4 Krimp in het onderwijs

Aan de orde is het VAO Krimp in het onderwijs (AO d.d. 27/6).

De voorzitter:

We hebben een aantal gekrompen Kamerleden. Een hartelijk woord van welkom aan de staatssecretaris. Het zal vandaag een komen en gaan worden van bewindspersonen; dit is de eerste. Er zijn acht deelnemers aan dit debat, van wie er zeven zullen spreken. De heer Voordewind bijt het spits af op dit vroege tijdstip en er staan heel veel mensen in de rij om hem na te volgen. Hij heeft, zoals iedereen, twee minuten spreektijd en geen seconde meer.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Dit Kamerlid is nog niet gekrompen, maar misschien gebeurt er nog iets bijzonders op deze lange dag.

We kijken terug op een debat met de staatssecretaris over de kleinescholentoeslag. Het mag duidelijk zijn — dat hebben we in dat debat ook helder gemaakt — dat de ChristenUnie tegen afschaffing van de kleinescholentoeslag is. De schoolbesturen zijn volgens de ChristenUnie prima in staat om, als het onverantwoord is om locaties open te houden, zelf die locaties te sluiten. Wij zien deze reorganisatie dan ook als niets anders dan een pure samenwerkingsbonus, waardoor de pluriformiteit en dus ook de onderwijsvrijheid onder druk komen te staan.

Om nog aandacht te vragen voor twee zaken dien ik twee moties in. De eerste motie gaat over de kleine richtingen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat bij de uitwerking van het beleid over krimp in het onderwijs pluriformiteit en keuzevrijheid een groot goed en wettelijk verankerd recht zijn;

overwegende dat onder meer de kleine richtingen van het bijzonder onderwijs in hun positie worden getroffen door de afschaffing van de kleine scholentoeslag;

overwegende dat deze scholen van de kleine richtingen nu vaak al bovenregionaal zijn georganiseerd;

verzoekt de regering, de consequenties van de uitwerking van de plannen over krimp in het onderwijs voor de kleine richtingen in kaart te brengen en daarover bij de uitwerking van het beleid nader te rapporteren;

verzoekt de regering tevens, met deze richtingen in overleg te treden over de specifieke effecten en de positie van deze bovenregionaal georganiseerde schoolbesturen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Rog en Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 169 (31293).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Een ander schrijnend probleem dat zich de komende tijd voordoet, is de werkloosheid van leraren. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de werkloosheid onder leraren is gestegen, maar dat het onderwijs vanaf 2015 juist kampt met een tekort aan leraren door vergrijzing;

van mening dat talenten voor het onderwijs behouden moeten blijven en dat de positie van startende docenten moet worden versterkt;

verzoekt de regering, binnen het lerarenbudget de komende twee jaar geld te reserveren voor een overbruggingsregeling voor afgestudeerde leerkrachten basisonderwijs die werkloos zijn;

verzoekt de regering tevens, het budget via de arbeidsmarktplatforms primair onderwijs, gericht en regionaal in te zetten in regio's waar lerarentekorten optreden vanaf 2015,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind en Ypma. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 170 (31293).

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. Krimp maakt de kwaliteit van kleine scholen kwetsbaar. Dat vraagt om regionaal maatwerk en dat is ook het plan van de staatssecretaris. Daar steunen wij hem in, maar ik wil bij deze gelegenheid nog wijzen op twee zaken. Ten eerste: de criteria waaraan een regionaal plan moet voldoen, moeten glashelder zijn en niet voor tweeërlei uitleg vatbaar en moeten gericht zijn op het behoud van de kwaliteit en op samenwerking. Samenwerking is daarbij iets anders dan een afgedwongen fusie.

Wat was het tweede punt ook alweer? Ik heb nog een minuut en twintig seconden om daarover na te denken. Het was zo'n mooi punt! Ja, ik weet het weer. Als er een regionaal plan is, dan moet het geld ook daar terechtkomen waarvoor het bedoeld is. Als in een regionaal plan kleine scholen overeind worden gehouden, dan — ik druk het de staatssecretaris nogmaals op het hart — moet het systeem dat de staatssecretaris ontwerpt, verzekeren dat het geld dat dan beschikbaar komt, ook bij die kleine scholen terechtkomt.

Ik dank u zeer en excuses voor de vertraging.

De voorzitter:

Dat geeft niks. Dat hebben we allemaal weleens.

Het woord is aan de heer Beertema. Hij heeft zijn tekst wel op papier.

De heer Beertema (PVV):

Ik meen dat ik iets ouder ben dan de heer Van Meenen, maar ik heb dat soort dingen nou nooit!

Voorzitter. De kleinescholentoeslag wordt omgezet in een beloning, een prikkel om samenwerking te zoeken. Wij ondersteunen dat van harte. Wij maken ons echter wel zorgen over dat allerlaatste schooltje in het dorp. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het laatste schooltje in het dorp van groot belang is voor de sociale cohesie en de leefbaarheid van de gemeenschap;

verzoekt de regering, de kleinescholentoeslag in zijn huidige vorm te behouden voor de laatste kleine school in het dorp, waarvoor geen ander alternatief is dan sluiting,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 171 (31293).

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Het algemeen overleg over krimp in het onderwijs leverde een stevig debat op. Dan vraag je je af hoe het komt dat het zo stevig wordt. Ik denk dat het te maken heeft met een zeker verschil in perceptie tussen enerzijds de beleidsstukken en de reactie van de staatssecretaris en anderzijds de manier waarop je er zelf in zit. Naar de overtuiging van de SGP worden de problemen van kleine scholen in krimpgebieden, die reëel zijn, te gemakkelijk verbreed tot die van alle kleine scholen. Dat is naar onze mening absoluut onterecht. Er zijn honderden kleine scholen in Nederland waar geen problemen zijn. Natuurlijk, ze hebben een zekere kwetsbaarheid vanwege hun omvang, maar ze vragen een andere benadering dan kleine scholen in krimpgebieden. Ik hoop dat het beleid op dat punt nog eens goed heroverwogen kan worden.

Wij hebben een tweetal moties. De eerste luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het toevoegen van specifieke factoren aan de risicoanalyse voor een bepaalde groep scholen tot een vergrote kans op extra toezicht leidt;

constaterende dat enkel naar aanleiding van concrete onderwerpen die zich aandienen, zoals financieel wanbeheer en krimp, wijzigingen van het risicotoezicht worden aangekondigd, maar dat een integrale beoordeling van risicofactoren achterwege blijft;

verzoekt de regering, bij de herziening van het risicogerichte toezicht een integrale afweging te maken over prospectieve factoren die noodzakelijk zijn om de risico's bij alle scholen en voor alle relevante problemen op juiste wijze te detecteren, zodat aan het uitgangspunt van proportioneel toezicht voor alle scholen in gelijke mate recht wordt gedaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bisschop. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 172 (31293).

Ik stel verder vast dat uw tijd op is, mijnheer Bisschop.

De heer Bisschop (SGP):

Ik heb nog maar een heel korte motie.

De voorzitter:

Dat gaat niet lukken.

De heer Bisschop (SGP):

Gaat dat niet lukken? Dat is spijtig.

De voorzitter:

We gaan nu luisteren naar de heer Rog van het CDA.

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. Het CDA is blij dat de staatssecretaris het advies van de Onderwijsraad heeft overgenomen om alle scholen met minder dan 100 leerlingen te sluiten. We zijn ook blij dat de staatssecretaris de belemmeringen tot samenwerking tussen scholen wil wegnemen. Hij krijgt daarvoor de volle steun van het CDA. Tegelijkertijd maken we ons wel zorgen over het afschaffen van de kleinescholentoeslag, omdat deze erop is gericht om kleine scholen te ondersteunen met het oog op de hoge vaste lasten. Ik dien daarom twee moties in. De eerste luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering aankondigt de kleinescholentoeslag af te schaffen en deze middelen toe te bedelen aan de "samenwerkende partijen" in de regio;

overwegende dat dit betekent dat het bevoegd gezag van een kleine school niet meer zelf kan beschikken over de haar rechtens toekomende middelen;

overwegende dat de kleinescholentoeslag juist ter beschikking wordt gesteld om kleine scholen te compenseren voor relatief zware vaste lasten;

tevens overwegende dat het de plicht van de overheid is, een school voldoende middelen ter beschikking te stellen zodat het onderwijs op een adequate wijze kan worden ingericht;

verzoekt de regering, af te zien van het afschaffen van de kleinescholentoeslag,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog, Bisschop en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 173 (31293).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is de kleinescholentoeslag af te schaffen en deze middelen toe te bedelen aan de "samenwerkende partijen" in de regio;

overwegende dat dit betekent dat het bevoegd gezag van een kleine school niet meer zelf kan beschikken over de haar rechtens toekomende middelen;

verzoekt de regering, over het voornemen de kleinescholentoeslag af te schaffen, advies in te winnen bij de Raad van State en de Tweede Kamer over de uitkomst van die consultatie te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Rog, Bisschop en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 174 (31293).

De heer Smaling (SP):

Voorzitter. Als dit Kamerlid zou krimpen, zou hij alsnog in militaire dienst moeten. Ik weet niet of ik die consequentie wel voor mijn rekening wil nemen. We hebben een goed debat gehad met de staatssecretaris. Krimp is natuurlijk een feit. Het is ook voor een deel natuurlijk een autonoom proces in grote delen van het land. Dat dat impact heeft op schoolgrootte is duidelijk. Toch zijn we van mening dat we ergens een streep moeten trekken. Ik heb daarvoor een motie, die erg lijkt op de motie van de heer Beertema. We kunnen kijken, afhankelijk van het antwoord van de staatssecretaris, hoe we eventueel zaken in elkaar kunnen schuiven. Die motie luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het verdwijnen van de kleinescholentoeslag zal leiden tot fusies en het verdwijnen van scholen;

overwegende dat er dan in sommige dorpen of buurten nog maar een school binnen een redelijk bereikbare afstand zal liggen;

overwegende dat zo'n school meestal van groot belang is voor de sociale cohesie binnen de dorps- of buurtgemeenschap;

verzoekt de regering, op korte termijn met een voorstel te komen om deze laatste scholen in dorpen en buurten overeind te houden wanneer bewoners en andere betrokkenen uitdrukkelijk te kennen geven dit te wensen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Smaling. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 175 (31293).

Mevrouw Ypma (PvdA):

Voorzitter. Ieder kind heeft recht op goed onderwijs, dicht bij huis. Per regio is de situatie verschillend: soms gaat het om de laatste school in een dorp die we graag open zouden willen houden, elders staan een christelijke en een openbare school naast elkaar die we juist graag zouden willen laten samenwerken. We dienen daarom een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat teruglopende leerlingenaantallen in het onderwijs een feit zijn;

constaterende dat samenwerkingsscholen een oplossing kunnen zijn om verschraling van het onderwijsaanbod tegen te gaan;

constaterende dat de huidige regels en bekostiging samenwerking soms eerder in de weg staan dan bevorderen;

verzoekt de regering, de bekostiging van kleine scholen binnen de volgende uitgangspunten uit te werken:

- de onderwijskwaliteit dient te allen tijde voorop te staan;

- de bekostiging en denominaties dienen samenwerking tussen scholen niet in de weg te staan, maar toch voldoende diversiteit te waarborgen;

- de bekostiging dient rekening te houden met de regiospecifieke kenmerken zoals leerlingen(bevolkings)dichtheid, het aantal plaatsen in een regio en het gemiddelde aantal inwoners van een plaats;

- de bekostiging dient oog te hebben voor het behoud van de laatste school in een straal van 3 kilometer;

- bij de inrichting van de nieuwe bekostigingssystematiek zoveel mogelijk wordt aangesloten bij huidige structuren waardoor bureaucratie wordt voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ypma en Straus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 176 (31293).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb een vraag ter verheldering. Dit zijn duidelijke eisen van de coalitie aan de staatssecretaris en de minister. Stel dat de staatssecretaris de motie ontraadt, wat gaan de coalitiepartijen dan doen? Zullen ze dan het beleid met betrekking tot de kleinescholentoeslag niet meer steunen?

Mevrouw Ypma (PvdA):

Bedankt voor deze mooie vraag. Het is onze rol om kaders te stellen. Wij gaan er in vol vertrouwen van uit dat de staatssecretaris dit heel serieus neemt, en anders beluisteren wij graag zijn reactie.

De voorzitter:

De staatssecretaris ontvangt op dit moment de moties. Als hij die heeft, gaan we verder.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Ik dank u dat ik het debat over krimp en dalende leerlingenaantallen in de plenaire zaal kan afronden. De heer Van Meenen heeft enkele zaken benoemd die voor hem en zijn partij belangrijk zijn. Ik kan die onmiddellijk omarmen. Ik ben het op dit punt met hem eens.

Nu ga ik in op de moties. Ik begin met de motie-Voordewind c.s. op stuk nr. 169. Daarin verzoekt hij de regering om in overleg te treden met besturen van kleine richtingen. Ik heb daar geen bezwaar tegen en daarom laat ik het oordeel over deze motie aan de Kamer.

De motie-Voordewind/Ypma op stuk nr. 170 moet ik echt ten zeerste ontraden. In die motie wordt gevraagd om een soort overbruggingskrediet voor leraren die anders ontslagen zouden kunnen worden. Ik zie echter niet waar de dekking vandaan moet komen. In de motie wordt verwezen naar het lerarenbudget, maar dat geld is allemaal al ingezet en belegd. Daar kun je natuurlijk keuzes in maken, maar dan hoor ik wel graag welke keuzes dat zouden moeten zijn. Moeten wij dan minder geld voor lerarenbeurzen uittrekken of anderszins? Dit soort vragen bespreken wij steeds goed met schoolbesturen en met de Stichting van het Onderwijs in het kader van het Nationaal Onderwijsakkoord. Daarnaast is er 100 miljoen uitgetrokken waarvan een klein deel onder andere wordt bestemd voor mobiliteitscentra. Dat gebeurt allemaal. Ik kan echter niet meegaan in het verzoek om nu een extra budget uit te trekken voor een overbruggingskrediet zonder dat daar een deugdelijke dekking aan vastzit.

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Ik heb een opmerking ter verduidelijking. Het gaat niet om extra budget, maar om financiering vanuit het lopende lerarenbudget om ervoor te zorgen dat je de leraren die je in 2015 zo hard nodig hebt, op de een of andere manier binnen het onderwijs kunt halen. Dat zou voor een deel opgelost kunnen worden door het mobiliteitsfonds, maar ik vraag de staatssecretaris om hier iets breder naar te kijken.

Staatssecretaris Dekker:

Ik gaf net al aan dat het geld ons niet op de rug groeit. Binnen het onderwijsbudget en het lerarenbudget kan er natuurlijk geschoven worden, maar dan moet de heer Voordewind wel aangeven waar het geld vandaan moet komen. De heer Voordewind is van mening dat er een overbruggingskrediet moet komen. Als wij mensen aan het werk moeten houden voor wie er geen geld meer is, gaat de tikker natuurlijk al gauw lopen. Dan loopt de rekening al snel op. Als de heer Voordewind niet specifiek zegt waar het geld vandaan moet komen, moet ik de motie helaas ontraden.

De aanneming van de motie-Beertema op stuk nr. 171 moet ik ook ontraden. Ik zal straks nog iets zeggen over de bereikbaarheid van het onderwijs. Het is nu al zo dat er in 600 dorpen in Nederland geen school is. Als je reëel bent en de sterke leerlingendaling in sommige gebieden bekijkt, stel je vast dat in de toekomst niet ieder dorp de laatste school overeind zal kunnen houden. Ik gaf het voorbeeld van de gemeente Loppersum met, naar ik meen, zestien dorpskernen. Twee kleine scholen in twee kleine dorpen hebben nu gezegd dat ze alleen maar verder kunnen als ze kiezen. Dit betekent dat één school openblijft en dat één vestiging dichtgaat. Op die manier blijft er in die buurt wel goed onderwijs over. Dat is net een andere benadering dan de heer Beertema in zijn motie voorstaat. Daarom moet ik die motie ontraden.

De motie-Bisschop op stuk nr. 172 moet ik helaas ook ontraden. Het gaat in die motie over risicofactoren die meespelen. Wij gaven al de schaal aan. Zeker de kleine scholen zijn kwetsbaar. Dit betekent dat er een risico is. Ik vind dat dit zeker ook in het risicogerichte toezicht van de inspectie moet meewegen.

Ik kom nu op de motie-Rog c.s. op stuk nr. 173 waarin de regering verzocht wordt om af te zien van het afschaffen van de kleinescholentoeslag. In het debat ging het hier eigenlijk om. Dat is de kern van het voorstel en daarom ontraad ik deze motie. De kleinescholentoeslag is nu een prikkel om juist klein te blijven en soms om kleiner te worden. De toeslag is een boete op samenwerking, want als scholen gaan samenwerken of zelfs fuseren, raken zij hun toeslag kwijt en gaan ze er nu financieel op achteruit. Daar moet echt een eind aan komen. Ook de motie op stuk nr. 174 over de adviesaanvraag bij de Raad van State wil ik ontraden. Heel veel van wat er in dit plan van aanpak staat, zal uitmonden in wetgeving. Alle wetgeving gaat regulier gewoon langs de Raad van State. Het gaat niet om een specifiek vraagstuk of om een bijzondere omstandigheid. Ik zie dus geen aanleiding om van de standaardprocedure af te wijken.

De motie op stuk nr. 175 lijkt zeer op die van de heer Beertema. Om dezelfde reden wil ik die ontraden.

Tot slot. In de motie op stuk nr. 176 van de leden Ypma en Straus wordt een aantal randvoorwaarden en uitgangspunten gegeven. Ik wil even bekijken of ik de motie goed begrijp. We hebben een lange discussie gevoerd over het anders inzetten van de kleinescholentoeslag, waarbij juist meer ruimte zou ontstaan voor overleg en samenwerking, en voor maatwerk daarbinnen. Ik denk dat we het eens zijn over de vraag of er in die gesprekken en in die regionale aanpak oog moet zijn voor dit soort uitgangspunten. Het gaat daarbij om de kwaliteit van het onderwijs, om het behoud van diversiteit en ook om het behoud van de bereikbaarheid van goed onderwijs, los van de vraag of dat binnen een straal van een, twee of drie kilometer moet zijn of in bepaalde gevallen iets meer. Sterker nog, in bepaalde uithoeken van Nederland is dat nu al meer dan drie kilometer, maar dat zijn de uitzonderingen. Als ik deze motie zo kan interpreteren dat bij die regionale aanpak met dit soort factoren rekening moet worden gehouden, zou ik ermee kunnen leven. We moeten voorkomen dat we naar een bekostigingssystematiek gaan die een soort kerstboom wordt met allerlei heel ingewikkelde indicatoren, want dan maken we het alleen maar ingewikkelder dan het al is. Als die ruimte er is, denk ik dat de motie aansluit bij het beleid en wil ik het oordeel aan de Kamer laten.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Tot zover dit VAO. Wij stemmen vandaag nog over de ingediende moties. Ik ga graag snel door met het volgende VAO.

Naar boven