Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 12 mei 2015
Hierbij informeer ik u, mede namens de Staatssecretaris van Economische Zaken, over
de vaststelling van het instemmingsbesluit met het winningsplan Havenmond van Frisia
Zout B.V. (hierna: Frisia) voor zoutwinning onder de Waddenzee vanaf het bedrijfsterrein
van Frisia te Harlingen en over de vaststelling van de Beslissing op Bezwaar inzake
de verleende vergunning op basis van de Natuurbeschermingswet 1998 (hierna: NB-wet)
voor het winnen van zout onder de Waddenzee.
Op 2 september 2014 heeft de Staatssecretaris van Economische Zaken aan Frisia vergunning
verleend op grond van de NB-wet voor het winnen van zout onder de Waddenzee (kenmerk:
DGNR-RRE/14040193). Hiertegen zijn twee bezwaren ingediend. Deze hadden onder andere
betrekking op de looptijd van de vergunning, bodemdaling met veronderstelde negatieve
effecten op bodemleven en beschermde vogelsoorten, lozingen van koel- en afvalwater,
zandsuppleties, het monitoringsprogramma en zorgen over cumulatieve effecten van delfstofwinning
in het Waddengebied. De ingediende bezwaren zijn beide ongegrond verklaard, met uitzondering
van het aspect dat ziet op de looptijd van de vergunning. De NB-wetvergunning is op
dit punt aangepast.
Ten aanzien van de monitoring heeft uw Kamer op 16 december 2014 twee moties aangenomen,
beide van de leden Dik-Faber (CU) en Jacobi (PvdA).1 Beide moties verzoeken de Staatssecretaris van Economische Zaken om voor de zoutwinning
een vergelijkbare monitoring voor te schrijven als bij de gaswinning, zodat het «Hand
aan de Kraan»-principe kan worden toegepast. De Staatssecretaris komt in haar Beslissing
op Bezwaar tot de conclusie dat de monitoring reeds aan deze eisen voldoet en beschouwt
daarmee de beide moties als uitgevoerd.
Verder heb ik het instemmingsbesluit met het winningsplan Havenmond van Frisia voor
het winnen van zout onder de Waddenzee vastgesteld. Het ontwerpinstemmingsbesluit
is, zoals gemeld aan uw Kamer bij brief van 7 oktober 2013 (Kamerstuk 32 849, nr. 19), medio oktober 2013 ter inzage gelegd. Hierop zijn drie zienswijzen ingediend. De
zienswijzen hadden onder andere betrekking op mogelijke effecten op de natuur, het
«Hand aan de Kraan»-principe en het na-ijleffect, risico’s in de uitvoering, meten
en monitoren en mogelijke schade door bodemdaling. De zienswijzen zijn geadresseerd
in de bij het instemmingsbesluit behorende Nota van Antwoord. De zienswijzen hebben
niet geleid tot aanpassing van het ontwerpbesluit, met uitzondering van het jaartal
tot wanneer de instemming wordt verleend (in lijn met de zienswijze vastgesteld op
2033).
Ik heb de vaststelling van het instemmingsbesluit aangehouden tot het moment van vaststelling
van de Beslissing op Bezwaar in het NB-wettraject. Dit vanwege de inhoudelijke samenhang
tussen beide besluiten en om te bewerkstelligen dat de beroepstermijnen voor het NB-wet
en het Mijnbouwwettraject samenvallen.
Beide besluiten zullen binnenkort worden gepubliceerd. Tegen de beslissing op bezwaar
kan door bezwaarmakers, binnen zes weken na publicatie, beroep worden ingesteld bij
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Eenzelfde vervolgtraject geldt
ook voor belanghebbenden ten aanzien van het instemmingsbesluit met het winningsplan.
De Minister van Economische Zaken,
H.G.J. Kamp