21 501-08 Milieuraad

Nr. 525 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 26 augustus 2014

Bijgaand informeer ik u over de Partnerschapsovereenkomst, het overkoepelende document voor de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (ESI-fondsen), en over de stand van zaken van EFRO 2014–2020, zoals toegezegd in mijn brief van 9 april 2014 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 507). Het gaat om de operationele programma’s EFRO 2014–2020 Noord-Nederland, Oost-Nederland, Zuid-Nederland en West-Nederland en over de grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s waarin Nederland participeert (INTERREG A).

Partnerschapsovereenkomst

Proces Partnerschapsovereenkomst

Eerder informeerde ik u over het doel en de hoofdlijnen van de Partnerschapsovereenkomst en indiening van de Partnerschapsovereenkomst bij de Europese Commissie dit voorjaar (Kamerstukken 21 501-08, nummers 489 en 507). De Europese Commissie heeft recent de Nederlandse Partnerschapsovereenkomst goedgekeurd. Een nieuwe versie werd eind juli ingediend bij de Commissie. Hierin is de reactie van de Commissie op de eerder ingediende versie verwerkt. De Commissie kon zich vinden in de Nederlandse prioriteiten voor inzet van de ESI-fondsen, maar wenste op diverse punten nadere toelichting en/of aanscherping. De hoofdpunten waarop de Partnerschapsovereenkomst is aangepast zijn:

  • de inzet op het realiseren van een koolstofarme economie en slimme uitrol is nader onderbouwd;

  • het voldoen aan enkele verplichte randvoorwaarden op het gebied van staatssteun en gelijke behandeling tussen mannen en vrouwen;

  • voor de implementatie van Europese regelgeving over energie-efficiëntie in de bebouwde omgeving is een kort Actieplan opgesteld, omdat een deel van deze regelgeving in Nederland nog niet in werking is getreden.

Rijk en regio hebben intensief samengewerkt om een Partnerschapsovereenkomst te realiseren die aansluit bij de maatschappelijke uitdagingen in Nederland en de doelstellingen van Europa voor 2020.

De inzet wordt breed gedragen door de betrokken ministeries, regionale en lokale overheden en sociale en maatschappelijke partners. Daarmee dragen de ESI-fondsen bij aan toekomstgerichte, sterke regio’s, een concurrerend Nederland, en Europees beleid dat tastbaar is voor iedere burger.

Met de goedgekeurde Partnerschapsovereenkomst ligt de weg vrij voor goedkeuring door de Commissie van de programma’s van de vier ESI-fondsen. Over de inzet en voortgang van de operationele programma’s voor de periode 2014–2020 van deze fondsen bent u separaat geïnformeerd (Kamerstuk 21 501, nr. 08, nummers 489 en 507 (EFRO), Kamerstuk 26 642, nrs. 125 en 126 (ESF), Kamerstuk 28 625, nrs. 168 en 189 (ELFPO) en Kamerstuk 32 201 nrs. 71 en 72 (EFMZV)). De definitieve versie van de Partnerschapsovereenkomst is te vinden op www.structuurfondsen.nl. Een korte samenvatting treft u hieronder aan.

Inhoud Partnerschapsovereenkomst (samenvatting)

De Partnerschapsovereenkomst is het overkoepelende, strategische document dat de inzet beschrijft van de vier ESI-fondsen in de periode 2014–2020. In Nederland gaat het om het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF), het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO, 2e pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid) en het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). Via in totaal zeven nationale en landsdelige programma’s wordt geïnvesteerd in innovatie, vergroting van de arbeidsparticipatie, het bevorderen van sociale inclusie en het realiseren van een milieuvriendelijke en hulpbron-efficiënte economie. Hiervoor is ruim € 1,7 miljard aan Europese middelen beschikbaar voor de periode 2014–2020 waarvan circa 4% bestemd is voor de uitvoeringskosten (zgn. technische assistentie). Aanvullend is voor deze periode voor Nederland circa € 0,3 miljard beschikbaar voor grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s (INTERREG A).

De investeringen vanuit de ESI-fondsen in de programmaperiode 2014–2020 sluiten aan bij de uitgangssituatie en uitdagingen voor Nederland, zoals onder meer geformuleerd in het Nationaal Hervormingsprogramma 2014 (Kamerstuk 21 501-07, nr. 1148), en dragen bij aan de Europa 2020-strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei.

De uitgangssituatie in Nederland is relatief goed op het gebied van concurrentiekracht, arbeidsproductiviteit, het niveau van wetenschappelijk onderzoek en het innovatief klimaat. Tegelijkertijd liggen er uitdagingen op het gebied van duurzame economische groei, financiering van het midden- en kleinbedrijf, de uitgaven voor ontwikkeling en onderzoek, benutting van het onbenut arbeidspotentieel in verband met de vergrijzing en het streven naar sociale inclusie.

De ESI-fondsen worden, mede vanwege een afnemend budget ten opzichte van eerdere programmaperiodes en een benodigde kritische massa, ingezet op een beperkt aantal financieringsprioriteiten.

Het gaat om:

  • Bevorderen van een innovatieve bedrijfsomgeving;

    Via EFRO, ELFPO en EFMZV wordt ruim € 500 miljoen ingezet op het vergroten van de concurrentiekracht van de landbouw, de visserij en de maritieme sector, het bevorderen van de samenwerking tussen (MKB)bedrijven en kennisinstellingen, stimuleren van kennisvalorisatie en verbeteren van de toegang tot kapitaal voor het innovatieve MKB.

  • Realiseren van een milieuvriendelijke en hulpbronefficiënte economie;

    De fondsen EFRO, ELFPO en EFMZV investeren circa € 550 miljoen in innovatieve technologieën ter verbetering van de energie-efficiëntie en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen, slimme uitrol, en investeringen gericht op herstel en versterking van de biodiversiteit, de waterkwaliteit en verduurzaming van de visserijsector.

  • Verhoging van de arbeidsparticipatie en sociale insluiting;

    Nederland investeert via ESF, en in mindere mate via EFRO en ELFPO, ongeveer € 570 miljoen Europese middelen in het helpen van kwetsbare groepen om toe te treden tot de arbeidsmarkt en in het bevorderen van actief en gezond ouder worden.

De Partnerschapsovereenkomst gaat ook in op de synergie en samenhang tussen de ESI-fondsen onderling en de samenhang met relevant Europees en nationaal beleid. Nederland streeft naar samenhang en synergie tussen de ESI-fondsen voor zover dit mogelijk, redelijk en proportioneel is. Beleidsmatige mogelijkheden voor synergie zijn bijvoorbeeld bij EFRO en ESF te zien via de vorming van Geïntegreerde Territoriale Investeringen in de vier grote steden, om grootstedelijke problemen aan te pakken die een duurzame ontwikkeling blokkeren. ESF zet hier 5% van haar middelen voor in en EFRO circa 9%. Beleidsmatige synergie bij de inzet vanuit EFRO en ELFPO is onder meer te vinden op onderwerpen als innovatie en circulaire economie en energie uit biomassa. De operationele programma’s bieden ruimte om dit in de uitvoeringsperiode verder te concretiseren. Tevens vindt tussen de ESI-fondsen afstemming plaats over bijvoorbeeld communicatie, toepassing van financieringsinstrumenten, het gebruik en de monitoring van resultaatindicatoren en mogelijkheden voor administratieve lastenreductie. De maatregelen die per ESI-fonds zijn genomen voor administratieve lastenreductie, zoals het toepassen van «simplified costs» bij loonkosten voor arbeid en verdere digitalisering in de uitvoering, worden in de Partnerschapsovereenkomst beschreven.

Daarnaast wordt in de Partnerschapsovereenkomst toegelicht hoe Nederland voldoet aan verplichte randvoorwaarden op het gebied van gelijke behandeling mannen/vrouwen, gelijke kansen en non-discriminatie, duurzame ontwikkeling, aanbestedingen, staatssteun, innovatie en onderzoek, energie-efficiëntie in de bebouwde omgeving en armoedebestrijding. Veelal gaat het hierbij om de tijdige en juiste doorvertaling van Europese richtlijnen in nationale wetgeving en/of nationaal beleid.

De inzet van de ESI-fondsen sluit aan bij ander Europees en nationaal beleid, zoals het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, het Geïntegreerd Maritiem Beleid, Natura 2000, Horizon 2020, het topsectorenbeleid, het natuurbeleid, het Energieakkoord en het Techniekpact.

EFRO programma’s 2014–2020

Landsdelige programma’s

De concept operationele programma’s EFRO 2014–2020 van Noord-Nederland, Oost-Nederland, Zuid-Nederland en West-Nederland zijn dit voorjaar ingediend bij de Europese Commissie. De Commissie kan zich goed vinden in de gemeenschappelijke hoofdthema’s van Rijk en regio: innovatie en koolstofarme economie met als hoofddoelgroep het MKB. Ook is er waardering voor het betrekken van partners, zowel bij het opstellen van de programma’s (vraagsturing) als in de uitvoeringsfase. Zo wordt onder meer voorzien dat onafhankelijke deskundigen gaan adviseren over ingediende projecten. Binnen de hoofdthema’s is focus aangebracht. Bij innovatie gaat het om het laten aanhaken van het MKB bij topsectoren via samenwerkingsprojecten en valorisatie. Met het thema koolstofarme economie wordt ingezet op het verhogen van het aandeel duurzame energie, op energie-efficiëntie en innovatie op deze terreinen. Gemiddeld wordt circa 70% van de middelen gereserveerd voor innovatie en 30% voor energie.

In alle programma’s staan de regionaal relevante topsectoren en topclusters centraal alsmede het stimuleren van cross-overs tussen topsectoren. Op basis van de eerder met de landsdelen overeengekomen sleutel voor verdeling van het Europese budget over de vier programma’s (Kamerstuk 21 501-08, nr. 489) is de inzet per landsdeel voor wat betreft de topsectoren als volgt:

  • Noord: (€ 103,5 miljoen): energie, watertechnologie, healthy ageing, agribusiness, slimme (sensor)systemen en materialen en accent op maatschappelijke opgaven;

  • Oost: (€ 100,3 miljoen): agri&food, health, high tech systemen en materialen en energie & milieutechnologie (EMT);

  • Zuid: (€ 113,6 miljoen): agri&food, high tech systemen en materialen, chemie en nadruk op cross-overs;

  • West: (€ 189,9 miljoen): alle topsectoren, nadruk op cross-overs, duurzaamheid, biobased en ICT.

Deze inzet is gebaseerd op de regionale Slimme Specialisatie Strategieën van de vier landsdelen die in samenwerking met overheden, kennisinstellingen en het bedrijfsleven zijn opgesteld.

Om aan de Europese verordening te voldoen, heeft de Commissie per programma verbeterpunten aangereikt. Het gaat in het algemeen om punten waarop de programma’s aangescherpt of beter onderbouwd moeten worden. Zo moeten doelstellingen nog meer SMART geformuleerd worden en worden op bepaalde punten garanties gevraagd, bijvoorbeeld wat betreft de focus op het MKB bij projectselectie. Ook de inzet van EFRO in relatie tot nationaal en ander regionaal beleid vraagt op bepaalde punten nog extra aandacht.

De verwachting is dat de aangepaste programma’s na de zomer bij de Commissie ingediend kunnen worden en dat goedkeuring door de Commissie later dit najaar zal plaatsvinden. De uitvoering kan dan begin 2015 starten. Daartoe worden thans voorbereidingen getroffen. Eerder heb ik met bestuurders van decentrale overheden afgesproken dat de landsdelige managementautoriteiten, die verantwoordelijk voor de uitvoering zijn, nauwer gaan samenwerken, kennis en een ICT-systeem gaan delen en een uniforme werkwijze gaan hanteren (Kamerstuk 21 501-08, nr. 461). Uniformiteit is onder meer voor het MKB van belang. Om de start van de nieuwe EFRO periode in te luiden, worden regionale bijeenkomsten voor belanghebbenden georganiseerd.

Grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s

INTERREG A richt zich op samenwerking in grensregio’s ter versterking van de economische structuur (Kamerstuk 21 501-08, nr. 510). Nederland neemt deel aan vier INTERREG A programma’s. Tussen de landsdelige EFRO programma’s en de grensoverschrijdende INTERREG A programma’s is een grote mate van samenhang en afstemming gerealiseerd. Het belangrijkste onderscheid is dat elk INTERREG project grensoverschrijdend moet zijn en partijen aan weerszijden van de grens samenwerken. Voor de uitvoering van de INTERREG A programma’s is 6% van het Europese budget bestemd. Hieronder treft u een overzicht aan van de hoofdthema’s van de INTERREG A programma’s waarin Nederland participeert en het totale Europese budget dat per programma beschikbaar is.

Het programma Duitsland-Nederland (€ 444 miljoen) richt zich op grensoverschrijdende innovatie in vijf topsectoren (47% van het totaal, sectoren Energie en koolstofarm, Agri&Food, Health & LifeScience, Logistiek en HTSM), innovatie in andere sectoren (14%) op het verminderen van de barrièrewerking van de grens, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsmarkt, onderwijs, natuur, milieu en veiligheid (33% van het totaal). Het programma is op 3 april ingediend bij de Europese Commissie en de Commissie heeft in de zomer op enkele punten om meer uitleg gevraagd. Op 19 november zal ik het programma openen, samen met de Staatssecretarissen van Noord Rijn Westfalen en Niedersaksen en vanaf dat moment kunnen projecten worden ingediend.

Het programma Vlaanderen-Nederland (€ 305 miljoen) richt zich op gezamenlijke prioriteiten innovatie en onderzoek (40%), koolstofarme economie (22%), bescherming van milieu en efficiënt omgaan met grondstoffen, waaronder de «circulaire economie» (22%) en arbeidsmobiliteit (10%). Het programma is op 16 juli ingediend bij de Europese Commissie en zal naar verwachting eind dit jaar van start gaan.

Het Twee Zeeën programma richt zich op de samenwerking tussen Nederlandse, Engelse, Vlaamse en Franse kustgebieden met een investeringsvolume van € 365 miljoen. Het programma richt zich op technologische en sociale innovatie (42%), koolstofarme economie (20%), aanpassing aan klimaatverandering (15%) en efficiënt omgaan met grondstoffen, waaronder de «circulaire economie» (17%). Het programma wordt naar verwachting begin september ingediend bij de Europese Commissie en zal dan in de eerste helft van 2015 van start gaan.

Het Euregio Maas Rijn (EMR) programma met een budget van in totaal ruim € 200 miljoen wordt op dit moment geschreven. Mijn inzet is om dit programma te richten op dezelfde hoofdprioriteiten als de andere programma’s, namelijk innovatie, MKB en grensoverschrijdende arbeidsmarkt. Naar verwachting kan het programma dit najaar worden ingediend bij de Europese Commissie.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven