21 501-08 Milieuraad

Nr. 497 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 31 januari 2014

Hierbij bied ik u het verslag aan van de Informele Ministeriële Bijeenkomst over het cohesiebeleid van 26 november jl. te Vilnius, Litouwen. De geannoteerde agenda heeft u ontvangen op 15 november jl. (Kamerstuk 21 501-08, nr. 490).

Verder ga ik in op de brief die Nederland recentelijk ontving van de Europese Commissie over de definitieve allocatie van middelen voor het Europese Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Tot slot ga ik in op definitieve allocatie voor Nederland voor de programma’s voor Europese Territoriale Samenwerking (ETS of Interreg) en de verdeling van de middelen over de grensoverschrijdende programma’s (zogenoemde Interreg A) waarin Nederland zal participeren.

Informele Ministeriële Bijeenkomst cohesiebeleid te Vilnius, Litouwen

Tijdens deze bijeenkomst werd stil gestaan bij de voortgang van de implementatie van de nieuwe programmaperiode 2014–2020. Zoals aangegeven in de geannoteerde agenda van 15 november 2013 zijn er geen besluiten genomen tijdens deze Raad. Wel heeft er discussie plaatsgevonden over de implementatie van de nieuwe regelgeving in de verschillende lidstaten en de uitdagingen waar de verschillende lidstaten tegenaan lopen. Tevens had deze bijeenkomst als doel om van elkaar te leren.

De lidstaten gaven aan goed op weg te zijn met het opstellen van de nieuwe programma’s, al is in sommige lidstaten nog veel werk te doen. Lidstaten steunden het nieuwe element van thematische concentratie. Investeringen worden deze periode meer gefocust ingezet op een select aantal thema’s zoals innovatie en koolstofarme economie. Een aantal landen drong aan op ruimte voor maatwerk om de regionale uitdagingen en behoeften te kunnen adresseren. Nederland heeft aangegeven focus en specialisatie juist belangrijk te vinden. Het is immers van belang om voldoende massa te creëren. Het maken van keuzes geldt in het bijzonder (maar niet uitsluitend) voor gebieden waar het budget sterk gedaald is ten opzichte van de voorgaande periode.

Zoals aangegeven in mijn brief van 15 november 2013 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 490) is het belangrijk tijdig te starten met programmering. Dat betekent dat de randvoorwaarden (ex ante conditionaliteiten) vooraf op orde moeten zijn. Op deze wijze renderen investeringen gedurende de programmaperiode optimaal. Een voorbeeld van dergelijke randvoorwaarden is het hebben van een Regionale Innovatiestrategie voor Slimme Specialisatie. Deze is vereist indien een lidstaat structuurfondsen wenst te investeren in het thema innovatie. Wanneer een lidstaat niet kan voldoen aan deze randvoorwaarden, kunnen de programma’s niet starten. Nederland heeft deze randvoorwaarden goed op orde.

Tijdens de bijeenkomst heeft Nederland opgeroepen om voor het cohesiebeleid ambitieuze doelen te stellen, die tevens realistisch zijn. Dit werd door Eurocommissaris Hahn van Regionaal en Stedelijk Beleid en diverse lidstaten gesteund. Ook werd ingegaan op de noodzaak tot samenwerking tussen de verschillende Europese Structuur- en Investeringsfondsen. In dit licht heeft Nederland aandacht gevestigd op de mogelijkheden tot het verlichten van administratieve lasten en de fondsen aantrekkelijker te maken voor bedrijven, instellingen en andere begunstigden door betere samenwerking. Tot slot riepen enkele lidstaten op om vaart te maken met het afronden van de verordeningen en de goedkeuringsprocedure van de programma’s die daarop volgt. Eurocommissaris Hahn gaf aan dat snel starten belangrijk is, maar dat de Commissie niet bereid is dat ten koste te laten gaan van de kwaliteit de programma’s.

Definitieve allocatie EFRO door de Europese Commissie

Eind december heeft Nederland van de Europese Commissie een brief ontvangen met de definitieve allocatie voor het budget voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling voor de periode 2014–2020. Deze bedraagt voor deze periode van 7 jaar totaal € 507.318.228,– (in lopende prijzen). De sleutel voor de verdeling van deze middelen over de nationale programma’s heb ik u reeds toegezonden (Kamerstuk 21 501-08, nr. 489).

Definitieve allocatie voor Europese Territoriale Samenwerking en de verdeling van middelen voor Grensoverschrijdende programma’s

Naast allocatie van de middelen voor de nationale programma’s, heeft de Europese Commissie in haar brief ook de definitieve allocatie voor de programma’s voor Europese Territoriale Samenwerking (ETS) meegedeeld. In totaal ontvangt Nederland € 389.675.917,– (in lopende prijzen) voor de periode 2014–2020. Dit is aanzienlijk meer dan in de vorige periode.

Van het totale bedrag voor ETS is € 80 miljoen gealloceerd voor de transnationale programma’s (zogenoemde Interreg B). Voor deze programma’s is de Minister van Infrastructuur & Milieu verantwoordelijk. Na aftrek van de € 80 miljoen resteert circa € 309 miljoen voor grensoverschrijdende samenwerking.

De verdeling van middelen over de grensoverschrijdende programma’s hing nog af van de onderhandelingen over geografische afbakening van de programmagebieden en de inhoudelijke prioriteiten. Inmiddels zijn in de verschillende programma’s waarin Nederland participeert goede vorderingen gemaakt, waardoor ik tot een verdeling van deze middelen heb kunnen komen. Deze verdeling is afgestemd met de betrokken bestuurders van decentrale overheden.

Er is gekozen om de vorige periode als uitgangspunt te gebruiken. De middelen die Nederland in deze periode meer krijgt dan in de 2007–2013 periode, worden verdeeld naar rato van de uitbreiding van het betreffende programmagebied. In drie van de vier programma's betekent dit een forse stijging van middelen voor grensoverschrijdende samenwerking (Interreg A), te weten:

Euregio Maas-Rijn

€ 22.600.000

Vlaanderen – Nederland

€ 94.058.333

Twee Zeeën

€ 51.911.604

Duitsland – Nederland

€ 141.105.980

Totaal

€ 309.675.917

In combinatie met de focus op innovatie en koolstofarme economie, geven deze programma's een belangrijke impuls aan de nationale uitdagingen in combinatie met grensoverschrijdende samenwerking op deze terreinen. Voor het programma Euregio Maas-Rijn (EMR) blijft de Europese bijdrage gelijk aan die van de vorige periode vanwege het uitblijven van een compromis over de uitbreiding van het programmagebied.

Inzake de lidstaatverantwoordelijkheid van het EMR-programma kan ik u het volgende meedelen. Nederland heeft vanwege de focus op innovatie in het nieuwe programma in eerste instantie ingezet op een volwaardige deelname van regio's rond Eindhoven en Leuven in het EMR-programma. Nederland heeft in de onderhandelingen hierover herhaaldelijk getracht het compromis te vinden binnen de door de Europese Commissie gestelde tijdslijnen, maar heeft deze discussie als uiterst weerbarstig ervaren. Ook na het verstrijken van de deadlines van de Commissie heb ik nog pogingen ondernomen om te komen tot een compromis. Bij het verstrijken van de uiterste deadline is gebleken dat het niet gelukt was om te komen tot een compromis met voldoende draagvlak en commitment. Dit alles heeft ertoe geleid dat ik richting de Europese Commissie heb aangegeven dat Nederland de lidstaatverantwoordelijkheid voor de nieuwe periode niet op zich zal nemen. Desalniettemin zal ik mij blijvend inzetten om goede projecten in Zuid Oost-Nederland (inclusief de regio Eindhoven) op de focusthema's te ontwikkelen in de komende programmaperiode.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven