21 501-08 Milieuraad

Nr. 507 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 9 april 2014

Hierbij bied ik u de Geannoteerde Agenda van de informele bijeenkomst voor Ministers verantwoordelijk voor cohesiebeleid aan. De bijeenkomst vindt 25 april a.s. plaats in Athene en wordt georganiseerd door het Griekse voorzitterschap. Er vindt tijdens deze informele bijeenkomst geen besluitvorming plaats.

Tevens ga ik in op de voortgang van implementatie van de nieuwe programmaperiode 2014–2020, in het bijzonder op het proces rondom het opstellen van de partnerschapsovereenkomst en de Operationele Programma’s (OP’s) voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Tot slot zal ik ingaan op de recente ontwikkelingen voor de huidige periode 2007–2013.

Geannoteerde agenda Informele Ministeriële Bijeenkomst Cohesiebeleid 25 april 2014

Op de agenda van de informele bijeenkomst staan vooralsnog twee onderwerpen, te weten mkb-ondersteuning in de nieuwe programmaperiode, en de status van de informele ministeriële bijeenkomst voor het cohesiebeleid.

Mkb-ondersteuning met cohesiebeleid

Ten aanzien van het onderwerp mkb heeft het Griekse voorzitterschap aangegeven met de lidstaten van gedachten te willen wisselen over de wijze waarop in de nieuwe programmaperiode het mkb wordt ondersteund. Het kabinet erkent het belang van het mkb voor innovatie en economische groei en de problematiek die de financiering van het mkb met zich meebrengt. Hierover heeft de Minister van Economische Zaken u op 17 maart jl. geïnformeerd (Kamerstuk 31 311, nr. 104).

Bij de Nederlandse inbreng voor deze ministeriële bijeenkomst leg ik de nadruk op EFRO (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling) en ELFPO (Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling), omdat het EMFZV (Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij) nog in ontwikkeling is. Het ESF (Europees Sociaal Fonds) heeft, gezien haar aard, een andere insteek en gaat hooguit indirect het mkb stimuleren.

EFRO

Over de algemene inzet van het EFRO bent u reeds geïnformeerd (o.a. Kamerstuk 21 501-08, nrs. 472 en 489). Zoals daarin aangegeven schrijven de regio’s zelf de Operationele Programma’s (OP’s). Dit in overleg met het Ministerie van Economische Zaken, alsmede het bedrijfsleven en de kennisinstellingen. In voornoemde Kamerstukken is aangegeven dat de EFRO-middelen hoofdzakelijk wordt ingezet op innovatie en koolstofarme economie. Voor het thema innovatie is ruwweg 70% van de € 507 mln gereserveerd. Dit bedrag wordt nog minimaal verdubbeld door middel van cofinanciering door onder andere het Rijk en medeoverheden. Zoals eerder aangegeven is het mkb binnen het thema innovatie de centrale doelgroep. Binnen de prioriteit innovatie ligt de nadruk in de OP’s op kennisontwikkeling binnen het mkb en op valorisatie van kennis.

Met kennisontwikkeling wordt hier bedoeld de mogelijkheid waarop mkb-ers (innovatieve) kennis aan zich kunnen binden of toegang tot kennis hebben. Wanneer ondernemingen meer toegang hebben tot kennis, kunnen zij deze omzetten in nieuwe ideeën of concepten. Dit moet uiteindelijk leiden tot meer nieuwe producten. Ook wordt ingezet op het ondersteunen van ondernemers om bijvoorbeeld businesscases te verbeteren, met als doel meer privaat kapitaal aan te trekken.

Een ander speerpunt van de programma’s is, zoals aangegeven, valorisatie. Veel goede ideeën of innovaties resulteren uiteindelijk niet in een product (of dienst) dat op de markt komt. Een van de oorzaken die de regio’s in hun strategie- en planvorming hebben geconstateerd, is projecten in de zogenoemde «Valley of Death». In dit deel van de levenscyclus van een onderneming wordt een idee of prototype op een grotere schaal in de markt gezet. Mkb-ers ontberen echter vaak voldoende risicokapitaal, waardoor marktintroductie uitblijft. Dit type projecten bevat een relatief grote afstand tot de markt, met een hoge mate van onzekerheid voor de slagingskans van de projecten. Tegelijkertijd hebben deze projecten wel grote potentie. Daarom zullen voor deze projecten in belangrijke mate subsidie-instrumenten worden ingezet. Welke vorm deze instrumenten precies krijgen, wordt momenteel nog uitgezocht. Hierbij kan gedacht worden aan bijvoorbeeld voucherregelingen en/of R&D-samenwerkingsprojecten.

In het proces over de vormgeving van de subsidie-instrumenten vindt overleg plaats tussen regionale overheden en de nationale overheid naar mogelijke afstemming van innovatie-instrumenten. Daarbij wordt in het belang van het mkb geanalyseerd op welke wijze het totale mkb-stimuleringsinstrumentarium toegankelijk, transparant en efficiënt kan worden georganiseerd over de schaalniveaus van regio en rijk heen. Uitgangspunt hierbij is synergie en complementariteit. Afstemming van het EFRO-instrumentarium met bestaande regelingen, zoals de MKB-Innovatiestimuleringsregeling Topsectoren (MIT), vindt hierbij plaats. De inzet van EFRO is tevens complementair aan de inzet van de Vroege Fase Financiering, die medio 2014 van start zal gaan. Deze regeling is gericht op onder andere start-ups (Kamerstuk 31 311, nr. 104).

Bij enkele landsdelen leven ook plannen om naast de subsidie-instrumenten ook gebruik te maken van financiële instrumenten. Daarbij kan gedacht worden aan leningen of garanties. Op deze manier is het mogelijk om bijvoorbeeld dezelfde middelen opnieuw in te zetten tijdens de programmaperiode (o.a. revolverende fondsen). Financiële instrumenten brengen evenwel striktere vormen van toezicht met zich mee. De analyse van deze (en andere) voor- en nadelen wordt meegenomen in het kapitaalmarktonderzoek. Uit dit onderzoek moet tevens blijken waar de markt onvoldoende werkt en welk type financieel instrument – gezien de doelen van het programma – hier het beste op aansluit. Dit onderzoek is voorzien voor de tweede helft van 2014.

ELFPO

Zoals ik in mijn brief van 6 december 2013 over de implementatie van het nieuwe GLB (Kamerstuk 28 625, nr. 168) heb uiteengezet, bevat het plattelandsontwikkelingsprogramma (POP3) een pakket van innovatie- en concurrentiekrachtmaatregelen. Vanuit het ELFPO is hiervoor meer dan € 10 mln gereserveerd voor Nederland. Dit bedrag wordt voor meer dan € 10 mln gecofinancierd door Rijk en provincies. De middelen kunnen ten goede komen aan micro-, kleine en middelgrote ondernemingen die actief zijn in plattelandsgebieden c.q. kleine en middelgrote landbouwbedrijven die actief zijn in de primaire productie van landbouwproducten.

Status informele ministeriële bijeenkomst cohesiebeleid

Het Griekse voorzitterschap is tevens voornemens te spreken over de status van toekomstige ministeriële bijeenkomsten over het cohesiebeleid. Het Griekse voorzitterschap is van mening dat door een verscherpte focus op doelen en resultaten in de nieuwe programmeringsperiode, meer discussie over het cohesiebeleid op politiek niveau wenselijk is.

Het kabinet is voorstander van een politieke dialoog over de doelen en resultaten van het cohesiebeleid. Dit gebeurt periodiek in de Raad Algemene Zaken en de informele Raden over het cohesiebeleid. Nieuw is een strategische politieke discussie in de Raad over het EU-cohesiebeleid. Deze is voorzien in 2017 en 2019, op basis van een strategisch verslag van de Europese Commissie (EC). Daarnaast zal vanaf 2018 in het jaarlijkse algemene voortgangsverslag van de EC, dat wordt ingebracht in de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad, een apart hoofdstuk worden opgenomen. Hierin zal de bijdrage van de Europese Structuur- en Investeringsfondsen aan de doelen van de Europa 2020-strategie worden beschreven.

Het kabinet staat terughoudend tegenover de uitbreiding van institutionele structuren en is op basis van de reeds bestaande structuren dan ook geen voorstander van het verder uitbreiden of formaliseren van de ministeriële bijeenkomsten over het cohesiebeleid.

Implementatie EFRO voor periode 2014–2020

Namens de landsdelen heb ik onlangs de vier landsdelige EFRO-programma’s 2014–2020 ingediend bij de Europese Commissie. Dit geldt tevens voor de Partnerschapsovereenkomst: het overkoepelende document voor de Europese Structuur- en Investeringsfondsen (Kamerstuk 21 501-08, nr. 493). Voor de goedkeuringsprocedure door de Europese Commissie staat een termijn van maximaal zes maanden. Over het verloop van deze procedure zal ik uw Kamer rond de zomer informeren. Ik verwacht dat de programma’s na de zomer kunnen starten met de uitvoering gericht op het stimuleren van innovatie en duurzame energie. De bijbehorende uitvoeringsstructuur, die de doelmatigheid van het subsidieproces en de rechtmatigheid van de uitgaven moet borgen, zal dan gereed zijn. Bij het inrichten van de uitvoeringsstructuur worden ervaringen uit de huidige periode meegenomen. De afspraken over de uitvoeringsstructuur 2014–2020 worden thans geoperationaliseerd (Kamerstuk 21 501-08, nr. 461). Het gaat onder andere om het ontwikkelen van één ICT-systeem en een uniform systeem voor de beoordeling van de kwaliteit van ingediende projecten.

Naast de landsdelige programma’s zijn programma’s voor Europese Territoriale Samenwerking in voorbereiding (Kamerstuk 21 501-08, nr. 497). Onderdeel hiervan vormen vier grensoverschrijdende programma’s waarin Nederland participeert (Interreg A). Deze programma’s richten zich primair op innovatie en mkb en daarnaast op grensoverschrijdende samenwerking op andere terreinen, zoals duurzame energie, arbeidsmarkt, natuur, milieu, klimaatverandering en duurzaam gebruik van grondstoffen. Momenteel vinden de onderhandelingen met de buurlanden plaats over de gezamenlijke uitvoering. Het Ministerie van Economische Zaken en betrokken provincies trekken hierin gezamenlijk op. Tussen de partijen is afgesproken om in te blijven zetten op een goede uitvoering, toegankelijkheid voor het mkb, betrokkenheid van experts vanuit bedrijfsleven en kennisinstellingen en verlagen van administratieve lasten. Na afronding van het goedkeuringstraject van de Europese Commissie gaan de loketten naar verwachting eind 2014 open voor projecten.

Ontwikkeling EFRO periode 2007–2013

In mei 2014 zal de Minister van Financiën uw Kamer informeren over de «Nationale Verklaring 2014: het financieel beheer van de Europese fondsen». Het maximaal toegestane foutpercentage bij de besteding van middelen uit de Europese fondsen ligt op 2%. Bij de controle door de Audit Autoriteit is voor EFRO in 2012 een landelijk foutpercentage geconstateerd van circa 4%. De overschrijding is het gevolg van het foutpercentage bij de managementautoriteit van West-Nederland (MA West). Daarnaast is mij kenbaar gemaakt dat zich mogelijk onregelmatigheden bij een project bij MA West hebben voorgedaan, waarvan de Europese Commissie op de hoogte is gesteld. MA West neemt inmiddels verbetermaatregelen. Verwacht wordt dat de Europese Commissie nadere inlichtingen zal inwinnen bij betrokken partijen om tot een oordeel te komen. Tevens is op basis van een anonieme klacht bij OLAF door de Europese Commissie een onderzoek ingesteld bij een projectbegunstigde bij MA Noord.

De Staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven