8 Regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden

Aan de orde is de behandeling van:

  • - het wetsvoorstel Wijziging van het Wetboek van Strafrecht en de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen en wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden in verband met de verbetering van de regeling van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden (33352).

De algemene beraadslaging wordt geopend.

De heer Dijkhoff (VVD):

Voorzitter. Ik ben het echt, maar dat zou ik ook zeggen als ik het niet was. Identiteitsfraude is een groot probleem. Over het wetsvoorstel zelf dat de minister naar de Kamer heeft gestuurd, heb ik eigenlijk niets te zeggen. Alleen ontbreekt er volgens ons nog een element, namelijk de identiteitsfraude die niet met officiële documenten plaatsvindt. Dat is een groot probleem en het aantal gevallen stijgt nog steeds heel explosief. De cijfers die het kabinet zelf stuurt, geven dit ook aan. Tussen 2007 en 2010 was 5,6% van de Nederlanders slachtoffer en tussen 2010 en 2012 was dat al 13,2% van de Nederlanders. Alleen al in 2012 waren er meer dan een half miljoen slachtoffers. Er is geen enkele reden om te verwachten dat deze stijgende trend stagneert of keert. Ook uit het Cybersecuritybeeld Nederland dat we gisteren van de minister mochten ontvangen, blijkt dat op dat gebied identiteitsfraude een van de twee grootste problemen voor Nederlanders is. Onze wetgeving is op veel terreinen nog niet aangepast en op onze moderne tijd ingericht. Vandaar dat ik samen met de collega's Oosenbrug, Oskam en Gesthuizen een amendement heb ingediend om de identiteit van Nederlanders adequaat te kunnen beschermen, ook in moderne, vaak online omgevingen. Ik licht dat amendement graag toe, ook om de reikwijdte nader te verklaren. Het principe dat iemands identiteit tegen misbruik beschermd moet worden, is in onze wet al bekend. In de uitwerking van dat principe is vooral aandacht voor officiële identiteitsbewijzen die door de overheid worden verstrekt. We zien echter dat in het sociale en economische verkeer de identiteit van een persoon steeds minder wordt herkend middels persoonlijk contact of zulke officiële overheidsdocumenten. Steeds vaker wordt identiteit afgeleid uit andere, voor een persoon identificerende gegevens. Dat kunnen accounts zijn, profielen van social media of gegevens die zijn doorgegeven via telefoon, e-mail, app of website. Ook telefoonnummers, nicknames, namen, adressen, accounts of combinaties hiervan kunnen identificerende persoonsgegevens zijn. Dit is niet bedoeld als een limitatieve opsomming, omdat er ongetwijfeld nog innovaties komen waarbij nieuwe vormen van identificatie belangrijk gaan worden. De bedoeling van dit amendement is uitdrukkelijk om de wetgeving toekomstbestendig te maken.

Het aantal gevallen waarin gefraudeerd wordt met zulke identificerende gegevens van een ander, neemt de afgelopen jaren dus explosief toe. Gezien het karakter van de economie en de sociale ontwikkelingen zal die trend zich voortzetten. Men kan op relatief eenvoudige wijze ten opzichte van een derde doen alsof men iemand anders is, en deze derde daadwerkelijk doen geloven dat men iemand anders is. Hij denkt dan dat hij te maken heeft met degene van wie de identiteit valselijk is aangenomen. Het aannemen van andermans identiteit en het frauderen met iemands identiteit kan voor de betrokken persoon aanzienlijk nadeel opleveren. Dit nadeel kan ook vele vormen aannemen, zoals direct financieel nadeel, reputatieschade of het opbouwen van een set aan valse gegevens in databases die aan een persoon worden gelinkt. Dit kan uiteindelijk zelfs in het opsporings- en veiligheidsdomein gevaar en nadeel opleveren. Stel je voor: ik koop allerlei zaken, die ik contant afreken, dan licht ik dus niemand op, maar geef ik wel steevast de naam van een andere persoon op. Als ik met die zaken vervolgens een aanslag ga plegen, dan zal de persoon wiens naam is opgegeven, in het begin behoorlijk wat uit te leggen hebben als men er aan de hand van allerlei databases achter komt dat die informatie gelinkt is aan die persoon.

Er is ook geen enkele gerechtvaardigde grond om te accepteren dat men de identiteit van een ander aanneemt en zich ten opzichte van derden voordoet als degene wiens identiteit men op frauduleuze wijze heeft aangenomen. Het moet in dit soort zaken wel gaan om gevallen waarbij men derden echt het idee geeft — of men redelijkerwijs zou moeten verwachten dat deze het idee krijgen — dat zij te maken hebben met de persoon van wie de identiteit onterecht is aangenomen. Ter illustratie: gevallen van parodie of satire vallen hier niet onder. Daarbij is namelijk duidelijk dat men niet het oogmerk heeft om daadwerkelijk andermans identiteit aan te nemen, maar dat men via de gespeelde identiteit van een ander iets aan de kaak wil stellen of komisch theater beoefent.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik wil even terugkomen op het voorbeeld dat de heer Dijkhoff noemde. Stel iemand neemt de identiteit van een ander aan en gaat vervolgens een aanslag plegen met de spullen die hij gekocht heeft, dan valt dat gewoon onder de definitie die het WODC hanteert waar de minister in antwoord op schriftelijke vragen eerder ook naar heeft verwezen. Het aannemen van een identiteit sec is niet strafbaar, maar het in combinatie daarmee plegen van strafbare feiten wel. Het amendement van de heer Dijkhoff beoogt echter iets heel anders. Dan klopt dit voorbeeld toch niet?

De heer Dijkhoff (VVD):

Het is fijn dat u die vraag stelt. Ten eerste vind ik het een rare redenering om te zeggen: als je twee strafbare feiten pleegt, bijvoorbeeld inbraak en diefstal, is het wel genoeg als je er eentje bestraft. Dat zou hetzelfde zijn als zeggen: inbraak hoeft niet strafbaar te zijn, want diefstal is het al. Het gaat erom dat de aanname van de identiteit van een ander op zich al fout moet zijn. Als je er nog iets mee doet wat ook strafbaar is, is iets anders. Mevrouw Helder, stelt u zich voor dat ik op uw naam allerlei dingen heb gekocht en dat de opsporingsdiensten die zaak gaan onderzoeken, dan komen ze steeds bij u terecht en dan hebt u wel wat uit te leggen. De persoon die dat gefingeerd heeft, zou op dat punt dan niet aan te pakken zijn.

Mevrouw Helder (PVV):

De heer Dijkhoff vliegt nog steeds uit de bocht. Hij zegt dat twee strafbare feiten allebei strafbaar zouden moeten zijn. Daar is de PVV al jaren mee bezig. Dat heet de "meerdaadse samenloop". De heer Dijkhoff wil echter een feit dat nog niet strafbaar is, ook strafbaar maken. Pas dan heb je een combinatie van twee. Hij gebruikt dit voorbeeld om zijn amendement te ondersteunen, maar hij neemt daar een verkeerd voorbeeld voor. De heer Dijkhoff mag het verder zelf uitleggen. Aan het eind van zijn betoog zal ik nog een nieuwe interruptie plegen.

De heer Dijkhoff (VVD):

Als het al strafbaar was, had ik natuurlijk geen amendement hoeven in te dienen om het strafbaar te maken. Van de twee verwerpelijke zaken die in het voorbeeld genoemd worden en die strafbaar moeten zijn, is nu slechts één zaak strafbaar. Dat worden er straks twee. Dat is inderdaad correct. Ik dien geen amendement in om iets in het wetboek te zetten wat er al in staat.

Tot slot is het goed om te onderstrepen dat het gebruik van schuilnamen, nicknames of een geanonimiseerde identiteit door dit amendement niet wordt geraakt. Het is niet zo dat wij hier wettelijk altijd een "real name policy", zoals dat heet, afdwingen. Men mag een pseudoniem voeren en hoeft de eigen identiteit niet prijs te geven, zolang men niet probeert om die van een ander aan te nemen. Als een schuilnaam zo sterk aan een persoon hangt dat het voor die persoon zelfs een identificerend kenmerk wordt, is die persoon juist beschermd tegen misbruik van die schuilnaam door een ander.

Mevrouw Helder (PVV):

Dat ging sneller dan gedacht. In de toelichting van het amendement verwijzen de heer Dijkhoff en de medeondertekenaars naar "identificerende persoonsgegevens", want dat begrip bestaat niet in de Wet bescherming persoonsgegevens en ook niet in de Richtlijn bescherming persoonsgegevens. De indieners bedoelen hiermee: alle gegevens waarmee een persoon kan worden geïdentificeerd. Dan komt er een hele opsomming. Zelfs het adres van iemand staat erbij. Ik vraag mij echt in eerlijkheid af hoe dat "een identificerend persoonsgegeven" kan zijn. Ik verwijs naar de wijze waarop dit begrip is omschreven in de Wet bescherming persoonsgegevens en in de richtlijn. In artikel 2, waaraan de indieners volgens mij voorbijgaan, staat dat "persoonsgegevens" onder andere bestaan uit "een identificatienummer of een of meer specifieke elementen die kenmerkend zijn voor zijn of haar fysieke, fysiologische, psychische, economische, culturele of sociale identiteit". Vindt de heer Dijkhoff niet dat hij de vrijheid van meningsuiting uiteindelijk aantast als hij de strafbaarstelling baseert op het opnemen van een heleboel gegevens die niet onder "identificeerbare persoonsgegevens" vallen en als hij aan de toelichting ook nog "et cetera" toevoegt, waaruit blijkt dat het geen limitatieve opsomming is?

De heer Dijkhoff (VVD):

Nee, dat vind ik niet. Ik waardeer het dat mevrouw Helder zo diep in de elementen is gedoken dat zij ook ingaat op de definitiekwesties. Dat geeft mij de gelegenheid om met betrekking tot de door mevrouw Helder vermelde definitie aan te geven dat het bij de "sociale en culturele identiteit" gaat om de dingen waaraan wij elkaar herkennen. In de toelichting staat een niet-limitatief lijstje en daarbij staat ook "combinaties van". Je ziet in het sociale en economische verkeer echter wel dat dit identificerende gegevens zijn. Ik heb vanochtend zelf nog gebeld met mijn bank. Dan vragen ze ter controle de naamgegevens, maar ook de geboortedatum, het huisadres, de postcode en het huisnummer. Die gegevens worden gebruikt om mij te identificeren. Als ik die gegevens van mevrouw Helder ken en net doe alsof ik haar ben — dat wordt lastig, want dan moet ik als man een andere stem gebruiken — neem ik haar identiteit aan. In die combinatie is dat zo. We hebben het zo breed geformuleerd omdat we geen wet willen maken die volgend jaar alweer achterhaald is door het voortschrijden van de techniek. Het gaat bij het identificeren in het maatschappelijk verkeer dus om een levend geheel.

Mevrouw Helder (PVV):

Afrondend, het strafrecht is een ultimum remedium en de PVV is ook voor het strafbaar stellen van dingen, maar vanwege het ontbreken van een juiste definitie en van een limitatieve opsomming gaat dit wat de PVV betreft erg ver. Het lijkt mij in beginsel te ver gaan. Zo zie ik het nu; we moeten het er natuurlijk nog over hebben. Je zou veel beter kunnen gebruiken wat je nu al hebt, waarbij het slachtoffer de schade via de civiele weg kan verhalen.

De heer Dijkhoff (VVD):

Dat zien we verschillend. Het kan natuurlijk zijn dat de PVV een andere weging maakt van de mate waarin dit middel zou kunnen helpen voorkomen dat nog meer slachtoffers hieronder moeten lijden en van de mate waarin hiertegen kan worden opgetreden. Er zijn genoeg praktijkvoorbeelden en er zijn ook hoogleraren die het parlement al eerder ertoe hebben aangespoord om identiteitsfraude strafbaar te stellen. Ik ben blij dat in ieder geval een groot deel van de Kamer het wel met mij eens is. Ik hoop dat ook mevrouw Helder tussen nu en de nachtelijke stemming dat inzicht nog krijgt.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Voorzitter. Ik begin met een compliment voor de heer Dijkhoff. Hij heeft ervoor gezorgd dat dit wetsvoorstel werd "onthamerd", zoals we dat noemen. Anders was het gewoon als hamerstuk aangenomen. Hij heeft met een amendement, waar ik met plezier en met alle soorten van genoegen mijn handtekening onder heb gezet, het wetsvoorstel op een zeer essentieel punt zeer verbeterd, als het amendement althans wordt aangenomen, maar gelet op de ondertekening is dat niet geheel onwaarschijnlijk. Ik zie enorm uit naar het commentaar van de minister op dit amendement. Ik roep namelijk in herinnering — ik wil niet flauw zijn — de vragen die we begin 2012 aan de minister hebben gesteld. We meenden daarin een richting te moeten meegeven. Die weg, van strafbaarstelling van identiteitsfraude, is nu ingeslagen door de heer Dijkhoff, en ik volg hem daarin. De minister heeft destijds gezegd dat hij daartoe geen noodzaak zag. Ik ben dus heel benieuwd naar het commentaar van de minister. Ik hoop uiteraard dat er sprake zal zijn van voortschrijdend inzicht. Daar is ook alle reden toe, want de minister schrijft zelf in het commentaar bij het wetsvoorstel — dat mogen we met zijn allen constateren — dat er sprake is van een toenemende problematiek en dat de wet op dit punt momenteel te weinig handvatten biedt voor mensen om zelf hun recht te halen.

Was het maar niet zo dat ik dit kon illustreren met een voorbeeld dat zeker ook bij de minister bekend zal zijn. Het is het voorbeeld van mijnheer Kowsoleea, een van de beroemdste slachtoffers van identiteitsfraude. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om de minister toch nog eens te vragen hoe het met deze mijnheer gaat. Heeft de overheid al besloten om deze mijnheer te compenseren voor alles wat hem is aangedaan? Dit is toch een van de beroemdste slachtoffers die we in Nederland kennen. Hij is een voorbeeld van de manier waarop je kunt worden geruïneerd als iemand anders, gewoon een boef, iemand die zeer vaak voor drugsdelicten is gepakt, steeds maar jouw identiteit aanneemt. Het wordt onmogelijk om zaken te doen. Je wordt gezien als verdachte. Je bouwt een strafblad op. Zeker omdat de SP, in de persoon van mijn voorganger Arda Gerkens, samen met toen nog Kamerlid Teeven van de VVD, er aandacht voor heeft gevraagd, neem ik geen genoegen met het antwoord van de regering, die zegt: mijnheer heeft zelf niet snel en adequaat genoeg opgetreden toen er sprake was van die problemen, en daarnaast heeft hij zelf de media opgezocht, wat heeft bijgedragen aan de escalatie. Dat is niet waar. Ik neem daarmee geen genoegen. Ik wil heel graag nog een heldere reactie van de minister op mijn vraag hoe de Staat er op dit moment over denkt om dit slachtoffer van identiteitsfraude te compenseren.

Ik kom nader tot de inhoud van het wetsvoorstel. Het doel ervan is de bestrijding van fraude met identiteitsbewijzen en de verbetering van de regeling voor de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden. Meer vormen van fraude met ID-bewijzen worden strafbaar, bijvoorbeeld ook de fraude met toegangspasjes van de Tweede Kamer of fraude met pasjes om Schiphol binnen te komen. Daarbij gaat het om, zoals geformuleerd, diensten of organisaties van vitaal of nationaal belang. Strafbaar is voortaan degene die zijn ID-bewijs als vermist opgeeft, maar het vervolgens toch gebruikt. Fraude met biometrische identiteitsbewijzen wordt afzonderlijk strafbaar gesteld, bijvoorbeeld het doelbewust vervalsen van lichaamskenmerken, zoals het verminken van de vingertoppen. Partijen in de strafrechtsketen die geen overheidsorgaan zijn, mogen het bsn gebruiken. Daarnaast zijn er nog een aantal aanvullende, deels technische wijzigingen.

Het lijkt me goed dat dit wetsvoorstel er is. Er worden terechte wijzigingen voorgesteld. Onze vragen in het verslag zijn naar behoren beantwoord. De enkele zorgen die we hadden, zijn weggenomen. Naar aanleiding van onze vraag over problemen met de uitwisseling van informatie door de belangrijke organisatie Slachtoffer in Beeld, de organisatie van de slachtoffer-dadergesprekken, zijn knelpunten aangepakt. Dat is goed om te horen. Dank daarvoor. Nogmaals zeg ik: door de toenemende digitalisering — het is allemaal mooi en we plukken er allemaal de vruchten van — nemen ook de mogelijkheden voor fraudeurs toe. De minister zegt dat de omvang niet te meten is, maar de schattingen zijn dat zo'n 600.000 Nederlanders per jaar, althans in het afgelopen jaar, slachtoffer waren en dat de schade op 350 miljoen geschat wordt.

Ik heb, meer in den brede, nog een vraag. Dit wetsvoorstel is er nu. Dat is heel goed, maar het kabinet zegt ook: we komen met een heel brede aanpak van identiteitsfraude. Mag ik daarover alvast iets meer weten? Kan daarvan een tipje van de sluier worden opgelicht? Mijn fractie heeft eerder speciaal aandacht gevraagd voor de positie van slachtoffers. Ik heb net heel specifiek één voorbeeld genoemd. Ik deed dat vandaag opnieuw. De gevolgen zijn immers regelrecht dramatisch. De heer Dijkhoff heeft dat in eigen woorden ook al geïllustreerd. Eigenlijk wordt je hele leven overgenomen: je wordt geconfronteerd met boetes op jouw naam, je rekening wordt geplunderd en je wordt zelfs onterecht aangehouden of vervolgd. Vervolgens word je echter van het kastje naar de muur gestuurd. Vaak weet je niet meer waar je het moet zoeken. Daarom hecht mijn fractie juist ook aan de strafbaarstelling, zodat je er als slachtoffer niet helemaal alleen voor staat en je allerlei zaken zelf maar civiel moet gaan regelen.

Ik heb nog wel een opmerking over het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude. Het is op dit moment zo dat je daar terecht kunt voor advies. Dat is hartstikke mooi, maar mijn indruk is dat dat niet genoeg is. Zeker als het gaat om overheidsinstanties, dan zou dat meldpunt eigenlijk de bevoegdheid moeten hebben om, bijvoorbeeld tegen het Centraal Justitieel Incassobureau, te zeggen dat een slachtoffer met rust moet worden gelaten omdat sprake is van identiteitsfraude, dat dat eerst zorgvuldig moet worden uitgezocht maar dat tot die tijd die persoon niet moet worden opgejaagd. Is de minister dat met mij eens?

Ik vraag speciaal aandacht voor de problemen met de Rijksdienst voor het Wegverkeer, de RDW. Ik krijg hierover veel klachten, met name met als strekking dat het onmogelijk is om de tenaamstelling van auto's te corrigeren, ook al ben je ernstig slachtoffer van identiteitsfraude. Kan de minister hier met bijzondere aandacht naar kijken en daarover met de RDW in gesprek gaan?

Ik sluit af met de afrondende opmerking dat het heel erg belangrijk is dat we dit stukje doen maar dat ik enorm uitzie naar die brede aanpak van identiteitsfraude. Ik vraag de minister nogmaals om daar vandaag alvast enig inzicht in te geven.

De heer Oskam (CDA):

Voorzitter. De bijdrage van de CDA-fractie aan dit debat kan kort zijn. Het CDA is tegen profiteurs, tegen mensen die vooral aan zichzelf denken en van de samenleving profiteren zonder een wezenlijke bijdrage te leveren. Ze lappen de regels aan hun laars en ondermijnen door hun gedrag het vertrouwen in de samenleving en de economie. De Engelsen hebben daar een mooi woord voor: freeriders. Fraudeurs behoren tot deze categorie. Ze ondermijnen onze cultuur van fatsoen en van normen en waarden. De CDA-fractie kan dan ook volledig instemmen met dit wetsvoorstel. We verwelkomen de uitbreiding van mogelijkheden tot bestrijding van fraude met identiteitsbewijzen en de verbetering van de identiteitsvaststelling van verdachten en veroordeelden. Door het strafbaar stellen van meer frauduleuze gedragingen met identiteitsbewijzen kan beter worden opgetreden tegen personen die zich wederrechtelijk proberen te identificeren en wordt de juistheid van identiteitsbewijzen beter gewaarborgd. Het is goed om te constateren dat er een breed draagvlak voor het wetsvoorstel bestaat.

We hebben ook nog gekeken naar het amendement van de heer Dijkhoff. In eerste instantie deelde ik wat mevrouw Helder opmerkte, namelijk dat er al genoeg is geregeld met oplichting en met artikel 2.31, over het gebruik of het bezit van valse en vervalste identiteitsbewijzen. Ik heb echter nog eens doorgezocht en ben nu van mening dat dat vaak heel lastig is te bewijzen. Dat geldt zeker voor oplichting. Het vertrouwen in het economisch verkeer rechtvaardigt dat dit amendement wordt aangenomen. We hebben het daarom mede ondertekend.

Mevrouw Helder (PVV):

Voorzitter. Op de laatste vergaderdag van het parlementaire jaar spreken we op de valreep nog over identiteitsfraude. De PVV is voorstander van de door de regering voorgestelde wetswijzigingen en is dus ook voor het wetsvoorstel. Het is een goede ontwikkeling dat naast fraude met reisdocumenten ook fraude met andere identiteitsbewijzen strafbaar wordt gesteld. Zo zijn de betreffende wetsartikelen ook weer bij de tijd.

Ik heb nog wel een vraag of opmerking over een punt dat in de schriftelijke vragenronde naar voren is gebracht. In de memorie van toelichting geeft de minister aan dat naarmate in het maatschappelijk verkeer meer gebruik zal worden gemaakt van biometrische identiteitsbewijzen, de verwachting is gerechtvaardigd dat ook de fraude met deze identiteitsbewijzen toeneemt. Vervolgens zegt de minister: "Ook is er binnen de overheid oog voor het voorkomen van fraude met biometrische identiteitsbewijzen." Wat de PVV betreft is enkel het "oog hebben voor" absoluut niet voldoende voor zulk soort fraude. Criminele organisaties zijn tegenwoordig prima in staat om bijvoorbeeld door chirurgische ingrepen vingertoppen te laten veranderen, waardoor als het ware nieuwe vingertoppen ontstaan. Daarom heeft de PVV ook aan de minister gevraagd of de opsporingsdiensten wel voldoende voorgelicht, opgeleid en in staat zijn om deze vorm van fraude op te sporen. Als je iets strafbaar gaat stellen, moeten politie en Openbaar Ministerie wel in staat zijn om een dergelijke zaak tot een succes te maken, anders hebben we een vrijwel nutteloos artikel in het Wetboek van Strafrecht staan. Dan heeft het alleen symbolische werking. Het antwoord van de minister hierop is: "De opsporingsdiensten volgen de nieuwe ontwikkelingen en passen hun werkwijzen en opleiding daaraan aan". Dat was het einde van het antwoord op onze vraag. Ik stel dus een vervolgvraag, want de PVV wil ook van de minister weten wat de te verwachten veranderingen in de opsporing zijn ten opzichte van de huidige situatie. In hoeverre zijn opsporingsdiensten in staat om met dit soort fraude om te gaan? Kan de minister hiervan een concreet voorbeeld of liefst meerdere voorbeelden noemen?

De reden voor dit uitdrukkelijke verzoek is het feit dat dit type fraude vaak de opstap is tot het plegen van andere misdrijven, zoals mensenhandel, witwassen en drugsgerelateerde misdrijven. De minister erkent dit in de memorie van toelichting, maar daar blijft het vervolgens bij. De PVV wil dat ook de daaraan voorafgaande identiteits- en documentfraude makkelijker door de politie en het Openbaar Ministerie kunnen worden opgespoord en vervolgd. De minister is dit, gezien de memorie van toelichting, blijkbaar eens met de PVV, maar welke concrete maatregelen gaat hij hiertoe nemen? Ik rond af. Naar aanleiding van het interruptiedebatje en ten aanzien van het ingediende amendement deel ik het volgende mede. De PVV ontkent niet dat het amendement zeer sympathiek is. Collega Elissen heeft in het verleden ook vragen over het amendement gesteld. De toelichting heeft mijn fractie echter niet overtuigd, integendeel. De heer Dijkhoff zegt dat hij een toekomstbestendig artikel wil. De PVV wil graag een juridisch juist artikel dat echt de lading dekt, de juiste slachtoffers helpt en nieuwe slachtoffers voorkomt. Met zo'n ruim amendement en een zo ruime omschrijving gaat dat waarschijnlijk niet lukken.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Opstelten:

Voorzitter. Ik dank de geachte afgevaardigden voor hun inbreng. Het wetsvoorstel gaat om de verbetering van de aanpak van fraude met identiteitsbewijzen. Ik zie een groot draagvlak voor dit wetsvoorstel. Ik hoef het waarom ervan niet meer aan te geven. Dat is al behandeld. De cijfers hoef ik ook niet toe te lichten. Die zijn net herhaald.

Aan het eind kom ik te spreken over het amendement-Dijkhoff c.s. Ik zal eerst reageren op de gestelde vragen. Aan de cijfers zie je dat het aantal in de laatste tijd ongelooflijk is toegenomen. Mevrouw Gesthuizen zei dat al. Zij vroeg hoe het gaat met de heel gevoelige en nare kwestie van de heer Kowsoleea. Ik wil daarover zeggen dat er goede gesprekken zijn met de advocaat van de heer Kowsoleea. Ik wil het daarbij laten en hoop dat de Kamer dat respecteert.

Mevrouw Gesthuizen (SP):

Ik begrijp de gevoeligheid van de zaak. Wij vangen er ook wel eens wat over op. Wellicht is het een goed idee als de minister de Kamer vertrouwelijk informeert als er in de zaak beslissingen worden genomen.

Minister Opstelten:

Jazeker. Ik wil dit zo met de Kamer afspreken. Gaande het gesprek zal ik de Kamer niet informeren, want dat is niet goed voor dat gesprek. Als er conclusies zijn getrokken, zal ik de Kamer informeren. Dat lijkt mij de goede volgorde. Het gesprek kan dan zijn gang gaan.

Mevrouw Gesthuizen had nog twee interessante vragen. Moet het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude geen bevoegdheden krijgen? Ik wil niks wegschuiven, maar ik moet natuurlijk wel denken aan de verantwoordelijkheidsverdeling binnen het kabinet. Dit valt onder de verantwoordelijkheid van collega Plasterk. Ik zal dit punt bij mijn ambtsgenoot onder de aandacht brengen.

Ook was er de vraag over de brede aanpak van de identiteitsfraude. Daarover ben ik natuurlijk ook in gesprek met collega Plasterk. Ik zal de punten van vandaag daarbij betrekken. In het najaar wordt de Kamer hierover bericht. Ik wil hierbij ook even verwijzen naar de brief die ik namens mijn collega's gisteren heb mogen sturen over de opbrengsten van de fraudeaanpak en het terugnemen van illegaal verkregen middelen. Daarin staat ook hoe ieder van ons in het kabinet bezig is met die aanpak. We moeten ook even kijken naar het voorportaal. Geeft de wet- en regelgeving aanleiding voor extra fraudegevoeligheid en moet je die dan wegnemen? Het toezicht erop is het tweede punt; hoe functioneert dat? Het derde punt, dat met name valt onder mijn verantwoordelijkheid, betreft het optimum remedium in dezen: het strafrecht. Ik spreek daarmee het College van p-g's na. Wij komen in het najaar met een brede aanpak naar de Kamer. Wij zullen die situatie met betrekking tot de identiteitsfraude daarbij meenemen.

De punten die verder zijn genoemd met betrekking tot de RDW zal ik meenemen. Ook de heer Oskam dank ik voor zijn opmerkingen waar het gaat om het brede draagvlak.

Mevrouw Helder heeft mij geciteerd in relatie tot het hele wetgevingstraject. Daar herken ik mij ook in, maar als ik het zou zeggen, zou ik het misschien iets steviger zeggen. Daarom ben ik blij met haar vraag. Natuurlijk moeten de opsporingsdiensten niet alleen volgen maar ook inspelen op de situatie die zich voordoet. Gisteren heb ik een Cyber Security Assessment naar buiten gebracht, dat ook een duidelijk beeld geeft van waar we het hierbij over hebben. Daar moeten de opsporingsdiensten zich op instellen. Dat leidt tot ontwikkeling, kennisvermeerdering, training, internationale oriëntatie en hier en daar reallocatie in organisaties. Mijn collega's en ik zitten daar natuurlijk bovenop, want het gaat niet alleen om het OM en de politie maar ook om andere opsporingsdiensten. Het is een ongelofelijke uitdaging voor de opsporingsdiensten.

Dan kom ik op het amendement. De vraag van mevrouw Gesthuizen op dat punt is zeker relevant. Ik ga nu onthullen wat ik van dat amendement vind. Dus ik moet de spanning wat dat betreft ook een beetje opbouwen, zelfs op een dag als vandaag. De recente cijfers zoals die door mijn collega van Binnenlandse Zaken zijn gepresenteerd, maken duidelijk dat identiteitsfraude in Nederland helaas niet slechts fictie is maar harde realiteit en zichtbaar is. Aanpak van identiteitsfraude is daarom ook een prioriteit van het kabinet. Het is van belang dat er adequate instrumenten zijn om de dader van identiteitsfraude te kunnen aanpakken indien iemand ondanks alle getroffen voorzorgsmaatregelen slachtoffer daarvan is geworden. Het voorliggende wetsvoorstel is daar een uitdrukking van en dat maakt het mogelijk om strafrechtelijk op te treden tegen verschillende vormen van identiteitsfraude met identiteitsbewijzen. Fraude met iemands identificerende persoonsgegevens, zoals iemands personalia of een computeraccount, is, zoals de heer Dijkhoff in het kader van zijn amendement aangeeft, op dit moment niet afzonderlijk strafbaar gesteld. De reden daarvan is dat fraude met identificerende persoonsgegevens onderdeel vormt van meer algemene delictsomschrijvingen. Ik noem oplichting (artikel 326, WvSr), flessentrekkerij (artikel 326a, WvSr) en bedreiging (artikel 284, WvSr). Met behulp van die bepalingen kan op dit moment strafrechtelijk tegen deze vorm van identiteitsfraude worden opgetreden. Voorts kent het Wetboek van Strafrecht specifieke strafbaarstellingen voor de aanpak van misdrijven waartoe fraude met identificerende persoonsgegevens vaak de opstap vormt. Bij die misdrijven gaat het bijvoorbeeld om mensensmokkel, witwassen, bank- of uitkeringsfraude, terrorisme of drugs- en wapengerelateerde misdrijven. Met behulp van deze strafbepalingen kan reeds tegen daders van fraude met identificerende persoonsgegevens worden opgetreden. Om die reden was ik, zoals in de gewisselde stukken is te lezen, aanvankelijk lange tijd de mening toegedaan dat er onvoldoende aanleiding bestond om deze vorm van identiteitsfraude afzonderlijk strafbaar te stellen. Dat heb ik begin 2012 aangegeven in reactie op Kamervragen over het nepaccount van mevrouw Ficq, zo zeg ik terwijl ik mevrouw Gesthuizen recht in de ogen kijk. Meer recent heb ik dit aangegeven in de brief over het zelfstandig strafbaar stellen van identiteitsfraude die ik mede namens collega Plasterk op 15 april aan uw Kamer heb gestuurd. De aanleiding vormde een toezegging tijdens het algemeen overleg op 10 april over de toekomstbestendigheid van de identiteitsinfrastructuur. De recente publiciteit en ontwikkelingen en het voortschrijdend inzicht rondom de omvang van identiteitsfraude hebben ertoe geleid dat ik er nog eens over ben gaan nadenken. Ik deed dat niet alleen gisteren, omdat er toen een amendement lag. We zijn hier natuurlijk continu mee bezig.

Dat geldt ook voor de ontwikkelingen die de heer Oskam heeft gesignaleerd. Hoe staat het ervoor met de politie? Is zij geholpen met een dergelijk artikel? Voor mij is dat heel belangrijk, evenals voor het Openbaar Ministerie. Ik heb me laten overtuigen dat dit wel het geval is. In het wetboek is het mogelijk. Dat is ook heel goed. Je moet heel voorzichtig zijn om telkens heel concrete, specifieke strafbaarstellingen op te nemen. Als daartoe echter aanleiding is en men het daardoor in het politiewerk makkelijker, beter en gerichter kan doen, moet je daarnaar kijken. Gisteren heb ik gezegd dat hacken gevaarlijker wordt dan diefstal. Je moet daar open voor staan.

Dit alles heeft ertoe geleid dat ik nog eens ben gaan nadenken. De uitkomst is dat ik wel gevoelig ben voor de afzonderlijke strafbaarstelling van misbruik van identificerende persoonsgegevens, zoals in het amendement wordt voorgesteld. De strafbaarstelling stelt de strafwaardigheid van juist dat misbruik centraal en scherpt het aan. Dat is niet overbodig.

In dit verband heeft mevrouw Helder punten aan de orde gesteld. Daar heb ik goed naar geluisterd. Juridisch klopt het amendement natuurlijk helemaal. "Identificerende persoonsgegevens" is een term die ook elders in het Wetboek van Strafrecht wordt gehanteerd. Identificerende persoonsgegevens vormen een onderdeel van het begrip "persoonsgegevens" zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens: elk gegeven betreffende een identificeerbare natuurlijke persoon. Dat geef ik mevrouw Helder nog even mee. Het amendement leidt er daardoor ook toe dat het misbruik van identificerende persoonsgegevens meer op een lijn wordt gesteld met misbruik van reisdocumenten en identiteitsbewijzen, waarvoor artikel 2.31 van het Wetboek van Strafrecht wel een aparte strafbaarstelling kent. Ik sta daar positief tegenover. Ik kan dus leven met het amendement. Sterker nog, ik kan het ondersteunen. Daarom laat ik het oordeel erover graag aan de Kamer.

Voorzitter, dit was mijn bijdrage.

De voorzitter:

Ik zie dat mevrouw Helder nog wil interrumperen.

Mevrouw Helder (PVV):

Ik ben altijd blij als de minister het Wetboek van Strafrecht erop naslaat en zegt dat "identificeerbare persoonsgegevens" daarin worden genoemd. Ik erken dat graag, maar ik wijs de minister wel op de totstandkomingsgeschiedenis. Die staat onder "Tekst en commentaar". Daarin staat beslist, maar dan ook beslist niet: et cetera et cetera. Strafrecht is een ultimum remedium. Het moet juridisch juist omschreven zijn. Daar valt "et cetera" niet onder.

Minister Opstelten:

Daar zou ik het volgende over willen zeggen. Ik heb dit natuurlijk getoetst aan het begrip "persoonsgegeven" als genoemd in artikel 1 van de Wet bescherming persoonsgegevens. Het kan de juridische toets in alle opzichten doorstaan. Ik kan er nog veel aan toevoegen, maar dat zou inderdaad leiden tot een discussie van et cetera, et cetera, enzovoorts, enzovoorts. Het is voor de buitenwereld mooi als een duidelijke eenheid kan worden gehanteerd bij de totstandkoming van deze wet.

De voorzitter:

Ik constateer dat er geen behoefte bestaat aan een tweede termijn.

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn bijdrage aan dit debat. Na de schorsing houden wij de regeling van werkzaamheden, nemen wij afscheid van collega Pierre Heijnen en gaan wij stemmen. Wij stemmen ook over dit wetsvoorstel, maar ik weet niet of dat vanmiddag of vanavond gebeurt.

De vergadering wordt van 12.12 uur tot 13.00 uur geschorst.

Voorzitter: Van Miltenburg

Naar boven