34 041 Wijziging van de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband met implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU van het Europees Parlement en de Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en tot wijziging van richtlijn 2004/35/EG (PbEU 2013, L 178)

Nr. 39 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 25 april 2015

Op 16 en 22 april jl. heeft de plenaire behandeling van het wetsvoorstel ter implementatie van richtlijn nr. 2013/30/EU betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten (Kamerstuk 34 041) plaatsgevonden (Handelingen II 2014/15, nr. 77, Veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten en nr. 79, Veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten). Hierbij informeer ik uw Kamer nader over enkele zaken die in dit debat aan de orde zijn geweest.

Omkering bewijslast bij mijnbouwschade

In voornoemd debat heb ik onder meer met uw Kamer gesproken over amendement met Kamerstuk 34 041, nr. 12 van de leden Vos en Ouwehand over de omkering van de bewijslast bij mijnbouwschade en het hierop ingediende subamendement met Kamerstuk 34 041, nr. 35 van het lid Smaling. Ik hecht, met diverse leden van uw Kamer, aan een oordeel van de Afdeling advisering van de Raad van State over dit onderwerp. Ik stel daarom voor dat ik het amendement voorleg aan de Afdeling advisering van de Raad van State, waarbij ik de Raad van State zal verzoeken om een reactie op zo kort mogelijke termijn. Ik geef uw Kamer in overweging om de stemming over het bovengenoemde wetsvoorstel uit te stellen tot na het moment waarop ik voorlichting van de Afdeling advisering van de Raad van State heb ontvangen over dit amendement en deze voorlichting met uw Kamer heb gedeeld.1

Mijnbouwvergunningen en (gewijzigde) winningsplannen

Een aantal ingediende amendementen bij het wetsvoorstel heeft betrekking op de weigeringsgronden voor het verlenen van mijnbouwvergunningen. Zoals ik in voornoemd debat heb aangegeven, zal ik mij inspannen om in oktober van dit jaar te komen met een voorstel tot wijziging van de Mijnbouwwet dat in elk geval een uitwerking bevat van toezeggingen zoals die zijn opgenomen in de kabinetsreactie op het OVV-rapport over aardbevingsrisico’s in Groningen (Kamerstuk 33 529, nr. 143). Met dit wetsvoorstel wil ik invulling geven aan een aantal maatschappelijke vragen rond mijnbouw. De basis en wijze waarop het verlenen van mijnbouwvergunningen en het instemmen met (gewijzigde) winningsplannen gebeurt, is daar een belangrijk onderdeel van.

In het debat van 22 april jl. is gesproken over reeds ingediende aanvragen voor een opsporings- of winningsvergunning. Ik heb toen aangegeven dat ik, vooruitlopend op het aangekondigde wetsvoorstel, gemeenten en waterschappen via de provincie zal betrekken bij de advisering over deze vergunningen. Aanvullend daarop zal ik, waar mogelijk, aanvragen voor een opsporings- of winningsvergunning voor koolwaterstoffen op land aanhouden totdat de op dit punt aangekondigde wijzigingen van de Mijnbouwwet in werking zijn getreden. Ik spreek hier bewust over opsporings- en winningsvergunningen voor koolwaterstoffen omdat het aanhouden van aanvragen voor opsporings- en winningsvergunningen voor geothermie niet past in de onlangs uitgebrachte warmtevisie en het beleid voor verduurzaming van de energievoorziening. Bij de opsporings- en winningsvergunningen voor koolwaterstoffen gaat het op dit moment concreet om een aanvraag voor een winningsvergunning op Terschelling en een aanvraag voor een opsporingsvergunning bij Waskemeer. In dit licht geef ik uw Kamer nogmaals in overweging om de ingediende amendementen aan te houden en te betrekken bij het wetsvoorstel ter implementatie van de kabinetsreactie op het OVV-rapport.

Verder heb ik met uw Kamer gesproken over de toetsingsgronden voor een instemmingsbesluit met een winningsplan en de procedure om tot een dergelijk besluit te komen. Met betrekking tot instemming met (wijziging van) winningsplannen is in de kabinetsreactie op het OVV-rapport al aangegeven dat ik provincies en gemeenten rechtstreeks om advies zal vragen. Ook zal ik van mijnbouwondernemingen vanaf nu eisen dat er voorafgaand aan het instemmingsbesluit met het winningsplan een risicoanalyse wordt opgesteld. Deze risicoanalyse zal ik uiteraard betrekken bij mijn beoordeling van een winningsplan. Hiermee geef ik direct invulling aan de aanbevelingen van de OVV op dit punt.

Tot slot

Ik herken en deel de wens van uw Kamer om zo snel mogelijk te handelen conform de aanbevelingen van de OVV. Daarbij hecht ik ook belang aan een zorgvuldig wetgevingsproces. Met de in deze brief genoemde maatregelen meen ik op een verantwoorde wijze invulling aan beide zaken te kunnen geven.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Een dergelijke procedure is eerder gevolgd bij de wijziging van de Natuurbeschermingswet. De Afdeling advisering van de Raad van State heeft op verzoek van de Staatssecretaris van Economische Zaken voorlichting gegeven over twee amendementen die de Tweede Kamerleden Dijkgraaf, Geurts, Graus en Lodders hebben ingediend bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Natuurbeschermingswet 1998 in verband met de programmatische aanpak stikstof. De Staatssecretaris van Economische Zaken heeft de voorlichting op 10 maart 2014 openbaar gemaakt (Kamerstukken 33 669, nr. 40).

Naar boven