33 910 Wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (Wet opheffing bedrijfslichamen)

Nr. 20 BRIEF VAN DE MINISTER VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 22 september 2014

Tijdens de plenaire behandeling van het wetsvoorstel Wijziging van de Wet op de bedrijfsorganisatie en andere wetten in verband met de opheffing van de bedrijfslichamen (Wet opheffing bedrijfslichamen) in de Tweede Kamer op 3 september jl. heb ik toegezegd uw Kamer de ontwerpregeling voor de erkenning en het verbindend verklaren van voorschriften van producenten- en brancheorganisaties in de landbouwsector toe te sturen. Hierbij bied ik u, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, de ontwerpregeling (Regeling producenten- en brancheorganisaties) aan.

In de ontwerpregeling is het kader vastgelegd zoals ik dat heb toegelicht in de brief van 28 mei jl. (Kamerstuk 21 501-32, nr. 788). De regeling stelt geen aanvullende erkenningseisen en bevat de afwegingscriteria voor de beoordeling van verzoeken om verbindend verklaringen.

Ik ben voornemens om de regeling binnen twee weken na verzending van deze brief in de Staatscourant te publiceren en in werking te laten treden. Een spoedige inwerkingtreding is ook wenselijk om uitvoering te kunnen geven aan de motie van de leden Geurts en Dijkgraaf, die de Kamer op 9 september jl. heeft aangenomen en waarin het kabinet wordt verzocht om voor 1 januari 2015 producenten- en brancheorganisaties die een erkenningsaanvraag hebben ingediend erkend te hebben (Kamerstuk 33 910, nr. 14).

Zoals ik tijdens de plenaire behandeling heb aangegeven, wil ik mijn best doen om op erkenningsaanvragen en eventuele verzoeken tot verbindend verklaring – die tijdig zijn ingediend – op een verantwoorde manier voor 1 januari 2015 te besluiten. Zoals aangegeven tijdens de plenaire behandeling zal ik tevens, in het geval een verzoek tot verbindend verklaring bij mij is ingediend, uw Kamer informeren over het voorgenomen besluit op dat verzoek.

De Minister van Economische Zaken, H.G.J. Kamp

Naar boven