Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 3 maart 2005 over de ontheffing sollicitatieplicht 57,5 jaar en ouder.

Mevrouw Smilde (CDA):

Voorzitter. In de ministeriële regeling staat uiteindelijk dat de WW-gerechtigden die worden vrijgesteld worden vastgepind op 31 december 2003. Dat was toch niet helemaal wat de Kamer voor ogen had toen zij de motie aannam. Daarom dien ik nu de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de motie-Smilde/Noorman-den Uyl (Kamerstuk II 2003/04, 28862, nr. 32) uitspreekt dat de WW-gerechtigden van 57,5 jaar en ouder in aanmerking dienen te komen voor vrijstelling van de sollicitatieplicht indien zij ten minste 1 jaar werkloos zijn en voor ten minste 20 uur per week vrijwilligerswerk verrichten;

constaterende dat in de ministeriële regeling betreffende de vrijstelling sollicitatieplicht oudere werklozen de doelgroep is beperkt tot WW-gerechtigden die op 31 december 2003 57,5 jaar en ouder waren;

verzoekt de regering, per omgaande de regeling zodanig aan te passen dat WW-gerechtigden die aan de criteria van de motie voldoen, in aanmerking komen voor de vrijstelling van sollicitatieplicht en hierover een actief voorlichtingsbeleid te voeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Smilde en Noorman-den Uyl. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46(28862).

Minister De Geus:

Voorzitter, ik citeer:

"Voor een individuele ontheffing van een WW-gerechtigde kan aanleiding bestaan indien er sprake is van een door individuele omstandigheden ingegeven gebleken onmogelijkheid om arbeid te vinden. Redenen voor individuele ontheffing kunnen gelegen zijn in een gebleken grote afstand tot de arbeidsmarkt en in een in aanzienlijke mate verrichten van mantelzorg of vrijwilligerswerk. Volgens het kabinet dient de algemene situatie op de arbeidsmarkt geen rol te spelen bij die beoordeling, nu in economisch moeilijke tijden het voor iedere werkloze, jong of oud, lastig is om aan de slag te komen. Het moet altijd gaan om een beoordeling van de omstandigheden van het individu."

Ik lees dit voor uit de brief van het kabinet van 29 april. Ik heb natuurlijk kennis genomen van alle discussie die is gevoerd. Ik wil een serieuze uitnodiging doen om met elkaar over dit onderwerp verder te praten als deze brief van het kabinet is geagendeerd en niet in een samengeperst VAO. Het is ontzettend jammer dat het niet gelukt is om er vandaag over te spreken. Als wij dat hadden gedaan, hadden wij over en weer wat meer duidelijkheid gekregen. Het AO moest echter sneuvelen, onder de druk van de agenda's. Het is verplaatst naar 1 september aanstaande.

Als wij het hierover eens kunnen worden, kunnen wij het hierbij laten. Anders moet ik dieper op de zaken ingaan.

Mevrouw Smilde (CDA):

De nieuwe regeling gaat morgen in. Ik zou willen voorstellen dat wij conform de motie met die regeling voortgaan. Wij zullen dan het algemeen overleg hebben. Bij de nieuwe WW zullen wij ook weer met dit onderwerp in aanraking komen. Ik begrijp het probleem wel, maar juist omdat wij gezegd hebben dat het een tijdelijke regeling zou zijn, een soort overgangsregeling tot de nieuwe WW, zouden wij hier toch mee verder moeten gaan. De regeling duurt zo wel heel erg lang.

Minister De Geus:

Dan voel ik mij toch genoodzaakt om u heel precies uit te leggen waarom ik de Kamer aanneming van deze motie ernstig moet ontraden. Op 16 maart 2004 zijn er twee moties ingediend; daar wordt in de motie waarom het nu gaat, ook naar verwezen. In de motie die u nu heeft ingediend, komt overigens geen tijdelijkheid voor, wel in de motie van maart. In die motie ging het om 57-plus, in de motie van nu gaat het om 57,5-plus. Bij de stemming over de motie van verleden jaar heb ik ingestemd met een pilot. Na afloop daarvan heb ik de Kamer op 27 januari van dit jaar een regeling voorgesteld. Daarbij heb ik uitvoerig aangegeven waarom die regeling geen leeftijdsgrens kon bevatten: een leeftijdsgrens in een dergelijke regeling is juridisch gewoon onhoudbaar. Daarom stelde ik een structurele regeling voor. Daarop heeft de Kamer eigenlijk heel snel gereageerd door aan te geven dat dat niet de bedoeling was.

Daarop volgde het algemeen overleg van 3 maart. Toen ik daarin begreep dat de Kamer een tijdelijke regeling wilde, toegesneden op de huidige 57,5-plussers, heb ik op 31 maart een nieuwe regeling voorgesteld. Binnen een week, namelijk op 6 april, hebben wij daarover weer een algemeen overleg gehad. Daarbij ging de discussie erover of iemand twee jaar of één jaar gesolliciteerd zou moeten hebben. Ik ben de Kamer toen wederom tegemoetgekomen. In het AO was de doelgroep op zichzelf afgebakend, die stond toen niet ter discussie. Het is dus geen nieuw punt, wij hebben elkaar toen goed begrepen. Het voorstel voor de tijdelijkheid uit de motie van verleden jaar heb ik zo vertaald dat het ging om de groep van 57,5 jaar en ouder, gemeten op het moment waarop de regeling nog bestond; ze bestaat nu niet meer.

De nieuwe regeling is op 10 mei gepubliceerd en de Kamer heeft daar vragen over gesteld. Daaruit bleek dat zij eigenlijk wil dat niet alleen degenen die op 31 december 2003 57,5 jaar of ouder waren, maar ook degenen die later die leeftijd bereiken, erbij betrokken worden. Maar daarmee introduceer je weer een leeftijdsgrens, zodat wij in het debat als het ware terug zijn bij af. Ik kan geen juridisch houdbare regeling treffen die op een leeftijdsgrens gebaseerd is, dus ik kan de motie in die zin niet uitvoeren.

Om een lang verhaal kort te maken, de regeling gaat morgen in en direct na het reces spreken wij elkaar weer. Dan is er meteen ook een breder kader: "Redenen voor individuele ontheffing kunnen gelegen zijn in een gebleken grote afstand tot de arbeidsmarkt en in het in aanzienlijke mate verrichten van mantelzorg of vrijwilligerswerk." Deze zin heb ik er natuurlijk niet zo maar in gezet, ik had daarmee al geanticipeerd op het algemeen overleg. Wij komen er dus gewoon uit, alleen niet via een zodanige aanpassing van de regeling dat daarin een leeftijdsgrens zou worden geïntroduceerd.

Mevrouw Smilde (CDA):

Ik heb er toch nog een vraag over, want wij introduceren geen nieuwe doelgroep. Wij hebben voortdurend gesteld dat het ging om de 57-plussers die er gedurende de driejarige looptijd van de regeling zouden zijn. Ook in de motie is het dus een aflopende zaak, alleen niet op basis van 31 december 2003, maar wel op basis van de groep die gedurende de looptijd van de regeling 57,5 jaar zou worden. Dat is het enige verschil. Kennelijk hebben wij destijds niet goed gecommuniceerd, maar dit is het enige wat wij hebben beoogd en wat wij in deze regeling verwoord willen hebben. Daarmee wordt dus ook een tijdelijkheid aangegeven.

Minister De Geus:

Daarmee geeft u aan dat uw motie van relatief gering belang is. Tegelijk zou je kunnen zeggen: als het om zo'n gering belang gaat, waarom komt de minister dan niet over de brug? Ik heb de kwestie heel zorgvuldig bestudeerd. Ik denk nu even aan een regeling die maar korte tijd bestaat, bijvoorbeeld twee, drie of vijf jaar, en die een leeftijdscriterium heeft dat niet aan een bepaling is gerelateerd. Met de regeling die morgen gaat gelden, wordt de groep aangegeven die algemene vrijstelling van sollicitatieplicht genoot. U heeft het echter over personen die in de loop van de termijn van drie jaar 57,5 jaar worden. Daarmee grijpt u terug op de oude regeling voor sollicitatieplicht, de regeling die door Balkenende I en II met verve is afgeschaft. U wilt namelijk ook de mensen van 57,5 jaar voor slechts de periode van drie jaar vrijstellen van de sollicitatieplicht. Echter, ik kan dit niet doen. Zo'n regeling is juridisch veel te kwetsbaar. Zij zou niet houdbaar zijn. Over twee maanden hebben we alle ruimte om met elkaar te praten over mijn voorstel. Wij hebben het namelijk over de nieuwe WW, waarmee een individuele vrijstelling wordt geïntroduceerd. Daarbij zal geen leeftijdscriterium gelden, maar wel de toespitsing dat het moet gaan om de zeer bijzondere, individuele situatie en de gebleken grote afstand tot de arbeidsmarkt. Dan zeg ik: hoe kan ik u nog meer bedienen? Ik weet het niet.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Ik wel: door de motie uit te voeren die de Kamer heeft aangenomen en waarover wij vijf keer een overleg hebben gevoerd. U kunt wel een mistgordijn optrekken, maar wat is de bottomline? De regeling die voorligt is tijdelijk. Dat is prima. Daarover zijn wij het eens. Over de twee doelgroepen die worden genoemd, zeggen wij: prima, daarover zijn wij het ook eens. Alleen, u heeft één doelgroep niet genoemd en dat vinden wij niet goed. U hoeft maar drie woorden in het ministeriële besluit te wijzigen en dan heeft u een tevreden Kamer. Als u niet bereid bent die wijziging aan te brengen, zeg ik: er ligt vanavond een amendement. De regeling wordt in de WW geamendeerd en dan heeft u die maar uit te voeren. Zoiets vind ik niet elegant. Ik houd daar niet van. Echter, ik houd er ook niet van dat de minister niet tegemoetkomt aan de wens van de Kamer, neergelegd in een motie. En wat uw argumenten over leeftijdsgrenzen en discriminatie betreft: echt, mijnheer de minister, over de 64-jarigen hoor ik u niet en daarover staat ook een bepaling in de regeling. Dan...

De voorzitter:

U gaat nu een betoog houden. U heeft uw punt duidelijk gemaakt. Ik wijs er wel op dat u de minister verwijt niet aan de wens van de Kamer die in de motie is verwoord, tegemoet te komen, maar er is natuurlijk pas sprake van een formele wens als over de motie is gestemd en de motie is aangenomen. Ik begrijp wel wat u bedoelt, namelijk dat er eerder over de motie is gesproken, maar ik wijs nu op het formele punt.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Over de motie is gestemd!

Minister De Geus:

Voorzitter. De wens van de Kamer is uitgedrukt met de motie die op 11 maart 2004 is voorgesteld.

Mevrouw Noorman-den Uyl (PvdA):

Precies!

Minister De Geus:

Daarin wordt gevraagd om WW'ers van 57-plus onder de voorwaarde dat zij langdurig hebben gesolliciteerd tijdelijk vrij te stellen van sollicitatieplicht. Uit de pilot is gebleken dat wij hiervoor een uitvoerbare regeling konden treffen. Het onderzoek heeft ook opgeleverd dat het stellen van een leeftijdsgrens in een dergelijke regeling juridisch onhoudbaar is. Daarover hebben wij in twee algemene overleggen beraad gehad en in die twee algemene overleggen heeft de Kamer niet gesproken over de mogelijkheid van een regeling met een leeftijdsgrens. De Kamer accepteerde de argumentatie. De Kamer accepteerde echter niet de regeling met een structureel karakter en die voor een lange periode gold. Daarover zei de Kamer: de regeling moet zich toespitsen op de huidige groep 57,5-plussers. Toen heb ik die regeling zo aangepast en daar hebben wij weer een AO over gehad. De duur moest vervolgens worden teruggebracht van twee naar één jaar en dat heb ik ook gedaan. Ik heb de Kamer op dit punt buitengewoon goed bediend. Ik sta open voor verder debat, maar ik kan het niet voor mijn verantwoording nemen om een regeling te maken of om een amendement te accepteren die juridisch niet houdbaar zijn. Dat is ook helemaal niet nodig. Wij spreken op 1 september aanstaande, de eerste dag na het zomerreces, over deze problematiek in een veel breder kader. Ik doe een beroep op de Kamer om de regeling die op 1 juli ingaat als een zegening te tellen en de verdere wensen op 1 september te bespreken.

De heer Weekers (VVD):

De minister heeft buitengewoon constructief gehandeld naar aanleiding van eerdere moties en overleggen. Begrijp ik goed dat de wens van de fracties van CDA en PvdA contra legem is? Is dat voorstel in strijd met de wet inzake leeftijdsdiscriminatie?

Minister De Geus:

Als ik het over juridische gronden heb, dan vinden die natuurlijk hun oorsprong in de leeftijdsdiscriminatie. Daar hebben wij in ons land een wet voor.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, vanavond te stemmen over de ingediende motie.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven