21 501-08 Milieuraad

Nr. 461 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN ECONOMISCHE ZAKEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 16 mei 2013

Met deze brief informeer ik u over de voorbereiding in Nederland voor het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling voor de programmaperiode 2014–2020 en de overeenstemming die ik met bestuurders van decentrale overheden heb bereikt over decentrale uitvoering. Dit is toegezegd bij het Algemeen Overleg over Cohesiebeleid van 16 november 2011 (Kamerstuk 21 501-08, nr. 396).

De Europese Structuurfondsen hebben tot doel de economische concurrentiekracht, werkgelegenheid en cohesie van en tussen Europese regio’s te versterken. Voor Nederland zijn twee fondsen relevant: het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling (EFRO), waarvoor de staatssecretaris van Economische Zaken verantwoordelijk is, en het Europees Sociaal Fonds (ESF). Over ESF in de nieuwe periode wordt u door de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in een separate brief geïnformeerd.

Het programma voor Europese territoriale samenwerking (Interreg) is onderdeel van het Europees Fonds Regionale Ontwikkeling, maar volgt een ander traject in samenspraak met de Euregio’s. Over de uitwerking van de Interreg programma’s waarbij Nederland betrokken is, zal ik u later dit jaar informeren.

Over de budgettaire aspecten van Cohesiebeleid 2014–2020 wordt u geïnformeerd door de minister van Buitenlandse Zaken in het kader van het Meerjarig Financieel Kader 2014–2020 (MFK).

Inleiding

In de brief van 24 oktober 2012 over Cohesiebeleid (Kamerstuk 21 501-08, nr. 441) bent u geïnformeerd over de volgende onderwerpen:

  • structuurfondsen in de huidige periode (2007–2013);

  • veranderingen voor de nieuwe periode (2014–2020);

  • voortgang van de Europese onderhandelingen over het Cohesiebeleid 2014–2020.

In de brief werd ook aangegeven dat overheden, bedrijven, kennisinstellingen en andere belanghebbenden gezamenlijk in kaart brengen hoe EFRO in de nieuwe periode ingezet kan worden. Deze voorbereiding in Nederland vindt plaats onder voorbehoud van afronding van de onderhandelingen tussen Raad en Europees Parlement over de structuurfondsverordeningen en het MFK 2014–2020.

Bij de voorbereiding in Nederland op de nieuwe periode wordt ook gekeken naar een passende uitvoeringsstructuur (Kamerstuk 21 501-08, nr. 423). De uitvoeringsstructuur moet de doelmatigheid van het subsidieproces en rechtmatigheid van de uitgaven borgen.

Op 21 maart 2013 heb ik met bestuurders van decentrale overheden over de voorbereiding op de periode 2014–2020 voor EFRO gesproken. Dit heeft, binnen de Europese kaders, geresulteerd in de volgende afspraken over beleidsprioriteiten en de uitvoeringsstructuur.

Beleidsprioriteiten

Uitgangspunt voor EFRO is dat wordt bijgedragen aan de nationale doelen in het kader van de Europa2020 strategie. Hiertoe behoren ook de relevante landenspecifieke aanbevelingen en de relevante hervormingen beschreven in het Nationaal Hervormingsprogramma. In dit verband zijn belangrijke uitdagingen voor Nederland het verhogen van de investeringen in innovatie, onderzoek en ontwikkeling en het verhogen van het aandeel duurzame energie. Om de nationale doelen in het kader van de Europa2020 strategie te operationaliseren heeft de Commissie in de verordeningen voor Cohesiebeleid een keuzemenu van elf thematische doelen en een aantal verplichte percentages voorgesteld. Deze thematische benadering en verplicht gebruik van fondsen voor bepaalde doeleinden is door de Raad Algemene Zaken in een gedeeltelijke algemene oriëntatie onderschreven. Op grond daarvan is vastgelegd dat Nederland, net als andere ontwikkelde lidstaten, EFRO middelen voor 80% inzet op één of meerdere van de volgende doelen: innovatie, midden- en kleinbedrijf en koolstofarme economie. Minimaal 20% moet worden ingezet op koolstofarme economie.

Op basis van deze EU-kaders heb ik met de landsdelen afgesproken dat gezamenlijke hoofddoelen van Rijk en regio voor EFRO in 2014–2020 innovatie en koolstofarme economie zijn. Bij koolstofarme economie gaat het om het verhogen van het aandeel duurzame energie en energie-efficiëntie en innovatie op deze terreinen. Voor zowel het hoofddoel innovatie als koolstofarme economie geldt dat het MKB een belangrijke doelgroep is. Tevens is, voortvloeiend uit de Europese regelgeving, afgesproken om minimaal 5% van de EFRO middelen te besteden aan integrale duurzame stedelijke ontwikkeling.

Eerder werd tussen Rijk en decentrale overheden overeengekomen dat het voortouw voor het opstellen van de zogenaamde Operationele Programma’s voor EFRO bij de landsdelen Noord, Oost, Zuid en West ligt en dat de programma’s zich richten op de bijdrage van de regio aan de topsectoren. Ook in de huidige periode wordt er gewerkt met Operationele Programma’s per landsdeel. Het bedrijfsleven (waaronder topteams), kennisinstellingen, maatschappelijke organisaties, steden en andere partners worden actief betrokken bij de uitwerking van de hoofddoelen in de Operationele Programma’s (vraagsturing). Basis voor de Operationele Programma’s vormen de «slimme specialisatie strategieën» (S3) die per landsdeel zijn opgesteld. Het opstellen van deze strategieën vloeit voort uit de verordeningen. In deze strategieën formuleren regio’s doelen en keuzes op het gebied van innovatie. De strategieën gaan verder dan de inzet van EFRO. Er wordt verband gelegd met regionaal en nationaal beleid (o.a. topsectoren) en andere EU Programma’s.

De Operationele Programma’s worden door het Rijk getoetst op Europese kaders en afgesproken uitgangspunten en later dit jaar, samen met de «slimme specialisatie strategieën», ter goedkeuring aan de Europese Commissie voorgelegd.

Uitvoeringsstructuur

Met de bestuurders van decentrale overheden heb ik op 21 maart jl. afgesproken decentrale uitvoering van EFRO onder voorwaarden te continueren. Dit betekent dat de landsdelen Noord, Oost, Zuid en West verantwoordelijk blijven voor het subsidieproces. Voorts behoudt de Dienst Regelingen van het ministerie van Economische Zaken de controlerende functie van Certificeringsautoriteit (CA) voor de betaalaanvragen aan de Europese Commissie en de Audit Dienst Rijk blijft Audit Autoriteit (AA) voor EFRO. Bij het ministerie van Economische Zaken wordt de rol van «Designating Body» belegd die op basis van controles door CA en AA toezicht houdt op het financieel beheer.

Doel is met EFRO te komen tot projecten die de economische structuur versterken. Hierbij staan de rechtmatigheid van de uitgaven en het zo laag mogelijk houden van administratieve lasten en uitvoeringskosten hoog in het vaandel. Tegen deze achtergrond heb ik met bestuurders van decentrale overheden afgesproken dat de landsdelige beheersautoriteiten, die verantwoordelijk voor de uitvoering worden, nauwer gaan samenwerken, kennis en een ICT-systeem gaan delen en een uniforme werkwijze gaan hanteren. Afspraken hierover zijn vastgelegd in een convenant tussen de landsdelige beheersautoriteiten onderling. Doelstelling van het convenant is het beheersen van de uitvoeringsrisico’s en het niet overschrijden van het Europees toegestane foutpercentage van 2% voor bij de Europese Commissie ingediende betaalaanvragen. In het convenant zijn hiertoe bepalingen opgenomen.

Tussen het ministerie van Economische Zaken en het ministerie van Financiën zijn afspraken gemaakt over onafhankelijk toezicht en controle door de CA en de AA op de naleving van het convenant en op het niet overschrijden van de 2% Europese foutnorm in de ingediende betaalaanvragen. Afwijkingen kunnen voor de «Designating Body» reden zijn voor bindende aanwijzingen.

Afsluitend

Ik heb er vertrouwen in dat met de afspraken over beleidsprioriteiten en uitvoeringsstructuur een stevig fundament is gelegd voor een effectieve en efficiënte inzet van EFRO in de nieuwe periode. EFRO kan een belangrijke rol spelen om private initiatieven te versterken die zonder financiële steun niet tot stand kunnen komen. Projecten in de huidige periode (2007–2013) tonen dit aan. Tientallen van deze EFRO projecten, en projecten ondersteund vanuit andere EU-fondsen, hebben hun deuren open gezet voor het publiek tijdens de Europa Kijkdagen op 10, 11 en 12 mei 2013 (www.europaomdehoek.nl/kijkdagen) .

Volgende stap in de voorbereiding op de nieuwe periode is het bereiken van overeenstemming tussen Rijk en decentrale overheden over de inhoud van de Operationele Programma’s. Hierover zal ik u later dit jaar informeren.

De staatssecretaris van Economische Zaken, S.A.M. Dijksma

Naar boven