakt het vanaf 2017 mogelijk om 140 kilometer aan bestaande hoogspanningslijnen van 50, 110 en 150 kV, die in de buurt van woningen staan, gedeeltelijk onder de grond te brengen (verkabelen). De verkabeling gaat alleen door als de gemeente een bijdrage wil leveren. Gemeenten dragen niet langer alle kosten, maar slechts 25%. Netbeheerder TenneT mag de overige 75% van de transportkosten van elektriciteit doorberekenen aan klanten.

De regeling heeft een looptijd van vijftien jaar. Waar ondergrondse hoogspanningslijnen niet mogelijk zijn of financieel niet wenselijk, kunnen bewoners met een woning recht onder een hoogspanningsverbinding worden uitgekocht (TK, 31 574, nr. 29; TK, 34 199).

Uitkoopregeling

Woningen die direct onder de hoogspanningslijnen staan van 220 en 380 kV verbindingen en 110 en 150 kV buiten de bevolkingskernen, komen in aanmerking voor uitkoop. Het Rijk stelt vanaf 2017 geld beschikbaar voor een vrijwillige uitkoopregeling onder de voorwaarde dat de betrokken gemeenten besluiten tot verwijderen van de woonfunctie. De regeling wordt samen met de betrokken gemeenten uitgewerkt en heeft een looptijd van vijf jaar (TK, 31 574, nr. 29).

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

Energie Onderzoekcentrum Nederland (ECN)/Nuclear Research and consultancy Group (NRG)

ECN ontwikkelt hoogwaardige kennis en technologie voor een efficiënte en duurzame energievoorziening en brengt deze naar de markt. Het onderzoeksprogramma van ECN wordt in overleg met de Topsector Energie vormgegeven. Daarnaast ondersteunt ECN de ontwikkeling en uitvoering van energiebeleid. Voor NRG betreft het onderzoeksactiviteiten op het gebied van de nucleaire veiligheid, radioactief afval en stralingsbescherming. Centraal daarbij staat de ontwikkeling van kennis, producten en processen voor veilige toepassing van nucleaire technologie voor energie, milieu en gezondheid. In de Visie op het toegepaste onderzoek is aangegeven dat het kabinet de TO2-instituten in de toekomst op kwaliteit en maatschappelijke impact van het onderzoek wil beoordelen. Voor 2016 maakt EZ hier voor zover mogelijk al concrete prestatieafspraken over met ECN, naar aanleiding van de prestatiemeting in het najaar van 2015.

Indicator: klanttevredenheid en kennisbenutting

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

Klanttevredenheid ECN

8,6

2014

8,0

2016

ECN

Kennisbenutting ECN

>80%

2016

ECN

Toelichting

In 2015 zijn alle TO2 instituten overgegaan op een nieuwe, uniforme methode voor het meten van klanttevredenheid en kennisbenutting. De scores in bovenstaande tabellen geven de gerealiseerde waarden van klanttevredenheid en kennisbenutting voor al het onderzoek dat de TO2 in opdracht uitvoeren (het betreft dus zowel Publiek-private samenwerking (PPS) onderzoek, als onderzoek in opdracht van private klanten als onderzoek in opdracht van de publieke sector, tenzij anders vermeld). Over 2014 is al wel een uniforme meting van klanttevredenheid uitgevoerd, daarop is de referentiewaarde voor klanttevredenheid gebaseerd. In 2015 zal voor het eerst ook kennisbenutting uniform worden gemeten, dat zal de basis vormen voor de referentiewaarde van kennisbenutting. Over deze indicatoren wordt nader gerapporteerd in de monitor Bedrijfslevenbeleid. In de Visie op het toegepaste onderzoek (TK, 2012–13, 32 637 nr. 68) is aangegeven dat het kabinet de instituten in de toekomst op kwaliteit en maatschappelijke impact van het onderzoek wil beoordelen. Daartoe wordt in 2015 een uniform evaluatie- en monitoringskader ontwikkeld waarmee de instituten in 2017 geëvalueerd worden. Tevens wordt in 2015 een eerste meting uitgevoerd.

Diverse instituten

Nederland participeert in een aantal internationale organisaties of programma’s, die zich bezig houden met voorzieningszekerheid. Het gaat dan om het International Energy Agency (IEA), het Energy Charter Treaty (ECT), het International Energy Forum, het Gas Exporting Countries Forum (GECF) en het Nederlands Polair Programma (NPP). Daarnaast is Nederland samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en een aantal bedrijven partner in het Clingendael International Energy Programme (CIEP).

In het Pentalateraal Energieforum wordt in 2016 gewerkt aan de implementatie van het vastgestelde programma in de politieke verklaring van juni 2015. Dit betreft drie werkterreinen:

marktintegratie, leveringszekerheid en flexibiliteit. Op het terrein van marktintegratie zullen de resultaten van het «flow based-marktkoppelingssysteem» worden gemonitord en zal dit systeem waar mogelijk in samenwerking met netbeheerders, beurzen en toezichthouders verder worden verbeterd. Het systeem van flow based marktkoppeling is in mei 2015 van start gegaan. Hiermee wordt de beschikbare capaciteit van de netwerken nog efficiënter benut dan voorheen. Op het terrein van leveringszekerheid zal worden bezien welke verbeteringen mogelijk zijn in de regionale leveringszekerheidsanalyse die in 2017 opnieuw door de netwerkbeheerders (TSO’s) in de pentalaterale regio zal worden uitgevoerd. Daarnaast zullen er afspraken gemaakt worden over grensoverschrijdende deelname aan capaciteitsmechanismen in de Noordwest-Europese regio en over het beperken van marktverstorende grensoverschrijdende effecten van deze mechanismen. Tot slot zullen in een nieuwe werkgroep afspraken worden gemaakt gericht op toename van flexibiliteit in het energiesysteem. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om het creëren van efficiëntere balanceringsmarkten, de ontwikkeling van vraagzijderespons en de bevordering van mogelijkheden voor de opslag van elektriciteit. Daarnaast zal gewerkt worden aan versterkte operationele samenwerking tussen TSO’s in de Noordwest-Europese regio ter bevordering van leveringszekerheid en flexibiliteit.

Toelichting op de ontvangsten

COVA

Betreft ontvangsten uit hoofde van de voorraadheffing COVA, zoals toegelicht bij de uitgavenpost «Doorsluis COVA heffing».

SDE+

De uitgaven van de SDE+ subsidie worden gefinancierd via een opslag op de energierekening. Deze opslag is in 2013 ingevoerd.

Aardgasbaten

Het kabinet heeft besloten om de gaswinning uit het Groningenveld voor 2015 terug te brengen tot 30 miljard m3. De landelijk gasnetbeheerder, Gas Transport Services, heeft immers aangegeven dat uit oogpunt van leveringszekerheid in een koud jaar een volume van 33 miljard m3 gaswinning uit het Groningenveld noodzakelijk is (zie bijlage 2, Kamerstukken II 2014/15, 33 529, nr. 96). Aangezien de gasopslag Norg aan het eind van 2014 is uitgebreid en daardoor een tijd buiten gebruik is geweest wegens werkzaamheden, is er in 2015 de eenmalige mogelijkheid om 3 miljard m3 meer gas uit Norg te betrekken. In lijn met het besluit over 2015 is voor de berekening van de gasbaten voor de jaren 2016–2020 voor het Groningenveld voorlopig uitgegaan van het niveau dat noodzakelijk is voor de leveringszekerheid (33 mld m3). Er loopt inmiddels een tweetal onderzoeken naar respectievelijk een verantwoord niveau van gaswinning en omkering van het systeem van gaslevering om eind 2015 tot een goed besluit te kunnen komen over de gaswinning in 2016 en de jaren daarna (TK 33 529 nr. 174). De raming van de aardgasbaten voor 2015 en verder is gebaseerd op het meest recente scenario van het CPB uit de Macro Economische Verkenning (MEV).

Verwachting 2015–2016

2015

2016

Productie aardgas totaal (in Groningen equivalenten)

55

55

Euro/dollarkoers

1,11

1,09

Olieprijs (dollar/vat)

57,7

60,0

Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3)

21

20

Kengetallen

2011

2012

2013

2014

1. Gewonnen volume aardgas kleine velden (in Nm3)1

Bron: TNO

28 mld Nm3

26 mld Nm3

26 mld Nm3

24 mld Nm3

2. Aantal boringen exploratie onshore en offshore

Bron: TNO

18

162

9

21

3. Aantal boringen productie onshore en offshore

Bron: TNO

39

193

18

32

4. Productie aardgas totaal (in Nm3)1

Bron: TNO

74 mld Nm3

74 mld Nm3

80 mld Nm3

66 mld Nm3

5. Euro/dollarkoers

Bron: CBS/CPB

1,39

1,284

1,33

1,33

6. Olieprijs (dollar/vat) Bron: CBS/CPB

111,3

111,7

108,7

101,4

7. Beursprijs van TTF-gas (eurocent/ m3)

Bron: APX Endex

22,95

24,05

26,0

21,3

X Noot
1

De reeks wijkt af van de in de Rijksbegroting 2015 opgenomen waarden. Er is voor gekozen om de waarden op te nemen in Nm3 in plaats van Sm3 omdat Nm3 beter aansluit bij de eenheid waarin de productie van het Groninger gas wordt uitgedrukt; de «Groningen equivalenten».

X Noot
2

De waarde wijkt af van de in de Rijksbegroting 2014 opgenomen waarde. Uit een in februari 2014 ontvangen TNO-rapportage blijkt dat een correctie, in de tabel van 2012, van 1 is doorgevoerd in verband met een indeling in de verkeerde categorie.

X Noot
3

De waarde wijkt af van de in de Rijksbegroting 2014 opgenomen waarde. Uit een in februari 2014 ontvangen TNO rapportage blijkt dat een correctie, in de tabel van 2012, van 10 is doorgevoerd in verband met een rekenfout.

X Noot
4

De waarde van de euro/dollarkoers wijkt af van de in de Rijksbegroting opgenomen waarde. Deze waarde was gebaseerd op een raming van het CBS/CPB.

X Noot
5

De waarden van 2011 en 2012 wijken af van de in de Rijksbegroting 2014 opgenomen waarden. Dit is veroorzaakt door het in het verleden toepassen van een onjuiste correctiefactor.

  • 1 t/m 4 In het kader van voorzieningszekerheid is het van belang dat het aardgas dat zich bevindt in de Nederlandse kleine velden ook wordt gewonnen. Dit omvat zowel het produceren van reeds ontdekte velden (kengetal 1,3 en 4) als het exploreren van nieuwe velden (kengetal 2). EZ stelt de randvoorwaarden middels een concurrerend mijnbouwklimaat, marktpartijen nemen de productie en exploratie voor hun rekening. Kengetal 1 geeft de totale hoeveelheid gewonnen gas uit kleine velden (onshore en offshore). Kengetal 4 geeft de totale aardgasproductie in Nederland weer in standaard m3, dus aardgas gewonnen uit kleine velden en het Groningerveld.

  • 5 t/m 7 De bepalende factoren voor de geraamde aardgasbaten zijn de aardgasprijs en het volume van de verkopen. De aardgasprijs is gerelateerd aan enerzijds de prijs van olie in dollars in combinatie met de euro/dollar-koers en anderzijds aan de prijs van gas die onafhankelijk van de olieprijs op de markt tot stand komt op onder andere gasbeurzen.

Interne begrotingsreserves

De interne begrotingsreserve voor duurzame energie is bestemd voor onbesteed gebleven middelen als gevolg van vertraging bij projecten waaraan reeds subsidie is toegekend en reeds verplichte projecten die niet tot uitvoering komen en door andere projecten moeten worden vervangen met het oog op het bereiken van de doelstelling. Via de reserve blijven de middelen beschikbaar tot het moment dat ze alsnog zullen worden uitbetaald. De interne begrotingsreserve voor de garantieregeling Aardwarmte is bedoeld om het budget voor deze regeling meerjarig in te kunnen zetten en een eventuele mismatch in de tijd tussen inkomsten en uitgaven op te vangen. Om gebruik te kunnen maken van de garantieregeling Aardwarmte betalen marktpartijen een premie aan de uitvoerder van de regeling (Rijksdienst voor Ondernemend Nederland) die wordt gestort in de interne begrotingsreserve.

Stand interne begrotingsreserve per 31 december 2014 (x € 1.000)

 

Interne begrotingsreserve duurzame energie

594.363

Interne begrotingsreserve Aardwarmte

20.037

Interne begrotingsreserve ECN verstrekte leningen

6.600

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Energie-investeringsaftrek (EIA)

124

106

101

101

101

101

101

Lokaal opgewekte duurzame energie

0

0

1

1

2

3

5

Met de energie-investeringsaftrek (EIA) stimuleert EZ investeringen in energiebesparing in of bij bedrijfsgebouwen, processen en transportmiddelen, duurzame energie en energie-advies. De EIA maakt het mogelijk om een extra fiscale aftrek te genieten op de gedane investeringen die leiden tot energiebesparing. Ten opzichte van het historisch verbruik of het gemiddeld gangbare energiegebruik bij nieuwbouw moeten investeringen in energiebesparing per jaar per geïnvesteerde euro een bepaalde hoeveelheid energie besparen. Alleen de nieuwste typen bedrijfsmiddelen komen hierdoor in aanmerking. De EIA stimuleert zo de marktintroductie van een nieuwe generatie efficiënte bedrijfsmiddelen. Om meer middelen beschikbaar te houden voor investeringen in energiebesparing en energie-efficiëntieverbetering in het bedrijfsleven, is in het Energieakkoord voor duurzame groei opgenomen dat de EIA-regeling zoveel mogelijk wordt gericht op investeringen in energiebesparing. Sinds 2014 komen projecten die een SDE+ subsidie krijgen niet meer in aanmerking voor de EIA. Daarom zijn sinds 2014 in de SDE+-regeling iets hogere basisbedragen vastgesteld, omdat het voordeel van de EIA niet meer wordt meegerekend.

Overzicht maatregelen ten behoeve van het Energieakkoord

Conform de motie Leegte (TK, 2014–2015, 30 196 nr. 278) is onderstaand een totaaloverzicht opgenomen van alle maatregelen van alle ministeries ten behoeve van het Energieakkoord. De maatregelen zijn gegroepeerd op basis van de doelstelling uit het Energieakkoord waaraan de maatregelen het meest direct bijdragen. Veel maatregelen dragen echter bij aan meerdere doelen.

In de begrotingen van Infrastructuur en Milieu en van Wonen en Rijksdienst zijn verwijzingen naar dit totaaloverzicht opgenomen. De betreffende maatregelen die op deze begrotingen staan zijn in onderstaand overzicht opgenomen. Achter de maatregelen in dit overzicht wordt aangegeven op welke begroting en beleidsartikel de maatregelen feitelijk staan.

De budgettaire gevolgen van het Energieakkoord zijn als bijlage bij de aanbiedingsbrief van het Energieakkoord gevoegd (TK, 30 196, nr. 202). Hierin zijn ook de fiscale maatregelen vermeld die onderdeel vormen van het Energieakkoord. De budgettaire gevolgen van deze aanpassingen zijn niet veranderd ten opzichte van het afsluiten van het Energieakkoord. Deze aanpassingen zijn derhalve niet meegenomen in dit overzicht en worden ook niet apart vermeld in de begroting van Financiën (IX).

Uitgaven x € 1.000
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

ENERGIEBESPARING

           

MJA3 / MEE (EZ, art.14)

3.551

2.377

2.238

2.238

2.238

2.238

EIA (EZ, art.14)

106.000

101.000

101.000

101.000

101.000

101.000

Compensatie indirecte kosten ETS (EZ, art. 14)

61.000

61.000

83.045

62.000

61.000

61.000

Demo Schoon en Zuinig (EZ, art. 16)

1.035

Innovatieagenda Energie (EZ, art.16)

1.213

1.629

1.628

2.908

2.908

2.908

Marktintroductie energie innovaties (MEI) (EZ, art. 16)

5.636

3.689

1.289

4.735

5.539

5.539

Investeringsregeling Energiebesparing (IRE) / Investeringsregeling Milieuvriendelijke Maatregelen (IMM) (EZ, art. 16)

1.918

3.710

4.819

4.900

4.900

4.900

Wet Milieubeheer energiebesparing (IenM, art. 19)

3.050

425

425

Openbare verlichting decentrale overheden (IenM, art. 19)

35

Revolverend fonds: Energiebespaarfonds (NEF) (WenR, art. 2)

25.000

(Voorlopig) Energielabel (WenR, art. 2)

9.300

Subsidieregeling STEP (WenR, art. 2)

195.000

200.000

VNG: ondersteuningsstructuur energieke samenleving (WenR, art. 2)

5.000

5.000

Revolverend fonds; leningen VvE’s (WenR, art. 2)

35.000

Revolverend fonds; leningen verhuurders (WenR, art. 2)

72.800

             

HERNIEUWBARE ENERGIE

           

MEP (EZ, art. 14)

364.987

278.022

187.487

54.991

47.025

40.025

SDE/SDE+ (EZ, art.14)

802.709

1.119.215

1.337.857

1.762.331

2.358.000

3.036.900

Storting in Interne begrotingsreserve duurzame energie (EZ, art. 14)

           

Garantieregeling aardwarmte (EZ, art. 14)

1.000

Storting in Interne begrotingsreserve

Garantieregeling aardwarmte (EZ, art. 14)

           
             

ENERGIE-INNOVATIE

           

Topsector Energie (EZ, art.14)

25.623

11.000

30.088

30.770

31.490

31.490

Demonstratieregeling Energie-innovaties (EZ, art. 14)

34.000

44.000

49.000

49.000

49.000

49.000

Innovatiemiddelen SDE+ (EZ, art. 14)

42.239

44.840

23.600

13.320

10.000

5.000

             

MOBILITEIT

           

Elektrisch rijden (EZ, art. 14)

1.123

Lean and Green Personal Mobility (IenM, art. 14)

600

Meerjaren bewustwording champagne «Hopper» (IenM, art. 14)

50

35

Organisatiekosten Green Deal Autodelen (IenM, art. 14)

60

Campagne veilige, zuinige, stille banden op spanning (IenM, art. 19)

200

             

OVERIGE

           

Bijdrage RVO uitvoeringslasten Energieakkoord (EZ, art. 14)

5.200

5.200

5.200

Uitvoering revolverend fonds (RVO) (WenR, art. 2)

400

400

400

400

400

Ondersteunende activiteiten t.b.v. Energieakkoord (WenR, art. 2)

2.219

7.535

7.069

6.749

6.450

6.445

Uitvoering STEP (RVO) (WenR, art. 2)

750

300

200

3.500

370

16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

Algemene doelstelling

EZ streeft naar internationaal toonaangevende, concurrerende, sociaal verantwoorde, veilige, en dier- en milieuvriendelijke agro-, visserij- en voedselketens.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

Stimuleren

  • Het versterken van de positie van de Nederlandse agro-, visserij- en voedselketens en het stimuleren van groene economische groei via energie- en klimaatbeleid voor de landbouw en de voedings- en genotmiddelen industrie.

  • Het stimuleren van een adequate en duurzame voedselvoorziening/voedselzekerheid, voedselkwaliteit op Europees en mondiaal niveau evenals het bijdragen aan het Europese en internationale landbouw- en visserijbeleid.

  • Het stimuleren van marktgedreven verduurzaming van de veehouderij door de ontwikkeling van onderscheidende duurzame marktconcepten, nieuwe vormen van ketensamenwerking en nieuwe marktstrategieën.

Regisseren

  • Het borgen van voedselveiligheid. Producenten en partijen uit de voedselketen zijn primair verantwoordelijk voor hun producten en productiewijze. Zij opereren op basis van normen en kaders die de overheid stelt en die goeddeels hun grondslag vinden in internationale, vooral Europese regelgeving. De Minister van VWS is verantwoordelijk voor wetgeving voor voedselveiligheid, met uitzondering van wetgeving voor het slachten van dieren en het keuren en uitsnijden van vlees, waar de Minister van EZ verantwoordelijk voor is.

  • Het zeker stellen van goede gewasbescherming, evenals het borgen van plant- en diergezondheid en dierenwelzijn.

Uitvoeren

  • Het uitvoeren van een effectief mestbeleid ter realisatie van de doelstellingen uit de Europese Nitraatrichtlijn (91/676/EEG).

  • Het uitvoeren van adequaat veterinair en fytosanitair beleid.

  • De controle op en handhaving van de regels voor de veiligheid van voedsel in de primaire productie en slachterijfase.

  • Het handhaven van de regelgeving op gebied van dier- en plantgezondheid, zorgvuldig gebruik van antibiotica en dierenwelzijn.

  • Het uitvoeren van kennisontwikkeling en financieren van innovatie ten behoeve van het groene domein.

  • Het uitvoeren van een gemeenschappelijk landbouw- en visserijbeleid.

Bij het verder vormgeven van het Europees Landbouwbeleid voor de periode 2014–2020 heeft de Minister de rol om de Nederlandse inbreng goed tot zijn recht te laten komen. Vereenvoudiging is hierbij een belangrijk onderwerp van discussie. In de Beleidsagenda en bijlage Europese geldstromen wordt hier nader op ingegaan.

Beleidswijzigingen

Op de volgende speerpunten en beleidswijzigingen wordt ingezet in 2016:

  • Vanaf 1 januari 2015 wordt de sectorbijdrage aan het Diergezondheidsfonds (DGF) door middel van heffingen op grond van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Gwwd) door EZ geïnd. Op basis van de huidige Gwwd staat een heffing voor 3 jaar vast. Beoogd wordt om onder andere de heffingssystematiek voor zowel de reguliere- als de crisiskosten in de Gwwd meer flexibel te maken, zodat beter ingespeeld kan worden op actuele ontwikkelingen. De meer flexibele systematiek zal zo spoedig mogelijk, naar verwachting met ingang van 1 januari 2018, toegepast worden.

  • Het kabinet komt met een reactie op het WRR-Advies «Naar een voedselbeleid». In 2016 geeft het kabinet een vervolg aan de voedselagenda en de daarin vermelde acties en activiteiten. Naar aanleiding van het onderzoek naar de risico’s in de vleesketen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid zal keuring en toezicht en de aanpak van fraude verder vorm worden gegeven door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) (TK, 2013–2014, 26 991, nr. 418).

  • De uitvoering van de beleidsbrief dierenwelzijn van 4 oktober 2013 (TK, 2013–2014, 28 286, nr. 651) die toeziet op de verbetering van dierenwelzijn, onder andere door het uitfaseren van ingrepen bij landbouwhuisdieren, het stimuleren van een maatschappelijk geaccepteerde fokkerij, het tegengaan van impulsaankopen en welke dieren gehouden mogen worden. De huisdierenlijst voor zoogdiersoorten is in 2015 van kracht geworden. Deze lijst wordt in 2016 nader ingevuld. Op basis van de ervaringen zal gekeken worden naar een huisdierenlijst vogels, reptielen en amfibieën.

  • In nauw overleg met de partners van het Convenant Weidegang worden maatregelen uitgewerkt waarmee het gewenste ambitieniveau van 80% weidegang voor melkvee in 2020 wordt gerealiseerd.

  • Het Platform Varkensketen geeft in samenwerking met EZ en andere betrokken partijen uitvoering aan de Innovatie- en uitvoeringsagenda van de toekomstvisie Recept voor Duurzaam Varkensvlees. Doel is een hoogwaardig, duurzaam producerende en toekomstbestendige Nederlandse varkensketen in 2020 die maatschappelijk wordt gewaardeerd.

  • Parlementaire behandeling van het wijzigingsvoorstel van de Wet dieren houdende bepalingen betreffende de regulering van aantallen productiedieren in relatie tot de volksgezondheid. Hiermee krijgen de provincies de mogelijkheid om vanuit een oogpunt van volksgezondheid de omvang van de veehouderij in een aangewezen gebied te reguleren.

  • In 2014 zijn de WOT’s Besmettelijke Dierziekten, Voedselveiligheid en Genetische bronnen geëvalueerd. In 2015 worden de WOT’s Visserijonderzoek en Economische Informatievoorziening geëvalueerd. Voor de WOT Besmettelijke Dierziekten is inmiddels een nieuwe uitvoeringsovereenkomst opgesteld. Op basis van de evaluaties zal voor de andere vier geëvalueerde WOT’s in 2015 en 2016 eveneens nieuwe uitvoeringsovereenkomsten worden opgesteld. In 2016 zal als laatste het WOT-programma Natuur en Milieu worden geëvalueerd.

Beleidsinformatie

Kengetal

2011

2012

2013

2014

1. Maatschappelijke appreciatiescore

Bron:TNS/NIPO

Geen meting

7,5

7,6

Geen meting

2. Mate van vertrouwen consumenten in voedsel

Bron:NVWA monitor

3,4

Geen meting

3,2

Geen meting

3. Export van agrarische producten uit Nederland (bedragen x miljoen)

       

Duitsland

18.613

19.731

20.758

Nog niet bekend

België

7.483

7.811

8.425

Verenigd Koninkrijk

6.970

7.431

7.838

Frankrijk

7.154

7.204

7.434

Italië

3.736

3.703

3.742

 

Overige landen

27.633

28.987

30.855

 

Totaal

71.589

74.867

79.052

 

Bron: UN Comtrade via http://www.agrimatie.nl/Data.aspx

       

Toelichting

  • 1. De maatschappelijke appreciatiescore is een rapportcijfer voor de waardering van de Nederlandse samenleving voor de agrarische- en visserijsector, productiewijzen en de verwerking van agrofood en visproducten. Basis is periodiek door TNS/NIPO uitgevoerd onderzoek.

  • 2. De NVWA meet op een schaal van 1–5 het vertrouwen van de consument in de veiligheid van voedsel. Sinds 2013 vindt de meting tweejaarlijks plaats. Als gevolg op de paardenvlees- en eierenfraude en enkele voedselincidenten in 2013, is de ambitie het licht gedaalde vertrouwen weer terug te brengen op de waarde van 2011.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

VERPLICHTINGEN

729.130

708.480

636.548

615.104

616.117

602.036

602.036

Waarvan garantieverplichtingen

28.537

131.408

131.610

132.062

133.167

133.150

133.150

UITGAVEN

660.124

626.078

544.121

506.777

494.637

487.008

487.008

Waarvan juridisch verplicht (percentage)

   

88%

       
               

Subsidies

73.559

76.813

40.817

34.517

30.352

30.511

30.511

Duurzame veehouderij

6.256

8.058

10.320

6.081

402

402

402

Investeringsregeling duurzame stallen

2.076

3.215

4.458

2.940

     

Regeling fijnstofmaatregelen

1.491

1.825

4.720

2.014

     

Overig

2.689

3.018

1.142

1.127

402

402

402

Plantaardige productie

12.724

11.917

9.063

6.437

10.183

10.987

10.987

Investeringsregeling Milieuvriendelijke Maatregelen (IMM)

2.068

4.475

5.100

5.100

5.400

5.400

5.400

Marktintroductie energie innovaties (MEI)

8.642

5.636

3.689

1.289

4.735

5.539

5.539

Overig

2.014

1.806

274

48

48

48

48

Visserij

5.416

7.854

6.518

7.320

5.315

5.315

5.315

Regelingen onder het nieuwe EFMZV

0

5.017

5.779

7.320

5.315

5.315

5.315

Overige (uitfinanciering regelingen onder EVF)

5.416

2.837

739

       

Agrarisch ondernemerschap

8.824

8.507

6.535

6.518

6.518

6.518

6.518

Brede weersverzekering

1.403

6.019

6.518

6.518

6.518

6.518

6.518

Investeringsregeling Jonge Agrariërs

2.235

2.488

17

       

Overig

5.186

           

Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie

2.091

4.241

1.092

872

645

   

Overig

2.091

4.241

1.092

872

645

   

Apurement

35.247

7.289

7.289

7.289

7.289

7.289

7.289

Regeling apurement

35.247

7.289

7.289

7.289

7.289

7.289

7.289

Interne begrotingsreserves

3.001

28.947

         

Interne begrotingsreserve landbouw

2.511

           

Interne begrotingsreserve apurement

490

28.947

         
               

Garanties

27.191

24.569

21.560

18.552

15.543

9.326

9.326

Bijdrage begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit

3.056

5.014

5.014

5.014

5.014

5.014

5.014

Verliesdeclaraties Borgstellingsfaciliteit

24.135

17.048

14.039

11.031

8.022

1.805

1.805

Garantstelling Marktintroductie Innovaties (GMI)

0

2.507

2.507

2.507

2.507

2.507

2.507

               

Opdrachten

161.779

140.751

121.899

117.940

117.023

116.008

116.008

Duurzame veehouderij

2.908

4.766

4.139

2.383

2.436

1.734

1.734

Mestbeleid

13.007

8.930

9.318

9.606

7.576

7.576

7.651

Plantaardige productie

5.334

1.784

1.877

1.875

3.166

3.166

3.166

Plantgezondheid

1.605

2.219

2.023

1.980

2.078

2.453

2.453

Diergezondheid en dierenwelzijn

13.895

12.688

11.967

12.539

11.638

11.708

11.708

Voedselveiligheid- en kwaliteit

5.909

5.298

4.572

4.359

4.558

4.558

4.558

Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

4.382

2.396

3.587

3.626

3.730

3.730

3.730

Visserij

1.388

1.117

1.202

1.196

1.251

1.251

1.251

Agrarisch ondernemerschap

2.547

3.034

2.409

2.398

2.507

2.507

2.507

Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie

110.804

98.519

80.805

77.978

78.083

77.325

77.250

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

105.610

83.235

83.206

74.239

73.998

73.396

73.396

Medebewind en overige voormalige publieke PBO-taken

25.477

4.500

5.631

4.961

5.160

5.160

5.160

Dienst Landbouwkundig Onderzoek

77.341

76.120

75.646

67.584

65.272

65.272

65.272

Zon-MW (dierproeven)

0

0

0

0

1.885

1.885

1.885

College Toelating Gewasbeschermingssmiddelen en Biociden

2.792

1.693

1.007

972

959

357

357

Centrale Commissie Dierproeven

0

922

922

722

722

722

722

               

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

3.145

4.778

4.040

4.022

4.206

4.206

4.206

Diergezondheidsfonds

3.145

4.778

4.040

4.022

4.206

4.206

4.206

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

10.647

11.032

8.861

9.101

9.303

9.303

9.303

FAO en overige contributies

10.647

11.032

8.861

9.101

9.303

9.303

9.303

               

Bijdragen aan agentschappen

278.193

284.900

263.738

248.406

244.212

244.258

244.258

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

130.740

130.803

124.786

116.761

112.266

112.291

112.291

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

138.948

144.398

131.887

124.580

124.881

124.902

124.902

Dienst Landelijk Gebied

222

1.933

         

Rijksrederij

8.283

7.766

7.065

7.065

7.065

7.065

7.065

               

ONTVANGSTEN

357.416

100.146

64.078

56.247

50.999

42.906

42.906

Mestbeleid

5.884

6.509

7.209

7.209

7.209

7.209

7.209

Diergezondheid en dierenwelzijn

3.932

700

500

500

500

500

500

Voedselveiligheid en kwaliteit

94

500

0

0

0

0

0

Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

228.287

44.173

15.926

15.926

15.926

15.926

15.926

Visserij

8.891

5.693

4.993

4.993

4.993

4.993

4.993

Agrarisch ondernemerschap

3.430

618

245

245

245

245

245

Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie

20.884

13.010

12.380

12.380

12.233

12.233

12.233

Garanties (provisies)

2.004

2.000

1.800

1.800

1.800

1.800

1.800

Agentschappen

15

           

Begrotingsreserves

83.995

26.943

21.025

13.194

8.093

   

Opmerking: Voor EFMZV, Brede weersverzekering en GMI geldt dat de bedragen betrekking hebben op de nationale cofinanciering van een Europese subsidieregeling in kader van het GLB.

Budgetflexibiliteit

Het budget 2016 is voor circa € 480 mln (88%) juridisch verplicht. Dat komt met name door de verplichtingen die rusten op het onderdeel Kennis (meerjarige programma’s en wettelijke onderzoekstaken bij de Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO). Ook voor het onderdeel Agentschappen zijn de verplichtingen al in het voorafgaande jaar aangegaan.

De feitelijke budgetflexibiliteit is veel lager omdat naast de zaken die al juridisch zijn aangegaan, er politieke en bestuurlijke toezeggingen liggen die nog tot een juridische verplichting gaan leiden.

Subsidies: Van het beschikbare budget 2016 is circa 53% juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van tot en met 2015 aangegane verplichtingen op subsidieregelingen.

Garanties: Bijdrage aan de begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit is geraamd op basis van meerjarig structureel benodigd budget. De verliesdeclaratie 2016 betreft een raming van de verplichte betalingen aan banken voor bedrijven die niet meer aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen.

Opdrachten: Van het budget 2016 is circa 85% juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van verplichtingen die tot en met 2015 zijn aangegaan.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s: Betreft bijdragen aan vooral DLO (Kennisbasis, Wettelijke onderzoekstaken).

Bijdragen aan agentschappen: Het budget betreft de financiering van het opdrachtenpakket voor 2016 aan de NVWA, Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en de Rijksrederij, inclusief de kosten van uitvoering van EU-regelingen. Op basis van het offertetraject is het budget voor 2016 100% juridisch verplicht.

Toelichting op de financiële instrumenten (per beleidsthema geordend)

Duurzame veehouderij

De inzet van EZ voor de veehouderij is gericht op een transitie naar een toekomstbestendige duurzame en maatschappelijk gewaardeerde veehouderij in 2020. Dit vraagt een integrale aanpak naar een veehouderij met aandacht voor effecten op de volksgezondheid, dierenwelzijn, emissies naar het milieu, gebruik van duurzaam geproduceerde grondstoffen en de directe leefomgeving. In de Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij (UDV) (TK, 2008–2009, 28 973, nr. 34) zijn de uitdagingen en speerpunten beschreven. Een belangrijk aspect van verduurzaming wordt gevormd door de stal(systemen) waarin dieren worden gehouden.

De partners in de UDV hebben afgesproken dat vanaf 2015 elke ondernemer bij nieuwbouw duurzaamheidsstappen zet waarbij de plusstal geldt als basisniveau voor verduurzaming in de veehouderij. Voor de plusstal is een apart certificaat uitgewerkt waarmee kan worden aangetoond dat een stal voldoet aan de criteria. Het plusstalcertificaat zal onder meer dienen als basisvoorwaarde voor de garantstelling voor de nieuw- en verbouw van stallen (Regeling garantstelling landbouw). Daarnaast kunnen ondernemers kiezen voor de realisatie van integraal duurzame stallen die voldoen aan de Maatlat Duurzame Veehouderij, Milieukeur en andere geborgde ketenconcepten of biologische regelgeving.

Vanwege de mogelijke effecten van zoönosen uit veehouderijen op de volksgezondheid, bereidt het kabinet een wijzigingsvoorstel van de Wet dieren voor dat provincies de mogelijkheid biedt, grenzen te stellen aan de omvang van de veehouderij in bepaalde gebieden. In 2013 werd 70% van de koeien geweid (op basis van gegevens CBS). EZ is in overleg met de partners van het Convenant Weidegang om het aandeel weidegang te verhogen naar 80% in 2020.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2016

Bron

Percentage integraal duurzame stallen

0%

2008

14%

WUR

Subsidies

De begrote bedragen betreffen uitfinanciering op eerdere openstellingen van de subsidieregelingen duurzame stallen en fijnstofmaatregelen. Onder de categorie overig valt de uitfinanciering op de regelingen kleine en grote netwerken, beroepsopleiding en voorlichting, meetprogramma duurzame stallen, duurzame veehouderij (UDV), beëindigings- en saneringsregeling en de Subsidieregeling Stimulering Biologische Productie (SSBP).

Opdrachten

Het budget heeft betrekking op opdrachten en bijdragen aan derden die ondersteunend zijn voor de beleidsontwikkeling en -uitvoering, zoals projecten op het gebied van intensieve veehouderij en biologische landbouw, ontwikkeling duurzame stallen, uitrijden van dierlijke mest en voer- en managementmaatregelen.

Mestbeleid

Met het nationale mestbeleid wordt invulling gegeven aan de verplichtingen die volgen uit de Nitraatrichtlijn (91/676/EG). Doel van het mestbeleid is een verbetering van de kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater door het bevorderen van een effectief en efficiënt gebruik van meststoffen in de landbouw. Daartoe kent de Meststoffenwet vier stelsels. Het stelsel van gebruiksnormen en voorschriften stuurt rechtstreeks op de hoeveelheid meststoffen en de wijze en het moment van toediening, het stelsel van varkens- en pluimveerechten stuurt op de productie van dierlijke mest en de stelsels van verplichte mestverwerking en verantwoorde groei melkveehouderij sturen op een verantwoorde afzet van dierlijke mest.

De jaarlijkse derogatierapportages en de vierjaarlijkse evaluatie van de Meststoffenwet worden altijd aan de Tweede Kamer aangeboden. De vierjaarlijkse Nitraatrichtlijnrapportage (waarvoor het Ministerie van I&M eerstverantwoordelijk is) en de resultaten Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid staan op de site van het RIVM.

Opdrachten

De bedragen onder Mestbeleid hebben voor het grootste deel betrekking op de financiering van het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid, waarbinnen monitoring plaatsvindt van de kwaliteit van grond- en oppervlaktewater op landbouwbedrijven om het effect van het mestbeleid te kunnen evalueren en te kunnen voldoen aan de monitoringsverplichtingen van de Europese Commissie.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen de boete-inkomsten in het kader van de handhaving van het mestbeleid en de bijdrage van agrarische bedrijven aan de kosten van het derogatiemeetnet binnen het Landelijk Meetnet effecten Mestbeleid.

Plantaardige productie

De inzet van EZ is gericht op het in stand houden van een Nederlandse plantaardige sector die wereldwijd bekend staat om de kwaliteit van productie en productietechnologie voor voedings- en siergewassen. Plantenveredeling en duurzame intensivering van de teelt zijn van fundamenteel belang voor het vergroten van (mondiale) voedselzekerheid en concurrentiekracht van de betrokken sectoren. In de beleidsbrief tuinbouw (TK, 2013–2014, 32 627, nr. 14) staat aangegeven dat nieuwe verdienmodellen noodzakelijk zijn om het perspectief van de tuinbouw te versterken. Dat is primair een opgave voor het bedrijfsleven zelf. De overheid wil dat stimuleren. Doel is te komen tot samenwerkende tuinbouwketens die toonaangevend zijn in concurrentiekracht en duurzaamheid. Het keteninnovatieprogramma uit de beleidsbrief is in 2015 begonnen en de uitvoering hiervan loopt door in 2016. De ambitieuze klimaat- en energiedoelen die voor de tuinbouw gesteld zijn, worden conform de Meerjarenafspaak Energietransitie glastuinbouw 2014 – 2020 en bijbehorende versnellingsplannen uitgewerkt. Voor de overige landbouwsectoren en de voedings- en genotmiddelenindustrie zal uitvoering worden gegeven aan de ambities en doelen van respectievelijk het herijkte convenant Schone en Zuinige Agrosectoren en de geactualiseerde Meerjarenafspraken Energiebesparing (MEE en MJA3). Verder stelt EZ een nieuwe nationale strategie voor de Gemeenschappelijke Marktordening Groenten en Fruit op met daarin focus op marktgericht produceren, afzetstructuur en duurzaamheid.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2016

Streefwaarde

Planning

Bron

Totale CO2-emissie glastuinbouw

Circa 7,5 Mton

2013

6,9 Mton

6,2 Mton

2020

LEI

Energie-efficiency index

voedings- en genot-middelenindustrie (VGI)

100%

2005

82%

70%

2020

RVO.nl

Toelichting

De indicatoren geven inzicht in de voortgang van de verduurzaming op energie- en klimaatgebied van deze twee sectoren.

Subsidies

De begrote bedragen betreffen betalingen op zowel eerdere als nieuwe openstellingen van de regeling Marktintroductie energie innovaties (MEI) en de module energie-efficiëntie en hernieuwbare energie glastuinbouw van de Investeringsregeling milieuvriendelijke maatregelen (voorheen Investeringsregeling energiebesparing (IRE)). Onder de categorie overig vindt nog de uitfinanciering plaats van de eerder opengestelde en inmiddels afgesloten Demoregeling Schoon en Zuinig en de uitfinanciering van de set aside regeling en de regeling verbetering honingproductie.

Opdrachten

Het budget heeft betrekking op (onderzoeks)opdrachten op het gebied van de innovatieagenda energie en energietransitie.

Plantgezondheid

Een hoogwaardige kwaliteit en een hoog plantgezondheidsniveau van plantaardige producten zijn voor de Nederlandse concurrentiekracht van groot belang. Belangrijke speerpunt is het voorkomen van de in- en uitsleep van plantenziekten in Nederland, bijvoorbeeld door het in 2016 tussen EZ en de plantaardige sector op te stellen convenant Preventie en Risicobeheer Plantgezondheid. Ook de bevordering van markttoegang voor Nederlands uitgangsmateriaal en plantaardige producten door gerichte inzet in prioritaire landen blijft van belang. Beschermen van gewassen en teelten tegen ziekten, plagen en onkruiden is een belangrijke randvoorwaarde om een hoogwaardige productie te blijven realiseren. Over het verminderen van de milieulast van gewasbeschermingsmiddelen en de concrete gestelde beleidsdoelen is de beleidsnota duurzame gewasbescherming 2013–2023 «Gezonde groei, duurzame oogst» (TK, 2012–2013, 27 858 nr. 146) het kader. Daarnaast zet EZ beleidsmatig in op een transitie naar een duurzamere gewasbescherming en een versnelling van de «vergroening» van gewasbeschermingsmiddelen, zowel nationaal, als ook in de EU.

Opdrachten

De nadruk ligt op het versnellen van de transitie naar verduurzaming van gewasbescherming. Daartoe wordt het gebruik van laag-risico middelen en basisstoffen gefaciliteerd en geïntensiveerd via een Green Deal met de sector en via een EU-spoor. Ook wordt de toelating voor kleine toepassingen gestimuleerd via het Fonds kleine toepassingen. Tenslotte wordt het budget voor opdrachten benut voor en het goed functioneren van het in 2015 ingerichte EU-coördinatiepunt voor kleine toepassingen en hoogwaardige teelten.

Diergezondheid en dierenwelzijn

Aandacht voor dierenwelzijn en -gezondheid van landbouwhuisdieren is van belang voor een sterke duurzame veehouderij en komt tegemoet aan de toenemende belangstelling vanuit de samenleving voor de veehouderij. Tevens neemt de politieke en maatschappelijke aandacht voor gezelschapsdieren en paarden toe. EZ richt zich op de bevordering van verbetering van dierenwelzijn door implementatie van (Europese) wetgeving en door het stimuleren van (keten)partijen. Op Europees niveau wordt in 2016 ingezet op de nadere uitwerking van de Verklaring van Vught (dierenwelzijnsconferentie 2014) en de onderliggende positionpapers over het verbeteren van welzijn van varkens, het verbeteren van transport en het oprichten van een structureel EU-platform waarin de lidstaten met de Europese Commissie overleggen over onderwerpen met betrekking tot dierenwelzijn. Nationaal wordt gewerkt aan het verbeteren van dierenwelzijn door uitvoering te geven aan de beleidsbrief dierenwelzijn, waarbij wordt ingezet op het uitfaseren van ingrepen, het stimuleren van een maatschappelijk geaccepteerde fokkerij van vooral honden, het tegengaan van impulsaankopen en de huisdierlijsten waarop is aangegeven welke dieren gehouden mogen worden, vroegtijdige signalering en vermindering van mishandeling en verwaarlozing en het verbeteren van brandveiligheid van veestallen.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2016

Streefwaarde

Planning

Bron

EU-OIE vrije status

7

2009

7

7

Jaarlijkse vaststelling

EU en OIE

Toelichting

Dierziektenvrije status; deze indicator geeft het aantal ziekten weer, waarvoor Nederland een officiële EU en/of OIE dierziektenvrije status heeft.

Opdrachten

Het budget voor opdrachten wordt ingezet voor de volgende activiteiten:

  • Uitvoeren van de actiepunten uit de beleidsbrief Dierenwelzijn (TK 2013–2014, 28 286 nr. 651).

  • Bijdrage aan de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming voor handhavingsactiviteiten op terrein gezelschapsdieren en het Landelijke Informatie Centrum Gezelschapsdieren (LICG) voor communicatie- en voorlichtingsdoeleinden.

  • Bijdrage aan het loket Welzijn landbouwhuisdieren.

  • Bijdrage aan het CIBG (VWS) voor het in stand houden van het register van diergeneeskundigen.

  • Voorlichting en communicatie over de preventie van dierziekten en diergezondheid.

  • Early warning, monitoring en bewaking van dierziekten en zoönosen. Bijdragen aan onder andere de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD) en het Dutch Wildlife Health Centre (Universiteit Utrecht).

  • Het aanhouden van een crisisorganisatie bij de GD, waardoor direct gekwalificeerd personeel beschikbaar is om de NVWA te assisteren bij verdenkingen.

  • De uitvoering van de Regeling In Beslag Genomen goederen. Dit is een vergoeding voor kosten van opvang van in beslag genomen gezelschapsdieren en landbouwhuisdieren.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben vooral betrekking op op overtreders verhaalde kosten en dwangsommen die worden opgelegd in het kader van de handhaving van de Gwwd.

Voedselveiligheid en voedselkwaliteit

Borging van voedselveiligheid en het tegengaan van voedselfraude draagt bij aan het verkleinen van risico’s voor de volksgezondheid, het vergroten van het vertrouwen in voedsel en het versterken van de positie van de agrofoodketen. Het beleid op deze thema’s is integraal op de ketens gericht, inclusief onderdelen als diervoeders, diergeneesmiddelen en dierlijke bijproducten. EZ geeft mede vorm aan het anticiperen, monitoren en beheersen van mogelijke risico’s op het gebied van voedselveiligheid en -integriteit. Europese wetgeving is hierbij het kader en bedrijven in de voedselketen zijn primair verantwoordelijk.

Het verduurzamen van de voedselketen is belangrijk om te komen tot een toekomstbestendig voedselsysteem. In zijn reactie op het WRR-advies «Naar een voedselbeleid» zal het kabinet aangegeven kansen te zien om het voedselbeleid nog steviger en in nog meer samenhang uit te voeren. Daartoe zal het kabinet de contouren van een «voedselagenda» gepresenteerd. Het kabinet wil met de verschillende actoren in de voedselketen in gesprek om te komen tot een breed gedragen voedselagenda, die toewerkt naar een gezonde, ecologische houdbare en robuuste voedselvoorziening. Dat betekent werken aan vertrouwen, het organiseren van maatschappelijk debat en maatschappelijke betrokkenheid, het waarborgen van transparantie en het agenderen en stimuleren van de verduurzaming van voedsel en voedingspatronen, nationaal en internationaal. In 2016 zal vervolg worden gegeven aan de «voedselagenda» en de daarin vermelde acties en activiteiten.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2016

Streefwaarde

Planning

Bron

1. Mate van afname van antibiotica-gebruik in de dierhouderij

Antibioticagebruik in 2009

2009

p.m.

70% reductie (t.o.v. 2009)

2015

SDa

2. Nalevingsniveau HACCP-verplichting

80%

April 2009

90%

90%

2018

NVWA

Toelichting

  • 1. Het betreft de reductie van het antibioticagebruik in de dierhouderij ten opzichte van 2009. De raming 2016 is afhankelijk van het vervolgbeleid 2016–2020. Daarover wordt de Kamer begin 2016 geïnformeerd.

  • 2. Het betreft het percentage van het totale aantal gecontroleerde bedrijven met een wettelijk verplicht Hazard Analysis and Critical Control Points (HACCP)-systeem uit het eerste deel van de vleesketen (slachthuizen, uitsnijderijen en koel- en vrieshuizen) dat aan alle controle-items voor HACCP voldoet.

Opdrachten

Het budget voor opdrachten heeft onder andere betrekking op:

  • Diverse projecten zorgvuldig antibioticagebruik die bijdragen aan een vervolgbeleid voor 2016–2020 dat meer gericht is op vermindering van resistentierisico’s en meer sectorspecifiek is.

  • Bijdrage aan de jaarlijkse organisatie van de Codex Alimentaris Commission.

  • Beleidsadvisering door het Bureau Diergeneesmiddelen.

  • Herziening van Europese regels voor vleeskeuring en (risicogebaseerd) toezicht in de pluimveesector (zogenaamde Hygiënepakket).

  • Monitoring van alimentaire zoönosen (zoals salmonella).

  • Versoepeling van beheersingsmaatregelen op het gebied van TSE/BSE.

  • Informatievoorziening aan consumenten over voedselveiligheid, voedselkwaliteit en voedselverspilling via het Voedingscentrum Nederland.

  • Monitoring verduurzaming voedselproductie en monitoring voedselverspilling

  • Aanpassing van regelgeving gericht op een veilige en duurzame toepassing van nieuwe technologieën in de agrosector, zoals ggo’s.

Voedselzekerheid en internationaal en Europees landbouwbeleid

Nederland hoort bij de grootste agro-exporteurs van de wereld. Daardoor heeft het de mogelijkheid om een belangrijke bijdrage te leveren aan de uitdaging om op duurzame wijze de voedselproductie in de wereld te verhogen. Het bedrijfsleven speelt hierin een sleutelrol en EZ ondersteunt ondernemers in hun internationale ambities en werkt daarbij nauw samen met het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BuZa). Hierbij is de gezamenlijke brief van EZ en BuZa over de «Nederlandse inzet voor wereldwijde voedselzekerheid (TK, 33 625, nr. 147 van 18/11/2014) van eind 2014 het uitgangspunt.

Opdrachten

Het budget voor opdrachten wordt ingezet voor de volgende activiteiten:

  • Internationale programma’s van de topsectoren Agro&Food en Tuinbouw en Uitgangsmateriaal die zich richten op het versterken van de landbouwsector in ontwikkelende en ontwikkelingslanden.

  • Samenwerking met transitielanden en ontwikkelingslanden op het gebied van voedselzekerheid.

  • Nieuwe initiatieven en partnerschappen op het gebied van mondiale voedselzekerheid en duurzame economische ontwikkeling op de volgende pijlers: klimaatslimme landbouw, Oceanen, Biodiversiteit (uitgangsmateriaal en genetische bronnen), beperken van voedselverliezen.

  • Daarnaast streeft EZ, in samenwerking met de topsectoren, naar duurzame veehouderijontwikkeling, verbeterde bodemvruchtbaarheid, versterking van de zaadsector in ontwikkelingslanden en verbetering van gewasbeschermingssystemen.

  • Bijdrage aan het Kennisloket Steunpunt Schoolfruit van de Wageningen Universiteit.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen voornamelijk de productieheffing op suiker die via de begroting van Buitenlandse Zaken worden afgedragen aan de Europese Commissie. Daarnaast zijn er (forfaitaire) ontvangsten op basis van aan boeren opgelegde sancties in het kader van GLB-inkomenssteun en door het betaalorgaan op bedrijven ingehouden waarborgsommen voor verleende exportrestituties die ten onrechte zijn uitgekeerd. Tot en met 2014 werden de invoerheffingen op landbouwproducten op de begroting van EZ verantwoord die via de begroting van Buitenlandse zaken werden afgedragen aan de Europese Commissie. Op basis van EU wetgeving wordt door de douane vanaf 2015 geen onderscheid meer gemaakt tussen landbouwrechten en invoerrechten. Omdat de Minister van Financiën verantwoordelijk is voor de heffing en inning van de douanerechten worden deze ontvangsten vanaf 1 januari 2015 verantwoord op de begroting van Financiën.

Visserij

Centraal onderdeel van de in 2014 ingezette hervorming van het Gemeenschappelijk Visserij Beleid is de invoering van een aanlandplicht. Vissoorten waarvoor vangstbeperkingen gelden mogen niet meer teruggegooid te worden, maar dienen te worden aangeland. Doel van de aanlandplicht is de verdere verduurzaming van de visserij en het tegengaan van voedselverspilling. De besluitvorming over de precieze invulling van de aanlandplicht vindt in hoofdzaak in regionaal verband van de lidstaten (onder andere de Noordzee) plaats. EZ faciliteert de introductie van de aanlandplicht door de sector te ondersteunen in de omschakeling naar meer selectieve vistechnieken en aanpassingen aan boord en in de visketen. Hiervoor kan Nederland het Europese Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij 2014–2020 (EFMZV) inzetten. Het EFMZV omvat ook de fondsen voor datacollectie (gegevensverzamelingen in Europees verband), visserij controle en de uitgaven voor het Geïntegreerd Maritiem Beleid. Op 25 februari 2015 is het Nederlandse Operationeel Programma EFMZV door de Europese Commissie goedgekeurd. Hierover is de Kamer op 18 maart 2015 geïnformeerd (TK, 2014–2015, 32 201, nrs. 75). Vanaf de tweede helft van 2015 zullen de eerste openstellingen plaatsvinden voor subsidies uit het EFMZV. Bij The International Council for the Exploration of the Sea (ICES) is informatie te vinden omtrent internationale adviezen en de ontwikkeling van vispopulaties.

Subsidies

In 2016 vindt nog de laatste uitfinanciering plaats op subsidieregelingen die onder het Europees Visserijfonds (EVF) vallen. Daarnaast zullen nieuwe openstellingen plaatsvinden van regelingen die onder het EFMZV vallen, gericht op duurzame innovaties en investeringen, op rendementsverbetering in de visserij en aquacultuur en op controle en datacollectie.

Opdrachten

Het budget heeft betrekking op opdrachten aan derden die ondersteunend zijn voor de beleidsontwikkeling op visserijgebied, zoals monitoringactiviteiten en het flankerend beleid voor schubvissers op het IJsselmeer.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben met name betrekking op de geïnde leges van afgegeven visserij-vergunningen (zoals mosselpercelen).

Agrarisch ondernemerschap

Vergroting van het concurrentievermogen is essentieel voor het agrocomplex. Het beleid is gericht op goed en duurzaam presterende agrarische ondernemers.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2016

Streefwaarde

Planning

Bron

Verhouding duurzame – totale investeringen

36%

2013

27%

30%

2016

LEI

Toelichting

Duurzame investeringen omvatten investeringen in duurzame productiemiddelen zoals bedrijfsgebouwen, glasopstanden en installaties. De totale investeringen in de land-, tuinbouw en visserij nemen de afgelopen jaren af, waardoor het percentage duurzame investeringen toeneemt. In het laatste onderzoek over het jaar 2013 waren de totale investeringen € 2,7 mld en de duurzame investeringen bijna € 1 mld. Hierdoor was het aandeel duurzame van de totale investeringen in de land-, tuinbouw en visserij 36%.

Subsidies

In 2016 wordt de subsidieregeling Brede Weerverzekering opnieuw opengesteld, waarmee de beschikbaarheid van brede verzekeringen tegen weerschade in de open teelten wordt gefaciliteerd.

Opdrachten

Het budget heeft betrekking op de overheidsinzet voor agrarisch Nederland wereldwijd bij het opzetten, verbeteren en versterken van duurzame ketens. Dit in nauwe samenwerking met het Landbouwradennetwerk.

Kennisontwikkeling en (agrarische) innovatie

Kennisontwikkeling en agrarische innovatie leveren een belangrijke bijdrage aan de oplossing van maatschappelijke vraagstukken die zich voordoen in het groene agro- en natuurdomein.

Daarnaast draagt een goed functionerend kennissysteem bij aan de economische positie van de Nederlandse agro-, visserij- en voedselketens en aan de natuurdoelstellingen. Veel bedrijven in de voedselverwerkende industrie hebben hun onderzoeks- en innovatieafdelingen in Nederland geplaatst. Samen met Wageningen UR heeft Nederland een toonaangevende landbouwuniversiteit en onderzoekscentrum in huis.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2016

Streefwaarde

Planning

Bron

1 Vraagsturing van groen onderzoek door maatschappelijke actoren (beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties)

80%

2013

>85%

>85%

2020

PROSU

2 Kennisbenutting door beleid, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties

88%

2013

>85%

>85%

2020

PROSU

3 Percentage innoverende agrarische bedrijven

11,6%

2006

10%

10%

2016

LEI

Toelichting

  • 1. In 2013 betrof het voor 49% van de projecten vraagsturing door (nationaal) beleid en voor 31% vraagsturing door maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven. In andere gevallen was er sprake van indirecte vraagsturing, bijvoorbeeld een vraag volgend op voorafgaand onderzoek.

  • 2. In 2015 zijn alle TO2 instituten overgegaan op een nieuwe, uniforme methode voor het meten van klanttevredenheid en kennisbenutting, Vanaf de begroting 2017 zullen de resultaten van die meting worden weergegeven. Een uitgebreide toelichting staat bij de tabel in artikel 12.

  • 3. Dit geeft het percentage van de bedrijven weer dat product- of procesinnovaties heeft doorgevoerd. Het gaat hierbij zowel om bedrijven die als eerste bedrijf iets nieuws hebben doorgevoerd als om innovatieve volgers (vroege volgers).

Subsidies

De begrote bedragen betreffen de uitfinanciering op de subsidieregelingen Samenwerking bij innovatie, VAMIL-compensatie3 en Functionele Agrobiodiversiteit.

Opdrachten

Het budget voor opdrachten is bestemd voor:

  • De innovatie-agenda’s van de topsectoren Agri & Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen;

  • De ondersteuning van beleidsontwikkeling en politieke besluitvorming voor onder andere internationale markt en handelstoegang in relatie tot veterinaire en fytosanitaire problematiek, de relatie volksgezondheid en intensieve veehouderij, waarborgen voedselveiligheid en diergezondheid, welzijn van landbouwhuisdieren en gezelschapsdieren, platteland en omgeving, vermaatschappelijking natuur, natuurinclusieve landbouw, voedselverspilling en voedselzekerheid;

  • Internationale samenwerking in Joint Programming Initiatives (JPI’s) en European Research Area Network (ERA-Net) en multilaterale samenwerking op het gebied van voedselzekerheid.

  • Het uitvoeren van evaluaties, de projectbijdrage aan het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK) en opdrachten voor agrarische innovatie, waarbij de focus ligt op de nieuwe uitdagingen van het GLB: klimaat, hernieuwbare energie, water en biodiversiteit.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op terugontvangen rente en aflossing van DLO en diverse ontvangsten samenhangend met de onderzoeksfinanciering.

Apurement

De Europese Commissie voert in bepaalde gevallen financiële correcties door op door Nederland ingediende declaraties bij Europese Fondsen, wanneer de uitvoering in de ogen van de Commissie niet volgens Europese regelgeving heeft plaatsgevonden (apurement-procedure). Zo kunnen er in het kader van de Gemeenschappelijke Marktordening Groenten en Fruit naar aanleiding van audits uitgevoerd in 2009 en 2011 correcties worden opgelegd. Hierover vindt nog hoor- en wederhoor plaats (stand van zaken juni 2015). De hoogte van de correcties is vooraf moeilijk in te schatten, daarom wordt jaarlijks een bedrag in de begrotingsreserve gestort om deze op peil te houden om toekomstige correcties uit te kunnen betalen.

Nederland zet zich overigens op Europees niveau in voor aanpassing van de GMO-regelgeving om deze beter uitvoerbaar te maken en daarmee EU-conforme uitvoering te bevorderen en het risico op correcties te verkleinen.

Garanties

EZ verleent steun aan bedrijven in de primaire sector (agrariërs en vissers) door het verstrekken van garanties op leningen voor investeringen. Hierdoor wordt de financiering mogelijk gemaakt van investeringen die in de markt niet tot stand komen vanwege een tekort aan zekerheden die de betreffende bedrijven kunnen bieden. Tegelijkertijd wordt er met deze faciliteit een extra stimulans gegeven aan de verduurzamingsopgave van de primaire sector. Jaarlijks vindt er, naast de premieontvangsten van € 1,8 mln, een storting plaats van € 3 mln in de begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit om de begrotingsreserve op peil te houden, zodat verliesdeclaraties van uitstaande garanties onder de Garantieregelingen Landbouw en Landbouw-plus opgevangen kunnen worden.

Medio 2015 is de garantstelling Marktintroductie Innovaties gepubliceerd als onderdeel van het Nederlandse POP3-programma. Hiermee beoogt EZ specifieke investeringen te stimuleren gericht op de introductie van systeem-innovaties die kansen bieden voor producten met meer toegevoegde waarde in de markt. Voor deze regeling wordt jaarlijks € 2,5 mln in de begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit gestort.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen inkomsten uit door agrariërs betaalde provisies voor door het ministerie afgegeven garantstellingen aan banken.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

Medebewind en overige voormalige publieke PBO-taken

In 2014 zijn publieke taken van de PBO’s overgaan naar de centrale overheid. Het begrote bedrag is onder meer bestemd voor vereffening van de opgeheven PBO’s, ICT/transitiekosten voor inbedding van voormalige PBO-taken in de EZ-organisatie en afvloeiingskosten van medebewindspersoneel dat al vóór de opheffing boventallig is verklaard.

Dienst Landbouwkundig Onderzoek

Dit betreft zowel funderend onderzoek als wettelijke onderzoekstaken (WOT). Wageningen UR heeft een nieuw strategisch plan ontwikkeld voor de jaren 2015–2018. De nieuwe ontwikkellijnen zijn basis voor het nieuwe vierjarig programma Kennisbasisonderzoek dat in 2015 is gestart. Wettelijke onderzoekstaken vloeien voort uit (inter)nationale wetten, verordeningen en verdragen.

ZonMW dierproeven

Tot en met 2017 is het budget overgeheveld naar VWS/ZonMW voor ontwikkeling en uitvoering van alternatieven voor dierproeven. Voor de jaren erna is het budget gereserveerd voor verdere ontwikkeling en uitvoering alternatieven voor dierproeven.

College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (Ctgb)

Het betreft, mede namens de ministeries van SZW, VWS en I&M, de opdracht aan het Ctgb, met name op het gebied van beleidsadvisering.

Centrale Commissie Dierproeven (CCD)

De CCD verstrekt vergunningen voor het mogen verrichten van dierproeven.

Bijdragen aan andere begrotingshoofdstukken

Dit betreft de EZ-bijdrage aan de DGF-begroting voor de monitoring en bestrijding van bestrijdingsplichtige dierziekten, het aanhouden van een calamiteitenreserve bij destructiebedrijf Rendac en het voorraadbeheer van vaccins voor bestrijding dierziekten bekostigd.

Bijdragen aan agentschappen

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

De bijdrage aan de NVWA is onder andere bestemd voor de handhaving van de wet- en regelgeving en het toezicht op het gebied van dier- en plantgezondheid, dierenwelzijn, diervoeders, diergeneesmiddelen, dierlijke bijproducten, dierproeven, mest, natuur en de veiligheid van voedsel en consumentenproducten. Het Plan van Aanpak NVWA (TK, 2013–2014, 33 835 nr. 1) heeft een looptijd van 2014 tot en met 2018 en legt prioriteit bij versterking van het toezicht op vijf domeinen (vee en vlees, exportcertificering, plantaardig, tweedelijnstoezicht zuivel en consument & veiligheid) en het versterken van de organisatie. In maart 2015 is de tweede voortgangsrapportage aan de Tweede Kamer gestuurd (TK, 2014–2015, 33 835 nr. 12). Daaruit blijkt dat, over de hele linie bezien, het Plan van Aanpak goed op koers ligt. Belangrijk onderdeel van het Plan van Aanpak NVWA is ook de herbezinning op de inrichting van het systeem van keuring en toezicht. Het kabinet zal voor de zomer van 2016 de vernieuwde inrichting van het systeem van keuring en toezicht presenteren.

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

De bijdrage aan RVO.nl is onder andere bedoeld voor de uitvoering van zijn taak als Europees betaalorgaan. Vanwege deze status kan RVO.nl Europese subsidies uitbetalen, bijvoorbeeld de basisbetaling, de betaling voor jonge landbouwers en de betaling voor klimaat- en milieuvriendelijke landbouwpraktijken en de uitvoering van het Europese Fonds Maritieme Zaken en Visserij. Naast de Europese subsidieregelingen voert RVO.nl ook nationale subsidieregelingen uit, zoals de regelingen voor innovaties en het visserijbeleid, energiebesparing en voor investeringen in duurzaamheid evenals maatregelen in het versterken van de innovatie en concurrentiekracht van de landbouw in het kader van de cofinanciering van inzet van Europese middelen.

Voorts worden taken uitgevoerd betreffende identificatie en registratie van dieren en het mestbeleid. Daarnaast verleent RVO.nl bepaalde vergunningen voor agrarische ondernemers en voor bezit en handel in beschermde plant- en diersoorten. Verder fungeert RVO.nl als thuishaven voor het landbouwradennetwerk.

Vanaf 2015 is een aantal onderwerpen en taken toegevoegd aan het werkpakket van RVO.nl. Dit zijn de in medebewind gegeven taken en de autonome publieke taken van de (voormalige) PBO’s, taken die zijn overgekomen als gevolg van de opheffing van de Dienst Landelijk Gebied en de visserij-uitvoeringstaken die overgekomen zijn vanuit het beleidsdepartement.

Rijksrederij

De bijdrage aan de Rijksrederij is bestemd voor de inzet van schepen en bemanning voor het uitvoeren van taken op het gebied van visserijonderzoek en het beheer en de inspectie voor natuur en visserij.

Interne begrotingsreserves

Naast het reguliere financiële instrumentarium zijn er begrotingsreserves. Hier kan ten behoeve van artikel 16 geld uit worden onttrokken. Ook kan vanuit artikel 16 hierin geld gestort worden (voeding). Door middel van de begrotingsreserves worden uitgaven opgevangen die jaarlijks sterk in omvang kunnen variëren.

Stand interne begrotingsreserves per 31 december 2014

(x € 1.000)

238.268

Interne begrotingsreserve Landbouw

33.249

Interne begrotingsreserve Visserij

13.425

Interne begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit

41.290

Interne begrotingsreserve Apurement

150.304

  • Met de interne begrotingsreserve Landbouw wordt stabiliteit en zekerheid gecreëerd voor de uitfinanciering van omvangrijke en sterk fluctuerende transitie-uitgaven voor verduurzaming en innovatie in de landbouwsector. Het betreft uitgaven voor al aangegane verplichtingen, onder andere op het terrein van energietransitie in de glastuinbouwsector, jonge agrariërs, duurzame stallen, investeringen in milieuvriendelijke maatregelen, fijnstofmaatregelen en de VAMIL-compensatieregeling.

  • De interne begrotingsreserve Visserij is bestemd voor de nationale cofinanciering die benodigd is voor de uitfinanciering van subsidieregelingen die onder het EVF worden uitgevoerd.

  • De interne begrotingsreserve Borgstellingsfaciliteit is bedoeld om de verliesdeclaraties te betalen voortvloeiend uit garantstellingen aan banken waarmee innovatieve en duurzame investeringen in de landbouw en visserij worden gefaciliteerd. De komende jaren wordt rekening gehouden met een omvangrijk bedrag aan uit te keren verliesdeclaraties, waardoor de begrotingsreserve aanzienlijk in omvang zal afnemen. Tegenover deze onttrekking staan een jaarlijkse reguliere storting van € 3 mln en van € 1,8 mln aan van agrariërs ontvangen provisies. Vanaf 2015 wordt verder jaarlijks € 2,5 mln in de begrotingsreserve gestort voor de Garantieregeling marktintroductie innovaties (GMI). Tenslotte wordt een jaarlijkse storting van € 2 mln van 2011 tot en met 2024 voorzien voor het flankerend beleid voor het verbod op de pelsdierhouderij (amendement Van Gerven/Dijsselbloem, TK, 2010–2011, 32 609 XIII, nr. 4).

  • De interne begrotingsreserve Apurement is bestemd voor het terugbetalen van financiële correcties van de Europese Commissie en is gebaseerd op de in recente jaren ontvangen correctievoorstellen van de Europese Commissie. EZ heeft maatregelen genomen om de risico’s op toekomstige financiële correcties te verkleinen door interpretaties van EU-regelgeving zoveel mogelijk vooraf aan de Europese Commissie ter verduidelijking voor te leggen. In de gevallen waarin de Europese subsidie op onrechtmatige wijze is verkregen, vordert EZ deze subsidie terug van de ontvanger.

Ontvangsten

De ontvangsten hebben betrekking op onttrekkingen uit de interne begrotingsreserves Landbouw, Visserij, Borgstellingsfaciliteit en Apurement die zijn toegevoegd aan de begroting van artikel 16.

Budgettair belang fiscale maatregelen

Bedragen x € 1 mln
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Landbouwvrijstelling

1.299

1.324

1.350

1.377

1.405

1.433

1.462

Verlaagd tarief glastuinbouw

81

79

81

81

81

82

82

Verlaagd tarief sierteelt

227

231

233

236

238

240

243

Landbouwregeling

19

17

17

16

15

15

14

Vrijstelling cultuurgrond

104

110

115

117

120

123

125

Een toelichting op de fiscale instrumenten is opgenomen in de internetbijlage 12 bij de Miljoenennota (Toelichting op de belastinguitgaven).

17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Algemene doelstelling

Groen onderwijs van hoge kwaliteit. Hierbij streeft het Ministerie van Economische Zaken (EZ) naar:

  • Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

  • Vergroten van de kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

Hiermee draagt groen onderwijs bij aan de doelstellingen van de artikelen 16 (Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens) en 18 (Natuur en regio).

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

Voldoende gekwalificeerde beroepsbeoefenaren voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte.

Stimuleren

  • Stimuleren van een hoog kwaliteitsniveau van onderwijs en wetenschappelijk onderzoek.

  • Stimuleren van voorwaarden om te voldoen aan de vervangingsvraag en de transitie naar een groene economie. Afspraken maken met instellingen over bevorderen doorstroom, verminderen aantal voortijdige schoolverlaters, leven lang leren door om- her- en bijscholing, versterken doorlopende leerlijnen binnen de groene beroepskolom, bevorderen van cross-overs met het overig beroepsonderwijs en vakinhoudelijke vernieuwing van het groen onderwijs.

  • Stimuleren, in overleg met de instellingen, van ondernemerschap en internationalisering waardoor leerlingen/studenten na afronding van hun opleiding een basis hebben voor de start van een eigen bedrijf in het groene domein.

Regisseren

  • Met de instellingen en het bedrijfsleven zorgdragen voor het versterken van gekwalificeerde functies binnen het domein voedsel, natuur en leefomgeving door het groen (voorbereidend) beroepsonderwijs en van de kennisverspreiding binnen de groene kennisinfrastructuur.

Financieren

  • De groene instellingen functioneren binnen het wettelijk stelsel dat voor het gehele onderwijs geldt.

Kennisverspreiding en -benutting voor het agrofoodcomplex en de groene ruimte (natuur en groene leefomgeving), onder meer door actieve inzet van het groen onderwijs om beleidsdoelen te realiseren.

Stimuleren

  • Stimuleren van vraaggestuurde landelijke Centra voor Innovatief Vakmanschap (CIV) voor het MBO en Centers of Expertise (CoE) voor het HBO op een achttal expertisethema’s: Biobased Economy, Greenports, Agrodier, Food, Open teelten, Natuur en groene Leefomgeving, Agri&Food en Tuinbouw en Uitgangsmaterialen. Daarbij worden verbindingen gemaakt tussen regionaal opererende organisaties en wordt landelijke afstemming gezocht tussen onderwijs, regionaal Midden- en Kleinbedrijf (MKB), maatschappelijke organisaties en lagere overheden (stimuleren van de gouden driehoek in de groene sector). Belangrijke speerpunten zijn het opleiden van talent dat aansluit bij de innovatieopgaven van ondernemers, zwaartepuntvorming onderwijs en onderzoek, stimuleren van ondernemerschap en excellent praktijkgericht onderzoek samen met bedrijfsleven.

  • Stimuleren van het innovatief vermogen van het MKB door het instrument van groene plus lectoraten in het groene Hoger beroepsonderwijs meer vraaggestuurd in te zetten voor kennisvragen vanuit het MKB.

  • Stimuleren van activiteiten gericht op het verspreiden, doorstromen en benutten van kennis voor doelgroepen die deelnemen aan de Nederlandse samenleving.

  • Stimuleren van educatieve activiteiten (gericht op sociale innovatie) voor een groene economie (onder andere via het programma DuurzaamDoor in het onderwijs, bij en met andere overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties, zowel landelijk als op regionaal niveau).

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

Ambitie

Adequaat aanbod aan de vraag op de arbeidsmarkt

 

1%

 

52%

 

60%

Bron: The Research Centre for Education and the Labour Market (ROA)

           

Toelichting

Adequaat aanbod wordt tweejaarlijks gemeten door middel van de Indicator Toekomstige Knelpunten in de Personeelsvoorziening naar Beroep (ITKB). Deze indicator geeft aan in welke mate het voor werkgevers mogelijk is om binnen beroepsgroepen de gewenste personeelssamenstelling naar opleidingsachtergrond te realiseren, rekening houdende met vraag en aanbod verhoudingen voor de verschillende opleidingstypen. Een laag percentage betekent een groot verwacht tekort van mensen met de vereiste specifieke kennis en vaardigheden.

Beleidswijzigingen

Algemeen

Het jaar 2016 staat voor het Groen onderwijs in het teken van consolidatie en verder bouwen aan de kennis- en innovatieopgave binnen het groene domein. De resultaten van de Meerjarige InvesteringsProgramma’s (MIP 2013 – 2015) zullen worden ingebed in een kennisbasisinfrastructuur waarop na 2015 verder kan worden gebouwd. Het Groen onderwijs zal hieraan invulling geven in samenwerking met het bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties en EZ. De meerjarige sectorplannen van de AOC’s, de HASsen en het strategisch plan Wageningen Universiteit bieden een goed vertrekpunt om te komen tot de vernieuwingsslag van het Groen onderwijsmodel.

In 2016 zal ook uitvoering worden gegeven aan het vervolg van de motie Van Veldhoven/Lodders4 en het bekostigingsonderzoek onderwijs (Panteia-rapport). De beleidsreactie van het kabinet verschijnt tezamen met de bijbehorende rapporten voor de begrotingsbehandeling.

Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs (VMBO)

Het Groene VMBO gaat in 2016 zijn examenprogramma vernieuwen en op basis van de nieuwe profielen VMBO-breed invoeren. Invoering voor het profiel Groen is voorzien per 1 augustus 2016. De Agrarische Opleidings Centra (AOC) en de groene afdelingen van de scholengemeenschappen kunnen met het nieuwe profiel Groen en de keuzedelen een betere aansluiting tot stand brengen op het Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) en de regionale arbeidsmarkt.

MBO

Het MBO voert ingaande het schooljaar 2015–2016 de nieuwe kwalificatiestructuur in. In dat schooljaar kunnen de instellingen de nieuwe kwalificaties aanbieden naast de «oude» competentiegerichte kwalificaties. In de nieuwe kwalificatiestructuur is veel aandacht besteed aan het borgen van wettelijke beroepsvereisten vanuit wetgeving van EZ. Deze zijn veelal ondergebracht in herkenbare onderdelen van kwalificaties waaraan een certificaat kan worden verbonden.

Per 1 augustus 2015 zijn de wettelijke taken van de Kenniscentra Beroepsonderwijs – Bedrijfsleven KBB overgedragen aan de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs – Bedrijfsleven SBB. Binnen SBB wordt één van de acht Sectorkamers verantwoordelijk voor het onderhoud en de ontwikkeling van de «groene» kwalificaties en voor een voldoende aanbod van leerbedrijven in de groene sector. EZ is mede-opdrachtgever van SBB, subsidieert dit voor het «groene» aandeel en onderhoudt een bestuurlijke relatie met deze Sectorkamer.

De AOC’s ontwikkelen in 2015 vanuit een gezamenlijke missie en positionering een sectorplan. In 2016 worden gezamenlijke acties vanuit dit plan uitgevoerd.

Hoger onderwijs

Op 17 februari 2015 is het tweede Sectorplan voor het Groene HBO, Impact door samenwerking, gepresenteerd. Het Sectorplan is gericht op de periode 2015–2019 en is input voor de Strategische Agenda Hoger Onderwijs waaraan OCW en EZ gezamenlijk werken. Het sectorplan is ook gevoed vanuit de strategische discussie van het veld met OCW/EZ.

Het plan richt zich op de onderstaande doelen en resultaten:

  • 1. Vergroten van de instroom van groene HBO’ers in lijn met de behoefte van de arbeidsmarkt.

  • 2. Doorontwikkeling van de samenwerking tussen de Groene Hogescholen op basis van ontwikkel- en uitvoeringsdoelmatigheid.

  • 3. Betere aansluiting op arbeidsmarkt, meer praktijkgerichtheid van het onderwijs door aansluiting op kennisvragen van de arbeidsmarkt (via het lectoratenprogramma).

  • 4. Ontwikkelen van crossovers in opleidingsportfolio in combinatie met andere disciplines.

Wageningen Universiteit zet in haar Strategisch Plan voor de periode 2015–2018 extra in op (inter)nationale economische en maatschappelijke waardecreatie, gericht op bijdragen aan innovatie van bedrijven en de dialoog met de maatschappij. Onderdeel hiervan is een nieuwe onderwijsaanpak om in de komende jaren de goede balans te vinden tussen de groei van het aantal studenten en de onderwijskwaliteit (One Wageningen Education System).

Versterken verticale onderwijskolom

De afzonderlijke Sectorplannen c.q. Strategisch Plan vanaf MBO tot aan WO zullen ook in onderlinge samenhang worden bezien om te komen tot samenwerking in de groene onderwijskolom met het doel de doorlopende leerlijnen zo goed mogelijk op elkaar aan te laten sluiten en het vakonderwijs op alle niveaus te vernieuwen en gereed te maken voor de toekomstige opgaven. De Groene tafel (GT) speelt hierbij een belangrijke rol. De kennisinstellingen in het groene onderwijs hebben met de oprichting van de GT onderstreept, dat zij de samenwerking in de onderwijskolom belangrijk vinden voor de samenhang, kwaliteit en continuïteit van het groene onderwijs. De GT heeft de ontwikkelrichtingen van het Groene onderwijs vastgelegd in de Strategische Ontwikkelagenda. De GT organiseert ook de vraagsturing richting de ondersteunende instellingen en functies. Beoogd resultaat hiervan is een systeemontwerp voor kennisdoorstroom en innovatie vanaf 2016.

Met het programma DuurzaamDoor wordt ook bijgedragen aan de maatschappelijke discussie over de toekomstgerichtheid van het curriculum en de invulling van de nieuwe kwalificatiestructuur MBO, met name daar waar het gaat om het thema duurzaamheid. In internationaal perspectief is DuurzaamDoor het platform waarop het Global Action Plan 2015–2020 van UNESCO vorm krijgt, evenals de invulling van de Sustainable Development Goals (SDG), waarvan SDG 4 «educatio.n» betreft. In 2016 zal daar binnen de bestaande mogelijkheden nadrukkelijk aandacht aan worden geschonken.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

VERPLICHTINGEN

862.305

903.178

842.665

836.893

819.705

808.263

798.109

UITGAVEN

807.497

847.809

796.001

785.897

765.963

753.725

743.524

Waarvan juridisch verplicht

   

100%

       
               

Leningen

             

Schatkistbankieren

             

Bekostiging

739.107

778.752

761.219

756.558

739.971

728.625

718.471

WO-groen

169.299

173.519

176.986

180.560

181.313

182.250

182.672

HBO-groen

84.478

91.017

80.912

76.871

76.330

77.362

77.274

MBO-groen

153.186

180.456

165.447

163.814

160.248

152.119

151.323

Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten (VOA)

12.733

           

Wachtgelden

13.966

13.977

13.977

13.977

13.977

13.977

13.977

VMBO-groen

297.706

314.801

321.163

318.754

305.620

300.516

290.934

Aequor

7.739

4.982

2.734

2.582

2.483

2.401

2.291

               

Subsidies

66.194

67.203

33.540

29.303

25.956

25.064

25.017

Aansturing collectieve ondersteuning

3.325

4.057

         

School als Kenniscentrum

23.851

27.103

1.554

       

Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

2.044

716

98

       

Aanvullende onderwijssubsidies

33.272

30.617

27.200

24.891

21.544

20.652

20.605

Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit

2.435

1.501

1.201

1.201

1.201

1.201

1.201

Educatie

1.267

3.209

3.487

3.211

3.211

3.211

3.211

               

Opdrachten

646

612

 

36

36

36

36

Kennisverspreidingsprojecten

646

612

 

36

36

36

36

               

Bijdragen aan agentschappen

1.550

1.242

1.242

       

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

1.550

1.242

1.242

       
               

ONTVANGSTEN

231

75

75

75

75

75

75

Budgetflexibiliteit

De volgende uitgaven zijn juridisch verplicht:

  • Aanpassing van de bekostiging (€ 761,2 mln) en het OCW-volgende deel van de aanvullende onderwijssubsidies (€ 21,3 mln) vereist aanpassing van de relevante regelgeving.

  • Voor de overige begrotingsonderdelen is het budget vastgelegd in meerjarige verplichtingen (€ 13,5 mln).

Toelichting op de financiële instrumenten

Bekostiging

Rijksbijdrage WO-groen, HBO-groen, MBO-groen, Wachtgelden, VMBO-groen en SBB

Het betreft normatieve bekostiging gebaseerd op de onderwijswetgeving. EZ bekostigt groen wetenschappelijk onderwijs, 5 HBO-instellingen, 12 Agrarische Opleidingscentra voor Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs/Middelbaar Beroepsonderwijs (VMBO/MBO), de groene MBO-opleiding aan Regionaal Opleidingscentrum (ROC) Landstede, 36 groene afdelingen van scholengemeenschappen en de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB). SBB voert sinds 1 augustus 2015 de wettelijke taken uit van Aequor, het voormalig Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (KBB) voor de groene sector. Hierdoor is SBB verantwoordelijk voor de kwalificatiedossiers voor het MBO en het aanbod en de kwaliteit van leerbedrijven.

Bekostigde aantallen in het groen onderwijs in 2016

Instrument

Type studenten/ getuigschriften/ promoties

Aantallen

Prijs

Bedrag

* € 1.000

Uitgaven 2016

* € 1.000

Bekostiging WO-groen

Inschrijvingen

6.028

5.180

31.225

 
 

Graden Bachelor

866

8.204

7.105

 
 

Graden Master

1.035

11.228

11.621

 
 

Promoties

287

93.756

26.908

 
 

Vaste componenten

   

100.127

176.986

Bekostiging HBO-groen

Inschrijvingen hoog

8.254

6.684

55.170

 
 

Graden hoog

1.491

6.684

9.966

 
 

Vaste componenten

   

15.776

80.912

Bekostiging MBO-groen

Deelnemers beroepsopleidende leerweg

20.000

7.038

140.763

 
 

Deelnemers beroepsbegeleidende leerweg

6.000

4.114

24.684

165.447

Wachtgelden

Vaste component

     

13.977

Bekostiging VMBO-groen

Leerlingen VMBO/VBO

21.800

7.240

157.832

 
 

Leerlingen VMBO/LWOO+PRO

14.300

11.422

163.331

321.163

SBB

Vaste component

     

2.734

Totaal

       

761.219

Bekostigde aantallen studenten in het groen onderwijs tot en met 2020

Onderwijssoort

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

WO

7.500

8.300

9.000

8.700

8.800

8.900

9.100

HBO

9.300

10.000

10.500

10.000

10.000

10.100

10.200

MBO

28.900

27.900

26.000

25.600

25.600

25.300

25.400

VO

34.000

35.300

36.100

35.900

34.900

33.900

32.800

Als gevolg van de geraamde toename van de leerlingen- en studentaantallen in het Groen onderwijs stijgen de kosten voor de jaren 2015 tot en met 2022. Deze problematiek is opgelost door inzet van incidentele meevallers binnen de EZ-begroting en een kasschuif ten laste van latere jaren wanneer de toename van de leerlingen- en studentenaantallen weer afvlakt.

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

Ambitie

% afgestudeerden dat minimaal werkt op niveau van opleiding

76%

71%

72%

70%

71%

85%

Bron: The Research Centre for Education and the Labour Market (ROA)

           

Toelichting

De waarde is een gemiddelde van het cijfer voor niveau 4 van de Beroepsopleidende leerweg (BOL 4) en HBO in het groen onderwijs.

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

Ambitie

Kwaliteitsniveau groen onderwijs

88%

82%

83%

88%

89%

90%

Bron: Inspectie voor het onderwijs

           

Toelichting

De inspectie voor het onderwijs bepaalt periodiek op basis van meerdere gestandaardiseerde criteria welk percentage groene scholen voldoende kwaliteit heeft. Hoe hoger het percentage, hoe meer groene scholen voor Middelbaar Beroepsonderwijs (MBO) en Voorbereidend Middelbaar Beroepsonderwijs (VMBO) gemiddeld genomen een voldoende scoren op kwaliteit. De opgenomen waarden zijn het gemiddelde van VMBO en MBO, in 2014 respectievelijk 86,4% en 91,6%.

Subsidies

School als Kenniscentrum, Kennisverspreiding en innovatie groen onderwijs

Met Groen Kennisnet (GKN), het Ontwikkelcentrum (OC) en het Onderwijsvernieuwingsprogramma (OVP) werkt het Groen onderwijs aan de vraagsturing voor wat betreft de ondersteuningsbehoefte bij de AOC. In 2015 is het vraagsturingsproces ingericht en dit zal in 2016 tot uitvoering worden gebracht. Resultaat van deze aanpak is dat er nu met de Groene Tafel afgestemde werkplannen voor 2016 liggen, die invulling geven aan meer vraaggestuurd werken en aan alternatieve vormen van financiering.

Aanvullende onderwijssubsidies

  • Subsidies toetsing en examinering (CITO);

  • Subsidieregelingen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor onderwijsvernieuwing onder andere: internationale mobiliteit, verhoging van opleidingsniveau, deelname leven lang leren, carrièrepatroon docenten;

  • Subsidies van EZ voor Groene plus lectoraten, Centra voor Innovatief Vakmanschap en Centres of Expertise. Doel is om het beroepsonderwijs te vernieuwen door kenniscirculatie tot stand te brengen binnen de gouden driehoek.

Kengetal

2010

2011

2012

2013

2014

Ambitie

Voortijdig schoolverlaten

4,4%

4,6%

4,3%

3%

2,8%

2,5%

Bron: DUO

           

Toelichting

Het betreft het percentage leerlingen VMBO leerjaar 3 en 4 plus MBO leerlingen dat zonder startkwalificatie (minimaal MBO-2 niveau) het onderwijs verlaat ten opzichte van het totaal aantal VMBO 3–4 plus MBO leerlingen.

Ontwikkeling en Beheer Natuurkwaliteit

Het betreft subsidies voor het ontwikkelen van maatregelen om negatieve gevolgen van verdroging, vermesting en verzuring tegen te gaan. Het levert kennis op voor de implementatie van belangrijke beleidsitems zoals Natura 2000, realiseren van natuurterreinen en leefgebiedplannen. Sinds 1 januari 2014 coördineert de VBNE (Vereniging van bos en natuurterreineigenaren) het OBN.

Educatie

Het betreft subsidies ten behoeve van samenwerkingsovereenkomsten met organisaties (scholen, maatschappelijke organisaties, andere overheden, bedrijven en coalities daarvan) die educatieactiviteiten organiseren. Het kennisprogramma DuurzaamDoor richt zich op het bredere concept duurzaamheid, het organiseren van netwerken en coalities die – met coproductie en cofinanciering met provincies – op lokaal/regionaal niveau duurzaamheidsprojecten organiseren (zie TK, 20 487, nr 41).

Opdrachten

Kennisverspreidingsprojecten

Hiermee zet EZ in op een betere ontsluiting van kennis voor gebruik door ondernemers en maatschappelijke groepen. Kennisverspreidingsprojecten richten zich op thema’s als dierenwelzijn, klimaat en milieu, en multifunctionele landbouw.

Bijdragen aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan Rijksdienst voor Ondernemend Nederland ten behoeve van het educatie-programma DuurzaamDoor.

Interne begrotingsreserve

Stand interne begrotingsreserves per 31 december 2014 (x € 1.000)

 

Interne begrotingsreserve schatkistbankieren Groen Onderwijs

83

EZ staat garant voor het in gebreke blijven van de groene onderwijsinstellingen die gebruik maken van de regeling schatkistbankieren. De premies van instellingen worden jaarlijks via het Ministerie van Financiën aan EZ overgemaakt en in het jaarverslag verwerkt.

18 Natuur en regio

Algemene doelstelling

EZ streeft naar een concurrerende ruimtelijk-economische structuur, een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

Een concurrerende ruimtelijk-economische structuur

Stimuleren en financieren

  • De Minister is systeemverantwoordelijk voor een gezonde ruimtelijke economische structuur en stimuleert en financiert daarbinnen de versterking van de regionale en ruimtelijke uitwerking van het EZ beleid. Hierbij is het van belang om agenda’s van verschillende overheden te verbinden ten einde schaalvoordelen te benutten, overheidsinspanningen te versterken en versnippering tegen te gaan.

Regisseren en financieren

  • De Minister is lidstaatverantwoordelijk en heeft een regisserende rol voor het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO). Binnen EFRO bestaan, behalve de nationale programma’s, ook vier grensoverschrijdende programma’s (INTERREG A – ETS) Dit zijn: Euregio Maas-Rijn, Duitsland-Nederland, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën. De Minister stelt budget beschikbaar in het kader van de nationale cofinanciering voor de landsdelige en de grensoverschrijdende programma’s.

Een veelzijdige natuur en een wederzijdse versterking van ecologie en economie

Stimuleren

  • Om de wederzijdse versterking van ecologie en economie te bevorderen en de maatschappij meer te betrekken bij natuur (Rijksnatuurvisie «Natuurlijk Verder»), stimuleert het rijk acties en initiatieven van bedrijven, natuurorganisaties en andere maatschappelijke actoren. Met behulp van een subsidieregeling worden innovaties op het gebied van groene groei gestimuleerd. In de uitvoeringsagenda natuurvisies wordt verder invulling gegeven aan stimuleringsacties.

Regisseren

  • De Minister van EZ is systeemverantwoordelijk voor het behoud en duurzaam gebruik van de nationale biodiversiteit – mede als natuurlijke hulpbron – en voor de zekerstelling van de aanwezigheid van natuur op lange termijn.

  • De Minister van EZ is tevens medeverantwoordelijk voor het behoud en duurzaam gebruik van de internationale biodiversiteit. Op grond daarvan is de Minister verantwoordelijk voor het stellen van kaders voor de omvang en kwaliteit van natuurgebieden, voor soortenbescherming zowel op het land, in de zee, als ook overzees in Caribisch Nederland en voor Europese en internationale afspraken over de handel in en het gebruik van planten, dieren en natuurlijke grondstoffen zoals bijvoorbeeld tropisch hardhout.

(Doen) Uitvoeren

  • Onderdeel van de decentralisatieafspraken over natuur (Bestuursakkoord Natuur en Natuurpact) is dat provincies binnen de gestelde rijkskaders verantwoordelijk zijn voor het realiseren en beheren van het Natuurnetwerk Nederland en de daarin gelegen N2000 gebieden en, naar aanleiding van het regeerakkoord: herstelbeheer, soortenbeleid binnen en buiten het Natuurnetwerk Nederland en agrarisch natuurbeheer.

Prestatiemeting

Kengetal

2011/2012

2012/2013

2013/2014

Ambitie 2016

Niveau Clusterontwikkeling

4.9

5.2

5.3

5.3

NL positie

15

9

7

7

Bron: The World Competitiveness report, World Economic Forum

       

Toelichting

Het beleid richt zich op het verbinden van de regionale en ruimtelijke aspecten van het EZ-beleid om de concurrentiepositie te versterken. In internationale vergelijking is de mate van clustervorming (specialisatie en samenhang tussen bedrijven, kennisinstellingen, diensten, infrastructuur) in Nederland relatief hoog en er is sprake van een positieve trend.

Percentage niet bedreigde soorten

1995

2006

2014

61,4%

61,2%

61,8%

Bron: CBS

   

Toelichting

Voor een aantal beleidsrelevante soortgroepen in Nederland bestaan Rode Lijsten van bedreigde planten- of diersoorten (onderverdeeld naar de ernst van de bedreiging: gevoelig, kwetsbaar, bedreigd, ernstig bedreigd, verdwenen uit Nederland). Het aantal soorten dat op een Rode Lijst staat is een maat voor de toestand van de Nederlandse biodiversiteit: hoe minder soorten bedreigd zijn, des te beter staat de natuur ervoor en andersom. Tot en met de rijksbegroting 2015 is deze indicator gebaseerd op gegevens van broedvogels, zoogdieren en dagvlinders, en werd deze gepresenteerd als een indexcijfer. Voor deze begroting is de indicator uitgebreid met nog vier soortgroepen: libellen, vaatplanten, amfibieën en reptielen. De indicator wordt de komende jaren verder doorontwikkeld. Voor een betere duiding is nu gekozen voor de weergave van het percentage niet bedreigde soorten. Deze Rode Lijst Indicator geeft het percentage soorten dat NIET op de Rode Lijst staat. Bij een waarde van 100% staan er geen zoogdieren, vogels, reptielen, amfibieën, vlinders, libellen of vaatplanten meer op een Rode Lijst.

Beleidswijzigingen

  • Natuur, de biodiversiteit in het bijzonder, is essentieel voor een gezonde leefomgeving en heeft een grote economische waarde; Het kabinet heeft in het regeerakkoord de ambitie uitgesproken om de Nederlandse natuur verder te versterken door middel van een robuust Natuurnetwerk Nederland, natuur meer te integreren met andere maatschappelijke belangen en meer ruimte en ondersteuning te bieden aan ondernemerschap en initiatieven van burgers en andere private partijen. Om die ambitie waar te kunnen maken zijn nationale, Europese en internationale bestuurlijke en juridische kaders onmisbaar. Het is voor die ambitie ook noodzakelijk om onderhoud te blijven plegen op die kaders. Daarom hecht het Kabinet belang aan een goede aanpak van de fitness check van de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn, aan voortgang in de herziening van het stelsel voor agrarisch natuur- en landschapsbeheer, en aan effectieve implementatie van de nieuwe natuurwet. Deze nieuwe wet geeft invulling aan de decentralisatieafspraken, vereenvoudigt en moderniseert het huidige stelsel en sluit beter aan op het EU- en omgevingsrecht. Met de implementatie wordt ingezet op een zorgvuldige overdracht van bevoegdheden aan de provincies.

  • Dit kabinet heeft op basis van de Rijksnatuurvisie «Natuurlijk Verder» in 2014 een maatschappelijk proces in gang gezet om de wederzijdse versterking van ecologie en economie te bevorderen en de maatschappelijke betrokkenheid bij natuur te versterken. Op basis van de uitvoeringsagenda natuurvisies wordt in 2016 verder invulling gegeven aan stimuleringsacties. Hierover wordt een jaarlijkse rapportage opgesteld.

  • De onder het vorige kabinet in gang gezette decentralisatie naar provincies van de uitvoering van het gebiedsgerichte natuurbeleid wordt in 2016 verder vormgegeven. Tussen Rijk en IPO gemaakte afspraken over decentralisatie en bevoegdheidsverdeling zijn verankerd in de Wet Inrichting Landelijk gebied en de nieuwe Wet Natuurbescherming die naar verwachting in 2016 in werking zal treden.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

VERPLICHTINGEN

392.375

179.346

151.579

139.263

127.688

116.880

116.880

UITGAVEN

337.416

268.059

210.728

178.982

164.383

158.879

158.879

Waarvan juridisch verplicht

   

86%

       
               

Subsidies

75.285

81.820

49.987

35.637

34.180

28.562

28.405

Zuiderzeelijn

5.490

6.315

3.835

       

Cofinanciering EFRO, incl. ETS

44.461

54.432

29.590

31.246

31.657

26.118

25.961

Bijdrage aan ROM’s

5.205

5.337

6.337

1.000

     

Pieken in de Delta

13.391

10.372

6.226

       

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals

1.591

1.481

1.098

802

Beheer Kroondomein

749

772

772

772

772

772

772

Regelingen Natuur (Burgereducatie, RDN, SBL, VNBL)

4.398

3.111

2.129

1.817

1.751

1.672

1.672

Leningen

30.489

28.747

29.175

30.745

30.745

30.745

30.745

Rente en aflossingen voor bestaande leningen (EHS & PNB)

30.489

28.747

29.175

30.745

30.745

30.745

30.745

Opdrachten

33.519

37.350

33.520

36.980

36.617

38.462

38.619

Onderzoeksmiddelen

30

672

460

498

490

490

490

NURG/Maaswerken

9.354

8.015

3.815

2.835

2.840

4.505

4.505

Mainport Rotterdam

7.102

7.269

7.410

7.560

7.701

7.859

8.016

Nationale parken

 

1.000

         

Programma Rijke Waddenzee

1.627

623

623

623

623

623

623

Deltaprogramma

1.424

           

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals

3.647

3.175

4.035

4.452

4.031

4.091

4.091

Natuurvisie

450

4.593

7.220

9.349

9.275

9.360

9.360

Regiekosten regionale functie

968

746

886

1.166

1.166

765

765

Kaderrichtlijn Marine Strategie/Noordzee

315

579

569

623

623

998

998

Natura 2000

441

3.212

2.149

2.149

2.149

2.149

2.149

Monitoring

2.469

2.264

1.672

3.980

3.980

3.980

3.980

Internationale biodiversiteit

41

362

362

362

362

362

362

Caribisch Nederland

980

781

1.137

1.538

1.538

1.538

1.538

Overig

4.671

4.059

3.182

1.845

1.839

1.742

1.742

               

Bijdragen aan medeoverheden

33.599

17.654

22.355

14.192

4.268

2.660

2.660

Uitfinanciering Sterke Regio’s en Nota Ruimte

27.849

8.900

10.664

3.914

1.611

0

0

Programmatische Aanpak Stikstof

5.171

6.097

2.507

2.507

2.507

2.510

2.510

Westerschelde

0

0

7.028

6.117

0

0

0

Caribisch Nederland

579

2.507

2.006

1.504

0

0

0

Decentralisatiemiddelen natuur

0

150

150

150

150

150

150

               

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s

26.604

29.776

25.947

24.885

24.471

24.471

24.471

Staatsbosbeheer

26.604

29.776

25.947

24.885

24.471

24.471

24.471

               

Bijdragen aan (inter)nationale organisaties

785

1.261

1.115

1.075

1.007

1.007

1.007

Diverse contributies

785

1.261

1.115

1.075

1.007

1.007

1.007

               

Bijdragen aan agentschappen

137.135

71.451

48.629

35.468

33.095

32.972

32.972

DLG

75.291

6.173

0

0

0

0

0

Rijksdienst Voor Ondernemend Nederland

52.719

56.085

39.284

26.206

24.135

24.010

24.010

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

9.125

9.193

9.345

9.262

8.960

8.962

8.962

               

ONTVANGSTEN

118.525

121.907

100.957

64.282

51.380

39.061

32.703

Landinrichtingsrente

51.357

42.161

42.161

40.161

37.259

34.940

31.418

Jachtakten

913

1.031

1.031

1.031

1.031

1.031

1.031

Verkoop gronden

58.177

45.000

50.000

20.000

10.000

0

0

Overige

8.078

33.715

7.765

3.090

3.090

3.090

254

Budgetflexibiliteit

Het budget 2016 is voor circa € 182 mln (86%) juridisch verplicht. Dat komt met name door de verplichtingen die rusten op de onderdelen rente en aflossing, cofinanciering EFRO, bijdrage aan ZBO en Agentschappen.

Subsidies: van het voor subsidies beschikbare budget is 96% juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van tot en met 2015 aangegane verplichtingen op subsidieregelingen.

Leningen: Het budget betreft die middelen die nodig zijn voor de betaling van rente en aflossingen van door het Rijk via het Groenfonds aangegane leningen ter realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en is 100% verplicht.

Opdrachten: Van het voor opdrachten beschikbare budget is 51% juridisch verplicht. Het (nog) niet verplichte budget is noodzakelijk voor het nakomen van diverse Europese en internationale verplichtingen en afspraken op het terrein van natuur en biodiversiteit en ten behoeve van de regionale functie. Verder betreft het de uitfinanciering van verplichtingen die tot en met 2015 zijn aangegaan.

Bijdragen aan medeoverheden: Het beschikbare budget betreft de financiering van decentrale overheden voor de uitvoering van diverse programma’s en projecten uit hoofde van wettelijke regeling, bestuursovereenkomst en bestuurlijke afspraken met provincies met betrekking tot de decentralisatie van natuurtaken en is 58% verplicht.

Bijdragen aan ZBO’s/RWT’s: Betreft de financiering van de opdracht 2016 aan SBB en is 100% verplicht.

Bijdragen aan agentschappen: Het budget betreft de financiering van het opdrachtenpakket voor 2016 aan de NVWA en Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), inclusief de kosten van uitvoering van (EU-)subsidie regelingen. Op basis van het offertetraject is het budget voor 2016 100% juridisch verplicht.

Toelichting op de financiële instrumenten

Subsidies

Zuiderzeelijn

Dit betreft uitfinanciering van in voorgaande jaren aangegane subsidieverplichtingen.

Cofinanciering EFRO, inclusief Europese territoriale Samenwerking (ETS)

EZ heeft Rijkscofinanciering beschikbaar voor projecten die worden gefinancierd vanuit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Er is zowel een bedrag beschikbaar voor de vier landsdelige programma’s Noord, Oost, Zuid en West als voor de vier grensoverschrijdende programma’s (ETS) Duitsland-Nederland, Twee Zeeën, Euregio Maas Rijn en Nederland-Vlaanderen. In de programmaperiode 2014–2020 worden de EFRO-middelen ingezet op twee doelen: innovatie en koolstofarme economie. Het MKB is de belangrijkste doelgroep. Daarnaast heeft EZ middelen op de begroting voor de uitvoeringskosten van deze programma’s, waarbij EZ functioneert als opdrachtgever voor de audit- en certificeringsautoriteit.

De regio’s zelf zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van deze programma’s. Hiervoor zijn inmiddels goedgekeurde operationele programma’s ontwikkeld. Nog meer dan in het verleden is hierin aandacht voor focus en resultaat. In de programma’s zijn zowel resultaat- als outputindicatoren opgenomen om het effect van EFRO te kunnen monitoren. De cofinancieringsmiddelen voor EFRO richt EZ op projecten die de regionaal economische dynamiek van de topsectoren versterken. Bezien wordt daarbij in hoeverre het mogelijk is EFRO ook op nationaal niveau te monitoren met vergelijkbare indicatoren voor zowel de landsdelige als de grensoverschrijdende programma’s.

Bijdrage aan Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s)

Deze middelen hebben tot doel de economische krachten in de regio te versterken en te bundelen met sectorale initiatieven vanuit het topsectorbeleid en ander generiek beleid. Met de subsidierelatie worden de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen NOM (Noord), BOM (Brabant), LIOF (Limburg) Oost NV (Oost) en InnovationQuarter (IQ) ondersteund. Verder is voorzien in eventuele ondersteuning van een nog op te richten ROM voor de Noordvleugel en zijn er middelen beschikbaar gesteld voor samenwerking met Zeeland.

De ROM’s spitsen hun activiteiten toe op de topsectorenaanpak in het kader van het bedrijvenbeleid. Binnen die context spelen zij in aanvulling op de eerstelijns advisering aan MKB-ondernemers via het Ondernemersplein een rol in de tweedelijnsadvisering, waarbij zij een goede verbinding leggen tussen regionale en sectorale agenda’s. Taken die daarbinnen passen zijn de advisering aan innovatieve koplopers en het leggen van de verbinding met de TKI’s, ontwikkeling van innovatieprojecten en daaruit voortvloeiende valorisatie-inspanningen. Zij vormen een belangrijke schakel in de keten van onderzoek, innovatie, valorisatie en marktintroductie. Ook zoeken de ROM’s proactief naar bovenregionale samenwerking in een landsdekkende structuur.

Pieken in de Delta

Dit betreft uitfinanciering van in voorgaande jaren aangegane subsidieverplichtingen.

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals

Als onderdeel van een Green Deal met het Platform Biodiversiteit, Ecosystemen en Economie (BEE) voert het ministerie een subsidieregeling uit voor innovatieve projecten van ondernemers, gericht op het zorgvuldiger omgaan met biodiversiteit en natuurlijke hulpbronnen. Zie verder toelichting onder «Opdrachten».

Beheer Kroondomein

Kroondomein Het Loo is een landgoed van circa 10.400 hectare en bestaat uit twee deelgebieden: de Staatsdomeinen bij Het Loo (afdeling Hoog Soeren en afdeling Paleispark, circa 3.650 hectare) en het eigenlijke Kroondomein (circa 6.750 hectare). Het Kroondomein is al meer dan 300 jaar verbonden met het Huis Oranje-Nassau. Het beheer van het Kroondomein wordt namens de Kroon uitgevoerd door de rentmeester. Voor het gehele Kroondomein bestaat eenheid van beheer.

Bij de Staatsdomeinen bij Het Loo zijn de baten en lasten voor rekening van de Staat. De baten en lasten van het eigenlijke Kroondomein zijn voor rekening van de Kroondrager. De Kroondrager is economisch eigenaar van het eigenlijke Kroondomein en heeft hierop het vruchtgebruik en gebruikersrechten. Het bloot eigendom berust bij de Staat.

Het Rijk verstrekt jaarlijks een subsidie van circa € 770.000,- aan de Kroondrager, als privaatrechtelijk vruchtgebruiker van het eigenlijke Kroondomein, voor beheers- en inrichtingsmaatregelen van Kroondomein Het Loo. De Kroondrager kan, net als iedere andere private exploitant van bos- en natuurterreinen, onder dezelfde voorwaarden gebruikmaken van de betreffende subsidieregelingen. De subsidie betreft derhalve geen uitgaaf die samenhangt met de uitoefening van het koningschap. Op de subsidie zijn de voorwaarden van de provinciale subsidieverordeningen Natuur- en Landschapsbeheer en Kwaliteitsimpuls Natuur en Landschap van toepassing.

Regelingen Natuur

Burgereducatie: Er wordt een subsidie van € 1,0 mln verleend aan het Instituut voor Natuureducatie en duurzaamheid (IVN) ten behoeve van ondersteuning van de educatie- en communicatiefunctie in de Nationale Parken.

Uitfinanciering:

Voor het overige betreft het hier de uitfinanciering van de subsidieregelingen:

  • Stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden (SBL);

  • Regeling draagvlak natuur (RDN);

  • Tijdelijke regeling Particulier Natuurbeheer (TRPN).

Leningen

Rente en aflossingen voor bestaande leningen (EHS & PNB)

Ten behoeve van realisatie (verwerving en doorlevering van gronden) van de EHS zijn in het verleden verschillende leningen verstrekt met tussenkomst van het Groenfonds. Het Rijk gaat als gevolg van de decentralisatie van het natuurbeleid naar de provincies geen nieuwe leningen meer aan ten behoeve van Natuur. EZ draagt zorg voor (af)betaling van rente en aflossingen van bestaande leningen.

Opdrachten

Onderzoeksmiddelen

Op basis van de politiek-bestuurlijke context en aansluitend op de regionale functie van EZ worden op vijf prioritaire beleidsthema’s middelen aangewend voor beantwoording van strategische vraagstukken en kennisvragen. Hieronder valt bijvoorbeeld onderzoek ter ondersteuning van het EZ-beleid en de uitwerking daarvan in regionale en ruimtelijke aspecten ter versterking van de concurrentiepositie van Nederland. Ten aanzien van deze middelen is verder sprake van een blijvende focus op: mainports, brainports en greenports; Europa in de regio (grensoverschrijdend); wederzijdse versterking van economie en ecologie; economie van stedelijke clusters en agglomeraties en ruimte en water voor EZ-doelen.

NURG/Maaswerken

In het kader van de Nadere Uitwerking Rivierengebied (NURG) werken I&M en EZ gezamenlijk aan projecten ter verbetering van de hoogwaterveiligheid en ontwikkeling van natuur in rivierengebieden. Er worden rivier verruimende maatregelen uitgevoerd om de veiligheid in het rivierengebied te vergroten. I&M en EZ hebben verder afgesproken om 6.687 hectare nieuwe natuur te realiseren in de uiterwaarden van de Rijntakken en de bedijkte Maas. De projecten met een taakstelling voor waterstandsverlaging uit de Planologische Kernbeslissing (PKB) Ruimte voor de Rivier worden met voorrang gerealiseerd, de overige daarna.

Project Mainport Rotterdam

De ontwikkeling van de Mainport Rotterdam kent met het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR) een dubbeldoelstelling van zowel de versterking van de economische positie van de Mainport Rotterdam als de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving in Rijnmond. Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR) 750 is één van de drie deelprojecten die voortvloeien uit de planologische kernbeslissing «PKB-plus: Project Mainportontwikkeling Rotterdam Deel 4» van 26 september 2003. Dit deelproject behelst de ontwikkeling van 750 hectare nieuwe natuur- en recreatiegebieden in de Rotterdamse regio. De provincie Zuid-Holland is coördinerend opdrachtnemer en één van de uitvoerende partijen.

Nationale Parken

In 2015 is, naar aanleiding van een amendement, het Programma Nationale Parken gestart. De belangrijkste opgave voor het programma is om een nieuwe standaard voor Nationale Parken in Nederland te ontwikkelen, die betekenis moet geven aan een aantal (natuur)gebieden in Nederland als «places to be», en deze in een aantal te selecteren gebieden te implementeren. Dat betekent dat deze gebieden zich zowel vanuit het perspectief van natuur en landschap, als vanuit recreatief-toeristisch en bedrijfsmatig perspectief internationaal moeten onderscheiden, waarbij het (natuurlijke) karakter en de waarden van deze gebieden leidend zijn. Dit betekent dat geïnvesteerd moet worden in een grotere kwaliteit, uitstraling en toegankelijkheid van deze gebieden voor de binnen- en buitenlandse toerist. Branding, governance en het ontwikkelen van nieuwe verdienmodellen zijn daarbij sleutelbegrippen.

Programma Rijke Waddenzee

Het Ministerie van EZ is verantwoordelijk voor de trilaterale samenwerking tussen Denemarken, Duitsland en Nederland voor de Waddenzee en is tevens de siteholder (voor Nederland) van dit internationale UNESCO Werelderfgoedgebied. De Nederlandse delegatie bestaat uit vertegenwoordigers van het Rijk (EZ en I&M), de waddenprovincies en -gemeenten. Tot en met 2018 is Nederland voorzitter van deze trilaterale samenwerking. Een belangrijk speerpunt van de Nederlandse inzet is om een Wadden Foundation op te richten om het werelderfgoed op een duurzame en toonaangevende manier (inter)nationaal te promoten met inzet van bedrijfsleven en overheden.

Het Programma naar een Rijke Waddenzee (PRW) is een uitvoeringsprogramma dat loopt tot en met 2018. Het is een programma dat lopende en nieuwe initiatieven voor natuurherstel en duurzaam gebruik in de Waddenzee met elkaar verbindt, nieuwe samenwerkingsverbanden vorm kan geven en begeleidt en nieuwe projecten voor natuurherstel in combinatie met een duurzaam gebruik van de Waddenzee initieert. PRW voert daarnaast het secretariaat van de Beheerraad en de Samenwerkingsagenda beheer Waddenzee.

PRW is een gezamenlijk programma van Rijk (EZ en I&M), provincies en natuurorganisaties (verenigd in de Coalitie Wadden Natuurlijk). Vanuit een gedeelde verantwoordelijkheid voor natuurherstel en duurzaam gebruik in de Waddenzee leveren de Waddenprovincies en I&M gezamenlijk een vergelijkbare bijdrage aan het programma.

Het Programma naar een Rijke Waddenzee komt voort uit het Convenant transitie mosselsector en natuurherstel Waddenzee. In 2016 zal specifiek aandacht worden besteed aan de ontwikkeling en uitvoering van de visstrategie en internationale «Fly Way» voor vogels in het waddengebied.

Programma Natuurlijk Ondernemen en Green Deals

Het kabinet is in 2012 het programma Natuurlijk Ondernemen gestart, een innovatieprogramma gericht op ondernemers die (willen) bijdragen aan behoud en ontwikkeling van natuur en biodiversiteit door uit eigen belang te investeren in het (ontzien van) natuurlijk kapitaal. De Green Deals geven invulling aan het programma evenals het programma «The Economics of Ecosystems and Biodiversity» (TEEB). Het TEEB programma komt voort uit de eerder gedane studies en geeft inzicht in de waarde van natuur bij besluitvormingstrajecten voor zowel bedrijven als overheden. In 2016 blijft EZ inzetten op praktische afspraken met bedrijfsleven, kennisinstellingen en andere overheden. De nieuwe afspraken zijn erop gericht om opgedane handelingsperspectieven doorwerking te geven in sectoren en zo opschaling te bewerkstelligen. Het verder verduurzamen van agroketens en het beheer van bossen zal dit jaar extra aandacht krijgen.

Natuurvisie

Om veranderingen verder op gang te helpen en te faciliteren wordt, conform de maatschappelijke uitvoeringsagenda van de rijksnatuurvisie «Natuurlijk Verder», extra ingezet op stimulering van:

  • groen ondernemerschap (waaronder «ontwikkelen en bouwen voor natuur»);

  • natuurinclusieve landbouw;

  • gebiedsgerichte natuurontwikkeling;

  • groener wonen en werken.

De middelen die hiervoor ingezet worden richten zich overwegend op het verder brengen van maatschappelijke initiatieven (via verkenningen, pilot-ontwikkeling, onderzoek en procesondersteuning).

Regiekosten regionale functie

Deze reservering is bedoeld om de regioambassadeurs van EZ te ondersteunen in de contact- en netwerkfunctie die ze voor EZ in de regio vervullen. De regioambassadeurs signaleren, verbinden en interveniëren ten einde de implementatie van EZ-beleid in de regio te bevorderen en versnellen. Daarbij participeren zij in activiteiten in de regio die tot doel hebben de regionale agenda’s te verbinden met de EZ-agenda.

Kaderrichtlijn Mariene Strategie/ Noordzee

Deel I van de EU-Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) beschrijft de huidige toestand van het mariene systeem, de gewenste toestand in 2020 en de daarbij behorende doelen en indicatoren. In 2014 is een monitoringsprogramma vastgesteld (Deel 2 KRM). Het KRM programma van maatregelen (KRM Deel 3) is onderdeel van het Nationaal Waterplan 2016–2021. Het Nationaal Waterplan en het KRM programma van Maatregelen zullen waarschijnlijk eind 2015 in de ministerraad worden vastgesteld. EZ draagt samen met RWS bij aan het Informatiehuis Marien, een gemeenschappelijk initiatief van I&M en EZ om alle mariene informatie en onderzoeksgegevens over de Noordzee op één plek toegankelijk te maken voor belangstellenden, overheden en professionals. Tevens heeft het Informatiehuis Marien een coördinerende rol in de uitvoering van het KRM-monitoringsprogramma toebedeeld gekregen, waar EZ ook aan bijdraagt.

Natura 2000

Natura 2000 heeft tot doel Europees belangrijke natuurwaarden te beschermen. Dit gebeurt door middel van het aanwijzen van gebieden en het gericht beheer van deze gebieden. De aanwijzing van de gebieden is de verantwoordelijkheid van EZ evenals het opstellen van een kwart van de beheerplannen voor de 160 Natura 2000- gebieden. EZ is tevens verantwoordelijk voor rapportage aan de Europese Commissie betreffende de «staat van instandhouding».

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2016

Streefwaarde

Planning

Bron

Aantal definitief aangewezen Natura 2000 gebieden

34

2010

160

160

2016

EZ

Aantal definitief vastgestelde EZ- beheerplannen

0

2010

40

40

2016

EZ

Toelichting

  • In Nederland worden in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn ruim 160 gebieden aangewezen. Besluitvorming over de aanwijzingen van de meeste gebieden heeft in 2013 en 2014 plaatsgevonden. Het streven is om alle aanwijzingen in 2016 definitief te maken.

  • Voor elk N2000 gebied dient een beheerplan te worden vastgesteld. EZ is voortouwnemer bij het opstellen van 40 beheerplannen in 2016.

Monitoring

Het verzamelen van gegevens over planten, dieren en habitats (monitoring) is nodig voor het volgen van internationale natuurdoelen en het opstellen van de internationale rapportages op het gebied van natuur- en biodiversiteit (waaronder de EU-richtlijnen, CBD, Verdrag van Bern, Bonn, Waddenverdrag). Deze worden vooral via het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) verzameld. In aanvulling hierop leveren de provincies informatie over habitattypen en in toenemende mate over natuurkwaliteit. Het CBS zorgt voor de statistische bewerking van deze natuurgegevens tot trends, omvang populaties en verspreidingsbeelden. De gegevens worden toegankelijk gemaakt voor derden via de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF). EZ is medefinancier van het onderhoud en de exploitatie van deze databank.

Internationale biodiversiteit

Dit budget wordt onder meer gebruikt voor de uitvoering van acties die zijn afgesproken in het kader van internationale verdragen, zoals de Conventie inzake Biologische Diversiteit (CBD), IPBES, CITES, CMS, Ramsar en IWC, en in 2016 in het bijzonder voor internationale bijeenkomsten die in het kader van het Nederlands EU-voorzitterschap nodig worden geacht.

Caribisch Nederland

Op grond van de Wet grondslagen natuurbeheer en bescherming BES is EZ verantwoordelijk voor de implementatie van internationale verdragen (CBD, Cartagena/ SPAW protocol, CITES, CMS, IAC en Ramsar) in Caribisch Nederland (Bonaire, Saba en Sint Eustatius). Uitvoering betreft een wettelijke verplichting gericht op onder meer de ontwikkeling van een natuurbeleidsplan, monitoring, rapportage, onderzoek & educatie, toezicht, handhaving en vergunningverlening. Het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland richt zich op bescherming van kwetsbare soorten en gebieden (koraalriffen), afspraken met landen in de regio en de balans tussen biodiversiteit, recreatief gebruik en toerisme.

Overig

Dit begrotingsinstrument bevat onder andere de middelen voor kosten voor «in beslag genomen goederen» (IBG), twee kleine opdrachten in het kader van soortenbeleid (hamsterbeheer en beheer genenbank) en voor de Leerstoel agrarisch natuurbeheer.

Bijdragen aan medeoverheden

Uitfinanciering Sterke Regio’s en Nota Ruimte

Deze middelen hebben betrekking op de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen in het kader van het oplossen van knelpunten en benutten van gebiedsgerichte kansen gericht op versterking van het Nederlandse vestigingsklimaat en gebiedsprojecten die een bijdrage hebben gekregen uit het Nota Ruimte-budget van EZ. Het Nota Ruimte-budget voor Brainport Avenue Eindhoven (€ 4,75 mln) wordt in 2016 gedecentraliseerd.

Programmatische Aanpak Stikstof (PAS)

Nederland zet de Programmatische Aanpak Stikstof in voor het realiseren van de Natura 2000-doelen, terwijl tegelijkertijd economische ontwikkeling mogelijk wordt gemaakt. Het Programma Aanpak Stikstof is op 1 juli 2015 in werking getreden. De beschikbare middelen worden onder andere ingezet voor het meten van effecten van het PAS op de stikstof en ammoniakconcentraties, kosten voor herzieningen van het plan als gevolg van monitoring en bijsturing, en het beheer van het rekeninstrument Aerius.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Streefwaarde

Planning

Bron

% stikstofgevoelige N2000 gebieden waar PAS ontwikkelingsruimte creëert

0

2015

> 95%

2016

Aerius (PBL)

Toelichting

Tot inwerkingtreding van het Programma Aanpak Stikstof 2015–2021 per 1 juli 2015 worden bij 117 gebieden slechts moeizaam vergunningen verleend vanwege onduidelijkheid over de stikstofproblematiek. Deze gebieden vormen samen de populatie van gebieden (100%), waarvan het percentage wordt bepaald van gebieden die ontwikkelingsruimte krijgen via het Programma per 1 juli 2015.

Westerschelde

Sinds 2006 wordt het Natuurherstel Programma Westerschelde (NPW) uitgevoerd. Door middel van diverse projecten, waaronder de Hedwigepolder, wordt minimaal 600 hectare nieuwe estuariene natuur gecreëerd. De planvorming is nagenoeg afgerond en het Rijk stelt de middelen beschikbaar aan de provincie Zeeland die de diverse projecten uitvoert.

Caribisch Nederland

De ontwikkeling van natuur, landbouw en visserij krijgt in 2016 meer geïntegreerde aandacht in het licht van het beleid gericht op versterking van de economische situatie op de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba. De ontwikkeling van de landbouw en de visserij biedt kansen voor werkgelegenheid en het verbeteren van de zelfvoorziening in voedsel. De eilanden zijn hiervoor zelf verantwoordelijk. EZ zal hierbij ondersteuning bieden indien de eilandelijke overheden dat wensen.

Op grond van de Wet grondslagen natuurbeheer en bescherming BES is EZ verantwoordelijk voor de implementatie van Internationale verdragen (CBD, Cartagena/ SPAW protocol, CITES, CMS, IAC en Ramsar) in Caribisch Nederland. Uitvoering is gericht op onder meer de uitvoering van het Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland, daarin staan doelen op het gebied van monitoring, rapportage, onderzoek & educatie, toezicht, handhaving en vergunningverlening. Het natuurbeleidsplan Caribisch Nederland richt zich op duurzaam gebruik van biodiversiteit als economische bron, bescherming van kwetsbare soorten en gebieden (koraalriffen), en afspraken met landen in de regio hieromtrent.

Bijdrage ZBO’s/RWT’s:

Staatsbosbeheer

Het betreft een bijdrage aan de organisatiekosten van SBB en voor aanvullende opdrachten en projecten zoals het beheer van rijksmonumenten.

Bijdragen aan agentschappen:

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

De bijdrage is onder meer voor de uitvoering van taken voor het versterken van de ecologie, het versterken van de relatie van de ecologie met de economie, uitvoering van de natuurwetgeving, uitvoering van CITES, de uitvoering van agrarisch natuurbeheer en activiteiten voor de omslag naar een collectief agrarisch natuurbeheer.

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

Met de handhaving op de Flora- en Faunawet, Natuurbeschermingswet 1998, FLEGT en CITES-regelgeving, levert de NVWA ook een bijdrage aan het tegengaan van illegale handel en bezit van bedreigde dier- en plantensoorten en producten daarvan, tegengaan van illegale handel in hout(producten) en toezien op rechtmatig gebruik van natuursubsidies. De NVWA opereert in een handhavingsketen van partijen zoals Douane, Politie, OM, Staatsbosbeheer, Kustwacht, RVO.nl en omgevingsdiensten.

Toelichting op de ontvangsten

Landinrichtingsrente

Tot aan de start van het ILG in 2007 werd wettelijke landinrichting uitgevoerd op basis van de Landinrichtingswet. Op grond van deze wet schiet het Rijk de kosten van een landinrichting voor en worden de kosten daarna door de gezamenlijke eigenaren terugbetaald. Dit gebeurt in 26 jaar door middel van de landinrichtingsrente. Op dit moment zijn er nog diverse projecten op basis van de Landinrichtingswet in uitvoering. Op basis hiervan wordt voorzien dat het Rijk nog circa 30 jaar landinrichtingsrente zal ontvangen.

Verkoop gronden

Op grond van het regeerakkoord uit 2010 is sprake van een inkomstentaakstelling uit de verkoop van gronden van ZBO’s (Bureau Beheer Landbouwgronden en Staatsbosbeheer), of via overige inkomstenbronnen.

Budgettair belang fiscale maatregelen

Naast onderstaande regelingen neemt ook de Natuurschoonwet een belangrijke plaats in. Deze Nederlandse wet biedt fiscale voordelen aan eigenaars van landgoederen.

Bedragen x € 1 mln
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Vrijstelling landinrichting

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden

8

4

         

Bosbouwvrijstelling

1

1

1

1

1

1

1

Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer

7

6

6

6

6

6

6

Vrijstelling bos- en natuurterreinen forfaitaire rendement

6

6

7

7

7

7

7

Vrijstelling natuurgrond

3

3

4

4

4

4

4

Een toelichting op de fiscale instrumenten is opgenomen in de internetbijlage 12 bij de Miljoenennota (Toelichting op de belastinguitgaven).

19 Toekomstfonds

Algemene Doelstelling

Versterken van de innovatieve kracht van Nederland door het beschikbaar stellen van financiering voor innovatief en snelgroeiend MKB en voor fundamenteel en toegepast onderzoek en het behouden van vermogen voor toekomstige generaties.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van Economische Zaken is rijksbreed verantwoordelijk voor versterking van het innovatievermogen, in het bijzonder gericht op het bedrijfsleven en verantwoordelijk voor het scheppen van randvoorwaarden voor een excellent ondernemingsklimaat.

De Minister van EZ en de bewindslieden van OCW coördineren en borgen de publieke kennisinfrastructuur voor toegepast en fundamenteel onderzoek.

Vanuit deze verantwoordelijkheden heeft de Minister een financierende en faciliterende rol, samenhangend met de stimulerende, regisserende en faciliterende rollen zoals vermeld in de artikelen 12 en 13 van deze begroting:

Financieren/faciliteren

  • Het mede-financieren van investeringen in R&D en innovatie.

  • Het faciliteren van toegang tot en financieren van (risico)kapitaal voor bedrijven.

  • Het mede-financieren van Europese en internationale samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie.

Beleidswijzigingen

Toekomstfonds

Het Toekomstfonds heeft een startkapitaal van € 200 mln en wordt gevoed door mogelijke meevallers in de gasbaten. Ook de begrotingsmiddelen voor het Innovatiefonds MKB+ en de participatie van het Rijk in de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen (ROM’s) zijn in het Toekomstfonds ondergebracht.

Voor behoud van vermogen wordt vanaf 2018 een buffer opgebouwd van € 50 mln voor de niet renderende investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek. De middelen voor deze buffer van € 5 mln per jaar vanaf 2018 gedurende tien jaar zijn beschikbaar op een aanvullende post van de Rijksbegroting. Het betreft de middelen die in het Regeerakkoord beschikbaar zijn gesteld voor fundamenteel onderzoek (maatregel D 32).

In 2017 zal worden onderzocht of de voedingssystematiek en governancestructuur van het Toekomstfonds goed functioneren. In 2020 volgt een evaluatie van de werking van het gehele fonds.

Vroegefasefinanciering

Met ingang van 2 juli 2015 is de regeling voor Vroegefasefinanciering (VFF) enigszins aangepast. In navolging tot de aanvragen van academische starters wordt ook over de VFF-aanvragen van MKB-ondernemers en innovatieve starters voortaan geadviseerd door een adviescommissie met inhoudelijke deskundigen. Tevens is de samenwerking met het eco-systeem verstevigd door de opzet van regionale teams die samenwerken op gebied van voorlichting en screening en scouting van ondernemers die van VFF gebruik willen maken.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

VERPLICHTINGEN

 

336.529

158.184

71.247

73.778

67.765

75.266

UITGAVEN

 

238.020

164.741

121.978

128.827

110.168

122.315

Waarvan juridisch verplicht (percentage)

   

59%

       
               

Leningen

 

232.176

159.418

116.655

123.504

104.845

116.992

I MKB-FINANCIERING

             

Volledig revolverend

             

Dutch Venture Initiative/Fund of Funds

 

32.400

36.700

32.600

26.392

23.392

24.392

Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen

 

42.000

         
               

Gedeeltelijk revolverend

             

Innovatiekrediet

 

76.340

41.025

52.024

46.718

38.864

49.210

Risicokapitaal (seed capital)

 

18.567

20.079

20.417

28.278

26.474

27.275

Vroege fasefinanciering

 

12.869

11.614

11.614

22.116

16.115

16.115

               

II INVESTERINGEN IN FUNDAMENTEEL EN TOEGEPAST ONDERZOEK

Met vermogensbehoud

 

50.000

50.000

       
               

III Staatsobligaties Toekomstfonds

             
               

Subsidies

             

IV Reëel rendement voor onderzoek

             
               

Bijdragen Agentschappen

 

5.844

5.323

5.323

5.323

5.323

5.323

Bijdrage Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

 

5.844

5.323

5.323

5.323

5.323

5.323

               

ONTVANGSTEN

 

63.188

32.088

33.388

40.588

42.588

47.600

MKB-FINANCIERING BESTAND INSTRUMENTARIUM

             

Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen

 

42.000

         

Fund of Funds (DVI I/Business Angels)

     

100

800

2.800

7.800

Innovatiekredieten

 

18.788

25.388

25.288

30.688

31.188

30.400

Seed

 

2.400

6.700

8.000

9.100

8.600

9.400

               

MKB-FINANCIERING INCIDENTELE MIDDELEN

             

Ontvangsten DVI II

             
               

Ontvangsten fundamenteel en toegepast onderzoek

             
               

Renteontvangsten Toekomstfonds

             

Het Innovatiefonds werd in het verleden geraamd en verantwoord op artikel 12. Met de nota van wijziging op de Ontwerpbegroting 2015 is het Innovatiefonds onderdeel geworden van het Toekomstfonds op artikel 19. Hieronder zijn de realisatiegegevens van het Innovatiefonds in de periode 2012 tot en met 2014 weergegeven.

Bedragen x € 1.000
 

2012

2013

2014

VERPLICHTINGEN

168.892

83.841

103.106

UITGAVEN

39.646

99.539

72.107

       

Leningen

     

I MKB-FINANCIERING

     

Volledig revolverend

 

34.073

15.395

       

Gedeeltelijk revolverend

39.646

65.466

56.712

       

II INVESTERINGEN IN FUNDAMENTEEL EN TOEGEPAST ONDERZOEK

Met vermogensbehoud

     
       

ONTVANGSTEN

43.351

35.916

14.996

Budgetflexibiliteit

Leningen: Het budget in 2016 is voor 57% juridisch verplicht. Het budget voor fundamenteel en toegepast onderzoek (€ 50 mln) is nog niet juridisch verplicht. Het betreft 31% van het budget voor leningen. De juridische verplichting zal naar verwachting in 2016 plaatsvinden.

Bijdragen aan agentschappen: Het budget betreft de financiering van het opdrachtenpakket 2016 aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en is 100% juridisch verplicht.

Toelichting op de financiële instrumenten

Leningen

Binnen de structuur van het in 2014 gevormde Toekomstfonds (TK, 34 000-XIII-5), bestaat het Innovatiefonds MKB+ uit het volledig revolverende instrumenten (het Dutch Venture Initiative (DVI) en de Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen) en gedeeltelijk revolverende instrumenten (Innovatiekrediet, de Seed capital-regeling (risicokapitaal), en de regeling Vroegefasefinanciering).

MKB-financiering: volledig revolverend

  • Het Dutch Venture Initiative stelt risico-kapitaal beschikbaar voor doorgroei van het innovatieve MKB. Het DVI-1 wordt samen met het Europees Investeringsfonds (EIF) en het participatiefonds PPM Oost uitgevoerd. Naast de € 130 mln bijdrage vanuit het Rijk dragen het EIF € 67,5 mln en de BOM € 5 mln bij, waarmee in totaal een investeringsfonds van € 202,5 mln actief is. Hiermee wordt geïnvesteerd in private investeringsfondsen die zich richten op innovatief en snel groeiend MKB. Private investeerders, als niet institutionele investeerders, spelen ook een belangrijke rol in de toegang van het MKB tot risicokapitaalfinanciering. Naast deze middelen is met het Aanvullend Actieplan MKB-financiering nog eens € 100 mln extra beschikbaar gesteld in 2014 voor het DVI-2 voor investeringen in participatiemaatschappijen en private investeerders. De inzet van het kabinet is geslaagd, om evenals bij de eerste investering in DVI, het Europees Investeringsfonds/EIF weer mee te laten investeren. De bijdrage vanuit het EIF zal nu € 100 mln zijn.

  • Naast het DVI worden de eventuele participaties in de ROM’s onder de revolverende investeringen verantwoord.

MKB-financiering: gedeeltelijk revolverend

  • Het Innovatiekrediet vergemakkelijkt de toegang tot vreemd vermogen voor het innovatieve MKB en het grootbedrijf. De verhoging van de Innovatiekredietbijdrage is eind 2014 permanent verhoogd van 35% naar maximaal 50% voor MKB-samenwerkingsprojecten en het maximum subsidiebedrag is verhoogd van € 5 mln naar € 10 mln om bedrijven ruimere mogelijkheden te bieden bij de financiering van innovatieprojecten.

  • De Seed capital-regeling (risico-kapitaal) ondersteunt starters in high tech en creatieve sectoren bij het verwerven van risico-kapitaal.

  • De nieuwe regeling Vroege Fase Financiering is onderdeel van het Innovatiefonds MKB+. Het biedt financiering -in de vorm van een geldlening- voor academische starters, voor innovatieve starters en kleine bedrijven in een vroege ontwikkelingsfase: van validatie en onderbouwing van een business case, van idee naar concept. Hierdoor wordt ook de toegang tot vervolgfinanciering gefaciliteerd. Dit initiatief wordt door RVO en de Stichting Technische Wetenschappen (STW) uitgevoerd.

Bovengenoemde instrumenten versterken en stimuleren private vermogensverschaffers om innovatieprojecten van bedrijven te financieren en voorzien in de behoefte van bedrijven voor een betere toegang tot risicokapitaal voor innovatie.

De instrumenten voor MKB-financiering hebben een revolverend karakter, waarbij naar verwachting gemiddeld 60–80% van de investeringen wordt terugbetaald. Opbrengsten van succesvolle innovaties vloeien zo terug in het Toekomstfonds, zodat ze weer opnieuw kunnen worden ingezet. Het fonds is daarmee additioneel aan de markt: de overheid neemt het grootste risico, waardoor private investeerders kunnen mee-investeren in innovatieve ondernemingen. De overheid deelt echter mee in de opbrengsten van geslaagde innovaties, waardoor deze middelen opnieuw kunnen worden ingezet voor het vergroten van het beschikbare risicokapitaal voor innovatieve bedrijven.

Indicator

Referentiewaarde

Peildatum

Raming 2016

Bron

Aantal bedrijven dat Innovatiekrediet gebruikt

42

2014

>30

RVO

Omvang private R&D-uitgaven ondersteund met een Innovatiekrediet (x € 1 mln)

123

2014

>120

RVO

Aantal participaties via SEED en Fund of Funds

32

2014

45

RVO/EIF

Omvang gestimuleerd risicokapitaal voor innovatieve bedrijven door SEED en Dutch Venture Initiative/Fund of Funds (x € 1 mln)

257

2014

390

RVO/EIF

Aantal ondernemers dat Vroege Fase Financiering gebruikt

>30

RVO/STW

Toelichting

EZ hanteert voor de innovatiekredieten een indicator die aangeeft hoeveel private R&D-uitgaven worden ondersteund met het innovatiekrediet. De streefwaarde voor 2016 (> € 120 mln) is vastgesteld op basis van het beschikbare verplichtingenbedrag voor innovatiekredieten in 2016 (€ 60 mln) en het feit dat EZ maximaal 50% van de subsidiabele innovatieprojectkosten financiert. De verwachting is dat hiermee in 2016 ongeveer 37 bedrijven kunnen starten met hun innovatieprojecten.

Voor het stimuleren van de risicokapitaalmarkt via de SEED-capitalregeling en het DVI is een relevante indicator hoeveel participaties de overheid genomen heeft via private risicokapitaalfondsen. Daarnaast wordt een indicator gehanteerd die aangeeft hoeveel risicokapitaal in totaal (private en overheidsbijdrage) beschikbaar komt voor innovatieve ondernemingen. De streefwaarde voor 2016 is minimaal € 390 mln.

De streefwaarde voor het aantal ondernemers dat Vroegefasefinanciering gebruikt, is gebaseerd op het beschikbaar budget en een maximale leningsomvang van de ondernemer. Naar verwachting kan aan circa 36 ondernemers Vroegefasefinanciering verstrekt worden.

Investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek (met vermogensbehoud)

Vanuit het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds wordt geïnvesteerd in nieuwe onderzoeksfaciliteiten en upgrading van bestaande. De behoefte aan investeringen in hoogwaardige onderzoeksfaciliteiten in Nederland betreft vooral toegepaste onderzoeksinstellingen en HBO-instellingen. De onderzoeksfaciliteiten kunnen worden benut voor fundamenteel en toepassingsgericht (toegepast- en praktijkgericht) onderzoek.

Daarnaast wordt vanuit het onderzoeksdeel geïnvesteerd in specifieke thema’s.

De investeringen uit het toekomstfonds versterken het innovatievermogen van Nederland en bieden perspectief op nieuwe producten, diensten en maatschappelijke innovaties.

Van de € 100 mln startkapitaal wordt in 2015 € 80 miljoen in gelijke delen beschikbaar gesteld op onderzoeksfaciliteiten respectievelijk op de thema’s Smart Industry, Proof of Concept en Thematische Technology Transfer. De toedeling van de resterende € 20 mln vindt in een volgende tranche plaats, waarbij ook rekening gehouden kan worden met de ervaringen van het Toekomstfonds.

Indicator

Streefwaarde

Planning

Bron

Verstrekte leningen onderzoeksinfrastructuur

40 mln

2016

RVO

Uitgelokte investeringen in onderzoeksinfrastructuur

> 40 mln

2016

RVO

Toelichting

Vanuit het onderzoeksdeel van het Toekomstfonds wordt geïnvesteerd in onderzoeksinfrastructuur waarbij de mate waarin leningen passend binnen de criteria verstrekt kunnen worden een indicatie is van de bijdrage van de regeling aan het op peil houden van de publieke kennisinfrastructuur. Het streven is dat dit minimaal een gelijk volume aan uitgelokte investeringen met zich meebrengt.

Na verdere uitwerking van de andere onderdelen van het onderzoeksdeel Toekomstfonds worden hiervoor aanvullende indicatoren opgenomen.

Investeringen in fundamenteel en toegepast onderzoek (zonder vermogensbehoud)

De reële rendementen uit het Toekomstfonds worden ingezet voor fundamenteel en toegepast onderzoek (waaronder ook Europese co-financiering) zonder de voorwaarde van vermogensbehoud. Vooralsnog worden dergelijke rendementen niet geraamd, zodat er voor deze uitgavencategorie geen raming is opgenomen.

Procedure staatsobligaties

Het Toekomstfonds wordt gevoed met mogelijke meevallers in de gasbaten vanaf 2014. Er is sprake van meevallers wanneer de gerealiseerde gasbaten in een bepaald jaar hoger zijn dan de gasbaten zoals die geraamd zijn in de onderstaande tabel5. De motie Pechtold c.s. (Kamerstukken II, 2013/14, 27 406, nr. 210) vraagt om het inzetten van de gasbaten met vermogensbehoud. Daarom worden de meevallers in de gasbaten belegd in Nederlandse staatsobligaties. Voor een nadere beschrijving van de procedure voor het beleggen in staatsobligaties wordt verwezen naar de nota van wijziging op de ontwerpbegroting 2015 (TK, 34 000 – XIII, nr. 11).

Toelichting ijklijn gasbaten

Het Toekomstfonds wordt mede gevoed met eventuele meevallers uit de aardgasbaten. Er is sprake van meevallers wanneer de gerealiseerde aardgasbaten in een bepaald jaar hoger zijn dan de aardgasbaten zoals die voor dat betreffende jaar geraamd zijn in de Miljoenennota 2015. Deze raming wordt herijkt als er beleidsmatige aanpassingen van de gasproductie plaatsvinden (Kamerstukken II, 2014/15, 34 000 XIII, nr.5).

Bij Voorjaarsnota 2015 is de raming herijkt naar aanleiding van de naar beneden bijstellen van de gasproductie in Groningen (Kamerstukken II, 2014/15, 33 529 XIII, nr. 91).

Bedragen x € 1 mln
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Raming aardgasbaten Miljoenennota 2015

10.750

9.100

8.900

8.550

8.350

8.200

 

Bijstelling n.a.v. beleidsmatige aanpassingen (volume-effect) bij Voorjaarsnota 2015

–  450

–  350

–  100

–  150

–  150

 

Ijklijn aardgasbaten Voorjaarsnota 2015

10.750

8.650

8.550

8.450

8.200

8.050

6.800

Bijstelling n.a.v. beleidsmatige aanpassingen (volume-effect) bij Miljoenennota 2016

 

– 900

– 1.300

– 1.050

– 900

– 500

– 300

Nieuwe ijklijn aardgasbaten Miljoenennota 2016

 

7.750

7.250

7.400

7.300

7.550

6.500

Daarnaast heeft het kabinet eind juni 2015 besloten om de gaswinning uit het Groningenveld voor 2015 terug te brengen tot 30 miljard m3. In lijn met het besluit over 2015 is voor de berekening van de gasbaten voor de jaren 2016–2020 voor het Groningenveld voorlopig uitgegaan van het niveau dat noodzakelijk is voor de leveringszekerheid (33 mld m3) (Kamerstukken II, 2014/15, 33 529 XIII, nr. 174). Dit heeft gevolgen voor de ijklijn die van invloed is voor de bepaling van de voeding van het Toekomstfonds. Er is sprake van meevallers wanneer de gerealiseerde gasbaten in een bepaald jaar hoger zijn dan de gasbaten zoals in bovenstaande tabel is opgenomen (nieuwe ijklijn aardgasbaten Miljoenennota 2016).

Deze nieuwe ijklijn wijkt af van de raming van de aardgasbaten op beleidsartikel 14 omdat voor het Toekomstfonds alleen de beleidsmatige aanpassingen van de gasproductie van toepassing zijn. Bij het vaststellen van de gasbatenraming op beleidsartikel 14 spelen onder andere de euro/dollar koers en de olieprijs een rol. Deze blijven bij de berekening van de ijklijn voor het Toekomstfonds buiten beschouwing.

2.3. De niet-beleidsartikelen

40 Apparaat

Op dit artikel zijn de personele- en materiële uitgaven en ontvangsten van EZ geraamd, voor zover die betrekking hebben op het kerndepartement (Directoraten-Generaal en stafdirecties) en de diensten van EZ (ACM6, CPB, SodM en PIANOo). De uitgaven aan externe inhuur, de uitgaven aan ICT en de bijdragen aan shared service organisaties (SSO’s) worden apart inzichtelijk gemaakt en meerjarig geraamd. Tevens bevat dit artikel onder SSO DICTU een raming voor de bijdragen aan agentschappen voor zover het opdrachten betreft ten behoeve van het kernministerie EZ.

Apparaatsuitgaven kerndepartement en diensten

Bedragen x € 1.000

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

VERPLICHTINGEN

390.795

390.098

380.243

345.780

331.405

334.997

331.740

UITGAVEN

390.795

390.098

380.243

345.780

331.405

334.997

331.740

               

Personele uitgaven

253.428

261.426

252.733

234.640

234.697

237.780

234.352

– waarvan eigen personeel

225.397

208.649

206.892

199.242

191.754

191.707

191.496

– waarvan externe inhuur

7.004

6.290

6.090

5.890

5.690

5.690

5.690

– Waarvan overige personele uitgaven

21.027

46.487

39.751

29.508

37.253

40.383

37.166

Materiële uitgaven

137.367

128.672

127.510

111.140

96.708

97.217

97.388

– waarvan ICT1

9.678

7.065

7.065

7.065

7.065

7.065

7.065

– waarvan bijdrage aan SSO’s (exclusief DICTU)

52.083

40.722

40.722

40.634

40.616

40.616

40.616

– waarvan SSO DICTU

42.046

45.636

35.251

29.850

29.197

29.197

29.197

– waarvan overige materiële uitgaven

33.560

35.249

44.472

33.591

19.830

20.339

20.510

               

ONTVANGSTEN

31.607

40.224

32.526

33.326

33.294

33.248

33.248

X Noot
1

Het totaal van de ICT uitgaven van het kerndepartement en buitendiensten bestaan uit de ICT-uitgaven geraamd onder de post materiële uitgaven en de bijdrage aan de SSO DICTU.

Toelichting

Personele uitgaven

Betreft alle personeelsuitgaven voor het kerndepartement en de diensten. In de begroting 2016 zijn de ramingen voor ambtelijk personeel en de ramingen voor externe inhuur apart gespecificeerd. In deze begroting is de personele component van de overheidsdienst Groningen verwerkt, evenals een intensivering van de Energiedirectie. Onder de overige personele uitgaven zijn de uitgaven van het sociaal plan voor onder andere afronding uitvoeringsorganisatie DLG en de wachtgelduitgaven geraamd.

Materiële uitgaven

Betreft de materiële uitgaven van de ondersteunende processen voor het kerndepartement en de buitendiensten. Dit omvat onder andere huisvesting, communicatie, ICT en de bijdrage aan het Inkoopuitvoeringscentrum (IUC) dat gepositioneerd is bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland. Vanaf de begroting 2014 zijn de uitgaven voor ICT en bijdrage aan shared service organisaties (SSO’s) apart zichtbaar gemaakt. ICT bevat zowel de uitgaven voor projecten als structurele uitgaven (onderhoud, licenties en vervanging). De bijdragen aan SSO’s betreffen onder andere het RijksVastgoedbedrijf (RVB), FM-Haaglanden, Expertisecentrum/Ontwikkelingscentrum Rijk en Dienst ICT Uitvoering (DICTU). De bijdrage aan DICTU is bestemd voor ICT-dienstverlening aan het kerndepartement. Het betreft hier werkplekservices, infrabeheer en applicatieservices. In deze begroting is de materiële component van de uitgaven voor de overheidsdienst Groningen verwerkt.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen bij de ACM de bijdrage voor telecommunicatie en post. Bij de SODM betreft het de kosten die zijn doorberekend aan de markt voor vergunningverlening en taken die volgen uit de (nieuwe) Europese Richtlijn 2013/30/EU. Bij het CPB gaat het om doorbelaste werkzaamheden voor onder andere facilitaire kosten huisvesting en functioneel beheer ICT-systemen.

Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen, ZBO’s en RWT’s

De onderstaande tabel geeft de totale apparaatsuitgaven voor EZ weer. Hierbij zijn de apparaatsuitgaven voor het kernministerie en de buitendiensten alsmede de apparaatskosten van de agentschappen en de ZBO’s en RWT’s (voor zover deze via de Rijksbegroting gefinancierd worden) weergegeven.

Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen, ZBO’s en RWT’s

Bedragen x € 1.000

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

1. Apparaatsuitgaven Departement

             

Kerndepartement (beleid en staf)

298.661

303.499

296.933

265.153

255.783

259.375

256.118

Apparaatsuitgaven diensten

             

Centraal Planbureau (CPB)

14.852

15.400

14.743

14.432

12.844

12.844

12.844

Autoriteit Consument en Markten (ACM) 1)

67.879

61.501

59.736

57.227

53.822

53.822

53.822

Staatstoezicht op de Mijnen (SodM)

7.074

7.453

7.741

7.887

7.888

7.888

7.888

PIANOo (exclusief Programma)

2.329

2.245

1.090

1.081

1.068

1.068

1.068

2. Apparaatskosten Agentschappen

             

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

395.615

459.170

432.347

399.991

387.318

387.328

387.328

Agentschap Telecom (AT)

30.465

31.028

33.993

32.987

30.585

29.813

29.813

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

188.891

186.901

188.200

186.600

186.600

186.700

186.700

Dienst Landelijk Gebied (DLG)

83.226

21.384

0

0

0

0

0

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

303.408

304.657

285.347

271.173

263.350

260.401

262.863

3. Apparaatskosten ZBO’s en RWT’s

             

Centraal Bureau voor de Statistiek

175.202

178.050

         

Stichting COVA

1.214

1.440

         

VSL inclusief Verispect

13.3952

n.n.b.

         

Raad voor Accreditatie

12.233

12.904

         

Raad van bestuur Autoriteit Consument en Markt

695

402

         

TNO

424.261

442.735

         

Staatsbosbeheer

59.551

60.712

         

Raad voor Plantenrassen

679

854

         

Ctgb (College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden)

12.508

12.306

         

Kamers van Koophandel

175.700

197.900

         

Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO)

232.774

230.500

         
X Noot
2

Aangezien de cijfers over 2014 nog niet bekend zijn is het bedrag uit 2013 opgenomen.

  • 1) Om invulling te geven aan de Kaderrichtlijn, 2002/21/EG, zoals gewijzigd door 2009/140/EG, artikel 3 inclusief considerans 13, wordt opgemerkt dat van het totaalbedrag voor de apparaatsuitgaven van de ACM, een bedrag van circa € 13,3 mln in 2016 specifiek voor toezicht op de elektronische communicatiesector wordt geraamd (inclusief betreffende kosten van het bestuur van de ACM).

Toelichting

In de tabel zijn onder andere de personele en materiële apparaatskosten van de agentschappen, ZBO’s en RWT’s vermeld. Echter, deze apparaatskosten worden niet alleen door EZ gefinancierd, maar ook door andere opdrachtgevende ministeries en derden. In de betreffende agentschapsparagrafen en de bijlage ZBO’s en RWT’s wordt dit nader toegelicht.

Tabel apparaatsuitgaven per dienstonderdeel van het kerndepartement en diensten

Budgettaire gevolgen (x € 1.000)

2016

Totaal apparaat

380.243

DG Energie, Telecom en Mededinging

16.721

DG Bedrijfsleven en Innovatie

23.636

DG Agro & Natuur

29.206

Kerndepartement overig en diensten

310.680

Toelichting

Dit betreft de personeelsuitgaven van het kerndepartement en diensten. Materiële kosten worden verantwoord op het onderdeel kerndepartement en diensten.

Taakstelling Rijksdienst van het huidige kabinet

In de Ontwerpbegroting 2014 was de Taakstelling Rijksdienst van het huidige kabinet reeds pro forma ingevuld. De definitieve Taakstelling Rijksdienst is als volgt ingevuld ten laste van het centrale apparaatsartikel 40 en ten laste van de bijdragen aan ZBO’s en agentschappen op de diverse beleidsartikelen.

Bedragen x € 1.000
 

2016

2017

2018

Structureel

Departementale taakstelling Rijksdienst

45.267

79.141

102.698

102.698

         

Totaal kerndepartement en diensten

17.206

24.631

35.089

35.089

Agentschappen

     

DICTU

3.193

5.506

7.422

7.422

AT

289

552

845

845

RVO.nl

9.823

15.665

19.551

19.551

NVWA

503

1.227

1.480

1.480

Totaal Agentschappen

13.808

22.950

29.298

29.298

ZBO’s en RWT’s

     

CBS

4.627

10.556

12.869

12.869

Verispect/VSL

555

1.113

1.330

1.330

TNO

3.026

6.903

8.416

8.416

KvK

1.618

3.691

4.500

4.500

DLO

2.912

6.643

8.099

8.099

SBB

827

1.886

2.299

2.299

overig

688

768

798

798

Totaal ZBO’s en RWT’s

14.253

31.560

38.311

38.311

41 Nominaal en onvoorzien
Bedragen x € 1.000
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

VERPLICHTINGEN

0

0

0

0

0

0

0

UITGAVEN

0

0

0

0

0

0

0

               

41.10 Prijsbijstelling

             

41.20 Loonbijstelling

             

41.30 Onvoorzien

             

41.40 Nog te verdelen

             

Toelichting

Dit niet-beleidsartikel bevat in beginsel ramingen voor prijsbijstelling, loonbijstelling, onvoorzien en nog te verdelen posten. De prijsbijstellingstranche 2015 (€ 3,2 mln) is verdeeld over de relevante artikel onderdelen. De Loonbijstellingstranche 2015 voor contractloonstijging en sociale lasten (€ 6,9 mln) is verdeeld over de relevante artikel onderdelen.

Na verwerking van de hiervoor genoemde mutaties bevat artikel 41 meerjarig een «nulraming».

3. DE AGENTSCHAPPEN

3.1 Aansluiting raming begroting agentschappen met financiering door moederdepartement EZ

A – Begroting agentschappen 2016

Bedragen x € 1.000
 

Bijdrage moederdepartement (EZ)

Bijdrage overige departementen

Bijdrage derden

Overige baten

Totale baten

Agentschap Telecom (AT)

11.294

0

21.352

350

32.996

Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

173.400

30.000

800

0

204.200

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

125.425

78.813

90.740

5.250

300.228

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

293.045

110.126

42.269

10

445.450

Totaal

603.164

218.939

155.161

5.610

982.874

B – Bijdragen aan agentschappen per begrotingsartikel EZ (begroting 2016)

Bedragen x € 1.000
 

Raming ontwerpbegroting 2016

Agentschap Telecom (AT)

11.072

art. 11 Goed functionerende economie en markten

9.539

art. 12 Sterk innovatievermogen

283

Beschikbare ruimte voor frequentie en veiligheid (art 11 en 12)

1.250

Dienst ICT (DICTU)

173.400

art. 11 Goed functionerende economie en markten

5.985

art. 40 Apparaat

35.251

Bijdrage agentschappen en diensten

132.164

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

123.475

art. 14 Doelmatige en duurzame energievoorziening

678

art. 16 Agro-, visserij- en voedselketens

124.786

art. 18 Natuur en Regio

9.345

Af: BTW-compensatie

– 6.134

Af: Bijzondere baten

– 5.200

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

301.758

art. 12 Sterk innovatievermogen

56.444

art. 13 Excellent ondernemingsklimaat

23.109

art. 14 Doelmatige en duurzame energievoorziening

39.424

art. 16 Agro-, visserij- en voedselketens

131.887

art. 17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

1.242

art. 18 Natuur en Regio

39.284

art. 19 Toekomstfonds

5.323

art. 40 Apparaat

5.045

Sub-totaal

609.705

af: Geraamde bijdragen agentschappen en diensten aan DICTU1

– 132.164

Totaal geraamde bijdrage ten laste van de begrotingsartikelen

477.541

X Noot
1

Een deel van de bijdrage aan DICTU wordt verstrekt door andere agentschappen van EZ. Om een juist totaalbedrag voor de bijdrage van EZ aan agentschappen te laten zien, wordt voor deze dubbeltelling gecorrigeerd

Opmerkingen bij verschillen tussen ramingen in tabel A en tabel B

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

De begroting 2016 van de NVWA bevat enkele begrotingswijzigingen die nog niet verwerkt zijn in de begrotingsramingen van de beleidsartikelen op de EZ-begroting. Het betreft een overboeking van het Ministerie van Veiligheid en Justitie met betrekking tot het programma «Afpakken» (€ 0,6 mln), een compensatie retributies kleine slagers (€ 0,85 mln) en een verhoging voor certificering op afstand (€ 0,5 mln). Deze wijzigingen (€ 1,95 mln) zullen met de 1e suppletoire begroting 2016 op beleidsartikel 16 worden verwerkt.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

De omzet moederdepartement RVO.nl is € 8,7 mln lager geraamd dan de Bijdragen aan RVO.nl ten laste van de beleidsartikelen. Dit komt doordat de bijdrage Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) ad € 17 mln wordt geraamd onder «Omzet derden». De bijdrage voor de overdracht van taken vanuit DLG ad € 8,3 mln wordt in de 1e suppletoire begroting 2016 verwerkt in de raming van de omzet van RVO.nl.

3.2 Agentschap Telecom (AT)

Begroting agentschap 2016

Bedragen x € 1.000
 

2014 Stand Slotwet

2015 Vastgestelde begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Baten

             

Omzet moederdepartement

11.217

11.068

11.294

10.887

10.458

10.461

10.461

Omzet overige departementen

8

0

0

0

0

0

0

Omzet derden

20.800

20.629

21.352

21.352

21.352

21.352

21.352

Rentebaten

33

16

50

50

50

50

50

Vrijval voorzieningen

0

0

0

0

0

0

0

Bijzondere baten

468

100

300

300

300

300

300

Totaal baten

32.526

31.813

32.996

32.589

32.160

32.163

32.163

               

Lasten

             

Apparaatskosten

30.465

31.028

33.993

32.987

30.585

29.813

29.813

– Personele kosten

20.129

19.917

21.293

20.568

20.121

19.686

19.475

– waarvan eigen personeel

19.561

19.019

18.681

17.997

17.579

17.137

16.967

– waarvan externe inhuur

568

898

778

750

732

714

707

– waarvan overige personele kosten

   

1.833

1.822

1.810

1.836

1.801

– Materiële kosten

10.336

11.111

12.700

12.419

10.463

10.126

10.338

– waarvan apparaat ICT

0

0

0

0

0

0

0

– waarvan bijdrage aan SSO’s

4.972

5.590

5.197

5.126

4.962

4.962

4.962

– waarvan overige materiële kosten

5.364

5.521

7.503

7.293

5.501

5.164

5.376

Rentelasten

32

184

50

50

150

150

150

Afschrijvingskosten

1.612

1.956

1.600

1.950

2.100

2.125

2.125

– Materieel

1.463

1.665

1.500

1.650

1.650

1.650

1.650

– waarvan apparaat ICT

             

– Immaterieel

149

291

100

300

450

475

475

Overige kosten

268

75

75

75

75

75

75

– dotaties voorzieningen

268

75

75

75

75

75

75

– bijzondere lasten

0

0

0

0

0

0

0

Correctie kosten GAMMA

– 932

– 2.000

– 1.500

– 750

0

0

Totaal lasten

31.445

33.243

33.718

33.562

32.160

32.163

32.163

               

Saldo van baten en lasten

1.081

– 1.430

– 722

– 973

0

0

0

Voor de jaren 2016 en 2017 zijn de kosten hoger dan de baten. Op deze manier wordt de post «Te verrekenen met vergunninghouders» op de balans van AT afgebouwd. Deze kosten komen voort uit het ICT-systeem GAMMA. Met GAMMA kunnen vergunninghouders hun vergunningen in de toekomst elektronisch aanvragen en verlengen. Wanneer in 2018 de investeringen in het ICT-systeem GAMMA zijn afgerond en de post «Te verrekenen met vergunninghouders» is afgebouwd keert het agentschap terug naar een situatie waarin de baten en lasten in evenwicht zijn.

AT ontwikkelt een nieuw kostprijsmodel met onder andere als doel de post «Te verrekenen met vergunninghouders» af te bouwen. De tarieven zullen in 2016 alvast dalen.

AT bereidt zich in 2015 voor op het overnemen van de taken op het gebied van de waarborg en metrologiewet die nu nog worden uitgevoerd door Verispect en het overkomen van de 27 medewerkers daarvan.

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

Bedragen x € 1.000
 

2014 Stand Slotwet

2015 Vastgestelde begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Structurele bijdragen moederdepartement

             

Beleidsopdrachten

 

4.894

4.713

4.514

4.305

4.305

4.305

Toezichttaken

 

5.174

4.981

4.773

4.553

4.556

4.556

Subtotaal structurele bijdragen

 

10.068

9.694

9.287

8.858

8.861

8.861

               

Incidentele bijdragen

             

Projecten

 

1.000

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

Subtotaal projecten

 

1.000

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

               

Verrekeningen op bijdragen

             
               

Totaal omzet moederdepartement

 

11.068

11.294

10.887

10.458

10.461

10.461

Omzet derden


Bedragen x 1.000
 

2014 Stand Slotwet

2015 Vastge-stelde begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Vergunninghouders en overige:

             

– vaste verbindingen

4.571

3.612

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

– mobiele communicatie

4.497

4.659

4.029

4.029

4.029

4.029

4.029

– (openbare) (mobiele) elektronische communicatie

1.906

1.963

1.889

1.889

1.889

1.889

1.889

– radiodeterminatie

61

62

39

39

39

39

39

– radiozendamateurs

7

5

4

4

4

4

4

– omroep

5.369

5.516

5.080

5.080

5.080

5.080

5.080

– overige/verlengingen

0

38

37

37

37

37

37

– certificaten

133

138

134

134

134

134

134

– verklaringen, keuringen en erkenningen

4

4

4

4

4

4

4

– randapparatuur

1.510

1.638

1.568

1.568

1.568

1.568

1.568

Satellietoperators

196

261

254

254

254

254

254

Ministerie van Defensie

1.284

1.322

1.285

1.285

1.285

1.285

1.285

Ministerie van Veiligheid en Justitie

   

229

229

229

229

229

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

   

475

475

475

475

475

Registraties rzam en maritiem

   

2.255

2.255

2.255

2.255

2.255

Caribisch Nederland

1.077

1.221

1.070

1.070

1.070

1.070

1.070

Ministerie van BZK

46

47

         

Landelijke eenheid Nationale Politie

139

143

         
               

Totaal omzet derden

20.800

20.629

21.352

21.352

21.352

21.352

21.352

In lijn met het kabinetsbeleid om werkzaamheden kostendekkend door te belasten aan de markt zullen de vergoedingen voor radiozendamateurs (rzam) en maritiem worden geherintroduceerd in 2016. De kosten voor deze vergunningverlening werden sinds 2008 betaald door het moederdepartement. In 2016 wordt ook het tarief voor de vaste (point-to-point straal)verbindingen verlaagd.

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De verwachte bezetting voor 2016 is 274,4 fte waarvan 263,4 fte ambtelijk personeel. De gemiddelde loonkosten per fte worden voor ambtelijk en niet-ambtelijk personeel begroot op € 70.931.

Materiële kosten

De bijdrage SSO’s betreft voornamelijk de bijdrage aan DICTU (€ 5,0 mln).

Rentelasten

De rente betreft de vergoeding die AT betaalt voor leningen bij het Ministerie van Financiën om investeringen in vaste activa te financieren.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten immaterieel nemen in de jaren 2016 tot met 2020 geleidelijk toe door de investeringen die worden gedaan in het kader van het project GAMMA. De afschrijvingskosten van het project GAMMA betreffen de kosten die niet ten laste van de post «Te verrekenen met vergunninghouders» worden gebracht en bedragen gemiddeld € 0,475 mln per jaar (afschrijvingstermijn 10 jaar).

Dotaties voorzieningen

Voor 2015 is de dotatie voorzieningen dubieuze debiteuren en ambtsjubilea € 0,1 mln.

Kasstroomoverzicht over het jaar 2016

Bedragen x € 1.000
   

2014 Stand Slotwet

2015 Vastgestelde begroting

2016

2017

2018

2019

2020

1.

Rekening courant RHB 1 januari + depositorekeningen

10.378

7.534

7.368

7.674

7.454

8.124

8.601

2.

Totaal operationele kasstroom

820

526

878

977

2.100

2.125

2.125

 

– /– totaal investeringen

– 2.041

– 6.300

– 5.000

– 3.000

– 1.750

– 1.500

– 1.500

 

+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen

0

0

0

0

0

0

3.

Totaal investeringskasstroom

– 2.041

– 6.300

– 5.000

– 3.000

– 1.750

– 1.500

– 1.500

 

– /– eenmalige uitkering aan moederdepartement

0

0

0

0

0

0

 

+/+ eenmalige storting door moederdepartement

0

0

0

0

0

0

 

– /– aflossingen op leningen

– 271

– 692

– 572

– 1.197

– 1.430

– 1.649

– 1.781

 

+/+ beroep op leenfaciliteit

0

6.300

5.000

3.000

1.750

1.500

1.500

4.

Totaal financieringskasstroom

– 271

5.608

4.428

1.803

320

– 149

– 281

5.

Rekening courant RHB 31 december + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

8.886

7.368

7.674

7.454

8.124

8.601

8.944

Het kasstroomoverzicht geeft een analyse van de liquiditeitsontwikkeling.

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in de voorzieningen en het werkkapitaal.

Investeringskasstroom

In 2016 wordt een investering begroot van € 3,5 mln te investeren in materiële vaste activa zoals elektronische apparatuur, uitgaven naar aanleiding van de verhuizing van het agentschap en voor het project GAMMA. In de leenfaciliteit wordt daarnaast rekening gehouden met een eenmalig bedrag van € 1,5 mln voor investeringen op het gebied van huisvesting.

Financieringsstroom

Voor de financiering van de begrote investeringen moet een beroep worden gedaan op de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren
 

2014 Slotwet

2015 Vastgestelde begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Inputindicatoren

             
               

Kernindicatoren

             

Verhouding direct/indirect (in fte)

177,4 / 82,8

178,2 / 76,3

191,4 / 82,9

186,3 / 78,0

183,8 / 74,4

180,9 / 70,7

180,9 / 68,2

               

Verklarende/achterliggende variabelen

             

Personeelskosten per fte

€ 70.931

€ 70.584

€ 70.931

€ 70.931

€ 70.931

€ 70.931

€ 70.931

Totaal aantal fte’s (excl. externe inhuur)

248,4

241,8

263,4

253,7

247,8

241,6

239,2

Kosten inhuur externen (PAO-definitie; x € 1.000)

€ 568

€ 898

€ 778

€ 750

€ 732

€ 714

€ 707

               

Outputindicatoren

             

Uurtarief (wijziging in reële termen)

– 0,66%

0,00%

0,00%

0,00%

– 2,62%

– 0,46%

0,00%

Aantal declarabele uren (per fte en totaal)

1.450/

1.660

1.453/

1.667

1.450/

1.660

1.450/

1.660

1.450/

1.660

1.450/

1.660

1.450/

1.660

Norm declarabiliteit per fte

   

1.106

1.117

1.128

1.140

1.151

Aantal werkbare /beschikbare uren:

             

– werkbare uren

1.829

1.836

1.829

1.829

1.829

1.829

1.829

– bruto beschikbare uren

1.660

1.667

1.660

1.660

1.660

1.660

1.660

– netto beschikbare uren

1.585

1.588

1.585

1.585

1.585

1.585

1.585

Verklarende/achterliggende variabelen

             

Bedrijfsresultaat (x € 1.000)

1.081

– 1.430

– 722

– 973

0

0

0

Omzet

32.526

31.813

32.996

32.589

32.160

32.163

32.163

               

Kwaliteitsindicatoren

             
               

Kernindicatoren

             

Klanttevredenheid:

Niet in 2014

>3,5

>3,5

>3,5

>3,5

>3,5

>3,5

               

Doorlooptijd primaire processen:

             

Vergunningaanvragen binnen 8 weken

89%

95%

95%

95%

95%

95%

95%

Reactietijd storingsklachten

             

Klachten van levensbelang ≤ 4 uur

100%

100%

100%

100%

100%

100%

100%

Klachten van maatschappelijk belang ≤ 12 uur

75%

98%

98%

98%

98%

98%

98%

Klachten van individueel belang ≤ 3 werkdagen

85%

90%

90%

90%

90%

90%

90%

               

Gegrond verklaarde bezwaarschriften aantal

11

<5%

<5%

<5%

<5%

<5%

<5%

               

Aantal klachten

5,6%

<7

<7

<7

<7

<7

<7

Medewerkertevredenheid

Niet in 2014

>7

>7

>7

>7

>7

>7

               

Verklarende/achterliggende variabelen

             

Ziekteverzuim

3,0%

<4,1%

<4,1%

<4,1%

<4,1%

<4,1%

<4,1%

Voor de sturing op de declarabiliteit van AT is het kengetal «Norm declarabiliteit per fte» toegevoegd. Voor 2016 is de norm 1.106 uur per fte. In de jaren hierop volgend wordt de norm jaarlijks met 1% verhoogd.

3.3 Dienst ICT Uitvoering (DICTU)

Begroting agentschap 2016

Bedragen x € 1.000
 

2014 Stand Slotwet

2015

Stand 1e suppletoire begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Baten

             

Omzet moeder departement

180.997

173.111

173.400

169.800

169.800

169.800

169.800

Omzet overige departementen

16.569

27.898

30.000

33.600

33.600

33.600

33.600

Omzet derden

1.854

709

800

800

800

800

800

Rentebaten

0

0

0

0

0

0

0

Vrijval voorzieningen

0

0

0

0

0

0

0

Bijzondere baten

34

0

0

0

0

0

0

Totaal baten

199.454

201.718

204.200

204.200

204.200

204.200

204.200

               

Lasten

             

Apparaatskosten

188.891

186.901

188.200

186.600

186.600

186.700

186.700

– Personele kosten

107.239

90.156

101.400

99.600

99.000

99.000

99.000

– waarvan eigen personeel

35.438

43.641

52.300

58.900

62.200

62.200

62.200

– waarvan externe inhuur

10.292

1.800

2.600

2.000

1.800

1.800

1.800

– waarvan overige personele kosten

61.509

44.715

46.500

38.700

35.000

35.000

35.000

– Materiële kosten

81.652

96.745

86.800

87.000

87.600

87.700

87.700

– waarvan apparaat ICT

34.523

33.842

33.000

33.100

33.900

33.900

33.900

– waarvan bijdrage aan SSO’s

8.373

10.076

13.800

13.800

13.800

13.800

13.800

– waarvan overige materiële kosten

38.756

52.827

40.000

40.100

39.900

40.000

40.000

Rentelasten

189

200

200

200

200

200

200

Afschrijvingskosten

10.379

14.117

14.800

16.400

16.400

16.300

16.300

– Materieel

4.653

6.329

7.400

7.400

7.400

7.400

7.400

– waarvan apparaat ICT

4.653

6.329

7.400

7.400

7.400

7.400

7.400

– Immaterieel

5.726

7.788

7.400

9.000

9.000

8.900

8.900

Overige kosten

987

500

500

500

500

500

500

– Dotaties voorzieningen

801

500

500

500

500

500

500

– Bijzondere lasten

186

0

0

0

0

0

0

Totaal lasten

200.446

201.718

203.700

203.700

203.700

203.700

203.700

               

Saldo van baten en lasten

– 992

0

500

500

500

500

500

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

Bedragen x € 1.000
 

2014 Stand Slotwet

2015 Stand 1e suppletoire begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Applicatiebeheer

19.639

16.078

15.710

15.710

15.710

15.710

15.710

Ontwikkelopdrachten

47.595

44.478

44.030

44.030

44.030

44.030

44.030

Infrabeheer

41.046

39.352

38.530

36.550

36.550

36.550

36.550

Werkplekservices

33.444

33.926

33.930

32.930

32.930

32.930

32.930

Overige omzet

9.266

3.950

3.960

3.960

3.960

3.960

3.960

Generieke eBS

7.044

7.080

7.030

7.030

7.030

7.030

7.030

Indirect

22.963

28.247

30.210

29.590

29.590

29.590

29.590

Totaal

180.997

173.111

173.400

169.800

169.800

169.800

169.800

DICTU levert voor EZ zowel de werkplekdiensten als de ICT die de primaire processen en bedrijfsvoering processen ondersteunen. De verwachte omzet moederdepartement daalt de komende jaren licht. Met de ontwikkeling van een eigen Cloud is de verwachting dat het product Infrabeheer goedkoper gaat worden. Dit leidt bij gelijkblijvende dienstverlening tot een daling van de omzet moederdepartement. Hetzelfde geldt voor het product Werkplekservices.

Omzet overige departementen

Bedragen x € 1.000
 

2014 Stand Slotwet

2015 Stand 1e suppletoire begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Applicatiebeheer

314

4.020

3.930

3.930

3.930

3.930

3.930

Ontwikkelopdrachten

14.587

14.095

14.440

14.025

14.025

14.025

14.025

Infrabeheer

525

5.231

4.000

4.000

4.000

4.000

4.000

Werkplekservices

0

0

2.400

5.800

5.800

5.800

5.800

Overige omzet

0

0

0

0

0

0

0

Generieke eBS

0

0

0

0

0

0

0

Indirect

1.143

4.552

5.230

5.845

5.845

5.845

5.845

Totaal

16.569

27.898

30.000

33.600

33.600

33.600

33.600

DICTU verwacht in 2016 en verder een lichte omzetstijging bij overige departementen. De grootste opdrachtgevers zijn de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) van BZK (onder andere de referendumapplicatie RAPP) en de Inspectie van SZW (de ICT-ondersteuning van de bijzondere opsporingsdienst). DICTU gaat vanaf 2016 werkplekservices leveren aan OCW.

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De verwachte bezetting voor 2016 is 985 fte waarvan 630 fte eigen personeel en 355 fte externe inhuur. De gemiddelde loonkosten per fte worden voor eigen personeel begroot op € 83.016 en voor externe inhuur op € 138.310.

DICTU heeft een verambtelijkingsdoelstelling opgenomen van 80 fte per jaar voor 2016 en 2017. Dit omdat DICTU veel waarde hecht aan het borgen van ICT-kennis in de eigen organisatie. Dit leidt vanaf 2016 tot een stijging van de kosten van eigen personeel.

Materiële kosten

Onder materiële kosten zijn onder andere begroot: uitbestede werkzaamheden, onderhoud, licenties en aanschaffingen. Tevens zijn onder deze post kosten voor huisvesting aan het Rijksvastgoedbedrijf en de kosten voor (eigen) werkplekken begroot.

In de loop van 2016 gaat DICTU over naar een nieuwe werkplekken. De materiële kosten en de afschrijvingskosten zijn in de begroting nog niet aangepast omdat de effecten hiervan nog niet in voldoende mate bekend zijn.

Toelichting op het saldo baten en lasten

DICTU begroot structureel een positief resultaat van € 0,5 mln. DICTU heeft begin 2015 een aanvulling op het eigen vermogen ontvangen van het moederdepartement van € 1,0 mln, ter aanvulling van het negatief eigen vermogen. Dit bedrag wordt in de jaren 2016 en 2017 in twee tranches terugbetaald. Daarna zal DICTU het positieve resultaat aanwenden om het eigen vermogen aan te sterken, als buffer voor onvoorziene tegenvallers, om de organisatie duurzaam te laten functioneren.

Kasstroomoverzicht over het jaar 2016

Bedragen x € 1.000
   

2014 Stand Slotwet

2015

Stand 1e suppletoire begroting

2016

2017

2018

2019

2020

1.

Rekening courant RHB 1 januari + deposito rekeningen

478

0

0

0

0

500

1.000

2.

Totaal operationele kasstroom

18.175

14.117

15.300

16.900

16.900

16.800

16.800

 

– /– totaal investeringen

– 16.312

– 14.117

– 25.000

– 15.000

– 15.000

– 15.000

– 15.000

 

+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen

             

3.

Totaal investerings kasstroom

– 16.312

– 14.117

– 25.000

– 15.000

– 15.000

– 15.000

– 15.000

 

– /– eenmalige uitkering aan moeder departement

   

– 500

– 500

     
 

+/+ eenmalige storting door moeder departement

             
 

– /– aflossingen op leningen

– 9.250

– 14.117

– 14.800

– 16.400

– 16.400

– 16.300

– 16.300

 

+/+ beroep op leenfaciliteit

9.000

14.117

25.000

15.000

15.000

15.000

15.000

4.

Totaal financierings-kasstroom

– 250

0

9.700

– 1.900

– 1.400

– 1.300

– 1.300

5.

Rekening courant RHB 31 december + stand deposito rekeningen (=1+2+3+4)

2.091

0

0

0

500

1.000

1.500

Toelichting

Investeringskasstroom

De hogere investeringskasstroom in 2016 wordt veroorzaakt door investeringen in life cycle management en de Cloud.

Financieringskasstroom

De aflossingen op leningen uit de financieringskasstroom lopen gelijk met de afschrijvingskosten uit de begroting van DICTU. In 2016 en 2017 lost DICTU € 0,5 mln af van de in 2015 van het moederdepartement ontvangen aanvulling op het eigen vermogen. Het beroep op de leenfaciliteit loopt gelijk met de investeringen. De hogere investeringen in life cycle management en de Cloud in 2016 leiden in de volgende jaren tot een verhoging van de afschrijvingskosten en daarmee de aflossingen op leningen.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren

Omschrijving

2014 Slotwet

2015 Stand 1e suppletoire begroting

2016

2017

2018

2019

2020

1. Kostprijzen per product (groep)

             

a. Basistarief werkplek (gemiddeld per stuk x €)

2.415

2.520

2.500

2.500

2.500

2.500

2.500

b. Aantal Werkplekken

12.332

11.250

11.500

11.500

11.500

11.500

11.500

c. Infrastructuur (x € 1.000)

42.399

44.841

42.895

40.915

40.915

40.915

40.915

d. Productieve uren

1.468.476 (89%)

88%

1.517.700

(88%)

1.515.300

(88%)

1.514.100

(88%)

1.514.100

(88%)

1.514.100

(88%)

2. Tarieven/uur

             

a. Senior medew. (ontwikkeling)

86

108

111

111

111

111

111

b. Medior medew. (bouw)

77

84

86

86

86

86

86

c. Junior medew. (test en beheer)

77

84

86

86

86

86

86

3. gem. bezetting FTE-totaal (excl. externe inhuur)

429

533

630

710

750

750

750

4. Saldo baten en lasten

– € 1,0 mln

€ 0

mln

€ 0,5 mln

€ 0,5 mln

€ 0,5 mln

€ 0,5 mln

€ 0,5 mln

Toelichting

De verambtelijkingsdoelstelling van 80 fte per jaar in 2016 en 2017 leidt tot een stijging van de gemiddelde fte-bezetting.

3.4 Dienst Landelijk Gebied (DLG)

Begroting agentschap 2016

Op 1 maart 2015 heeft DLG zijn bedrijfsactiviteiten gestaakt. Het proces om DLG ingaande 1 juli 2015 op te heffen, is in gang gezet. Daartoe is een slotbalans naar de stand van 30 juni 2015 opgesteld. EZ zal de activa en passiva van die balans op 1 juli 2015 overnemen en in de tweede helft van 2015 afwikkelen. Op grond van de Regeling agentschappen is opstellen van een begroting 2016 verplicht, maar vanwege de opheffing van DLG in 2015 is dit een nulbegroting.

Bedragen x € 1.000
 

2014 Stand Slotwet

2015 Begroting

t/m 1e suppletoire begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Baten

             

Omzet moederdepartement

55.762

8.503

0

       

Omzet overige departementen

6.421

 

0

       

Omzet derden

12.753

1.645

0

       

Rentebaten

70

 

0

       

Vrijval voorzieningen

16.591

 

0

       

Bijzondere baten

0

           

Totaal baten

91.597

10.148

0

       
               

Lasten

             

Apparaatskosten

83.226

21.384

0

       

Personele kosten

60.059

17.668

0

       

– waarvan eigen personeel

56.983

9.334

0

       

– waarvan externe inhuur

3.004

1.091

0

       

– waarvan overige personele kosten

72

7.243

0

       

Materiële kosten

23.167

3.716

0

       

– waarvan apparaat ICT

4

158

0

       

– waarvan bijdrage aan SSO’s

7.095

2.005

0

       

– waarvan overige materiële kosten

16.068

1.553

0

       

Rentelasten

44

0

0

       

Afschrijvingskosten

2.042

1.546

0

       

Materieel

1.788

1.521

0

       

– waarvan apparaat ICT

 

12

0

       

Immaterieel

254

25

0

       

Overige kosten

10.946

 

0

       

– dotaties voorzieningen

10.900

 

0

       

– bijzondere lasten

46

 

0

       

Totaal lasten

96.258

22.930

0

       
               

Saldo van baten en lasten

– 4.661

– 12.782

0

       

Kasstroomoverzicht over het jaar 2016

Bedragen x € 1.000
   

2014

Stand Slotwet

2015

Begroting

2016

2017

2018

2019

2020

1.

Rekening courant RHB 1 januari + depositorekeningen

41.139

41.487

0

       

2.

Totaal operationele kasstroom

– 9.632

0

0

       
 

– /– totaal investeringen

0

           
 

+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen

377

           

3.

Totaal investeringskasstroom

377

0

0

       
 

– /– eenmalige uitkering aan moederdepartement

0

           
 

+/+ eenmalige storting door moederdepartement

18.200

0

0

       
 

– /– aflossingen op leningen

– 2.547

0

0

       
 

+/+ beroep op leenfaciliteit

0

0

0

       

4.

Totaal financieringskasstroom

15.653

0

0

       

5.

Rekening courant RHB 31 december + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

47.537

41.487

0

       
Overzicht doelmatigheidsindicatoren
 

2014 Slotwet

2015 Vastgestelde begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Kostprijzen per product (groep)

             

Tarieven

             

Tarieven/uur

€ 110,30

€ 108,50

         

Index in reële termen t.o.v. 2014 (2014 = 100)

100

99,4

         

Fte

             

Fte-totaal (excl. externe inhuur)

763

700

         

Personeelskosten per fte

71.628

69.000

         

Verhoudingen direct/ indirect (excl. externe inhuur)

76/24

         

Saldo van baten en lasten

             

Saldo van baten en lasten (% van totale baten)

– 5,1%

– 21,2%

         

Kwaliteit

             

Klanttevredenheid

         

3.5 Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)

Begroting agentschap 2016

Bedragen x € 1.000
 

2014 Stand Slotwet

2015 Begroting

(stand 1e suppletoire begroting 2015)

2016

2017

2018

2019

2020

Baten

             

Omzet moederdepartement

119.113

135.786

125.425

119.705

117.155

117.382

117.382

Omzet overige departementen

77.481

81.658

78.813

78.798

78.617

78.617

78.617

Omzet derden

93.863

89.210

90.740

90.740

90.990

90.990

90.990

Rentebaten

65

25

50

50

50

50

50

Vrijval voorzieningen

4.226

0

0

0

0

0

0

Bijzondere baten

12.008

7.500

5.200

2.700

200

0

0

Totaal baten

306.756

314.179

300.228

291.993

287.012

287.039

287.039

               

Lasten

             

Apparaatskosten

303.408

304.657

285.347

271.173

263.350

260.401

262.863

– Personele kosten

192.060

197.055

187.421

176.188

170.282

168.327

169.902

– waarvan eigen personeel

177.556

183.798

174.353

163.903

158.409

156.590

158.055

– waarvan externe inhuur

14.504

13.257

13.068

12.285

11.873

11.737

11.847

– waarvan overige personele kosten

0

0

0

0

0

0

0

– Materiële kosten

111.348

107.602

97.926

94.985

93.068

92.074

92.961

– waarvan apparaat ICT

0

0

0

0

0

0

0

– waarvan bijdrage aan SSO’s

40.967

38.864

31.218

27.831

24.931

24.931

24.931

– waarvan overige materiële kosten

70.381

68.738

66.708

67.154

68.137

67.143

68.030

Rentelasten

482

541

320

331

434

536

571

Afschrijvingskosten

10.041

11.281

14.230

20.158

22.897

25.771

23.274

– Materieel

5.052

6.579

8.029

9.676

11.320

13.239

13.787

– waarvan apparaat ICT

0

0

0

0

0

0

0

– Immaterieel

4.989

4.702

6.201

10.482

11.577

12.532

9.487

Overige kosten

407

500

500

500

500

500

500

– dotaties voorzieningen

407

500

500

500

500

500

500

– bijzondere lasten

0

0

0

0

0

0

0

Totaal lasten

314.338

316.979

300.397

292.162

287.181

287.208

287.208

               

Saldo van baten en lasten

– 7.582

– 2.800

– 169

– 169

– 169

– 169

– 169

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

De NVWA bewaakt de veiligheid van voedsel, de gezondheid van dieren en planten, het dierenwelzijn en handhaaft de natuurwetgeving. De post omzet moederdepartement ad € 125,4 mln is gerelateerd aan de opbrengsten voortvloeiend uit het opdrachtenpakket dat met het moederdepartement is afgesproken, inclusief de bijdragen voor het Plan van Aanpak7 (PvA), ad € 34,1 mln in 2016. De omzet is inclusief de aanvullende bijdrage van € 1,1 mln voor de uitvoering van de overgenomen PBO-taken (inclusief structurele bijdrage salarissuppletie van overgenomen ex-PBO medewerkers). De totale bijdrage voor de overname van PBO-taken komt hiermee op € 8,7 mln. Daarnaast is rekening gehouden met de versoberingtaakstelling van ruim € 0,2 mln en ontvangen loon- en prijscompensatie van € 0,5 mln. In de omzet moederdepartement zijn voorts bijdragen opgenomen in verband met niet-kostendekkende tarieven voor kleine slagers ad € 0,8 mln, Certificering op Afstand € 0,5 mln en ook voor de handhaving van de Wet natuurbescherming en de Flora & faunawet € 0,2 mln.

In de onderstaande tabel is de verwachte omzet moederdepartement per product opgenomen. Onder de post «Overig» zijn opbrengsten geraamd die niet op basis van een uurtarief in rekening worden gebracht, zoals directe bijdragen voor uitbesteed onderzoek en voor andere kosten.

Omzet moederdepartement

Bedragen x € 1.000
 

2014 Stand Slotwet

2015 Stand 1e suppletoire begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Advies & vertegenwoordiging

6.480

7.259

6.905

6.803

6.710

7.103

7.103

Communicatie

1.157

1.175

1.118

1.101

1.086

1.150

1.150

Incident- & crisismanagement

3.570

3.086

2.935

2.892

2.853

3.020

3.020

Inlichtingen & opsporing

11.036

12.285

11.685

11.514

11.355

12.021

12.021

Kennis & Expertise

3.572

2.507

2.385

2.350

2.317

2.453

2.453

Klantinteractie & dienstverlening

7.160

6.583

6.262

6.170

6.085

6.442

6.442

Laboratoriumonderzoek

3.571

2.977

2.832

2.790

2.752

2.913

2.913

Toezicht

69.430

77.149

73.380

72.308

71.310

75.495

75.495

Overig

13.137

22.764

17.923

13.777

12.687

6.785

6.785

Totaal

119.113

135.786

125.425

119.705

117.155

117.382

117.382

Omzet overige departementen

De NVWA bewaakt de veiligheid van voedsel en consumentenproducten. De omzet overige departementen bestaat uit de bijdrage van VWS en van het Diergezondheidsfonds (DGF). De bijdrage VWS van € 78,3 mln is inclusief het budget van € 10 mln voor het PvA, € 1,3 mln voor de uitvoering van voormalige PBO-taken en € 6,6 mln voor onderzoek bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Voor de omzet van het DGF is structureel € 0,5 mln begroot.

In de onderstaande tabel is de verwachte omzet overige departementen per product opgenomen. Onder de post «Overig» zijn opbrengsten geraamd die niet op basis van een uurtarief in rekening worden gebracht. Hieronder vallen vooral directe bijdragen voor uitbesteed onderzoek en voor andere kosten.

Omzet overige departementen

Bedragen x € 1.000
 

2014 Stand Slotwet

2015 Stand 1e suppletoire begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Advies & vertegenwoordiging

1.750

2.128

2.109

2.151

2.145

2.187

2.187

Communicatie

484

432

428

437

435

444

444

Incident- & crisismanagement

2.689

1.030

1.025

1.036

1.034

1.045

1.045

Inlichtingen & opsporing

1.205

1.541

1.527

1.558

1.553

1.583

1.583

Kennis & Expertise

4.767

3.499

3.469

3.538

3.529

3.596

3.596

Klantinteractie & dienstverlening

6.340

6.808

6.748

6.883

6.864

6.996

6.996

Laboratoriumonderzoek

11.525

10.824

10.729

10.944

10.914

11.124

11.124

Toezicht

37.834

41.301

40.938

41.755

41.647

42.446

42.446

Overig

10.887

14.095

11.840

10.496

10.496

9.196

9.196

Totaal

77.481

81.658

78.813

78.798

78.617

78.617

78.617

Omzet derden

De omzet derden bestaat uit retributies NVWA, retributies Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS) en overige baten. Het bedrijfsleven betaalt retributies voor de diensten die de NVWA en KDS verrichten, bijvoorbeeld voor toezicht in de vorm van inspecties en keuringen bij import, export en slachthuizen. Uitgaande van een stabiele marktvraag en de tarieven 2015 wordt een omzet geraamd van € 72,2 mln aan retributies NVWA en € 15,6 mln aan retributies KDS.

Naast de retributieopbrengsten realiseert de NVWA ook nog voor € 2,9 mln aan overige baten derden. Deze bestaan voornamelijk uit opbrengsten voor de uitvoering van (inter)nationale projecten.

Rentebaten

Door de lage rentepercentages zijn de rentebaten gering. De rentepercentages worden door het Ministerie van Financiën dagelijks vastgesteld en variëren afhankelijk van de looptijd tussen net onder of boven 0%.

Bijzondere baten

De bijdrage van het moederdepartement in de kosten DICTU van € 5,2 mln is, in lijn met de jaarrekening 2014, opgenomen onder de bijzondere baten.

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De verwachte gemiddelde bezetting voor 2016 is 2.331 fte, waarvan 2.237 fte eigen (ambtelijk) personeel. De gemiddelde totale ambtelijke personeelskosten in 2016 zijn € 77.940 per fte.

De inhuur van externen betreft tijdelijke inhuur voor uitvoering van het PvA en externen die productieve werkzaamheden verrichten of worden ingezet voor ondersteuning van het primaire proces.

Materiële kosten

De materiële kosten bestaan uit bijdragen aan Shared Service Organisaties (SSO’s) en overige kosten. Voor SSO’s is € 31,2 mln aan kosten begroot. Dit betreft de bijdrage aan DICTU in het kader van ICT € 21,6 mln en huurkosten voor kantoorpanden en laboratoria aan het Rijks Vastgoed Bedrijf (RVB) € 9,6 mln (inclusief energiekosten). De NVWA heeft geen panden in eigendom.

De overige kosten bestaan uit specifieke kosten € 49,4 mln (waaronder circa € 17,4 mln voor uitbesteed onderzoek, € 15,6 mln KDS, € 6,1 mln practitioners en € 10,3 overige specifieke kosten), huisvestingskosten € 3,0 mln, bureaukosten € 3,5 mln en diverse materiële kosten € 10,8 mln.

Rentelasten

De rentelasten vloeien voort uit rente- en aflossingsdragend vermogen waarvan het rentepercentage varieert tussen de 0,06% en 4,45%.

Afschrijvingskosten

De afschrijvingskosten voor materiële en immateriële activa bedragen respectievelijk € 8,0 en € 6,2 mln. De toename van de materiële afschrijvingskosten wordt veroorzaakt door de uitbreiding van het wagenpark in 2015 als gevolg van het verplicht gestelde gebruik door inspecteurs van een dienstauto. De toename van de immateriële afschrijvingskosten is het gevolg van de investeringen in het kader van het PvA om de ICT-voorziening binnen de NVWA op voldoende niveau te brengen.

De materiële vaste activa worden lineair afgeschreven waarbij de afschrijvingstermijn van de verschillende soorten activa ligt tussen 4 en 10 jaar. De immateriële vaste activa hebben een afschrijvingstermijn van 4 jaar.

Dotaties aan voorzieningen

Dit betreft de dotatie aan de voorziening claims, geschillen en rechtsgedingen.

Saldo van baten en lasten

Op basis van de beschikbare budgetten resulteert een negatief saldo van bijna € 0,2 mln. Dit negatieve resultaat is het gevolg van het doorhuren van het pand in Groningen in plaats van de aanvankelijke geplande afkoop. Deze kosten worden, via het eigen vermogen van de NVWA, gedekt uit middelen die voor afkoop ter beschikking zijn gesteld. Deze middelen zijn toereikend om dit voorziene meerjarige tekort te dekken.

Ten opzichte van de ontwerpbegroting 2015 valt het tekort lager uit omdat voor een ander NVWA-pand een voordeligere aanwending kon worden gerealiseerd.

Kasstroomoverzicht

Bedragen x € 1.000
   

2014

Stand Slotwet

2015

Stand 1e suppletoire begroting

2016

2017

2018

2019

2020

1.

Rekening courant RHB 1 januari 2014 + depositorekeningen

58.414

60.029

35.346

13.818

21.557

29.815

40.653

2.

Totaal operationele kasstroom

10.370

– 9.945

2.509

19.989

22.728

25.603

23.106

– /– totaal investeringen

– 11.131

– 28.730

– 29.305

– 21.555

– 22.420

– 19.544

– 11.937

+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen

1.316

1.600

1.360

3.551

2.140

3.076

3.821

3.

Totaal investeringskasstroom

– 9.815

– 27.130

– 27.945

– 18.004

– 20.280

– 16.468

– 8.116

– /– eenmalige uitkering aan moederdepartement

             

+/+ eenmalige storting door moederdepartement

             

– /– aflossingen op leningen

– 9.940

– 11.530

– 12.447

– 15.801

– 16.610

– 17.841

– 20.219

+/+ beroep op leenfaciliteit

11.000

23.922

16.355

21.555

22.420

19.544

11.937

4.

Totaal financieringskasstroom

1.060

12.392

3.908

5.754

5.810

1.703

– 8.282

5.

Rekening courant RHB 31 december 2014 + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

60.029

35.346

13.818

21.557

29.815

40.653

47.361

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom 2016 van € 2,5 mln bestaat uit de som van het saldo van baten en lasten ad – € 0,2 mln, de afschrijvingskosten ad € 14,2 mln, uitgaven ten laste van de voorziening leegstand gebouwen ad – € 11,5 mln.

Investeringskasstroom

Materiële activa

Naast geringe uitbreiding van het aantal dienstauto’s, als gevolg van het PvA, is voor vervanging van de dienstauto’s een investeringsbedrag nodig van € 4,1 mln. De restwaarden van de ingeleverde dienstauto’s geven de bedragen van de desinvesteringen weer. De investeringen in laboratoriumapparatuur bedragen € 2,7 mln en de investeringen in aanpassingen van gebouwen, laboratorium- en kantoorinventaris en controleapparatuur € 1,5 mln.

Immateriële activa

De NVWA is in 2014 gestart met het uitbouwen van de kennis en vaardigheden en het implementeren van de onderliggende processen en de informatiearchitectuur (programma «Blik op 2017»). Hiermee samenhangend is in 2016 een aanzienlijke investering in ICT begroot van € 21,0 mln die voor een belangrijk deel voortvloeit uit het PvA.

Financieringskasstroom

De financieringskasstroom geeft het saldo weer van de benodigde leningen en de aflossing op de lopende leningen. Van de ruim € 29 mln aan investeringen in 2016 wordt bijna € 16 mln gefinancierd uit leningen en circa € 13 mln uit eigen middelen.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren

Bedragen x € 1.000
 

2014 Slotwet

2015

Stand 1e suppletoire begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Gemiddelde kostprijs (€/uur)

95,6

96,32

98,06

98,06

98,06

98,06

98,06

Tarieven

             

Index 2012 = € 94,07 = 100

101,62

102,39

104,25

104,25

104,25

104,25

104,25

Omzet per productgroep (x mln)

             

Advies en Vertegenwoordiging

8,5

9,8

9,5

9,4

9,3

9,8

9,8

Communicatie

1,6

1,6

1,5

1,5

1,5

1,6

1,6

Incident en crisismanagement

6,3

4,1

4,0

3,9

3,9

4,1

4,1

Inlichtingen en opsporing

12,2

13,8

13,2

13,1

12,9

13,6

13,6

Kennis en expertise

9,1

7,1

7,0

7,0

7,0

7,2

7,2

Klantinteractie en dienstverlening

22

24,4

24,3

24,3

24,3

24,8

24,8

Laboratoriumonderzoek

20,7

20,0

19,8

20,0

19,9

20,3

20,3

Toezicht

168,4

188,2

185,2

184,9

184,0

189,0

189,0

FTE

             

Aantal FTE (excl. externe inhuur)

2.229

2.303

2.237

2.103

2.033

2.009

2.028

Verhouding FTE direct/indirect (excl externe inhuur)

1.842/387

1.849/454

1760/477

1645/446

1590/431

1572/426

1586/430

Personeelskosten per fte

74.217

73.755

72.374

72.374

72.374

72.374

72.374

Saldo van baten en lasten

             

Saldo van baten en lasten als % van de totale baten

– 2,47%

– 0,89%

– 0,06%

– 0,06%

– 0,06%

– 0,06%

– 0,06%

Kwaliteit

             

Afhandelsnelheid informatieverzoeken, klachten en meldingen

71%

95%

95%

95%

95%

95%

95%

Tijdig betaalde facturen (< 30 dagen).

n.v.t.

90%

95%

95%

95%

95%

95%

Toelichting

De NVWA wil snel blijven reageren naar aanleiding van verzoeken, klachten en meldingen en wil 95% binnen de behandeltermijn van 6 weken afhandelen.

Het is van belang dat de overheid facturen op tijd betaalt. De NVWA streeft ernaar dat minimaal 95% van de facturen binnen een periode van 30 dagen wordt betaald.

3.6 Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

Begroting agentschap 2016

Bedragen x € 1.000
 

2014 Stand Slotwet

2015 Stand 1e suppletoire begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Baten

             

Omzet moederdepartement

303.448

327.389

293.045

276.675

263.341

263.341

263.341

Omzet overige departementen

83.206

104.616

110.126

108.626

108.626

108.626

108.626

Omzet derden

15.639

43.566

42.269

27.369

27.369

27.369

27.369

Rentebaten

184

10

10

10

10

10

10

Vrijval voorzieningen

8.714

0

0

0

0

0

0

Bijzondere baten

0

0

0

0

0

0

0

Totaal baten

411.191

475.581

445.450

412.680

399.346

399.346

399.346

               

Lasten

             

Apparaatskosten

395.615

459.170

432.347

399.991

387.318

387.328

387.328

Personele kosten

259.455

260.866

244.988

227.380

219.972

219.982

219.982

– waarvan eigen personeel

177.726

206.268

204.247

194.035

188.214

188.214

188.214

– waarvan externe inhuur

65.938

42.936

35.545

22.325

21.155

21.155

21.155

– waarvan overige personele kosten

15.791

11.662

5.196

11.020

10.603

10.613

10.613

Materiële kosten

136.160

198.304

187.359

172.611

167.346

167.346

167.346

– waarvan apparaat ICT

0

0

0

0

0

0

0

– waarvan bijdrage aan SSO’s

82.192

81.000

83.111

76.568

74.094

74.094

74.094

– waarvan overige materiële kosten

53.968

117.304

104.248

96.043

93.252

93.252

93.252

Rentelasten

193

115

66

28

2

0

0

Afschrijvingskosten

11.060

16.295

13.037

12.661

12.026

12.018

12.018

– Materieel

1.843

2.564

2.461

2.360

2.348

2.340

2.340

– waarvan apparaat ICT

             

– Immaterieel

9.217

13.731

10.576

10.301

9.678

9.678

9.678

Overige kosten

281

0

0

0

0

0

0

– dotaties voorzieningen

281

0

0

0

0

0

0

– bijzondere lasten

0

0

0

0

0

0

0

Totaal lasten

407.149

475.581

445.450

412.680

399.346

399.346

399.346

               

Saldo van baten en lasten

4.042

0

0

0

0

0

0

Toelichting op de baten

Omzet moederdepartement

Beleidsterreinen Bedragen x € 1.000
 

2014

Stand Slotwet

2015 Stand 1e suppletoire begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Agro & Natuur

152.395

189.314

162.471

150.786

149.016

149.016

149.016

Bedrijfsleven & Innovatie

92.954

93.304

84.876

81.546

76.181

76.181

76.181

Energie, telecom & Mededinging

40.001

38.438

39.411

39.298

33.099

33.099

33.099

Overig

18.098

6.333

6.287

5.045

5.045

5.045

5.045

Totaal

303.448

327.389

293.045

276.675

263.341

263.341

263.341

Agro & Natuur

RVO.nl is onder andere belast met de uitvoering van de Europese Landbouwsubsidies en Mestwetgeving. In 2015 is het werkpakket uitgebreid met taken van de Productschappen en van voormalig DLG. Voor 2016 krimpt de reguliere opdracht met ongeveer € 5,5 mln ten opzichte van 2015 als gevolg van de taakstelling Rutte II. Daarnaast is in de begrotingsstand 2015 € 17 mln voor de Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) verwerkt, die ook is opgenomen onder omzet derden. Dit zal worden hersteld bij Najaarsnota 2015.

Bedrijfsleven & Innovatie

RVO.nl is belast met taken ter stimulering van innovatie zoals S&O-afdrachtvermindering (WBSO), kennisbescherming- en benutting en het Innovatiefonds Midden- en Kleinbedrijf (MKB+). Daarnaast wordt samenwerking bevorderd binnen de driehoek van bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid, met name binnen de negen topsectoren. De daling van het opdrachtenpakket houdt verband met onder meer de lagere omzet Special envoy voor start-ups. Daarnaast was in 2015 nog sprake van eenmalige investeringen NL Octrooicentrum. Ook daalt de opdracht als gevolg van de Rutte II taakstelling (€ 2,1 mln), die wordt ingevuld door een korting op Communicatie, Beleidsinformatie, Antwoord voor Bedrijven, Liaisonofficers, Biobased Economy, GreenDeals, Eureka/Eurostars, H2020 en WBSO.

Energie, Telecom & Mededinging

Het werkpakket voor Energie, Telecom & Mededinging (ETM) kent zes thema’s: Duurzame energieproductie, Energiebesparing, Energie-innovatie, Energiemarkt en Infrastructuur, Internationaal en Telecom en Mededinging.

Omzet overige departementen

Bedragen x € 1.000
 

2014 Stand Slotwet

2015 Stand 1e suppletoire begroting 2015

2016

2017

2018

2019

2020

BZ

55.696

83.233

82.400

80.900

80.900

80.900

80.900

BZK

12.858

8.000

12.100

12.100

12.100

12.100

12.100

I&M

10.120

8.677

11.000

11.000

11.000

11.000

11.000

OCW

2.643

2.924

2.850

2.850

2.850

2.850

2.850

V&J

481

1.402

375

375

375

375

375

SZW

385

380

1.401

1.401

1.401

1.401

1.401

VWS

302

0

0

0

0

0

0

Overige

721

0

0

0

0

0

0

Totaal

83.206

104.616

110.126

108.626

108.626

108.626

108.626

Ministerie van BZ

RVO.nl voert activiteiten uit op de beleidsterreinen van de Minister van Buitenlandse Zaken (BZ) en de Minister van Buitenlandse Handel & Ontwikkelingssamenwerking. De expertise en inzet van RVO.nl is vooral toegespitst op Duurzame handel en investering en Duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water. BZ zet voor duurzame handel en investeringen in op synergie tussen handel en ontwikkelingssamenwerking. Het omvat de versterking van internationale handelssystemen, de Nederlandse handelspositie, het stimuleren van duurzame economische ontwikkeling – waaronder private sectorontwikkeling en verbetering van het lokale investeringsklimaat – in ontwikkelingslanden en het Dutch Good Growth Fund. Met uitzondering van de versterking van internationale handelssystemen zien we al deze pijlers in het opdrachtenpakket terug. BZ zet voor duurzame ontwikkeling, voedselzekerheid en water in op een toename van voedselzekerheid en op verbeterd waterbeheer, drinkwater en sanitatie. Daarnaast onder duurzame ontwikkeling op duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, het tegengaan van klimaatverandering en het vergroten van de weerbaarheid van de bevolking tegen onafwendbare klimaatverandering. De omvang van de opdracht van BZ stijgt ten opzichte van Slotwet 2014 door de overgedragen opdracht van haar agentschap (CBI) aan RVO.nl.

Ministerie van BZK

De opdracht van BZK betreft onder meer de implementatie van de herziene Europese richtlijn energieprestatie gebouwen EPBD (Energy Performance of Buildings Directive; waaronder het energielabel voor woonconsumenten), de implementatie van het SER-akkoord voor het onderdeel «gebouwde omgeving», het begeleiden van expertteams op het gebied van kantorentransformatie, particulier opdrachtgeverschap en de uitvoering van het programma bevolkingsdaling.

Ministerie van I&M

Het opdrachtenpakket is gebundeld rondom vier hoofddoelen van het I&M: klimaat en energie, circulaire economie, water en mobiliteit. Het werkpakket bestaat uit opdrachten die gerelateerd zijn aan de Groene Groei brief, het programma Van Afval naar Grondstof, de Klimaatagenda en het Nationaal Energie Akkoord. Het I&M-opdrachtenpakket heeft veel synergie met aanpalende opdrachten van andere opdrachtgevers als EZ, BZK en BZ bijvoorbeeld op het vlak van energie en klimaat, biobased waar in de uitvoering ook de verbinding over de departementen heen wordt gelegd.

Omzet derden

Bedragen x € 1.000
 

2015 Begroting (stand 1e suppletoire begroting 2015)

2016

2017

2018

2019

2020

EU

2.476

3.234

3.234

3.234

3.234

3.234

Leges dierenregistraties

6.000

6.000

6.000

6.000

6.000

6.000

Leges Overige regelingen AGRO

1.900

2.900

2.900

2.900

2.900

2.900

Leges Mest

1.600

600

600

600

600

600

Vergunningen

423

423

423

423

423

423

Provincies

29.100

27.000

12.100

12.100

12.100

12.100

Overig

2.066

2.112

2.112

2.112

2.112

2.112

Totaal

43.566

42.269

27.369

27.369

27.369

27.369

De omzet derden heeft betrekking op opdrachten voor de Europese Unie, een bijdrage van derden in de uitvoeringskosten die in opdracht van het moederdepartement plaatsvinden (bijvoorbeeld heffingen en retributies) en diverse overige opdrachtgevers. De begroting 2016 is in lijn met de begroting 2015.

Rentebaten

Gelet op de huidige en verwachte rentepercentages voor deposito’s blijven de rentebaten beperkt tot € 0,01 mln.

Toelichting op de lasten

Personele kosten

De personele kosten dalen in 2016 ten opzichte van 2015 met € 8,9 mln door een verminderd opdrachtenpakket. De personele kosten bewegen mee met de ontwikkelingen in het opdrachtenpakket. Door de verschillende invaringen is het aantal ambtenaren minder hard gedaald dan verwacht. Er is sprake van een daling van de flexibele schil van inhuurkrachten.

De verwachte bezetting voor 2016 is 3.236 fte, waarvan 2.730 fte ambtelijk personeel en 506 fte externe inhuur. De gemiddelde loonkosten per fte over 2016 worden geraamd op € 75.000 voor ambtelijk personeel en € 70.000 voor inhuurkrachten.

Materiële kosten

De totale materiele kosten dalen in 2016, als gevolg van de daling van het opdrachtenpakket, ten opzichte van 2015 met € 9,2 mln. De materiële kosten zijn onder te verdelen in directe en indirecte materiële kosten.

Directe materiële kosten zijn kosten die direct verband houden met de uitvoering van opdrachten. Vooral de directe materiele kosten bewegen mee met de ontwikkelingen in het opdrachtenpakket. Hiertoe behoren onder andere kosten ten behoeve van de exploitatie van de Netherlands Business Support Offices, de buitenkantoren van de Foreign Investment Agency (NFIA) en Technisch Wetenschappelijke Attaché (TWA) en kosten voor de uit te voeren regelingen. In 2016 worden de directe materiële kosten op € 100 mln geraamd.

Indirecte materiële kosten zijn kosten die niet direct verband houden met een opdracht. In 2015 worden de indirecte materiële kosten geraamd op € 87 mln. Deze kosten bestaan voornamelijk uit kosten voor producten en diensten van de Shared Service Organisaties (SSO’s) DICTU (€ 58 mln) en Rijksvastgoedbedrijf (€ 24 mln).

Rentelasten

Het bedrag aan opgenomen rentelasten betreft rente op de leningen bij het Ministerie van Financiën. De terugloop in de rentelasten wordt veroorzaakt door een beperkter beroep op de leenfaciliteit. Daarnaast is er sprake van een lage rentestand.

Kasstroomoverzicht over het jaar 2016

Bedragen x € 1.000
   

2014 stand slotwet

2015 Stand 1e suppletoire begroting 2015

2016

2017

2018

2019

2020

1

Rekening courant RHB 1 januari + depositorekeningen

111.264

90.305

78.400

69.487

64.125

58.140

52.177

                 

2

Totaal operationele kasstroom

7.494

5.295

3.037

4.661

4.025

4.017

4.017

                 
 

– /– totaal investeringen

– 18.900

– 9.950

– 9.950

– 9.950

– 9.950

– 9.950

– 9.950

 

+/+ totaal boekwaarde desinvesteringen

– 382

0

0

0

0

0

0

 

Totaal waardeverminderingen

27

3

Totaal investeringskasstroom

– 19.255

– 9.950

– 9.950

– 9.950

– 9.950

– 9.950

– 9.950

                 
 

– /- eenmalige uitkering aan moederdepartement

0

– 4.356

0

0

0

0

0

 

+/+ eenmalige storting door moederdepartement

0

0

0

0

0

0

0

 

– /- aflossing op leningen

– 2.966

– 2.894

– 2.000

– 73

– 60

– 30

0

 

+/+ beroep op leenfaciliteit

0

0

0

0

0

0

0

4

Totaal financieringskasstroom

– 2.966

– 7.250

– 2.000

– 73

– 60

– 30

0

5

Rekening courant RHB 31 december + stand depositorekeningen

(=1+2+3+4)

96.537

78.400

69.487

64.125

58.140

52.177

46.244

Toelichting

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten, gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in voorzieningen en het werkkapitaal.

Investeringskasstroom

De voor 2016 geraamde investeringen (€ 10,0 mln) bestaan uit investeringen in ICT-systemen ten behoeve van de uitvoering van regelingen (€ 9,5 mln) en vervangingsinvesteringen in installaties en inrichtingen (€ 0,5 mln).

Overzicht doelmatigheidsindicatoren

Bedragen x € 1.000
 

2014 Slotwet

2015 Begroting

2016

2017

2018

2019

2020

Inputindicatoren

             

Kernindicatoren

             

Verhouding direct/indirect personeel

81,2%

85%

85%

85%

85%

85%

85%

               

Outputindicatoren

             

Kernindicatoren

             

Tariefindex in reële termen

101,1

100

100

100

100

100

100

Totaal aantal ambtelijk fte werkzaam exclusief externe inhuur

2.611

2.539

2.675

2.675

2.675

2.675

2.675

Saldo baten en lasten als percentage van totale baten

0,70%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

               

Kwaliteitsindicatoren

             

Kernindicatoren

             

Klanttevredenheid

7,3

7,3

7,3

7,3

7,3

7,3

7,3

Gehonoreerde bezwaarschriften

30%

25%

25%

25%

25%

25%

25%

4. BEGROTING DIERGEZONDHEIDSFONDS

Doel van het Diergezondheidsfonds

Het fonds heeft als doel het betalen van kosten in verband met de bestrijding, bewaking en preventie van, en onderzoek naar besmettelijke dierziekten, zoönosen en ziekteverschijnselen in brede zin.

Uitbraken van dierziekten hebben een grote impact op de Nederlandse samenleving als geheel en op de agrarische sector, inclusief de aanverwante verwerkende voedselindustrie in het bijzonder. Voor dergelijke potentieel snel om zich heen grijpende dierziekten gelden speciale bestrijdings- en preventieregimes die grotendeels hun wortels kennen in Europese regelgeving. Voor veel van deze dierziekten bevat de Europese regelgeving een plicht tot bestrijding. Daarnaast kan sprake zijn van verplichtingen tot preventieve maatregelen zoals onderzoek naar de aan- of afwezigheid van een dierziekte via het monitoren van (een selectie van) ogenschijnlijk gezonde dieren.

Het Diergezondheidsfonds is een begrotingsfonds dat tot 1 januari 2015 onder andere werd gevuld met de opbrengst van heffingen die door het Productschap Zuivel, het Productschap Vee en Vlees en het Productschap Pluimvee en Eieren werden opgelegd. Vanwege de opheffing van de productschappen is de voeding van het Diergezondsheidsfonds vanaf 2015 voor wat betreft het sectoraandeel nader geregeld. De Gezondheids- en welzijnswet voor dieren (Hoofdstuk VIII Gwwd, artikel 95b, onderdelen a tot en met d,) geeft de mogelijkheid een heffing in te stellen voor het houden van dieren. Hiervan is gebruik gemaakt, waarbij is aangesloten bij de heffingsystematiek zoals deze door de productschappen werd gehanteerd. De inkomsten van de heffingen worden in het fonds gestort. Hiermee worden vanaf 2015 de ontvangsten van het fonds gevormd door jaarlijkse bijdragen vanuit de begroting van EZ, de heffingen op grond van de Gwwd en de middelen die de Europese Unie ter beschikking stelt in verband met het weren en bestrijden van besmettelijke dierziekten.

Uit de bijdragen van de sectoren worden vanaf 2016 crisisreserves gevormd ter grootte van 20% van de begrote bestrijdingskosten per sector in de convenantsperiode met als doel om de bestrijdingskosten direct te kunnen betalen nadat deze zijn ontstaan.

Het beleid dat aan de basis ligt van de inzet van het DGF is weergegeven in beleidsartikel 16 van de EZ-begroting. Relevante prestatie-indicatoren en kengetallen zijn derhalve daar ondergebracht. De kosten voor inzet van de crisisorganisatie worden eveneens op beleidsartikel 16 begroot en verantwoord.

De begroting van het DGF bevat sinds 2015 ook de kosten van het voorkomen en bestrijden van dierziekten waarvoor de bestrijding en de financiering door EZ zijn overgenomen van de productschappen, waaronder de Ziekte van Aujeszky, Salmonella (Se en St), Leukose en Mycoplasma. De totale begroting van het DGF valt daardoor substantieel hoger uit dan in voorgaande jaren.

4.1 Beleidsartikel 1 Bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

Algemene doelstelling

Bewaking en bestrijding van bepaalde dierziekten en het voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen.

Rol en verantwoordelijkheid

De Minister van EZ is verantwoordelijk voor:

  • Het bestrijden van dierziekten die op basis van wetgeving verplicht moeten worden bestreden en indirect verantwoordelijk voor welzijnsaspecten bij de bestrijding.

  • Het tijdig signaleren en afhandelen van verdenkingen en besmettingen door onderzoek en monitoring/bewaking van bepaalde dierziekten (bijvoorbeeld scrapie, blauwtong, brucella melitensis, klassieke en Afrikaanse varkens pest, MKZ, AI, Ziekte van Aujeszky, salmonella en Mycoplasma en BSE).

  • Effectieve en doelmatige crisisorganisatie bij dierziektenuitbraken.

Telkens na een uitbraak van een besmettelijke dierziekte vindt een evaluatie plaats op alle onderdelen van bestrijdingsmaatregelen, welzijnsmaatregelen en crisisorganisatie.

Beleidswijzigingen

Beleidswijzigingen op het terrein van het diergezondheid worden opgenomen onder artikel 16 «Concurrerende, duurzame, veilige, agro-,visserij- en voedselketens» van de EZ-begroting.

Budgettaire gevolgen van beleid

Bedragen x € 1.000
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

01 Bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

             
               

Verplichtingen

13.751

42.824

30.620

30.620

30.620

30.620

30.620

Uitgaven

13.751

42.824

30.620

30.620

30.620

30.620

30.620

waarvan juridisch verplicht

   

63%

       

Beginsaldo

9.294

19.064

         

Programma-uitgaven

13.751

42.824

30.620

30.620

30.620

30.620

30.620

               

Opdrachten

13.751

42.824

30.620

30.620

30.620

30.620

30.620

1. Bewaking van dierziekten

4.531

9.307

17.707

17.707

17.707

17.657

17.657

2. Bestrijding van dierziekten

9.147

33.517

12.553

12.553

12.553

12.603

12.603

3. Voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

4.Overig

73

– 

360

360

360

360

360

               

Ontvangsten

23.521

42.824

30.620

30.620

30.620

30.620

30.620

               

Eindsaldo

19.064

           
               

Specificatie ontvangsten:

             

Ontvangsten van EZ1

   

10.486

10.486

10.486

10.486

10.486

Ontvangsten van EU m.b.t. salmonella bewaking en bestrijding

   

2.750

2.750

2.750

2.750

2.750

Ontvangsten van sector

(bewaking)2

   

9.799

9.799

9.799

9.799

9.799

Ontvangsten van sector

(bestrijding)2

   

7.585

7.585

7.585

7.585

7.585

X Noot
1

Dekking uit artikel 16,onderdeel «bijdrage aan andere begrotingshoofdstukken» (in 2016 € 4,040 mln), het restant uit andere instrumenten van artikel 16.

X Noot
2

De ontvangsten van sector uit de heffingen en / of sectorreserves moeten op basis van het in het voorjaar van 2015 afgesloten convenant de komende periode worden uitgewerkt in wet- en regelgeving. Mede op basis hiervan kunnen de komende jaren nog verschuivingen optreden in de financiering door EZ en sector.

Budgetflexibiliteit

Er is sprake van doorlopende contracten met bedrijven om bewakingsprogramma’s uit te voeren en/of om beschikbaar te zijn voor dienstverlening tijdens crises, waardoor uitgaven voor ruwweg 63% juridisch verplicht zijn. De resterende 37% is op basis van het convenant aan bestuurlijke afspraken gebonden en betreft de jaarlijks terugkerende bestrijdingskosten, de subsidie basismonitoring, die EZ al jaren verleent en waarover met sectoren afspraken zijn gemaakt over continuering van hun bijdragen (en die van EZ) via het DGF en de sectorbijdragen aan de Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit (SDa).

Financiering DGF

De middelen ter financiering van de uitgaven van het DGF zijn afkomstig van het Rijk, van het bedrijfsleven (middels een heffing of uit sectorreserves) en van de Europese Unie. De bijdrage van het Rijk wordt geraamd en verantwoord in het beleidsartikel 16 van de EZ-begroting. De afspraken over de bijdrage van het bedrijfsleven aan het DGF zijn vastgelegd in het op 30 april 2015 ondertekende vierde «Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2015–2019» tussen EZ en de sectorpartijen vereniging ZuivelNL, stichting Brancheorganisatie Kalversector, stichting AVINED, Producentenorganisatie Varkenshouderij, LTO Nederland (vakgroepen Schapenhouderij, Melkgeitenhouderij en Vleesveehouderij) en het Platform Kleinschalige Schapen- en Geitenhouders (TK, 29 683, nr. 198).

Het vorige convenant tussen de overheid en de productschappen voor de veehouderijsectoren rund, varken, schapen en geiten en pluimvee eindigde tegelijk met het opheffen van de productschappen per 31 december 2014. Soortgelijke convenanten hebben sinds het jaar 2000 voorzien in de afspraken over de medefinanciering door de sectoren aan de verplichte, door EZ uitgevoerde, dierziektebestrijding. Om vanaf 1 januari 2015 de afspraken rondom de financiering van de dierziektenbestrijding in te vullen zijn de veterinair inhoudelijke en financiële wensen met de sector afgestemd. Tevens is er een nieuwe heffingsgrondslag gekozen na het wegvallen van de PBO-heffing: een heffing van EZ op basis van de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren. De inkomsten uit de heffing worden geraamd op het ontvangstenartikel DGF

Het convenant werkt terug tot en met 1 januari 2015 om de continuïteit van de afspraken te waarborgen. Nieuw in dit convenant is dat er nu ook afspraken gemaakt zijn over de financiering van overgenomen PBO-taken, zoals de basismonitoring, de kosten voor de Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit en kosten voor de preventie en bestrijding van Salmonella Se/St, Mycoplasma Gallisepticum, Ziekte van Aujeszky, Leukose en voor de monitoring van Aviaire Influenza en Newcastle Disease.

Het convenant beschrijft wie (sector en/of overheid) voor welke kosten aan de lat staat en bepaalt hoeveel de deelsectoren maximaal zelf moeten betalen (de plafondbedragen).

De nieuwe plafondbedragen voor de periode 2015 tot en met 2019 zijn vastgesteld op:

(* € 1.000). De bedragen worden jaarlijks geïndexeerd aan de hand van de omvang van de veestapel en het consumentenprijsindexcijfer alle huishoudens (art. 7 convenant).

Sector

Plafond

Toelichting

Runderen (melkkoeien, vleeskalveren en vleesvee)

23.540

 

Varkens

53.447

waarvan 30.000 voor AVP en SVD

Pluimvee

47.138

waarvan 2.113 voor NCD

Schapen en geiten

5.074

 

In het convenant is verder bepaald dat met ingang van 2016 in de begroting van het Diergezondheidsfonds crisisreserves worden gevormd en in stand gehouden uit de bijdragen van de sectoren ter grootte van 20% van de begrote bestrijdingskosten per sector in de convenantsperiode. De reserves zijn bedoeld om in geval van een crisis direct de bestrijdingskosten te kunnen betalen. Echter de begrote ontvangsten voorzien nog niet in een component «opbouw reserves»; deze zal bij een eerstvolgende tariefswijziging worden meegenomen.

De opbrengsten uit de diergezondheidsheffing worden aangewend voor die sectoren waarvan de middelen afkomstig zijn. In de administratie van inkomsten en uitgaven van het fonds worden daartoe per diersoort de daaraan gerelateerde inkomsten en uitgaven geadministreerd.

Toelichting op de instrumenten

1. Bewaking van dierziekten

Het signaleren van (mogelijke) dierziekten vindt plaats door houders van dieren, dierenartsen en/of medewerkers van laboratoria/onderzoeksinstellingen, hetzij op basis van klinische verschijnselen dan wel op basis van de uitkomsten van laboratoriumonderzoek. In het geval deze verschijnselen kunnen wijzen op een aangifteplichtige ziekte, dient dit onmiddellijk bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) te worden gemeld. Naast de meldplicht worden in opdracht van EZ bewakings- en monitoringsprogramma’s uitgevoerd die deels door de Europese Unie (EU) verplicht zijn gesteld ter behoud van de dierziektevrij-status. Door bewakingsonderzoeken uit te voeren wordt het risico dat een ziekte niet of niet tijdig wordt opgemerkt gereduceerd. Bewakingsprogramma’s ondersteunen tevens de preventie van de betreffende dierziekten.

Streefwaarden

  • Behoud van de huidige, officieel door de EU en door de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) verleende, status vrij te zijn van een aantal dierziekten.

Beleidsinstrumenten

De EU en de OIE verlenen onder bepaalde voorwaarden aan lidstaten officiële erkenningen voor het vrij zijn van besmettelijke dierziekten. Deze door de EU erkende statussen «vrij van dierziekten» worden bewaakt op basis van meldingen van actuele uitbraken en voor bepaalde dierziekten door het periodiek uitvoeren van bewakingsprogramma’s. Lidstaten en bij de OIE aangesloten landen zijn verplicht om uitbraken van ziekten direct te melden aan de OIE en EU.

Om de door de EU en de OIE verleende erkenningen «vrij van dierziekten» dan wel «verwaarloosbaar risico» te behouden worden bewakingsprogramma’s voor de volgende zes dierziekten uitgevoerd: Brucella melitensis, Brucellose, Blauwtong, BSE, Ziekte van Aujeszky en Aviaire Influenza (AI).

Naast deze officiële vrijstatus zijn er andere redenen voor het uitvoeren van monitoringprogramma’s, bijvoorbeeld de volksgezondheid of nationale diergezondheidsbelangen. Zo is voor Nederland de monitoring op Q-koorts, Mycoplasma gallisepticum en Salmonella St/Se belangrijk. In 2015 worden deze monitoringsprogramma’s voortgezet.

Voor een snelle opsporing van dierziekten is de overheid in sterke mate afhankelijk van de opmerkzaamheid van veehouder en dierenarts en van hun bereidheid een verdenking te melden. In aanvulling op de monitoringsprogramma’s worden daarom zogenaamde «early warning»-programma’s uitgevoerd voor AI en KVP. Deze bieden de mogelijkheid om bij een eventuele verdenking van een infectie (een) monster(s) op te sturen voor uitsluitingsdiagnostiek.

Prestatiegegevens

Bewaking van dierziekten

Bedrijven

(aantallen)

Dieren

(aantallen)

Uitgaven

(x € 1.000,–)

Basismonitoring

   

3.800

Brucella (schaap, geit)

1.500

14.000

400

Blauwtong (rund, schaap, geit)

291

387

100

BSE rund, bij destructor en bij noodslachting

 

48.000

1.950

TSE schaap/geit, bij destructor1

 

3.000

40

KVP (varkens)

     

– Veehouderij (early warning)

 

540

 

– Veehouderij (tonsillen)

 

4.600

300

– Wilde zwijnen

 

500

150

AI

     

Bedrijfsmatig pluimvee: early warning

 

1.400

 

– Insturen monsters (swabs)

1.500

 

100

– Melding afwijkende verschijnselen (bij GD)

1.200

   

– Bedrijfsmatig pluimvee: monitoring serologische testen

2.700

170.000

850

Wilde vogels:

     

– Monitoring levende wilde vogels

 

5.000

 

– Monitoring dode vogels

 

500

105

Q-koorts (melkmonsters)

380

 

915

       

Subtotaal

   

7.860

       

Overgenomen Productschapstaken

     

Basismonitoring2

   

4.600

Leukose

 

26.000

450

Ziekte van Aujeszky (varken)

   

40

Salmonella Se St (pluimvee)

     

– Bewaking en preventie3

 

9.358

484

– verificatieonderzoek VB

58

 

36

– verificatieonderzoek Leg

26

 

121

– vaccinatie

2.000 koppels leg en 693 koppels vermeerdering

 

4.0004

Mycoplasma

   

116

       

Subtotaal

   

9.847

       

Totaal bewaking van dierziekten

   

17.707

       

Begrote sectorbijdrage

     

Rund (inclusief leukose monitoring)

   

3.539

Varken (inclusief ziekte van Aujeszky)

   

1.429

Schapen en geiten

   

1.134

Pluimvee (inclusief Salmonella Se St en mycoplasma)

   

3.697

Bron: Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (BSE en TSE), Erasmus MC (onderzoek levende wilde vogels), SOVON en CVI (onderzoek dode wilde vogels), Nederlandse Schapen- en Geitenfokkers Organisatie (Brucella) en Gezondheidsdienst voor Dieren (overig).

X Noot
1

In 2013 is het monitoringsprogramma voor TSE bij schapen en geiten aangepast, omdat door de gedaalde omvang van het schapen- en geitenbestand conform EU-wetgeving volstaan kan worden met een kleiner aantal monsters. Hiermee is in de begroting rekening gehouden

X Noot
2

Betreft 50% sectoraandeel plus de BTW.

X Noot
3

Verwachting 2016: vleeskuikens 85 detectie en 5 serotypering; kalkoenen 6 detectie en 2 serotypering, Vermeerdering 5.600 detectie en 60 serotypering; leg 3.500 detectie en 100 serotypering. Totaal 9.358 monsters die genomen worden.

X Noot
4

50% Cofinanciering door EU en 50% door sector.

De aantallen bedrijven en dieren in bovenstaande tabel zijn indicatief en gebaseerd op realisatiecijfers in voorgaande jaren en een inschatting van de ontwikkelingen.

De Europese cofinanciering voor de uitvoering van BSE- en TSE-tests wordt afgebouwd van 100% in 2015 naar de reguliere 50% in 2017 (2016: 75%). EZ en sector zullen de lagere Europese vergoeding ieder voor de helft compenseren door hogere bijdragen.

2. Bestrijding van dierziekten

Onder de bestrijding van dierziekten vallen:

  • Onderzoek naar verschijnselen die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte na een melding door een (vee)houder en/of door een dierenarts;

  • Onderzoek van verdachte dieren;

  • Treffen van voorzieningen om onmiddellijk te kunnen bestrijden;

  • Bestrijding van besmettelijke dierziekten zoals Q-koorts, tuberculose, brucellose en leukose;

  • Bestrijding van zeer besmettelijke dierziekten zoals AI, MKZ en KVP.

Als veehouders verschijnselen signaleren bij hun dieren die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte, is melding daarvan verplicht. Het onderzoeken van deze meldingen is een belangrijke structurele taak van de NVWA. Naast dit structureel onderzoeken van verschijnselen bij dieren als gevolg van een melding, wordt structureel onderzoek uitgevoerd naar brucellose bij runderen als deze runderen binnen een bepaalde periode hun vrucht hebben verloren. Ook bij een positief testresultaat in een bewakingsonderzoek van een aangifteplichtige ziekte wordt dit gemeld bij de NVWA. Indien een bevestigingstest positief is, wordt het bedrijf door de NVWA besmet verklaard en wordt tot bestrijding overgegaan.

De bestrijding van dierziekten omvat feitelijk twee fasen, de eerste fase (de verdenkingsfase) vangt aan als verschijnselen, informatie of resultaten van onderzoek worden gemeld die kunnen duiden op een aangifteplichtige dierziekte, de tweede fase (de bestrijdingsfase) vangt aan als een besmetting is vastgesteld of als er zodanige aanwijzingen zijn dat moet worden uitgegaan van een besmetting.

Zodra sprake is of moet worden uitgegaan van een besmetting, worden onmiddellijk bestrijdingsmaatregelen getroffen door de (permanente) crisisorganisatie van EZ. Vertraging van de bestrijding leidt tot meer besmettingen en daarmede tot langduriger bestrijdingsmaatregelen. Door EZ zijn contracten gesloten met bedrijven voor de beschikbaarstelling van mensen en middelen die een kritische rol vervullen in het bestrijdingsproces. Bestrijding vindt plaats volgens Europese bestrijdingsrichtlijnen. De aanpak is geregeld in diverse draaiboeken van het ministerie. Op www.rijksoverheid.nl staan de actuele draaiboeken.

In bepaalde gevallen kan de inzet van beschermende noodvaccinatie (vaccinatie «voor het leven») een effectieve bestrijdingsmethode zijn. In plaats van het in grote aantallen ruimen van dieren kan de uitbraak bij bepaalde dierziekten tot staan worden gebracht door vaccinatie, in een bepaalde cirkel rondom besmette bedrijven. Gezonde gevaccineerde dieren worden niet meer gedood. Op basis van de huidige EU-regelgeving is beschermende noodvaccinatie mogelijk bij de bestrijding van uitbraken van MKZ, KVP en AI. Deze aanpak is op dit moment alleen uitvoerbaar bij dierziekten waarvoor een effectief vaccin beschikbaar is, te weten MKZ en KVP. De mogelijkheid van noodvaccinatie is vastgelegd in de betreffende beleidsdraaiboeken.

Streefwaarden

  • Zo snel en effectief mogelijk bestrijden van dierziekten.

Concreet houdt dit in dat bij een melding een onderzoek wordt ingesteld. Voor zover de melding betrekking heeft op verschijnselen die duiden op een zeer besmettelijke dierziekte, moet binnen 3 uur een deskundigenteam ter plaatse een onderzoek instellen.

Beleidsinstrumenten

Voor de bestrijding van dierziekten staan onder andere de volgende instrumenten ter beschikking:

  • wettelijke verplichting van houders van dieren en dierenartsen om verschijnselen die duiden op een aangifteplichtige dierziekte te melden;

  • klinische inspectie door een team van dierenartsen op bedrijven waar mogelijk sprake is van aangifteplichtige dierziekten;

  • monsternames door een team;

  • diagnostisch onderzoek van afgenomen monsters bij dieren;

  • instellen van stand-still, vervoersverboden, compartimenten;

  • vaccineren van dieren;

  • onderzoek van dieren op buurtbedrijven en andere relevante bedrijven;

  • tracering van een besmetting (van en naar);

  • doden van besmette dieren;

  • doden van dieren die een reëel gevaar zijn voor verspreiding van de besmetting;

  • destructie van (besmette) dieren;

  • reinigen en ontsmetten van bedrijven;

  • schadeloosstellen van houders voor gedode dieren.

De grondslag voor de inzet van bovenstaande instrumenten zijn:

  • EU-richtlijnen en EU-verordeningen;

  • Gwwd;

  • (beleids)draaiboeken;

  • crisisorganisatie en voorzieningen.

Begrote uitgaven 2016 (x € 1.000)

Bestrijding van dierziekten

Uitgaven1

Verdenkingen

 

– Brucellose (verwerpersonderzoek)2

1.000

– KVP

100

– MKZ (rund, schaap, geit)

15

– AI (LPAI)

300

– BSE (rund)

20

– TSE (schaap, geit)

15

– Diagnostiek verdenkingen3

600

   

Voorzieningen

 

– AUV

300

– Calamiteitenreserve destructie

1.890

– Waakvlamcontracten

650

– Voorziening vaccinatie ZvA, MKZ en KVP

– Overige voorzieningen

2.400

   

Bestrijding

 

Jaarlijks terugkerende kosten bestrijding

2.700

   

Subtotaal

9.990

   

Overgenomen Productschapstaken

 

Bestrijding Ziekte van Aujeszky

760

Bestrijding Salmonella

 

– ruimingskosten

303

– vergoeding waarde dieren4

1.500

   

Subtotaal

2.563

   

Totaal

12.553

   

Begrote sectorbijdrage5

 

Rund

2.122

Varken (inclusief ziekte van Aujeszky)

1.835

Schapen en geiten

420

Pluimvee (inclusief Salmonella)

3.208

X Noot
1

Begrote bedragen gebaseerd op gerealiseerde kosten 2011–2013 (zie jaarverslagen DGF), daarbij rekening houdend met meerjarige trends en structurele veranderingen.

X Noot
2

Aantal bemonsterde dieren geraamd op 11.000.

X Noot
3

Met betrekking tot de diagnostiek verdenkingen is een contract gesloten met het CVI waarbij naar schatting € 0,6 mln ten laste van bestrijding dierziekten komt. De kosten worden uiteindelijk afgerekend per diersoort.

X Noot
4

50% Cofinanciering door EU en 50% door sector.

X Noot
5

De geraamde sectorbijdragen bevatten nog geen component «reserve bestrijdingskosten» vanwege de latere afspraken die hierover zijn gemaakt (na de vaststelling van de tarieven en de afspraken over de bijdragen uit sectorale reserves rund en varken).

Toelichting

Kosten van verdenkingen en bestrijding van overige relevante dierziekten worden opgenomen in de suppletoire wetten en in de verantwoording, indien zich hierbij uitgaven voordoen.

3. Voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen

Bij uitbraken van wettelijk te bestrijden dierziekten treden – op basis van het draaiboek – diverse veterinaire maatregelen in werking. Eén van de maatregelen is het instellen van een vervoersverbod waardoor in bepaalde gebieden het vervoer van bepaalde diercategorieën niet meer is toegestaan dan wel aan stringente voorwaarden is gebonden. Als gevolg van het vervoersverbod kunnen in deze gebieden welzijns- en huisvestingsproblemen ontstaan (meer of grotere dieren dan de beschikbare hokcapaciteit toelaat, met als gevolg onder andere gezondheidsproblemen, agressiviteit, stress etc.). Ter vermindering van de meest urgente welzijnsproblemen kan worden besloten om dieren op te kopen en gecontroleerd af te voeren.

Streefwaarden

Beperken van de welzijnsproblemen bij dieren in geval van een dierziekte uitbraak.

Beleidsinstrumenten

Opkoopregeling

Een opkoopregeling wordt toegepast als sprake is van of een situatie ontstaat van overvolle stallen als direct gevolg van de bestrijdingsmaatregelen. Bij het instellen van een opkoopregeling kunnen veehouders in een afgebakend gebied hun dieren op vrijwillige basis aan de overheid aanbieden. Hier staat een financiële bijdrage tegenover waarbij aanvullende voorwaarden kunnen worden gesteld.

4. Overig

Dit artikel is voor de financiering van overige uitgaven, zoals de sectorbijdragen aan de SDa, eventuele terugstorting van de voorfinanciering naar de begroting van EZ en uitgaven die onder andere betrekking hebben op de voedselveiligheid en daarmee samenhangend de diergezondheid. Omdat het karakter van dergelijke uitgaven op voorhand niet is te voorspellen, kunnen geen streefwaarden worden opgenomen.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen bijdragen van het bedrijfsleven en van het Rijk. De huidige verdeling van de kosten tussen bedrijfsleven en het Rijk is vastgelegd in het «Convenant financiering bestrijding besmettelijke dierziekten 2015–2019». De kosten van bewaking van dierziekten worden in beginsel 50% door het Rijk en 50% door het bedrijfsleven gefinancierd met uitzondering van de bewakingsprogramma’s die EZ heeft overgenomen van de productschappen. De basismonitoring blijft 50/50 gefinancierd. De financiering van de kosten van bestrijding is afhankelijk van de soort dierziekte en de noodzakelijke voorzieningen. In aanleg worden deze kosten – tot een per diersoort afgesproken plafond – voor 100% doorberekend aan de veehouderijsectoren. Behalve de kosten van de voorzieningen; deze worden gefinancierd door overheid en sector, beide voor 50%. Boven deze plafonds draagt de overheid de resterende kosten in de betreffende convenantsperiode. Voor de basismonitoring zijn de plafonds niet van toepassing.

5. BIJLAGEN

5.1 Bijlage ZBO’s en RWT’s

Onderstaand zijn alle ZBO’s en RWT’s van het Ministerie van EZ opgenomen. Voor een overzicht van de stichtingen die gelieerd zijn aan het Ministerie van EZ wordt verwezen naar het volgende overzicht: http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/eleni/organisatie/stichtingen-ministerie-eleni

 

Externe organisatie (met wettelijke en/ of bestuurlijke taak)

RWT

ZBO

Functie

Begrotingsartikel(en)

Begrotingsramingen

x € 1.000

Verwijzing

(URL-link) naar website RWT/ZBO

1

Agrarische Opleidingscentra (13)

X

X1/X2

De AOC’s zijn de kennisinstellingen / opleidingsinstituten voor voeding, natuur en milieu op MBO/VMBO-niveau.

17

500.302

 

2

Bureau Beheer Landbouwgronden/

Commissie Beheer Landbouwgronden

X

X2

BBL is belast met de verwerving van onroerend goed voor het realiseren van overheidsdoelen in het landelijk gebied met betrekking tot de thema’s natuur, landbouw, recreatie, landschap, water en milieu.

 

Geen bijdrage

www.dlg.nl

www.rvo.nl

3

Centraal Bureau voor de Statistiek

X

X

Het verzamelen, bewerken en publiceren van statistieken ten behoeve van praktijk, beleid en wetenschap. Naast de verantwoordelijkheid voor de nationale (officiële) statistieken is het CBS ook belast met de productie van Europese (communautaire) statistieken. De wettelijke grondslag voor het CBS is de «Wet op het Centraal Bureau voor de Statistiek».

11

142.600

www.cbs.nl

4

Centrale Commissie voor de Statistiek

 

X

Het, als onafhankelijke commissie, bewaken van de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, relevantie, kwaliteit en continuïteit van het statistische programma van het CBS.

 

Geen directe bijdrage

zie www.cbs.nl

5

Centrale Commissie Dierproeven

 

X

De CCD verleent vergunningen voor het verrichten van dierproeven op basis van adviezen van een van de Dierexperimenten Commissies (DEC).

16

922

www.centralecommissiedierproeven.nl/

6

College Toelating Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden (vh. CTB)

X

X

Het Ctgb oordeelt over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden.

16

1.007

www.ctgb.nl

7

AOC Raad (Bureau Erkenningen)

X

 

Bureau Erkenningen (BE) van de AOC Raad is in de Regeling gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Rgb), aangewezen als instantie voor het verstrekken van vakbekwaamheidsbewijzen gewasbescherming.

 

Geen directe bijdrage

www.erkenningen.nl

8

Edelmetaal Waarborg Nederland

X

X

Het keuren van alle gouden, zilveren en platina voorwerpen boven een bepaalde gewichtsdrempel en alvorens zij op de Nederlandse markt worden gebracht, te voorzien van één of meerdere stempelmerken (het waarborgen).

 

Geen bijdrage

www.ewnederland.nl

9

Examinerende instanties als bedoeld in artikel 19 van de Examenregeling frequentiegebruik 2008

X

 

Het afnemen van examens ter verkrijging van vergunningen voor het gebruik van frequentieruimte.

 

Geen bijdrage

 

10

Faunafonds

X

X2

Het Faunafonds is belast met het toekennen van tegemoetkomingen in door beschermde diersoorten aangerichte schade, het bevorderen van maatregelen ter voorkoming en bestrijding van dergelijke schade en advisering aan gedeputeerde staten van provincies en de Minister van Economische Zaken.

 

3

www.faunafonds.nl

11

Grondkamers (5)

 

X

Bevorderen van goede pachtverhoudingen in Nederland, toetsen van de inhoud van pachtovereenkomsten aan de dwingend rechtelijke bepalingen van de Pachtwet, uitvoeren van een prijstoetsing en toetsen van overeenkomsten van korte duur, bepalen van verpachte waarde.

 

Geen bijdrage

www.grondkamers.nl

12

Herinrichtingscommissie Oost-Groningen & Drents-Groningse Veenkoloniën4

 

X2

   

Geen bijdrage

 

13

Hogere Agrarische Onderwijsinstellingen (6)

X

X1/X2

De HAS’en zijn de kennisinstellingen / opleidingsinstituten voor voeding, natuur en milieu op HBO-niveau.

17

85.829

 

14

Kamer voor de Binnenvisserij

 

X2

Toetsen van overeenkomsten van huur en verhuur van visrechten en het goedkeuren van toestemmingen om te vissen, uitgegeven door visrechthebbenden; beide met het oog op een doelmatige bevissing van binnenwateren.

 

Geen bijdrage

 

15

Kamer van Koophandel

 

X

Het ondersteunen van ondernemers en eerstelijns aanspreekpunt van de overheid voor ondernemers. Wettelijke taken volgens de Wet op de Kamer van Koophandel zijn: het voeren van een handelsregister, onderhouden van een digitaal en fysieke ondernemerspleinen, geven van voorlichting, innovatietaak en regiostimuleringstaak.

13

113.4885

www.kvk.nl

16

Keuringsinstanties als bedoeld in artikel 10.3 Telecommunicatiewet6

 

X2

Het afgeven van advies in het kader van rapporten, certificaten of EG-typeverklaringen voor radiozendapparaten en randapparaten. Het doen van onafhankelijke onderzoeken naar de overeenstemming van producten of diensten met de geldende regelgeving.

 

Geen bijdrage

 

17

Raad voor de Accreditatie

X

X

Verifiëren dat instellingen die actief zijn op het gebied van laboratoriumtesten, inspecteren, kalibreren en certificeren aan accreditatienormen voldoen. De taken van de Raad voor Accreditatie zijn vastgelegd in de Wet aanwijzing nationale accreditatie-instantie.

11

212

www.rva.nl

18

Raad van Bestuur Autoriteit Consument en Markt (ACM)

 

X

Doel van de ACM is vergroting van de effectiviteit en de efficiëntie van het markttoezicht op de niet-financiële markten in Nederland.

Het betreft drie typen van markttoezicht die tot doel hebben om markten goed te laten werken: mededingingstoezicht, sectorspecifiek markttoezicht en consumentenbescherming.

11

375

www.acm.nl

19

Raad voor de Plantenrassen

 

X

De Raad voor plantenrassen geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 op het gebied van toelating van plantenrassen en verlening van intellectuele eigendomsbescherming m.b.t. plantenrassen (kwekersrecht).

16

824

www.plantenrassen.nl

20

Rendac BV

X

 

Ophalen, verwerken en (laten) vernietigen van dierlijke restmaterialen en kadavers (categorie 1- en 2-materiaal, niet bestemd voor consumptie).

 

Geen bijdrage

www.rendac.nl

21

Staatsbosbeheer

X

X2

Staatsbosbeheer richt zich op de volgende hoofddoelstellingen:

het instandhouden, herstellen en ontwikkelen van natuur-, landschaps- en cultuurhistorische waarden in de gebieden van Staatsbosbeheer;

het bevorderen van recreatie in zo veel mogelijk gebieden van Staatsbosbeheer;

het leveren van een bijdrage aan de productie van milieuvriendelijke en vernieuwbare grondstoffen zoals hout.

18

25.947

www.staatsbosbeheer.nl

22

Stichting Bloembollenkeuringsdienst

X

X

Stichting BKD geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet (Plantenziektenwet) in de sector bloembollen.

 

Geen bijdrage

www.bloembollen keuringsdienst.nl

23

Stichting Centraal Orgaan Kwaliteitsaangelegenheden Zuivel

X

X

Stichting COKZ geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet in de zuivelsector en in de sector pluimvee en eieren (COKZ/NCAE).

16

165

www.cokz.nl

24

Stichting COVA

X

 

Er voor zorgen dat Nederland te allen tijde een minimum voorraad aardolieproducten heeft, om in tijden van crises te kunnen voldoen aan de aardolievraag.

14

111.000

www.cova.nl

25

Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek

X

 

In het algemeen belang bijdragen aan strategisch en toepassingsgericht onderzoek op het gebied van productie, verwerking, afzet en handel van agrarische producten, van de visserij, van het natuur- en milieubeheer, van de openluchtrecreatie en van het beheer en de inrichting van het landelijk gebied.

16

145.241

www.wur.nl

26

Stichting Skal

X

X

Stichting Skal geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet m.b.t. biologische productiemethoden.

 

Geen bijdrage

www.skal.nl

27

Stichting Kwaliteits-Controle-Bureau

X

X

Stichting KCB geeft uitvoering aan de Landbouwkwaliteitswet en de Plantenziektenwet in de sector groenten en fruit.

16

130

www.kcb.nl

28

Stichting Nederlandse Algemene Kwaliteitsdienst Tuinbouw

X

X

Stichting Naktuinbouw geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (en de Plantenziektenwet) m.b.t. teeltmateriaal in de sectoren tuinbouw- en de bosbouwgewassen.

 

Geen bijdrage

www.naktuinbouw.nl

29

Stichting Nederlandse Algemene Keuringsdiensten (Zaaizaad en Pootgoed Landbouwgewassen)

X

X

Stichting NAK geeft uitvoering aan de Zaaizaad- en Plantgoedwet 2005 (en de Plantenziektenwet) m.b.t. zaaizaad en pootgoed in de sector landbouwgewassen.

 

Geen bijdrage

www.nak.nl

30

TNO

X

X2

TNO is een onafhankelijke onderzoeksorganisatie die op basis van haar expertise en onderzoek een belangrijke bijdrage levert aan de concurrentiekracht van bedrijven en organisaties, aan de economie en aan de kwaliteit van de samenleving als geheel.

12

134.7507

www.tno.nl

31

VSL

X

 

Het onderhouden en verwezenlijken van nationale meetstandaarden zoals vastgelegd in de Metrologiewet. Op grond van artikel 3 van deze wet is VSL door de Minister van EZ hiervoor aangewezen.

11

13.5738

www.vsl.nl

32

Verispect

X

X

Het uitoefenen van het toezicht op de naleving van de Metrologiewet. Op grond van artikel 27 van deze wet is Verispect door de Minister van EZ hiervoor aangewezen. Daarnaast de uitvoering van het toezicht op de Waarborgwet zoals vastgelegd in de Waarborgwet.

11

Zie VSL

www.verispect.nl

33

De in het kader van de Metrologiewet art. 11 en 12 aangewezen instanties en erkende keurders9

 

X2

Het optreden als onafhankelijke toetsende instantie bij overeenstemmingbeoordelingen van meetinstrumenten. De werkzaamheden die zij verrichten kunnen per overeenstemmingbeoordeling verschillen maar omvat o.a. het beoordelen van kwaliteitssystemen, het afgeven van certificaten van typeonderzoek of ontwerponderzoek en het keuren van meetinstrumenten.

 

Geen bijdrage

 

34

WaarborgHolland

X

X

Het keuren van alle gouden, zilveren en platina voorwerpen boven een bepaalde gewichtsdrempel en alvorens zij op de Nederlandse markt worden gebracht, te voorzien van één of meerdere stempelmerken (het waarborgen).

 

Geen bijdrage

www.waarborgholland.nl

35

Wageningen Universiteit

X

X1/X2

Wageningen Universiteit is de belangrijkste Europese Universiteit op het gebied van de Life Sciences. Onderzoekers en studenten van Wageningen Universiteit richten zich op onderwerpen op het terrein van de voeding, gezondheid, natuur en leefomgeving.

17

176.986

www.wur.nl

X Noot
1

De onderwijsinstellingen zijn partieel ZBO, namelijk voor het deel waarin zij examens afnemen en beoordelen.

X Noot
2

Valt niet onder Kaderwet ZBO.

X Noot
3

Bijdrage loopt via de provincies die de financiële verantwoordelijkheid voor het Faunafonds hebben overgenomen van het Rijk (zie Besluit Faunafonds). Met het van kracht worden van de Wet natuurbescherming zullen de taken van het Faunafonds formeel bij de provincies zijn belegd.

X Noot
4

Opheffing voorgenomen. Commissie verricht alleen nog afrondende werkzaamheden.

X Noot
5

Betreft Rijksbijdrage voor 2016 groot € 113.488.000,-. Dit bedrag is exclusief de budgetfinanciering van het Handelsregister groot € 4.118.

X Noot
6

Het gaat hierbij om het volgende cluster aan ZBO’s: Telefication BV, TÜV Rheinland EPS BV, Kiwa Nederland BV, DEKRA Certification BV, D.A.R.E.!! Consultancy en Thales Nederland BV.

X Noot
7

Aan TNO-AGE (een aparte organisatie-eenheid binnen TNO, begrotingsartikel 14) wordt een aparte bijdrage (€ 2.116 in 2016) verstrekt.

X Noot
8

Dit bedrag betreft niet alleen het instituut VSL, maar omvat ook de bijdrage aan Verispect en de verplichte bijdrage aan de internationale organisaties BIPM, OIML en Welmec.

X Noot
9

Het gaat hierbij om het volgende cluster aan deeltijd-ZBO’s: Kalibra International BV, Kema Nederland BV, Kiwa NV Certificatie en Keuringen, NMI Certin BV en SGS Nederland BV.

5.2 Verdiepingsbijlage bij de begrotingsartikelen

Beleidsartikel 11 Goed functionerende economie en markten
Uitgaven beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

192.483

183.123

175.774

168.998

169.003

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

5.346

328

620

726

79

 

Nieuwe mutaties:

           

Loon- en prijsbijstelling

700

671

642

613

616

 

Overig

335

     

647

 

Stand ontwerpbegroting 2016

198.864

184.122

177.036

170.337

170.345

170.342

Ontvangsten beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand ontwerpbegroting 2015

52.265

43.434

30.200

30.200

30.200

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

– 15.100

16.500

700

700

700

 

Stand ontwerpbegroting 2016

37.165

59.934

30.900

30.900

30.900

30.900

Beleidsartikel 12 Een sterk innovatievermogen
Uitgaven beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

569.897

522.728

500.555

483.311

486.882

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

2.991

– 17.337

– 14.682

– 11.467

– 7.712

 

Nieuwe mutaties:

           

Bijdrage aan TNO

151

18.151

18.896

18.145

18.145

 

TKI Toeslag

171

– 5.617

– 6.827

– 677

– 669

 

Bijdrage RVO.nl

304

6.873

6.863

577

577

 

Topsectoren overig

– 580

4.450

5.156

5.142

5.144

 

Overig

– 391

– 684

– 843

– 368

– 366

 

Stand Ontwerpbegroting 2016

572.543

528.564

509.118

494.663

502.001

511.530

Toelichting

Bijdrage aan TNO

De mutatie betreft met name de BTW-compensatie met ingang van 2016 van € 17 mln per jaar. Als gevolg van gewijzigde regelgeving hebben kennisinstellingen geen vooraftrek van BTW voor zover deze op activiteiten die buiten het economisch verkeer plaatsvinden (gesubsidieerde onderzoeksactiviteiten).

TKI Toeslag

In 2016 en 2017 wordt € 5 mln vanuit de TKI Toeslag overgeboekt naar Bijdrage RVO.nl voor de uitvoeringkosten van de WBSO.

Bijdrage RVO.nl

Naast de hierboven genoemde € 5 mln voor de uitvoeringskosten WBSO worden de extra inkomsten vanuit de Rijksoctrooiwet (€ 1,3 mln in 2016 en 2017) ingezet voor de uitvoering hiervan.

Topsectoren overig

De mutatie betreft met name de BTW-compensatie met ingang van 2016 van € 3 mln per jaar voor STW. Als gevolg van gewijzigde regelgeving hebben kennisinstellingen geen vooraftrek van BTW voor zover deze ziet op activiteiten die buiten het economische verkeer plaatsvinden (gesubsidieerde onderzoeksactiviteiten). Hiernaast een herverdeling als gevolg van de definitieve toedeling van de taakstelling Rutte II op onderzoeksbudgetten. Deze taakstelling was in afwachting van een nadere, EZ-brede verdeling geparkeerd op Top-sectoren overig.

Ontvangsten beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

42.013

44.149

47.646

50.242

52.437

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

2.000

         

Nieuwe mutaties:

           

Rijksoctrooiwet

 

1.300

1.300

     

Stand Ontwerpbegroting 2016

44.013

45.449

48.946

50.242

52.437

49.593

Toelichting

Rijksoctrooiwet

Voor 2016 en 2017 worden hogere octrooi-ontvangsten verwacht dan de huidige raming.

Beleidsartikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat
Uitgaven beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

306.921

264.751

247.691

242.996

246.998

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

– 5.367

– 2.996

1.825

510

259

 

Nieuwe mutaties:

           

Bevorderen Ondernemerschap

– 1.652

– 59

18

1.018

1.028

 

Bijdrage RVO.nl

2.170

377

36

33

33

 

Kamer van Koophandel

300

977

971

969

969

 

ICT beleid

985

3.257

7

6

6

 

Uitfinanciering subsidies

15

8

8

– 1.896

– 1.896

 

Overig

– 777

– 649

– 631

– 610

– 610

 

Stand Ontwerpbegroting 2016

302.595

265.666

249.925

243.026

246.787

247.681

Toelichting

Bevorderen Ondernemerschap

De mutatie bestaat met name uit de uitvoeringskosten voor TedX, funding garanties, risicomanagement en het Netherlands EFSI Investment Agency. Een deel van de raming voor uitfinanciering subsidies (2018 en 2019) wordt toegevoegd aan het budget voor Bevorderen Ondernemerschap.

Bijdrage RVO.nl

Naast de hierboven genoemde uitvoeringskosten betreft dit ook de uitvoeringskosten voor de Groeifaciliteit.

Kamer van Koophandel

Deze mutatie bestaat uit een bijdrage vanaf 2016 vanuit het Gemeentefonds aan het Nieuw Handelsregister en een prijsbijstelling met betrekking tot 2015.

ICT beleid

De mutatie van € 3,2 mln betreft het saldo van een overboeking van € 3,5 mln uit de aanvullende post bij het Ministerie van Financiën voor de Generieke Digitale Infrastructuur voor beheer en toezicht eID, en een overboeking van € 0,25 mln naar RVO.nl voor de uitvoering van Digital Gateway.

Ontvangsten beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

78.041

61.952

57.932

59.669

62.071

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

790

         

Stand Ontwerpbegroting 2016

78.831

61.952

57.932

59.669

62.071

65.385

Beleidsartikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening
Uitgaven beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

1.619.026

1.833.256

1.965.105

2.228.005

2.810.679

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

35.682

3.163

– 6.348

– 15.704

– 18.370

 

Nieuwe mutaties:

           

Lagere uitgaven MEP

– 13.400

– 7.900

– 10.900

– 5.300

– 5.600

 

Duurzame Energie voor Caribisch Nederland

3.700

4.700

       

Temporisering uitgaven Green Deal

2.450

– 2.450

       

Horizontale schuif ETS-middelen

– 20.045

 

20.045

     

Overige

– 414

– 443

– 59

332

332

 

Stand Ontwerpbegroting 2016

1.626.999

1.830.326

1.967.843

2.207.333

2.787.041

3.453.489

Toelichting

Lagere uitgaven MEP

In de MEPraming 2014 is sprake van lagere uitgaven ten opzichte van de bestaande meerjarencijfers. Deze lagere uitgaven hebben geen consequenties voor het doelbereik duurzame energie in 2020 (14%) of 2023 (16%).

Duurzame Energie voor Caribisch Nederland

Deze middelen worden ingezet voor investeringen in duurzame energie (zon, wind) op de bovenwindse eilanden en de verplaatsing van de powerplant op Saba.

Temporisering uitgaven Green Deal

Voor de uitfinanciering van reeds aangegane verplichtingen in het kader van Green Deal is deze kasschuif noodzakelijk.

Horizontale schuif ETS-middelen

Conform afspraak blijven de middelen die in enig jaar overblijven voor Emission Trade Scheme (ETS) beschikbaar voor latere jaren. Met deze horizontale verschuiving worden de resterende middelen van 2014 die bij Voorjaarsnota reeds waren toegevoegd aan 2015 doorgeschoven naar 2017.

Ontvangsten beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

9.535.411

9.509.411

9.343.411

9.536.761

10.042.761

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

– 1.280.000

– 1.423.000

– 1.223.000

– 927.000

– 972.000

 

Nieuwe mutaties:

           

Bijstelling aardgasbaten

– 950.000

– 1.700.000

– 1.950.000

– 1.950.000

– 1.600.000

 

Stand Ontwerpbegroting 2016

7.305.411

6.386.411

6.170.411

6.659.761

7.470.761

7.993.761

Toelichting

Bijstelling aardgasbaten

De raming van de aardgasbaten is in lijn met de uitgangspunten die het CPB heeft gebruikt bij het opstellen van de MEV. Om de veiligheid van bewoners in het gaswinningsgebied in Groningen te vergroten, heeft het kabinet in juli 2015 besloten de gaswinning in Groningen terug te brengen naar het niveau dat nodig is om de leveringszekerheid te garanderen. In 2015 is dit 30 mld m3, dat wordt aangevuld met 3 mld m3 die eenmalig beschikbaar is uit de berging Norg. In de jaren 2016–2020 wordt uitgegaan van een Groningen productie van 33 miljard kubieke meter per jaar. Daarnaast zijn ook de actuele, sterk gedaalde, gasprijzen verwerkt in de raming. Deze twee factoren verklaren een afname in de gasbaten in latere jaren. In de raming is nog geen rekening gehouden met een besluit van het kabinet over de toekomst van de gaswinning uit het Groningen gasveld, dat eind dit jaar wordt genomen.

Beleidsartikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens
Uitgaven beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

585.628

539.687

505.568

492.139

484.196

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

36.109

1.281

472

1.821

1.315

 

Nieuwe mutaties:

           

Loon- en prijsbijstelling

1.821

1.689

1.581

1.521

1.497

 

Wettelijke taken DLO

2.308

       

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

2.600

         

Overige

– 80

– 844

– 844

– 844

0

 

Stand Ontwerpbegroting 2016

626.078

544.121

506.777

494.637

487.008

487.008

Toelichting

Wettelijke taken DLO

Dienst Landbouwkundig Onderzoek voert op grond van zijn Wettelijke Onderzoekstaken (WOT) Natuur en Milieu in 2016 taken uit van het Netwerk Ecologische Monitoring (NEM) voor het berekenen van trends van plantensoorten en diersoorten. Dit budget was oorspronkelijk geraamd op artikel 18 Natuur en Regio.

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl)

De gemiddelde kosten van RVO voor opdrachten van de per 1 maart 2015 opgeheven Dienst Landelijk Gebied (DLG) zijn op basis van de offerte hoger dan oorspronkelijk geraamd. Op grond hiervan wordt de bijdrage aan RVO met € 0,9 mln verhoogd en de bijdrage aan voormalig DLG voor de eerste twee maanden met € 0,2 mln.

Voor ICT-aanpassingen voor uitvoering van de rijksopdrachten die voorheen door DLG werden uitgevoerd is € 1,5 mln nodig.

Ontvangsten beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

313.058

307.360

299.529

294.428

286.335

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

30.087

– 283

– 283

– 430

– 430

 

Nieuwe mutaties

           

Landbouwheffingen

– 242.999

– 242.999

– 242.999

– 242.999

– 242.999

 

Stand Ontwerpbegroting 2016

100.146

64.078

56.247

50.999

42.906

42.906

Toelichting

Landbouwheffingen

Op basis van de verordening EU (nr. 2007/436/EG,Euratom) is het niet meer noodzakelijk dat invoerrechten en landbouwheffingen afzonderlijk worden verantwoord. Met ingang van 2015 worden de ontvangen landbouwheffingen op de begroting van het Ministerie van Financiën geraamd en verantwoord.

Beleidsartikel 17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit
Uitgaven beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

839.465

762.581

754.511

748.656

730.534

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

4.321

26.503

24.502

10.498

16.498

 

Nieuwe mutaties:

           

WO groen

755

721

720

728

734

 

HBO groen

365

307

303

306

310

 

MBO groen

713

682

667

667

623

 

VMBO groen

1.280

1.305

1.293

1.262

1.221

 

Aanvullende onderwijssubsidies

660

3.824

3.828

3.773

3.732

 

Overig

250

78

73

73

73

 

Stand Ontwerpbegroting 2016

847.809

796.001

785.897

765.963

753.725

743.524

Toelichting

De mutaties op de onderdelen van bekostiging betreffen loon- en prijsbijstelling.

Vanuit de begroting van OCW worden de intensiveringsgelden die betrekking hebben op groen onderwijs overgeheveld naar de EZ-begroting ten gunste van de aanvullende onderwijssubsidies.

Ontvangsten beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

75

75

75

75

75

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

           

Stand Ontwerpbegroting 2016

75

75

75

75

75

75

Beleidsartikel 18 Natuur en regio
Uitgaven beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

293.151

249.155

220.228

208.023

200.872

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

– 33.346

– 41.313

– 41.353

– 41.421

– 41.046

 

Nieuwe mutaties:

           

Loon- en prijsbijstelling

749

468

413

395

367

 

Wettelijke taken DLO (zie artikel 16)

 

– 2.308

       

Sterke regio’s

5.700

– 1.100

– 2.400

– 1.100

 

Overboeking van Provinciefonds (ANLB)

9.000

         

Overige

– 1.495

– 974

794

– 214

– 214

 

Stand Ontwerpbegroting 2016

268.059

210.728

178.982

164.383

158.879

158.879

Toelichting

Sterke regio’s

De betalingen aan de Sterke Regio’s vinden versneld plaats. Deze middelen hebben betrekking op de uitfinanciering van in het verleden aangegane verplichtingen in het kader van het oplossen van knelpunten en het benutten van gebiedsgerichte kansen gericht op versterking van het Nederlandse vestigingsklimaat en gebiedsprojecten die een bijdrage hebben gekregen uit het Nota Ruimte-budget van EZ.

Overboeking van Provinciefonds (ANLB)

Voor de transitieperiode Agrarisch Natuur & Landschapsbeheer (2014 – 2016) zijn in het kader van het Natuurpact afspraken gemaakt over de financiering van de kosten. De totale bijdrage van provincies bedraagt naar huidig inzicht € 24 miljoen. Voor 2015 gaat het om een bijdrage van € 9 mln. De provincies zijn overeengekomen om het bedrag in mindering te brengen op de decentralisatie-uitkering Natuur, die al in een eerder stadium vanuit EZ is overgeheveld naar de begroting van het Provinciefonds. Het bedrag wordt toegevoegd aan de bijdrage aan RVO.

Ontvangsten beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

96.707

100.957

64.282

51.380

39.061

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

25.200

         

Stand Ontwerpbegroting 2016

121.907

100.957

64.282

51.380

39.061

32.703

Beleidsartikel 19 Toekomstfonds
Uitgaven beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

176.728

127.842

98.129

100.528

88.521

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

157.062

28.530

5.699

13.434

9.788

 

Nieuwe mutaties:

           

Fund to Fund

– 95.000

15.000

15.000

15.000

13.000

 

ROM’s

– 2.000

         

Innovatiekrediet

1.194

– 6.670

3.110

– 191

– 1.192

 

Overig

36

39

40

56

51

 

Stand Ontwerpbegroting 2016

238.020

164.741

121.978

128.827

110.168

122.315

Toelichting

Fund to fund

De raming van de middelen voor het Dutch Venture Initiative (€ 100 mln) wordt aangepast aan het verwachte uitfinancieringspatroon. Deze reeks loopt tot en met 2028.

ROM’s

De verkoop van de aandelen LIOF (ontvangstmutatie) zal € 2 mln minder opbrengen dan aanvankelijk geraamd. Hierdoor is er ook € 2 mln minder beschikbaar voor eventuele kapitaalstortingen in de ROM’s.

Innovatiekrediet

De beschikbare middelen voor de Innovatiekredieten worden in lijn gebracht met de verwachte uitgaven.

Ontvangsten beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

21.188

32.088

33.388

40.588

42.588

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

44.000

         

Nieuwe mutaties:

           

ROM’s

– 2.000

         

Stand Ontwerpbegroting 2016

63.188

32.088

33.388

40.588

42.588

47.600

Toelichting

ROM’s

De verkoop van de aandelen LIOF zal € 2 mln minder opbrengen dan aanvankelijk geraamd.

Artikel 40 Apparaat

Uitgaven niet-beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

349.016

333.707

310.807

303.833

308.809

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

37.697

36.948

27.768

25.618

25.251

 

Nieuwe mutaties:

           

Diversen apparaat

1.930

0

0

0

0

 

Loonbijstellingstranche 2015

1.183

1.173

1.116

1.121

1.127

 

Prijsbijstellingstranche 2015

179

346

413

389

381

 

Herverdeling eenheidsprijzen kantoren

 

7.732

5.597

644

195

 

ACM uitvoeringstoets Caraibisch Nederland

400

800

400

     

Overig

– 307

– 463

– 321

– 200

– 766

 

Stand Ontwerpbegroting 2016

390.098

380.243

345.780

331.405

334.997

331.740

Toelichting

Diversen apparaat

Binnen de raming voor apparaatsuitgaven zijn herschikkingen aangebracht, onder meer voor een verhoging in 2015 voor het budget van Sociaal Flankerend Beleid en voor ICT-voorzieningen. Dekking is onder meer afkomstig uit een hogere ontvangstenraming op artikel 40 als gevolg van het afromen van eigen vermogen van de agentschappen RVO.nl en AT.

Verdeling loonbijstellingstranche 2015

De loonbijstellingstranche 2015 voor contractloonontwikkeling en sociale lasten is verdeeld over de relevante artikelen.

Verdeling prijsbijstellingstranche 2015

De prijsbijstellingstranche 2015 is verdeeld over de relevante artikelen.

Herverdeling eenheidsprijzen kantoren

Met de herziening van het rijkshuisvestingsstelsel per 1-1-2016 worden de huren van de kantoorpanden geharmoniseerd naar de nieuwe vaste huren voor: Den Haag, overig Randstad en overig Nederland. De reeks laat een aflopend beeld zien door krimp.

ACM uitvoeringstoets Caribisch Nederland

Betreft de personele inzet van ACM voor het opstellen van een uitvoerings- en handhavingstoets voor het introduceren en uitvoeren van wet- en regelgeving op het gebied van Energie en Drinkwater in Caribisch Nederland, met als doel dat een betrouwbare, betaalbare en duurzame dienstverlening tot stand komt.

Ontvangsten niet-beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

31.299

31.198

31.198

31.198

31.198

 

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

4.395

1.328

2.128

2.096

2.050

 

Nieuwe mutaties:

           

Desaldering RVO.nl en AT

4.530

         

Stand Ontwerpbegroting 2016

40.224

35.626

33.326

33.294

33.248

33.248

Toelichting

Desaldering RVO en AT

Het overschot op het eigen vermogen van RVO en AT is ingezet voor het oplossen van apparaatsproblematiek op artikel 40.

Artikel 41 Nominaal en Onvoorzien

Uitgaven niet-beleidsartikel (Bedragen x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

0

0

0

0

0

0

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

10.184

9.483

9.197

9.031

8.921

Nieuwe mutaties:

           

Verdeling loonbijstellingstranche 2015

– 6.940

– 6.239

– 5.999

– 5.925

– 5.962

 

Verdeling prijsbijstellingstranche 2015

– 3.254

– 3.244

– 3.198

– 3.106

– 3.059

 

Stand Ontwerpbegroting 2016

0

0

0

0

0

0

Toelichting

Verdeling loonbijstellingstranche 2015

In de begroting 2015 is de loonbijstellingstranche 2015 voor contractloonstijging en sociale lasten verdeeld over de relevante artikelonderdelen.

Verdeling prijsbijstellingstranche 2015

In de begroting 2015 is de prijsbijstellingstranche 2015 ingezet voor het oplossen van diverse beleids- en apparaatsknelpunten.

5.3 Verdiepingsbijlage bij het Diergezondheidsfonds

Beleidsartikel 01 Bewaking en bestrijding van dierziekten en voorkomen en verminderen van welzijnsproblemen
A. Opbouw uitgaven artikel 1 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

21.860

21.860

21.860

21.860

21.860

21.860

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

20.964

         

Nieuwe mutaties:

 

8.760

8.760

8.760

8.760

8.760

Stand Ontwerpbegroting 2016

42.824

30.620

30.620

30.620

30.620

30.620

B. Opbouw ontvangsten artikel 1 (x € 1.000)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Stand Ontwerpbegroting 2015

21.860

21.860

21.860

21.860

21.860

21.860

Mutatie 1e suppletoire begroting 2015

20.964

         

Nieuwe mutaties:

 

8.760

8.760

8.760

8.760

8.760

Stand Ontwerpbegroting 2016

42.824

30.620

30.620

30.620

30.620

30.620

Toelichting

Het bedrag aan nieuwe mutaties betreft de basismonitoring en de sectorbijdragen aan de Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit (SDa).

5.4 Moties en toezeggingen

Moties EZ Tweede Kamer parlementair jaar 2014–2015

Indiener(s)

Omschrijving

Datum stemming

Kamerstuk

Stand van zaken

Leegte, R.W. (VVD)

Öztürk, S. (GrKÖ)

Verzoekt de regering, te onderzoeken in hoeverre de regels ten aanzien van afwikkeling van schadeclaims ten gevolge van mijnbouwactiviteiten meer in lijn kunnen worden gebracht met de rechtsregels die in Duitsland gelden en de Kamer daarover te zijner tijd te informeren.

09-09-2014

32 849, nr. 31

Onderhanden.

Er is opdracht gegeven tot vergelijkend onderzoek. Zodra de resultaten van dit onderzoek bekend zijn, worden deze met de Kamer gedeeld.

Dijkgraaf, prof. dr. E. (SGP)

Geurts, J.L. (CDA)

Verzoekt de regering, voor 1 januari 2015 producenten- en brancheorganisaties die erkenning hebben aangevraagd erkend te hebben; verzoekt voorts, producenten- en brancheorganisaties conform de EU-verordening 1308/2013 te erkennen zonder verzwarende nationale voorschriften.

09-09-2014

33 910, nr. 14

Afgedaan.

Kamerstuk 33 910, nr. 22, d.d. 19 december 2014

Dikkers, drs. ing. S.W. (PvdA)

Ziengs, E. (VVD)

Verzoekt de regering om, het regeldrukeffect van de overgenomen taken spoedig te inventariseren en met de Kamer te delen en de ontwikkeling ervan te monitoren.

09-09-2014

33 910, nr. 18

Afgedaan.

Kamerstuk 29 515, nr. 362, d.d. 12 juni 2015

Ouwehand, E. (PvdD)

Verzoekt de regering, haar inzet voor dolfijnen waar te maken en de resolutie van Monaco te steunen.

10-09-2014

28 286, nr. 754

Afgedaan.

Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 125, d.d. 14 november 2014

Ouwehand, E. (PvdD)

Verzoekt de regering, om verhoging van vangstquota voor walvissen zowel op de IWC als binnen Europees verband ter discussie te stellen en waar mogelijk tegen te gaan.

11-09-2014

28 286, nr. 763

Afgedaan.

Kamerbrief 34 000-XIII-125, d.d. 14 november 2014

Ouwehand, E. (PvdD)

Verzoekt de regering, haar inzet voor walvissen waar te maken en de resolutie van Nieuw-Zeeland te steunen in de huidige vorm.

11-09-2014

28 286, nr. 755

Afgedaan.

Kamerbrief 34 000-XIII-125, d.d. 14 november 2014

Ojik, drs. A. van (GL)

Verzoekt de regering, de inzet op energiebesparing te intensiveren en concrete en specifieke maatregelen te nemen om de doelstellingen te realiseren.

18-09-2014

34 000, nr. 21

Afgedaan.

Kamerstuk II 2014/2015, 30 196, nr. 258, d.d. 13 november 2014

Slob, drs A. (CU)

Samsom, ir. D.M. (PvdA)

Staaij, mr. C.G. van der (SGP)

Verzoekt de regering, ruimte te zoeken binnen de bestaande kaders om initiatieven die de werkgelegenheid in de regio op peil houden, zoals het Pact van het Noorden, maximaal te ondersteunen.

18-09-2014

34 000, nr. 10

Afgedaan.

Kamerbrief 29 697-17, d.d. 20 oktober 2014

Slob, drs A. (CU)

Roemer, E.G.M. (SP)

Thieme, mr. M.L. (PvdD)

Pechtold, drs. A. (D66)

Ojik, drs. A. van (GL)

Verzoekt de regering, in Europees verband actief te streven naar een substantiële vermindering van energieafhankelijkheid binnen tien jaar; verzoekt de regering tevens, op basis van het toegezegde onderzoek, nog voor de Voorjaarsnota met een voorstel te komen om transparantie van de Nederlandse brandstofmix te verbeteren.

18-09-2014

34 000, nr. 16

Afgedaan.

Kamerbrief betreffende moties en toezeggingen rond het energie-, mededingings-, aanbestedings- en postbeleid, d.d. 13 juli 2015

Schouw, dr. A.G. (D66)

Geurts, J.L. (CDA)

Verzoekt de regering in samenwerking met de betreffende plantaardige agrarische keuringsdiensten de borging van de publieke belangen in de governance structuur te verbeteren en de huidige uitvoeringstructuur in stand te laten.

23-09-2014

31 490, nr. 160

Onderhanden.

Dekken, T.R. van (PvdA)

Verzoekt de regering om samen met de sector en de betreffende provincies te onderzoeken welke mogelijkheden er zijn om de productie in bestaande oude varkens- en pluimveestallen versneld te stoppen.

23-09-2014

33 792, nr. 3

Onderhanden.

In de beantwoording Kamervragen van 16 juni 2015 van de leden Van Dekken en Leenders (Aanhangsel 2576) is aangegeven dat de Staatssecretaris in overleg met de LTO vakgroep varkenshouderij en de NVV de mogelijkheden aan het onderzoeken is om te komen tot een vitaliseringsslag naar een toekomstbestendige varkenshouderij die goed is ingepast in het landelijk gebied. De komende periode zal een concrete aanpak worden uitgewerkt met de betrokken partijen.

Dekken, T.R. van (PvdA)

Verzoekt de regering, binnen drie jaar een wettelijke verplichting voor gps-apparatuur in veetransportwagens en een centrale database voor verzameling en analyse van de gps-gegevens ter verbetering van de handhaving te realiseren.

23-09-2014

28 286, nr. 761

Onderhanden.

De Staatssecretaris is voornemens om het gebruik van gps-apparatuur in transportwagens verplicht te stellen en een centrale database in te richten als één van de van de voorwaardes voor private kwaliteitssystemen.

Thieme, mr. M.L. (PvdD)

Gerven, drs. H.P.J. van (SP)

Verzoekt de regering, zich in te zetten voor een Europees importverbod op angorawol.

23-09-2014

28 286, nr. 753

Afgedaan.

Kamerstuk 28 286, nr. 777, d.d. 18 december 2014

Thieme, mr. M.L. (PvdD)

Gerven, drs. H.P.J. van (SP)

Verzoekt de regering zich sterk te maken voor een Europees handels- en importverbod op wasbeerhondenbont.

23-09-2014

28 286, nr. 766 (was nr. 758)

Afgedaan.

Kamerstuk 28 286, nr. 777, d.d. 18 december 2014

Dekken, T.R. van (PvdA)

Verzoekt de regering, in de evaluatie inzichtelijk te maken met welk percentage het aantal routinematige keizersneden bij vleesrunderen is verminderd als gevolg van de verandermaatregelen; verzoekt de regering voorts, tijdig een wettelijk verbod op het fokken met deze soorten vleesrunderen voor te bereiden zodat er een fokverbod kan intreden als uit de evaluatie blijkt dat bij de verlaging van het percentage routinematige keizersneden bij vleesrunderen in 2018 onvoldoende voortgang is geboekt.

23-09-2014

28 286, nr. 760

Onderhanden.

Dekken, T.R. van (PvdA)

Verzoekt de regering om, alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de situatie in de praktijk aan de tolerantiegrens te laten voldoen.

23-09-2014

28 286, nr. 762

Onderhanden. Maakt onderdeel uit van het Plan van Aanpak NVWA. De Kamer heeft op 20 maart 2015 de 2e voortgangsrapportage ontvangen (TK 33 835, nr 12).

Liefde, B.C. de (VVD)

Oosenbrug, R.F.A. (PvdA)

Verzoekt de regering, zich tegen het voorstel van het Italiaans voorzitterschap uit te spreken, onder andere tijdens de Informele Telecomraad op 2 en 3 oktober in Milaan, en vast te blijven houden aan netneutraliteit en de afschaffing van hogere roamingtarieven.

01-10-2014

21 501, nr. 504

Afgedaan.

Kamerstuk 21 501-33, nr. 510, d.d. 20 oktober 2014

Tongeren, drs. L. van (GL)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Verzoekt de regering, binnen Europa te pleiten voor een bindende doelstelling voor duurzame energie per lidstaat.

07-10-2014

33 858, nr. 23

Afgedaan.

Kamerbrief 33 858, nr. 29, d.d. 13 oktober 2014

Veldhoven, S. van (D66)

Verzoekt de regering zich niet te verzetten tegen een hogere Europese doelstelling voor energiebesparing, als dat niet een terugverdientijd van 20 jaar niet tot onaanvaardbare kosten voor de Nederlandse samenleving leidt. Verzoekt de regering zich bij de onderhandelingen over het ETS vervolgens in te spannen om een hoger doel voor energiebesparing te vertalen in een adequaat instrumentarium.

16-10-2014

21 501-08, nr. 533

Afgedaan.

Kamerbrief 21 501-08-543, d.d. 9 december 2014

Veldhoven, S. van (D66)

Vos, Jan C. (PvdA)

Verzoekt de regering met de NAM en de uitvoeringsorganisatie tot een plan te komen waardoor alle preventieve maatregelen die noodzakelijk zijn voor de veiligheid van de mensen in Groningen vóór 2020 zijn uitgevoerd.

16-10-2014

33 529, nr. 85

Onderhanden.

De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd in het meerjarenprogramma van de Nationaal Coördinator Groningen, dat eind december 2015 naar de Kamer wordt gestuurd.

Veldhoven, S. van (D66)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Verzoekt de regering het mogelijk te maken dat Staatsbosbeheer geen ministeriële goedkeuring hoeft te vragen voor de verkoop en ruil van gronden aan/met natuurbeheerders, waaronder ook drinkwaterbedrijven, mits de kwaliteit en toegankelijkheid van de natuur voldoende gewaarborgd is.

16-10-2014

29 659, nr. 136

Afgedaan.

Kamerbrief 29 659, nr. 139, d.d. 29 juni 2015

Ouwehand, E. (PvdD)

Verzoekt de regering om, minimaal de voorgestelde klimaat- en energiedoelen van de Europese Commissie te steunen, of zich er in ieder geval niet tegen te verzetten.

16-10-2014

21 501–20, nr. 918

Afgedaan.

Kamerbrief 33 858, nr. 31, d.d. 23 oktober 2014

Gesthuizen, S.M.J.G. (SP)

Schouten, C.J. (CU)

Verzoekt de regering, snelle en laagdrempelige toegang tot onafhankelijk advies bij de Commissie van Aanbestedingsexperts te waarborgen en zo nodig extra financiële middelen in te zetten om de capaciteit te kunnen uitbreiden.

28-10-2014

34 000-XIII-37

Afgedaan.

Kamerstuk II 2014/2015, 32 440, nr. 89, d.d. 1 april 2015

Tongeren, drs. L. van (GL)

Verzoekt de regering, een arbeidsmarktverkenning naar de deeleconomie te laten uitvoeren, bijvoorbeeld door de Sociaal-Economische Raad te vragen, dit mee te nemen in de al aangevraagde studie naar de circulaire economie.

28-10-2014

34 000-XIII-39

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 29 544, nr. 581, d.d. 19 december 2014

Gesthuizen, S.M.J.G. (SP)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Verzoekt de regering, een aanvullend onderzoek te doen naar de technische mogelijkheden en de kosten voor het verzorgen van meer of volledige mobiele dekking in Nederland en het bestaande onderzoek van TNO en Agentschap Telecom hierbij te betrekken.

28-10-2014

34 000-XIII-21

Afgedaan.

Kamerstuk 29 517, nr. 97, d.d. 14 april 2015

Verhoeven, K. (D66)

Vos, Jan C. (PvdA)

Verzoekt de regering, de British Business Bank te zien als een inspiratiebron voor de manier waarop Nederlandse ondernemers in de financiering van hun eigen vermogen en vreemd vermogen kunnen worden voorzien.

28-10-2014

34 000-XIII-33

Onderhanden, zie Kamerstuk 32 637, nr. 162.

Tongeren, drs. L. van (GL)

Verzoekt de regering, te onderzoeken hoe het aandeel innovatiesubsidies dat bijdraagt aan de verduurzaming vergroot kan worden.

28-10-2014

34 000-XIII-40

Afgedaan.

Kamerstuknummer 33 043, nr. 42, d.d. 18 juni 2015

Ouwehand, E. (PvdD)

Graus, D.J.G. (PVV)

Dijkgraaf, prof. dr. E. (SGP)

Gesthuizen, S.M.J.G. (SP)

Tongeren, drs. L. van (GL)

Verhoeven, K. (D66)

Schouten, C.J. (CU)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Verzoekt de regering, te bezien welke rol de Nederlandse Mededingingsautoriteit kan spelen bij het aanpakken van ongewenste overschrijding van wettelijke betalingstermijnen voor transacties tussen bedrijven onderling.

28-10-2014

34 000-XIII-55

Onderhanden.

De Tweede Kamer is met Kamerstukken II 22 112, nr. 1984, d.d. 8 juni 2015 geïnformeerd dat er een onderzoek wordt gedaan naar de aard van de problematiek. Voor de begrotingsbehandeling zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over het vervolg.

Schouten, C.J. (CU)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Verzoekt de regering, samen met de grensregio’s een economische agenda voor de grensregio’s op te stellen, met daarin voorstellen om ondernemerschap te stimuleren, de belemmeringen in wet- en regelgeving voor de arbeidsmarkt en de economie weg te nemen en de Kamer hierover in het voorjaar van 2015 te informeren.

28-10-2014

34 000-XIII, nr. 36

Afgedaan.

Brief aan de Tweede Kamer d.d. 17 juli 2015 inzake Grensoverschrijdende samenwerking op het gebied van economie en arbeid.

Öztürk, S. (GrKÖ)

Verzoekt de regering, data voor en over ambachtsbranches te behouden en periodiek te updaten; verzoekt de regering tevens, daartoe in overleg te gaan met (vertegenwoordigers dan wel samenwerkingsverbanden van) de brancheorganisaties en overige kenniscentra op het gebied van ambachten om specifieke behoeften en de invulling daarvan te inventariseren en daarover aan de Kamer te rapporteren voor het einde van het jaar.

28-10-2014

34 000-XIII-25

Onderhanden.

De Tweede Kamer wordt hierover in september 2015 geïnformeerd.

Geurts, J.L. (CDA)

Verzoekt de regering, de besteding van interne begrotingsreserves van artikel 16 voor 2014 en volgende jaren inzichtelijk te maken.

04-11-2014

34 000-XIII-64

Afgedaan.

In de suppletoire begrotingswetsvoorstellen (1e en 2e suppletoire begroting) van EZ zijn de geraamde mutaties (onttrekkingen en stortingen) in de interne begrotingsreserves inzichtelijk gemaakt.

Dijkgraaf, prof. dr. E. (SGP)

Geurts, J.L. (CDA)

Verzoekt de regering, de volgende onderwerpen ook op de agenda te zetten bij deze top:-omgaan met vlees van gevaccineerde dieren en de financiële gevolgen voor individuele veehouders bij dierziekte-uitbraken;-en de toelating van eieren uit derde landen in de Europese Unie met lagere dierenwelzijnseisen dan minimaal vereist in de Europese Unie.

04-11-2014

34 000-XIII-63

Afgedaan.

Kamerstuk 28 286, nr. 776, d.d.14 december 2014 over de uitkomsten van de dierenwelzijnsconferentie.

Lodders, W.J.H. (VVD)

Verzoekt de regering, het experiment «Regels wieden» te starten waar belangenorganisaties, maar bovenal de individuele ondernemers, in een platform hun suggesties voor verbeteringen van overbodige regels, conflicterende regelgeving of onpraktische procedures in de land- en tuinbouw en visserij kunnen melden; verzoekt de regering tevens, de uitkomsten en concrete suggesties van het experiment «Regels wieden» binnen een jaar met de Kamer te delen.

04-11-2014

34 000-XIII-60

Afgedaan.

Kamerstuk 29 515, nr. 360, d.d. 28 april 2015

Leenders, H.J.M. (PVDA)

Verzoekt de regering, te komen met een voedselvisie en daar het WRR-rapport Naar een voedselbeleid bij te betrekken.

04-11-2014

34 000-XIII-65

Onderhanden.

Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 3 juni 2015 (TK 31 532, nr 149) wordt de reactie rond het zomerreces aan de Kamer gestuurd.

Thieme, mr. M.L. (PvdD)

Verzoekt de regering, een einddatum vast te stellen waarop het couperen van biggenstaartjes in Nederland beëindigd moet zijn.

04-11-2014

34 000-XIII-84

Afgedaan.

De Kamer is geïnformeerd met de brieven van 4 april 2014 (TK 2013–2014 28 286, nr. 729), 2 december 2014 (TK 2014–2015 28 286, nr. 773) en 30 maart 2015 (28 286, nr. 799).

Graus, D.J.G. (PVV)

Dijkgraaf, prof. dr. E. (SGP)

Lodders, W.J.H. (VVD)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Geurts, J.L. (CDA)

Klaveren, drs. J.J. van (GrBvK)

Vliet, mr. R.A. van (VAN VLIET)

Verzoekt de regering, de aangenomen motie stromest (33 037, nr. 127) op de kortst mogelijke termijn uit te voeren.

04-11-2014

34 000-XIII-82

Afgedaan.

Kamerstuk 33 037, nr. 54, d.d. 10 november 2014

Klaver, J.F. (GL)

Verzoekt de regering, de ontwikkelaars van de Marker Wadden te helpen bij de verdere realisatie van dit unieke project, bijvoorbeeld door te zorgen dat TKI-gelden gebruikt kunnen worden voor de ontwikkeling van de Marker Wadden.

04-11-2014

34 000-XIII-81

Afgedaan.

Kamerstuk 33 576, nr. 45, d.d. 26 juni 2015

Klaver, J.F. (GL), Thieme, mr. M.L. (PvdD)

Gerven, drs. H.P.J. van (SP)

Verzoekt de regering, regelgeving voor te bereiden of afspraken te maken om te zorgen voor weidegang voor alle Nederlandse koeien.

04-11-2014

34 000-XIII-80

Onderhanden.

De Kamer is met de brieven van 29 maart (TK 33979–73) en 14 juli jl. (TK 33979–99) geïnformeerd over de inzet van het kabinet om weidegang te stimuleren.

Klaver, J.F. (GL)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Verzoekt de regering, bij de volgende update van de Monitor Voedselverspilling (met daarin cijfers over 2013) in overleg met de Alliantie Verduurzaming Voedsel met concrete maatregelen te komen om voedselverspilling tegen te gaan, indien blijkt dat geen significante verbetering is opgetreden ten opzichte van 2012.

04-11-2014

34 000-XIII-77

Afgedaan.

Kamerstuknummer 34 087, nr. 3, d.d. 23 april 2015

Lodders, W.J.H. (VVD)

Veldhoven, S. van (D66)

Verzoekt de regering, vanuit de ministeries van EZ en OCW in kaart te brengen wat de voor- en nadelen zijn van de huidige situatie en te onderzoeken op welke wijze het onderwijs in de toekomst het best in de begroting kan worden ondergebracht; verzoekt de regering voorts, de Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek te informeren voor het zomerreces van 2015.

04-11-2014

34 000-XIII-75

Onderhanden.

De beleidsreactie van het kabinet verschijnt tezamen met de bijbehorende rapporten voor de begrotingsbehandeling.

Veldhoven, S. van (D66)

Geurts, J.L. (CDA)

Verzoekt de regering, actief in te zetten op kennisontwikkeling voor de veredeling en teeltoptimalisatie van eiwitgewassen.

04-11-2014

34 000-XIII-74

Onderhanden.

De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd d.m.v. de kabinetsreactie op het rapport van de WRR «Naar een Voedselbeleid», welke rond het zomerreces aan de Kamer wordt gestuurd.

Jacobi, L. (PvdA)

Verzoekt de regering om, dit gilde van de traditioneel werkende herders te steunen; verzoekt de regering tevens om, middelen te zoeken voor een bijdrage in de kosten die deze traditionele herders maken om hun cultuurhistorische waarde in stand te houden in aanvulling op de bekostiging van het natuurbeheer (SNL).

04-11-2014

34 000-XIII-66

Onderhanden.

Graus, D.J.G. (PVV)

Dijkgraaf, prof. dr. E. (SGP)

Verzoekt de regering, te bezien of naast onze eeuwenoude (natuurlijke) bejaag- en verjaagmethoden middels de valk en havik, ook de buizerd en arend kunnen worden opgenomen in het huidige opleidingsstelsel van valkerij-akte.

04-11-2014

34 000-XIII-70

Afgedaan.

Kamerstuk 33 348, nr. 11 en 21, resp. d.d. 11 december 2014 en 27 mei 2015

Graus, D.J.G. (PVV)

Dijkgraaf, prof. dr. E. (SGP)

Geurts, J.L. (CDA)

Verzoekt de regering, zich blijvend en maximaal in te spannen hoe we primaire levensbehoeften als zeer schaarse fosfaten kunnen extraheren, scheiden en opslaan uit dierlijke afvalstoffen en voor de inzet van concentraten als kunstmestvervanger en de Kamer zo spoedig mogelijk over de voortgang te rapporteren.

04-11-2014

34 000-XIII-94

Afgedaan.

Kamerstuk 33 037, nr. 145, d.d. 24 februari 2015

Tongeren, drs. L. van (GL)

Veldhoven, S. van (D66)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Vos, Jan C. (PvdA)

Verzoekt de regering om met de Provincie Groningen, de initiatiefnemers van de Stroomversnelling en met alle overige betrokken partijen ervoor te zorgen dat het Noorden een grootschalige pilot kan worden voor nieuwe concepten van zeer energiezuinige dan wel Co2- neutrale bouw, en daarmee gelijktijdig de werkgelegenheid in Noord-Nederland blijvend te versterken.

11-11-2014

33 529, nr. 89

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 33 529, nr. 96, d.d. 9 februari 2015

Dikkers, drs. ing. S.W. (PvdA)

Smaling, E.M.A. (SP)

Roept de regering op, te laten berekenen wat de effecten zijn van verschillende kilo-per-hectarescenario’s of equivalente routes met dezelfde milieueffecten, blijvend binnen het fosfaatplafond, zowel op economisch gebied als voor grondgebondenheid; roept de regering vervolgens op, na overleg met bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties, vóór behandeling van het wetsvoorstel in de Eerste Kamer met een hoofdlijnenbrief de Tweede Kamer te informeren hoe de AMvB ingevuld zal worden.

25-11-2014

33 979, nr. 52

Afgedaan.

Kamerstuk 33 979 , nr. 70, d.d. 11 december 2014

Leegte, R.W. (VVD)

Vos, Jan C. (PvdA)

Verzoekt de regering, dit samenhangende plan van aanpak samen met de relevante partijen van het energieakkoord op te stellen en voor 1 april 2015 naar de Kamer te sturen.

27-11-2014

34 000 XIII, nr. 108

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 30 196, nr. 305, d.d. 2 april 2015

Leegte, R.W. (VVD)

Vos, Jan C. (PvdA)

Vries, Albert A. de (PvdA)

Verzoekt de regering: in de verdere uitwerking van de zesde variant voor de locatie N33 in overleg met de provincie Groningen eventuele hinder en schade voor bewoners zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken; in de verdere uitwerking van het plangebied Veenkoloniën, conform de eerder door de Kamer aangenomen motie, zo veel mogelijk rekening te houden met de door de provincie Drenthe vastgestelde gebiedsvisie en bij de verdere uitwerking daarvan in te zetten op het voorkomen en beperken van eventuele hinder en schade voor de bewoners in de bovengenoemde woonkernen.

27-11-2014

34 000 XIII, nr. 130

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 33 612, nr. 49, d.d. 3 april 2015

Tongeren, drs. L. van (GL)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Verzoekt de regering, af te zien van besteding of voorbereidende activiteiten voor besteding van SDE+ in het buitenland.

27-11-2014

34 000 XIII, nr. 120

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 31 239, nr. 184, d.d. 9 januari 2015

Veldhoven, S. van (D66)

Verzoekt de regering om, een inschatting te maken van de hoeveelheid geld voor fundamenteel en toegepast onderzoek die de komende tien jaar nodig is voor het behalen van de 2050-doelstellingen, en dat af te zetten tegen huidige geldstromen.

27-11-2014

34 000 XIII, nr. 115

Onderhanden.

Veldhoven, S. van (D66)

Verzoekt de regering, onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden en baten van gelijkstroom en de uitkomst hiervan met de Kamer te delen.

27-11-2014

34 000 XIII, nr. 132

Onderhanden.

Momenteel bevinden een proeftuin en een Green Deal op het gebied van gelijkstroom zich in de afrondende fase. De resultaten hiervan zullen worden benut bij de uitvoering van de motie.

Smaling, E.M.A. (SP)

Verzoekt de Minister, gedurende deze periode ook geen proefboringen te laten plaatsvinden.

16-12-2014

33 952, nr. 29 (was nr. 28)

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 33 952, nr. 30, d.d. 11 februari 2015 en Kamerstukken II 2014/2015, 33 952, nr. 32, d.d. 10 juli 2015

Jacobi, L. (PvdA)

Heerema, R.J. (VVD)

Verzoekt de regering, de provinciale vrijstellingslijst te evalueren en aan te passen opdat deze beter aansluit bij de voorkomende overlast en/of schade, zoals die van steenmarters, zilvermeeuwen en kleine mantelmeeuwen.

16-12-2014

33 576, nr. 21

Onderhanden.

In Kamerstuk 33 348, nr. 18, d.d. 29 mei 2015 geïnformeerd over de voortgang.

Jacobi, L. (PvdA)

Heerema, R.J. (VVD)

Verzoekt de regering om, binnen de PKB PMR, in lijn met het advies-Veerman, creatief invulling te geven aan de integrale opgave voor het Buijtenland van Rhoon.

16-12-2014

33 576, nr. 22

Afgedaan.

Kamerstuk 33 576, nr. 46, 13 juli 2015.

Graus, D.J.G. (PVV)

Dijkgraaf, prof. dr. E. (SGP)

Geurts, J.L. (CDA)

Heerema, R.J. (VVD)

Verzoekt de regering, ten aanzien van de Engbertsdijksvenen het mogelijk te maken dat maximaal gebruikgemaakt kan worden van de mogelijkheden van het omwisselbesluit om zodoende alternatieven goed in te kunnen vullen; verzoekt de regering voorts, hierover in overleg te treden met belanghebbenden, de Kamer over de uitkomsten te informeren en tot die tijd geen onomkeerbare beslissingen te nemen.

16-12-2014

33 576, nr. 23

Onderhanden.

Ouwehand, E. (PvdD)

Verzoekt de regering, ook de andere provincies te wijzen op de bevindingen in Gelderland en hen te wijzen op hun verantwoordelijkheid voor de Natura 2000-doelen, die inhoudt dat teelten met een hoog bestrijdingsmiddelengebruik in de werkingssfeer van Natura 2000-gebieden aan een passende beoordeling moeten worden onderworpen.

16-12-2014

33 576, nr. 25

Onderhanden.

Jacobi, L. (PvdA)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Verzoekt de regering, de monitoring van zoutwinning minstens van gelijke zwaarte te laten zijn als de monitoring van gaswinning, zodat monitoring daadwerkelijk kan plaatsvinden volgens het hand-aan-de-kraanprincipe.

16-12-2014

33 576, nr. 37 (was nr. 27)

Afgedaan.

Kamerstuk 32 849, nr. 38, d.d. 12 mei 2015

Jacobi, L. (PvdA)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Verzoekt de regering, in de vergunning voor zoutwinning aan Frisia vergelijkbare monitoringvoorwaarden op te leggen als die er gesteld zijn in de vergunning voor de gaswinning.

16-12-2014

33 576, nr. 38 (was nr. 28)

Afgedaan.

Kamerstuk 32 849, nr. 38, d.d. 12 mei 2015

Jacobi, L. (PvdA)

Veldhoven, S. van (D66)

Verzoekt de regering, met het oog op de doelmatige inzet van rijksmiddelen, concrete, kwalitatieve afspraken te maken met elke provincie over de doelen die met de inzet van de rijksmiddelen gehaald dienen te worden, en daarop bij de driejaarlijkse doorlichting van het Natuurpact te toetsen.

16-12-2014

33 576, nr. 29

Afgedaan.

Kamerstuk 30 825, nr. 214, d.d. 24 maart 2015

Geurts, J.L. (CDA)

Verzoekt de regering, niet in te stemmen met het huidige voorstel voor managementzones Natura 2000 voor de Doggersbank, ten aanzien van het Nederlandse deel van de Doggersbank managementzones vast te stellen zoals recentelijk voorgesteld door de visserijsector, waarmee ecologisch kwetsbare gebieden en de gevolgen voor de visserij worden beperkt, en er bij het Verenigd Koninkrijk op aan te dringen eveneens het voorstel van de visserijsector over te nemen.

16-12-2014

33 576, nr. 36

Afgedaan.

Kamerbrief 33 576-42, d.d. 14 april 2015

Smaling, E.M.A. (SP)

Verzoekt de regering in kaart te brengen hoe groot het gat is tussen laboratorium, collegezaal en praktijk en aan te geven welke stappen gezet zullen worden om dit beter op elkaar aan te laten sluiten.

18-12-2014

27 858, nr. 283

Afgedaan.

Kamerstuk 27 858, nr. 309, d.d. 12 mei 2015

Leenders, H.J.M. (PVDA)

Verzoekt de regering om in overleg met de sector te treden om te komen tot een betere vorm van informatie verschaffing naar omwonenden over toepassing van Metam-Natrium, waarmee zij de kans krijgen maatregelen te nemen tegen eventuele negatieve effecten op hun gezondheid, en daarover de Kamer te informeren

18-12-2014

27 858, nr. 291

Onderhanden.

De Tweede Kamer is op 10 juli 2015 d.m.v. Kamerstuk 27 858-323 geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van deze motie.

Dijkgraaf, prof. dr. E. (SGP)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Verzoekt de regering zich, in overleg met LTO en Bionext, in Europees verband in te zetten voor een versnelling van de registratie van basisstoffen, waarbij de registraties van specifieke basisstoffen en de daarmee gepaard gaande lasten tussen landen worden verdeeld, en de Kamer voor het meireces te informeren over de voortgang.

18-12-2014

27 858, nr. 287

Onderhanden.

De Tweede Kamer is op 10 juli jl. d.m.v. Kamerstuk 27 858-323 geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van deze motie.

Dekken, T.R. van (PvdA)

Dikkers, drs. ing. S.W. (PvdA)

Verzoekt de regering, in overleg met de retailsector het stunten met goedkoop vlees te stoppen.

20-01-2015

28 973, nr. 152

Onderhanden.

Veldhoven, S. van (D66)

Leegte, R.W. (VVD)

Verzoekt de regering, bij de maatregelen die uit het energieakkoord voortvloeien concreet in euro’s aan te geven wat de kosten per vermeden ton CO2 van de maatregel zijn.

20-01-2015

30 196, nr. 277

Onderhanden.

De Tweede Kamer wordt hierover begin 2016 geïnformeerd.

Ouwehand, E. (PvdD)

Tongeren, drs. L. van (GL)

Veldhoven, S. van (D66)

Leegte, R.W. (VVD)

Klever, R.J. (PVV)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Vos, Jan C. (PvdA)

Smaling, E.M.A. (SP)

Verzoekt de regering, in alle relevante begrotingen een herkenbare regel op te nemen waarin de maatregelen die uit het energieakkoord voortvloeien worden gepresenteerd; verzoekt de regering tevens, in de begroting van het Ministerie van EZ een totaaloverzicht van alle maatregelen van alle ministeries vanwege het energieakkoord op te nemen.

20-01-2015

30 196, nr. 278

Afgedaan.

In artikel 14 van de EZ-begroting voor 2016 is een overzicht opgenomen. De begrotingen van IenM en WenR bevatten verwijzingen naar dit overzicht.

Veldhoven, S. van (D66)

Vos, Jan C. (PvdA)

Spreekt uit dat de vrijstelling van de kolenbelasting wordt ingetrokken indien per 1-1-2016 de afgesproken drie kolencentrales en per 1-7-2017 de twee overgebleven kolencentrales niet zijn gesloten.

20-01-2015

30 196, nr. 281

Onderhanden.

De AMvB ter vaststelling van de rendementseisen voor kolencentrales is voor advies voorgelegd aan de Raad van State.

Veldhoven, S. van (D66)

Vos, Jan C. (PvdA)

Verzoekt de regering om, de energiebedrijven en de milieuorganisaties nogmaals te verzoeken om met elkaar in gesprek te gaan en uiterlijk voor 1 maart tot overeenstemming te komen; verzoekt de regering tevens om, subsidies uit de SDE+ tot die tijd niet beschikbaar te stellen voor de meestook van biomassa.

20-01-2015

30 196, nr. 283

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 30 196, nr. 300, d.d. 18 maart 2015

Jacobi, L. (PvdA)

Monasch, drs. MA J.S. (PvdA)

Vos, Jan C. (PvdA)

Vries, Albert A. de (PvdA)

Verzoekt, de regering om, met in achtneming van de doelen uit het energieakkoord, zo veel mogelijk rekening te houden met de gewenste variant van de provincie Friesland over de inpassing van windmolens in het IJsselmeer c.q. op of langs de Afsluitdijk.

20-01-2015

30 196, nr. 287 (was 282 + 286)

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 33 612, nr. 49, d.d. 3 april 2015

Dikkers, drs. ing. S.W. (PvdA)

Lodders, W.J.H. (VVD)

Verzoekt de regering, zich bij de Europese Commissie in te spannen voor (meer) onaangekondigde controles door de FVO.

27-01-2015

26 991, nr. 459

Afgedaan.

Nederland heeft per brief op 23 juni 2015 de Europese inspectiedienst FVO aandacht gevraagd voor de inspectiemissies in derde landen inzake paardenvlees en het belang van onaangekondigde controles hierbij. Zie ook Kamerbrief 28 286 nr. 776, d.d. 2 juni 2015.

Jacobi, L. (PvdA)

Bashir, F. (SP)

Helvert, M.J.F. van (CDA)

Verzoekt de regering, mede aan de hand van buitenlandse voorbeelden en de resultaten van de evaluatie van de Natuurschoonwet 1928, te onderzoeken in welke vorm de toegankelijkheid van paden in beheer bij boeren en andere particuliere eigenaren het beste in Nederland georganiseerd kan worden; verzoekt de regering tevens, zich samen met het Interprovinciaal Overleg (IPO) in te spannen voor het zo veel mogelijk uniformeren en structureel maken van regelingen op dit terrein; verzoekt de regering voorts, de voorwaarden bij de regelingen beter uit te werken ten bate van logische doorgaande routes waarbij de toegankelijkheid niet nodeloos beperkt wordt.

27-01-2015

33 888, nr. 8

Onderhanden.

Er heeft dit voorjaar overleg tussen EZ en het IPO plaatsgevonden over de uitvoering van de Boerenlandwandelpadenregeling. De Kamer wordt over de uitkomsten hiervan in het najaar geïnformeerd.

Liefde, B.C. de (VVD)

Verzoekt de regering, te onderzoeken hoe postzegels met verschillende snelheden en prijzen binnen de UPD gerealiseerd kunnen worden.

29-01-2015

34 024, nr. 17

Onderhanden.

De Tweede Kamer wordt voor het einde van het jaar geïnformeerd over de uitkomst.

Vos, Mei Li (PvdA)

Verzoekt de Minister, te onderzoeken hoe de aansprakelijkheid bij zoekgeraakte aangetekende brieven kan worden aangepast naar een reëler bedrag, bijvoorbeeld door het introduceren van meerdere categorieën aangetekende brieven.

29-01-2015

34 024, nr. 19

Afgehandeld.

Kamerstukken II 2014/2015, 34 024, nr. 28, d.d. 2 juni 2015

Geurts, J.L. (CDA)

Jacobi, L. (PvdA)

Verzoekt de regering de mogelijkheden te onderzoeken voor een noodfaciliteit via het Borgstellingsfonds voor de getroffen gebieden; verzoekt voorts in overleg te treden met de diverse betrokken overheden, zoals de provincies voor de mogelijkheden voor financiële steun via bijvoorbeeld het Faunafonds.

10-02-2015

21 501–32, nr. 829 (was 823)

Afgedaan.

Kamerstuknummer 27 858 nr. 298, d.d. 13 maart 2015

Ouwehand, E. (PvdD)

Tongeren, drs. L. van (GL)

Veldhoven, S. van (D66)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Klever, R.J. (PVV)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Smaling, E.M.A. (SP)

Verzoekt de regering om schadeafhandeling van aardbevingsschade en bodemdaling en versterking van het onroerend goed zoveel mogelijk integraal af te handelen.

12-02-2015

33 529, nr. 122

Onderhanden.

Bosman, André (VVD)

Vos, Jan C. (PvdA)

Verzoekt de regering, bij de beslissing van 1 juli de maatschappelijke effecten voor de inwoners mee te wegen, en niet alleen de veiligheid en de winning, als vergelijkbaar met een MKBA.

12-02-2015

33 529, nr. 104

Onderhanden.

De Tweede Kamer is op 23 juni jl. d.m.v. Kamerstuk 33 529-174 geïnformeerd over de voortgang van de uitvoering van deze motie.

Bosman, André (VVD)

Vos, Jan C. (PvdA)

Verzoekt de regering, voor de gaswinning ná 1 juli een winningsbesluit voor te bereiden dat uitgaat van het laagst mogelijke niveau gaswinning dat noodzakelijk is voor de leveringszekerheid en de veiligheid; verzoekt de regering tevens, inzichtelijk te maken hoe de gaswinning na 1 januari 2016 nog verder verlaagd kan worden.

12-02-2015

33 529, nr. 116

Afgedaan.

Kamerstukken II, 33 529 nr. 174, 23 juni 2015

Ouwehand, E. (PvdD)

Tongeren, drs. L. van (GL)

Veldhoven, S. van (D66)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Verzoekt de regering:- ervoor zorg te dragen dat de NAM de kosten voor behoud en herstel van monumentaal erfgoed betaalt;- bij herstel en behoud niet slechts economische afwegingen, maar ook de monumentale waarde en de waarde voor het landelijk gebied en de identiteit van Groningen mee te wegen;- zorg te dragen voor een speciaal team bij de Nationaal Coördinator Groningen voor het herstel en de preventie van schade aan monumenten en erfgoed.

12-02-2015

33 529, nr. 107

Onderhanden.

De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd in het meerjarenprogramma van de Nationaal Coördinator Groningen, dat eind december 2015 naar de Kamer wordt gestuurd.

Tongeren, drs. L. van (GL)

Veldhoven, S. van (D66)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Öztürk, S. (GrKÖ)

Smaling, E.M.A. (SP)

Krol, H. (50PLUS)

Constaterende dat de Onderzoeksraad Voor Veiligheid vijf aanbevelingen doet om het veiligheidsbelang te versterken, om onzekerheid te erkennen en om beter te communiceren; verzoekt de regering, alle aanbevelingen over te nemen.

10-03-2015

33 529, nr. 125

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 33 529, nr. 143 d.d. 2 april 2015

Slob, drs A. (CU)

Bosman, André (VVD)

Dijkgraaf, prof. dr. E. (SGP)

Vos, Jan C. (PvdA)

Overwegende dat de Onderzoeksraad Voor Veiligheid concludeert dat bij de gaswinning betrokken partijen niet zorgvuldig zijn omgegaan met de veiligheid van bij de gaswinning betrokken burgers; verzoekt het kabinet, alle aanbevelingen over te nemen en daarover zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, aan de Kamer te rapporteren.

10-03-2015

33 529, nr. 138

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 33 529, nr. 143 d.d. 2 april 2015

Tongeren, drs. L. van (GL)

Veldhoven, S. van (D66)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Klever, R.J. (PVV)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Smaling, E.M.A. (SP)

Verzoekt de regering om, ruim voor de behandeling van STROOM de Kamer een overzicht van de gevolgen van de voorgenomen kostenverrekening te sturen met in ieder geval de volgende gegevens: de financiële gevolgen voor huishoudens en bedrijven van een kostenverrekening via de SDE+ in vergelijking met een kostenverrekening via de netwerktarieven; de gevolgen van een kostenverrekening via de SDE+ voor het budget van de SDE+ dat beschikbaar is voor duurzame-energiedoelstellingen en het mogelijk effect op het aandeel duurzame energie dat met het huidige voorgenomen budget gerealiseerd kan worden.

26-03-2015

34 058, nr. 31

Onderhanden.

Ouwehand, E. (PvdD)

Tongeren, drs. L. van (GL)

Veldhoven, S. van (D66)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Klever, R.J. (PVV)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Verzoekt de regering, de Kamer mede te delen wat de totale investeringskosten en operationele kosten van het net op zee zijn en van het net naar de eerste kavel Borssele.

26-03-2015

34 058, nr. 33

Afgedaan.

Brief aan de Tweede Kamer d.d. 22 juli 2015 inzake Actualisatie kosten netwerk op zee.

Veldhoven, S. van (D66)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Verzoekt de regering om, deze zaken nader te onderzoeken en de resultaten daarvan uiterlijk voor het voorgenomen besluit over de locaties van de windmolenparken naar de Kamer te sturen.

26-03-2015

34 058, nr. 30

Onderhanden.

Dik-Faber, R.K. (CU)

Verzoekt de regering, bij het ontwikkelen van de kavelbesluiten in een vroeg stadium te overleggen met de belanghebbenden over medegebruik van de Noordzee en de mogelijkheid te geven om voorstellen te doen om de schade te minimaliseren of het medegebruik te verbeteren.

26-03-2015

34 058, nr. 29

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 33 561, nr. 19 d.d. 19 mei 2015

Ouwehand, E. (PvdD)

Veldhoven, S. van (D66)

Verzoekt de regering bij mogelijke significante gevolgen van windmolens op Natura 2000-gebieden op zee te kiezen voor mitigerende maatregelen.

26-03-2015

34 058, nr.23

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 33 561, nr. 19 d.d. 19 mei 2015

Ouwehand, E. (PvdD)

Veldhoven, S. van (D66)

Verzoekt de regering, in de voorschriften en de subsidieregeling voor windenergie op zee op te nemen dat er gebruik gemaakt wordt van minder vervuilende manieren om roest van windmolens te voorkomen.

26-03-2015

34 058, nr. 24

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 33 561, nr. 19 d.d. 19 mei 2015

Veen, M.S. van (VVD)

Verzoekt de regering om, te onderzoeken of deze legeskosten omlaag kunnen zonder afbreuk te doen aan het kostendekkende karakter van deze leges.

31-03-2015

32 637, nr. 172

Onderhanden, zie Kamerstuk 29 861, nr. 38, d.d. 17 juni 2015

Vos, Mei Li (PvdA)

Verzoekt de regering om, in overleg met de regio te treden over deze werkgelegenheidsplannen, daar waar nodig ondersteuning te bieden en de Kamer hierover te rapporteren; verzoekt de regering tevens om, de ervaring die door het ministerie is opgedaan bij interventies bij andere bedrijven, zoals Nedcar, NRG, ALDEL en Thermphos, hierin mee te nemen; verzoekt de regering voorts om, na te gaan of er ruimte is op de begroting en daarbij te betrekken de niet-gereserveerde middelen en de eindejaarsreserve.

31-03-2015

32 637, nr. 171

Onderhanden.

Schouten, C.J. (CU)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Verzoekt de regering, de regio Emmen-Coevorden-Hoogeveen--Hardenberg te ondersteunen in het benutten van EFRO-subsidie, INTERREG-subsidie en nationale regelingen voor het verbeteren van het vestigingsklimaat en het investeringsklimaat voor bedrijven.

31-03-2015

32 637, nr. 173 (was 170)

Onderhanden.

Verhoeven, K. (D66)

Verzoekt de regering, het rendement van het eerste Dutch Venture Initiative openbaar te maken en de Kamer hierover voor het einde van het jaar te informeren.

21-04-2015

32 637, nr. 180

Onderhanden.

De Tweede Kamer zal worden geïnformeerd d.m.v. van het goedgekeurde jaarverslag dat in het 3e kwartaal van 2015 wordt verwacht.

Ziengs, E. (VVD)

Verzoekt de regering, deze inbesteding terug te draaien en zich in te spannen voor een eerlijke en transparante aanbestedingsprocedure voor haar digitaliseringswerkzaamheden.

21-04-2015

32 637, nr. 178

Zie brief van de Minister van OCW d.d. 23 juni jl.

Verhoeven, K. (D66)

Ziengs, E. (VVD)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Verzoekt de regering om in de toekomstige voortgangsrapportages over regeldruk ook systematisch en transparant te rapporteren over de omvang van de eenmalige kosten van nieuwe of gewijzigde wet- en regelgeving en over de nalevingskosten van wet- en regelgeving met een Europese oorsprong.

21-04-2015

32 637, nr. 177

Onderhanden.

Deze wijze van rapporteren zal ingaan in 2016.

Dekken, T.R. van (PvdA)

Heerema, R.J. (VVD)

Spreekt uit dat het verbod niet uitgebreid zal worden naar andere wilde diersoorten en dat het verbod beperkt blijft tot het circus, optochten, reclames en tentoonstellingen.

21-04-2015

28 286, nr. 802

Afgedaan.

Kamerstuk 28 286, nr 797, d.d. 13 maart 2015

Geurts, J.L. (CDA)

Verzoekt de regering, de economische gevolgen van een hoogspannings-tracé mee te wegen in het Tracébesluit.

28-04-2015

29 023, nr. 190

Onderhanden.

Dik-Faber, R.K. (CU)

Verzoekt de regering om, de kosten van verkabeling van hoogspanningslijnen voor de betreffende gemeenten inzichtelijk te maken en de Kamer hierover voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel STROOM te informeren.

28-04-2015

29 023, nr. 189

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 29 023, nr. 198, d.d. 1 juli 2015

Tongeren, drs. L. van (GL)

Verzoekt de regering, te onderzoeken of het nodig is om belastingregels voor schenkingen zo aan te passen dat zij geen rem op schadevergoeding en -preventie bij mijnbouwactiviteiten zetten.

28-04-2015

34 041, nr. 33

Onderhanden.

Tongeren, drs. L. van (GL)

Veldhoven, S. van (D66)

Verzoekt de regering, alle niet-bedrijfsgevoelige informatie van het SodM over de naleving van de relevante wetgeving stapsgewijs openbaar te maken en te ontsluiten via de website.

28-04-2015

34 041, nr. 32

Onderhanden.

Dijkgraaf, prof. dr. E. (SGP)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Geurts, J.L. (CDA)

Verzoekt de regering, alle andere reële opties om de fosfaatproductie door de melkveehouderij te reguleren uit te werken en de Kamer hierover uiterlijk eind mei te informeren

28-04-2015

33 979, nr. 95

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 33 979, nr. 98, d.d. 2 juli 2015.

Bommel, drs. H. van (SP)

Veldhoven, S. van (D66)

Vries, Albert A. de (PvdA)

Veldman, H.S. (VVD)

verzoekt de regering voor elk van de alternatieven in kaart te brengen in hoeverre natuur doorkruist wordt, huizen gevoelige bestemming worden etc., conform de leidende principes zoals opgesteld in de startnotitie voor de mer (paragraaf 3.5.2), alvorens de keuze te maken welke alternatieven in de mer zullen worden meegenomen; verzoekt de regering om de bewoners bij het gehele proces van de beoordeling te blijven betrekken en de Kamer over de uitkomst welke alternatieven in de mer worden meegenomen te informeren.

28-04-2015

29 023, nr. 194

Onderhanden.

Ouwehand, E. (PvdD)

Tongeren, drs. L. van (GL)

Veldhoven, S. van (D66)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Vos, Jan C. (PvdA)

Öztürk, S. (GrKÖ)

Smaling, E.M.A. (SP)

Krol, H. (50PLUS)

Verzoekt de regering, alle vergunningsaanvragen voor proefboringen of gaswinning in en nabij de Waddenzee en de Waddeneilanden op te schorten of aan te houden, in ieder geval tot de Energievisie 2015 en aanpassing van het gasgebouw met de Kamer zijn besproken.

28-04-2015

33 450, nr. 44

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 34 041, nr. 39 d.d. 25 april 2015

Bosman, André (VVD)

Tongeren, drs. L. van (GL)

Veldhoven, S. van (D66)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Klever, R.J. (PVV)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Vos, Jan C. (PvdA)

Smaling, E.M.A. (SP)

Verzoekt de regering om verschillende scenario’s te onderzoeken over hoe de rol van de Groningers in de besluitvorming over de gasproductie in hun regio kan worden versterkt en de Kamer hierover in het najaar te informeren.

30-04-2015

33 529, nr. 167 (was 150)

Onderhanden.

Veldhoven, S. van (D66)

Klever, R.J. (PVV)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Smaling, E.M.A. (SP)

Verzoekt de regering om, het onderzoek naar de verjaring van mijnbouwschade als uitvoering van de motie-Agnes Mulder (29 023, nr. 157) voorafgaand aan de voorgenomen wetswijziging van de Mijnbouwwet toe te sturen aan de Kamer.

30-04-2015

33 529, nr. 152

Afgedaan.

Kamerstuk II 2013/2014, 32 849, nr. 21, d.d. 20 juni 2014

Smaling, E.M.A. (SP)

Spreekt uit dat de begrippen «veiligheid», «risico» en «onzekerheid» zodanig en in zodanig begrijpelijke taal worden gedefinieerd dat opsporings- en winningsbesluiten hieraan getoetst kunnen worden.

30-04-2015

33 529, nr. 159

Afgedaan.

Kamerstukken II 2014/2015, 33 529, nr. 143 d.d. 2 april 2015

Tongeren, drs. L. van (GL)

Vos, Jan C. (PvdA)

Verzoekt de Minister diverse opties om SodM onafhankelijker te positioneren dan nu uit te werken, waarbij voor- en nadelen inzichtelijk worden gemaakt, en deze opties uiterlijk na de zomer aan de Kamer voor te leggen.

30-04-2015

33 529, nr. 167 (was 155)

Onderhanden.

Vos, Jan C. (PvdA)

Verzoekt de regering, snel bouw- en veiligheidsnormen te ontwikkelen voor de industriële installaties, infrastructuur en overige bebouwing.

30-04-2015

33 529, nr. 154

Onderhanden.

Verhoeven, K. (D66)

Verzoekt de regering, te komen tot een eenduidige definitie van startups en het Nederlandse startup-ecosysteem van startups, investeerders, incubators en accelerators in kaart te brengen.

01-07-2015

32 637, nr. 186

Onderhanden.

De Tweede Kamer zal hierover worden geïnformeerd in de Voortgangsrapportage Bedrijfslevenbeleid die in oktober 2015 wordt verstuurd.

Verhoeven, K. (D66)

Verzoekt de regering nogmaals te kijken naar kwetsbaarheden voor identiteitsfraude bij zzp’ers als gevolg van de koppeling van het BTW en BSN-nummer en de vermelding van de geboortedatum en het privéadres in het KvK-handelsregister en de Kamer te informeren over mogelijke oplossingen.

01-07-2015

32 637, nr. 188

Onderhanden.

Verhoeven, K. (D66)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Verzoekt de regering, de streefwaarde van betalingen binnen 30 dagen bij de overheden te verhogen van 90% naar 95%.

01-07-2015

32 637, nr. 190

Onderhanden.

Tongeren, drs. L. van (GL)

Verzoekt de regering, de impact van het valorisatieprogramma op de kwaliteit en opbouw van academische kennis te onderzoeken, bijvoorbeeld via een steekproefsgewijze benadering.

01-07-2015

32 637, nr. 191

Onderhanden.

Tongeren, drs. L. van (GL)

Vos, Jan C. (PvdA)

Verzoekt de regering, te bezien of er systeemrisico’s zijn voor Nederlandse investeringsinstellingen bij het beleggen in gas, olie en kolen.

01-07-2015

30 196, nr. 338

Onderhanden.

Veldhoven, S. van (D66)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Verzoekt de regering, de werking van het nieuwe systeem in den brede te evalueren en de Kamer daarover te informeren.

01-07-2015

33 348, nr. 174 (tvv 147)

Onderhanden.

Geurts, J.L. (CDA)

Verzoekt de regering, provincies te ondersteunen bij het regeldruk-luw maken van de faunabeheerplannen en de uitvoering daarvan.

01-07-2015

33 348, nr. 127

Onderhanden.

Thieme, mr. M.L. (PvdD)

Heerema, R.J. (VVD)

Verzoekt de regering om, dit jaar met een plan van aanpak te komen om de import van de jachttrofeeën, bijvoorbeeld ivoor en tijgerhuiden, in nationaal dan wel Europees verband aan te pakken en de Kamer daarover te informeren.

01-07-2015

33 348, nr. 140

Onderhanden.

Veldhoven, S. van (D66)

Grashoff, R (GL)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Smaling, E.M.A. (SP)

Verzoekt de regering, er zorg voor te dragen dat het monitoringssysteem naast kwantiteit eveneens aandacht heeft voor kwaliteit; verzoekt de regering, externe experts zoals de Algemene Rekenkamer en het Planbureau voor de Leefomgeving te betrekken bij het opstellen van het monitoringssysteem.

01-07-2015

33 348, nr. 146

Onderhanden.

Grashoff, R (GL)

Leenders, H.J.M. (PVDA)

Verzoekt de regering, in overleg te treden met de provincies met als doel voor de begrotingsbehandeling van 2016 met landsdekkende voorstellen te komen die gericht zijn op instandhouding en herstel van de weidevogelpopulaties.

01-07-2015

33 348, nr. 130

Onderhanden.

Smaling, E.M.A. (SP)

Verzoekt de regering, warmteaansluiting niet te laten concurreren met woningisolatie, bijvoorbeeld volgens het model Stroomversnelling.

01-07-2015

30 196, nr. 344

Onderhanden.

Vos, Jan C. (PvdA)

Smaling, E.M.A. (SP)

Verzoekt de regering, zich in te spannen om de chemische installaties in Delfzijl met spoed aardbevingsbestendig te maken.

02-07-2015

33 529, nr. 193

Onderhanden.

Over de stand van zaken over het aardbevingbestendig maken van industriële installaties is de Kamer geïnformeerd via Kamerbrief 33 529-174.

Bosman, André (VVD)

Vos, Jan C. (PvdA)

Verzoekt de regering om in adequate bijstand te voorzien voor bewoners van het Groninger bevingsgebied die te maken hebben met bevingsschade of hun woning tijdelijk of permanent dienen te verlaten en daarvoor in gesprek te gaan met de Nationaal Coördinator Groningen.

02-07-2015

33 529, nr. 194

Onderhanden.

De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd in het meerjarenprogramma van de Nationaal Coördinator Groningen, dat eind december 2015 naar de Kamer wordt gestuurd.

Bosman, André (VVD)

Vos, Jan C. (PvdA)

Verzoekt de regering, het SodM in overleg met risico-experts van de NAM voor november tot een goede methode voor risicovergelijking te laten komen en daarbij ook de mogelijkheid en betekenis van berekening van het groepsrisico in beeld te brengen.

02-07-2015

33 529, nr. 195

Onderhanden.

Gesthuizen, S.M.J.G. (SP)

Verhoeven, K. (D66)

Liefde, B.C. de (VVD)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Oosenbrug, R.F.A. (PvdA)

Verzoekt de regering in overleg met de marktpartijen te komen tot een besluit waarbij clausulering voor landelijke kavels wordt afgeschaft, met uitzondering van nieuws en Nederlandstalige muziek; wijziging van eigendomsbeperking van landelijke kavels van maximaal één ongeclausuleerd kavel én één geclausuleerd kavel naar maximaal vier kavels; en de vergunningen ten behoeve van het uitzenden op de FM-band worden verlengd; verzoekt de regering met de marktpartijen in overleg te treden om tot overeenstemming te komen over beslechting dan wel beëindiging van de huidige juridische geschillen en de waardebepaling van de kavels zoveel mogelijk aan te laten sluiten bij de huidige vergoedingen die door marktpartijen worden betaald, en de Kamer vóór 1 september 2015.

02-07-2015

24 095, nr. 385

Onderhanden.

De Tweede Kamer zal kort na het zomerreces worden geïnformeerd over de gesprekken die hierover plaatsvinden.

Jacobi, L. (PvdA)

Dijkgraaf, prof. dr. E. (SGP)

Geurts, J.L. (CDA)

Visser, B. (VVD)

Verzoekt de regering, in kaart te brengen hoe het visseizoen binnen Nederland voor aal aan veranderende omstandigheden onderhevig is en de Kamer te informeren hoe binnen het aalbeheerplan er eventueel nog dit jaar rekening gehouden kan gaan worden met deze veranderende omstandigheden.

02-07-2015

29 664, nr. 129

Afgedaan. De Tweede Kamer is geïnformeerd met brief «Flexibiliteit in het aalbeheerplan», d.d. 26-8-2015.

Liefde, B.C. de (VVD)

Leenders, H.J.M. (PVDA)

Verzoekt de regering, in het reeds toegezegde onderzoek in ieder geval te betrekken: de financiële gevolgen voor verschillende sectoren in Nederland, waaronder de land- en tuinbouw, de vleesverwerkende industrie en de Rotterdamse haven, de werkgelegenheidseffecten voor Nederland en de gevolgen voor de Nederlandse export.

02-07-2015

34 214, nr. 8

Onderhanden.

Tongeren, drs. L. van (GL)

Veldhoven, S. van (D66)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Verzoekt de regering om, samen met de lokale bestuurders, de Nationaal Coördinator en de NAM, ervoor te zorgen dat deze gevallen nog voor 2016 zijn opgelost

02-07-2015

33 529, nr. 196 (tvv 177)

Onderhanden.

Tongeren, drs. L. van (GL)

Veldhoven, S. van (D66)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Verzoekt de regering om daar steeds naar te handelen en daartoe adequate maatregelen te nemen of te laten nemen.

02-07-2015

33 529, nr. 178

Onderhanden.

Ouwehand, E. (PvdD)

Tongeren, drs. L. van (GL)

Veldhoven, S. van (D66)

Dik-Faber, R.K. (CU)

Mulder, Agnes H. (CDA)

Vos, Jan C. (PvdA)

Smaling, E.M.A. (SP)

verzoekt de regering, te reageren op het ECN-rapport Reductie gasvraag Nederland en daarbij in te gaan op de uitvoerbaarheid van elk van de genoemde besparingsmaatregelen

02-07-2015

33 529, nr. 186

Onderhanden.

Smaling, E.M.A. (SP)

Verzoekt de regering, zeer terughoudend te zijn in het aanwijzen van nog meer commissies en bestuurders.

02-07-2015

33 529, nr. 192

Onderhanden.

De Tweede Kamer wordt hierover geïnformeerd in het meerjarenprogramma van de Nationaal Coördinator Groningen, dat eind december 2015 naar de Kamer wordt gestuurd.

Moties EZ Eerste Kamer parlementair jaar 2014–2015

Indiener(s)

Omschrijving

Datum stemming

Kamerstuk

Stand van zaken

Reuten, dr. G.A.T.M. (SP)

Graaf, mr. Th.C. de (D66)

Schaap, prof. dr. ing. S. (VVD)

Terpstra, drs. G.H. (CDA)

Koffeman, drs. N.K. (PvdD)

Thissen, C.P. (GL)

Vraagt de regering om, mocht het wetsvoorstel worden aanvaard, tegelijk met de uitwerking van de voorgenomen algemene maatregel van bestuur een wijzigingswet voor te bereiden waarmee de essentie van de algemene maatregel van bestuur en de betekenis van grondgebondenheid opgenomen worden in de wet.

17-12-2014

33 979, G

Onderhanden.

Koning, drs. ir. A.L. (PvdA)

Reuten, dr. G.A.T.M. (SP)

Vos, ir. M.B. (GroenLinks)

Verzoekt de regering om het parlement bij de eerstvolgende versobering of, indien deze zich eerder aandient, de evaluatie over drie jaar, inzage te verschaffen in de genoemde kosten- en batenopbouw en het rendement van de UPD, opdat op grond daarvan gesproken kan worden over de eventuele aanpassing van de UPD.

26-05-2015

34 024, G

Onderhanden.

Overzicht toezeggingen parlementair jaar 2014–2015

In het parlementaire jaar 2014–2015 zijn ruim 500 toezeggingen aan de Eerste en Tweede Kamer gedaan. In de onderstaande tabel staat de stand van zaken rond de uitvoering van een aantal toezeggingen op de verschillende EZ-beleidsterreinen. De tabel biedt daarmee geen uitputtend overzicht, maar geeft een beeld van de wijze waarop een aantal toezeggingen is/wordt afgehandeld.

EK/TK

Toezegging gedaan bij:

Omschrijving

Stand van zaken

Economie en innovatie

TK

Parlementaire agenda [04-09-2014] – AO Groene Groei

De Minister zal bezien (o.a. via VNG en IPO) of er behoefte is bij lokale overheden en bedrijfsleven om tot een loket te komen waar zij terecht kunnen voor informatie en ondersteuning voor het verlenen van vergunningen (Green Deal).

Voldaan met Kamerstuk 33 043, nr. 42, d.d. 18 juni 2015.

TK

Parlementaire agenda [02-10-2014] – Wijziging van de Telecommunicatiewet

De Minister zal de Kamer voor de Kerst informeren over de uitvoering van de motie De Liefde over modernisering van de telecomwetgeving.

Voldaan met Kamerstuk 26 643, nr. 345, d.d. 23 december 2014.

TK

Parlementaire agenda [14-10-2014] – EZ begroting (E&I deel)

&

Parlementaire agenda [11-06-2015] – AO Bedrijfslevenbeleid

De Minister zal bij evaluatiemomenten van wetgeving bekijken wat er qua modernisering wenselijk en mogelijk is en zal daarnaast aan de hand van concrete cases kijken naar modernisering van wetgeving. De Minister zal de Kamer voor het Kerstreces informeren over een selectie van wetten waarnaar in eerste instantie gekeken wordt. De Minister zal de Kamer medio 2015 informeren over de modernisering van wetgeving.

Modernisering van wet- en regelgeving is een doorlopend proces. De Kamer is bij brief d.d. 20 juli jl. geïnformeerd over de voortgang waarmee aan de toezegging is voldaan.

TK

Parlementaire agenda [14-10-2014] – EZ begroting (E&I deel)

De Minister zal in de evaluatie van de Aanbestedingswet extra aandacht besteden aan de klachten over de EMVI-criteria.

Voldaan met Kamerstuk 34 252, nr. 1, d.d. 8 juli 2015.

TK

Parlementaire agenda [14-10-2014] – EZ begroting (E&I deel)

De Minister zal de Kamer zo snel mogelijk informeren over het beleid voor startups, incl. de speciale samenwerking met Amsterdam en wie de rol van special envoy zal gaan vervullen.

Voldaan met Kamerstuk 32 637, nr. 162, d.d. 31 december 2014.

TK

Parlementaire agenda [12-11-2014] – AO Telecommunicatie

De Minister zal het wetsvoorstel voor diverse aanpassingen van de Telecommunicatiewet, waarin o.a. de motie De Liefde over overstappen zakelijke gebruikers tot uitvoering wordt gebracht, naar verwachting in het voorjaar van 2015 bij de Kamer indienen en zal de Kamer nader informeren over de planning en de mogelijke inwerkingtreding.

Voldaan. De Kamer is per brief van 12 december 2014 (Kamerstuk 24 095, nr. 377) over de planning van het wetsvoorstel geïnformeerd.

TK

Parlementaire agenda [19-11-2014] – AO Bedrijfslevenbeleid en Innovatie

De Minister zal de Kamer in het eerste kwartaal van 2015 informeren over de 10 te realiseren fieldlabs naar aanleiding van de Actieagenda Smart Industry.

Voldaan met Kamerstuk 29 826, nr. 63, d.d. 22 januari 2015.

TK

Parlementaire agenda [16-12-2014] – Mondelinge vragen van het lid VERHOEVEN (D66) aan de Minister van Financiën, bij afwezigheid van de Minister van Economische Zaken, over het bericht «Startups raken verstrikt in oerwoud aan subsidies (FD, 16 december 2014)

De Minister zal bezien hoe doorlooptijden van aanvragen voor regelingen (onder andere WBSO) versneld kunnen worden en of een «fast lane» voor starters gecreëerd kan worden.

Onderhanden. De Kamer wordt hierover in het najaar van 2015 geïnformeerd.

TK

Parlementaire agenda [04-02-2015] – Dertigledendebat over de «Grenseffectentoets»

Diverse toezeggingen ten aanzien van grensoverschrijdende arbeid, onder andere inzake de werkwijze rond controles bij grensoverschrijdende arbeid (o.a. minimumloon) en inzake een proef om BBL-leerlingen en werkzoekenden bij Duitse bedrijven te detacheren.

De Kamer is geïnformeerd over de voortgang met Kamerstukken 32 851, nr. 25, d.d. 28 april 2015 en 32 851, nr. 27, d.d. 17 juli 2015.

TK

Parlementaire agenda [10-03-2015] – AO Bedrijfslevenbeleid & Innovatie

De Minister zal voor de zomer een nadere uitwerking van het toekomstfonds (regelingen en criteria) naar de Kamer sturen.

Voldaan met Kamerstuk 31 288, nr. 474, d.d. 8 juni 2015.

TK

Parlementaire agenda [10-03-2015] – AO Bedrijfslevenbeleid & Innovatie

De Minister zal de Kamer binnen een jaar informeren over (transparantie rond) de benutting van octrooien.

Onderhanden. De Kamer wordt voor eind februari 2016 geïnformeerd.

TK

Parlementaire agenda [10-03-2015] – AO Bedrijfslevenbeleid & Innovatie

De Minister zal de Kamer in mei informeren over de uitkomsten/plannen van de taskforce Wientjes.

Voldaan met Kamerbrief 32 637, nr. 181, d.d. 19 mei 2015.

TK

Parlementaire agenda [30-04-2015] – AO mobiele bereikbaarheid 112 in grensgebieden en plattelandsgemeenten

De Minister zal de Kamer aan het eind van het jaar informeren over de actuele stand van zaken van de mobiele bereikbaarheid van 112. De Minister zal daarbij ingaan op de lokale ontwikkelingen naar aanleiding van de overleggen tussen gemeenten en operators, waarbij Agentschap Telecom desgevraagd technische ondersteuning biedt. De Minister zal ook ingaan op de aanbevelingen in het rapport van Agentschap Telecom, de tariefstelling voor het plaatsen van antennes op Rijksgebouwen en de stand van zaken van bellen via 4G, waarover de Minister in gesprek gaat met providers.

Onderhanden. De Kamer wordt voor het eind van 2015 geïnformeerd over de stand van zaken.

TK

Parlementaire agenda [18-06-2015] – AO Marktwerking en Mededinging

De Minister zal de optie van «app-neutraliteit» (in navolging van netneutraliteit) nader bekijken en de Kamer daarover informeren.

Onderhanden.

TK

Parlementaire agenda [18-06-2015] – AO Post

De Minister zal de Kamer over een half jaar informeren in hoeverre zelfstandige pakketbezorgers voor PostNL gebruik hebben gemaakt van het aanbod om in vaste dienst te treden.

Onderhanden.

TK

Parlementaire agenda [02-07-2015] – AO Telecommunicatie

De Minister zal bekijken of in Benelux-verband roamingtarievenzo snel mogelijk afgeschaft kunnen worden, vooruitlopend op de afschaffing in EU-verband.

Onderhanden.

Energie

TK

Parlementaire agenda [09-10-2014] – Debat Groningen

De Minister zal binnen enkele weken de bindendheid van advies van de Tcbb inzake schadegevallen door aardbevingen regelen (bindende arbitrage).

Voldaan met Kamerstuk 33 529, nr. 87, d.d. 29 oktober 2014.

TK

Parlementaire agenda [17-11-2014] – WGO Energie

De Minister zal in gesprek gaan met de industrie over mogelijke lagere kosten van gebieden voor wind op zee die verder uit de kust liggen, zoals IJmuiden Ver. Cijfers die door de industrie worden aangedragen zullen worden gecheckt om vervolgens voor de zomer van 2015 te besluiten over eventuele bouw van windparken op zee in verder uit de kust gelegen gebieden zodat de 12-mijlszone kan worden ontzien.

Voldaan met Kamerstuk 33 561, nr. 18, d.d.24 april 2015.

TK

Parlementaire agenda [17-11-2014] – WGO Energie

De Minister zal een moreel appèl doen op windmoleneigenaren om niet met gebruikmaking van SDE+ oude windmolens te vervangen door nieuwe, aangezien het gemeenschapsgeld daar niet voor bedoeld is.

Voldaan in de reguliere overleggen tussen het ministerie en de windenergiesector.

TK

Parlementaire agenda [17-11-2014] – WGO Energie

De Minister zal de Kamer na uitspraak van de Hoge Raad over de Wet onafhankelijk netbeheer informeren over de uitspraak met een appreciatie, waarbij hij ook in zal gaan op de effecten voor de werkgelegenheid bij Delta en Eneco.

Voldaan met Kamerbrief, d.d. 29 juni 2015.

TK

Parlementaire agenda [03-12-2014] – AO Energieraad

Samen met de Staatssecretaris van IenM zal de Minister de Kamer informeren over de kabinetsinzet ten aanzien van de verbetering van het Europese emissiehandelssysteem.

Voldaan met Kamerstuk 21 501-08, nr. 543, d.d. 9 december 2014.

TK

Parlementaire agenda [03-12-2014] – AO Energieraad

De Minister zal de Kamer bij geannoteerde agenda’s, verslagen en ook tussentijds zo goed mogelijk informeren over ontwikkelingen in de EU, conform de afspraken uit het AO informatievoorziening, en zal daarbij ook steeds het krachtenveld in Europa schetsen.

Betreft een doorlopende toezegging. Voorbeelden van waarop aan de toezegging wordt voldaan zijn het verslag van de Telecomraad van 27 november 2014 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 518) en het verslag van de Energieraad van 5 maart 2015 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 535).

TK

Parlementaire agenda [04-02-2015] – Dertigledendebat over het schrappen van subsidie voor windmolens op zee

De Minister zal de Kamer na afloop van de gesprekken over compensatie van bestaande vergunninghouders voor wind op zee informeren over de uitkomsten, incl. de kosten.

Voldaan met Kamerstuk 33 561, nr. 15, d.d. 23 maart 2015.

EK

Parlementaire agenda [10-02-2015] – Energie Efficiency (33 913)

De Minister zal de Kamer in het Energierapport 2015 informeren over de vervanging van bestaande gasnetten in relatie tot de transitie naar meer duurzame energie (33.913) (T02094).

Onderhanden. Het Energierapport 2015 wordt in december gepubliceerd.

TK

Parlementaire agenda [12-02-2015] – Debat Groningen

De Minister zal de Kamer binnen 2 maanden informeren over de voor- en nadelen van omkering van bewijslast en de praktijk in het buitenland, mede met het oog op de behandeling van de wijziging van de Mijnbouwwet.

Voldaan met Kamerstuk 32 849, nr. 37, d.d. 13 april 2015.

TK

Parlementaire agenda [25-03-2015] – Plenair debat Wind op Zee

De Minister zal bij het wetsvoorstel STROOM ingaan op het inrichten van een compensatieregeling voor exploitanten van windparken op zee bij te late oplevering van de netaansluiting door TenneT.

Voldaan met wetsvoorstel STROOM dat momenteel bij de Tweede Kamer aanhangig is, Kamerstuk 34 199, nrs. 2 en 3.

TK

Parlementaire agenda [07-04-2015] – AO 380 kV

De Minister zal de Kamer informeren over de weging van de alternatieve tracés voor de hoogspanningsverbinding in West-Brabant en welke alternatieve tracés in het MER-onderzoek worden meegenomen en daarbij ook informatie geven over de mogelijkheden voor ondergrondse verkabeling.

Onderhanden. De Kamer wordt kort na het zomerreces geïnformeerd.

TK

Parlementaire agenda [09-04-2015] – AO Energie

De Minister zal de Kamer kort na de zomer informeren over zijn visie op omgevingsmanagement en zal gebiedscoördinatoren aanstellen bij RCR-windparken daar waar dat meerwaarde heeft, conform de motie Van Veldhoven. Daarbij is het uitgangspunt om standaard een gebiedscoördinator aan te bieden. Voor de windparken in Drenthe en Friesland worden gebiedscoördinatoren aangewezen.

Onderhanden.

TK

Parlementaire agenda [09-04-2015] – AO Energie

De Minister zal de Kamer voor de zomer informeren over de 1-op-1 afspraken inzake energiebesparing in de industrie.

Voldaan met Kamerstuk 30 196, nr. 346, d.d. 29 juni 2015.

TK

Parlementaire agenda [16-04-2015] – Debat Mijnbouwwet (34 041)

&

Parlementaire agenda [01-07-2015] – Debat Gaswinning Groningen

De Minister spant zich ervoor in om half oktober het wetsvoorstel voor wijziging van de Mijnbouwwet ter implementatie van de kabinetsreactie op het OVV-rapport bij de Kamer in te dienen.

Onderhanden. Het wetsvoorstel wordt momenteel via internet geconsulteerd en ligt op schema om half oktober bij de Tweede Kamer ingediend te kunnen worden.

TK

Parlementaire agenda [16-04-2015] – AO Energie Unie + Stas IM

De Minister zal de Kamer nader informeren over de afstemming tussen lidstaten ten aanzien van energieonderzoek en daarbij in het bijzonder ingaan op het onderzoek naar energieopslag en naar Thorium.

Voldaan met Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 153, d.d. 13 juli 2015.

TK

Parlementaire agenda [27-05-2015] – 2e termijn AO Energie (nav AO 9/4)

De Minister zal de Kamer informeren wanneer er duidelijkheid is van de Europese Commissie over of de subsidiëring van bij- en meestook voldoet aan de staatssteunregels.

Onderhanden. Moment waarop de Kamer geïnformeerd kan worden is afhankelijk van de besluitvorming door de Europese Commissie.

EK

Parlementaire agenda [16-06-2015] – Plenair debat EK wind op zee

De Minister zal de Eerste Kamer informeren over de planning van de evaluatie van het Energieakkoord, het tijdpad van de besluiten m.b.t. de locaties voor de Hollandse Kust en de relatie tussen beide.

Voldaan met Kamerbrief, d.d. 19 juni 2015.

TK

Parlementaire agenda [01-07-2015] – Debat Gaswinning Groningen

De Minister zal de Kamer informeren over het proces met betrekking tot het vaststellen van de NPR (normen voor aardbevingbestendig bouwen).

Voldaan met Kamerstuk 34 000 XIII, nr. 153, d.d. 13 juli 2015.

TK

Parlementaire agenda [02-07-2015] – Vervolg AO Energie/SDE+

De Minister zal de Kamer een helder en gestructureerd overzicht geven van de besteding van SDE-middelen en de realisatie van de doelstelling hernieuwbare energie.

Onderhanden. De Kamer ontvangt in oktober het toegezegde overzicht.

TK

Parlementaire agenda [02-07-2015] – Vervolg AO Energie/SDE+

De Minister zal de Kamer vóór de behandeling van de herziening van het Nationaal Waterplan informeren over het aanvullend onderzoek naar effecten op werkgelegenheid en economie in de kustgemeenten van het plaatsen van windmolens in de strook tussen 10 en 12 mijl uit de kust (n.a.v. motie Mulder/Van Veldhoven).

Onderhanden.

TK

Parlementaire agenda [02-07-2015] – Vervolg AO Energie/SDE+

De Minister zal de Kamer informeren over het tijdschema met betrekking tot de evaluatie van het Energieakkoord in 2016.

Voldaan met Kamerstuk 30 196, nr. 355, d.d. 13 juli 2015.

Landbouw en Visserij

EK

Parlementaire agenda [03-09-2014] – Wijziging Wet op bedrijfsorganisatie / opheffing bedrijfslichamen

De Minister zal de Eerste en Tweede Kamer bij gebruikmaking van de mogelijkheid tot het afgeven van een algemeen verbindend verklaring steeds informeren (33 910) (T02101).

Betreft een doorlopende toezegging. Op dit moment is van deze mogelijkheid nog geen gebruik gemaakt.

TK

Parlementaire agenda [03-09-2014] – Wijziging Wet op bedrijfsorganisatie / opheffing bedrijfslichamen

De Minister zal de regeling met betrekking tot de erkenning van PO’s en BO’s en de criteria voor AVV’s binnen 2 weken naar de Kamer sturen. Dit gebeurt voor publicatie, zodat de Kamer dan nog kan besluiten om over de regeling te debatteren.

Voldaan met Kamerstuk 33 910 nr. 20, d.d. 22 september 2014. Vervolgens heeft een SO plaatsgevonden.

EK

[28-04-2015] – Plenair debat AMvB grondgebonden groei Melkveehouderij

Uitvoering van de motie Reuten door een wetsvoorstel op te stellen dat een 1-op-1 vertaling is van de inhoud van de AMvB grondgebondenheid. De Staatssecretaris spant zich ertoe in om dit wetsvoorstel zo snel mogelijk aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Onderhanden.

TK

[17-06-2015] – AO GGO’s + StasI&M

De Staatssecretaris zal een impact assessment light uitvoeren om de consequenties, zowel financieel als anderszins van het Commissievoorstel Herziening besluitvorming gebruik ggo’s in kaart te brengen voor Nederland.

Toezegging is onder handen.

TK

[10-06-2015] – Dertig leden debat over het aanvragen voedselpatenten door multinationals

De Staatssecretaris informeert de Kamer per brief over de stand van zaken rondom de uitgebreide veredelingsvrijstelling en haar actieplan betreffende haar (Europese) inzet.

De Kamer is op 14-7 jl. geïnformeerd over het actieplan van de Staatssecretaris (TK 27 428-308).

TK

[28-05-2015] – Debat over het middel Round Up + StasI&M

De Kamer informeren over het oordeel van het Ctgb over het rapport van de EASAC over neonicotinoïden en de gegevens over normoverschrijdingen van deze stoffen in het oppervlaktewater.

De Kamer zal na het zomerreces worden geïnformeerd.

TK

[01-06-2015] – Kamerbrief Tweede prognose van het CBS van de fosfaatproductie van de Nederlandse veehouderij over het jaar 2014.

De Kamer informeren over de invulling van productiebegrenzing via de Meststoffenwet in het geval er onvoldoende garanties zijn dat de zuivelketen er in zal slagen de fosfaatproductie te verminderen.

De Kamer is op 2 juli jl. geïnformeerd over de invulling van productiebegrenzende maatregelen in de melkveehouderij (TK 33 979-98).

TK

[04-12-2014] – AO Gewasbeschermingsmiddelen met Staatssecretaris Mansveld

De Kamer informeren over de verschillen in toelatingsbeoordelingen tussen Nederland en omringende landen, evenals over de wederzijdse erkenning.

De Kamer is geïnformeerd met de brief «Gelijk speelveld van Nederland met omringende landen en wederzijdse erkenningen van gewasbeschermingsmiddelen van 12 mei 2015 (Kamerstuknr. 27 858, nr. 310).

TK

Parlementaire agenda [05-11-2014] – AO Landbouw- en Visserijraad 10 en 11 november

De Staatssecretaris zal de Kamer in december een brief sturen over de rendac-tarieven en daarbij ingaan op de aanbevelingen van het LEI en op de suggestie om de markt open te stellen voor mogelijke concurrenten.

De Kamer is geïnformeerd op 16 december 2014 met Kamerstuk 34 000-XIII, nr. 141.

TK

Parlementaire agenda [16-10-2014] – AO Huiselijk geweld en Dierenwelzijn

De Staatssecretaris zal binnen een maand een reactie sturen op het advies van de RDA over agressieve honden en daarbij het plan De gezonde(re) en sociale hond in Nederland meesturen.

De Kamer heeft op 12 februari 2015 het projectplan ontvangen (Kamerstuk 28 286, nr. 782).

TK

Parlementaire agenda [04-09-2014] – AO Dierenwelzijn

De AMvB inzake de pelsdierhouderij zal dit najaar aan de Kamer worden voorgehangen met een officiële notificatie.

De Kamer heeft het ontwerpbesluit op 4 maart 2015 ontvangen (TK 30 826, nr 38). De voorhangprocedure is op 15 april 2015 afgerond.

TK

Parlementaire agenda [03-12-2014] – AO Dierproeven

De Staatssecretaris zal de Kamer een reactie doen toekomen op het rapport van de stichting Een Dier Een Vriend «het bedrog van dierproeven».

De Kamer heeft de reactie op 2 februari 2015 ontvangen (Kamerstuk 32 336, nr. 139).

TK

Parlementaire agenda [10-12-2014] – AO Dierziekten, Antibiotica en Vogelgriep (Aviaire Influenza)

De Staatssecretaris zal de Kamer de rapporten van de commissie Dierenwelzijn over de vogelgriep doen toekomen als deze gereed zijn. Hieronder wordt ook ingegaan op het proces van vergassing.

De Kamer is geïnformeerd op 13 april 2015 (Kamerstuk 28 807, nr. 190).

TK

Parlementaire agenda [20-01-2015] – Plenair debat Toelaatbaarheid Paardenvlees op NL markt

De Staatssecretaris gaat bij de Europese Commissie aandringen op meer onaangekondigde controles van de FVO. Hier zoekt de Staatssecretaris tevens steun voor zoeken bij de lidstaten en bij de collega’s in de Landbouwraad. Het betreft onaangekondigde controles binnen het programma van (aangekondigde) FVO missies.

In een recente brief aan de Europese inspectiedienst FVO heeft Nederland aandacht gevraagd voor de inspectiemissies in derde landen inzake paardenvlees en het belang van onaangekondigde controles hierbij.

TK

Parlementaire agenda [28-01-2015] – AO Paardenhouderij

De Kamer wordt in april op de hoogte gebracht van het komende gesprek tussen de NVWA en de sector, waarin duidelijk zal worden gemaakt op grond van welke regelgeving kan worden gehandhaafd. In die brief zal ook het alerter handhaven en het couperen van staarten worden meegenomen.

De Kamer is geïnformeerd met de brief van 28 mei 2015 over de toezeggingen van het AO paardenhouderij (Kamerstuk 28 286, nr. 813).

TK

Parlementaire agenda [23-06-2015] – AO Dierenwelzijn

De Staatssecretaris zal na de zomer een brief aan de Kamer sturen over de mogelijkheden en de termijn om te komen tot een verbod op zwanendriften.

Onderhanden.

TK

Parlementaire agenda [23-06-2015] – AO Dierenwelzijn

De Staatssecretaris zal met de Staatssecretaris van OCW in de zomer een brief over het BPRC aan de Kamer sturen.

De Kamer is geïnformeerd op 26 augustus 2015.

TK

Parlementaire agenda [23-06-2015] – AO Dierenwelzijn

De Staatssecretaris zal na de zomer een brief sturen over het convenant onbedwelmd slachten. De brief over het convenant zal ook vergezeld zijn van de wetenschappelijke onderzoeken.

Onderhanden.

TK

Parlementaire agenda [21-01-2015] – AO Landbouwraad 26 januari

In de kwartaalrapportage GVB (april 2015) zal specifiek aandacht worden besteed aan de stand van zaken van de voorbereiding aanlandplicht voor de kottersector.

De Kamer is geïnformeerd via de Kwartaalraportage GVB van 12 mei 2015 (Kamerstuknr. 32 201, nr. 76).

TK

Parlementaire agenda [10-12-2014] – AO Dierziektes, Antibiotica en Vogelgriep (AI)

De Staatssecretaris stuurt begin 2015 een plan van aanpak voor opening van markten naar de Kamer. Dit mede n.a.v. het sluiten van de grens door België voor export pluimvee(producten) naar aanleiding van de uitbraak vogelgriep.

De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief «Versterking exportpositie Nederlandse agrosector» van 2 februari 2015 (Kamerstuknr. 31 985, nr. 25).

TK

Parlementaire agenda [10-03-2015] – AO Landbouwraad

De Kamer zal voor het zomerreces 2015 geïnformeerd worden over de pilot met cameratoezicht op de pelagische aanlandplicht.

De Kamer is geïnformeerd met de Geannoteerde Agenda Landbouw- en Visserijraad van 16 juni 2015 (Kamerstuknr. 21 501-32, nr. 845).

TK

Parlementaire agenda [10-03-2015] – AO Landbouwraad

De Staatssecretaris zal de Kamer informeren over de vereenvoudigingsvoorstellen inzake het GLB, waarbij het resultaat per vereenvoudigingsvoorstel wordt opgenomen.

De Kamer is geïnformeerd over de vereenvoudigingsvoorstellen met het Verslag Landbouw- en Visserijraad van 16 maart 2015 (Kamerstuknr. 21 501-32, nr. 834).

TK

Parlementaire agenda [10-12-2014] – AO Landbouw- en Visserijraad

De Tweede Kamer zal worden geïnformeerd over de resultaten van gesprekken over het opzetten van een garantstelling in het kader van de Russische boycot van agrarische producten.

De Kamer is hierover geínformeerd met de brief «Toetsingskader risicoregelingen rijksoverheid voor de Garantstelling Landbouwondernemingen Werkkapitaal» van 17 december 2014 (Kamerstuknr. 34 000-XIII, nr. 143).

TK

Parlementaire agenda [14-01-2015] – Debat Intensieve veehouderij

De Kamer wordt binnen drie maanden geïnformeerd over de stand van zaken rondom de afspraken over import soja en het gesprek wat de Staatssecretaris hierover voert met de sector over het niet nakomen hiervan.

De Kamer is geïnformeerd met de brief van 2 juni 2015 betreffende dit onderwerp (Kamerstuknr. 28 973, nr. 166).

TK

Parlementaire agenda [10-12-2014] – AO Landbouw- en Visserijraad

De Staatssecretaris zal de Kamer informeren over het proces van controle van de Europese Commissie op nationale rapporten over de capaciteit van de Europese vloot.

De Kamer is geïnformeerd met de Geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 16 juni 2015 (Kamerstuknr. 21 501-32, nr. 845).

Natuur

TK

[10-03-2015] – AO Landbouw- en Visserijraad

De Staatssecretaris zal de Kamer voor het meireces 2015 een brief sturen met haar inzet voor de Fitness Check van de Vogel- en Habitatrichtlijn. Hierbij zal zij ook de beantwoording van de vragenlijst, uitgezet door de Europese Commissie, meesturen.

De Kamer is geïnformeerd met de brief «Nederlandse inzet in de Fitness Check Vogel- en Habitatrichtlijn» van 18 mei 2015 (Kamerstuknr. 33 576, nr. 43).

TK

[28-10-2014] – Behandeling Landbouw & Natuurdeel van de EZ-begroting 2015

De Staatssecretaris heeft toegezegd tijdens een zogenaamde natuurtafel het gesprek aan te gaan over de ontwikkeling van nationale parken, nieuwe stijl, gericht op hoe strakke regie gevoerd kan worden en wat het Rijk, provincies, terreinbeherende organisaties en de recreatieve sector gezamenlijk kunnen doen aan de zogenaamde nationale branding.

Het Programma Nationale Parken, ingesteld maart 2015, werkt samen met genoemde partijen aan een nieuwe standaard voor Nationale Parken.

De Kamer zal over de voortgang hiervan in het najaar, na afloop van het eerste bestuurlijk overleg, worden geïnformeerd.

TK

[02-10-2014] – AO Natuurbeleid

De Kamer ontvang voor het kerstreces een brief over de aansluiting tussen het agrarisch natuurbeheer en de vergroening van de eerste pijler.

De Kamer is geïnformeerd met de brief «Aansluiting vergroening GLB en agrarisch natuur- en landschapsbeheer» van 18 december 2014 (Kamerstuknr. 28 625, nr. 220).

TK

[01-07-2015] – AO Verzamel AO Landbouw inclusief mestbeleid met Stas Mansveld (I&M)

De Staatssecretaris informeert de Kamer voor einde van het zomerreces over het PAS, waaronder een appreciatie van de beleidsregels provincies inzake PAS, de voortgang na de eerste termijn en beantwoording schriftelijke vragen van het lid Lodders.

De Kamer wordt voor het einde van het zomerreces geïnformeerd.

TK

[02-10-2014] – AO Natuurbeleid

De Staatssecretaris zegt toe de relatie tussen regeldruk en soortenbescherming inzichtelijk te maken.

De Kamer is geïnformeerd met brief «Advies ACTAL Rapport regeldruk wetsvoorstel» van 24 mei 2015 (Kamerstuknr. 33 348, nr. 17).

TK

[28-05-2015] – AO Natuurbeleid en Biodiversiteit

De Staatssecretaris zal in oktober een verkenning naar de Kamer sturen van de mogelijkheden om de invoer van jachttrofeeën verder te verbieden/verminderen.

De Kamer zal hierover in het najaar worden geïnformeerd.

TK

[28-05-2015] – AO Natuurbeleid en Biodiversiteit

De Staatssecretaris zal met betrekking tot de Maatschappelijke Uitvoeringsagenda aan het eind van 2015 een overzicht van alle activiteiten aan de Kamer sturen waarin ook de ervaringen van de initiatiefnemers worden opgenomen.

De Kamer zal hierover eind 2015 worden geïnformeerd.

TK

[02-10-2014] – AO Natuurbeleid

De Kamer zal ieder jaar een voortgangsrapportage ontvangen over de voortgang van het Natuurpact.

De Kamer is geïnformeerd met de brief «Zevende voortgangsrapportage Groot Project EHS en evaluatiekader Natuurpact» van 24 maart 2015 (Kamerstuknummer 30 825, nr. 214).

TK

[15-06-2015] – Wetgevingsoverleg Natuurbeschermingswet

De Staatssecretaris zegt toe met provincies in gesprek te gaan en gezamenlijk te bekijken welke ideeën voor landschappen er zijn, met meenemen van het hele thema agrarisch natuurbeheer, gemeenschappelijk landbouwbeleid, synergie met landschap en weidevogels.

De toezegging is onderhanden.

5.5 Europese geldstromen

Inleiding

Deze bijlage biedt inzicht in de Europese geldstromen die relevant zijn voor de beleidsterreinen van EZ. Er wordt ingegaan op het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020, op een aantal EU-fondsen en EU-programma’s voor de periode 2014–2020 en op de Eigen Middelen van de EU.

Meerjarig Financieel kader 2014–2020

In het Meerjarig Financieel Kader (MFK) worden zowel de maximale omvang van de jaarbegrotingen als de verdeling van de middelen over de hoofdthema’s van het beleid vastgelegd. Voor de volledige zeven jaar komt de meerjarenbegroting uit op een bedrag van € 1.083 mld (lopende prijzen). Dat is 1 procent van het BNP van alle lidstaten bij elkaar. Het MFK is vastgelegd in een verordening. Parallel hieraan wordt in het Eigen Middelen Besluit de financiering van het EU-beleid geregeld. Deze afspraken worden aangevuld met een Interinstitutioneel Akkoord over begrotingsaangelegenheden tussen Europese Commissie, Europees Parlement en Raad. Zoals in de MFK-verordening vastgelegd zal de Europese Commissie voor het eind van 2016 een tussentijdse evaluatie van het Meerjarig Financieel Kader presenteren.

De verschillende EU-programma’s en EU-fondsen

Voor de uitvoering in gedeeld beheer van het Europees Beleid worden vanuit de Europese Commissie eisen gesteld aan de uitvoering door de lidstaten. Deze eisen zijn vastgelegd in Raadsverordeningen en uitgewerkt in Commissieverordeningen en bijbehorende richtsnoeren. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de geharmoniseerde en éénduidige uitvoering van het EU-beleid.

Voor de uitvoering van het EU beleid stelt de Europese Commissie een aantal Europese Fondsen aan de lidstaten beschikbaar.

Voor EZ zijn de volgende EU-programma’s en EU-fondsen relevant:

  • 1. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1e pijler (GLB): het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF);

  • 2. Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 2e pijler (POP): het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO);

  • 3. Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB): het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV);

  • 4. Europees Structuurbeleid: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO);

  • 5. Horizon 2020 (periode 2014–2020).

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) 2014–2020

Binnen het GLB zijn twee pijlers te onderscheiden. De 1e pijler bestaat uit directe inkomenssteun aan agrariërs en markt- en prijsbeleid. Met behulp van vooral rechtstreekse inkomenssteun richt deze pijler zich op het stabiliseren van landbouwinkomens. De 2e pijler betreft het plattelandsbeleid. Deze pijler richt zich op de kwaliteit van alle plattelandsgebieden in de EU.

1.GLB pijler 1: het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF)

De Kamer is geïnformeerd over de implementatie in Nederland van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) voor de periode 2014–2020 (TK, 28 625, nrs. 168, 189, 194 en 216).

Hieronder volgen de belangrijkste maatregelen:

1a. Inkomenssteun voor boeren

Het nieuwe GLB stuurt op de omvorming van op historische referentie gebaseerde directe betalingen naar een gelijke hectarebetaling binnen lidstaten. Op Europees niveau is vastgelegd dat landbouwbedrijven die gebruik willen maken van de directe betalingen in het nieuwe GLB verplicht zijn om vergroeningsmaatregelen toe te passen. Hiervoor is 30% van het budget voor directe betalingen bestemd.

Er zijn drie generieke vergroeningsmaatregelen Europees vastgesteld.

  • 1. Gewasdiversificatie. Bedrijven moeten op bouwland minstens drie gewassen telen. Met name voor kleine bedrijven bestaan hierop enkele uitzonderingen.

  • 2. Behoud van blijvend grasland.

  • 3. Ecologische aandachtsgebieden met een omvang van 5% van het bouwlandoppervlak. Hierbij kunnen de lidstaten kiezen uit een aantal opties waaronder landschapselementen, akkerranden, bufferstroken, vanggewassen en stikstofbindende gewassen.

Om te voldoen aan de vergroeningsverplichting is het mogelijk dat lidstaten, naast bovengenoemde maatregelen en na goedkeuring door de Europese Commissie, equivalente maatregelen toevoegen aan de Europese lijst. Nederland maakt daar gebruik van.

1b. Extra ondersteuning jonge boeren

Meer dan twee-derde van de Europese boeren is ouder dan 55 jaar. Om de toekomst van de sector zeker te stellen wil de Commissie jonge boeren gedurende de eerste vijf jaar van het bestaan van hun bedrijf extra financiële ondersteuning bieden. Lidstaten worden verplicht extra steun aan jonge boeren te geven via een zogenaamd «top-up» op directe betalingen. Hiervoor dient maximaal 2% van de enveloppe voor directe betalingen (1e pijler GLB) te worden aangewend. Daarnaast is besloten dat via het plattelandsbeleid (2e pijler GLB) jonge boeren extra steun kunnen ontvangen. Conform de wens van de Kamer komt er een landsdekkende jongeboerenregeling gericht op innovatieve investeringen, en wel voor € 5,2 mln per jaar, waarvan de provincies € 2,6 mln cofinancieren. Conform de motie Dik-Faber (TK, 33 750-XIII, nr. 65) heeft de Staatssecretaris van EZ met de provincies afgesproken dat ze streven naar een zo gelijk mogelijke uitvoering van de regeling. Omdat het karakter van de regeling zich richt op innovaties kunnen per provincie wel accentverschillen aangebracht worden zodat beter ingespeeld kan worden op regionale behoeften.

2. Markt- en prijsbeleid

Met de nieuwe integrale Gemeenschappelijke Marktordening (iGMO) is een belangrijke stap gezet naar verdere marktoriëntatie. Het nieuwe wetgevingspakket voor markt- en prijsbeleid is grotendeels in werking getreden op 1 januari 2014. De quotaregeling voor melk is per 1 april 2015 beëindigd en de quotaregeling voor suiker loopt door tot 1 oktober 2017.

Een belangrijke wijziging ten opzichte van de vorige iGMO is dat nu voor alle agrarische sectoren de mogelijkheid bestaat om producenten- en brancheorganisaties op te richten. Onder bepaalde voorwaarden kunnen deze organisaties toestemming krijgen om regels algemeen verbindend te verklaren (AVV). Een AVV kan onder meer betrekking hebben op regels op het gebied van dier- en plantgezondheid en voedselveiligheid.

Financieel overzicht

Onderstaand overzicht geeft de voor Nederland beschikbaar komende EU budgetten voor de directe betalingen (Zie ook bijlage 2 van Verordening 1307/2013).

Directe betalingen (x € 1 mln):

Kalenderjaar

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Nationale enveloppe directe betalingen

749

737

724

713

701

732

2. GLB pijler 2: Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO)

De Kamer is geïnformeerd over het Plattelands Ontwikkelings Programma (POP3) 2014–2020 (TK, 28 625, nrs. 168, 189 en 194). Met de provincies is een akkoord bereikt over de invulling van het Plattelandsprogramma voor de periode 2014–2020. Eind 2014 is het Nederlandse POP3 voor goedkeuring verzonden aan de Europese Commissie. Op 13 februari 2015 heeft de Europese Commissie het Nederlandse POP3 goedgekeurd.

POP3 wordt ingevuld door de provincies en aangevuld door het Rijk. Hiermee kunnen gebiedsspecifieke behoeftes in de landbouw worden aangepakt. Aan generieke behoeftes wordt landsdekkend invulling gegeven. Met deze combinatie kan optimaal ingespeeld worden op het bevorderen van een gelijk speelveld. De provincies leveren het grootste deel van de benodigde nationale middelen cofinanciering voor POP 3, aangevuld met co-financiering door de waterschappen (verbetering waterkwaliteit).

Het standaard cofinancieringspercentage van de Europese Unie voor POP3 bedraagt maximaal 53%. Voor investeringen en maatregelen ten behoeve van milieu, klimaatadaptatie en klimaatmitigatie is een uitzondering gemaakt en besloten tot maximaal 75% Europese cofinanciering. Inmiddels heeft Nederland gekozen voor een cofinancieringspercentage van 50% met uitzondering van agrarisch natuurbeheer. Hier is het 75%.

In overleg met de provincies is besloten POP3 concreet te richten op de volgende thema’s:

  • 1) Versterken van innovatie, verduurzaming en concurrentiekracht;

  • 2) Jonge boeren;

  • 3) Natuur en landschap (zoals afgesproken in het Natuurpact);

  • 4) Verbetering van de waterkwaliteit;

  • 5) LEADER (inclusief projecten onder het programma Duurzaam Door).

Met ingang van 2016 zullen in het POP3 wijzigingen worden doorgevoerd. In verband met de convergentie naar een gelijke hectare premie in 2019 is besloten tot een herschikking van de beschikbare middelen van de eerste pijler. Hiervan komt € 10,5 mln ten behoeve van enkele sectoren die te maken krijgen met een substantiële vermindering van directe betalingen (zonder nationale co-financiering). Daarnaast wordt extra geld aangewend voor watermaatregelen (€ 20 mln) (aangevuld met € 20 mln nationale co-financiering door de waterschappen/provincies). Een andere aanpassing betreft de overgang naar een stelsel van collectief agrarisch natuurbeheer met ingang van 2016 (TK, 33 576, nr 3).

Onderstaand volgt een overzicht van de bedragen die gemiddeld per jaar voor het Plattelandsontwikkelingsprogramma 2014 -2020 (POP3) beschikbaar zijn (bedragen x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

Bijdrage EU

87,0

87,0

118,5

118,4

118,3

118,1

118,0

765,3

Bijdrage provincies

82,1

82,1

102,1

102,1

102,1

102,1

102,1

674,7

Bijdrage Rijk

9,7

9,7

9,7

9,7

9,7

9,7

9,7

67,9

Het bedrag dat voor Nederland vanuit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) beschikbaar is voor POP3 bedraagt € 765 mln voor de periode 2014–2020. Dat is circa € 110 mln per jaar. De nationale co-financiering ligt in dezelfde orde van grootte, welke grotendeels voor rekening komt van de provincies en waterschappen. Het EZ aandeel bedraagt circa € 9,7 mln per jaar en deze uitgaven worden verantwoord in het jaarverslag van EZ (artikel 16). Het Rijksaandeel heeft betrekking op regeling garantstelling marktintroductie risicovolle innovaties en op de regeling brede weersverzekering. Vanaf 2016 is EZ eveneens verantwoordelijk voor de uitvoering van de regelingen voor de kalversector, aardappelzetmeelsector en vleesveesector. Deze regelingen worden alleen via de EU gefinancierd, de hiervoor benodigde middelen zijn vanuit GLB pijler 1 overgeheveld naar pijler 2.

3. Gemeenschappelijk Visserij Beleid (GVB): Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV)

Het GVB is in de eerste plaats gericht op de ontwikkeling van een verantwoorde visserijketen waarmee een evenwichtige en duurzame exploitatie van de visstand wordt bevorderd. Hiertoe zijn in EU-verband regels opgesteld, zoals beperkingen voor bepaalde visserijmethoden. Tevens zijn afspraken gemaakt ten aanzien van controle & handhaving, datacollectie en ter bevordering van de stabiliteit van de vismarkt.

Ontwikkelingen EFMZV 2014–2020

Met de brief van 18 maart 2015 (TK, 32 201, nr. 75) is de Kamer op de hoogte gesteld dat het Nederlandse Operationeel Programma (OP) van het EFMZV is goedgekeurd door de Europese Commissie. Op 1 juli 2015 (TK, 32 201, nr. 77) is de Kamer geïnformeerd over de inzet van EZ ten aanzien van het EFMZV.

Hoofddoel van het EFMZV is het bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van het hervormde GVB, dat wil zeggen aan de verdere verduurzaming en versterking van de concurrentiekracht van de visserij en aquacultuur. Het EFMZV biedt de sector kansen om initiatieven voor meer duurzaamheid, kostprijsverlaging en kwaliteitsverbetering te ontwikkelen en deze te implementeren. Het fonds wordt eveneens ingezet om uitdagingen op te pakken en oplossingen aan te dragen voor de invoering van de aanlandplicht.

Het Nederlandse OP geeft voor de komende jaren richting en sturing aan de inzet van het EFMZV in Nederland. In het OP is het EFMZV-instrumentarium gericht op 3 hoofdthema’s:

  • 1. Invoering van de aanlandplicht;

  • 2. Verdere verduurzaming van de visserij- en aquacultuur;

  • 3. Verbetering van de rendementen in de visserij- en aquacultuurketen.

Financieel overzicht Operationeel Programma

De Minister van EZ heeft voor de uitvoering van het EFMZV een Operationeel programma opgesteld voor de periode 2014–2020. De verdeling van de kosten van dit programma tussen overheid en begunstigden bedraagt in de meeste gevallen 50–50. Van het overheidsdeel komt gemiddeld 75% uit het EFMZV, de resterende 25% is nationale cofinanciering.

De voor Nederland beschikbaar komende EU-budgetten voor het EFMZV (2014–2020) zijn (x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

EFMZV middelen

13,9

14,1

14,2

14,5

14,8

14,9

15,1

101,5

Op de begroting van EZ zijn op artikel 16 voor de cofinanciering van het GVB 2014–2020 de volgende nationale middelen beschikbaar (x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

totaal

Rijksmiddelen co-financiering GVB

 

5,0

5,8

7,3

5,3

5,3

1,3

30,0

4. Europese Structuur en Investeringsfondsen

De Europese Structuur en Investeringsfondsen (ESI) hebben tot doel om de economische concurrentiekracht, werkgelegenheid en cohesie in Europa te versterken. Onder de ESI-fondsen vallen het ELFPO en EFMZV (hierboven toegelicht), het Europees Sociaal Fonds (dat valt onder SZW) en EFRO en INTERREG.

De Kamer is geïnformeerd over de structuurfondsen voor de periode 2014–2020 met TK 22 112 nr 1246; 21 501-08 nr 392; 21 501-08 nr 423; 21 501-08 nr 461; 21 501-08 nr 470; 21 501-08-489; 21 501-08 nr 493; 21 501-08 nr 497; 21 501-08 nr 536; 21 501-08 nr 564 en tot slot de brief van 17 juli 2015 (TK, 32 851, nr. 27).

Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) wordt in Nederland gebruikt voor regionale projecten op het gebied van innovatie en de koolstofarme economie (met name duurzame energie en energie efficiëntie). Uitgangspunt voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) is dat wordt bijgedragen aan de nationale doelen in het kader van de Europa 2020 strategie. Met EFRO worden vier landsdelige programma’s gefinancierd, te weten Noord-Nederland, Oost-Nederland, West-Nederland en Zuid-Nederland. Daarnaast worden vier grensoverschrijdende programma’s ondersteund. Dit zijn de programma’s Duitsland-Nederland, Euregio Maas-Rijn, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën.

Voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 zijn de gezamenlijke hoofddoelen van Rijk en regio voor de landsdelige programma’s vastgesteld op innovatie en koolstofarme economie. Het MKB is een belangrijke doelgroep. Belangrijke thema’s binnen Interreg zijn grensoverschrijdende innovatiesamenwerking, koolstofarme economie en arbeidsmobiliteit.

Besloten is om de decentrale uitvoering van de landsdelige programma’s te continueren. Ook is afgesproken dat de landsdelige beheersautoriteiten nauwer gaan samenwerken en een uniforme werkwijze hanteren.

Een aparte afdeling binnen EFRO zijn de programma’s voor Europese Territoriale Samenwerking, ook wel INTERREG genoemd. INTERREG A, de samenwerking met de buurlanden, valt onder EZ. INTERREG B en C, samenwerking in grotere verbanden met minder betrokkenheid van het bedrijfsleven, valt onder I&M. Nederland neemt deel aan vier grensoverschrijdende INTERREG A programma’s. Dit zijn de programma’s Duitsland-Nederland, Euregio Maas-Rijn, Vlaanderen-Nederland en Twee Zeeën. Belangrijke thema’s binnen Interreg zijn grensoverschrijdende innovatiesamenwerking, koolstofarme economie en arbeidsmobiliteit.

Nederland ontvangt aan EFRO voor de nieuwe programmaperiode 2014–2020 € 507,3 mln (in lopende prijzen) voor de landsdelige programma’s en € 389,7 mln (in lopende prijzen) voor de grensoverschrijdende samenwerking. EZ stelt voor de uitvoering van de nieuwe programmaperiode 2014–2020 in totaal € 91 mln aan Rijkscofinanciering beschikbaar voor de vier landsdelige programma’s en € 49 mln voor de grensoverschrijdende programma’s (exclusief uitvoeringskosten). De landsdelige EFRO-programma’s zijn in 2014 goedgekeurd door de Europese Commissie.

Voor Interreg geldt dat Duitsland-Nederland en Vlaanderen-Nederland zijn goedgekeurd, voor Twee Zeeën en Euregio Maas Rijn vindt dit in de tweede helft van 2015 plaats. Voor nadere informatie over de landsdelige programma’s EFRO wordt verwezen naar de Kamerbrieven (TK, 21 501-08, nrs. 489, 507 en 525).

Voor de cofinanciering van het EFRO 2014–2020 zijn de volgende Rijksmiddelen (inclusief uitvoeringskosten) op de begroting van EZ (artikel 18) beschikbaar (x € 1 mln):

Kalenderjaar

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Totaal

Rijksmiddelen co-financiering EFRO

11,0

16,9

17,2

31,2

31,2

23,1

23,1

11,0

11,0

175,7

5. Horizon 2020 (kaderprogramma voor onderzoek en innovatie) periode 2014–2020

Horizon 2020 is het programma van de Europese Commissie om Europees onderzoek en innovatie te stimuleren. Horizon 2020 loopt sinds 1 januari 2014 en is de opvolger van het Zevende Kaderprogramma (KP7). Het budget van Horizon 2020 is in het meerjarig financieel kader vastgesteld op € 70,2 mld constante prijzen. Met Horizon 2020 willen de Europese Commissie en het kabinet wetenschap en innovatie stimuleren bij het bedrijfsleven en de academische wereld. Zo kunnen zij het concurrentievermogen van Europa vergroten. De RVO.nl is nationaal contactpunt voor dit programma.

Horizon 2020 bestaat uit 3 pijlers. Deze sluiten aan bij de Europese doelen voor werkgelegenheid en groei (Europe 2020) en het bijbehorende vlaggenschip Innovation Union. De eerste pijler, Excellente Kennisbasis, is gericht op wetenschap. De tweede pijler, Industrieel leiderschap, wil investeringen aanjagen in de belangrijkste industriële technologieën. Dat gebeurt door Europese bedrijven te stimuleren om te groeien tot wereldleiders op hun gebied. Jaarlijks worden verscheidene oproepen opengesteld waarop projectvoorstellen kunnen worden ingediend. Deze voorstellen worden door een onafhankelijke groep van deskundigen beoordeeld. De beste voorstellen worden gefinancierd tot het maximum beschikbare budget van € 300–350 mln. Er is geen nationale allocatie. De derde pijler, Maatschappelijke Uitdagingen, zet in op ontwikkeling en benutting van kennis voor het oplossen van maatschappelijke uitdagingen. Zie ook de toelchting op het onderwerp H2020 bij beleidsartikel 12.Naast bijdrages aan projecten draagt de Europese Commissie vanuit het Kaderprogramma ook bij aan publiekpublieke en publiekprivate programma’s met een eigen Europese rechtsgrondslag:

de publiekpublieke programma’s zijn gebaseerd op artikel 185 van het EU-Werkingsverdrag en worden ook nationaal gecofinancierd. EZ cofinanciert één daarvan direct, het artikel 185 initiatief Eurostars, dat gericht is op het MKB. Indirect (via het standaardeninstituut VSL) wordt het artikel 185 initiatief European Metrology Research Programme door EZ gecofinancierd.

De publiekprivate programma’s, zogenaamde Joint Technology Initiatives (JTI), zijn gebaseerd op artikel 187 van het EU-Werkingsverdrag en wordt in een geval eveneens nationaal gecofinancierd. Tijdens de periode van Horizon 2020 betreft dit het JTI ECSEL. Dit JTI wordt door EZ gecofinancierd. In samenhang met deze communautaire samenwerkingsvormen bestaat er gouvernementele samenwerking in Eureka-clusters om de mondiale concurrentiekracht van ICT industrie te versterken.

Middelen voor cofinanciering Horizon2020 op begroting EZ (bedragen x € 1.mln)
 

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

JTI/Eureka

(Internationaal Innoveren)

14,0

23,7

33,7

39,7

39,7

39,7

39,7

Eurostars

10,6

13,1

15,5

18,2

18,4

18,4

18,4

Totaal

24,6

36,8

49,2

58,0

58,1

58,1

58,1

5.6 Subsidieoverzicht

In deze bijlage zijn de subsidies van EZ opgenomen. De subsidiedefinitie van de Algemene wet bestuursrecht wordt hierin gebruikt. Deze wet definieert een subsidie als volgt (artikel 4.21 Awb):

«De aanspraak op financiële middelen, door een bestuursorgaan verstrekt met het oog op bepaalde activiteiten van de aanvrager, anders dan als betaling voor aan het bestuursorgaan geleverde goederen of diensten».

Per beleidsartikel zijn opgenomen:

  • 1. Subsidies;

  • 2. Overige (incidentele) subsidies en de subsidies aan (inter)nationale organisaties.

In het subsidieoverzicht is zoveel mogelijk aansluiting gemaakt met de budgettaire tabellen uit de begroting. De categorie «Subsidies» uit de tabel «Budgettaire gevolgen van beleid» sluit voor elk artikel aan met de categorie «Subsidies» in dit overzicht. Bij de categorie «Overige (incidentele) subsidies en bijdragen aan inter(nationale) organisaties» in het overzicht is deze aansluiting niet volledig mogelijk omdat de overige categorieën in de budgettaire tabel meer dan alleen subsidieverstrekkingen omvat (bijvoorbeeld opdrachten of een bijdrage aan een ZBO).

In lijn met Verantwoord Begroten zijn de bijdragen aan ZBO’s en RWT’s niet vermeld als subsidies. De bijdragen aan ZBO’s en RWT’s zijn terug te vinden in de «ZBO’s en RWT’s bijlage» (bijlage 5.1).

Voor een aantal subsidies is (nog) geen volgende evaluatie gepland. In veel gevallen gaat het om nieuwe subsidies die nog worden vormgegeven, kleinere (incidentele) subsidies of subsidies die al enige tijd geleden zijn gestopt, waardoor alleen nog sprake is van uitfinanciering. Waar mogelijk is de geplande beleidsdoorlichting opgenomen als volgende evaluatiemoment. In dat geval is een jaartal opgenomen met de aanduiding «B».

De einddatum geeft het moment aan dat de laatste verlening plaatsvindt of heeft plaatsgevonden. Voor een aantal incidentele subsidies (voornamelijk bijdragen aan instituten), waarbij sprake is van een structurele subsidierelatie met een jaarlijkse verlening, is als einddatum «Jaarlijks» opgenomen. Als periodiek besluitvorming plaatsvindt over de verlening, bijvoorbeeld over een volgende programmaperiode, is dit aangeduid als «Periodiek».

In een aantal gevallen wordt ter verduidelijking een nadere toelichting gegeven door middel van de volgende voetnoten:

* de subsidie wordt verleend uit hoofde van Europees beleid.

** de subsidie wordt verleend uit hoofde van een bredere aanpak, waarbij nog nadere uitwerking plaatsvindt.

*** de subsidie heeft betrekking op een compensatieregeling.

**** betreft een raming onder de categorie «Subsidies» van de budgettaire tabel, waar niet direct een subsidiebeschikking uit voortvloeit.

***** de subsidieregeling wordt uitgevoerd conform het Nationaal Energie Akkoord.

Tot slot is na het subsidieoverzicht informatie opgenomen over de TKI-toeslag op basis waarvan de toeslag aan de betreffende TKI’s kan worden toegekend.

Subsidies (Bedragen x € 1.000)

Artikel

Naam subsidie(regeling) met hyperlink naar vindplaats

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Aantal verleningen 2014

Laatste evaluatie (jaartal met hyperlink naar vindplaats)

Volgende evaluatie (jaartal)

Einddatum subsidie- regeling (jaartal)

Artikel 11 Goed functionerende economie en markten

                     

Subsidies

                     

11

Digitalisering regionale radio

365

900

1.444

1.100

1.080

0

0

1

nvt

nvt

2017

 

Subtotaal

365

900

1.444

1.100

1.080

0

0

       
                         

Overige (incidentele) subsidies en subsidies aan (inter)nationale organisaties

               

11

Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

1.480

1.040

1.206

1.184

1.060

1.060

1.060

3

2014

2019

Jaarlijks

 

Subtotaal

1.480

1.040

1.206

1.184

1.060

1.060

1.060

       
                         

Artikel 12 Een sterk innovatievermogen

                     

Subsidies

                     

12

MKB Innovatieregeling Topsectoren (MIT)

16.398

45.662

34.022

31.103

29.153

28.289

34.718

502

nvt

2017

2017

12

Subsidieregeling Innoveren, hoofdstuk 2 Eurostarsprojecten

7.299

10.555

13.098

15.502

18.226

18.376

18.376

88

2014

nnb

2017

12

Prekwalificatie ESA/programma’s

762

397

         

30

2012

nvt

2013

12

Nationaal Programma Luchtvaart

3.156

2.895

3.003

2.504

     

28

2010

nvt

2017

12

Luchtvaartkredietregeling (niet relevant)

3.399

20.932

         

3

2010

nvt

2011

12

Luchtvaartkredietregeling (rente)****

0

2.000

1.871

1.798

1.798

1.798

1.798

0

2010

nvt

2011

12

Nederland Maritiem Land

243

250

250

250

250

250

250

2

2009

nvt

Jaarlijks

12

Innovatieve onderzoeksprogramma’s (IOP’s)

9.077

6.654

2.222

2.433

488

488

488

88

2010

nvt

2012

12

Innovatieprestatiecontracten (incl.verkenningen)

1.127

1.500

3.000

1.500

     

90

2010

nvt

2013

12

Stichting Toekomstbeeld der Techniek

117

188

179

170

161

152

152

2

2015 B

2020 B

Jaarlijks

12

Innovatieprogramma Diensten

21

           

1

2012

nvt

2011

12

Smartmix

5.794

502

         

6

2010

nvt

2007

12

Subsidieregeling Sterktes in Innovatie, hoofdstuk 2 Internationaal innoveren (Eureka en Opkomende markten)

2.123

2.335

         

24

2014

nvt

2017

12

Uitdagersfaciliteit relevant

82

           

1

2013

nvt

2012

 

Subtotaal

49.598

93.870

57.645

55.260

50.076

49.353

55.782

       
                         

Overige (incidentele) subsidies en subsidies aan (inter)nationale organisaties

               

12

Toeslag Topconsortia Kennis en Innovatie

58.011

51.346

75.364

94.196

106.340

113.598

118.598

109

nvt

2016

2017

12

Internationaal Innoveren (Eurekaclusters en JTI’s)

4.539

14.039

23.679

33.707

39.724

39.724

39.724

10

2014

nnb

2017

12

Nationaal Lucht en Ruimtevaartlaboratorium

27.279

29.403

19.908

18.807

17.976

17.976

17.976

4

2011

2015

Jaarlijks

12

MARIN

4.042

4.308

3.288

3.222

3.203

3.203

3.203

2

2011

2015

Jaarlijks

12

Deltares

11.707

10.696

9.148

8.954

8.902

8.902

8.902

3

2011

2015

Jaarlijks

12

Innovatieprogramma Water algemeen

41

           

1

2012

nvt

2011

12

Institute for Sustainable Process Technology (ISPT)

3.723

1.509

         

1

nvt

nvt

2015

12

Holst

4.500

3.510

1.705

       

1

2015 B

nvt

2013

12

Stichting Technische Wetenschappen

24.510

19.936

25.825

25.599

26.020

25.270

25.270

8

2012

2016

Jaarlijks

12

Topsector Chemie

429

781

9

       

6

2012

nvt

2013

12

Materials to innovate (M2i)

1.978

1.396

730

85

     

1

2012

nvt

2013

12

InnoWATOR

739

315

         

12

2012

nvt

2011

12

Innovatieprogramma Maritiem

1.838

714

316

       

24

2012

nvt

2011

12

Center for Translational Molecular Medicine

16.497

4.563

         

1

2012

nvt

2015

12

BioMedical Materials

3.811

           

1

2012

nvt

2014

12

Technologisch Topinstituut Logistiek (DINALOG)

4.209

3.805

1.262

917

     

1

2012

nvt

2016

12

TI Food and Nutrition (TIFN2)

9.175

5.034

1.209

       

1

2012

nvt

2012

12

HTSM

31.000

23.656

14.506

8.552

5.494

7.224

6.074

1

2012

nvt

2011

12

Commit

15.603

10.936

         

1

2012

nvt

2011

12

Phase 2

28.028

19.265

13.347

6.087

     

95

2012

nvt

2013

12

Innovatieprogramma Automotive

584

618

81

       

6

2012

nvt

2011

12

Innovatieprogramma Life Sciences en Health algemeen

703

702

202

       

10

2012

nvt

2011

12

BE-Basic

6.625

199

72

23

9

10

10

1

2012

nvt

2011

12

TASC

1.225

1.157

         

1

2012

nvt

2011

12

Food and Nutrition Delta

4.632

2.398

258

72

     

55

2012

nvt

2011

12

Nanolab

2.497

           

1

2012

nvt

2012

12

NWO

7.025

4.177

5.098

1.850

1.900

1.150

400

1

nvt

nvt

2015

12

TKI CLICK

507

1.501

1.000

250

     

6

nvt

2016

2017

12

Ruimtevaart (ESA)

90.154

64.061

76.776

64.013

52.935

52.936

53.081

46

2012

2017

nvt

12

Bijdrage aan WIPO

725

400

400

400

400

400

400

3

nvt

nvt

Jaarlijks

 

Subtotaal

                     
                         

Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

                     

Subsidies

                     

13

Bevorderen ondernemerschap

8.254

12.832

10.709

6.448

7.248

11.258

12.158

231

2015 B

2020 B

Jaarlijks

13

Biobased Economy

3.509

1.589

2.884

2.384

250

   

59

2014

2018

2017

13

Microkrediet

506

           

3

2011

2015

2013

13

Valorisatie

13.954

8.864

4.316

4.026

2.415

2.415

2.415

14

2015

nvt

2012

13

Beroepsonderwijs in bedrijf

19

           

2

2010

nvt

2010

13

Onderwijs en ondernemerschap

422

           

10

2010

2015

2010

13

Subsidieregeling Innovatieve Scheepsbouw

1.981

2.000

1.000

       

13

2014

nvt

2014

13

BSRI

1.869

1.601

2.276

300

     

3

2010

nvt

2010

13

Actieplan Veilig Ondernemen

2

           

3

2012

nvt

2012

13

Business Angels Programma

11

301

301

       

4

2013

nvt

2016

13

Overig toerisme

40

           

1

nvt

nvt

nvt

 

Subtotaal

30.567

27.187

21.486

13.158

9.913

13.673

14.573

       
                         

Overige (incidentele) subsidies en subsidies aan (inter)nationale organisaties

               

13

PRIMA-projecten

7.499

           

12

2015 B

nvt

2012

13

Programma Digivaardig

459

           

5

2011

nvt

2015

13

Regiegroep regeldruk

162

           

20

2015 B

2020 B

2014

13

Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen

10.152

8.490

8.469

8.469

8.469

8.469

8.469

1

2011

2016

Jaarlijks

13

EIM/Panteia

1.500

525

         

1

2014

nvt

2016

13

A’dam Center for Corporate Finance (ACCF)

4

4

4

4

4

4

4

1

2015 B

2020 B

Jaarlijks

13

Kenniscentrum Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

1.102

400

nnb

nnb

nnb

nnb

nnb

4

2010

2015

Jaarlijks

13

Ondernemersklankbord

673

           

3

2004

2015

Jaarlijks

13

Stichting Koning Willem I

106

           

2

2015 B

2020 B

Jaarlijks

13

Overige bijdrage aan instituten

1.160

           

6

2015 B

2020 B

Jaarlijks

13

Acquisitie buitenlandse bedrijven

786

1.871

677

499

499

499

499

22

2015 B

2020 B

Jaarlijks

 

Subtotaal

23.603

11.290

9.150

8.972

8.972

8.972

8.972

       
                         

Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

                     

Subsidies

                     

14

Topsector Energie**

15.527

67.862

55.840

53.688

44.090

41.490

36.490

71

nvt

2016

Jaarlijks

14

Energie-innovatie (Groene grondstoffen, Wind op zee, Smart grids, Wind op land, Zon-PV)

46.783

7.882

2.377

2.368

2.368

2.368

2.368

239

nvt

2015

2015

14

Green Deals**

918

4.114

16.354

0

0

0

0

8

2015

nvt

Jaarlijks

14

Energieakkoord**

666

35.464

48.089

53.089

49.000

49.000

49.000

5

nvt

2016

nvt

14

Stimulering Duurzame Energie productie *****

667.147

1.167.696

1.397.237

1.525.704

1.817.322

2.405.025

3.076.925

5.039

nvt

2016

nvt

14

Subsidieregeling Indirecte emissiekosten ETS***

56.956

61.000

61.000

83.045

62.000

61.000

61.000

83

nvt

2018

nvt

14

Carbon Capture Storage

4.905

18.705

8.040

6.362

8.080

8.080

8.080

2

nvt

nnb

2018

14

Programma Hoge Flux Reactor

7.250

7.250

8.111

8.111

8.111

8.111

8.111

10

nvt

nvt

Periodiek

14

Innovatievouchers elektrische mobiliteit

2.184

           

14

nvt

2015

 

14

Duurzaam Caribisch Nederland****

111

13.257

4.700

       

4

nvt

nvt

2016

14

Beperking tariefstijging energietarieven Caribisch Nederland****

6.696

4.100

3.200

3.100

3.000

3.000

3.000

9

nvt

nnb

nnb

14

Duurzame warmte

400

0

0

0

0

0

0

4

nvt

nvt

2013

14

TransitieManagement AgNL

2.822

1.047

0

0

0

0

0

15

nvt

nvt

2015

14

Overig****

70

           

1

nvt

nvt

nvt

 

Subtotaal

812.434

1.388.377

1.624.993

1.715.422

1.993.971

2.578.074

3.244.974

       
                         

Overige (incidentele) subsidies en subsidies aan (inter)nationale organisaties

               

14

Energie Centrum Nederland/Nuclear Research and Consultancy Groep

57.903

55.867

44.487

31.936

25.288

25.288

24.836

6

nvt

2017

Jaarlijks

14

Stichting voorbereiding Pallas- reactor

10.004

13.538

12.034

4.011

0

0

0

10

nvt

nvt

2019

14

Uitkoopregeling hoogspanningsverbindingen***

0

0

0

28.000

28.000

28.000

28.000

0

nvt

nnb

2021

 

Subtotaal

67.907

69.405

56.521

63.947

53.288

53.288

52.836

       
                         

Artikel 16 Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

                     

Subsidies

                     
 

Duurzame veehouderij

                     

16

Subsidie Integraal duurzame stallen en houderijsystemen*

2.076

3.215

4.458

2.940

     

27

2012

nvt

2014

16

Kleine en grote netwerken*

1.206

1.279

201

670

     

130

2013

2016

2013

16

Fijnstofmaatregelen

1.491

1.825

4.720

2.014

     

24

nvt

2016

2014

16

Investeringsregeling gecombineerde luchtwassers

5

           

1

nvt

2016

2010

16

Meetprogramma duurzame stallen

0

51

484

       

0

nvt

2016

2014

16

Beëindings- & saneringsregeling***

337

452

402

402

402

402

402

80

nvt

nvt

nvt

16

Subsidie kleine praktjjknetwerken veehouderijen (t/m 2011)*

489

           

46

2009

2016

2011

16

Beroepsopleiding en voorlichting *

175

351

         

97

nvt

2016

2014

16

Demonstratieregeling (intensieve veehouderij, biologisch)*

0

           

0

nvt

2016

2008

16

Subsidie stimulering biologische Productie (SSBP)*

137

85

55

55

     

162

nvt

2016

2011

16

Regeling uitvoerensagenda duurzame veehouderij

340

800

         

9

pm

2016

2019

 

Plantaardige productie

                     

16

Investeringsregeling Milieuvriendelijke maatregelen (IMM)*

2.068

4.475

5.100

5.100

5.400

5.400

5.400

411

nvt

2015

2017

16

Demonstratieregeling Schoon en Zuinig*

526

1.035

         

18

nvt

2016

2012

16

Investeringsregeling energiebesparing (IRE)

862

375

         

27

nvt

2015

2012

16

Subsidie marktintroductie energie-innovaties (glastuinbouw) (MEI)*

8.642

5.636

3.689

1.289

4.735

5.539

5.539

21

2012

2017

2017

16

Set aside regeling*

461

239

113

48

48

48

48

66

2007

nvt

1992

16

Subsidie honingverbetering

165

157

161

       

1

2013

nvt

2013

 

Visserij

                     

16

Nieuwe regellingen onder het EFMZV*

0

5.017

5.779

7.320

5.315

5.315

5.315

0

nvt

2017

2020*

16

Investering in aquacultuur

453

431

213

       

10

2011

2017

2013

16

Compensatieregeling Aalvisserij

0

           

0

2011

2017

2013

16

Investering in verwerking en afzet

0

           

0

2011

2017

2013

16

Subsidie innovatie in de visketen

922

294

         

17

2011

2017

2013

16

Collectieve acties in de visketen

2.393

733

227

       

41

2011

2017

2013

16

Subsidie kwaliteit, rendement en nieuwe markten in de visserij

0

           

0

2011

2017

2013

16

Certificering in de visketen

37

           

4

2011

2017

2013

16

Investering in vissersvaartuigen

0

           

0

2011

2017

2013

16

Individuele visbeschikkingen

635

1.118

299

       

8

2011

2017

2013

16

Investeringen in koelvriesinstallaties

953

           

2

2011

2017

2013

16

Garnalenregeling

23

261

         

1

2011

2017

2013

 

Agrarisch ondernemerschap

                     

16

Flankerend beleid pelsdierhouders****

2.000

2.006

2.006

2.006

2.006

2.006

2.006

0

nvt

nvt

nvt

16

Brede weersverzekering

1.403

6.019

6.518

6.518

6.518

6.518

6.518

755

Nvt

2016

2017

16

Subsidieregeling Jonge Agrariërs (Bedrijfsmodernisering) *

2.235

2.488

17

       

221

2011

2016

2013

16

Demoregeling proefprojecten GLB*

3.186

           

5

2010

2016

2011

16

Bedrijfsadvies over randvoorwaarden GLB*

0

           

0

2011

nvt

2012

 

Agrarische innovatie

                     

16

Samenwerking bij innovatie

1.787

1.666

         

76

2012

2016

2013

16

VAMIL compensatie***

0

975

1.092

872

645

   

0

nvt

nvt

2046

16

Functionele agrobiodiversiteit (POP-Nieuwe uitdagingen)

304

1.600

         

2

2009

2016

2012

 

Apurement

                     

16

Apurement****

35.247

7.289

7.289

7.289

7.289

7.289

7.289

2

nvt

nvt

nvt

 

Overig

                     

16

Overig****

                     
 

Subtotaal

70.558

49.872

42.823

36.523

30.352

32.517

32.517

       
                         

Overige (incidentele) subsidies en subsidies aan (inter)nationale organisaties

               
 

Duurzame veehouderij

                     

16

Ondersteuning biologische sector (m.n. Bionext, voorheen Biologica)

45

167

109

125

124

130

130

6

nvt

2015

Jaarlijks

 

Plantgezondheid

               

16

Bijdrage Fonds Kleine Toepassingen (nationaal en internationaal)

0

200

200

218

200

200

200

0

nvt

nvt

Jaarlijks

 

Diergezondheid en dierenwelzijn

               

16

Landelijk InformatieCentrum Gezelschapsdieren (LICG)

595

351

270

270

270

270

270

4

nvt

2016

Jaarlijks

16

Landelijke inspectiedienst dierenbescherming (LID)

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

1.600

1

nvt

2016

Jaarlijks

16

Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH)

120

80

80

80

80

80

80

1

nvt

2015

Jaarlijks

16

Universiteit Utrecht/Dutch Wildlife Health Centre

453

492

492

492

492

492

492

1

2010

nnb

Jaarlijks

16

Gezondheidsdienst voor Dieren basismonitoring

3.427

3.713

3.713

3.713

3.713

3.713

3.713

1

2013

nnb

Jaarlijks

 

Voedselveiligheid en -kwaliteit

                 

16

Voedingscentrum Nederland instellingssubsidie

1.331

1.200

1.200

1.200

1.200

1.200

1.200

1

2012

2017

Jaarlijks

16

Voedingscentrum Nederland Communicatieproject

1.440

1.200

1.200

1.200

1.200

1.200

1.200

1

2012

2017

Jaarlijks

16

Consumentenbond Voedselonderzoek

24

120

120

120

120

120

120

1

nvt

2015

Jaarlijks

16

Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit

340

442

450

450

450

450

450

1

Jaarlijks brief TK

nvt

Jaarlijks

 

Kennisontwikkeling en innovatie

             

16

Ministry for Primary Industries New Zealand – support of the Manure Management Network

               

nvt

nvt

2012

16

Stichting Probos – Meerjarig onderzoek bestrijding Japanse Duizendknoop

0

30

15

18

     

0

nvt

nvt

2013

16

Basisfinanciering (Kaderwet LNV-subsidies, OCW-conform)

307

160

1.579

1.579

1.579

1.579

1.579

4

nvt

nvt

2020

16

Innovatiesubsidies (Kaderwet LNV-subsidies)

1.912

980

7

       

5

nvt

nvt

2020

16

Innovatiesubsidies (Kaderwet volgens welke AGNL toekent)

0

             

nvt

nvt

2013

16

Immuno Valley – programma ALTANT fase 2

1.232

1.208

290

       

1

nvt

nvt

2011

16

Stichting voor de Technische Wetenschappen – onderzoeksprogramma eiwitinnovatie

700

700

140

       

1

nvt

nvt

2011

16

Greenport Holland – Onderzoek 2012–2016 Topconsortium Kennis en Innovatie Uitgangsmateriaal

0

1.200

1.000

1.000

       

nvt

nvt

2012

16

Syntens – project Innovatiestimulering

0

600

           

nvt

nvt

2013

16

Overige incidentele subsidies

6.165

1.654

135

4

     

95

nvt

nvt

nvt

 

Subtotaal

19.691

16.097

12.600

12.069

11.034

11.034

         
                         

Artikel 17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

                     

Subsidies

                     

17

Regeling praktijkleren en groene plus: Aansturing collectieve ondersteuning

3.325

4.057

         

7

2013

nvt

2015

17

Regeling praktijkleren en groene plus: School als Kenniscentrum

23.851

27.103

1.554

       

33

2013

nvt

2015

17

Regeling Kennisverspreiding en innovatie Groen Onderwijs

2.044

716

98

       

35

2013

nvt

2015

17

Regeling praktijkleren en groene plus: Aanvullende onderwijssubsidies

9.720

8.869

4.362

860

170

   

20

2013

nvt

2015

17

Regeling Groene plus lectoraten

735

850

1.500

1.180

700

450

 

9

2013

nvt

2017

17

Overige onderwijssubsidies (WHW, WEB, WVO, Wet SLOA)

21.893

20.703

21.338

21.268

19.984

20.032

20.605

17

OCW

nnb

2020

17

Overige onderwijssubsidies (Kaderwet LNV-subsidies)

924

195

         

10

OCW

nnb

2014

17

Ontwikkeling en beheer natuurkwaliteit

2.435

1.501

1.201

1.201

1.201

1.201

1.201

9

2012

nnb

2019

17

Natuur- en milieueducatie

1.267

3.209

3.487

3.211

3.211

3.211

3.211

3

2012

nnb

2019

 

Subtotaal

66.194

67.203

33.540

29.303

25.956

25.064

25.017

       
                         

Artikel 18 Natuur en regio

                     

Subsidies

                     

18

Zuiderzeelijn

5.490

6.315

3.835

       

3

nvt

nvt

2012

18

Cofinanciering EFRO

36.961

37.529

12.422

0

411

3.075

2.918

15

2011

2016

2013

18

Cofinanciering EFRO 2014–2020*

7.500

16.903

17.168

31.246

31.246

23.043

23.043

6

2024

2020

18

Regionale Ontwikkelingsmaatschappijen

5.205

5.337

6.337

1.000

     

6

2010

2016

2016

18

Pieken in de Delta

13.391

10.372

6.226

       

79

2010

nvt

2011

18

Biodiversiteit en Bedrijfsleven

1.591

1.481

1.089

802

0

0

0

28

nvt

2018

2014

18

Versterking natuur en bosbeheer bij bos- en landgoedeigenaren

39

0

         

1

2007

nvt

2011

18

Programmabeheer tijdelijke regeling particulier natuurbeheer

364

353

354

354

354

354

354

16

2007

nvt

1999

18

Stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden

594

702

447

315

249

170

170

65

nvt

nvt

2009

18

Regeling draagvlak natuur

667

438

132

0

0

0

0

13

nvt

nvt

2010

18

Subsidie voor herstel historische buitenplaatsen

0

178

0

0

0

0

0

0

nvt

nvt

2011

18

Experimenten

45

45

45

45

45

45

45

2

2007

nvt

1998

18

Kroondomeinen

749

772

772

772

772

772

772

1

nvt

2017

Periodiek

18

Subsidie Burgereducatie

1.160

1.003

1.003

1.003

1.003

1.003

1.003

5

nvt

2017

Jaarlijks

18

Stichting Gegevensautoriteit Natuur

7

           

1

nvt

nvt

2010

18

Regeling natuur/Leren van duurzaamheid

189

           

11

2013

nvt

2008

 

Subtotaal

73.952

81.428

49.830

35.537

34.080

28.462

28.305

       
                         

Overige (incidentele) subsidies en subsidies aan (inter)nationale organisaties

               

18

Overig****

889

392

148

100

100

100

100

10

nvt

nvt

nvt

18

Subsidies Europees Beleid****

444

             

nvt

nvt

nvt

 

Subtotaal

1.333

392

148

100

100

100

100

       
                         

Artikel 19

               

Overige (incidentele) subsidies en subsidies aan (inter)nationale organisaties

               

19

Vroegefasefinanciering STW

100

3.901

4.001

4.001

6.501

4.501

4.501

1

 

2018

2019

 

Totaal

100

3.901

4.001

4.001

6.501

4.501

4.501

       
 

Subtotaal subsidies

1.103.659

1.708.837

1.831.761

1.886.303

2.145.428

2.727.143

3.401.168

       
                         
 

Subtotaal overige (incidentele) subsidies en subsidies aan (inter)nationale organisaties

480.450

382.550

357.809

357.007

343.852

349.848

299.305

       
                         
 

Totaal

1.584.109

2.091.387

2.189.570

2.243.310

2.489.280

3.076.991

3.700.473

       

nvt = Niet van toepassing

nnb = Nog niet bekend

Jaarlijks = Er is jaarlijks een beschikkingsmoment

Periodiek = Er is periodiek een beschikkingsmoment

Topconsortia Kennis en Innovatie

Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI’s) zijn stichtingen die ten behoeve van de diverse topsectoren de kennis- en innovatieagenda vormgeven en (laten) uitvoeren. Hiertoe voeren de TKI’s programma-ondersteunende activiteiten uit gericht op het samen met de relevante bedrijven en kennisinstellingen voor hun thema programmeren van activiteiten, bouwen van PPS-consortia om innovatie vorm te geven, informeren, coördineren en enthousiasmeren van partijen om een bijdrage te leveren aan de kennis- en innovatieagenda. Eén van de instrumenten hiervoor betreft de TKI-toeslag.

De TKI-toeslag is bedoeld om privaat-publieke samenwerking op het gebied van onderzoek en innovatie in Topconsortia voor Kennis en Innovatie (TKI) te stimuleren. Voor de TKI-toeslag komen uitsluitend TKI’s in aanmerking die zijn opgenomen in de begrotingswet van het jaar waarop de aanvraag voor de TKI-toeslag betrekking heeft. In de begrotingswet voor 2016 zijn 12 TKI’s erkend die elk betrekking hebben op één van de innovatiecontracten van de topsectoren of een onderdeel daarvan (zie onderstaande tabel). De topsectoren zijn Agrifood, Tuinbouw en Uitgangsmaterialen, High Tech Systemen en Materialen (HTSM), Energie, Logistiek, Creatieve industrie, Life Sciences & Health, Chemie en Water; voor ICT en Biobased Economy (BBE) zijn onder regie van respectievelijk HTSM en Chemie ook Innovatiecontracten opgesteld. Het TKI BBE werkt voor drie topsectoren (Agrifood, Chemie en Energie).

Om als TKI opgenomen te worden in de begroting moet het aan de volgende criteria voldoen:

  • Het TKI is een rechtspersoon zonder winstoogmerk die bestemd is voor het tot stand brengen en doen uitvoeren van een meerjarig onderzoeksprogramma, waarin ondernemers, publiekrechtelijke rechtspersonen en publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties participeren.

  • Het onderzoeksprogramma vindt plaats voor gezamenlijke rekening en risico van bedrijven en publieke kennisinstellingen.

  • De minimale omvang van het jaarlijkse onderzoeksprogramma bedraagt € 5 mln.

  • Het onderzoeksprogramma dat het TKI voorstaat voorziet in een behoefte en is nog niet afgedekt door andere TKI’s.

  • Bij een TKI zijn minimaal 3 ondernemingen en 3 publiek gefinancierde onderzoeksorganisaties betrokken.

  • Het is transparant en onder redelijke voorwaarden mogelijk voor bedrijven en kennisinstellingen om aansluiting te krijgen bij een TKI.

  • Binnen een TKI is een goede vertegenwoordiging van het Midden- en kleinbedrijf (MKB). Een TKI wordt dan ook geacht betrokkenheid van het MKB actief te bevorderen.

  • De kwantitatieve inzet van private partijen binnen de TKI’s bedraagt in 2015 en verder 40%. De TKI’s geven in hun meerjarenprogramma aan hoe dit gerealiseerd gaat worden.

Periodiek wordt bezien of de TKI’s aan de voorwaarden voldoen om in de begroting opgenomen te blijven.

In 2013 is de TKI-toeslag geïntroduceerd. De kenmerken van de regeling zijn:

  • De toeslag is een generiek vormgegeven instrument: grondslag van de toeslag is de cash-bijdrage van bedrijven aan het TKI voor het, door het TKI opgestelde, privaat-publieke samenwerkingsprojecten die onderdeel uitmaken van een meerjarig onderzoeksprogramma op het gebied van onderzoek en innovatie en de cash-bijdrage van bedrijven aan onderzoeksopdrachten die voor het TKI onderzoeksprogramma relevant zijn. Hiervan mag een beperkt aandeel in natura in aanmerking worden genomen.

  • Het toeslagpercentage is 25%.

  • Het voor de toeslag beschikbare verplichtingenbudget is € 119 mln in 2016, oplopend naar € 125 mln vanaf 2017.

  • De toeslag wordt niet door bedrijven afzonderlijk aangevraagd maar door het TKI, die de toeslag ook krijgt uitgekeerd.

  • De TKI-samenwerkingsprojecten waarover de toeslag kan worden verkregen betreft fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling.

Hieronder volgen de TKI’s die in aanmerking komen voor TKI-toeslag. Al deze TKI’s kunnen bovendien subsidie aanvragen voor hun programma-ondersteunende activiteiten tot maximaal € 400.000,– per TKI (voor topsector Water geldt dit bedrag voor het cluster TKI’s). De programma-ondersteunende activiteiten moeten direct verband houden met de jaarlijkse onderzoeksprogramma’s die met de TKI-toeslag worden ondersteund of moeten bijdragen aan de voorbereiding van die programma’s dan wel het aanvragen, besteden of verantwoorden van de TKI-toeslag. Deze subsidie wordt verstrekt voor zover in de subsidieaanvraag voldoende onderbouwd met activiteiten, voor zover deze activiteiten passen binnen de staatssteunkaders en voor zover voor deze activiteiten niet uit andere hoofde reeds een vergoeding van de overheid wordt verkregen.

De drie TKI’s genoemd onder 10a, b en c vormen een bij elkaar horend cluster ten behoeve van de topsector Water.

Overzichtstabel TKI’s
 

Statutaire naam

1

Stichting TKI Agri&Food

2

Stichting TKI Biobased Economy (BBE)

3

Stichting TKI Chemie

4

Stichting TKI CLICKNL

5

Stichting TKI Energie

6

Stichting TKI HTSM

7

Stichting Life Sciences Health – TKI

8

Stichting TKI Logistiek

9

Stichting TKI Tuinbouw en Uitgangsmaterialen

10a

Stichting TKI Maritiem

10b

Stichting TKI Deltatechnologie

10c

Topconsortium for knowledge and Innovation Watertechnology

TKI Energie

De Topsector Energie hanteert een dubbele doelstelling: zowel versterking van de energiesector als ook versnelling van de energietransitie. Daartoe zijn op grond van begrotingsartikel 14 specifieke energie-innovatiemiddelen beschikbaar. Het TKI Energie dat voor de Topsector Energie de programma-ondersteunende activiteiten uitvoert, doet ook de voorstellen voor de inzet van de energie-innovatiemiddelen. Omdat hiermee subsidiegeld gemoeid is, worden aan deze TKI hoge eisen gesteld op het punt van onafhankelijkheid, transparantie en zorgvuldigheid. Dit impliceert dat deze activiteiten niet door partijen kunnen worden uitgevoerd die (direct) baat hebben bij de uitkomsten van die activiteiten – dat zou immers de schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken. Om het TKI goed te laten functioneren en ook een stimulerende rol te laten vervullen in het betrekken van bedrijfsleven en kennisinstellingen bij de innovaties benodigd voor de energietransitie wordt een nader te bepalen, aanvullend subsidiebedrag beschikbaar gesteld bovenop de bijdrage vanuit artikel 12. Die extra financiering komt uit de beschikbare energie-innovatiemiddelen op artikel 14. De hoogte van die bijdrage wordt op advies van het Topteam Energie nader vastgesteld.

5.7 Evaluatie- en overig onderzoek

Artikel 11 Goed functionerende economie en markten

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1. Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a. Beleidsdoorlichtingen

 

Goed functionerende economie en markten

11

2014

2015

 

1b. Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

De doeltreffendheid en de effecten van de Postwet 2009 in de praktijk

11

2013

2014

TK, 29 502, nr. 114

 

Evaluatie Metrologiewet

11

2014

2015

 
 

Evaluatie Frequentiebeleid

11

2015

2015

 
 

Autoriteit Consument en Markt (ACM)

11

2015

2015

 
 

Raad voor de accreditatie

11

2015

2015

 
 

De doelmatigheid en doeltreffendheid van het functioneren van het CBS

11

2016

2016

 
 

Evaluatie van de aangewezen instanties metrologiewet

11

2019

2019

 
 

Raad voor Accreditatie

11

2020

2020

 
 

Autoriteit Consument en Markt (ACM)

11

2020

2020

 
 

Bijdrage Nederlands Normalisatie Instituut (NEN)

11

2022

2022

 

2. Overig onderzoek

 

Aanbestedingswet 2012

11

2014

2015

 
 

Evaluatie wet markt en overheid

11

2015

2015

 
 

Universele postdienst (UPD)

11

2016

2016

 
 

Agentschap Telecom

11

2017

2017

 
 

Aanbestedingswet op defensie- en veiligheidsgebied

11

2018

2018

 
Artikel 12 Een sterk innovatievermogen

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1. Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a. Beleidsdoorlichtingen

 

Doorlichting artikel 12 en 13

12

2014

2015

TK, 30 991, nr. 23

1b. Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Evaluatie MIT

12

2016

2017

 
 

Ruimtevaart

12

2017

2017

 
 

Toegepast onderzoek; 0-meting TO2’s (TNO, Deltares, Marin, NLR, ECN, DLO)

12/14/16

2015

2015

 
 

Tussenevaluatie Topconsortia Kennis en Innovatie

12

2016

2016

 
 

STW

12

2016

2016

 
 

Intellectueel Eigendomsbeleid

12

2018

2018

 
 

WBSO/RDA

12

2018

2018

 

2. Overig onderzoek

2a. MKBA’s

 

Ruimtevaart

12

2015

2016

 
Artikel 13 Een excellent ondernemingsklimaat

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1. Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a. Beleidsdoorlichtingen

 

Doorlichting artikel 12 en 13

12

2014

2015

TK, 30 991, nr. 23

1b. Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Microkredieten

13

2015

2015

 
 

BMKB

13

2019

2019

 
 

Groeifaciliteit

13

2019

2019

 
 

Garantiefaciliteit Ondernemersfinanciering

13

2019

2019

 
 

Scheepbouwgarantieregeling

13

2016

2017

 
 

Digitale agenda

13

2015

2016

 
 

Evaluatie Actal / regeldruk

13

2015

2016

 
 

Valorisatie

13

2014

2015

 
           
 

Toerisme (NBTC)

13

2015

2015

 
 

Ondernemerspleinen / KVK

13

2017

2017

 
 

IBO Zelfstandigenaftrek plus aanverwante maatregelen

13

2015

2015

 
 

Overige fiscale ondernemerschapsregelingen

13

2015

2016

 
 

ICT-beleid

13

2017

2017

 

2. Overig onderzoek

 

BMKB (additionaliteit)

13

2014

2015

 
 

Onderwijs en Ondernemerschap (OESO case study)

13

2015

2015

 
 

Kenniscentrum MVO

13

2014

2015

 
Artikel 14 Een doelmatige en duurzame energievoorziening

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1. Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a. Beleidsdoorlichtingen

 

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

14

2019

2020

 

1b. Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Elektrisch rijden

14

2015

2015

 
 

Innovatie agenda energie

14

2015

2016

 
 

Green Deals

14

2015

2015

 
 

Proeftuinen Smart Grids

14

2015

2015

 
 

Warmtewet

14

2015

2016

 
 

Rijkscoördinatieregeling

14

2015

2016

 
 

Garantieregeling aardwarmte

14

2015

2016

 
 

Topsector Energie

14

2016

2016

 
 

Energieakkoord

14

2016

2016

 
 

SDE+

14

2016

2016

 
 

ECN/NRG

14

2017

2017

 
 

Wet voorraadvorming Aardolieproducten (Wva 2012)

14

2017

2017

 
 

ETS indirecte kostencompensatie

14

2018

2018

 
 

Pallas

14

2018

2019

 
Artikel 16 Concurrerende, duurzame en veilige agro-, visserij- en voedselketens

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1 Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a Beleidsdoorlichtingen

 

Concurrerende, duurzame en veilige agro, visserij en voedselketen

16

2013

2014

IBO agro is voor het zomerreces 2015 naar TK gestuurd. Zie hyperlink.

1b Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Integrale POP 2 evaluatie (waaronder Investeringsregeling Jonge Agrariërs, subsidieregeling kleine en grote netwerken, subsidieregeling beroepsopleiding en voorlichting, Demonstratieregeling, Stimuleringssubsidie biologische Productie, Samenwerking bij innovatie NU, functionele agrobiodiversiteit, demoregeling proefprojecten GLB, demoregeling Schoon en Zuinig)

16

2016

2016

 
 

Brede weerverzekering

16

2015

2016

 
 

Garantieregeling Landbouw (GL) en Garantieregeling Marktintroductie Innovatie (GMI)

16

2018

2018

 
 

Fijnstofmaatregelen en luchtwassers

16

2015

2016

 
 

Meetprogramma duurzame stallen

16

2016

2016

Zal in evaluatie van de PAS regeling meelopen (zie artikel 18).

 

Subsidie marktintroductie energie-innovaties (glastuinbouw) (MEI)

16

2017

2017

 
 

Set aside regeling

16

   

De set aside regeling is in 2007/2008 door Europa geëvalueerd. Zie hyperlink. De regeling is niet gecontinueerd. Om deze reden komt de oorspronkelijk in 2014 geplande evaluatie te vervallen.

 

Investeringsregeling energiebesparing (IRE) en Nu duurzaamheidsinvesteringen

16

2014

2015

 
 

Eindevaluatie Europees Visserijfonds

16

2016

2017

 
 

Inbeslaggenomen goederen (IBG) en Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID)

16

2015

2016

Deze evaluaties vormen onderdeel van de brede evaluatie met V&J naar de handhavingsketen dierenwelzijn.

 

Ondersteuning biologische sector

16

2015

2015

 
 

Consumentenbond Voedselonderzoek

16

2015

2015

 
 

Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG)

16

2016

2016

 
 

Stichting Zeldzame Huisdierrassen (SZH)

16

2014

2015

 
 

GD basismonitoring en Diergezondheidsfonds (DGF)

16

2017

2017

 
 

Regeling Stidug

16

2015

2015

 
 

Verlaagd tarief glastuinbouw

16

2015

2015

 
 

Regeling subsidie Stichting Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO)

16

2015

2015

 
 

Meststoffenwet

16

2015

2016

 
 

Programma Internationale Aangelegenheden (PIA)

16

2015

2016

 
 

Voedselzekerheid

16

2018

2018

 
 

Raad voor de Plantenrassen

16

2017

2017

 
 

College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden

16

2016

2016

 
 

Voedingscentrum

16

2017

2017

 
 

Centrale commissie dierproeven

16

2020

2020

 

2 Overig onderzoek

 

WOT Genetische bronnen

16

2014

2014

Zie hyperlink.

 

WOT Visserijonderzoek

16

2014

2015

 
 

WOT Economische informatievoorziening

16

2015

2015

 
 

WOT Voedselveiligheid

16

2014

2014

Zie hyperlink.

 

WOT Diergezondheid

16

2014

2014

Zie hyperlink.

 

WOT Natuur en milieu

16

2016

2016

 
 

Stichting Diergeneesmiddelen autoriteit (SDa)

16

   

Een Commissie van Toezicht houdt toezicht op het functioneren van de SDa en hierover wordt aan VWS en EZ gerapporteerd. Deze rapportage mondt jaarlijks uit in brief aan de TK (bijvoorbeeld TK, 2014–2015, 29 683 nr. 194).

Artikel 17 Groen onderwijs van hoge kwaliteit

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1 Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a Beleidsdoorlichtingen

 

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

17

2012

2014

Zie hyperlink.

 

Groen onderwijs van hoge kwaliteit

17

2019

2019

 
Artikel 18 Natuur en regio

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1 Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a Beleidsdoorlichtingen

 

Natuur en regio

18

2014

2015

 

1b Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Evaluatie EFRO/Interreg (door Europese Commissie)

18

2015

2016

 
 

Evaluatie Rijkscofinanciering EFRO/Interreg (2007–2013)

18

2016

2016

 
 

Regionale ontwikkelingsmaatschappijen

18

2015

2016

 
 

Kroondomeinen

18

2016

2017

 
 

Beleids- en wetsevaluatie landinrichtingsinstrumentarium Wet inrichting landelijk gebied

18

2014

2014

TK 33 962, nr 11

 

Natuurschoonwet 1928

18

2014

2015

 
 

Programmatische Aanpak Stikstof inclusief meetprogramma duurzame stallen.

18

2016

2016

 
 

Staatsbosbeheer (SBB)

18

2018

2018

In 2014 is de positionering van SBB opnieuw bepaald (zie TK, 29 659, nr. 122). Geen evaluatie in 2014, nieuwe werkwijze te evalueren in 2018.

 

Programma naar een rijke Waddenzee

18

2018

2018

 
 

Evaluatie Natuurbeleidsplan Caribisch Nederland

18

2017

2017

 
 

Programma natuurlijk ondernemen (waaronder Subsidieregeling innovatieve projecten biodiversiteit)

18

2018

2018

 
 

Evaluatie Natuurpact

18

2016

2016

 
 

Natuurvisie

18

   

Na de zomer van 2015 komt het PBL met een voorstel voor uitwerking evaluatie van de Natuurvisie.

 

Burgereducatie/IVN

18

2017

2017

 
 

Wet natuurbescherming

18

2016

2017

 
 

In Beslag genomen Goederen (IBG)

18

2016

2016

 
 

Vrijstelling vergoeding bos- en natuurbeheer

18

2015

2016

 
 

Vrijstelling bos- en natuurterreinen forfaitair rendement

18

2015

2016

 
 

Vrijstelling landinrichting

18

2015

2016

 
 

Vrijstelling Bureau Beheer Landbouwgronden

18

2015

2016

 
 

Vrijstelling natuurgrond

18

2015

2016

 
 

Bosbouwvrijstelling

18

2015

2016

 

2 Overig onderzoek

 

Balans van de leefomgeving

18

2015

2016

Door PBL.

 

Actualisatie Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM)

18

   

Zie IenM begroting.

 

Groot Project EHS 2013

18

2013

2014

TK, 30 825, nr. 214

 

EHS Groot project 2014

18

2014

2015

Afhankelijk van besluitvorming over voortzetting EHS als groot project.

 

Voortgangsrapportage Natuurpact

18

   

Jaarlijks vanaf 2015.

Artikel 19 Toekomstfonds

Soort onderzoek

Titel/onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

1. Onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

1a. Beleidsdoorlichtingen

 

Doorlichting artikel 19

19

2020

2020

 
           

1b. Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid van beleid

 

Innovatiekrediet

19

2016

2017

 
 

Seed-regeling

19

2016

2017

 
 

Fund to Fund

19

2016

2017

 
 

Vroege fase financiering

19

2017

2018

 
 

Kapitaalverstrekking ROM’s

19

2015

2016

 
 

Business Angels / Informal investors

19

2016

2017

 

5.8 Lijst van afkortingen

ACM

Autoriteit Consument en Markt

AI

Aviaire Influenza

ANVS

Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Stralingsbescherming

AVP

Afrikaanse Varkenspest

BBL

Beroeps Begeleidende Leerweg

BBP

Bruto Binnenlands Product

BEE

Biodiverstiteit, Ecosystemen en Economie

BES

Bonaire, Sint Eustatius, Saba

BMKB

Borgstellingsregeling Midden en Kleinbedrijf

BNP

Bruto Nationaal Product

BOL

Beroeps Opleidende leerweg

BSE

Bovine Spongiforum Encephalopathy

BSIK

Besluit subsidies investeringen kennisinfrastructuur

BT

Blauwtong

BZ

Ministerie van Buitenlandse Zaken

BZK

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

CBD

Convention on Biological Diversity

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CCCF

Codex Alimentarius comité voor contaminanten

CCEURO

Coördinator van de Europese Codex Regio

CCS

Carbon Capture Storage

CEPT

Europese Commissie en de Europese Conferentie van administraties voor Post en Telecommunicatie

CIEP

Clingedael Inernational Energy Programme

CIP

Concurrentiekracht en Innovatieprogramma

CITES

Convention on International Trade in Endangered Species

of Wild Flora and Fauna

CITO

Ontwikkeling examens en toetsing

CMS

Convention on the Conservation of Migratory Species of Wild Animals

COVA

Centraal Orgaan Voorraadvorming Aardolieproducten

CPB

Centraal Planbureau

CPVO

Community Plant Variety Office

CVI

Centraal Veterinair Instituut

CVO1

Civiele VliegtuigOntwikkeling

DGB&I

Directoraat-Generaal Bedrijfsleven en Innovatie

DGF

Diergezondheidsfonds

DICTU

Dienst ICT Uitvoering

DIS

Defensie Industrie Strategie

DLG

Dienst Landelijk Gebied

DLO

Dienst Landbouwkundig Onderzoek

DUO

Dienst Uitvoering Onderwijs

ECN

Energieonderzoek Centrum Nederland

ECT

Energy Charter Treaty

EFMZV

Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij

EFRO

Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling

EFSA

European Food Safety Authority

EGM

Effect Gerichte Maatregelen

EHS

Ecologische Hoofdstructuur

EIA

Energie- Investeringsaftrek

EIF

Europees Investeringsfonds

EIT

Europees Instituut voor Innovatie en Technologie

EM

Energiemarkt

ESA

European Space Agency

ESTEC

European Space Research and Technology Centre

ETS

Emision Trading Scheme

EU

Europese Unie

EVF

Europees Visserijfonds

EZ

Ministerie van Economische Zaken

FES

Fonds Economische Structuurversterking

GD

Gezondheidsdienst voor Dieren

GIS

Geografische InformatieSystemen

GKC

Groene Kennis Coöperatie

GLB

Gemeenschappelijk Landbouw Beleid

GO

Garantie Ondernemingsfinanciering

GTI

Grote Technologishe Instituten

GVB

Gemeenschappelijk Visserij Beleid

GWWD

Gezondheids- en welzijnswet voor dieren

HACCP

Hazard Analysis and Critical Control Points

HBO

Hoger Beroeps Onderwijs

HFR

Hedge Fund Research

HHI

Herfindahl Hirschman Index

HTSM

HighTech Systems & Materials

I&M

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

IAC

Internationale Arbeidsconferentie

IAEA

International Atomic Energy Agency

ICANN/GAC

The Internet Corporation for Assigned Names and Numbers/Governmental Advisory Committee

ICT

Informatie Communicatie Technologie

IEA

International Energy Agency

IGF

Internet Governance Forum

ILG

Investeringsbudget Landelijk Gebied

IMM

Investeringsregeling Milieuvriendelijke Maatregelen

IPBBE

Interdepartementaal Programma Biobased Economy

IP-beleid

industrieel participatiebeleid

IPC

Innovatieprestatiecontract

IPO

Interprovinciaal Overleg

IRRS

Integrated Regulatory Review Service

ITKB

Indicator Toekomstige Knelpunten in de Personeelsvoorziening naar Beroep

ITU

International Telecommunications Union

IUS

Innovation Union Scoreboard

IVN

Vereniging voor natuur- en milieueducatie

JI

Joint Implementation

JSF

Joint Strike Fighter

JTI

Joint Technology Initiatives

KBB

Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

KBB

Kenniscentrum Beroepsonderwijs Bedrijfsleven

KNAW

Koninklijke Nederlandse Agrarische Wetenschappen

KP7

Zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling

KRM

Kaderrichtlijn Mariene Strategie

KTP

Korte Termijn Projecten

KVP

Klassieke Varkenspest

KvK

Kamer van Koophandel

LEI

Landbouw-Economisch Instituut

LICG

Landelijke Informatie Centrum Gezelschapsdieren

LvDO

Leren voor duurzame ontwikkeling

LWOO

Leerweg Ondersteunende Onderwijs

MARIN

Maritime Research Institute Netherlands

MBO

Middelbaar beroepsonderwijs

MEI

Marktintroductie en innovatie

MEP

Milieukwaliteit Elektriciteitsproductie

MER

Milieueffectrapportage

MEV

Macro-Economische Verkenning

MIP

Meerjaren Investerings Programma

MIT

MKB innovatiestimulering Topsectoren

MJA

Meerjarige Afspraken

MKB

Midden- en Kleinbedrijf

MKZ

Mond- en Klauwzeer

MVO

maatschappelijk verantwoord ondernemen

NAP

Nationaal Actieplan Duurzame Gewasbeschermingsmiddelen

NBTC

Nederlands Bureau voor Toerisme en Congressen

NCD

Newcastle Disease

NEN

Nederlands Normalisatie-instituut

NFIA

Netherlands Foreign Investment Agency

NIA

Nederlands Investerings Agentschap

NIPO

Nederlands Instituut voor Publieke Opinie

NIV

Nucleaire Installaties en Veiligheid

NL-OC

Nederlands Octrooicentrum

NLR

Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium

NME

Natuur en Milieueducatie

NRG

Nuclear Research Group

NSO

Netherlands Space Office

NURG

Nadere Uitwerking Rivierengebied

NVWA

Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit

NWO

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

O&O

Onderwijs en Ondernemen

OBN

Kennisnetwerk Ontwikkeling en Beheer van Natuurkwaliteit

OCW

Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OD

Operationele Doelstelling

OHIM

Office for Harmonisation in the Internal Market

OIE

Office Internationale des Epizoöties

OIML

Organisation Internationale de Métrologie Légale

OPTA

Onafhankelijke Post en Telecommunicatie Autoriteit

OTO

Opleiden, Trainen en Oefenen

PAS

Programmatische Aanpak Stikstof

PBL

Plan Bureau voor de Leefomgeving

PBO

Publiekrechtelijke bedrijfsorganisatie

PCT

Patent Cooperation Treaty

PGO

Particuliere Gegevens Organisatie

PIANOo

Professioneel en Innovatief Aanbesteden Netwerk voor Overheidsopdrachtgevers

PJ

petajoule

PKB

Planologische kernbeslissing

PMR

Project Mainportontwikkeling Rotterdam

PNB

Particulier Natuurbeheer

POP

Plattelandsontwikkelingsprogramma

PPP

Purchasing power parity

PRW

Programma naar een Rijke Waddenzee

R&D

Research and Development

RDA

Research & Development Aftrek

RDN

Regeling Draagvlag Natuur

RGD

Rijksgebouwendienst

RIVM

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

ROC

Regionaal Opleidingscentrum

ROM

Regionale Ontwikkleingsmaatschappijen

RvA

Raad voor Accreditatie

RWT

Rechtspersonen met een Wettelijke taak

Salmonella Se/St

Salmonella serotype Enteritdis/Typhimurium

SBB

Staatsbosbeheer

SBL

Stimulering bosuitbreiding op landbouwgronden

SBR

Standard Business Reporting

SDa

Stichting Diergeneesmiddelen Autoriteit

SDE

Stimulering Duurzame Energieproductie

SER

Sociaal-Economische Raad

SKE

Subsidieprogramma Kennis Exploitatie

SodM

Staatstoezicht op de Mijnen

SSO

Shared Service Organisatie

STW

Stichting voor de Technische Wetenschappen

SVD

Swine Vesicular Disease (Blaasjesziekte)

TCBB

Technische Commissie Bodembeweging

TEEB

The Economics of Ecosystems and Biodiversity

TKI

Topconsortia voor Kennis en Innovatie

TNO

Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek

TNS

Taylor Nelson Sofres

TOP

Technische Ontwikkelprojecten

TSE

Transmissible Spongiform Encephalopathies

TTF

Title Transfer Facility

TTI

Technologisch Topinstituut

UDV

Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij

UMTS

Universal Mobile Telecommunications System

UNWTO

United Nations World Tourism Organization

UPD

Universele Postdienst

UPU

Universal Postal Union

UVD

Uitvoeringsagenda Duurzame Veehouderij

VAMIL

Regeling Vervroegde Afschrijving Milieu-investeringen

VGI

Voedings- en genotmiddelenindustrie

VMBO

Voortgezet Middelbaar Beroepsonderwijs

VO

Voortgezet Onderwijs

VOA

Voorbereidende en Ondersteunende Activiteiten

VSL

Van Swinden Laboratorium

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

WABO

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

WBSO

S&O-afdrachtvermindering

WEF

World Economic Forum

WIPO

World Intellectual Property Organization

WRC

Wereld Radio Conferentie

WSIS

World Summit on the Information Society

WU

Wageningen Universiteit

WUR

Wageningen Universiteit Researchcentrum

Wva

Wet voorraadvorming aardolieproducten

ZBO

Zelfstandig Bestuursorgaan

ZvA

Ziekte van Aujeszky

ZZP

Zelfstandige Zonder personeel


X Noot
1

Verschillende factoren zijn – naast het maximaal toegestane aantal – van invloed op het aantal gewerkte uren per persoon, bijvoorbeeld individuele voorkeuren voor de verdeling tussen arbeid en zorgtaken (zie ook ‘Andere tijden, andere zorg’ van het Verwey-Jonker Instituut).

X Noot
1

Nederland stijgt dit jaar van plaats 6 naar plaats 5 gemeten in innovatiekracht op de ranglijst van de Europese Commissie, de Innovation Union Scoreboard. En ook in het aantal aangevraagde octrooien staan we in de Europese top 3 met 8.100 patenten, hoger dan het Verenigd Koninkrijk en Zweden, achter Duitsland en Frankrijk.

X Noot
3

Compensatie van ondernemers die in 2007 of 2008 hebben geïnvesteerd in een stal of een kas en voor die jaren niet in aanmerking kwamen voor de VAMIL-regeling.

X Noot
5

De raming wordt herijkt als er beleidsmatige aanpassingen van de gasproductie plaatsvinden, zoals recent het plafond op gaswinning uit het Groningerveld is aangepast.

X Noot
6

De leden van de Raad van Bestuur ACM vormen een ZBO. De uitgaven voor dit ZBO zijn geraamd op beleidsartikel 11.

X Noot
7

TK, 33 835, nr. 1

Naar boven