Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 22 juni 2005 over de aanbestedingen in het openbaar vervoer.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Gezien de tijd zie ik af van een lange inleiding. Mijn fractie wil twee dingen vastleggen in een motie. Verder zal de heer Mastwijk mede namens mij een motie indienen.

Wij hebben een alternatief op tafel gelegd voor de aanbesteding van het openbaar vervoer. Wij willen de vier grote steden de kans geven om onder de verplichte aanbesteding uit te komen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister aanbesteding van het openbaar vervoer in de G4 verplicht wil opleggen;

constaterende dat de doelstelling van de Wp 2000, te weten kostenreductie en reizigersgroei, niet per definitie door verplichting tot aanbesteding moet worden bereikt;

spreekt als haar mening uit dat de G4 de mogelijkheid moet worden geboden om langs alternatieve weg dezelfde doelstelling te behalen zodat de GVB's in 2009 marktconform opereren;

verzoekt de regering:

  • - te streven naar een verplichte verzelfstandiging per 2007 voor alle vier de vervoersbedrijven;

  • - een vergelijkende benchmark te organiseren in 2009 om op basis van tevoren vastgestelde criteria onafhankelijk te toetsen of de GVB's marktconform functioneren;

  • - vast te stellen dat die GVB's die in 2009 marktconform werken niet langer verplicht worden tot aanbesteding;

  • - ook vast te stellen dat indien GVB's niet marktconform werken er alsnog overgegaan wordt tot een verplichte aanbesteding conform de huidige termijnen die het kabinet voor ogen heeft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijksma en Van der Ham. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 312(24036).

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voorzitter. Ik hoop natuurlijk op een riante meerderheid in de Kamer voor deze motie.

Mijn tweede motie dien ik in omdat in het debat duidelijk werd dat grote vervoersbedrijven uit de vier steden, hoewel zij hun eigen markt willen beschermen, toch iedere keer pogingen doen om in te breken op markten van andere bedrijven. Dat vinden wij ongewenst. De minister heeft gezegd, daar niet al te veel aan te kunnen doen en daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat gemeentelijke vervoersbedrijven voor een bepaalde periode worden vrijgesteld van verplichte aanbesteding van hun concessie onder de toezegging aan de minister van Verkeer en Waterstaat strikte spelregels van reciprociteit in acht te nemen;

constaterende dat verschillende malen getracht is deze afspraken te ontlopen, recentelijk door een bod op het gemeentelijk vervoersbedrijf van Nijmegen inclusief een daarbij te verkrijgen langjarige concessie;

van mening dat om redenen van juridische rechtsvaardigheid in de sector voor alle gemeentelijke vervoersbedrijven een wettelijke verplichting tot reciprociteit moet gelden;

verzoekt de regering, voor 1 oktober 2005 een reciprociteitsartikel voor Dijksmade wetswijziging van de Wp 2000 aan de Kamer voor te leggen ter voorkoming van de situatie dat GVB's worden "geprivatiseerd" door verkoop aan een ander GVB met het oogmerk, te profiteren van een langere ontheffing van de aanbestedingsverplichting en daarbij op te nemen dat geen uitstel van verplichte aanbesteding wordt verleend voor concessies van GVB's die direct of indirect voor meer dan 50% in handen geraken van een ander GVB,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Dijksma, Mastwijk, Hofstra, Hermans, Slob en Van der Ham.

Zij krijgt nr. 313(24036).

Mevrouw Dijksma (PvdA):

De conclusie is dat het prima is de markt vrij te houden, maar dat geen trucjes moeten worden toegepast.

Mevrouw Gerkens (SP):

Voorzitter. Het mag geen geheim zijn dat mijn fractie tegen het middel aanbesteding in het openbaar vervoer is, maar de meerderheid in de Kamer ligt anders. Laten wij in ieder geval de verplichting uit het wetsvoorstel halen, heb ik tijdens het algemeen overleg betoogd. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat aanbestedingen hoogstens een middel kunnen zijn en dat goed openbaar vervoer het doel is;

overwegende dat decentrale overheden de zeggenschap hebben over het openbaar vervoer en de minister hun daartoe dan ook de middelen dient te geven;

constaterende dat aanbestedingen niet altijd bevorderlijk zijn voor het openbaar vervoer;

verzoekt de regering, geen aanbestedingsplicht voor het openbaar vervoer in te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Gerkens en Duyvendak. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 314(24036).

De heer Mastwijk (CDA):

Voorzitter. De CDA-fractie heeft er behoefte aan tijdens deze plenaire zitting drie punten te arresteren. Het eerste is de reciprociteit, zojuist verwoord door mevrouw Dijksma. Het tweede is de wens van Amsterdam en ROA om in 2012 bus en rail integraal aan te besteden. Daarop zal de heer Hofstra straks ingaan. Het derde punt is dat de personeelsparagraaf zoals nu voorzien, loopt tot 2010. Dit is al lange tijd onderwerp van bespreking in dit huis. De CDA-fractie en de PvdA-fractie hebben daaruit de conclusie getrokken dat er aanleiding bestaat de werkingsduur van de personeelsparagraaf te verlengen. De motie die ik hierover zal indienen is mede ondertekend door mevrouw Dijksma en luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de discussie rond de verzelfstandiging van de OV-bedrijven en de aanbesteding in de G4 aanmerkelijk meer tijd heeft gevergd dan verwacht;

overwegende dat daardoor de looptijd van de zogenaamde personeelsparagraaf (nu gesteld op 2010) zou moeten worden verlengd;

verzoekt de minister, in overleg met de betrokken overheden en werknemersorganisaties in de G4 tot afspraken te komen over verlenging van de looptijd van de personeelsparagraaf, en dit in wetgeving vast te leggen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Mastwijk en Dijksma. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 315(24036).

De heer Hofstra (VVD):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister van Verkeer en Waterstaat een gefaseerde aanbestedingsverplichting wil invoeren per 2009 voor het busvervoer en per 2017 voor het railvervoer;

overwegende dat de regio Amsterdam een alternatief bepleit van een verplichte aanbesteding per 2012 voor bus en rail gelijktijdig;

spreekt uit dat het Amsterdamse voorstel acceptabel is wanneer aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

  • 1. dat het GVB per 1-1-2007 extern is verzelfstandigd als NV of BV;

  • 2. dat in de periode 2006-2012 de doelmatigheid bij het GVB zich ontwikkelt volgens een door de minister te formuleren kwantitatieve taakstelling;

  • 3. dat het ROA tijdig alle overige besluiten neemt die nodig zijn om te kunnen aanbesteden;

  • 4. dat Den Haag en Rotterdam, wanneer ze ook integraal zouden willen aanbesteden, dezelfde mogelijkheid onder dezelfde voorwaarden mogen benutten,

spreekt uit dat, wanneer aan een of meer van deze voorwaarden niet wordt voldaan, ook voor Amsterdam het busvervoer per 2009 verplicht wordt aanbesteed en het railvervoer per 2017;

verzoekt de regering om bij de uitwerking van deze variant te bewerkstelligen dat per 1-1-2009 10% van het vervoer, integraal in een deelgebied, wordt aanbesteed, dan wel dat 10% van de aandelen van het GVB wordt vervreemd;

verzoekt de regering om voor 1 april 2006 het betreffende wetsvoorstel bij de Kamer in te dienen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hofstra, Mastwijk en Hermans. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 316(24036).

De heer Duyvendak (GroenLinks):

Voorzitter. De wereld zou te klein zijn geweest als de heren Blair, Chirac en Barosso over de uitslag van het Nederlandse referendum gezegd hadden: Nederland bekijk het maar, wij overrulen het. Maar met het Amsterdamse referendum over het GVB dreigt deze Kamer precies te doen wat ik zojuist beschreven heb. Om dat te voorkomen en omdat ik denk dat iedereen in deze Kamer het daarmee eens is, dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in de gemeente Amsterdam op 15 mei 2002 een overgrote meerderheid van de bevolking zich bij referendum heeft uitgesproken tegen het extern verzelfstandigen van het GVB;

overwegende dat de regering een verplichte externe verzelfstandiging voorschrijft, vooruitlopend op een verplichte aanbesteding, en hiermee tegen de wens van de meerderheid van de Amsterdamse bevolking ingaat;

voorts overwegende dat maatwerk per aanbestedingsgebied mogelijk is;

verzoekt de regering, in haar beleid de uitslag van het referendum in Amsterdam te respecteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Duyvendak en Gerkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 317(24036).

Minister Peijs:

Voorzitter. Mevrouw Dijksma heeft een motie ingediend over een alternatief voor de G4. De nadruk op de marktconformiteit spreekt mij aan, want daarop is in dit hele proces de nadruk gelegd. Ik begrijp dat daarvoor benchmarking nodig is en ik zal dat dus doen, maar ik vind dat een benchmark nooit een openbare aanbesteding kan vervangen. Daarover lopen onze meningen uiteen. Ik wil nu graag besluiten over de verplichting, niet pas over vier jaar, om de druk op het proces te houden en om zekerheid te bieden aan alle partijen. Zij weten dan wat hen te wachten staat en kunnen dat goed voorbereiden. Ook de betrokken bedrijven kunnen zich voorbereiden, wat belangrijk is voor de mensen die daar werken. Ik moet de motie dan ook ontraden.

De motie van mevrouw Dijksma over reciprociteit stelt dat je niet op andermans markt moet gaan, als je eigen markt niet open is. Wij hebben dit in het AO besproken. Ik ben het met de Kamer eens. Als het een concessie zou zijn, zou er geen probleem zijn. Dan is het regelrecht tegen de afspraken in. Ik kan juridisch gezien echter niet ingrijpen in eigendom en koop van een bedrijf. Ik kom graag in oktober terug op de motie. Ik wil niet wachten op de nieuwe wet. Ik zal onderzoeken wat ik precies kan doen. In de geest van de motie kan ik mij volledig vinden.

De heer Hermans (LPF):

Komt de minister in oktober ook met wetgeving?

Minister Peijs:

In oktober wil ik de Kamer schetsen wat ik kan doen. Ik zal zoveel mogelijk van de motie in de wet onderbrengen. Alles wat wij nu besluiten, loopt vooruit op de verandering van de wet na de evaluatie in januari.

De aanbesteding is een middel tot een doel en kan nooit een doel op zichzelf zijn. Mevrouw Gerkens concludeert daaruit dat aanbesteding slecht is voor het openbaar vervoer. Daarover lopen onze meningen uiteen. Ik ontraad dan ook het aannemen van haar motie.

Wij hebben in het AO het verlengen van de personeelsparagraaf besproken. Ik zal werkgevers en werknemers verzoeken om mij te adviseren over de wijze waarop wij kunnen omgaan met de niet direct herleidbare indirecte personeelsleden en de personeelsparagraaf. Ik hoop dat zij mij daarover willen adviseren. Ik zal niet vooruitlopen op de uitkomst van dat advies. Ik kan dus nu niet afspreken dat ik de looptijd van de personeelsparagraaf inderdaad ga verlengen. Vanzelfsprekend houd ik dat oordeel op tot na het advies. Ik sta dus positief tegenover de motie.

De heer Hofstra kan de wens van Amsterdam accepteren, met dien verstande dat de andere drie grote partijen ook mogen wat Amsterdam mag. Utrecht heeft geen rails, dus voor Utrecht blijft 2009 staan, maar de andere twee mogen ook wat Amsterdam mag. Dat spreekt vanzelf. De verzelfstandiging tot NV of BV lijkt mij een terechte eis. Anders zou Amsterdam niet aan de aanbesteding mee kunnen doen. Dat lijkt mij dus echt een kwestie van gezond verstand. De overheden moeten de aanbesteding goed voorbereiden en per 1 januari 2009 moet 10% worden aanbesteed. Ik ga dat proberen te bewerkstelligen voor Amsterdam. Ik neem de motie dan ook over.

Mevrouw Gerkens (SP):

Is dit geen destructieve motie? Er wordt immers iets van Amsterdam gevraagd wat in Amsterdam per referendum als niet mogelijk is verklaard.

Minister Peijs:

Daar kom ik op terug bij het bespreken van de motie van de heer Duyvendak. Ik denk dat dit aan het college van Amsterdam is. De heer Duyvendak vraagt de motie te respecteren en het referendum serieus te nemen. Ik denk dat hij en mevrouw Gerkens zich tot het college richten. Het college zal de afweging moeten maken. Kan Amsterdam daar absoluut niet aan voldoen, dan valt Amsterdam terug op de lijn van de anderen. Ik denk dat Amsterdam daarbij zelf kan kiezen.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Ik heb twee vragen over de motie die de heer Hofstra heeft ingediend.

Ik moet eerlijk zeggen dat ik met grote verbazing zie dat het voorstel dat de heer Mastwijk oorspronkelijk heeft gedaan en waarop de minister in haar brief positief heeft gereageerd, toch een klein beetje geweld wordt aangedaan door de verplichting om 10% aan te besteden. De minister vindt het allemaal prachtig, maar denkt zij dat Amsterdam daar ook nog gelukkig mee zal zijn?

Minister Peijs:

Dat kan ik van hier af niet zien. Ik ga niet over moties die niet zijn ingediend.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Daar had ik het niet over.

Minister Peijs:

Mijn advies wordt vooral gevraagd over moties die wel zijn ingediend. Deze motie ligt nu voor mij. Amsterdam heeft altijd de keuze. Er staat niet dat het helemaal niet doorgaat als dat niet zo is. Ik moet het bewerkstelligen, en dat ga ik heel serieus doen. Ik ga praten met Amsterdam. Kan Amsterdam daar op geen enkele manier aan voldoen, dan valt Amsterdam terug op de lijn die ook voor de andere twee geldt.

Mevrouw Dijksma (PvdA):

Voordat er misverstanden ontstaan: ik heb de minister niet gevraagd om te reageren op moties die niet zijn ingediend. In haar eigen brief aan de Kamer schetst zij een route voor Amsterdam zonder voorwaarden. Dat is onder andere gebeurd naar aanleiding van een verzoek van de heer Mastwijk. Hij kreeg daar steun voor. Nu gaat de minister opeens akkoord met voorwaarden. Waarom?

Minister Peijs:

Omdat deze voorwaarde niet absoluut is. In de motie staat niet dat het niet door mag gaan als Amsterdam het niet doet. De regering wordt gevraagd om te proberen dat te bewerkstelligen. Ik ga dat heel serieus proberen. Ik kan alleen maar praten over de moties die ik voor me heb. Indertijd heeft de heer Mastwijk een mondeling voorstel gedaan dat er anders uit zag. Deze motie ligt nu voor en daar reageer ik op. Amsterdam heeft altijd nog twee wegen om te bewandelen.

De motie van de heer Duyvendak heb ik al behandeld. Zij is gericht aan het college van Amsterdam. Dat college gaat er zelf over of zij wel of niet het referendum van Amsterdam...

De voorzitter:

Er staat "verzoekt de regering". De motie is dus aan u gericht.

De heer Duyvendak (GroenLinks):

De minister spreekt gewoon lariekoek. Als de minister bepaalde dingen besluit en vastlegt, heeft het bestuur van Amsterdam geen keuze meer. Dan moet het. Dan kan het niks meer doen. Dan bruuskeert de minister dus de uitslag van het Amsterdamse referendum.

Minister Peijs:

Amsterdam heeft verzocht om een afwijkende regeling van Rotterdam en Den Haag. Dit is de voorwaarde die de Kamer eraan verbindt. Dit is een motie van de Kamer. De Kamer zegt: wij willen graag een voorwaarde toevoegen, Amsterdam vraagt een afwijkende regeling en wij vragen iets terug van Amsterdam. Als de Kamer daar in meerderheid voor stemt, ga ik daar serieus over praten met Amsterdam. Als Amsterdam deze voorwaarden niet wil accepteren, kan Amsterdam in 2009 de bussen aanbesteden en in 2017 het vervoer over de rails. Dan vallen ze gewoon terug in de algemene regeling.

De heer Mastwijk (CDA):

Ter voorkoming van misverstand: in de motie-Hofstra worden vier voorwaarden en één verzoek aan de minister geschetst. Dat verzoek gaat over het bewerkstelligen van datgene waarover wij het zojuist hebben gehad.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor vanavond – en ik zeg nog steeds enthousiast vanavond, maar laten wij dat maar tot symbolisch woord verklaren – te stemmen. Ik hoor mevrouw Verbeet zelfs morgenavond zeggen, maar zo erg is het ook weer niet. Ik stel voor, aan het eind van de vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven