21 501-08 Milieuraad

Nr. 489 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 15 november 2013

In mijn brief van 3 juli 2013 heb ik u geïnformeerd over de voorbereiding van de nieuwe structuurfondsperiode 2014–2020 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 472). Daarin heb ik toegezegd u in het najaar in te lichten over de inhoud van de EFRO-programma’s en de financiële uitwerking van EFRO 2014–2020. Met deze brief informeer ik u over de gemaakte keuzes. De volgende onderwerpen komen aan bod:

  • Verdeelsleutel EU-budget;

  • Rijkscofinanciering;

  • Operationele Programma’s EFRO 2014–2020;

  • Partnerschapsovereenkomst

Over deze onderwerpen heb ik op 16 oktober jl. met bestuurlijke vertegenwoordigers van de vier landsdelen, IPO, VNG en G32 gesproken.

Verdeelsleutel EU-budget

Nederland ontvangt voor de periode 2014–2020 een bijdrage van de EU uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO). Het definitieve bedrag voor Nederland is nog niet bekend, maar zal direct na de vaststelling van het Meerjarig Financieel Kader aan uw Kamer kenbaar worden gemaakt. In mijn brief van 11 juni 2013 over de voortgang van de onderhandelingen betreffende het Cohesiebeleid 2014–2020 heb ik een voorlopige inschatting gegeven van de EFRO-ontvangsten voor Nederland (Kamerstuk 21 501-08, nr. 470).

Met deze brief informeer ik u over de verdeling van middelen over de vier landsdelige programma’s. De verdeling van middelen over de programma’s voor grensoverschrijdende samenwerking (Interreg) is nog afhankelijk van lopende onderhandelingen over uitbreidingen van de programmagebieden. U wordt hierover later dit jaar geïnformeerd.

Het totaal aan EFRO-middelen voor de landsdelige programma’s zal voor Nederland naar schatting fors lager uitvallen dan in de huidige periode. Voor de verdeling van middelen reikt de Commissie objectieve criteria aan (zie Kamerstuk 21 501-08, nr. 478), maar de Europese Commissie biedt ook ruimte aan de lidstaat om bij de verdeling van middelen te differentiëren naar regio vanwege de specifieke behoeften en/of uitdagingen. Van deze mogelijkheid maak ik gebruik. Gelet op de forse teruggang kies ik ervoor Noord niet zwaarder in te laten leveren dan de andere landsdelen. Ik hanteer derhalve de gemiddelde EFRO-middelentoekenning over 2007–2013 als verdeelsleutel voor 2014–2020. Dat resulteert in de volgende verdeling: Noord: 20,41%, Oost: 19,77%, Zuid: 22,40% en West: 37,42% van de nationale EFRO-middelen.

Rijkscofinanciering

Het kabinet stelt voor de nieuwe structuurfondsperiode in totaal 91 miljoen euro aan Rijkscofinanciering beschikbaar voor de vier landsdelige EFRO-programma’s. Ik verdeel deze middelen naar rato van de Europese middelen. Daarbij is mijn uitgangspunt dat Rijkscofinanciering wordt ingezet voor regionale sterktes en activiteiten die bijdragen aan het bereiken van nationale beleidsdoelen op het gebied van innovatie en energie. Het Rijk zal de komende periode betrokken blijven bij de selectie van projecten met Rijkscofinanciering. Ik heb met de bestuurders van decentrale overheden afgesproken hiervoor een adequaat model uit te werken.

Operationele Programma’s EFRO 2014–2020

Met bestuurders van de landsdelen Noord, Oost, Zuid en West heb ik afgesproken dat er eind november 2013 nieuwe en volledige versies van de landsdelige Operationele Programma’s (OP’s) worden aangeleverd. Hoewel focus is aangebracht binnen de thema's innovatie en koolstofarme economie, is op onderdelen nog verdere detaillering en uitwerking noodzakelijk. De eerstvolgende stap is het laten uitvoeren van de ex ante evaluatie per programma door een onafhankelijke partij. Deze verplichting vloeit voort uit de (concept) Europese regelgeving. In de ex ante evaluatie worden de OP's getoetst op een logische opbouw en onderbouwing van de gekozen thema's en doelen. Onderdeel hiervan vormt de aansluiting van EFRO op lopend nationaal en regionaal beleid. De Europese Commissie zal de programma's toetsen op deze beleidscontext. Dit betekent dat in de OP’s duidelijk moet worden aangegeven welke rol EFRO vervult in relatie tot regionale en nationale instrumenten ter stimulering van innovatie en koolstofarme economie. Ik heb in dit verband onder meer gewezen op het belang van aansluiting op het recent gesloten Energieakkoord en samenhang in het innovatie-instrumentarium van Rijk en regio voor het mkb.

Het accent voor de structuurfondsen zal in de periode 2014–2020, nog meer dan in de huidige periode, op meetbare resultaten liggen. Als de gestelde doelen niet worden gehaald kan voor een programma een financiële maatregel volgen van de Europese Commissie. Daarom is het belangrijk om in de OP’s indicatoren op te nemen die zowel ambitieus als realistisch zijn. Deze worden de komende weken verder uitgewerkt. Ook de communicatie over projecten en resultaten is voor de Europese Commissie een belangrijk uitgangspunt. Informatie over projecten en resultaten in de huidige periode is te vinden op de websites van de beheersautoriteiten (www.kansenvoorwest.nl ; www.snn.eu ; www.op-zuid.nl ; www.go-oostnederland.eu ). Hier zijn ook de jaarverslagen te vinden waarin aan de Europese Commissie gerapporteerd wordt over de inhoudelijke en financiële voortgang van de Operationele Programma’s.

Partnerschapsovereenkomst

Uitgangspunt voor het Cohesiebeleid 2014–2020 is dat sterker wordt bijgedragen aan de Europa2020-strategie en andere uitdagingen van de Europese Unie. Eén van de instrumenten hiervoor is de Partnerschapsovereenkomst. In dit strategische document wordt ingegaan op de punten waarop Nederland zich verder moet ontwikkelen in het licht van de Europa2020 strategie en de bijdrage die de Europese Structuur- en Investeringsfondsen 2014–2020 (ESI-fondsen) hieraan gaan leveren. Tevens wordt ingegaan op samenwerking en synergie tussen de fondsen, relevant Europees en nationaal beleid alsmede aspecten betreffende de uitvoering van de Operationele Programma’s.

Het gaat in Nederland om de volgende fondsen: Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), Europees Sociaal Fonds (ESF), Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) en Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (EFMZV). Bij het opstellen van de Partnerschapsovereenkomst zijn partners van de fondsen betrokken geweest en is aan een brede kring van belanghebbenden de mogelijkheid geboden te reageren op een concept versie via de website www.structuurfondsen.nl .

Voor Nederland liggen er uitdagingen op het gebied van duurzame economische groei, de uitgaven voor ontwikkeling en onderzoek, benutting van het onbenut arbeidspotentieel in verband met de vergrijzing en het streven naar sociale inclusie. De ESI-fondsen dragen hieraan bij door de komende periode in te zetten op de volgende financieringsprioriteiten:

  • innovatieve bedrijfsomgeving via het vergroten van de concurrentiekracht van kleine en middelgrote ondernemingen;

  • een milieuvriendelijke en hulpbronefficiënte economie;

  • verhoging van de arbeidsparticipatie.

Deze financieringsprioriteiten zijn uitgewerkt in de Operationele Programma’s per fonds. Over de inhoud en voortgang per fonds bent u afzonderlijk geïnformeerd (Kamerstuk 21 501-08, nr. 461 en nr. 472 (EFRO), Kamerstuk 26 642, nr. 124 (ESF), Kamerstuk 28 625, nr. 165 (ELFPO), Kamerstukken 22 112, nr. 1320 en 21 501-32, nr. 653 en nr. 725 (EFMZV)).

De Partnerschapsovereenkomst moet door de Europese Commissie zijn goedgekeurd voordat de Operationele Programma’s van de ESI-fondsen kunnen worden goedgekeurd. Ik streef er daarom naar om de Partnerschapsovereenkomst zo spoedig mogelijk na de inwerkingtreding van de Algemene Verordening bij de Europese Commissie in te dienen. Dit om ervoor te zorgen dat vervolgens ook de Operationele Programma’s ingediend kunnen worden en, na goedkeuring, zo snel mogelijk van start kunnen gaan.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven