Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 25 november 2008 over internationale kinderontvoering.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Ik dien een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat behalve het Haags Kinderontvoeringsverdrag er nog andere bepalingen zijn die in geval van kinderontvoering van belang kunnen zijn, waaronder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens ten aanzien van het recht op familie- en gezinsleven en het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind;

van mening dat daar waar het gaat om het belang van het kind er spanning kan ontstaan tussen het Haags Kinderontvoeringsverdrag enerzijds en de genoemde internationale verdragen anderzijds;

van mening dat het belang van het kind met zich kan meebrengen dat teruggeleiding niet of niet onmiddellijk aan de orde kan zijn, bijvoorbeeld omdat er gerechtvaardigde twijfels zijn over de opvoeding van het kind door de andere ouder;

van mening dat in het geval van teruggeleiding van een kind op basis van het Haags Kinderontvoeringsverdrag het belang van het kind voorop dient te staan;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat in het kader van het uitvoeren van het Haags Kinderontvoeringsverdrag de beleidsregel wordt gehanteerd dat te allen tijde het belang van het kind zal worden meegewogen alvorens tot teruggeleiding wordt besloten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Arib, Teeven en De Wit. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 17(30072).

De heer Çörüz (CDA):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de Çörüzberaadslaging,

overwegende dat bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag aangesloten landen gehouden zijn "alle passende maatregelen" te nemen om de verdragsdoelstellingen te verwezenlijken;

overwegende dat er verschillen bestaan in de wijze waarop de bij het verdrag aangesloten landen invulling geven aan de verdragsverplichtingen;

constaterende dat dit ertoe kan leiden dat belanghebbenden onvoldoende mogelijkheden hebben om verhaal te halen bij nalatigheden van centrale autoriteiten;

constaterende dat er geen onafhankelijk toezicht bestaat op de uitvoering van de verdragsverplichtingen;

verzoekt de regering, in internationaal verband de mogelijkheden te verkennen om te komen tot een internationaal, onafhankelijk toezicht, zodat de bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag aangesloten landen op gepaste en zo veel mogelijk uniforme wijze uitvoering geven aan de verdragsverplichtingen en waarbij betrokken partijen zo nodig beklag kunnen doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Çörüz en Teeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 18(30072).

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik dien drie moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het uitgangspunt van het Haags Kinderontvoeringsverdrag is dat het kind zo spoedig mogelijk wordt teruggeleid naar het land van de laatste verblijfplaats;

overwegende dat het instellen van hoger beroep tegen een beslissing van een rechter tot teruggeleiding van het kind in de regel geen schorsende werking heeft, met als gevolg dat het kind soms teruggeleid is voordat er een beslissing is in hoger beroep;

van mening dat dit een onwenselijke situatie is omdat een beslissing van de lagere rechter moet kunnen worden aangevochten;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat hoger beroep tegen een beslissing tot teruggeleiding van een kind op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag schorsende werking heeft, en dat teruggeleiding pas plaatsvindt nadat de beslissing in hoger beroep is genomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit, Teeven en Arib. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 19(30072).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het voor de van kinderontvoering beschuldigde ouder soms onmogelijk is, te procederen over gezag over en/of omgang met het kind in het land waar het kind verblijft, vanwege het risico strafrechtelijk vervolgd te worden voor kinderontvoering;

overwegende dat er in een aantal landen een vrijwaring van vervolging bestaat wanneer er geprocedeerd wordt over gezag over en/of omgang met het kind, zoals het "public benefit parole" in de Verenigde Staten, maar dat dit in de praktijk vaak geen oplossing is gebleken;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat de ouder die noodgedwongen in een ander land moet procederen over gezag over en/of omgang met het kind deze procedure ook daadwerkelijk kan voeren, zonder bedreigd te worden met strafvervolging, en zo nodig in overleg te treden met de verdragslanden om tot oplossingen te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit, Teeven en Arib. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 20(30072).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat ouders soms noodgedwongen in een ander land moeten procederen over gezag over en/of omgang met het eigen kind;

overwegende dat het procederen in een ander land soms bijzonder hoge kosten met zich meebrengt, bijvoorbeeld vanwege de kosten van de advocaat, en dat de Nederlandse ouder soms om financiële redenen af moet zien van die procedure;

verzoekt de regering, een fonds op te richten waaruit de kosten van rechtsbijstand voor Nederlanders die noodgedwongen in het buitenland moeten procederen over gezag over en/of omgang met het kind kunnen worden vergoed,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Azough. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 21(30072).

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat teruggeleiding van kinderen naar het buitenland (naar de verzoekende ouder) een ernstige inbreuk kan betekenen op de geestelijke en lichamelijke stabiliteit van het kind;

overwegende dat het recht van omgang voor de verzorgende ouder in Nederland zo veel als mogelijk moet worden gewaarborgd;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat, zo veel als mogelijk, een omgangsregeling tot stand is gekomen voordat het kind wordt teruggeleid naar het buitenland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Teeven, Arib, Azough, De Wit en Pechtold.

Zij krijgt nr. 22(30072).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het instellen van cassatie door de Centrale Autoriteit alleen dient te geschieden indien er onduidelijkheid en verwarring ontstaat over de uitleg van het Haags Kinderontvoeringsverdrag (HKOV) en de Uitvoeringswet;

overwegende dat de materiële waarheidsvinding in kinderontvoeringszaken uitsluitend en alleen dient plaats te hebben in twee feitelijke instanties;

verzoekt de regering, de Centrale Autoriteit op het ministerie van Justitie op te dragen, alleen in uitzonderingssituaties cassatie in het belang der wet te doen instellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Teeven, Arib, De Wit en Azough. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23(30072).

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Als ik het goed begrijp, zijn alle moties ondertekend of medeondertekend door de heer Teeven.

De heer Teeven (VVD):

Voorzitter. Dat klopt niet helemaal. Ik heb de motie De Wit c.s. op stuk nr. 21, over het fonds, niet meeondertekend.

Minister Hirsch Ballin:

Alle andere dus wel.

De heer Teeven (VVD):

Inderdaad.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Als ik dat dus voor u overzichtelijk wil houden, dan beantwoord ik alle moties van de heer Teeven en anderen.

De voorzitter:

Nee, nee. Dan zou u geen recht doen aan de eerste indiener. Dat ligt heel gevoelig.

Ik stel voor dat u uw betoog vervolgt.

Minister Hirsch Ballin:

Voorzitter. Ik vermoedde dat al. Ik dank u voor deze extra hint.

De motie-Arib c.s. op stuk nr. 17 spreekt de wens uit om een uitzondering te zoeken in de toepassing van het Haags Kinderontvoeringsverdrag in gevallen waarbij het belang van het kind zou meebrengen dat niet moet worden teruggeleid, ondanks het feit dat er dus een ontvoering heeft plaatsgevonden en dat het kind is onttrokken aan het ouderlijk gezag. Natuurlijk kunnen wij ons allemaal situaties voorstellen, waarbij wij als omstanders a prima vista denken dat het toch wel te begrijpen is dat die ouder het kind liever onder haar of zijn hoede houdt in plaats van de ouder die het gezag heeft. Met alle begrip en inleving voor zulke situaties, benadruk ik dat het echter erg belangrijk is dat wij ons houden aan de regels, waarbij het gezag van de ouder die het gezag uitoefent wordt gerespecteerd. Daar gaat het Haags Kinderontvoeringsverdrag over. Wij kunnen ons ook moeilijk voorstellen dat in het internationaal verkeer een andere regel zou gelden; dat zou vragen om moeilijkheden zijn, want dan zou een ander land evengoed kunnen zeggen "wij hebben toch eigenlijk de indruk dat het maar even anders moet". Wij moeten niet die weg opgaan, want dan ondermijnen wij het hele systeem van het verdrag.

Dit staat nog los van het feit – ik had daar ook mee kunnen beginnen – dat wij een verdragsverplichting helemaal niet mogen ondermijnen. Wij moeten zo'n verdrag naleven. Dat geldt niet alleen voor het Haags Kinderontvoeringsverdrag, maar ook voor de verordening "Brussel II bis". Soms wordt verwezen naar de Zwitserse praktijk, maar daarvan zeggen deskundigen dat dit binnen de verdragsbepalingen helemaal niet mag. Wij zijn gebonden aan het verdrag en moeten dat naleven. Daarom moet ik aanvaarding van deze motie ontraden, want het kabinet kan een motie die het vraagt om iets te doen dat in strijd is met het verdrag, niet uitvoeren.

Het is een ander verhaal als de Kamer zegt dat het wenselijk zou zijn dat in een aantal gevallen meer in de geest van het verdrag wordt gehandeld. Dan negeer je namelijk niet het verdrag, maar kijk je of de toepassing ervan klopt. Daarover heeft de heer Çörüz een motie ingediend en ook sommige andere moties raken dat onderwerp. Dat is een weg die wij kunnen overwegen te gaan. Wij kunnen ons echter niet onttrekken aan de verdragsverplichtingen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter ...

De voorzitter:

Nee, mevrouw Arib. Wij hebben afgesproken dat er alleen mag worden geïnterrumpeerd als men iets niet begrijpt. Ik kan mij dat in dit geval niet voorstellen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik begrijp het heel goed. Ik vind de opmerking alleen een beetje bizar. Het gaat ook om die motie.

De voorzitter:

Ik maak de hele dag al deze opmerking; dat is de afspraak van het kerstregime. De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Hirsch Ballin:

Ik kom dan op de wat andere invalshoek die gekozen is in de motie-Çörüz, met betrekking tot de passende maatregelen ten aanzien van de verdragsdoelstellingen. Daarom verwees ik net ook even naar deze mogelijke benadering, die ons niet in conflict brengt met het verdrag. Ik geef in overweging daaraan de voorkeur te geven. Wat in de motie-Çörüz aan ons wordt gevraagd zal niet gemakkelijk te realiseren zijn. Ik begrijp de wens echter. Ik denk dat dezelfde wens ook ligt achter het onderwerp dat ik zonet besprak. Als de Kamer mij vraagt om mij daarvoor in te spannen, zal ik dat doen. Ik ken de argumenten.

De voorzitter:

Laat u het oordeel over de motie over aan de Kamer?

Minister Hirsch Ballin:

Dat betekent inderdaad dat ik het oordeel aan de Kamer overlaat. Als de Kamer de motie aanneemt, zal ik ook de gevraagde inspanningen doen in internationaal verband. Zoals gezegd, hoop ik ook dat het in een ander opzicht van nut is om deze benadering te kiezen.

Ik kom bij de motie-De Wit c.s. op stuk nr. 19. Daarin wordt gevraagd om ervoor te zorgen dat hoger beroep tegen een beslissing een schorsende werking heeft, dus dat terugleiding pas plaatsvindt nadat de uitspraak in hoger beroep is gedaan. Ik zie daar een probleem met het verdrag, dat de staten verplicht tot een onmiddellijke terugkeer. "Onmiddellijk" verdraagt zich niet met het afwachten van hoger beroep. Misschien is het voor de heren Teeven en De Wit van belang dat op grond van de regels van het algemeen procesrecht, in de procedure aan de rechter kan worden gevraagd of het hoger beroep kan worden afgewacht. De ouder kan ook, na de uitvoerbaarverklaring bij voorraad, een executiegeschil beginnen om te voorkomen dat het kind onmiddellijk wordt teruggeleid. Die mogelijkheden bestaan op grond van het algemeen burgerlijk procesrecht. Ik denk dat dat voorziet in wat door de indieners van de motie werd beoogd. Op die manier is het aan de rechter om erover te beslissen. Ik ontraad het aannemen van de motie, maar wijs er uitdrukkelijk op dat de mogelijkheid bestaat via een executiegeschil te vragen de onmiddellijke uitvoering achterwege te laten.

Dan kom ik op de motie-De Wit c.s. waarin wordt gevraagd te bewerkstelligen dat er ten aanzien van de ouder die noodgedwongen in een ander land moet procederen, zonder bedreigd te worden met strafvervolging, zo nodig in overleg wordt getreden met verdragslanden om tot oplossingen te komen. De afspraak tussen de lidstaten is, geheel in de geest van het verdrag, dat de uitspraak van de civiele rechter wordt afgewacht en gerespecteerd. Op die manier worden geschillen dus opgelost. In sommige landen is het ontvoeren van een kind strafbaar volgens algemene regels van strafrecht. Dat is ook het geval in Nederland. Je kunt ouders dan ook niet beletten om in een dergelijk geval aangifte te doen. Net als in veel andere landen is de Nederlandse benadering dat de strafrechtelijke gevolgen niet op een negatieve manier mogen interfereren. Zij mogen geen effect hebben op de doelstelling om een en ander civielrechtelijk, volgens de doelstellingen van het verdrag, op te lossen. In die zin spreekt de wens van de motie mij niet alleen aan, maar spoort hij ook met de benadering van Nederland en veel andere aangesloten staten. Verwezen wordt naar de benadering van de Amerikaanse Special Public Benefit Parole. Daarnaar is verwezen. Ik ben bereid om dit onderwerp aan de orde te stellen op de Haagse Conferentie met het oog op de volgende special commission in 2010. Wij kunnen het gevraagde niet bewerkstelligen, want het gaat hierbij om een soevereine beslissing van de andere lidstaten. Zij bepalen of gebruik wordt gemaakt van het strafrecht. Ik zeg echter graag toe dat ik dit onderwerp aan de orde zal stellen. Misschien is dat voor de heren De Wit en Teeven voldoende basis om deze motie in te trekken.

De heer De Wit heeft een motie ingediend met betrekking tot het schadefonds. Daarover is al meermalen gesproken en geschreven. Naast de gevallen van kinderontvoering komen natuurlijk allerlei financieel ingrijpende situaties voor. Het verlenen van rechtsbijstand aan de ontvoerende ouder is echter iets wat men met het verdrag niet heeft gewild. Dat moeten wij dus niet doen. Ouders van ontvoerde kinderen wordt kosteloos ondersteuning door de overheid geboden. Ik denk hierbij vooral aan ondersteuning door de Centrale Autoriteit en aan de ondersteuning door de Nederlandse ambassades in het buitenland. Ik sluit mij op dit punt aan bij de lijn die reeds door mijn voorganger is verdedigd: wij moeten in dezen niet met een schadefonds werken. Wij hebben voorzieningen. Men kan een beroep doen op de desbetreffende instanties voor het gebruik maken van deze voorzieningen. Misschien kan in dit licht deze motie als overbodig worden beschouwd. Mocht bij komende gelegenheden behoefte bestaan aan een nadere toelichting op de werkwijze, dan zal ik die uiteraard graag geven.

De motie van de heer Teeven gaat over de omgangsregeling bij de teruggeleiding. De Nederlandse Staat is op grond van het Haags Kinderontvoeringsverdrag en de uitspraken van het Europees Hof over de Rechten van de Mens gehouden om zich hierbij in te spannen. Dat doen wij tijdens de procedure, maar ook na de teruggeleiding. Via de zogenaamde mirror orders kan worden bevorderd dat bij de doorgeleidingsprocedure afspraken worden gemaakt over de omgang na teruggeleiding. Ik zeg ook graag toe dat het belang ervan tijdens de Haagse Conferentie wordt benadrukt. De motie is dus overbodig. In de praktijk gaan wij zoveel mogelijk op de aangegeven manier te werk.

De heer Teeven heeft verder een motie over de wenselijkheid van alleen cassatie in uitzonderingsgevallen. De praktijk is een slagje anders dan met de motie wordt verondersteld. Dat is ook de reden waarom ik aanneming van de motie ontraad. Ik doe wel een toezegging. De Centrale Autoriteit is nu al terughoudend met cassatie. Zij gebruikt die mogelijkheid alleen bij onjuiste wetstoepassing. Naar aanleiding van het rapport van de Staatscommissie zal ik graag het belang en de wenselijkheid van het verdergaand beperken van cassatie verkennen. Cassatie in het belang der wet kan alleen door het Openbaar Ministerie bij de Hoge Raad worden ingesteld. Dat kan de Centrale Autoriteit niet. Zij kan er hoogstens om verzoeken. Om deze reden en met inachtneming van het feit dat ik het rapport van de Staatscommissie in aanmerking zal nemen, ontraad ik aanneming van deze motie.

Mevrouw de voorzitter. Ik hoop hiermee voldoende te hebben gereageerd op de zeven moties die zijn ingediend bij de behandeling van dit onderwerp.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de minister voor zijn antwoorden. Over de moties zal hedenavond worden gestemd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven