30 196 Duurzame ontwikkeling en beleid

Nr. 346 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 29 juni 2015

Met deze brief informeer ik uw Kamer over stappen die zijn gezet op het gebied van energiebesparing in de industrie conform de gemaakte afspraken uit het Energieakkoord voor duurzame groei. Er is recent een akkoord bereikt met brancheorganisaties over een raamwerk voor bedrijfsspecifieke afspraken, gericht op verbetering van de energie-efficiëntie en concurrentiepositie van bedrijven die onder het Europese CO2-emissiehandelssysteem (ETS) vallen. Bedrijven kunnen zich nu melden voor het maken van bedrijfsspecifieke afspraken. Ook start dit jaar het expertisecentrum energiebesparing, dat de vraag naar energiebesparingsprojecten bij bedrijven gaat aanjagen en kennis over energiebesparing ter beschikking stelt aan bedrijven en het bevoegd gezag. Hiermee voer ik een aantal afspraken uit het Energieakkoord uit en geef ik een impuls aan het verbeteren van de energie-efficiëntie in Nederland.

Ik geef met deze brief invulling aan mijn toezegging uit Algemeen Overleg energie van 9 april jl. (Kamerstuk 30 196, nr. 315) om uw Kamer te informeren over één-op-één afspraken inzake energie-efficiëntie in de industrie.

Energie-efficiëntie in de industrie in het Energieakkoord

In het Energieakkoord zijn de volgende afspraken over energie-efficiëntie in de industrie gemaakt:

  • Er komt een additioneel maatregelenpakket voor de energie-intensieve industrie met een aanvullend potentieel van 9 Petajoule (PJ) energiebesparing in 2020. Dit pakket komt bovenop de bestaande verplichtingen in het kader van het ETS en het MEE-convenant (zie ook Kamerstuk 30 195, nr. 258) en betreft:

    • een inspanningsverplichting voor het opstellen van een raamwerk voor bedrijfsspecifieke (één-op-één) afspraken;

    • het beter benutten van bestaande financieringsinstrumenten zoals de Energie Investeringsaftrek (EIA) en de GO-faciliteit en onderzoek naar aanvullend financieringsinstrumentarium;

  • Er komt een additioneel maatregelenpakket met een aanvullend potentieel van 8 PJ energiebesparing in de niet-energie-intensieve industrie (en 28 PJ in de utiliteit) in 2020. Dit pakket komt bovenop de bestaande energiebesparingsverplichting voor maatregelen met een terugverdientijd van vijf jaar in de Wet Milieubeheer en het MJA3-convenant en betreft:

    • het vereenvoudigen en verbeteren van de handhaving van de Wet Milieubeheer;

    • het uitvoeren van een pilot voor een Energie Prestatie Keuring (EPK) met als doel continuering in 2016;

    • het inrichten van een onafhankelijk expertisecentrum energiebesparing.

Deze afspraken dragen bij aan het behalen van de energiebesparingsdoelstellingen in het Energieakkoord, te weten een besparing van het finale energieverbruik met gemiddeld 1,5% per jaar en 100 PJ aan besparing in het finale energieverbruik van Nederland per 2020. Nu het raamwerk is ondertekend door de betrokken partijen en het expertisecentrum van start gaat, zijn alle afspraken uit het Energieakkoord over energie-efficiëntie in de industrie in volle gang. Dit biedt een goed fundament om daadwerkelijk resultaten te boeken op het gebied van energie-efficiëntie.

In het vervolg van deze brief ga ik nader in op de bedrijfsspecifieke afspraken, financiering van energie-efficiëntie projecten, het expertisecentrum voor energiebesparing, de introductie van erkende maatregelenlijsten voor energiebesparing en de pilots voor de energieprestatiekeuring. De maatregelenlijsten en energieprestatiekeuring vinden plaats onder verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, die dit in overleg met de Minister van Wonen en Rijksdienst en mij uitvoert. Zie ook mijn brief aan uw Kamer van 13 november 2014 (Kamerstuk 30 196, nr.258) en de brief van de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu van 6 augustus 2014 (Kamerstuk 30 196, nr. 253).

Bedrijfsspecifieke afspraken

Zoals hierboven aangegeven is in het Energieakkoord afgesproken dat brancheorganisaties en overheid zich maximaal inspannen voor een raamwerk voor bedrijfsspecifieke (één-op-één) afspraken gericht op verbetering van de energie-efficiëntie en concurrentiepositie van de betrokken bedrijven die onder het emissiehandelssysteem vallen. In het raamwerk zijn afspraken gemaakt over de voorwaarden en reikwijdte van een bedrijfsspecifieke afspraak. Recent is het raamwerk dat ik samen met de brancheorganisaties heb opgesteld door alle betrokken partijen ondertekend (zie bijlage 1)1. Dit biedt de basis voor het maken van bedrijfsspecifieke afspraken.

Een bedrijfsspecifieke afspraak is een vrijwillige afspraak tussen een bedrijf of een groep van bedrijven die deelnemen aan de Meerjarenafspraak Energie-efficiëntie ETS-ondernemingen (MEE-convenant) en de overheid. In het MEE-convenant is afgesproken dat de deelnemende bedrijven rendabele energie-efficiëntie maatregelen nemen. De bedrijfsspecifieke afspraken gaan over energie-efficiëntie maatregelen die verder gaan dan wat is afgesproken in het MEE-convenant. Het uitgangspunt is dat de maatregelen substantiële aanvullende energie-efficiëntiewinst opleveren. De bedrijfsspecifieke afspraken richten zich op de voorlopers op het gebied van energie-efficiëntie. Een voorwaarde voor het afsluiten van een bedrijfsspecifieke afspraak is dan ook dat een bedrijf zijn afspraken in het kader van het MEE-convenant nakomt.

Bedrijfsspecifieke afspraken kunnen gaan over uiteenlopende maatregelen, zoals restwarmtebenutting, projecten waarbij apparatuur wordt vervangen door state-of-the-art energiezuinige apparatuur of innovatieve projecten waarbij een nieuwe energiebesparende technologie wordt gedemonstreerd. Het kunnen ook maatregelen betreffen die er op gericht zijn om energie-efficiëntieverbeteringen te versnellen. Uitgangspunt is dat de maatregelen aanvullende energie-efficiëntiewinst opleveren. De inzet van het bedrijf in de bedrijfsspecifieke afspraak is het nemen van maatregelen met een bepaalde hoeveelheid energie-efficiëntiewinst. De overheid kan op uiteenlopende manieren ondersteunen, zoals door het aanpassen van regelgeving, het bijeenbrengen van stakeholders, het wegnemen van financiële belemmeringen, het stimuleren van innovatie, het bieden van ondersteuning voor haalbaarheidsonderzoek of het bieden van ondersteuning bij kennisontwikkeling. Per project wordt bekeken wat een passende ondersteuning is. Zo draagt het bedrijf bij aan het behalen van de doelstelling voor energiebesparing uit het Energieakkoord en is het tegelijkertijd in staat haar concurrentiepositie te verbeteren.

Het raamwerk is een belangrijke stap om de ambities op het gebied van energiebesparing te verwezenlijken. Ik heb aangegeven dat ik op verschillende manieren bedrijven wil ondersteunen. Het is echter pas echt effectief als er bedrijfsspecifieke afspraken worden gemaakt en uitgevoerd. Het succes staat of valt met de animo van bedrijven om verdergaande energiebesparingsmaatregelen te nemen. In mijn contacten met bedrijven merk ik dat zij energie-efficiëntie ook een belangrijk onderwerp vinden dat cruciaal is voor hun toekomstige concurrentiepositie. Ik verwacht dan ook dat er veel belangstelling zal zijn voor het maken van bedrijfsspecifieke afspraken. In de toekomst zal ik aan de hand van mijn ervaringen bezien of het ook wenselijk is om bedrijfsspecifieke afspraken te maken met deelnemers aan het MJA3-convenant, dat is gericht op bedrijven die niet onder het ETS vallen.

Alle bedrijven die deelnemen aan het MEE-convenant en extra ambities hebben op het gebied van energie-efficiëntie kunnen zich bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) melden. Er wordt dan in onderling overleg bekeken wat voor afspraken er gemaakt kunnen worden op gebied van verdergaande energiebesparingsmaatregelen en het wegnemen van eventuele knelpunten. Ik voer op dit moment al met een aantal bedrijven gesprekken over het afsluiten van bedrijfsspecifieke afspraken. Dit zijn constructieve gesprekken. Ik verwacht met deze bedrijven tot concrete afspraken te kunnen komen die tot substantiële energie-efficiëntieverbetering zullen leiden. Ik heb er vertrouwen in dat meer bedrijven de handschoen op zullen pakken.

In 2016 wordt het Energieakkoord geëvalueerd. Dan zal er ook gekeken worden naar de effectiviteit van de bedrijfsspecifieke afspraken en het raamwerk.

Financiering van energie-efficiëntie projecten

In de gesprekken over het raamwerk voor bedrijfsspecifieke afspraken heb ik tevens met de sector gesproken over de mogelijkheid om energie-efficiëntie projecten te financieren. Onder andere uit de analyse van een onafhankelijk financieel expert blijkt dat veel van deze projecten in de praktijk belemmeringen ondervinden om financiering te verkrijgen. Energie-efficiëntie projecten zijn zeer verschillend van aard. Daarmee zijn ook de belemmeringen rondom financiering zeer verschillend. Energiebesparingsprojecten halen de eindstreep niet in de investeringsbeslissingen, omdat zij niet voldoen aan de «hurdle rate» die bedrijven hanteren (te lage «return on investment» / te lange terugverdientijd), dan wel omdat andere investeringen meer verdienpotentieel hebben (in euro’s, maar niet in CO2-reductie). Dit speelt met name bij projecten die afhankelijk zijn van bedrijfsfinanciering. Dit betreft doorgaans kleine en middelgrote projecten (tot circa 50 miljoen euro) die gefinancierd worden op de balans van een bedrijf. Voor projecten die zelfstandig gefinancierd kunnen worden (via projectfinanciering) is er in beginsel geen probleem om financiering aan te trekken. Daarnaast krijgen energiebesparingsprojecten in de besluitvorming binnen een bedrijf vaak minder prioriteit dan projecten die de kernactiviteiten ondersteunen. Voor projecten waarvoor in eerste instantie geen interessante business case te maken is, is er intern slechts beperkt capaciteit voor projectontwikkeling beschikbaar. Een uitbreiding van deze capaciteit zou meer inzicht geven in het daadwerkelijke potentieel van deze projecten.

Veel energiebesparingsmaatregelen zijn op zichzelf rendabel. Bedrijven hebben zich in het MEE-convenant gecommitteerd aan het nemen van maatregelen met een terugverdientijd kleiner dan of gelijk aan vijf jaar. Alleen met een gegronde reden kan een bedrijf afzien van het nemen van een besparingsmaatregel. Hier geldt het «pas toe of leg uit»-principe. Bij deze maatregelen zie ik geen rol voor de overheid om financiering te faciliteren, anders dan de bestaande Energie Investerings Aftrek (EIA), die conform de afspraken in het Energieakkoord vanaf 2014 voornamelijk is gericht op energie-efficiëntie. Ten aanzien van energiebesparende maatregelen met een terugverdientijd van meer dan vijf jaar zie ik wel grond voor een faciliterende rol van de overheid. Hierover heb ik met de brancheverenigingen twee afspraken gemaakt:

1. Aanstellen kwartiermaker voor de opzet en inrichting van een revolverend fonds

Ik zie dat er belangstelling is van financiers om in milieuvriendelijke technologie zoals energie-efficiëntieverbetering te investeren. Daarom ben ik met de brancheorganisaties in overleg over de opzet van een privaat gefinancierd revolverend fonds, eventueel met bijdragen van publieke financiers zoals de Europese Investeringsbank. Vanuit de rijksoverheid is er geen budget beschikbaar. Binnenkort stel ik in overleg met de brancheverenigingen een kwartiermaker aan om de mogelijkheden van een fonds te onderzoeken en om externe financiers aan te trekken.

2. Benutten bestaand financieringsinstrumentarium

Er zit een groot energie-efficiëntie potentieel in projecten met een langere terugverdientijd dan vijf jaar, innovatie- en demonstratie projecten en ketenprojecten. Bij dergelijke projecten is het echter minder vanzelfsprekend dat ze gefinancierd kunnen worden. Innovatieprojecten hebben bijvoorbeeld vaak te maken met grote risico’s waardoor ze minder makkelijk van de grond komen. Daarvoor bied ik onder andere de Garantieregeling Ondernemingsfinanciering (GO), de groeifaciliteit en innovatiekrediet aan. Voor specifieke innovatieve energiebesparingsprojecten kan het zijn dat de bestaande regelingen niet goed passen. In de bedrijfsspecifieke afspraken heb ik de mogelijkheid om in dit soort gevallen maatwerk te leveren. Dat geldt ook voor bijvoorbeeld ketenprojecten, zoals warmte-uitwisseling tussen bedrijven. Ervaringen met de bedrijfsspecifieke afspraken kunnen tevens uitwijzen waar bredere behoefte is aan aanvulling of aanpassing van het bestaande instrumentarium.

Expertisecentrum voor energiebesparing

In het Energieakkoord is afgesproken dat een onafhankelijk expertisecentrum voor energiebesparing wordt ingericht. In het expertisecentrum wordt samengewerkt door VNO-NCW, MKB Nederland, de ondernemersorganisatie voor technologische industrie (FME), het platform duurzame huisvesting, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Ministeries van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Infrastructuur en Milieu en van Economische Zaken. Het afgelopen jaar hebben deze partijen gesproken over de taakopvatting en organisatie van het expertisecentrum. In november 2014 hebben deze partijen de heer Pier Nabuurs aangesteld als kwartiermaker. De heer Nabuurs heeft in april een door alle partijen gedragen groeimodel (zie bijlage 2) opgeleverd en daarmee is het startschot gegeven voor de eerste fase van het expertisecentrum2. Deze zomer wordt begonnen met een aantal pilotprojecten, die eind 2016 worden afgerond.

Het expertisecentrum is gericht op twee doelen:

  • 1. Het expertisecentrum heeft als primaire taak het actief aanjagen van de vraag naar energiebesparingsmogelijkheden bij bedrijven in de industrie en vastgoed en bij overheden;

  • 2. Bestaande kennis over energie-efficiëntieverbetering wordt beter toegankelijk gemaakt voor bedrijven en overheden. Daarbij wordt actief samen gewerkt met betrokken partijen zoals brancheorganisaties, regionale uitvoeringsdiensten en bestaande kennisleveranciers. De kennisopgave voor het expertisecentrum staat nadrukkelijk in dienst van het stimuleren van de vraag naar energie-efficiënte technologie. Het betreft informatie over besparingstechnieken, «tools» zoals energiescans, financieringsmogelijkheden, wettelijke vereisten en over succesfactoren en goede praktijkvoorbeelden.

Het expertisecentrum richt zich daarmee op de doelgroepen die de grootste behoefte hebben aan ondersteuning bij de interne kennisopbouw en gaat deze doelgroepen ook actief benaderen.

Binnenkort start het expertisecentrum met drie pilotprojecten. In de pilotprojecten doen partijen ervaring op met verschillende werkwijzen die – als ze succesvol zijn – vervolgens gekopieerd en verder opgeschaald kunnen worden. Ieder pilotproject behandelt een concrete vraag vanuit het bedrijfsleven of de regionale uitvoeringsdiensten. Met betrekking tot deze vraag wordt kennis verzameld, gebundeld en verspreid. Bij de pilots worden verschillende instanties betrokken die reeds kennis inbrengen op het betreffende onderwerp. Branche- en koepelorganisaties hebben een belangrijke functie bij de verspreiding van deze kennis.

Ik ben met verschillende partijen in gesprek over meer pilotprojecten die vanaf deze zomer door het expertisecentrum kunnen worden opgepakt. Daarbij krijg ik veel enthousiaste reacties en goede ideeën uit het veld. De pilots richten zich op concrete onderwerpen waarbij kennisuitwisseling een rol kan spelen. Onder andere partijen als FME, het platform Duurzame Huisvesting, Dutch Green Building Council (DGBC), LTO Nederland en de gemeente Den Haag voeren hierbij de regie. Onderwerpen betreffen bijvoorbeeld het verhogen van energie-efficiëntie door het gebruik van de erkende maatregelenlijsten, het aanjagen van de vraag naar specifieke energiebesparende technieken bij bedrijven en het toegankelijk maken van beschikbare kennis van energiebesparing in de gebouwde omgeving.

Pilotprojecten worden gekozen op basis van een aantal criteria, waaronder de bijdrage aan energie-efficiëntie, opschaalbaarheid naar andere sectoren en regio’s, de bereidheid van de betrokken partijen om mee te financieren en betrokkenheid van bedrijfsleven en bevoegd gezag. Uitgangspunt is aan te sluiten bij initiatieven uit het veld. Daarom zal de rijksoverheid maximaal de helft van de kosten van het centrum voor zijn rekening nemen. De andere betrokken partijen dragen de overige middelen bij.

Na deze eerste fase zal worden bepaald of en zo ja hoe het expertisecentrum verder wordt ingericht, naar de behoeftes van de markt en de regionale uitvoeringsdiensten. De evaluatie van het expertisecentrum in 2016 zal daarbij een belangrijke rol spelen. Het expertisecentrum wordt gezamenlijk gefinancierd door bedrijfsleven, provincies, gemeenten en rijksoverheid.

Vereenvoudigen van de handhaving van de wet milieubeheer

In augustus 2014 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu uw Kamer geïnformeerd over de introductie van de erkende maatregelenaanpak voor energiebesparing (Kamerstuk 30 196, nr. 253). In het Energieakkoord is afgesproken dat er «erkende maatregelenlijsten» worden verankerd in de regelgeving. Deze lijsten bevatten energiebesparende maatregelen waarvan de investering zich binnen vijf jaar terugverdient. De lijsten zijn bedoeld om bedrijven een hulpmiddel aan te reiken. Een ondernemer kan ervoor kiezen om met de toepassing van de lijst te voldoen aan de besparingsverplichting. Een ondernemer weet dan waar hij aan toe is: als hij de maatregelen op de lijst treft, weet hij zeker dat hij voldoet aan de verplichting. Hiermee wordt naleving en toezicht duidelijker en eenvoudiger.

Inmiddels zijn voor zeven sectoren maatregelenlijsten opgesteld: de metaalsector, de autoschadeherstelbranche, de rubber- en kunststofindustrie, datacenters, zorginstellingen, scholen en kantoren. Momenteel wordt gewerkt aan de afronding van nieuwe lijsten voor de automotivebranche, de detailhandel, de agrarische sector, de horeca, de sport- en recreatiesector en de voedingsmiddelenindustrie. De opstelling van de lijsten is in belangrijke mate werk van de sectoren zelf. Zo ontstaan lijsten «voor en door» de sectoren. Lijsten die passen bij de omstandigheden in de sectoren en waarvan de maatregelen zich ook daadwerkelijk snel terugverdienen.

Met het lokale bevoegd gezag is de afspraak, dat het meer prioriteit aan energiebesparing gaat geven, inmiddels geconcretiseerd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft samen met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) afspraken gemaakt met lokale overheden over de aanpak van energiebesparing bij bedrijven en instellingen (zowel industrie als vastgoed).

Pilot voor een Energie Prestatie Keuring

Onderdeel van het Energieakkoord is een pilot rond de Energie Prestatie Keuring (EPK). De EPK is een nog te ontwikkelen product dat als doel heeft om bedrijven te stimuleren energiebesparende maatregelen te nemen en deze besparingsaanpak te keuren. De toetsende rol van het bevoegd gezag komt met de EPK meer bij de markt te liggen. Om te onderzoeken in welke vorm een EPK zou kunnen werken, is in het Energieakkoord afgesproken dat er een EPK-pilot uitgevoerd zal worden. In het voorjaar van 2014 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu samen met mij gekozen voor een Green Deal procedure waarbij aan de marktpartijen gevraagd is om met ideeën te komen om de EPK in te vullen. Er zijn ongeveer 45 ideeën ingediend. Ongeveer de helft van de ideeën was geschikt om verder uitgewerkt te worden. Met deze partijen zijn de EPK-ideeën uitgewerkt. Het resultaat van deze dialoogfase is dat er in december 2014 negen kwalitatief hoogstaande pilot projecten gestart zijn. Deze negen projecten hebben een dusdanig gevarieerde aanpak en doelgroep dat de eindresultaten voldoende zijn om de EPK-aanpak te kunnen evalueren. In april 2015 is een Green Deal met de projectuitvoerders ondertekend. Eind juni 2015 leveren de pilot projecten hun eindverslag in en in oktober 2015 zal het evaluatierapport van de EPK pilot worden aangeboden aan de voorzitter van de borgingscommissie van het Energieakkoord.

Tot slot

Met het raamwerk voor bedrijfsspecifieke afspraken en de start van het expertisecentrum zijn belangrijke stappen gezet om energie-efficiëntie in de industrie te verbeteren en de concurrentiepositie van het bedrijfsleven te versterken. In combinatie met de andere acties die zijn ingezet, ligt er een compleet beleidspakket voor energie-efficiëntie in de industrie. De komende tijd ga ik in overleg met bedrijven om bedrijfsspecifieke afspraken te maken en gaat het expertisecentrum aan de slag om verdere energiebesparing aan te jagen en informatie met betrekking tot energiebesparing beter te ontsluiten. Om hiermee resultaten te boeken is de inzet van het bedrijfsleven en het bevoegd gezag onontbeerlijk. Ik heb er alle vertrouwen in dat zij vol enthousiasme aan de slag gaan en zo stappen kunnen zetten naar een efficiëntere en sterkere industrie.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp


X Noot
1

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

X Noot
2

Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl

Naar boven