Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 29 juni 2005 over de markt voor persoonlijke dienstverlening.

De heer Weekers (VVD):

Voorzitter. Als het gaat om de ontwikkeling van een markt voor persoonlijke dienstverlening en de mogelijkheden voor een witte werkster, moeten wij helaas constateren dat de regering weinig haast maakt met de ontwikkeling met alternatieven. Om die reden hebben wij een motie in petto, die ik hierbij indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de markt voor persoonlijke dienstverlening en het "witten van zwart werk" wordt belemmerd door fiscale en sociale (zekerheids)wetgeving;

overwegende dat het gezien de arbeidsmarktsituatie aan de onderkant van belang is dat die belemmeringen worden weggenomen;

overwegende dat er goede redenen zijn om dienstverlening lager te belasten als deze betrekking heeft op "activiteiten die huishoudens ook zelf kunnen uitvoeren in of om de woning";

verzoekt de regering, daartoe voorstellen te inventariseren en alternatieven uit te werken op de volgende terreinen:

  • 1. uitbreiding van de "huishoudhulpconstructie";

  • 2. defiscalisering en premievrijstelling van persoonlijke dienstverlening van beperkte omvang;

  • 3. fiscale aftrek van kosten voor "witte" persoonlijke diensten;

verzoekt de regering voorts, te onderzoeken of vormen van persoonlijke dienstverlening onder de btw-vrijstelling gebracht kunnen worden, en voorzover zulks niet mogelijk blijkt te zijn bij de onderhandelingen in Brussel over een verlaagd btw-tarief op arbeidsintensieve diensten ook in te zetten op persoonlijke dienstverlening die huishoudens ook zelf kunnen uitvoeren in of om de woning;

en de Kamer bij voorkeur voor eind september te berichten over de uitkomsten hiervan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Weekers, Bruls, Koser Kaya en Bussemaker. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27(29544).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Voorzitter. In aanvulling op de motie van de heer Weekers dien ik ook een motie in, omdat wij van mening zijn dat de wittewerksterregeling niet moet worden opgeheven maar verruimd en onderdeel moet gaan uitmaken van een markt voor persoonlijke dienstverlening. Met het oog daarop dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat extra stimulansen voor het creëren van werkgelegenheid aan de onderkant van Bussemakerde arbeidsmarkt nodig zijn;

constaterende dat de RSP- of wittewerksterregeling goede bedoelingen had, maar niet het verwachte aantal banen heeft opgeleverd;

overwegende dat het wenselijke antwoord hierop niet is de regeling op te heffen, maar deze te hervormen tot een onderdeel van een markt voor persoonlijke dienstverlening;

overwegende dat stimulering van een dergelijke markt in samenhang moet worden gezien tot ontwikkelingen rond de WWB, de WSW, de WMO en de combinatie van arbeid en zorg;

verzoekt het Presidium, een adviesaanvraag aan de Raad voor Werk en Inkomen voor te bereiden over het ontwikkelen van een markt voor persoonlijke dienstverlening,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bussemaker, Weekers, Bruls, Koser Kaya en Van Gent.

Zij krijgt nr. 28(29544).

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Ik zeg het volgende er maar bij. De heer Weekers heeft in zijn motie een termijn van eind september genoemd. Het zou mooi zijn wanneer wij eind september, of zo dicht mogelijk daarbij, ook een advies van de RWI zouden krijgen. Ik durf het bijna niet te zeggen, maar wat mij betreft zou het Presidium al tijdens het reces deze zaak ter hand mogen nemen.

De voorzitter:

Dat komt goed uit, want wij werken toch permanent door. Ik kijk even naar de staatssecretaris, of hij even wil wachten op de moties. Ik constateer dat dit niet het geval is. U bent fantastisch! Het woord is aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Staatssecretaris Van Hoof:

Voorzitter. Dank u wel. Naar aanleiding van de motie van de heer Weekers merk ik op dat de constatering dat er weinig haast gemaakt zou worden met de ontwikkeling van de alternatieven niet in zijn motie staat maar wel in de toelichting. In het overleg hebben wij daarover al uitgebreid gesproken. De heer Weekers weet dat ik mij daardoor niet zeer voel aangesproken. Ik verwijs naar de brief waarin alle alternatieven zijn opgesomd. De alternatieven zijn bovendien niet alleen opgesomd, maar bovendien door derdedeskundigen beoordeeld. Met de derdedeskundigen doel ik op het CPB. De verschillende beoordelingen zijn door het CPB geformuleerd. Daarin zit dan ook een deel van het probleem.

Een en ander neemt niet weg dat wij in het overleg hebben geluisterd naar de inzet van de Kamer ten aanzien van – wat wij in het overleg hebben genoemd – het doorbreken van grenzen op een aantal terreinen, in het bijzonder op het terrein van de fiscus en mogelijkerwijs ook op het terrein van de socialezekerheidswet- en regelgeving.

Ik herhaal wat ik toen ook al heb gezegd. In het stuk dat voorligt, heeft het kabinet de nodige aandacht aan die terreinen geschonken en oordelen uitgesproken. Ik ben desalniettemin bereid hierover nader contact op te nemen met mijn collega van Financiën. Het overige, in het bijzonder de inspanning in Brussel die in de motie wordt gevraagd, is eigenlijk al aangegeven in de brief die wij hierover aan de Kamer hebben gezonden. Daarin staat dat dit voor het kabinet een optie is. Dat betekent dat ik de motie uitleg als een extra stimulans, een extra prikkel om te doen wat hierover in het algemeen overleg aan de orde is geweest.

De Kamer begrijpt dat ik aan de ene kant moet aangeven hoe de positie van het kabinet is geweest. Vanuit die optiek zou ik mogelijkerwijs moeten zeggen dat deze motie daarbij niet geheel aansluit. Door de formulering van de motie beschouw ik hem aan de andere kant als een ondersteuning om datgene te gaan doen wat wij in het overleg hebben besproken.

Naar aanleiding van de motie van mevrouw Bussemaker zou ik een heel debat kunnen gaan voeren over de beoordeling van de RSP-regeling. Ik weet dat u dat niet wilt. Wij hebben een afspraak gemaakt over het verlengen van de regeling tot het moment dat een conclusie wordt bereikt over het alternatief dan wel de afwezigheid van een alternatief.

Ik begrijp heel goed dat mevrouw Bussemaker het feit dat er een nieuwe Wet werk en bijstand is, maar een WMO nog in aantocht is en de modernisering van de WSW nog in aantocht is, aangrijpt om een adviesaanvraag in de richting van de RWI te laten formuleren. In dezelfde adem spreekt zij uit dat dit advies eind september op tafel zou moeten liggen.

Ik kan mij voorstellen dat de RWI daarmee een probleem heeft. Men zal immers eerst graag willen weten hoe de WMO en de modernisering van de WSW er uit gaat zien. Dat lijkt mij een van de bezwaren bij de uitvoering van deze motie. Ik denk dat ik er niet heel formeel op moet reageren. Ik wil echter wel benadrukken dat de RWI niet iets kan, wanneer niet duidelijk is wat de hoofdlijnen van de WMO en WSW zijn. Ik zie aan het non-verbale reageren van mevrouw Bussemaker dat zij dit ook vindt. Als ik het zo mag opvatten, zal ik deze motie niet prematuur noemen. Ik zal de wens die in de motie is geformuleerd voorleggen aan de RWI.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het eind van de vergadering over de ingediende moties te stemmen.

Mevrouw Bussemaker (PvdA):

Mijn motie is tot het Presidium gericht.

De voorzitter:

Ja, zij is aan de Kamer gericht.

Overeenkomstig het voorstel van de voorzitter wordt besloten.

Naar boven