Tweede Kamer der Staten-Generaal

36 360 XV Jaarverslag en Slotwet Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid 2022

Nr. 1 JAARVERSLAG VAN HET MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN EN WERKGELEGENHEID

Ontvangen 17 mei 2023

Vergaderjaar 2022–2023

GEREALISEERDE UITGAVEN EN ONTVANGSTEN

Figuur 1 Gerealiseerde begrotingsgefinancierde uitgaven verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x € 1 miljoen). Totaal € 46.013.341.000,-

Figuur 2 Gerealiseerde begrotingsgefinancierde ontvangsten verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x € 1 miljoen). Totaal € 6.244.477.000,-

Figuur 3 Gerealiseerde premiegefinancierde uitgaven verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x € 1 miljoen). Totaal € 64.223.810.000,-

Figuur 4 Gerealiseerde premiegefinancierde ontvangsten verdeeld over beleidsartikelen en niet-beleidsartikelen (x € 1 miljoen). Totaal € 164.000.000,-

A. ALGEMEEN

1 1. Aanbieding van het jaarverslag en verzoek tot dechargeverlening

AAN de voorzitters van de Eerste en de Tweede Kamer van de Staten-Generaal.

Hierbij bieden wij het departementale jaarverslag van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) over het jaar 2022 aan.

Onder verwijzing naar de artikelen 2.37 en 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verzoeken wij de beide Kamers van de Staten-Generaal de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen decharge te verlenen over het in het jaar 2022 gevoerde financiële beheer.

Voor de oordeelsvorming van de Staten-Generaal over dit verzoek tot dechargeverlening stelt de Algemene Rekenkamer als externe controleur op grond van artikel 7.14 van de Comptabiliteitswet 2016 een rapport op. Dit rapport wordt op grond van artikel 7.15 van de Comptabiliteitswet 2016 door de Algemene Rekenkamer aan de Staten-Generaal aangeboden. Het rapport bevat de bevindingen en het oordeel van de Algemene Rekenkamer over:

  • a. het gevoerde begrotingsbeheer, financieel beheer, materiële bedrijfsvoering en de daartoe bijgehouden administraties van het Rijk;

  • b. de centrale administratie van de schatkist van het Rijk van het Ministerie van Financiën;

  • c. de financiële verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen;

  • d. de totstandkoming van de niet-financiele verantwoordingsinformatie in de jaarverslagen;

  • e. de financiële verantwoordingsinformatie in het Financieel jaarverslag van het Rijk.

Bij het besluit tot dechargeverlening worden verder de volgende, wettelijk voorgeschreven, stukken betrokken:

  • a. het Financieel jaarverslag van het Rijk over 2022;

  • b. het voorstel van de slotwet dat met het onderhavige jaarverslag samenhangt;

  • c. het rapport van de Algemene Rekenkamer over het onderzoek van de centrale administratie van de schatkist van het Rijk en van het Financieel jaarverslag van het Rijk;

  • d. de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer over de in het Financieel jaarverslag van het Rijk, over 2022 opgenomen rekening van uitgaven en ontvangsten over 2022, alsmede over de saldibalans over 2022 (de verklaring van goedkeuring, bedoeld in artikel 7.14, tweede lid, van de Comptabiliteitswet 2016).

Het besluit tot dechargeverlening kan niet worden genomen, voordat de betrokken slotwet is aangenomen en voordat de verklaring van goedkeuring van de Algemene Rekenkamer is ontvangen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,C.E.G.van Gennip

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen,C.J.Schouten

Dechargeverlening door de Tweede Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal dat de Tweede Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Tweede Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, ter behandeling doorgezonden aan de voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal.

Dechargeverlening door de Eerste Kamer

Onder verwijzing naar artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 verklaart de Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal dat de Eerste Kamer aan het hiervoor gedane verzoek tot dechargeverlening tegemoet is gekomen door een daartoe strekkend besluit, genomen in de vergadering van

De Voorzitter van de Eerste Kamer,

Handtekening:

Datum:

Op grond van artikel 2.40 van de Comptabiliteitswet 2016 wordt dit originele exemplaar van het onderhavige jaarverslag, na ondertekening van de hierboven opgenomen verklaring, doorgezonden aan de Minister van Financiën.

2. Leeswijzer

2.1 Opbouw jaarverslag

Het jaarverslag van SZW bestaat uit vijf onderdelen: algemeen, beleidsverslag, jaarrekening, departementspecifieke informatie en bijlagen.

Algemeen

Het onderdeel algemeen omvat:

  • 1. het verzoek tot dechargeverlening;

  • 2. deze leeswijzer.

Beleidsverslag

Het beleidsverslag is opgebouwd uit vier onderdelen:

  • 3. De paragraaf beleidsprioriteiten bevat een uiteenzetting op hoofdlijnen van de bereikte resultaten. Daarnaast wordt hier ingegaan op de budgettaire ontwikkelingen van de uitgaven die onder het Uitgavenplafond Sociale Zekerheid vallen. Ook zijn hier opgenomen de realisatie periodieke rapportages / beleidsdoorlichtingen, het overzicht van risicoregelingen, de openbaarheidsparagraaf, het overzicht coronasteunmaatregelen en een overzicht van de budgettaire effecten van de maatregelen wegens de oorlog in Oekraïne.

  • 4. De beleidsartikelen verantwoorden meer in detail in hoeverre de doelstellingen van SZW zijn behaald. Tevens is hier de toelichting te vinden op opmerkelijke verschillen tussen de financiële realisatie en de vastgestelde begroting.

  • 5. De niet-beleidsartikelen verantwoorden de financiële afwikkeling van de apparaatsuitgaven kerndepartement en de onvoorziene uitgaven en loon- en prijsbijstellingen.

  • 6. De bedrijfsvoeringsparagraaf geeft informatie over de bedrijfsvoering.

Jaarrekening

De jaarrekening is opgebouwd uit drie onderdelen:

  • 7. de verantwoordingsstaat van het Ministerie van SZW;

  • 8. de saldibalans, met de bij dit onderdeel behorende financiële toelichting;

  • 9. de paragraaf WNT-verantwoording.

Departementspecifieke informatie

De departementspecifieke informatie gaat over de sociale fondsen SZW en over de gerealiseerde koopkrachtontwikkeling.

Bijlagen

De bijlagen betreffen de ingevolge de Rijksbegrotingsvoorschriften verplichte bijlagen:

  • Toezichtsrelaties rechtspersonen met een wettelijke taak en zelfstandige bestuursorganen;

  • Moties en toezeggingen;

  • Afgerond evaluatie- en overig onderzoek;

  • Inhuur externen;

  • Focusonderwerp FJR 2022, beroep op art. 2.27, tweede lid, CW;

  • Verantwoording EU-middelen in gedeeld beheer;

  • Rijksuitgaven Caribisch Nederland;

  • NGF-bijlage.

Tot slot is een lijst van afkortingen opgenomen.

2.2 Specifieke aandachtspunten

Begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde regelingen

In de begrotingen en de jaarverslagen van het Ministerie van SZW wordt gerapporteerd over zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde regelingen. In de beleidsartikelen waar premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten voorkomen zijn deze opgenomen in een afzonderlijke tabel ‘Budgettaire gevolgen van beleid’. In de paragraaf beleidsprioriteiten wordt ingegaan op de ontwikkeling van het totaal van deze uitgaven. De begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten komen een-op-een voort uit de administratie van SZW. De premiegefinancierde uitgaven en ontvangsten zijn afgeleid uit de jaarverslagen van UWV en de SVB.

Rol en verantwoordelijkheid: taakverdeling Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen

De politieke leiding van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bestaat uit de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen. De verdeling van de beleidsterreinen is vastgelegd in de portefeuilleverdeling van het kabinet Rutte IV. Waar in dit jaarverslag gesproken wordt van 'de Minister', wordt bedoeld de Minister in wier portefeuille betreffend beleidsterrein valt.

Focusonderwerp

Naar aanleiding van het verzoek van de Tweede Kamer om bij de verantwoording over het jaar 2022 aandacht te besteden aan de terugkeer naar een regulier en voorspelbaar begrotingsproces, is in de Rijksbegrotingsvoorschriften een eenmalige bijlage bij het jaarverslag voorgeschreven. Deze bijlage is opgenomen als bijlage 5 in het jaarverslag 2022 van het Ministerie van SZW.

Grondslagen voor de vastlegging en waardering

De verslaggevingsregels en waarderingsgrondslagen die van toepassing zijn op de in dit jaarverslag opgenomen financiële overzichten zijn ontleend aan de Comptabiliteitswet 2016 en de daaruit voortvloeiende regelgeving, waaronder de Regeling rijksbegrotingsvoorschriften 2023 en de Regeling agentschappen. Voor de departementale begrotingsadministratie wordt het verplichtingen-kasstelsel toegepast en voor de baten-lasten agentschappen het baten-lastenstelsel. Sinds 1 januari 2018 vallen onder het Ministerie van SZW geen agentschappen meer.

Gegevens oude jaren

In dit jaarverslag worden ook kerncijfers gepresenteerd over jaren vóór 2022. Hierbij wordt uitgegaan van de meest recente informatie. Dit betekent dat deze cijfers kunnen afwijken van voorlopige gegevens die in vorige jaarverslagen werden gepresenteerd.

Afwijkingen van de Rijksbegrotingsvoorschriften

Bij de budgettaire tabellen in het beleidsverslag wordt het verschil tussen de budgettaire raming uit de begroting 2022 en de realisatie voor het jaar 2022 toegelicht indien de afwijking tussen raming en realisatie groter is dan 5% van het begrotingsbedrag of groter is dan € 25 miljoen. Hiermee wordt afgeweken van de RBV-model 3.22e.

Groeiparagraaf

Gewijzigd in dit jaarverslag ten opzichte van het jaarverslag 2021 is bijlage 3: afgerond evaluatie- en overig onderzoek. Waar voorheen een volledig overzicht van afgerond onderzoek van SZW in de bijlage werd opgenomen, beperkt de bijlage zich nu tot onderzoeken die op de Strategische Evaluatie Agenda (SEA) van het Ministerie van SZW staan.

Op grond van de Rijksbegrotingsvoorschriften zijn bijlage 2 (Moties en toezeggingen), bijlage 5 (Focusonderwerp FJR 2022), bijlage 7 (Rijksuitgaven Caribisch Nederland), bijlage 8 (NGF-bijlage) en een overzicht van de budgettaire effecten van de maatregelen die het Ministerie van SZW heeft genomen wegens de oorlog in Oekraïne aan het jaarverslag toegevoegd.

B. BELEIDSVERSLAG

3. Beleidsprioriteiten

3.1 Het beeld van 2022

2022 was een bewogen jaar voor Nederland waarin het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid zich heeft ingezet voor bestaanszekerheid en een toekomstbestendig Nederland. Met succes is in 2022 de Wet toekomst pensioenen aangenomen in de Tweede Kamer, een belangrijke stap naar een toekomstbestendig pensioenstelsel. Ook is er in 2022 door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) via een historisch koopkrachtpakket, extra financiële middelen en nieuw beleid hard gewerkt aan het tegengaan van koopkrachtverlies en (energie)armoede. Er is gewerkt naar een eerlijkere, veiligere en inclusievere arbeidsmarkt die klaar is voor de toekomst. 2022 kenmerkte zich door grote onzekerheid. Tegen de achtergrond van deze onzekerheid trad het nieuwe kabinet aan met nieuwe beleidsprioriteiten en grote ambitie voor het SZW-domein. Deze ambitie is samengevat in het volgende strategische raamwerk: iedereen moet de kans krijgen om mee te doen en zich te ontwikkelen, als het tegenzit is er een vangnet, werk is eerlijk, gezond en veilig en dient pensioen zich aan dan is er inkomen. Dit alles kan alleen in een land waar mensen er voor elkaar zijn, prestaties beloond worden en innovatie de ruimte krijgt. Want iedereen verdient werk en bestaanszekerheid. In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op de impact op het SZW-domein van de gebeurtenissen in 2022. Het betreft hier de laatste coronalockdownperiode, de oorlog in Oekraïne, en de impact van de hoge inflatie op de koopkracht. Vervolgens gaan wij in op de aanpak armoede en schulden. Daarna op de arbeidsmarkt en arbeidsmarktkrapte, en de inzet op het versterken van onze uitvoeringsorganisaties. Hier wordt de inzet op kinderopvang behandeld en wordt ingegaan op het tegengaan van hardvochtige effecten. De inzet op gezond en veilig werk komt aan bod, gevolgd door wat er bereikt is ten aanzien van samenleving en integratie. Ten slotte eindigen we met de internationale ontwikkelingen en de kerncijfers handhaving en re-integratie.

Vlak voor het aanbreken van 2022 heeft het kabinet zijn coalitieakkoord ‘Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst’ gepresenteerd. Daarin staan nieuwe plannen en investeringen om een samenleving te bouwen met gelijkwaardige kansen, mede via het SZW-domein. Hieronder vallen onder andere het verbeteren van de bestaanszekerheid, het aanpakken van onevenwichtigheden op de arbeidsmarkt, het bieden van loopbaanperspectief, het tegengaan van armoede en schulden en het versterken van uitvoeringsorganisaties. Gedurende 2022 is SZW actief geweest deze ambities om te zetten in nieuw beleid. In 2022 is in veel gevallen het voorwerk gedaan voor beleid dat later in de kabinetsperiode wordt geïmplementeerd.

Corona

In het begin van 2022 bevond Nederland zich in een corona-lockdown. Deze lockdownperiode was ook de laatste keer in 2022 dat de generieke brede coronasteunmaatregelen zijn ingezet. Hieronder vielen de 8e tranche van de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW-6) en de steunmaatregel voor zelfstandigen die via het Besluit bijstandverlening zelfstandigen (Bbz) is verstrekt. In 2022 kwam het besef dat we als samenleving leren leven met corona. Het kabinet heeft daarom de langetermijnvisie coronasteun aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2021/22, 35 420, nr. 485). Mede aanleiding hiervoor waren de bevindingen van het Centraal Planbureau1 en De Nederlandsche Bank2 dat de generieke coronasteun in steeds grotere mate een verstorende werking heeft op de economische activiteit in Nederland en de arbeidsmarkt.

In 2022 kwam de maatschappelijke impact van coronamaatregelen centraal te staan. De afgelopen twee jaar heeft de pandemie veel gevraagd van iedereen. Veel mensen hebben mentaal, fysiek en economisch een zware tijd doorgemaakt. Met de instelling van het Maatschappelijk Impact Team (MIT) gaf het kabinet invulling aan de wens bij toekomstige coronamaatregelen de brede maatschappelijke impact van de maatregel als nevengeschikt doel aan de effecten van de maatregel op de gezondheidsketen mee te nemen (Kamerstukken II 2021/22, 25 295, nr. 1780). Belangrijk hierin is bijvoorbeeld ook de aandacht voor mentaal welzijn.

Oekraïne

Sinds februari 2022 woedt er in Oekraïne oorlog met grote gevolgen, ook voor Nederland. In Nederland worden Oekraïense ontheemden opgevangen, ondersteund en wordt hen de mogelijkheid gegeven te werken. Oekraïners die gevlucht zijn voor de oorlog zijn opgevangen in particuliere en collectieve opvanglocaties. Vluchtelingen uit Oekraïne ontvangen leefgeld en particulieren die Oekraïners opvangen worden niet gekort op hun bijstandsuitkering of AOW. Hiermee is aan Oekraïners een veilig onderkomen geboden van waaruit zij voor zover mogelijk hun leven kunnen oppakken. Om Oekraïners te ondersteunen snel een hogere mate van zelfredzaamheid te bereiken, is de werkvergunningsplicht voor hen voor het verrichten van arbeid in loondienst niet van toepassing verklaard en mogen gemeenten hen naar werk begeleiden. Met resultaat: er waren 1 november 2022 ruim 30.000 Oekraïners aan het werk, dat komt neer op 46% van de 15- tot 65-jarige Oekraïense ontheemden3. Daarnaast ontvangen in Nederland werkzame Oekraïners kinderbijslag, kindgebonden budget en kunnen zij aanspraak maken op kinderopvangtoeslag (Kamerstukken II 2021/22, 19 637 en 36 045, nr. 2839).

Koopkracht, inflatie en minimumloon

De oorlog in Oekraïne leidde tot grote onzekerheid rondom veiligheid, koopkracht en energievoorziening, in Nederland en in de wereld. De onzekerheid rondom de levering van aardgas en aardolie leidde tot grote stijgingen van de individuele energierekening en heeft minder zichtbare armoede blootgelegd. Oplopende inflatie had een negatief effect op de koopkracht. De inflatie was in 2022 ongekend hoog. De gestegen kosten voor levensonderhoud raakten huishoudens in hun bestaanszekerheid en blijven dat naar verwachting in 2023 ook doen.

Het kabinet heeft in 2022 € 7 miljard uitgegeven om de effecten voor huishoudens en bedrijven te dempen. De energiebelasting is in 2022 verlaagd met 60% ten opzichte van 2021, gemiddeld met € 400 per huishouden, naast een verlaging van de accijnzen en diesel per 1 juli. Via gemeenten maken huishoudens aanspraak op een energietoeslag van € 1.300. Dit bedrag kon door gemeenten verhoogd worden naar € 1.800 door € 500 uit de nieuwe energietoeslag in 2023 naar voren te halen. Het Tijdelijk Noodfonds energie is opgericht en het kabinet verstrekt via het noodfonds subsidie om financieel kwetsbare huishoudens te helpen met de energierekening. Er is daarnaast structureel € 120 miljoen beschikbaar gesteld, onder meer voor gemeenten die geld krijgen om meer mensen schuldhulpverlening te kunnen aanbieden. Ook zijn er extra middelen vrijgemaakt voor energiebesparende maatregelen voor slecht geïsoleerde woningen.

Het kabinet heeft voor 2023 een prijsplafond en een historisch groot koopkrachtpakket van circa € 12 miljard gepresenteerd om daar waar mogelijk de koopkracht van huishoudens te verbeteren. Als onderdeel van het brede koopkrachtpakket heeft het kabinet in de augustusbesluitvorming bepaald het minimumloon al vanaf 1 januari 2023 in één keer met in totaal 10,15% te verhogen (Kamerstukken II 2022/23, 29 544, nr. 1152). De aan het minimumloon gekoppelde uitkeringen (onder andere bijstand en WIA) stijgen mee met deze verhoging. Omdat tegelijkertijd de inkomensondersteuning AOW wordt verlaagd stijgt de AOW-uitkering met 8%. Andere onderdelen van het koopkrachtpakket zijn de energietoeslag, verhoging van de zorg- en huurtoeslagen en de verhoging van het kindgebonden budget. Ook verlaagt het kabinet de lasten op arbeid door een verlaging van de inkomstenbelasting en een verhoging van de arbeidskorting. Evenzo werkte het kabinet aan het verhogen van de uitkeringen tot het sociaal minimum in Caribisch Nederland. Daarnaast is er extra geld vrijgemaakt om armoede bij kinderen tegen te gaan. De oorlog blijft een grote impact hebben die wij als samenleving zullen moeten doorstaan. Het kabinet zet zich mede via dit koopkrachtpakket in de schok voor individuen, ondernemingen en onze samenleving als geheel zo goed mogelijk op te vangen met structureel betere uitgangspunten zoals zekerheid over de energierekening.

Deze infographic geeft door middel van vier grafieken het volgende weer. De werkzame beroepsbevolking nam in 2022 verder toe, na een tijdelijke daling in 2020. Daarmee daalde de werkloosheid. En bleef de krapte op de arbeidsmarkt ongekend hoog in 2022. De inflatie verdubbelde in 2022, ook door de energieprijzen.

Inzet op tegengaan structurele armoede en schulden

De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaal zekerheidsstelsel dat mensen enerzijds ondersteunt en prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan en dat hen anderzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is. De overheid zet daarbij in op het tegengaan van armoede, kinderarmoede en het aantal mensen met schulden. Zo werken we aan bestaanszekerheid voor iedereen.

Het kabinet zet de energietoeslag en in 2023 het energieprijsplafond in om huishoudens te helpen die door de stijgende energieprijzen hun rekening niet meer kunnen betalen. Als onderdeel van het koopkrachtmaatregelenpakket is er een eenmalige energietoeslag beschikbaar gesteld aan huishoudens met een minimum inkomen. De hoogte van de eenmalige energietoeslag voor 2022 en 2023 bedroeg bij elkaar € 2.600. Daarnaast krijgen huishoudens hulp om energiebesparende maatregelen te treffen. Tot slot heeft het kabinet in 2022 € 50 miljoen gereserveerd voor subsidieverlening aan het Tijdelijk Noodfonds Energie dat het doel heeft te voorkomen dat financieel kwetsbare huishoudens in de winter problematische schulden opbouwen (Kamerstukken II 2021/22, 29 023, nr. 360).

Het kabinet zet structureel in op het aanpakken van geldzorgen, armoede en schulden. Het kabinet heeft in de zomer 2022 de Aanpak geldzorgen, armoede en schulden 2022-2025 gepresenteerd (Kamerstukken II 2021/22, 24 515, nr. 643) met veertig maatregelen om armoede en kinderarmoede terug te dringen. In november is het implementatieplan voor de Aanpak aan de Tweede Kamer aangeboden. Er is structureel € 120 miljoen beschikbaar gesteld, onder meer voor gemeenten die geld krijgen om meer mensen schuldhulpverlening te kunnen aanbieden. Door wetswijzigingen wordt het makkelijker voor gemeenten om problematische schulden vroeg te signaleren, sluit de berekening van de beslagvrije voet beter aan op de praktijk en wordt de aflostermijn van schuldhulpverleningstrajecten verkort van 36 naar 18 maanden. Daarnaast is een deel van de middelen beschikbaar voor maatschappelijke partijen om mensen met geldzorgen beter te ondersteunen. Ook worden deze middelen ingezet voor financiële voorlichting om geldzorgen te voorkomen. Het kabinet bouwde hiermee verder aan de basis die in het actieplan Brede Schuldenaanpak is gelegd. Het kabinet heeft in 2022 de onafhankelijke commissie Sociaal minimum ingesteld. Zij onderzoeken wat mensen nodig hebben om van te leven en volwaardig mee te doen in de samenleving. De commissie brengt eind juni 2023 advies uit.

Met de meerjarige aanpak wil het kabinet het aantal mensen in armoede en het aantal huishoudens met problematische schulden in 2030 ten opzichte van 2015 halveren. Één van de speerpunten van het actieplan is het verdubbelen van het aantal huishoudens dat de weg naar schuldhulp vindt en het verkorten van schuldhulptrajecten. Het kabinet wil een snellere aflossing van schulden bereiken door de inzet van saneringskredieten. Daarom is in 2022 een waarborgfonds ingesteld dat dit risico voor gemeenten afdekt.

Het kabinet wil het aantal kinderen in armoede in 2025 halveren ten opzichte van 2015. Naast inkomensmaatregelen zoals een hoger kindgebonden budget en vanaf 2023 een hoger minimumloon en meer kindgebonden budget, zet het kabinet in op betere financiële educatie. Jongeren en kinderen moeten financiële basiskennis krijgen waardoor armoede en schulden op langere termijn worden voorkomen. In lijn met deze doelstelling hebben het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) en SZW vanaf 1 oktober 2022 samen ruim € 5 miljoen beschikbaar gesteld om hulp op het gebied van maaltijden en andere eerste levensbehoeften te faciliteren op ruim 500 kwetsbare scholen (Kamerstukken II 2021/22, 24 515, nr. 648). Zo wilde het kabinet honger in de schoolklas tegengaan, vooruitlopend op de door de Minister voor Primair en Voortgezet Onderwijs voorgestelde uitvoering van de motie van de Kamerleden Dassen en Paternotte om € 100 miljoen te investeren in het aanbieden van een maaltijd op school aan leerlingen in kwetsbare wijken (Kamerstukken II, 36200, nr. 49).

Iedere inwoner van Nederland, ongeacht aan welke kant van de Atlantische Oceaan, heeft recht op bestaanszekerheid. Om tot bestaanszekerheid te komen voor Caribisch Nederland is eerder onderzoek gedaan naar het ijkpunt sociaal minimum voor Caribisch Nederland. Per 2022 zijn, naar aanleiding van de motie Wuite c.s. (Kamerstukken II 2021/22, 35 925 IV, nr. 26), het wettelijke minimumloon en de minimumuitkeringen (AOV, AWW en onderstand) verhoogd met 10% (inclusief inflatie). Daarnaast heeft het kabinet in het coalitieakkoord de middelen vrijgemaakt om de uitkeringen de komende jaren verder te verhogen tot het ijkpunt sociaal minimum (Kamerstukken II 2021/22, 36 200 IV, nr. 7). Per 1 juli 2022 is daarvoor een volgende stap gezet via een verhoging van de kinderbijslag en een aantal toeslagen in de onderstand. Om bestaanszekerheid in Caribisch Nederland te vergroten zijn in 2022 daarnaast ook een energietoeslag en de tijdelijke regeling voor dubbele kinderbijslag intensieve zorg (DKIZ) (vooruitlopend op een structurele regeling) ingevoerd. Ten slotte zijn incidentele middelen voor mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt vrijgemaakt.

Zekerder en eerlijker werk en inkomen

De overheid biedt een vangnet voor werknemers die dat (tijdelijk) nodig hebben. Zij worden ondersteund naar duurzaam werk en/of ontvangen inkomen bij ziekte, arbeidsongeschiktheid en werkloosheid. Zo werken we aan volwaardige en duurzame posities op de arbeidsmarkt en bestaanszekerheid voor iedereen.

De ongekende arbeidsmarktkrapte had in 2022 een grote impact op Nederland. Het ruime aanbod aan werkgelegenheid bood mensen veel kansen, ook aan hen die aan de kant staan of een minder sterke positie op de arbeidsmarkt hebben. Ook daalde het aantal werkloosheidsuitkeringen in 2022 tot een historisch laag punt. Tegelijkertijd had de uitzonderlijke krapte een grote impact op verschillende sectoren zoals de zorg, de kinderopvang en het onderwijs, maar ook de horeca, energie en vervoer. In reactie op de uitdagingen heeft het kabinet in de aanpak arbeidsmarktkrapte maatregelen aangekondigd hoe tot een goed functionerende arbeidsmarkt te komen op de lange termijn (Kamerstukken II 2021/22, 29 544, nr. 1115). Daarnaast hebben we in Nederland ruim 20 regelingen om de re-integratie te bewerkstelligen voor werkzoekenden. Het kabinet zet in op het vergroten van het arbeidsaanbod, het verbeteren van de match tussen vraag naar en aanbod van arbeid en het verminderen van de vraag naar arbeid.

Een leven lang ontwikkelen (LLO) is bij de aanpak arbeidsmarktkrapte een belangrijke pijler. Om de doelstelling voor LLO te behalen zijn in 2022 de beleidslijnen met concrete stappen gedeeld (Kamerstukken II 2021/22, 30 012, nr. 12). Om de ambities ten aanzien van LLO te realiseren heeft het kabinet een historisch grote investering van circa € 1,2 miljard tussen 2022 en 2027 gedaan om de betrokken partijen te ondersteunen. € 500 miljoen is via het coalitieakkoord gefinancierd, € 652,5 miljoen via de 2e ronde van het Nationaal Groeifonds (NGF) en bijna € 45 miljoen via de 1e ronde van het NGF. Daarnaast is in 2022 de Seniorenkansenvisie gepresenteerd waarin specifiek op de behoefte en kansen van arbeidsdeelname van senioren wordt ingegaan (Kamerstukken II 2021/22, 29 544, nr. 1159).

Met de STAP-subsidies is toegang tot om- en bijscholing gestimuleerd. Met het STAP-budget kan iedereen die 18 jaar of ouder is en een band heeft met de Nederlandse arbeidsmarkt sinds begin 2022 subsidie aanvragen voor scholing gericht op de eigen ontwikkeling en duurzame inzetbaarheid. Onder de STAP-aanvragen was een grote diversiteit zichtbaar in opleidingsniveau (meer dan de helft maximaal een mbo-4 achtergrond), leeftijd (bijna een kwart is 50 jaar of ouder), werksituatie (aanzienlijk deel flexwerkers, zzp’ers en werkzoekenden) en in sectoren (Kamerstukken II 2021/22, 30 012, nr. 147). Om misbruik en oneigenlijk gebruik van de STAP te voorkomen is de taak van de Toetsingskamer STAP op een aantal aspecten verbreed en is de regeling aangescherpt. Zo is onder andere de scholingsdefinitie aangescherpt, wordt het aantal toekenningen per opleiding begrensd en is de mogelijkheid gecreëerd opleidingen uit te sluiten. Naast STAP zette het kabinet in op het midden- en kleinbedrijf met de Stimuleringsregeling leren en ontwikkelen in mkb-ondernemingen (SLIM-regeling).

Met de Seniorenkansenvisie is ingezet op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van senioren. Soms knelt de arbeidsmarkt voor senioren. De Seniorenkansenvisie is gericht op het veranderen van hoe we op de arbeidsmarkt kijken naar senioren en hun mogelijkheden. Het kabinet richtte zich met de Seniorenkansenvisie specifiek op de groep die geen werk heeft, de groep die wel werk heeft maar gebaat is bij meer wendbaarheid en de groep die langer kan en wil doorwerken na het bereiken van de AOW-leeftijd. Via drie thema’s zet het kabinet in op het verbeteren van de arbeidsmarktpositie van senioren: beeldvorming, intensieve begeleiding en matching en scholing en duurzame inzetbaarheid (Kamerstukken II 2022/23, 29 544, nr. 1159).

Het kabinet zet in op een toekomstbestendige arbeidsmarkt(infrastructuur). De arbeidsmarkt is aan fundamenteel onderhoud toe om beter bij de geglobaliseerde economie van deze tijd aan te sluiten. Bij de hervorming van de arbeidsmarkt wordt gezocht naar een goede balans tussen de verschillende maatregelen in een breed arbeidsmarktpakket. Met de hoofdlijnenbrief (Kamerstukken II 2021/22, 29 544, nr. 1112) heeft het kabinet het voornemen uitgesproken om meer zekerheid te realiseren door in te zetten op het stimuleren van duurzame arbeidsrelaties binnen wendbare ondernemingen. Deze inzet bouwt voort op adviezen van de Sociaal Economische Raad, de Commissie Borstlap (‘In wat voor land willen wij werken?’4) en de WRR (‘Het betere werk’5). Dit vergt aanpassingen op het gebied van contractvormen, zowel voor het contract voor onbepaalde tijd, flexibele arbeidsovereenkomsten en werken met en als zzp’er(s). In 2022 zijn op het onderwerp zzp al concrete stappen aangekondigd. Op het terrein van zzp wordt het speelveld tussen werknemers en zelfstandigen gelijker gemaakt (in fiscaliteit en sociale zekerheid), wordt er gewerkt aan een verduidelijking van de wettelijke normen over wanneer als werknemer wordt gewerkt en zal de handhaving geïntensiveerd en verbeterd worden. Zo is het streven dat uiterlijk per 1 januari 2025 het handhavingsmoratorium op de status als zelfstandige is afgebouwd (Kamerstukken II 2021/22, nr. 25 461).

Het kabinet neemt maatregelen om misstanden bij arbeidsmigranten en arbeidsuitbuiting tegen te gaan. De inzet op duurzame arbeidsrelaties heeft ook positieve gevolgen voor arbeidsmigranten die in Nederland werkzaam zijn. Het kabinet voerde de aanbevelingen van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten (commissie-Roemer) verder uit om de positie van arbeidsmigranten te verbeteren en misstanden tegen te gaan. De registratie van arbeidsmigranten en de kwaliteit van huisvesting worden verbeterd. Met de Wet goed verhuurderschap wordt onder meer het arbeids- en huurcontract verplicht gescheiden en een informatieverstrekkingsplicht voor verhuurders ingesteld. De aanpak van misstanden door de Nederlandse Arbeidsinspectie en andere toezichthouders wordt versterkt, zowel binnen Nederland als grensoverschrijdend. Daarnaast moeten uitzendbureaus zich voortaan verplicht laten certificeren. Een wetsvoorstel hiertoe is eind 2022 aan de Raad van State gestuurd en het streven is dat de certificeringsplicht vanaf 1 januari 2025 van kracht is. De aanpassing van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht is verder voorbereid, zodat arbeidsuitbuiting en ernstige benadeling beter kunnen worden bestreden.

Ook heeft het kabinet ingezet op intensieve ondersteuning en begeleiding naar nieuw werk. Zoals afgesproken in het coalitieakkoord zet het kabinet in op het verbeteren van de dienstverlening naar werk. Als onderdeel van het Aanvullend Sociaal Pakket waren in 2022 de Regionale Mobiliteitsteams (RMT’s) actief en bieden zij ontschotte dienstverlening aan werkzoekenden (één intake, één diagnose, één plan). Gedurende het jaar is steeds meer gebruik gemaakt van de aanvullende dienstverlening die de RMT’s bieden. In het coalitieakkoord is de uitbreiding van de arbeidsmarktinfrastructuur opgenomen om de overgang van werk-naar-werk en van uitkering-naar-werk te stimuleren. Onderdeel hiervan zijn instrumenten voor om- en bijscholing die de overstap naar tekortberoepen ondersteunen. Het kabinet heeft afgelopen najaar in een Kamerbrief de beoogde vormgeving van de toekomstige infrastructuur opgenomen (Kamerstukken II 2021/22, 33 566, nr. 108).

Om de arbeidskansen van mensen met een beperking te vergroten is in 2022 het breed offensief aangenomen in de Eerste en Tweede Kamer. Het breed offensief bevat verschillende maatregelen die het voor werkgevers eenvoudiger maken om mensen met een beperking in dienst te nemen en te houden (Kamerstukken II 2021/22, 35 394, nr. 47). Belangrijke onderdelen die in 2023 ingaan, zijn het vereenvoudigen van de inzet van het instrument loonkostensubsidie, het bevorderen van ondersteuning op maat, en het lonender maken van werken voor mensen met een beperking. In verband met het voorstel om een gedeelte van de inkomsten van mensen die in deeltijd met loonkostensubsidie werken vrij te laten, is structureel € 40 miljoen toegevoegd aan het macrobudget voor Participatiewetuitkeringen. Voor de overige voorstellen uit het breed offensief is incidenteel € 53 miljoen beschikbaar gesteld. Vanaf 2022 ontvingen gemeenten de middelen voor loonkostensubsidie op basis van realisaties. Hiermee stimuleert het kabinet gemeenten mensen aan het werk te helpen met loonkostensubsidie.

Daarnaast heeft het kabinet in gesprek met sociale partners ingezet om mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt aan het werk te helpen. Met extra middelen uit het actieplan Dichterbij dan je Denkt is ingezet op het verkleinen van de overstap van uitkering naar werk. Ook werkte het kabinet in 2022 samen met Divosa aan het project Simpel Switchen in de Participatieketen, zodat mensen makkelijker kunnen switchen van uitkering naar werk en terug kunnen als het toch (even) niet lukt. Het kabinet onderzoekt de begeleidingskosten van beschut werk, met als doel de wachtlijsten te verkleinen. Ook wordt de afbakening van de doelgroep banenafspraak onderzocht en wordt het invoeren van loonkostensubsidie in de Wajong en WIA verkend. Hiertoe zijn in 2022 onderzoeken gestart.

Langer betaald ouderschapsverlof werd in 2022 mogelijk gemaakt. Sinds 2 augustus hebben ouders na de geboorte van hun kind de mogelijkheid om 9 weken betaald ouderschapsverlof op te nemen tegen 70 procent van hun dagloon. Daarmee krijgen ouders meer tijd om te wennen aan de nieuwe gezinssituatie en om samen bewust keuzes te maken over de verdeling van werken en zorgen. Het betaald ouderschapsverlof is onderdeel van het bredere (deels onbetaalde) stelsel voor ouderschapsverlof dat mensen in staat stelt tot 26 weken ouderschapsverlof op te nemen.

Pensioen is voor veel Nederlandse burgers een belangrijke voorwaarde voor een prettige oude dag. Om dat voor huidige en komende generaties te garanderen, hebben kabinet en sociale partners op 5 juni 2019 een breed pakket aan maatregelen met elkaar afgesproken dat in het Pensioenakkoord is uitgewerkt. Onderdeel van het Pensioenakkoord is de hervorming van het tweedepijlerpensioen via de Wet toekomst pensioenen (WTP). In 2022 is de WTP door de Tweede Kamer aangenomen. De WTP regelt naast de herziening van het pensioenstelsel een drietal andere onderwerpen. Dit betreft de standaardisering van het nabestaandenpensioen, het introduceren van experimenteerruimte voor pensioenopbouw door zelfstandigen in de tweede pijler en een aantal maatregelen ter bevordering van de pen­sioenopbouw onder de zogenoemde «witte vlek», zoals het verkorten van de wachttijd voor uitzendkrachten (Kamerstukken II 2021/22, 36 067, nr. 5). Daarmee is een belangrijke stap voorwaarts gezet naar een toekomstbestendig pensioensysteem. De start van de Eerste Kamerbehandeling van de WTP is voorzien begin 2023. Daarnaast zette het kabinet in op betere arbeidsomstandigheden en duurzame inzetbaarheid zodat gezond het pensioen kan worden bereikt. Onder Gezonder en veiliger werk wordt hierop verder ingegaan alsmede de rol van het landelijke expertisecentrum voor de schadeafhandeling van beroepsziekten (LEXCES) hierin.

Een herkenbare en betrouwbare uitvoering

De uitvoering is het gezicht van de overheid naar de samenleving. De overheid heeft vaak een grote impact op het leven van burgers en daarvoor is een uitvoering nodig die meedenkt en de burger centraal stelt in zijn dienstverlening.

Publieke dienstverleners, uitvoeringsorganisaties en medeoverheden spelen een essentiële rol om de opgaven waar Nederland voor staat te realiseren. In 2022 is in lijn met de doelstellingen van WaU (Werk aan Uitvoering) verder ingezet op dienstverlening, vereenvoudiging en de menselijke maat in de uitvoering. De concrete uitwerking hiervan is beschreven in de Stand van de Uitvoering Sociale Zekerheid (tweemaal in 2022: Kamerstukken II 2021/22, 26 448, nr. 682 en Kamerstukken II 2022/23, 26 448, nr. 693), het programma Werk aan Uitvoering (WaU), en de aanpak van tegengaan hardheden.

We zetten het werk aan de uitvoering door. In 2022 is het programma WaU verder uitgewerkt (Kamerstukken II 2021/22, 29 362, nr. 308). In onze Rijksbrede dienstverlening wordt zichtbaar wat beleid betekent en of de uitvoering in staat is burgers en ondernemers op de juiste manier tegemoet te treden: zorgvuldig, snel en met de menselijke maat in grootschalige processen en met persoonlijke dienstverlening. In 2022 is hier verder invulling aan gegeven door het verdelen van de WaU-middelen. Voor de uitvoering in het SZW-domein is hiervoor jaarlijks circa € 64 miljoen beschikbaar gesteld. Ook werkt het kabinet aan uitvoering door het verbeteren van de gegevensuitwisseling tussen gemeenten, UWV en SVB (Kamerstukken II 2022/23, 26 448, nr. 692).

Onze socialezekerheidswetten en de uitvoering daarvan kunnen problemen veroorzaken bij de mensen die onze ondersteuning het hardst nodig hebben. Dit is onder andere duidelijk geworden uit de bevindingen van het rapport ‘Hardvochtige effecten van overheidshandelen voor burgers binnen de sociale zekerheid’ (Kamerstukken II 2021/22, 29 362, nr. 309). Via de trajecten Participatiewet in balans, het terugdringen van hardheden in de WIA en de herijking van het handhavingsinstrumentarium wordt gehoor gegeven aan de oproep onze socialezekerheidsregelingen tegen het licht te houden en daar waar nodig aan te passen om onbedoelde hardvochtige effecten voor uitkeringsgerechtigden tegen te gaan.

Het kabinet werkt aan het terugbrengen van balans in de Participatiewet. Als het moeilijk is om op eigen kracht te participeren in de samenleving biedt de Participatiewet een stevig vangnet. Vaak gaat dat goed, maar soms pakt de wet niet uit zoals die bedoeld is, zoals blijkt uit beleidsanalyses (Kamerstukken II 2021/22, 34 352, nr. 253) en uit signalen uit de praktijk. Het kabinet zet met het traject Participatiewet in balans in op het verankeren van vertrouwen en menselijke maat in (de uitvoering van) deze wet. Daartoe wordt aan de ene kant de wet op verschillende onderdelen aangepast, waaronder de verruiming van de bijverdiengrenzen, het nuanceren van de vier weken zoekperiode voor jongeren, het tot een bepaalde grens buiten beschouwing laten van giften en het expliciteren van de mogelijkheid tot maatwerk (Kamerstukken II 2021/22, 34 352, nr. 260). Daarnaast vindt een fundamentele heroverweging van de Participatiewet plaats, waarbij opnieuw wordt gekeken naar de doelen en uitgangspunten van de wet en de samenhang met het bredere sociale stelsel. Ten slotte richt het programma zich op het versterken van de vakkundigheid van de uitvoerend professionals. In 2022 werkte het kabinet ook aan het verminderen van hardheden in de Participatiewet via concrete maatregelen, zoals het per 1 januari 2023 wijzigen van de kostendelersnorm zodat jongeren tot 27 jaar niet langer meetellen als kostendelende medebewoner voor de hoogte van de uitkering van hun huisgenoten.

Het kabinet heeft zich tot doel gesteld om hardheden uit de WIA weg te nemen, met oog voor uitvoerbaarheid, betaalbaarheid en uitlegbaarheid. Mensen die (deels) arbeidsongeschikt zijn moeten kunnen vertrouwen op inkomensondersteuning en ondersteuning bij werkhervatting. De aanpak van hardheden in de WIA valt uiteen in een korte- en een lange termijn aanpak. Over de mogelijkheden voor het wegnemen van hardheden in de WIA op de korte termijn wordt overlegd met UWV en sociale partners. Het is van belang dat er voor de lange termijn integraal en fundamenteel naar het stelsel wordt gekeken. Daartoe is in 2022 de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) ingesteld (Kamerstukken II 2021/22, 26 448, nr. 691) met de opdracht oplossingsrichtingen uit te werken voor fundamentele en structurele knelpunten in het arbeidsongeschiktheidsstelsel.

Het kabinet werkte tegelijkertijd aan de aanpak van de mismatch tussen de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Aan het begin van 2022 bleek dat de mismatch groter was dan eerder gedacht en dat er op korte termijn maatregelen nodig zijn om de onaanvaardbaar lange wachttijden terug te dringen. In de tweede helft van 2022 zijn daarom maatregelen van start gegaan om mensen die wachten op een beoordeling sneller duidelijkheid te bieden en om UWV de mogelijkheid te geven reeds ingezette en aanvullende verbeteringen in de uitvoering voortvarend te kunnen implementeren. Zo heeft UWV aanvullende maatregelen genomen binnen de wettelijke kaders, worden tijdelijke maatregelen genomen om een gerichtere inzet van de verzekeringsarts mogelijk te maken (waaronder de vereenvoudigde beoordeling voor 60-plussers), en is de tijdelijke buitenwettelijke maatregel omtrent kwijtschelding van voorschotten verlengd (Kamerstukken II 2021/22, 26 448 en 32716, nr. 685). Op korte termijn worden aanvullende beleidsopties verkend die op middellange termijn bij kunnen dragen aan het verminderen van de mismatch. De mismatch is ook onderdeel van de opdracht van de OCTAS.

Onze sociale zekerheid is er voor mensen ook wanneer er fouten gemaakt worden. In het coalitieakkoord (bijlage bij Kamerstukken II 2021/22, 35 788, nr. 77) staat dat de regering wil werken aan een overheid die betrouwbaar, dienstbaar, dichtbij en rechtvaardig is. Handhaving is het sluitstuk van de sociale zekerheid en draagt bij aan het draagvlak voor de socialezekerheidsregelingen. Gebleken is echter dat daar waar handhaving leidt tot hardvochtige effecten mensen geraakt worden in hun bestaanszekerheid en het draagvlak voor de sociale zekerheid krimpt. In 2022 zijn stappen gezet om het handhavingsinstrumentarium zo te wijzigen dat fouten niet bestraft worden maar doelbewust misbruik effectief kan worden aangepakt. Onderdeel hiervan is het in 2022 begonnen team preventie dat gevraagd en ongevraagd adviseert over preventieve maatregelen om onbedoelde hardvochtige effecten van handhaving tegen te gaan (Kamerstukken II 2021/22, 17 050, nr. 603).

Het ongekende onrecht dat toeslagen-gedupeerden is aangedaan tussen 2004 en 2019 toonde een zwarte bladzijde in de geschiedenis van de Nederlandse overheid. In reactie op het geleden leed is onder het kabinet Rutte III de hersteloperatie kinderopvangtoeslag gestart (Kamerstukken II 2021/22, 35 510, nr. 4). Onderdeel van deze hersteloperatie zijn het forfaitaire bedrag, het kwijtschelden van publieke schulden en het oplossen van private schulden. In 2022 is een wettelijke basis voor de hersteloperatie gecreëerd via de Wet Toeslagen Herstel. Het kabinet blijft zich onverminderd inzetten recht te doen aan de toeslagen-gedupeerden.

Toegankelijke kinderopvang van goede kwaliteit zorgt ervoor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling en is ondersteunend aan de arbeidsdeelname. Een betaalbare kinderopvang en een eenvoudig stelsel dragen eraan bij dat ouders en hun kinderen gebruik kunnen maken van kinderopvang. Daarom heeft het kabinet in het coalitieakkoord ingezet op een fundamentele herziening van de financiering van het kinderopvangstelsel. Hiervoor is ten eerste in 2022 geregeld dat de koppeling gewerkte uren wordt losgelaten vanaf 2023 (Kamerstukken II 2021/22, 31 322, nr. 465). Daarnaast is in 2022 samen met vier grote uitvoerders en de sector, via een greenfield benadering, gestart met het ontwerp van het nieuwe financieringsstelsel. Het stelsel wordt eenvoudiger en begrijpelijker voor ouders en neemt de onzekerheid rondom de voorschotsystematiek weg.

Sinds januari 2022 zijn kinderopvangorganisaties wettelijk verplicht om elke maand opvanggegevens van ieder kind aan Dienst Toeslagen door te geven. Deze wetswijziging is een stap in het verbeteren van de dienstverlening richting ouders. Ook is het toezicht in de gastouderopvang geïntensiveerd en is het maximale uurtarief dat vergoed wordt door de overheid via de kinderopvangtoeslag per 2023 verhoogd in het kader van de oplopende inflatie.

Het kabinet kijkt naar verbetering van het socialezekerheidsstelsel van Nederland op de langere termijn. De Staatscommissie Demografische ontwikkelingen 2050 is door het kabinet aangesteld om te adviseren over de uitdagingen die de verwachte demografische ontwikkelingen, in het bijzonder op het gebied van vergrijzing en migratie, de komende dertig jaar met zich meebrengen (Kamerstukken II 2022/23, 35925 nr. 171). Ook is het kabinet in 2022 gestart met het interdepartementaal beleidsonderzoek (IBO) Vereenvoudiging Sociale Zekerheid (Kamerstukken II 2021/22, 35 975, nr. 1). Dit IBO analyseert waar het huidige stelsel van de sociale zekerheid complex is voor burgers, wat daarvan eventuele gevolgen kunnen zijn en biedt opties om het stelsel te vereenvoudigen. De centrale onderzoeksvraag van het IBO is hoe vereenvoudiging van het socialezekerheidsstelsel, vanuit het perspectief van de burger, de doeltreffendheid en doelmatigheid van het stelsel kan verbeteren. Ook is in 2022 het IBO Vermogensverdeling uitgekomen. Het Rapport ‘Licht uit, spot aan: de vermogensverdeling’ brengt kennis over de vermogensverdeling, de belasting op arbeid en vermogen, en de belasting op verschillende typen vermogen bijeen. Het rapport doet ook suggesties hoe deze informatie blijvend beschikbaar kan worden gemaakt zodat deze tijdens de jaarlijkse besluitvorming kan worden meegenomen (Kamerstukken II 2021/22, 35 925 IX, nr. 38).

Gezonder en veiliger werk

Werk moet onder gezonde en veilige omstandigheden plaatsvinden; daarop blijft het kabinet investeren, onder meer door het stimuleren en ondersteunen van werkgevers en werkenden en via passende regelgeving.

In 2022 is inzet verricht om de werkplek voor werknemers gezond en veilig te maken en te houden. In 2022 is het landelijke expertisecentrum voor de schadeafhandeling van beroepsziekten (LEXCES) operationeel geworden en is verder toegewerkt naar een tegemoetkomingsregeling voor slachtoffers van beroepsziekten, die op 1 januari 2023 in werking is getreden. Belangrijke onderdelen van de adviezen van de Commissie Heerts6 zijn daarmee verder uitgewerkt.

Op het dossier rond hybride werken is in 2022 een kabinetsreactie verzorgd op het advies van de SER. Dit heeft geleid tot een interdepartementale agenda voor de toekomst van hybride werken. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan de in het coalitieakkoord opgenomen ambitie om met het bedrijfsleven afspraken te maken over het stimuleren van thuiswerken. Daarbij worden de voordelen van zowel thuiswerken en op locatie werken maximaal benut en de belemmeringen zoveel mogelijk weggenomen (Kamerstukken II 2021/22, 25 883, nr. 443).

Op het gebied van het werken met gevaarlijke stoffen zijn in 2022 voorbereidingen getroffen om het Arbobesluit en de Arboregeling aan te passen. Dit in verband met de herziening van de ARIE regeling: de aanvullende risico-inventarisatie en -evaluatie inzake de risico’s zware ongevallen met gevaarlijke stoffen. De aangepaste regelgeving is op 1 januari 2023 in werking getreden.

2022 kenmerkte zich op het gebied van gezond en veilig werken ook door een aantal in dat jaar opgekomen prioriteiten. De noodzaak om tot een nationaal actieprogramma waarin seksueel grensoverschrijdend gedrag en seksueel geweld worden aangepakt en tot de instelling van de Regeringscommissaris (Mariëtte Hamer) te komen, werd na de uitzending van BOOS over The Voice of Holland evident. Ook vroeg een aantal actualiteiten aandacht, zoals de arbeidsomstandigheden op de nationale luchthaven Schiphol en heeft Covid inzet gevraagd op het uitwerken van een wijziging van de Arbowet parallel aan de eerste tranche wijzigingen om de Wet publieke gezondheid pandemisch paraat te maken.

Integratie en Samenleving

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migratieachtergrond en het stimuleren van acceptatie van culturele diversiteit in de samenleving.

Met een nieuw inburgeringsstelsel in 2022 streeft het kabinet ernaar dat nieuwkomers zo snel mogelijk kunnen meedoen in de Nederlandse samenleving. Met de Wet Inburgering 2021 die 1 januari 2022 is ingegaan, wordt beoogd dat nieuwkomers zo snel mogelijk de taal leren op het voor hen hoogst haalbare niveau én snel en volwaardig mee kunnen doen in de maatschappij, het liefst via betaald werk. De inburgeraar is in het stelsel eigenaar van zijn eigen inburgering en wordt via maatwerk en begeleiding ondersteund door gemeenten. Een van de belangrijkste wijzigingen is dat gemeenten de regie hebben op inburgering.

De uitvoering van het nieuwe stelsel was een uitdaging in een jaar van extra opvang van Oekraïense ontheemden, krapte op de arbeidsmarkt en huisvestingsproblematiek. Dit heeft er mede aan bijgedragen dat er minder inburgeraars zijn gestart dan verwacht. In 2022 is een analyse gestart naar de oorzaken hiervan en oplossing hiervoor. Er zijn eerste verbeteringen doorgevoerd op het gebied van de leerbaarheidstoets en de onderwijsroute. Er zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor gemeenten om tot en met 2025 de onderwijsroute te financieren. De uitvoering van het nieuwe inburgeringsstelsel loopt naast de activiteiten op de Wet inburgering 2013, waar nog zo’n 60 duizend inburgeringsplichtigen onder vallen. Door de uitvoering van het verbeterplan worden enkele hardheden uit het (oude-) stelsel weggenomen. Daarnaast is er een financiële impuls gegeven waardoor DUO waar nodig meer maatwerk voor inburgeraars kan realiseren.

In 2022 zette het kabinet verder in op het versterken van een samenleving waarin iedereen gelijkwaardig wordt behandeld en niemand wordt uitgesloten. In september 2022 zond het kabinet het Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme (Kamerstukken II 2021/22, 30 950, nr. 316) naar de Tweede Kamer. Dit programma is ontwikkeld onder coördinatie van de Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme (NCDR). In 2022 is eveneens de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme ingesteld. Deze commissie doet onderzoek naar discriminatie en racisme in Nederland en richt zich op alle sectoren, inclusief een doorlichting van discriminatie en etnisch profileren binnen de overheid. In november 2022 is het meerjarenplan Zelfbeschikking 2022-2025 aan de Tweede Kamer aangeboden, gericht op het bevorderen van volwaardige deelname aan de Nederlandse samenleving zonder inperking van het zelfbeschikkingsrecht. Daarnaast is het kabinet gestart met de ‘sociale weerbaarheidsagenda 2022-2025’, gericht op democratische waarden en weerbaarheid onder kwetsbare groepen.

In 2022 zijn verdere stappen gezet rondom de Uitvoering werkagenda Voor een Inclusieve Arbeidsmarkt (VIA). In samenwerking met 20 landelijke partijen wordt ingezet op effectieve aanpakken om de arbeidsmarktkansen en –posities van Nederlanders met een migratieachtergrond te verbeteren. Om de start van de Werkagenda VIA te markeren is in het voorjaar de werkconferentie ‘Doen Wat Werkt’ georganiseerd samen met de betrokken partners voor partijen in de uitvoering. Naar aanleiding van toegenomen aandacht voor de achterblijvende arbeidsparticipatie van statushouders is in de tweede helft van 2022 een start gemaakt met het maken van een plan van aanpak om de arbeidsparticipatie van deze groep te versnellen. Hierbij wordt ook de Taskforce VIA betrokken. In 2022 zijn vooruitlopend hierop al enkele activiteiten ondersteund, te weten ‘RefugeeWork’ van VluchtelingenWerk Nederland en de pilot ‘Toeleiding naar Werk’ van COA, Randstad en gemeente Almere gericht op vroegtijdige arbeidsparticipatie op het AZC.

Internationale Zaken

Op het Europese vlak is een groot aantal dossiers tot een voor Nederland goed (tussen)resultaat gekomen. Op de richtlijnen Europees kader minimumlonen, women on company boards en loontransparantie werd in de trilogen overeenstemming bereikt met het Europees Parlement. Er is een algemene oriëntatie aangenomen in de Raad voor een herziening van de asbestrichtlijn en Nederland deed een succesvolle oproep tot meer ambitie van de Europese Commissie op het gebied van grenswaarden voor gevaarlijke stoffen. Ook is er een akkoord bereikt over de Raadsaanbevelingen Individuele Leerrekeningen en toereikende minimuminkomens. Daarnaast zijn de Europese afspraken voor thuiswerkende grenswerkers verlengd en zet Nederland zich in voor een structurele oplossing. Verder hebben onderhandelingsrondes plaatsgevonden met Argentinië en Turkije over aanpassing van de betreffende sociale zekerheidsverdragen, en is het herziene verdrag met Chili aangeboden aan het Parlement. Nederland heeft daarnaast in 2022 deelgenomen aan de verschillende werkgroepen van de Employment Working Group van de G20 onder Indonesisch voorzitterschap, afgesloten met een ministeriële bijeenkomst, waarbij onder andere is gesproken over het versterken van de inclusieve arbeidsmarkt en adequate sociale bescherming. Binnen de Internationale Arbeidsorganisatie is door Nederland verder gewerkt aan de ratificatie van het fundamentele verdrag inzake een promotioneel kader voor gezond en veilig werken (C187) en inzake geweld en grensoverschrijdend gedrag (C190). Ook maakt Nederland vaart met het uitbreiden van de werkingssfeer van de fundamentele verdragen tot Caribisch Nederland. Daarnaast heeft de mondiale Kinderarbeidconferentie in mei 2022 een zogeheten Durban Call to Action aangenomen ter bevordering van de wereldwijde strijd tegen kinderarbeid. Als pathfinder country binnen de Alliance 8.7 draagt Nederland hier actief aan bij. Tot slot heeft de nieuwe DG ILO Gilbert Houngbo een voorstel gepresenteerd voor een Global Coalition for Social Justice. Nederland draagt graag bij aan de uitwerking hiervan en de agendering tijdens de komende Internationale Arbeidsconferentie (juni 2023).

Kerncijfers

Fraude en handhaving UWV, SVB en gemeenten

Bij het ontvangen van een uitkering gelden diverse verplichtingen, zoals het tijdig verstrekken van gegevens over het inkomen en het melden van samenwonen. De naleving van deze verplichtingen is een belangrijke voorwaarde voor een goed werkend stelsel van sociale zekerheid. UWV, de SVB en de gemeenten zetten diverse instrumenten in om de naleving en handhaving van wet- en regelgeving te bevorderen. Het gaat zowel om voorkomen (bijvoorbeeld voorlichting) als om controleren en sanctioneren (bijvoorbeeld het opleggen van boetes). In de tabellen 1, 2 en 3 is een overzicht gegeven van de kerncijfers op het gebied van handhaving bij UWV, de SVB en gemeenten.

De handhavingscijfers zijn relatief stabiel ten opzichte van vorig jaar. Het aantal geconstateerde overtredingen is bij UWV licht gedaald en bij de SVB gestegen. Hiervoor is geen specifieke verklaring te geven en wordt veroorzaakt door kleine fluctuaties in het aantal geconstateerde overtredingen per materiewet. Het totale benadelingsbedrag volgt bij beide organisaties dezelfde trend. Het aantal boetes en het boetebedrag zijn bij UWV eveneens gedaald en bij de SVB stabiel gebleven, ondanks de stijging in aantal geconstateerde overtredingen. De SVB heeft wel significant meer waarschuwingen afgegeven. Bij gemeenten ten slotte zijn vooralsnog alleen de kerncijfers tot en met het derde kwartaal bekend. Het aantal geconstateerde overtredingen, het benadelingsbedrag, aantal boetes en het totale boetebedrag zijn gedaald in vergelijking met het derde kwartaal van 2021. Hiervoor is geen specifieke verklaring te geven. De incassoratio is voor alle uitvoerders stabiel en vergelijkbaar met voorgaande jaren.

Tabel 1 Kerncijfers opsporing UWV, SVB en gemeenten
 

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

 

2020

2021

2022

2020

2021

2022

UWV1

6,7

4,9

4,5

23

18

15

SVB2

3,9

2,7

3,0

6,0

5,0

6,2

Gemeenten3

25

26

154

59

59

374

Totaal

5

5

5

88

82

6

X Noot
1

Bron: UWV, Jaarverslag.

X Noot
2

Bron: SVB, Jaarverslag.

X Noot
3

Bron: CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

X Noot
4

Betreft de stand ultimo 3e kwartaal 2022.

X Noot
5

Dit kerncijfer betreft het aantal vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht. Eén overtreding kan meerdere vorderingen tot gevolg hebben. Het aantal overtredingen ligt dus lager. Om die reden toont deze kolom geen totaal.

X Noot
6

Dit totaal kan niet worden berekend.

Tabel 2 Kerncijfers sanctionering UWV, SVB en gemeenten
 

Aantal boetes (x 1.000)

Totaal opgelegd boetebedrag (x € 1 mln.)

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

 

2020

2021

2022

2020

2021

2022

2020

2021

2022

UWV1

3,7

2,1

1,7

3,7

2,5

2,0

4,9

6,5

7,1

SVB2

1,1

0,9

0,9

0,9

0,8

0,9

4,6

3,2

4,0

Gemeenten3

9,2

7,2

4,54

5,6

4,3

2,84

7,3

6,8

5

Totaal

14

10

6

10

8

6

17

17

6

X Noot
1

Bron: UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Bron: SVB, jaarverslag.

X Noot
3

Bron: CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

X Noot
4

Betreft de stand ultimo 3e kwartaal 2022.

X Noot
5

Dit kerncijfer is pas in juni 2023 beschikbaar.

X Noot
6

Dit totaal kan niet worden berekend.

Tabel 3 Kerncijfers incassoratio UWV, SVB en gemeenten

Incassoratio benadelingsbedrag + boetevordering ultimo 2022 (%)

2018

2019

2020

2021

2022

UWV1

61

59

46

38

24

SVB2

51

42

37

45

21

Gemeenten3

40

33

28

21

134

X Noot
1

Bron: UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Bron: Berekening door de SVB.

X Noot
3

Bron: CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

X Noot
4

Betreft voorlopige cijfers. De cijfers van november en december 2022 bevatten mogelijk nog een administratieve vertraging.

Re-integratie

Tabel 4 geeft weer hoeveel mensen met een arbeidsbeperking UWV aan het werk heeft geholpen. In 2022 vonden 12.600 mensen met een arbeidsbeperking een baan, wat een stijging is vergeleken met 2021. Dit is toe te schrijven aan de arbeidsmarkt die na de coronacrisis niet verder is verslechterd na 2021 voor werkzoekenden met een arbeidsbeperking. Inmiddels worden er weer steeds meer mensen met een arbeidsbeperking door UWV aan het werk geholpen. Dit aantal is bijna weer op hetzelfde niveau als in de jaren 2018 en 2019. In 2020 en 2021 lag dit aantal iets lager in verband met corona.

Tabel 4 Aantal door UWV aan het werk geholpen mensen met een beperking1
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Mensen met recht op WAO-/WAZ-uitkering

400

250

150

150

150

2

Mensen met recht op Ziektewetuitkering

1.000

750

400

450

500

2

Mensen met recht op WIA-uitkering

2.900

3.500

3.000

3.000

4.200

3

Mensen met recht op Wajong

9.000

8.600

6.700

7.100

7.700

8.000

‒ 300

Totaal

13.300

13.100

10.250

10.650

12.600

Bron: UWV, jaarverslag.

X Noot
1

De aantallen zijn afgerond op vijftigtallen. De aantallen zijn op verschillende manieren berekend. Bij de Wajong worden alleen de mensen die een arbeidsovereenkomst van minimaal zes maanden voor minimaal twaalf uur per week hebben aanvaard geteld. Bij de WIA, WAO en WAZ worden de mensen van wie het re-integratiedienstverleningstraject is beëindigd omdat ze voor hun resterende verdiencapaciteit werk hebben aanvaard geteld. Voor de Ziektewet worden uitsluitend de mensen die na een re-integratietraject aan het werk zijn gekomen geteld.

X Noot
2

Door de aard van deze regelingen kan geen streefwaarde worden opgesteld.

X Noot
3

Bij het ontwikkelen van de persoonlijke dienstverlening met de extra middelen van het kabinet wordt tevens ingezet op een verbetering van het inzicht in de resultaten van deze dienstverlening. Hierdoor kunnen naar verwachting in de toekomst ook voor de WIA streefwaarden worden opgesteld.

3.2 Uitgavenplafond Sociale Zekerheid

Deze paragraaf presenteert een totaaloverzicht van de uitgaven onder het uitgavenplafond Sociale Zekerheid (SZ) voor het jaar 2022. Eerst wordt de opbouw van de totale uitgaven onder het SZ-plafond weergegeven, onderverdeeld naar begrotings- en premiegefinancierde uitgaven. Daarna wordt inzicht gegeven in de onderverdeling van de uitgaven onder het SZ-plafond naar de verschillende regelingen. Ten slotte worden de uitgavenmutaties sinds de begroting 2022 gegroepeerd weergegeven en vindt toetsing van de SZ-uitgaven aan het plafond plaats. Om een goede vergelijking te maken tussen begrote en gerealiseerde uitgaven zijn de uitgaven van de begroting 2022 (prijzen 2021) omgerekend naar prijzen 2022. Daarnaast worden in deze paragraaf de ontvangsten in mindering gebracht op de uitgaven (netto SZ-uitgaven). Ook geldt dat in deze paragraaf enkel uitgaven en ontvangsten worden verantwoord die onder het uitgavenplafond Sociale Zekerheid vallen, dus niet die onder het uitgavenplafond Rijksbegroting of Investeringen vallen. Tot slot zijn de maatregelen uit het coalitieakkoord opgenomen in de begrotingsstand 2022. Om deze redenen wijken de gepresenteerde uitgaven af van de uitgaven zoals opgenomen in de beleidsartikelen.

Uit tabel 5 is af te leiden dat de totale uitgaven onder het SZ-plafond € 9,9 miljard lager zijn uitgekomen dan voorzien bij de begroting 2022. De uitgaven onder het SZ-plafond bestaan uit begrotingsgefinancierde uitgaven en premiegefinancierde uitgaven. De begrotingsgefinancierde uitgaven worden uit belastinginkomsten betaald, de premiegefinancierde uitgaven worden voornamelijk door middel van premies gefinancierd. Het merendeel van de uitgaven op de SZW-begroting valt onder het uitgavenplafond SZ.

Tabel 5 SZ-uitgaven 2022 (x € 1 mln)1
 

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2022

2022

2022

Totaal uitgaven begrotingsgefinancierd

46.013

52.582

‒ 6.569

-/- Correctie dubbeltelling rijksbijdragen

20.291

22.838

‒ 2.546

-/- Uitgaven R-plafond

1.071

1.400

‒ 330

-/- Uitgaven I-plafond

3

0

3

-/- Correctie ontvangsten begrotingsgefinancierd

4.724

475

4.250

A. SZ-uitgaven begroting

19.924

27.870

‒ 7.946

    

Totaal uitgaven premiegefinancierd

64.224

66.317

‒ 2.093

-/- Correctie ontvangsten premiegefinancierd

164

240

‒ 76

B. SZ-uitgaven premie

64.060

66.076

‒ 2.017

    

C. Integratie-uitkering sociaal domein

1.965

1.889

77

    

Totaal SZ-uitgaven (A + B + C)

85.949

95.835

‒ 9.886

X Noot
1

Als gevolg van afronding kan de som van de delen afwijken van het totaal.

Op de totaaltelling van de uitgaven vindt een correctie plaats om dubbeltelling te voorkomen die ontstaat doordat sociale fondsen voor een deel gefinancierd worden uit begrotingsmiddelen. Deze zogeheten rijksbijdragen worden verantwoord op artikel 12 van dit jaarverslag. Dit betreft hoofdzakelijk een bijdrage aan het Ouderdomsfonds. De opbrengsten van de AOW-premie zijn namelijk onvoldoende om de ouderdomsuitgaven (AOW) te dekken.

De apparaatsuitgaven en enkele andere uitgaven, waaronder subsidies en opdrachten, behoren tot de uitgaven onder het plafond Rijksbegroting en zijn daarom niet relevant voor het SZ-plafond. Deze uitgaven worden in mindering gebracht op de totaaltelling. Dat geldt ook voor uitgaven die vallen onder het plafond Investeringen.

Voor het gedeelte van de ontvangsten dat tot de niet-belastingontvangsten wordt gerekend, wordt eveneens gecorrigeerd. De gerealiseerde begrotingsontvangsten onder het SZ-plafond wijken af van de totale ontvangsten van SZW. De ontvangsten onder uitgavenplafond Rijksbegroting en de niet-plafondrelevante ontvangsten (voornamelijk werkgeversbijdragen kinderopvangtoeslag) worden immers niet onder het SZ-plafond meegenomen. Rekening houdend met deze correcties bedragen de begrotingsgefinancierde uitgaven onder het uitgavenplafond SZ in 2022 € 19,9 miljard, de premiegefinancierde uitgaven bedragen € 64,1 miljard. Samen met de integratie-uitkering sociaal domein komt het totaal daarmee op € 85,9 miljard.

Uitgavenontwikkeling

Tabel 6 toont een onderverdeling van de uitgaven die vallen binnen het SZ-plafond naar de verschillende regelingen. Wederom is het startpunt de begroting 2022. Ontvangsten worden in mindering gebracht op de uitgaven.

Tabel 6 Uitgaven SZ-plafond 2020-2022 (x € 1 mln)
 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Begroting

Verschil

 

2020

2021

2022

2022

2022

Arbeidsmarkt

     

NOW

0

13.206

‒ 2.742

4.649

‒ 7.390

LIV/LKV/Jeugd-LIV

799

743

518

521

‒ 4

      

Werkloosheid en Bijstand

     

WW-uitgaven (werkloosheid)

3.656

4.061

2.540

3.995

‒ 1.455

Macrobudget participatiewetuitkeringen (bijstand)

6.085

6.378

6.022

6.462

‒ 441

      

Arbeidsongeschiktheid, Ziekte en Verlofregelingen

     

WIA/WAO/WAZ/Wajong

13.302

13.720

14.684

14.271

414

ZW/WAZO/Kraamverlof

3.061

4.296

4.063

4.150

‒ 88

      

Ouderdom/Nabestaanden

     

AOW

38.539

40.257

43.000

42.412

588

Inkomensondersteuning AOW

945

977

1.031

1.024

6

Anw

356

338

309

305

4

      

Kinderopvang en kindregelingen

     

KOT

3.088

3.647

3.990

3.650

341

AKW/WKB

5.742

6.350

6.658

6.287

371

      

Re-integratie/Participatie

     

Re-integratieuitgaven arbeidsongeschiktheid

171

170

179

206

‒ 28

Integratie-uitkeringen sociaal domein

1.987

1.957

1.965

1.889

77

      

Uitvoeringskosten en overige uitgaven

     

Uitvoeringskosten (UWV/SVB etc.)

1.973

2.373

2.662

2.679

‒ 17

Tozo/bijstand zelfstandigen

0

2.735

76

15

61

Overige uitgaven

1.055

1.065

996

1.842

‒ 846

      

Nominale ontwikkeling

0

0

0

1.478

‒ 1.478

      

Totaal SZ-uitgaven

80.760

102.274

85.949

95.835

‒ 9.886

Arbeidsmarkt

De uitgaven aan arbeidsmarkt vallen € 7.394 miljoen lager uit dan begroot. De uitgaven aan het lage-inkomensvoordeel (LIV) waren lager, en ook de uitgaven aan de Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) waren lager. De NOW zorgt bijna voor het gehele effect, met € 7.390 miljoen aan lagere realisaties in 2022. Onderdeel van deze lagere realisaties zijn de terugontvangsten NOW. De terugontvangsten zorgen voor een verschil van € 3.950 miljoen, aangezien deze niet in de begroting 2022 stonden.

Werkloosheid en Bijstand

De uitkeringslasten WW komen € 1.455 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening gehouden wordt met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling, is de realisatie € 1.554 miljoen lager dan begroot. Ten tijde van het opstellen van begroting 2022 was de verwachting dat de werkloosheid in 2022 zou oplopen, mede als gevolg van het aflopen van de coronasteunpakketten. Deze stijging heeft zich niet voorgedaan.

De uitgaven aan het Macrobudget Participatiewetuitkeringen vallen € 441 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening gehouden wordt met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling, is de realisatie € 517 miljoen lager dan begroot. De daling is met name het gevolg van de lagere werkloosheid en de verwerking van de realisaties in 2021. Via de reguliere systematiek van het macrobudget werken realisaties in 2021 volledig door in het budget van uitvoeringsjaar 2022.

Arbeidsongeschiktheid, Ziekte en Verlofregelingen

De uitgaven voor arbeidsongeschiktheid, ziekte en verlofregelingen zijn € 326 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Indien rekening gehouden wordt met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling, is de realisatie € 120 miljoen lager dan begroot. De hogere uitgaven aan AO-regelingen zijn bijvoorbeeld te verklaren doordat de doorstroom vanuit de WGA naar de IVA hoger lag dan verwacht. Daarnaast zijn de uitgaven op het ouderschapsverlof juist lager. Dit komt doordat de regeling pas sinds 1 augustus is ingegaan en de aanvragen tot dusver lager zijn dan verwacht.

Ouderdom en nabestaanden

De AOW en Anw uitgaven zijn in totaal € 599 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling is de realisatie € 131 miljoen lager dan begroot. Dit wordt grotendeels verklaard doordat er vanwege corona meer AOW-gerechtigen zijn overleden en doordat het aandeel alleenstaanden lager is dan verwacht. Een lager aandeel alleenstaanden zorgt voor een daling in de AOW-uitkeringslasten, omdat een alleenstaande AOW-gerechtigde een hogere AOW-uitkering ontvangt dan een gehuwde.

Kinderopvang en Kindregelingen

Het saldo van de uitgaven en ontvangsten Kinderopvangtoeslag is € 341 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling, is de realisatie € 321 miljoen hoger dan de begroting. De hogere dan verwachte uitgaven komen vooral doordat er in 2022 meer gebruik is gemaakt van kinderopvang dan verwacht. Het aantal kinderen dat naar de opvang gaat en het gemiddelde aantal uren kinderopvang per kind zijn beide hoger uitgekomen, zowel in de dagopvang als in de buitenschoolse opvang.

De uitgaven aan AKW en WKB zijn € 370 miljoen hoger uitgekomen dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling, is de realisatie € 323 miljoen hoger dan bij begroting. Deze bijstelling wordt verklaard door het hogere aantal kinderen in de realisatie ten opzichte van de begroting 2022.

Re-integratie en Participatie

In 2022 is € 28 miljoen minder uitgegeven aan re-integratie arbeidsongeschikten dan begroot. Dit bestaat uit lagere uitgaven aan re-integratie Wajong (€ 6 miljoen) en lagere uitgaven aan re-integratie WIA/WAO/WAZ (€ 22 miljoen). Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling, is de realisatie € 33 miljoen lager dan begroot. De uitgaven aan de integratie-uitkeringen sociaal domein zijn € 77 miljoen hoger dan verwacht bij de begroting 2022.

Uitvoeringskosten en overige uitgaven

De uitvoeringskosten van onder andere UWV en de SVB komen € 17 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstellingen, is de realisatie € 69 miljoen lager dan begroot. De lagere uitgaven worden voornamelijk veroorzaakt doordat de gerealiseerde volumes van de UWV-regelingen lager zijn dan geraamd.

Als onderdeel van het Noodpakket banen en economie is de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) voortgezet. Op dit onderdeel komen de uitgaven € 61 miljoen hoger uit dan begroot. De overige uitgaven zijn € 846 miljoen lager uitgekomen dan begroot. Dit komt onder andere doordat het grootste deel van de reserveringen op artikel 99 (nog onverdeeld) à € 243 miljoen is overgeboekt naar de betreffende beleidsartikelen of departementale begrotingshoofdstukken.

Toetsing aan het plafond

Tabel 7 laat de ontwikkeling van het SZ-plafond en de netto SZ-uitgaven zien voor het jaar 2022. De SZ-uitgaven worden getoetst aan het plafond.

Tabel 7 Bijstellingen SZ-uitgaven en ijklijn sinds de indiening van de Miljoenennota 2022 (x € 1 mln)
  

Uitgaven

 

SZ-uitgaven bij indiening Miljoenennota 2022

95.835

Budgettaire mutaties

‒ 9.886

SZ-uitgaven jaarverslag 2022

85.949

  

Uitgavenplafond

 

Uitgavenplafond SZ bij Voorjaarsnota 2022*

93.433

Correcties

‒ 6.884

Uitgavenplafond SZ jaarverslag 2022

86.548

  
  

Plafondtoetsing (over-/onderschrijding) Jaarverslag 2022

‒ 599

Uitgaven

De geraamde SZ-uitgaven van € 95,8 miljard ten tijde van de Miljoenennota 2022 zijn uitgekomen op € 85,9 miljard bij het jaarverslag 2022. Bovenstaand zijn de grootste mutaties toegelicht.

Uitgavenplafond

Het plafond SZ voor 2022 is € 6,9 miljard lager vastgesteld dan in de Voorjaarsnota 2022 is opgenomen. De voornaamste oorzaak is een bijstelling van het plafond als gevolg van de noodmaatregelen in verband met de corona uitbraak. Daarnaast is het plafond bijgesteld vanwege overboekingen tussen de plafonds, statistische correcties, nominale ontwikkeling, uitgaven in het kader van het conflict in Oekraïne, en voor de niet-beleidsmatige mutaties in de WW en bijstand. Het plafond voor 2022 is uiteindelijk vastgesteld op € 86,5 miljard.

Toetsing SZ-uitgaven aan uitgavenplafond

Door de lagere SZ-uitgaven ten opzichte van de begroting en de neerwaartse bijstelling van het plafond is er sprake van een kleine onderschrijding van het uitgavenplafond SZ. Per saldo is er bij jaarverslag 2022 € 0,6 miljard minder uitgegeven dan het voor 2022 geldende plafond.

3.3 Realisatie periodieke rapportages / beleidsdoorlichtingen

Tabel 8 Realisatie beleidsdoorlichtingen1

Thema

Artikel(en)

2016

2017

2018

2019

2020

2021

2022

Arbeidsmarkt

1

    

X

  

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

2

    

X

  

Arbeidsongeschiktheid

3

 

X2

     

Jonggehandicapten

4

  

X

    

Werkloosheid

5

X

      

Ziekte en verlofregelingen

6

 

X

     

Kinderopvang3

7

       

Oudedagsvoorziening

8

   

X4

   

Nabestaanden

9

   

X

   

Tegemoetkoming ouders

10

  

X

    

Uitvoering

11

     

X

 

Rijksbijdragen5

12

       

Integratie en maatschappelijke samenhang

13

 

X

     
X Noot
1

Omdat er nog geen periodieke rapportage over een SEA thema is opgeleverd zijn enkel de beleidsartikelen opgenomen. De eerste periodieke rapportage over een SEA thema zal naar verwachting in 2023 worden afgerond.

X Noot
2

De beleidsdoorlichting is als IBO (Interdepartementaal Beleidsonderzoek) "Geschikt voor de arbeidsmarkt" in april 2017 opgeleverd.

X Noot
3

De laatste beleidsdoorlichting Kinderopvang is afgerond in 2015.

X Noot
4

De beleidsdoorlichting van artikel 8 Oudedagsvoorziening die in 2019 is afgerond betreft niet het gehele beleidsartikel. De focus ligt op de eerste pijler. Daarnaast zijn de effecten van de afschaffing van de partnertoeslag en de AOW-leeftijdsverhoging onderzocht.

X Noot
5

Het artikel Rijksbijdragen is een technisch artikel. Er wordt op basis van dit artikel geen specifiek beleid gevoerd. Om die reden wordt dit artikel niet doorgelicht. De evaluatie van het beleid waarvoor deze rijksbijdragen zijn bedoeld, vindt plaats wanneer de artikelen waar dit beleid onderdeel van is, worden doorgelicht.

Voor het meest recente overzicht van de programmering van periodieke rapportages / beleidsdoorlichtingen, zie het overzicht Ingepland en uitgevoerd onderzoek op rijksfinanciën.nl. Voor de realisatie van deze en andere grote (evaluatie)onderzoeken, zie «Bijlage 3. Afgerond evaluatie- en overig onderzoek».

3.4 Overzicht van risicoregelingen

Voor het jaarverslag 2022 zijn er geen risicoregelingen.

Tot en met de begroting 2022 stonden de leningen die het Ministerie van SZW verleent aan asielstatushouders die vallen onder de Wet inburgering 2013 onder de risicoregelingen. Deze leningen vallen echter niet onder de rijksbreed gehanteerde definitie van risicoregelingen.

3.5 Openbaarheidsparagraaf

Het versneld op orde brengen van onze informatiehuishouding en het vergroten van de transparantie naar de samenleving en parlement zijn belangrijke lessen uit het verslag ‘Ongekend onrecht’ van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag (POK, december 2020). Daarnaast heeft de Wet open overheid (Woo) per 1 mei 2022 de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) vervangen. Dit betekent dat de overheid (nog) transparanter moet worden.

SZW heeft de verbetering van haar informatiehuishouding en de implementatie van de Wet open overheid belegd in het programma ’ENIGMA, Informatiehuishouding Open op Orde 2021 ‒ 2026’. Het programma heeft tot doel om het informatiebeheer van SZW te verbeteren, transparanter te maken en om het bewustzijn van de omgang met openbaarheid van informatie in het DNA van medewerkers en in het werk van SZW te verankeren.

In 2022 is het verbeteren en het transparanter maken van de informatiehuishouding van SZW verder vormgegeven. In deze paragraaf worden deze inspanningen van 2022 inhoudelijk nader toegelicht langs de vier actielijnen van het programma ENIGMA. Ten slotte wordt ingegaan op de financiën van het programma ENIGMA.

Verbetering van de informatiehuishouding

Actielijn 1. Informatieprofessionals

In 2022 is verder ingezet op de bewustwording en het vergroten van de kennis van de SZW-medewerkers op het gebied van informatiebeheer. De uitrol van de ‘GoedBewaard’-instructies bij alle SZW directies loopt, deze geeft inzicht in de voortgang en eventuele knelpunten van de uitrol.

Ook is een two-pager met tips en stappenplan voor actieve e-mail archivering in DigiDoc opgeleverd. Naar aanleiding van deze two-pager is gestart met een instructie voor actieve e-mail archivering.

De werving van informatieprofessionals was ook in 2022 een grote uitdaging gezien de afhankelijkheid en huidige schaarste op de arbeidsmarkt. In veel gevallen is het uiteindelijk wel gelukt om medewerkers te werven, maar duurde het wel langer dan gepland.

Actielijn 2. Volume en aard van de informatie

Actieve openbaarmaking

Op 10 juni 2022 is de nieuwe versie van de Beleidslijn actieve openbaarmaking van beslisnota’s geaccordeerd in de ministerraad. Met ingang van 20 september 2022 worden bij alle categorieën Kamerstukken de achterliggende beslisnota’s openbaar gemaakt. Hierover is op meerdere momenten, en vanuit verschillende invalshoeken, gecommuniceerd via het Rijksportaal, richting medewerkers, de Bestuursraad en de bewindspersonen. Via roadshows langs alle directies is de nieuwe werkwijze van openbaarmaking van beslisnota’s bij medewerkers onder de aandacht gebracht. In 2022 konden medewerkers bij een centraal onderdeel terecht met vragen over de actieve openbaarmaking van beslisnota’s en is lopende het jaar geëvalueerd wat er goed ging en wat er beter kan in het proces.

E-mailarchivering

In 2022 is verder gewerkt aan archivering van e-mails en sociale media. Het project e-mailarchivering bestaat uit twee lijnen. De eerste lijn betreft het implementeren van de Handreiking bewaren van e-mail Rijksoverheid (passieve e-mailarchivering). Hiervoor is aangesloten op het rijksbrede project Implementatie e-mailarchivering. De oplevering van de bijbehorende technische oplossing (voor 7 departementen) is gepland voor 2023. De tweede lijn betreft het verbeteren van actieve e-mailarchivering met het doel meer e-mails actief te archiveren in de betreffende dossiers (zie ook Actielijn 1. Informatieprofessionals).

Passieve openbaarmaking

Per 1 mei 2022 is de Wob vervangen door de Woo (Wet open overheid). Hiermee is de maximale termijn voor de beantwoording van Woo-verzoeken aanzienlijk korter (42 versus 56 dagen). Daarnaast schrijft de Woo termijnen voor waarbinnen het bestuursorgaan in contact moet treden met verzoeker als er onduidelijkheden zijn, of om nadere afspraken te maken over de verdere afhandeling van het verzoek.

Het eigenaarschap (ketenverantwoordelijkheid) van het Woo-proces is belegd bij de directie WBJA. Er zijn procesbeschrijvingen van de Woo-deelprocessen Woo bij WBJA opgesteld en vastgesteld. Voor de NLA is een checklist opgesteld die de verandering van Wob naar Woo inzichtelijk maakt. Verder is er in februari 2022 een projectleider gestart om WBJA te ondersteunen bij het opstellen en implementeren van het proces rond Woo-verzoeken. SZW breed is gecommuniceerd over de inwerkingtreding Woo per 1 mei 2022 en is er een SZW brede workshop georganiseerd over de Woo.

Op 1 mei 2022 is ook de contactpersoon Woo aangesteld. Deze vormt voor het ministerie naast het contact met de burgers, wetenschappers en journalisten een belangrijke schakel en brugfunctie binnen de organisatie. Daarnaast is een procespuzzel Woo ‘De snelste schakel’ ontwikkeld. Deze puzzel draagt bij aan de bewustwording bij medewerkers en geeft inzicht over de stappen en functies die bij een Woo-afhandelingsproces komen kijken.

Er is ook een pilot gestart met een Vliegend Woo Team (VWT) van Doc-Direkt met als focus het verbeteren van de afhandeltermijn van een Woo-verzoek. Er is in dit kader een verkenning/analyse uitgevoerd op het proces van een groot en complex Woo verzoek welke twee beleidsdirecties raakt (ASEA en AV). Ten slotte is er een start gemaakt met het ontwikkelen van een toolbox afhandeling Woo-verzoeken voor medewerkers.

Voor de kwantitatieve gegevens over de passieve openbaarmaking wordt verwezen naar de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.

Actielijn 3. Informatiesystemen

Een goed werkend Document Management Systeem (DMS) is randvoorwaardelijk voor het op orde brengen van de informatiehuishouding (goed kunnen opslaan, archiveren en eenvoudig/snel/goed terug vinden van informatie). Fase 1 van DigiDoc Online is in 2022 opgeleverd en hiermee gaat een kleine groep gebruikers aan de slag.

Om te komen tot een verbeterplan zijn de huidige informatiesystemen in context van de processen en de informatiehuishouding (IHH) per werkveld in kaart gebracht en beoordeeld. Hiervoor is informatie opgehaald om Overzicht en Inzicht te krijgen in hoeverre processen en systemen aansluiten op de kaders en richtlijnen voor de IHH. Op basis hiervan worden verbetervoorstellen en verbeterplannen opgesteld.

Actielijn 4. Bestuur/naleving

In 2022 is de 1-meting (jaarlijks meting) gehouden binnen SZW (als ook bij de overige departementen) om het volwassenheidsniveau op het gebied van informatiehuishouding te kunnen bepalen en te kunnen monitoren. De actualisering Kader selectielijst Archiefwet vordert, maar is afhankelijk van de beschikbare capaciteit bij het Nationaal Archief.

Financiën programma ENIGMA

Het programma ENIGMA heeft 3 financieringsstromen: het programmabudget dat vanuit SZW beschikbaar is gesteld, de ‘BZK-POK-IHH-gelden en de ‘FIN-Woo-gelden’. In januari 2022 zijn de definitieve actieplannen IHH Open op Orde 2022 van SZW, SVB en UWV door de pSG aangeboden aan Bureau Regeringscommissaris IHH. Op basis van de fiches in het actieplan van SZW is in totaal € 6,785 miljoen in 2022 ontvangen, inclusief het aanvullende POK-budget en Woo-budget.

Op basis van de rapportage, die in september 2022 door SZW is aangeleverd bij Bureau Regeringscommissaris, is in oktober 2022 € 3 miljoen teruggeboekt naar het Ministerie van BZK. Ten opzichte van het resterende budget hebben we in 2022 een onderuitputting van circa € 0,6 miljoen gehad. De oorzaken van deze onderuitputting zijn dat projecten pas in de loop van 2022 konden worden opgestart, een aantal interdepartementale projecten vertraging heeft opgelopen (zoals de invoering van PLOOI) en het lastig bleek om in 2022 geschikt personeel te vinden. Op 1 februari 2023 is hierover gerapporteerd in de Jaarrapportage Open op Orde 2022 aan het Ministerie van BZK.

Bijlage: Overzicht coronasteunmaatregelen

Tabel 9 Overzicht coronasteunmaatregelen (bedragen x € 1 mln)

Maatregel

Verplichtingen 2022

Uitgaven 2022

NOW1

1.208

1.208

Tijdelijke subsidieregeling loonkosten en inkomensverlies Caribisch Nederland

0

0

Tozo1

281

281

Bbz-transitie

83

83

Tegemoetkoming eigen bijdrage kinderopvang

63

63

NL leert door

28

27

Arbeidsmarktbemiddeling Caribisch Nederland

1

1

Aanvullend sociaal pakket

  

Versnellen brede schuldenaanpak

3

3

Crisisdienstverlening (regionale mobiliteitsteams)

58

64

Waarborgfonds

0

6

X Noot
1

Dit betreft de uitgaven zonder de ontvangsten.

NOW

De Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) kwam werkgevers tegemoet die door de coronacrisis met omzetverlies te maken hadden. Begin 2022 is de 8e en laatste NOW-tranche opengesteld waar werkgevers een beroep op konden doen. Met de tegemoetkoming NOW konden werkgevers werknemers in dienst houden, waardoor banen behouden bleven. Werkgevers die te maken kregen met minstens 20% omzetverlies konden aanspraak maken op de regeling. Werkgevers ontvingen een voorschot op basis van het verwachte omzetverlies. Achteraf vindt de subsidievaststelling plaats op basis van het daadwerkelijke omzetverlies. Ook wordt gekeken of werkgevers de loonsom op peil hebben gehouden.

Tijdelijke subsidieregeling loonkosten en inkomensverlies Caribisch Nederland

Het doel van deze regeling is het voorkomen van werkloosheid en het opvangen van inkomensverlies als gevolg van de acute vraaguitval die optreedt als gevolg van het coronavirus in Caribisch Nederland. Zowel werkgevers als zelfstandig ondernemers kunnen aanspraak maken op de regeling. In 2022 was geen sprake meer van deze subsidieregeling. Er vonden alleen nog afrekeningen plaats van aanvragen uit 2020 en 2021.

Tozo

De Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) had als doel ondernemers te ondersteunen tijdens de coronacrisis. De regeling is voor zelfstandig ondernemers, waaronder zzp’ers. Ondersteuning kan worden aangevraagd in de vorm van een aanvullende uitkering voor levensonderhoud en/of een lening voor bedrijfskapitaal. Per oktober 2021 is de Tozo stopgezet. Dit jaar en komende jaren vinden er nog verrekeningen plaats met gemeenten.

Bbz-transitie

Om de overgang van de Tozo naar het Bbz voor de uitvoering bij de gemeenten behapbaar te maken heeft het kabinet besloten het Bbz tijdelijk te vereenvoudigen tot 31 maart 2022. Gemeenten worden gefinancierd voor de uitkeringslasten van het Bbz 2004 via het Macrobudget Participatiewetuitkeringen.

Tegemoetkoming eigen bijdrage kinderopvang

Alle ouders die gebruik maken van kinderopvang en hun factuur tijdens de sluitingsperioden van de kinderopvang volledig door blijven betalen, ontvangen een tegemoetkoming in de eigen bijdrage. De tegemoetkoming geldt voor alle typen formele opvang en voor verschillende financieringsvormen. Namelijk voor ouders die Kinderopvangtoeslag ontvangen, ouders die gebruik maken van een regeling gesubsidieerd door de gemeenten en personen die gebruik maken van kinderopvang zonder overheidsvergoeding.

NL leert door

Dit betreft middelen voor een flankerend crisispakket «NL leert door», waarmee mensen die door de crisis hun werk verloren hebben of dreigen te verliezen zich kunnen heroriënteren op baankansen en daarvoor zo nodig (online) scholing kunnen volgen.

Arbeidsmarktbemiddeling Caribisch Nederland

Betreft extra inzet op arbeidsbemiddeling in Caribisch Nederland. Dit om te voorkomen dat als gevolg van de coronacrisis werkloos geworden lokale arbeidskrachten onnodig (lang) aan de kant blijven staan en een (steeds) grote(re) afstand tot de arbeidsmarkt krijgen.

Aanvullend sociaal pakket

Versnellen brede schuldenaanpak

Met behulp van deze extra middelen wordt de armoede- en schuldenaanpak versneld en geïntensiveerd, zodat mensen sneller en op een laagdrempelige manier de weg naar hulpverlening kunnen vinden.

Crisisdienstverlening (regionale mobiliteitsteams)

Een deel van de mensen die als gevolg van de coronacrisis hun baan verliezen of met werkloosheid worden bedreigd, is gebaat bij extra ondersteuning om snel en gericht de weg te vinden naar ander werk. Specifiek voor deze mensen is een nieuwe aanpak van aanvullende (crisis)dienstverlening ontwikkeld, waarin werkgeversorganisaties, vakbonden, gemeenten en UWV samenwerken in regionale mobiliteitsteams om mensen naar werk te begeleiden.

Waarborgfonds

Het Waarborgfonds saneringskredieten heeft als doel om de drempels te verlagen om (op grotere schaal) saneringskredieten te verstrekken. Het kabinet heeft hiervoor € 30 miljoen beschikbaar gesteld. Voor een periode van maximaal vijf jaar wordt er via een subsidie een bodemstorting van maximaal € 6 miljoen per jaar gedaan. De eerste bodemstorting heeft plaatsgevonden in 2021.

Voor risico's in het financieel beheer van de coronasteunmaatregelen, zie de Bedrijfsvoeringsparagraaf in dit jaarverslag.

Bijlage: Budgettair overzicht Oekraïne

Tabel 10 Budgettair overzicht Oekraïne (bedragen x € 1.000)

Artikelnummer

Artikelnaam

Maatregel

Verplichtingen 2022

Uitgaven 2022

Ontvangsten 2022

Relevante Kamerstukken

5

Werkloosheid

Werktijdverkorting

0

0

0

Voorjaarsnota 2022

7

Kinderopvang

Kinderopvangtoeslag voor Oekraïnse ontheemden

500

500

0

NvW bij 1e suppletoire begroting 2022 SZW

Kamerbrief over aanspraak ontheemde Oekraïners op toeslagen

10

Tegemoetkoming ouders

Kinderbijslag voor Oekraïnse ontheemden

1790

1790

0

Kamerbrief over aanspraak ontheemde Oekraïners op toeslagen

10

Tegemoetkoming ouders

Kindgebonden budget voor Oekraïnse ontheemden

777

777

0

Kamerbrief over aanspraak ontheemde Oekraïners op toeslagen

WW

Door de oorlog in Oekraïne werd verwacht dat meer bedrijven aanspraak zouden maken op de regeling werktijdverkorting. In de praktijk bleek dit niet het geval, waardoor uiteindelijk geen aanvullende middelen voor werktijdverkorting nodig waren.

KOT

De doelgroep van ouders die aanspraak kunnen maken op de kinderopvangtoeslag (KOT) is verbreed, zodat ook een ouder met een partner buiten de EU aanspraak kan maken op de KOT voor de opvang in Nederland, mits voldaan wordt aan de overige voorwaarden. Door deze maatregel maken Oekraïense ontheemden die gevlucht zijn met hun kinderen, maar waarvan de partner nog (noodgedwongen) in Oekraïne verblijft, aanspraak op KOT indien zij in Nederland gaan werken.

AKW

Oekraïense ontheemden maken, indien zij werken, aanspraak op kinderbijslag.

WKB

Oekraïense ontheemden maken, indien zij werken, aanspraak op kindgebonden budget.

4. Beleidsartikelen

4.1 Artikel 1 Arbeidsmarkt

A. Algemene doelstelling

De overheid draagt bij aan evenwichtige arbeidsverhoudingen en -voorwaarden door kaders te stellen en waar van toepassing toe te zien op de naleving daarvan. De overheid bevordert en stimuleert een inclusieve arbeidsmarkt en gezonde en veilige arbeidsomstandigheden.

De overheid bevordert het functioneren van de arbeidsmarkt door bescherming te bieden en de belangen van werknemers te waarborgen in evenwicht met de belangen van de onderneming. De overheid voorziet hierbij in een minimumniveau van arbeidsrechtelijke bescherming, onder andere ten aanzien van de arbeidsomstandigheden, arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers. Daarnaast draagt zij zorg voor een op de arbeidsmarkt toegesneden arbeidsmigratiebeleid.

De overheid vindt het belangrijk dat werknemers en zelfstandigen hun werk onder goede condities kunnen verrichten. Dit is ook van belang voor het vergroten van de arbeidsparticipatie en de arbeidsproductiviteit, het beperken van uitval door ziekte en arbeidsongeschiktheid, en het bevorderen van de duurzame inzetbaarheid van werknemers.

De overheid geeft invulling aan bovenstaand beleid door de vormgeving van een stelsel van wet- en regelgeving. Ook ziet de overheid toe op de naleving daarvan. Concreet gaat het daarbij om:

  • gezond en veilig werken, waaronder de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet) en de Arbeidstijdenwet (ATW);

  • arbeidsverhoudingen, waaronder de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst (cao), de Wet op het algemeen verbindend en het onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (avv) en de Wet op de ondernemingsraden (WOR);

  • arbeidsrechtelijke bescherming, waaronder de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag (Wml), wet- en regelgeving met betrekking tot gelijke behandeling en de Wet allocatie arbeidskrachten door intermediairs (Waadi);

  • toelating van arbeidsmigranten, waaronder de Wet arbeid vreemdelingen (Wav);

  • de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers in de Europese Unie (WagwEU);

  • maatregelen tegen schijnconstructies van werkgevers, waaronder de Wet aanpak schijnconstructies (Was);

  • de Wet tegemoetkomingen loondomein (Wtl);

  • de Wet arbeidsmarkt in balans (Wab).

Bij het realiseren van deze doelstelling is een belangrijke taak weggelegd voor sociale partners. Zij zijn verantwoordelijk voor het maken van onderlinge afspraken over arbeidsvoorwaarden en arbeidsverhoudingen en het bieden van veilige en gezonde werkomstandigheden. De overheid bevordert dat sociale partners hier vorm en uitvoering aan geven en voert hiertoe overleg met hen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met financiële instrumenten het in dienst nemen van mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt, initiatieven die bijdragen aan gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en aan goede arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden. De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel van minimumeisen. Zij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving, het onderhoud en de werking van dit stelsel;

  • de vaststelling van de hoogte van het wettelijk minimumloon (Wml) en het maximumdagloon;

  • het bevorderen van goede arbeidsverhoudingen, onder andere door het recht op onderhandeling door sociale partners te waarborgen en het in stand houden van een adequate overlegstructuur met de sociale partners;

  • het bevorderen dat werkgevers en werknemers gezonde en veilige arbeidsomstandigheden en een goed werktijden- en verzuimbeleid realiseren;

  • het bevorderen dat werkenden gezond en vitaal kunnen doorwerken tot de pensioengerechtigde leeftijd;

  • het zorgdragen voor gelijke kansen voor en tijdens arbeidsdeelname;

  • het stimuleren en faciliteren van postinitiële scholing ten behoeve van het optimaal functioneren van de arbeidsmarkt;

  • de handhaving van de wet- en regelgeving door de Nederlandse Arbeidsinspectie.

De Minister van Financiën is primair verantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het arbeidsmarktbeleid te realiseren, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

C. Beleidsconclusies

Arbeidsverhoudingen en arbeidsvoorwaarden

Wet arbeid vreemdelingen

Per 1 januari 2022 is de Wet arbeid vreemdelingen 2022 (Wav) in werking getreden. Het doel van de wijziging is om de wet flexibeler en meer toekomstbestendig te maken. In dit licht is de duur van de tewerkstellingsvergunning (twv) verruimd van één naar drie jaar7. Door de wijziging dat in beginsel een twv wordt verleend voor de duur van drie jaar kan beter maatwerk worden verleend en kan in de lagere regelgeving worden bepaald wanneer welke maximale duur wenselijk is, hetgeen leidt tot flexibelere wetgeving. Verder kan worden meebewogen met conjunctuur van de economie, hetgeen de toekomstbestendigheid ten goede komt. Daarnaast is een aantal maatregelen genomen om de positie van de werknemer te versterken, zoals de verplichting tot een periodieke girale betaling van het loon, omdat hierbij een grotere zekerheid bestaat dat de vreemdeling vrijelijk over zijn loon kan beschikken dan bij contante betaling. Tevens kan het toezicht op naleving van de juiste beloning effectiever plaatsvinden. Verder is een facultatieve weigeringsgrond geïntroduceerd als er geen sprake is van economische activiteiten, om te voorkomen dat een vreemdeling naar Nederland komt terwijl een werkgever niet in staat is om het loon te betalen. Verder bevat de wet een door Tweede Kamerlid Wiersma ingediend amendement (Kamerstukken II 2020/21, 35 680, nr. 7) waardoor de werkgever onder bepaalde voorwaarden een inspanningsverplichting krijgt om scholing op het gebied van de Nederlandse taal aan te bieden aan de vreemdeling. Dit amendement treedt later in werking en wordt in lagere regelgeving uitgewerkt.

Implementatie nieuwe Europese regels voor grensoverschrijdende detachering in het wegvervoer

De Mobiliteitsrichtlijn is een onderdeel van het eerste EU-mobiliteitspakket voor de wegvervoersector. Andere onderdelen van dit pakket worden door het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat geïmplementeerd. De Mobiliteitsrichtlijn bevat regels voor het grensoverschrijdend detacheren van buitenlandse chauffeurs naar Nederland. Deze regels zijn aangepast aan de specifieke aard van de wegvervoersector. Dergelijke sectorspecifieke regels zijn nodig om een evenwicht te waarborgen tussen het verlenen van correcte arbeidsvoorwaarden en sociale bescherming voor bestuurders, het vrije verkeer van goederen, en de vrijheid van ondernemers om grensoverschrijdende diensten in de wegvervoersector te kunnen verlenen. Het wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn is op 7 juli 2022 bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II 2022/23, 36 166, nr. 2).

Betrokkenheid flexkrachten bij de medezeggenschap vergroten

Met de Verzamelwet SZW 2022 (Kamerstukken II 2020/21, 35 897, nr. 2) is de Wet op de Ondernemingsraden (WOR) op enkele punten gewijzigd. Het doel van deze wijzigingen is het beter betrekken van flexwerkers bij de medezeggenschap. Om dit doel te bereiken zijn de definitie van de «in de onderneming werkzame personen» en de termijnen voor passief en actief kiesrecht aangepast. Op grond van deze wijzigingen in de WOR heeft een uitzendkracht nu na anderhalf jaar actief en passief kiesrecht voor de OR (voorheen respectievelijk tweeëneenhalf en drie jaar).

Richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden

De Richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden is geïmplementeerd. De Richtlijn heeft als algemeen doel transparantere en beter voorspelbare werkgelegenheid te bevorderen en tegelijkertijd te zorgen voor aanpassingsvermogen op de arbeidsmarkt en betere levens- en arbeidsomstandigheden. Op 7 juli 2022 verscheen in Staatsblad 277 de Wet implementatie EU-richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (Stb. 2022, 277). De inwerkingtreding was per 1 augustus 2022 en is in de wet zelf geregeld. De introductie van de wet is begeleid door een communicatietraject.

Transitievergoeding MKB

Het is op dit moment nog niet zeker of, en zo ja wanneer, het onderdeel van de compensatieregeling transitievergoeding dat betrekking heeft op bedrijfsbeëindiging vanwege ziekte van de werkgever in werking kan treden. Het creëren van een nieuw kader moet gericht zijn op het vaststellen van het oorzakelijke verband tussen de ziekte van de werkgever en het beëindigen van het bedrijf. Dat is ingewikkeld. Daarnaast heeft UWV aangegeven dat een regeling die uitgaat van een volledige beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van de werkgever niet of moeilijk uitvoerbaar is. Het zal van invloed zijn op andere werkzaamheden die verzekeringsartsen van UWV moeten uitvoeren, waarvoor reeds een ernstig capaciteitstekort bestaat. De mogelijke invoeringsdatum van het betreffende onderdeel is daarom tegen het licht gehouden. Dit onderdeel van de regeling kan, voor zover dat al mogelijk is, niet eerder in werking treden dan per 1 januari 2024.

Leven lang ontwikkelen

Stimulans arbeidsmarktpositie (STAP)

In maart 2022 is het eerste tijdvak voor het aanvragen van STAP-budget opengesteld. In 2022 zijn vijf aanvraagtijdvakken geweest waarin in totaal ruim 218.000 mensen hun STAP-subsidieaanvraag verleend kregen. Op basis van de opgedane ervaringen is de subsidieregeling in 2022 meermaals aangepast, onder meer vanwege verheldering van de taakuitvoering en positionering van de Toetsingskamer STAP, het reserveren van budget voor niet-digitale aanvragen en het verduidelijken van bepalingen. Eind 2022 zijn maatregelen aangekondigd om misbruik en oneigenlijk gebruik van de regeling in 2023 terug te dringen. De snelle uitputting van het budget laat zien dat er veel belangstelling is om scholing te volgen. Tegelijkertijd blijkt uit de maatschappelijke discussie over het opleidingsaanbod in het STAP-scholingsregister dat het wenselijk is het opleidingsaanbod meer te richten op arbeidsmarktrelevantie in plaats van arbeidsmarktgerichtheid. De komende periode wordt hieraan meer invulling gegeven.

Pensioenakkoord

Meerjarig investeringsprogramma Duurzame Inzetbaarheid en Leven Lang Ontwikkelen

Het Meerjarig Investeringsprogramma Duurzame Inzetbaarheid en LLO (MIP) heeft in 2022 het eerste aanvraagtijdvak voor de expeditie-regeling opengesteld en de eerste reeks subsidies is beschikt. De subsidies hebben als doel bestaande wetenschappelijke- en praktijkkennis te valideren en breder toepasbaar te maken voor organisaties en sectoren. Het aantal toegekende subsidies was vanwege de kwaliteit van een aantal aanvragen lager dan het subsidieplafond. Naar aanleiding van de procesevaluatie zal worden bekeken hoe dit bij het volgende aanvraagtijdvak kan worden voorkomen, zodat de doeltreffendheid kan worden vergroot.

Hiernaast is er vanuit het MIP bijgedragen aan communicatietrajecten rond leven lang ontwikkelen en rond vitaliteit. Dit is gegaan volgens verwachting.

Noodmaatregelen

Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud Werkgelegenheid

Als gevolg van de coronacrisis is de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW) ingesteld. Deze regeling had als doel om getroffen ondernemingen te ondersteunen zodat werk zoveel mogelijk behouden kan blijven. De regeling voorzag in een tegemoetkoming in de loonkosten. In verband met de harde lockdown die in december 2021 werd aangekondigd in verband met de omikronvariant is begin 2022 de 8e en laatste NOW-tranche (NOW-6-regeling) opengesteld voor werkgevers. De NOW-6 (achtste tranche) voorzag in loonsteun over de periode van 1 januari t/m 31 maart 2022 en kende dezelfde voorwaarden als de NOW-5 (zevende tranche), die liep van november tot en met december 2021. In totaal hebben circa 30 duizend werkgevers via de NOW-6 een voorschot ontvangen en is € 1,2 miljard beschikbaar gesteld aan UWV voor de uitbetaling van de NOW-6 aan werkgevers.

Het vaststellingsproces van eerdere NOW-tranches liep in 2022 onverminderd door. De loketten van de NOW-1 en NOW-2 (eerste en tweede tranche) zijn inmiddels gesloten. De vaststellingsloketten van de NOW-3.1, ‒ 3.2, ‒ 3.3, ‒ 4, ‒ 5 en ‒ 6 (derde tot en met achtste tranche) staan nog open. UWV en UVB zijn in 2023 en mogelijk ook 2024 bezig met het afhandelen van alle vaststellingsaanvragen.

In 2022 is tweemaal een Kamerbrief verstuurd met de stand van zaken rondom de NOW (Kamerstukken II 2021/22, 35 420, nr. 486, Kamerstukken II 2022/23, 35 420, nr. 512). Daarnaast worden periodiek monitoringsbrieven verstuurd aan de Kamer die inzicht geven in het gebruik van de regelingen, de ontwikkelingen in de uitvoering, het afhandelen van bezwaren (en beroepen) en inspanningen om financiële middelen zoveel mogelijk ten goede te laten komen van de gestelde beleidsdoelen (Kamerstukken II 2021/22, 35 420, nr. 474, Kamerstukken II 2022/23, 35 420, nr. 513). In 2023 zal de evaluatie van de NOW worden uitgevoerd, waarin onder andere wordt ingegaan op de doeltreffendheid en doelmatigheid van de regeling (Kamerstukken II 2022/23, Z03756).

Inkomensoverdrachten

Tijdelijke verhoging LIV

Om de lasten op arbeid te verlagen, met name voor het MKB, wordt er via verschillende maatregelen in de jaren 2023 tot en met 2027 jaarlijks € 500 miljoen lastenverlichting gegeven. Eén van die maatregelen is het met terugwerkende kracht eenmalig verhogen van het lage inkomensvoordeel (LIV) over 2022. Dit wordt uitbetaald in 2023. Op deze manier worden werkgevers gedeeltelijk tegemoet gekomen voor de kosten in verband met de verhoging van het wettelijk minimumloon per 1 januari 2023.

Evaluatie loonkostenvoordelen

Op 14 september 2022 is de evaluatie van de loonkostenvoordelen naar de Tweede Kamer gezonden (Kamerstukken II 2021/22, 34 352, nr. 257). Het loonkostenvoordeel voor oudere werknemers met een uitkering (LKV ouderen) blijkt geen significant effect te hebben op de werkgelegenheid van de doelgroep. Voor het LKV banenafspraak en het LKV arbeidsgehandicapten kunnen hierover geen harde uitspraken worden gedaan, vanwege het ontbreken van een goede controlegroep. De loonkostenvoordelen zijn wel belangrijk voor het in dienst houden van mensen met een kwetsbare positie op de arbeidsmarkt. Vervolgstappen zijn te bezien hoe het LKV ouderen kan worden ingezet om werkloze senioren aantrekkelijker te maken in de beeldvorming bij werkgevers, zoals opgenomen in de seniorenkansenvisie van 24 november 2022 (Kamerstukken II 2022/23, 29 544, nr. 1159). In november 2022 is een verdiepend onderzoek gestart naar het bij de evaluatie geconstateerde hoge niet-gebruik van LKV.

Gezond en veilig werken

Arbovisie

In het kader van de Arbovisie konden in 2022 geen verdere stappen worden gezet; het advies van de SER is vertraagd, waardoor verwacht wordt dat eerst medio 2023 de definitieve visie kan worden vastgesteld en een start kan worden gemaakt met de beleidsagenda.

Landelijk Expertisecentrum voor stoffengerelateerde beroepsziekten

In het kader van de uitwerking van de adviezen van de Commissie Heerts is in 2022 het Landelijk Expertisecentrum voor stoffengerelateerde beroepsziekten (LEXCES) opgericht. Dit centrum bundelt kennis en expertise op het gebied van gevaarlijke stoffen en gezondheidsrisico's voor werkenden en draagt daarmee bij aan preventie en beoordeling van beroepsziekten. Doel is het creëren van een toekomst waarin mensen niet langer ziek worden van stoffen waaraan zij tijdens het werk worden blootgesteld. Ook is de uitwerking van de adviezen van de Commissie ter hand genomen in de voorbereiding van de komst van een tegemoetkomingsregeling, welke beoogd was voor 2022 maar door een korte vertraging uiteindelijk per 1 januari 2023 in werking is getreden.

Brede maatschappelijke samenwerking burn-outs

In 2022 zijn verschillende activiteiten uitgevoerd in het kader van het meerjarenprogramma van de Brede Maatschappelijke Samenwerking, die zich richt op de aanpak van het aantal burn-out gevallen. Er is samen met VWS en OCW geïnvesteerd in een brede aanpak langs verschillende lijnen en in samenwerking met een actief stakeholdernetwerk bestaande uit uiteenlopende experts van kennisinstituten (waaronder TNO, RIVM en Trimbos), sociale partners en branche- en beroepsverenigingen. Zo zijn maatregelen getroffen om meer bewustzijn te creëren over PSA-risico’s bij MKB werkgevers, bijvoorbeeld door een nieuw onderdeel aan het instrument ‘Route naar RIE’ toe te voegen. In 2022 is tevens de campagne ‘Hey het is oké’ gecontinueerd.

Meerjarenprogramma Risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E)

In het kader van het meerjarenprogramma RI&E zijn diverse communicatie-activiteiten geweest gericht op ondernemers met minder dan 25 werknemers via radio, social media en publicaties in vakbladen. Alle uitingen verwijzen naar de website van steunpunt RI&E (www.rie.nl). Daar wordt voor de bezoeker uiteen gezet wat de beste manier is om een RI&E op te stellen. Om dat zo eenvoudig mogelijk te maken is als onderdeel van het steunpunt het al eerder genoemde instrument route naar RI&E ontwikkeld.

Hybride werken

Om hybride werken te stimuleren is in 2022 een agenda voor de toekomst ontwikkeld om hybride werken stevig in te bedden in het nieuwe werken. Door TNO is bijvoorbeeld de toolbox hybride werken ontwikkeld die werkgever en werknemers helpt om effectiever, gezonder en fijner hybride te werken.

Gevaarlijke stoffen

Het werken met gevaarlijke stoffen vroeg ook in 2022 aandacht; zo zijn in 2022 voorbereidingen getroffen om de Aanvullende RIE (ARIE-regeling) inzake de risico’s op zware ongevallen met gevaarlijke stoffen te herzien. Als resultaat hiervan is de aangepaste regelgeving vervolgens op 1 januari 2023 in werking getreden. Ook is in 2022 op verschillende onderdelen verder gewerkt aan het meerjarentraject in de aanpassingen binnen het asbeststelsel; het ontwerpbesluit tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbeleid in verband met de modernisering van het asbeststelsel is in oktober 2022 gepubliceerd.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 11 Begrotingsgefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 1 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

486.041

816.502

14.053.826

10.544.115

2.152.533

4.187.661

‒ 2.035.128

        

Uitgaven

486.149

813.555

14.014.042

10.377.403

2.022.690

3.848.922

‒ 1.826.232

        

Inkomensoverdrachten

       

Vakantiedagen

21

7

0

0

0

0

0

Lage-inkomensvoordeel

473.561

509.639

528.567

388.259

361.736

374.109

‒ 12.373

Minimumjeugdloonvoordeel

0

123.754

63.325

19.688

18.859

18.767

92

Loonkostenvoordelen

0

165.404

150.823

129.905

137.017

128.457

8.560

Subsidies

       

Duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen

0

0

1.292

0

1.944

11.000

‒ 9.056

Stimuleringsregeling LLO in MKB

0

0

0

2.514

19.547

65.200

‒ 45.653

Stimulans Arbeidsmarkt Positie

0

0

0

0

183.700

180.321

3.379

Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid

0

0

13.183.600

9.669.471

1.208.261

2.839.514

‒ 1.631.253

Compensatie loonkosten en inkomstenverlies CN

0

0

28.735

15.580

25

0

25

Nederland leert door

0

0

14.400

95.335

30.296

61.402

‒ 31.106

Tofa

0

0

20.100

0

7

0

7

Maatwerkregeling DI en eerder uittreden

0

0

140

27.270

31.726

122.931

‒ 91.205

STAP ontwikkeladvies

0

0

0

0

1.043

0

1.043

Overige subsidies algemeen

1.712

1.877

2.921

2.566

2.613

7.032

‒ 4.419

Opdrachten

       

Opdrachten

6.716

7.642

14.384

21.405

20.530

30.943

‒ 10.413

Bekostiging

       

Bekostiging

100

675

525

550

550

550

0

Bijdrage aan (andere) begrotingshoofdstukken

       

Ministerie van EZK

0

0

0

0

0

3.874

‒ 3.874

Overige hoofdstukken

0

0

100

94

204

56

148

Bijdrage aan agentschappen

       

RIVM

4.039

4.557

5.078

4.713

4.570

4.596

‒ 26

CJIB

0

0

52

53

62

170

‒ 108

        

Ontvangsten

16.717

10.904

11.195

995.736

3.978.434

13.810

3.964.624

        

Ontvangsten

       

Algemene ontvangsten

39

31

1.252

3.546

10.340

1.110

9.230

Boeten

16.678

10.873

9.943

9.023

18.032

12.700

5.332

Terugontvangsten NOW

0

0

0

983.167

3.950.062

0

3.950.062

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW. De stand zoals gepresenteerd onder de stand vastgestelde begroting wijkt af van de stand vastgestelde begroting bij de eerste suppletoire begroting, tweede suppletoire begroting, incidentele suppletoire begrotingen en de slotwet. De reden hiervoor is dat in het jaarverslag de incidentele suppletoire begrotingen die zijn ingediend tussen de vaststelling van de ontwerpbegroting en de vaststelling van de eerste suppletoire begroting zijn opgeteld bij de realisatie.

Tabel 12 Premiegefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 1 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Uitgaven

0

0

1.014.824

724.102

365.538

457.106

‒ 91.568

        

Inkomensoverdrachten

       

Transitievergoeding na 2 jaar ziekte

0

0

1.014.824

717.885

358.301

413.429

‒ 55.128

Compensatieregeling transitievergoeding MKB

0

0

0

6217

7.237

35.000

‒ 27.763

        

Nominaal

0

0

0

0

0

8.677

‒ 8.677

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

E. Toelichting op de instrumenten
Inkomensoverdrachten
Lage-inkomensvoordeel

Er is in 2022 (over 2021) in totaal € 361 miljoen uitgekeerd aan circa 98.000 werkgevers en circa 433.000 werknemers. Dit is € 12,4 miljoen minder dan waar rekening mee is gehouden ten tijde van de begrotingsopstelling. Dit komt doordat er minder banen onder het LIV vielen dan verwacht.

Minimumjeugdloonvoordeel

De uitgaven aan het minimumjeugdloonvoordeel zijn € 0,1 miljoen hoger dan in de begroting was opgenomen. Dit komt doordat er meer banen onder de regeling vielen dan verwacht. Er is in 2022 (over 2021) in totaal € 18,8 miljoen uitgekeerd aan ruim 65.000 werkgevers en circa 240.000 werknemers.

Loonkostenvoordelen (LKV)

Er is in 2022 (over 2021) in totaal € 137 miljoen uitgekeerd. Dit is € 8,6 miljoen hoger dan begroot. Dit komt doordat het gebruik van de LKV’s hoger was dan verwacht. Onder het LKV vielen ruim 14.000 werkgevers onder het LKV ouderen, 7.000 onder het LKV Arbeidsgehandicapten, circa 400 onder het LKV Herplaatsing Arbeidsgehandicapten en circa 9.000 onder het LKV Doelgroep Banenafspraak en scholingsbelemmerden. Bij de LKV's waren ruim 80.500 werknemers betrokken.

Transitievergoeding na 2 jaar ziekte

De uitgaven komen circa € 55 miljoen lager uit dan bij het opstellen van de begroting verwacht werd. De incidentele uitgaven (terugwerkende kracht) zijn circa € 27 miljoen hoger uitgekomen en de structurele uitgaven (niet-terugwerkende kracht) zijn in 2022 circa € 82 miljoen (20%) lager uitgekomen. De lagere structurele uitgaven (niet-terugwerkende kracht) worden vooral verklaard door lagere volumes. Het volume van de structurele uitgaven komt in 2022 circa 5.000 (19%) lager uit. Een deel van de volumebijstelling wordt verklaard doordat per saldo de uitbetaling voor circa 1.600 aanvragen doorschuift naar 2023. Het restant wordt verklaard door een correctie op basis van uitvoeringsinformatie die eerder is toegelicht in de 1e suppletoire begroting van 2022. Een deel van de aanvragen met terugwerkende kracht was per abuis als structureel gelabeld, waardoor de structurele uitgaven in 2021 te hoog waren ingeschat en de uitgaven met terugwerkende kracht te laag. Dit werkte ten tijde van het opstellen van de begroting 2022 door in de raming voor 2022. Het verklaart circa 3.400 van de totale neerwaartse volumebijstelling voor de structurele uitgaven. Het volume voor de uitgaven met terugwerkende kracht komt in 2022 ruim 1.700 hoger uit dan bij de begroting geraamd, mede door de hier beschreven correctie.

Compensatieregeling Transitievergoeding MKB

De uitgaven zijn circa € 28 miljoen (80%) lager uitgekomen dan werd verwacht ten tijde van het opstellen van de begroting. De realisaties vallen mede lager uit doordat het onderdeel compensatie bij bedrijfsbeëindiging wegens ziekte van de ondernemer in 2022 niet in werking is getreden (-€ 12 miljoen). Verder zijn de realisaties op de in werking getreden onderdelen van de regeling (compensatie bij bedrijfsbeëindiging wegens overlijden of pensionering van de werkgever) lager uitgekomen. Op basis van uitvoeringsinformatie komt het volume op de in werking getreden onderdelen 88% lager uit en de prijs 155% hoger. Per saldo zijn de uitgaven circa € 16 miljoen lager uitgekomen.

Ten tijde van het opstellen van de begroting was de regeling pas enkele maanden in werking getreden. Er was toen nog onvoldoende uitvoeringsinformatie in beeld om de oorspronkelijke beleidsraming bij te stellen. Deze beleidsraming was zeer onzeker omdat de specifieke doelgroep van de regeling vooraf lastig in kaart te brengen was.

Subsidies

Duurzame inzetbaarheid en leven lang ontwikkelen

Voor het programma Duurzame Inzetbaarheid en Leven Lang Ontwikkelen is via een kasschuif € 4,5 miljoen naar toekomstige jaren geschoven. Tevens is er ruim € 2,1 miljoen overgeboekt voor (communicatie) opdrachten en uitvoeringskosten. De rest van de lager dan begrote uitgaven betreft onderuitputting die voornamelijk is veroorzaakt door lagere uitvoeringskosten en minder subsidieverleningen.

Stimuleringsregeling LLO in MKB (SLIM)

Voor de SLIM-regeling is via kasschuiven € 46 miljoen naar toekomstige jaren geschoven. Daarnaast hebben diverse mutaties plaatsgevonden van per saldo ‒ € 665.000 in verband met uitvoeringskosten, loon- en prijsbijstelling, een eindejaarsmarge, herschikkingen en vrijval.

Stimulans Arbeidsmarkt Positie (STAP)

Er liggen verschillende bij- en afboekingen ten grondslag aan het netto verschil tussen het kasbudget voor STAP op de vastgestelde begroting 2022 en de realisatie van de uitgaven bij de slotwet.

Het budget is verhoogd naar aanleiding van de loon- en prijsbijstelling (circa € 7,4 miljoen) en lagere uitvoeringskosten bij UWV die zijn toegevoegd aan het programmabudget (per saldo circa € 0,2 miljoen). Verder is het STAP-budget verlaagd om in te zetten voor STAP-ontwikkeladvies (per saldo circa € 4,1 miljoen).

Nederland leert door

Voor de subsidieregelingen Nederland Leert door is € 26,3 miljoen naar volgende jaren geschoven. Tevens is ruim € 1,2 miljoen overgeboekt voor uitvoeringskosten en opdrachten en communicatie. De resterende onderuitputting is veroorzaakt doordat vanwege de invoering van STAP de deelname aan scholingsactiviteiten minder was dan verwacht.

Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDI&EU)

Voor de Maatwerkregeling Duurzame Inzetbaarheid en Eerder Uittreden (MDI&EU) is meerjarig in totaal € 1 miljard beschikbaar. De realisatie in 2022 komt uit op circa € 31,7 miljoen. In de SZW-begroting voor 2022 werd rekening gehouden met circa € 122,9 miljoen aan uitgaven. In het eerste kwartaal van 2022 heeft een tijdvak opengestaan om MDI&EU-subsidie voor activiteitenplannen aan te vragen. Omdat er in 2022 minder subsidie is aangevraagd dan er onder het subsidieplafond beschikbaar was, is er in 2022 ook een lager bedrag bevoorschot. Daarnaast zijn er in 2022 minder aanvullende voorschotten verstrekt voor lopende projecten waarvoor reeds in 2021 subsidie was aangevraagd. Onbenut budget blijft in latere jaren beschikbaar voor de MDI&EU.

STAP Ontwikkeladvies

Voor de subsidieregeling STAP ontwikkeladvies is in 2022 ruim € 4 miljoen overgeboekt uit het STAP-budget. Daarvan is ruim € 1 miljoen uitgegeven aan de subsidies, want het aantal deelnemers aan de subsidieregeling viel tegen en de uitvoerder kon niet alle ingediende aanvragen nog in 2022 afhandelen.

Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW)

In 2022 is per saldo € 1,2 miljard aan UWV beschikbaar gesteld voor de bevoorschotting van de NOW-6. Deze uitgaven waren nog niet voorzien bij de begroting. Na publicatie van de begroting heeft het kabinet besloten ook in het eerste kwartaal van 2022 steun te verlenen via de NOW, vanwege de aanscherpingen van de contactbeperkende maatregelen in december van 2021. Tegelijkertijd zijn in tegenstelling tot eerdere verwachtingen de uitgaven voor de overige NOW-tranches in 2022 juist lager uitgevallen. Dat komt omdat bedrijven achteraf minder recht bleken te hebben op subsidies voor de NOW-3 en NOW-4. De aanvullende uitgaven van € 2,8 miljard die SZW had voorzien om aan UWV over te maken voor de uitbetaling van de subsidies voor de NOW-3 en NOW-4 bleken achteraf niet nodig. Per saldo vallen daarmee de uitgaven voor de NOW € 1,6 miljard lager uit.

Overige subsidies algemeen

Van het aanvankelijke budget van € 7 miljoen is ongeveer € 2,6 miljoen tot besteding gekomen.

Opdrachten

Van het opdrachtenbudget van € 30,9 miljoen is € 20,5 miljoen gerealiseerd. De onderuitputting van € 10,4 miljoen wordt veroorzaakt voor € 5,8 miljoen door vertraging van de inwerkingtreding van de tegemoetkomingsregeling stoffengerelateerde beroepsziekten (TSB). € 0,9 miljoen is niet gerealiseerd vanwege een uitgelopen Rijksbrede aanbestedingsprocedure waardoor gedurende een groot deel of zelfs heel 2022 geen bestellingen konden worden geplaatst voor nieuwe dienstwagens. Daarnaast waren er gemiddeld minder inspecteurs in dienst gedurende 2022 vanwege hoger dan geplande uitstroom. Hierdoor waren er in totaal ook minder dienstwagens nodig. De overige onderbenutting werd veroorzaakt door het vervallen van diverse reserveringen voor onderzoek en communicatie.

Bekostiging

Het budget bekostiging is ingezet voor de bekostiging van de Commissie Klachtenbehandeling Aanstellingskeuringen en voor het programma Pensioen van Netspar.

Bijdrage aan (andere) begrotingshoofdstukken

Ministerie van EZK

Bij de eerste suppletoire begroting is € 3,8 miljoen overgeboekt voor de financiering van het Maatschappelijk Programma Arbeidsomstandigheden, respectievelijk de Kennisinvestering Inspectie SZW.

Overige hoofdstukken

In totaal is € 0,2 miljoen bijgedragen aan andere begrotingshoofdstukken aan I&W (Rijkswaterstaat) ten behoeve van het Landelijk Asbestvolgsysteem (LAVS). De LAVS-bijdrage is terug te vinden in de budgettaire tabel als kasrealisatie, omdat het een directe betaling vanuit de SZW-begroting betreft.

Bijdrage aan agentschappen

Het Ministerie van SZW levert jaarlijks een bijdrage aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en aan het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB). De bijdrages zijn in 2022 respectievelijk € 0,03 miljoen en € 0,1 miljoen lager uitgevallen.

Ontvangsten

Algemene ontvangsten

De terugontvangsten vielen € 9,2 miljoen hoger uit vanwege een terugontvangst op Nederland leert door.

Boeteontvangsten

De boeteontvangsten van de Nederlandse Arbeidsinspectie waren met € 18,0 miljoen € 5,3 miljoen hoger. Verklaring voor de hogere boeteontvangsten betreft extra extern ingehuurde inzet en ondersteuning bij de afhandeling van de werkvoorraden. De raming van de boeteontvangsten van de Nederlandse Arbeidsinspectie is met aanzienlijke onzekerheid omgeven. Dit hangt onder andere af van het type en aantal bedrijven dat wordt bezocht en wat er wordt waargenomen bij deze inspecties. Overigens zijn de boeteontvangsten niet taakstellend voor de Nederlandse Arbeidsinspectie, waardoor niet wordt gestuurd op het behalen van de geraamde boeteontvangsten. De Inspectie stuurt uiteraard wel op het innen van de opgelegde boetes.

Terugontvangsten NOW

In 2022 heeft UWV het vaststellingsproces in de NOW voortgezet. Over het algemeen leiden deze vaststellingen tot meer terugvorderingen dan nabetalingen. Dit heeft in 2022 geleid tot een terugontvangst van bijna € 4 miljard. De komende jaren zal dit vaststellingsproces worden voortgezet wat tot verdere bijstellingen in nabetalingen en terugvorderingen op de NOW zal leiden.

Kerncijfers
Arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt in 2022 stond vooral in het teken van aanhoudende krapte. Daarnaast was er sprake van een verschuivende verhouding tussen vast, flexibel en zelfstandig werk. De werkloosheid was laag, en veel werkgevers kampten met personeelstekorten en moeilijk vervulbare vacatures. Gedurende heel 2022 waren er meer openstaande vacatures dan werklozen, met een piek van 143 vacatures per 100 werklozen in het tweede kwartaal. In de twee daaropvolgende kwartalen lag dit lager, met respectievelijk 121 en 123 vacatures per 100 werklozen. De krapte op de arbeidsmarkt was breed voelbaar en zorgde voor knelpunten in alle sectoren.

Tabel 13 Kerncijfers arbeidsmarkt
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Beroepsbevolking (x 1.000)

9.398

9.540

9.581

9.663

9.898

Niet-beroepsbevolking (x 1.000)

3.812

3.749

3.786

3.483

3.330

Werkzame beroepsbevolking (x 1.000)

8.939

9.117

9.116

9.255

9.548

Werkloze beroepsbevolking (x 1.000)

459

423

465

408

350

Werkloosheidspercentage

4,9

4,4

4,8

4,2

3,5

 

15 tot 25 jaar (jeugdwerkloosheid)

8,9

8,5

10,6

9,3

7,6

 

25 tot 45 jaar

3,5

3,5

3,9

3,3

2,9

 

45 tot 75 jaar

4,6

3,7

3,4

3,0

2,5

Bron: CBS, Statline. De kerncijfers in de tabel betreffen de leeftijdsgroep 15 tot 75 jaar.

De kerncijfers arbeidsmarkt laten zien dat de krapte op de arbeidsmarkt heeft gezorgd voor forse verschuivingen. Dat geldt voor 2022, maar ook voor een langere trend sinds 2018. De werkzame beroepsbevolking is in 2022 met bijna 300 duizend mensen toegenomen. Over de hele periode 2018-2022 gaat het om een toename van ruim 600 duizend personen. Tegelijkertijd is het aantal werklozen en het aantal mensen in de niet-beroepsbevolking gedaald, zowel in 2022 als trendmatig vanaf 2018. De krappe arbeidsmarkt leidt dus tot toetreding van verschillende groepen: mensen die voorheen geen werk vonden, mensen die zich hadden teruggetrokken van de arbeidsmarkt, bijvoorbeeld vanwege ontmoediging, en mensen die eerst nog niet wilden werken maar toch besluiten aan het werk te gaan nu de arbeidsmarkt meer kansen biedt.

De afname van de werkloosheid en de stijging van de werkzame beroepsbevolking vonden vooral plaats in het eerste en laatste kwartaal van 2022. In de tussentijdse kwartalen stagneerde de toename van de werkzame bevolking en liep de werkloosheid licht op.

De werkloosheid is onder alle leeftijdsgroepen afgenomen. Vooral de afname van de jeugdwerkloosheid is groot. De jeugdwerkloosheid liep bij aanvang van de coronacrisis juist fors op, en lag in 2021 nog altijd boven zijn oude niveau. Over de periode 2018-2022 valt vooral de afname van de werkloosheid bij de groep 45-75-jarigen op.

Tabel 14 Kerncijfers werkzame beroepsbevolking: aandeel contractvorm naar opleidingsniveau1
 

Vaste arbeidsrelatie

Flexibele arbeidsrelatie

Zelfstandigen

Totaal

Laag (x 1.000)

2020

827

737

216

1.779

2021

848

714

231

1.792

2022

850

753

248

1.851

Midden (x 1.000)

2020

2.066

1.032

535

3.633

2021

2.058

1.020

552

3.631

2022

2.030

1.066

568

3.665

Hoog (x 1.000)

2020

2.195

746

640

3.581

2021

2.296

831

653

3.779

2022

2.413

858

713

3.984

Totaal (x 1.000)2

2020

5.088

2.515

1.391

9.116

2021

5.202

2.565

1.436

9.202

2022

5.293

2.677

1.529

9.500

Bron: CBS, Statline.

X Noot
1

Vanwege wijzigingen in het onderzoeksdesign en de vragenlijst van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) zijn cijfers van voor 2021 opnieuw berekend. Daarom kunnen cijfers van 2020 afwijken ten opzichte van eerdere jaarverslagen en de begroting 2022. Hierbij een link naar meer informatie over het herontwerp van de EBB: https://www.cbs.nl/nl-nl/corporate/2021/48/nieuwe-meetmethode-van-invloed-op-beroepsbevolkingscijfers.

X Noot
2

Totaal is berekend als de som van laag, midden en hoog opleidingsniveau. De categorie onbekend is niet meegenomen in het totaal waardoor het totaal niet overeenkomt met de tabel op statline.

De toename van het aantal werkenden met een vast contract was kleiner dan die van het aantal werkenden met een flexibel contract. Binnen de groep flexibele contracten ging het wel veelal om flexibele contracten met relatief veel zekerheid, zoals tijdelijke contracten met uitzicht op vast, of meerjarige tijdelijke contracten. De toename hiervan past bij een arbeidsmarkt met veel instroom en baanwisselingen, waar relatief veel werkenden aan een nieuwe baan beginnen. Dit sluit aan bij het beeld dat er in 2022 sprake was van een relatief groot aantal baanwisselingen. De toename van het aantal vaste contracten zit vooral bij hoogopgeleiden. Die hebben een sterkere onderhandelingspositie op de arbeidsmarkt dan werkenden met andere opleidingsniveaus. In 2022 was er ook een grote toename van het aantal zelfstandigen. Dat wijst erop dat veel werkenden de kansen die de krappe arbeidsmarkt biedt willen benutten door direct met opdrachtgevers over arbeidsvoorwaarden te onderhandelen.

Gezond en veilig werken

We zien enerzijds een relatief stabiel beeld wat betreft werknemers met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim, en werknemers met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte. Anderzijds is het ziekteverzuim verder gestegen (van 4,9% naar 5,6%). Het aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen schommelt de afgelopen 5 jaren tussen 0 en 3. Over andere kerncijfers zijn op dit moment geen nieuwe cijfers beschikbaar voor 2022.

Tabel 15 Kerncijfers gezond en veilig werken
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Werknemers met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)1

1,5

1,5

1,2

1,3

1,3

Zelfstandigen met een arbeidsongeval met ten minste een dag verzuim (%)2

1,3

1,1

Ziekteverzuim (%)3

4,3

4,4

4,7

4,9

5,6

Aantal incidenten met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen4

1

3

0

2

3

Naleving zorgplicht Arbowet (%)5

81,4

82,1

83,4

Werknemers met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)6

3,8

3,2

3,3

Zelfstandigen met een volgens henzelf door een arts vastgestelde beroepsziekte (%)2

1,8

1,8

X Noot
1

Bron: CBS/TNO, Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden.

X Noot
2

Bron: CBS/TNO, Zelfstandigen Enquête Arbeid. Deze enquête wordt tweejaarlijks uitgevoerd.

X Noot
3

Bron: CBS, kwartaalenquête ziekteverzuim.

X Noot
4

Bron: Nederlandse Arbeidsinspectie, administratie.

X Noot
5

Bron: Nederlandse Arbeidsinspectie, monitor Arbo in bedrijf. Het onderzoek wordt vanaf 2019 eens in de twee jaar uitgevoerd. Het meest recente nalevingsperentage zorplicht Arbowet beslaat verslagjaar 2021. Sinds 2019 maakt de Monitor Arbo in Bedrijf met terugwerkende kracht gebruik van andere informatie voor het berekenen van de weegfactoren die worden gebruikt om de nalevingspercentages te berekenen. Tot 2018 beschikte het CBS alleen over het aantal werkzame personen (inclusief meewerkende eigenaren, zelfstandigen en ingeleende uitzendkrachten) in bedrijven. Na 2018 is echter ook informatie beschikbaar gekomen over het aantal werknemers (in loondienst) bij bedrijven. Een indeling op de populatie werknemers is voor de Nederlandse Arbeidsinspectie een geschiktere eenheid om naar te wegen. Hierdoor kunnen de realisatiecijfers in deze tabel afwijken van de realisatiecijfers in eerdere jaarverslagen.

X Noot
6

Bron: CBS/TNO, Nationale Enquête Arbeidsomstandigheden. In deze enquête wordt tweejaarlijks gevraagd naar beroepsziekten.

Arbeidsverhoudingen en -voorwaarden

Aantal werknemers onder cao

De ontwikkeling van het aantal werknemers dat onder een cao valt hangt samen met het aantal bij SZW aangemelde cao’s in het betreffende onderzoeksjaar. Dit is afhankelijk van de looptijd van cao’s en kan per jaar verschillen, evenals het aantal werknemers dat onder de aangemelde, lopende cao’s valt.

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen

Tussen 2021 en 2022 was er sprake van een toename van het aantal afgegeven tewerkstellingsvergunningen. Het openstellen van steeds meer sectoren waaronder de horeca na de coronamaatregelen heeft geleid tot meer aanvragen. De stijging wordt voor een belangrijk deel veroorzaakt door een toename van het aantal verleende tewerkstellingsvergunningen ten behoeve van buitenlandse studenten die bijkomende werkzaamheden verrichten (van 6.115 in 2021 naar 9.496 in 2022). Het vervallen van de reisbeperkingen heeft ook geleid tot een toename van het aantal verleende tewerkstellingsvergunningen voor kennismigranten kort verblijf (van 390 in 2021 naar 1.550 in 2022). Daarnaast dienen werkgevers voor Britten als gevolg van Brexit vanaf 1 januari 2021 ook een tewerkstellingsvergunning dan wel gecombineerde vergunning aan te vragen. In totaal zijn er hiervoor 787 tewerkstellingsvergunningen dan wel positieve adviezen afgegeven door UWV in 2022.

Tabel 16 Kerncijfers arbeidsverhoudingen en -voorwaarden
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Aantal werknemers onder cao (x 1.000, ultimo)1

5.615

5.654

5.764

5.679

5.922

 

bij direct aan bedrijfstak- en ondernemingscao's gebonden werkgevers

4.790

4.813

4.873

4.799

4.985

 

bij door algemeen verbindendverklaring gebonden werkgevers

825

841

891

880

937

Aantal verleende tewerkstellingsvergunningen (x 1.000, ultimo)2

10,1

13,3

9,2

11,6

17,0

X Noot
1

Bron: SZW, administratie.

X Noot
2

Bron: UWV, jaarverslag. Het gaat hierbij om verleende tewerkstellingsvergunningen en positieve adviezen ten aanzien van een gecombineerde vergunning voor verblijf en arbeid.

Handhaving

De Nederlandse Arbeidsinspectie (NLA) is toezichthouder en opsporingsinstantie op het terrein van het Ministerie van SZW. Met haar toezicht draagt de Nederlandse Arbeidsinspectie bij aan gezond, veilig en eerlijk werk en bestaanszekerheid voor iedereen. Ook werkt de Nederlandse Arbeidsinspectie op het gebied van pgb- en declaratiefraude als opsporingsorganisatie voor het Ministerie van VWS. Net als de strafrechtelijke opsporing op het terrein van SZW vinden deze onderzoeken plaats onder gezag van het Openbaar Ministerie.

Het kabinet Rutte III heeft in 2018 structureel extra middelen vrijgemaakt voor de handhavingsketen van de Nederlandse Arbeidsinspectie (oplopend tot € 50 miljoen in 2021). Eind 2018 is dat bedrag aangevuld met een extra € 0,5 miljoen voor de aanpak van arbeidsmarktdiscriminatie bij werving en selectie. Hiermee wordt het belang van handhaving als een randvoorwaarde voor een werkende arbeidsmarkt en een functionerend stelsel van sociale zekerheid bevestigd.

Conform de meerjarenprogrammering 2019–2022 en de brief aan de Tweede Kamer over de uitbreiding van de handhavingsketen Inspectie SZW (Kamerstukken II 2018/19, 29 544, nr. 846) werden deze middelen in de periode 2019-2022 vooral benut om extra inspecteurs en rechercheurs te werven en overige benodigde disciplines overeenkomstig te laten groeien. De extra capaciteit wordt ingezet op de thema’s waarop de komende jaren prioriteit ligt: de bevordering van eerlijk werk, waaronder het voorkomen van arbeidsuitbuiting en onderbetaling, de borging van de procesveiligheid en bestrijding van acute en chronische blootstellingrisico’s aan gevaarlijke stoffen bij zowel Brzo bedrijven als overige (chemische) bedrijven. Ook zal de extra capaciteit bijdragen aan het herstellen van de balans tussen ongevalsonderzoeken en preventieve inspecties op het terrein van gezond en veilig werken. Ten slotte wordt intensiever ingezet op de aanpak van arbeids(markt)discriminatie.

De Nederlandse Arbeidsinspectie organiseerde haar activiteiten gedurende 2022 in 17 programma’s. In deze programma’s is gewerkt met een mix aan interventies. In de uitvoering wordt waar nuttig en mogelijk samenwerking gezocht met relevante publieke en private partners in de handhavingsketen. De nadruk bij het vormgeven van het werk van de Inspectie ligt bij het willen bereiken van maatschappelijk effect. Resultaten en effecten die in 2022 zijn bereikt, beschrijft de Nederlandse Arbeidsinspectie centraal in haar jaarverslag 2022 en vanuit de afzonderlijke programma’s in rapportages van de programma’s. Ook in 2022 speelt daarbij het Inspectie Control Framework een belangrijke rol.

De Nederlandse Arbeidsinspectie hanteert bij de verantwoording van activiteiten een set indicatoren zoals opgenomen in tabel 17. Deze indicatoren geven op hoofdlijnen de ontwikkelingen van de in het Inspectie Control Framework (ICF) genoemde punten weer en de bijdrage van de Nederlandse Arbeidsinspectie aan de realisatie van maatschappelijk effect.

Tabel 17 Nederlandse Arbeidsinspectie: Inspectie Control Framework, capaciteitsinzet en effect
 

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Raming 2022

Verschil 2022

Inspectie Control Framework

     

Verhouding actief/reactief in Gezond en Veilig (excl. Brzo; %)1

44:56

45:55

47:53

50:50

‒ 3:3

Deelname Nederlandse Arbeidsinspectie aan gezamenlijke Brzo-inspecties (%)

98

97

89

>90

‒ 1

Niveau informatiegestuurd werken (schaal 0-5)2

 

3

Inspectiedekking Eerlijk werk (%)4

 

3

Capaciteitsinzet5

     

Gezond en Veilig ( %)

39

37

36%

3

Gevaarlijke Stoffen (%)6

14

13

12

3

Arbeidsdiscriminatie (%)

3

3

3

3

Eerlijk (%)

42

46

48

3

Werk en Inkomen (%)

2

1

1

3

Effect

     

Handhavingspercentage eerste inspectie Gezond en Veilig (excl. Brzo)

33

37

45

>50

‒ 5

Handhavingspercentage herinspectie Gezond en Veilig (excl. Brzo)

20

23

24

<50

07

Handhavingspercentage Brzo8

41

44

42

40

2

Handhavingspercentage eerste inspectie Eerlijk

49

47

54

>50

4

Handhavingspercentage herinspectie Eerlijk

42

29

29

<50

07

X Noot
1

betreffen de realisatiecijfers ultimo. Coronameldingen zijn als «actief» meegenomen. Om meer recht te doen aan het werk van de Arbeidsinspectie is vanaf 2021 de definitie van de indicator bijgesteld. Door deze wijzigingen is de realisatie niet vergelijkbaar met voorgaande jaren. De wijzigingen worden toegelicht in het jaarverslag van de Arbeidsinspectie.

X Noot
2

Definitie niveau 2: "Interne informatie wordt gestructureerd verzameld in de eigen organisatie en informatie geeft antwoord op wat het probleem is". Definitie niveau 3: "Interne en externe informatie wordt gestructureerd verzameld en geanalyseerd. Informatie heeft een sturende rol". Een implementatieplan is opgesteld om in stappen van activiteiten in 2023 niveau 3 te bereiken. In de tussenliggende jaren is de realisatie niet uit te drukken in een realisatiecijfer. In het jaarverslag van de Nederlandse Arbeidsinspectie wordt ingegaan op de uitgevoerde activiteiten om het doel in 2023 te realiseren.

X Noot
3

De Nederlandse Arbeidsinspectie heeft voor de tussenliggende jaren geen tussentijdse doelen geformuleerd. De uitbreiding richt zich op doelen in 2020 of 2023. Voor de tussenliggende jaren zijn geen betekenisvolle doelen mogelijk.

X Noot
4

Dit betreft het aandeel van alle bedrijven waar oneerlijk werk een potentieel risico is en waar de Nederlandse Arbeidsinspectie toezicht heeft gehouden. Voor 2020, 2021 en 2022 is geen realisatie beschikbaar. Het kerncijfer is geconcretiseerd voor 2020, waarbij naast inspecties ook het bereik van andere interventies wordt meegenomen. In het jaarverslag van de Nederlandse Arbeidsinspectie wordt over de stand van zaken gerapporteerd.

X Noot
5

Betreft alleen de capaciteitsinzet in de programma's.

X Noot
6

Dit realisatiecijfer betreft zowel de inzet op Brzo-bedrijven als de inzet op gevaarlijke stoffen. Beide onderwerpen worden opgepakt in het programma Bedrijven met Gevaarlijke Stoffen (BmGS).

X Noot
7

Het verschil is aangegeven met 0, aangezien de realisatie binnen de raming valt.

X Noot
8

Bij het inspecteren van Brzo-bedrijven bestaat er geen onderscheid tussen eerste inspecties en herinspecties. De werkwijze is dat de Nederlandse Arbeidsinspectie blijft inspecteren totdat een onvolkomenheid of overtreding is opgeheven.

De indicator actief/reactief in Gezond en Veilig is gericht op een balans tussen reactieve onderzoeken en actieve op preventieve gerichte inspecties op het terrein van Gezond en Veilig. Eind 2022 komt deze balans uit op 47:53. Hiermee beweegt de indicator zich naar de gestelde ambitie 50:50 en laat een verbetering zien ten opzichte van 2021. Naast onvoorziene uitstroom heeft de organisatiewijziging per 1 mei impact gehad op de realisatie. Hierdoor kwam met name druk te liggen op de realisatie van de actieve werkzaamheden. Daarnaast was sprake van onvoorzien extra inzet op reactieve werkzaamheden (onder andere Schiphol).

In 2022 heeft de Nederlandse Arbeidsinspectie in 89% (norm >90%) van de gevallen deelgenomen aan de gezamenlijke Brzo-inspecties.

Op de gebieden «informatie gestuurd werken» en «de inspectiedekking eerlijk werk» zijn de nodige stappen gezet, zijnde het uitvoeren van diverse pilots IGW zodat de beoogde doelstellingen in 2023 worden gerealiseerd.

Capaciteitsinzet

De kerncijfers ‘Capaciteitsinzet’ geven weer hoe de beschikbare capaciteit is verdeeld over de diverse domeinen. Er is naar aanleiding van de beschikbaar gestelde ICF middelen een wervingsmodel met tijdpad voor de werving van de capaciteit per domein opgesteld. De realisatie beweegt zich naar de gestelde ambitie.

Effect

Een indicatie op het behalen van het beoogde maatschappelijk effect is de informatie over het handhavingspercentage. Het handhavingspercentage bij eerste inspectie biedt inzicht in de mate waarin de Nederlandse Arbeidsinspectie erin slaagt risicogericht te inspecteren, dus om werkgevers te bezoeken die de regels overtreden. Dit is voldoende het geval als bij meer dan de helft bij eerste inspectie bezochte bedrijven sprake is van het overtreden van de wet. Het handhavingspercentage bij herinspectie zegt iets over de mate waarin de Nederlandse Arbeidsinspectie erin slaagt om een gedragsverandering te realiseren bij werkgevers die de regels niet naleven.

Het handhavingspercentage eerste inspectie op het domein Eerlijk laat een hogere realisatie zien dan de streefwaarde. Het handhavingspercentage eerste inspectie op het domein Gezond en Veilig laat een lagere realisatie zien dan de streefwaarde. Ten opzichte van eind 2021 is sprake van een verbetering van het handhavingspercentage op het domein van Gezond en Veilig. Voorgaande kan met name worden verklaard doordat in 2021 nog veel coronaklachten in behandeling waren genomen, waarbij het effect groot was, maar waar sprake was van een laag handhavingspercentage. Een nadere duiding zal worden opgenomen in het jaarverslag 2022 van de Inspectie.

4.2 Artikel 2 Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

A. Algemene doelstelling

De overheid ondersteunt bij het vinden van werk en biedt inkomensondersteuning en aangepaste arbeid aan hen die dat nodig hebben.

Wie kan werken, moet dat ook doen. Dit is in de eerste plaats in het belang van de betrokkene zelf: werk zorgt voor economische en financiële zelfstandigheid, draagt bij aan het gevoel van eigenwaarde en biedt kansen om volop mee te doen in de samenleving. De overheid streeft naar een transparant en activerend sociaal zekerheidsstelsel dat mensen enerzijds ondersteunt en prikkelt om (weer) aan het werk te gaan als dat kan en dat hen anderzijds de zekerheid biedt van een adequaat vangnet als dat echt nodig is.

Mensen hebben de verantwoordelijkheid om in het eigen inkomen te voorzien en nemen daartoe zelf het initiatief. Alleen als het vinden van werk op eigen kracht niet lukt, helpt de overheid hierbij door ondersteuning bij re-integratie of beschut werk aan te bieden. Aan mensen die (tijdelijk) niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien biedt de overheid een sociaal vangnet in de vorm van bijstand. Daarbij streeft de overheid ernaar om het aantal loketten waar uitkeringsgerechtigden mee te maken hebben te beperken.

De overheid biedt inwoners van Caribisch Nederland waar nodig re-integratieondersteuning en inkomensondersteuning op grond van de Onderstandsregeling.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister heeft een systeemverantwoordelijkheid. In dit kader stimuleert de Minister het vinden van werk door middelen beschikbaar te stellen aan gemeenten ten behoeve van re-integratie-inspanningen, sociale werkvoorziening en loonkostensubsidies, en financiert zij de inkomensondersteuning en de loonkostensubsidies.

De Minister is verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • de vaststelling van de hoogte van de algemene bijstandsniveaus;

  • het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de inkomensvoorziening en de loonkostensubsidies vanuit de Participatiewet, waarin begrepen zijn de IOAW, IOAZ en algemene bijstand voor zelfstandigen;

  • het ter beschikking stellen aan en verdelen van middelen onder gemeenten voor de uitvoering van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;

  • het houden van systeemtoezicht; het toepassen van interbestuurlijke toezichtinstrumenten indien de medeoverheden op ernstige wijze onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen. Het verzamelen van informatie om op landelijk geaggregeerd niveau te kunnen beoordelen of het systeem werkt, en zo niet, wanneer en in welke vorm aanpassingen van dat systeem wenselijk zijn;

  • de budgetmutaties en de extrapolatie van de meerjarenraming van het in de integratie-uitkering sociaal domein opgenomen SZW-aandeel en de verdeling daarvan die aansluit bij de gedecentraliseerde taak;

  • de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB (AIO, bijstand buitenland) en UWV (TW);

  • de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Het Rijk verschaft gemeenten middelen voor de uitvoering en geeft de wet- en regelgeving vorm waarbinnen deze uitvoering plaatsvindt. Binnen deze wettelijke kaders hebben gemeenten beleidsvrijheid om maatwerk te bieden waarmee participatie zo optimaal mogelijk wordt ondersteund. Het Rijk stelt een toereikend macrobudget aan de gemeenten beschikbaar om loonkostensubsidies en bijstandsuitkeringen te betalen. Het macrobudget wordt zoveel mogelijk op basis van objectieve factoren onder de gemeenten verdeeld, vanaf 2022 wordt het deelbudget voor loonkostensubsidies op basis van historische uitgaven over gemeenten verdeeld. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatige en doeltreffende uitvoering van de Participatiewet en aan genoemde wet verwante wetten en voorzieningen. Gemeenten zijn hiermee onder meer verantwoordelijk voor de handhaving van de naleving van verplichtingen door personen die een beroep doen op deze wetten. Bij ernstig onrechtmatig handelen of nalaten rechtmatig te handelen in de gemeentelijke uitvoering van de Participatiewet kan de Minister een aanwijzing geven aan een college, overgaan tot het optreden namens een nalatige gemeente dan wel een besluit tot vernietiging door de Kroon voordragen. De interbestuurlijke interventie heeft geen betrekking op de doelmatigheid en de doeltreffendheid van de uitvoering, welke een louter gemeentelijke aangelegenheid zijn.

C. Beleidsconclusies

Armoede en schulden

De aanpak geldzorgen, armoede en schulden is op 12 juli 2022 gepresenteerd aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2021/22, 24 515, nr. 643). Met de aanpak beoogt het kabinet de volgende doelen te halen:

  • Een halvering van het aantal mensen in armoede in 2030 (ten opzichte van 2015).

  • Een halvering van het aantal kinderen dat in armoede opgroeit in 2025 (ten opzichte van 2015).

  • Een halvering van het aantal huishoudens met problematische schulden in 2030 (ten opzichte van 2015). Dit draagt bij aan de doelstelling om het aantal mensen in armoede te halveren.

Deze ambities sluiten aan bij de Duurzame Ontwikkelingsdoelstelling (SDG) van de Verenigde Naties om armoede te beëindigen. Voor gezinnen met kinderen zijn in lijn met het coalitieakkoord de ambities aangescherpt. Om deze doelstellingen te realiseren zijn meer dan 40 acties gedefinieerd. Deze worden uitgewerkt binnen 4 actielijnen.

  • 1. een betere borging van bestaans- en inkomenszekerheid: een voldoende en stabiel inkomen is de basis (waaronder verhogen minimumloon, versterken koopkracht, middelen voor voedselbanken, inzet op energie-armoede);

  • 2. preventie van geldzorgen: goede voorlichting van jongs af aan, in alle levensfases en dichtbij om de juiste financiële keuzes te kunnen maken;

  • 3. een overheid die werkt voor mensen en voorziet in laagdrempelige, eenvoudige, mensgerichte financiële hulp en sociale incasso;

  • 4. realiseren dat meer mensen eerder en betere schuldhulpverlening ontvangen en sneller perspectief hebben op een financieel zorgeloze toekomst.

Binnen de aanpak werken alle relevante departementen, de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en Divosa met relevante partijen uit het maatschappelijk middenveld samen. Op 28 november 2022 is het implementatieplan met de Tweede Kamer gedeeld. Er is inmiddels gestart met de uitvoering van het programma.

Schuldenaanpak

Armoede en schulden kunnen een ingrijpend effect hebben op de levens van mensen. Voortbouwend op de brede schulden­aanpak, de intensiveringsaanpak armoede en schulden en de ambities kinderarmoede zijn in 2022 verschillende stappen gezet.

Zowel de VNG - in haar programma Verbinden Schuldendomein - en de Vereniging voor Schuldhulpverlening (NVVK) hebben in 2022 gemeenten en schuldhulpverleners ondersteund om de dienstverlening om mensen beter door te geleiden naar de wettelijke schuldsanering. Tevens is in 2022 de behandeling van het wetsvoorstel ‘wijziging van de Faillissementswet’ ter verbetering van de doorstroom van de gemeentelijke schuldhulpverlening naar de wettelijke schuldsaneringsregeling natuurlijke personen gestart. Op 23 januari 2023 heeft de Tweede Kamer ingestemd met het wetsvoorstel (Kamerstukken II 2021/22, 35 915, nr. 2).

In 2022 zijn de voorbereidingen door de Rijksorganisaties om te komen tot een Vorderingenoverzicht en een gezamenlijke betalingsregeling gestart. Op 1 december 2022 is een pilot gestart met een gezamenlijke betalingsregeling door DUO, CAK en CJIB. Ook is er in 2022, net als in 2021, aandacht geweest voor (de vormgeving van) experimenten om mensen met (dreigende) problematische schulden vroegtijdig te signaleren. In 2022 zijn gemeenten volop bezig geweest met vroegsignalering. Zij hebben meer mensen bereikt en mensen hulp aangeboden. Verder is op 1 januari 2022 gestart met een pilot met hypotheekachterstanden en gemeentelijke belastingen.

In lijn met de motie Segers c.s. (Kamerstukken II 2020/21, 35 570, nr. 24) is in 2022 het Waarborgfonds saneringskredieten opgericht. Dit Waarborgfonds staat garant voor het risico dat gemeenten en kredietbanken lopen als saneringskredieten niet worden terugbetaald. Inmiddels zijn 6 kredietbanken aangesloten die 80 gemeenten vertegenwoordigen. Voor een periode van maximaal vijf jaar zal het Rijk via een subsidie een bodemstorting doen van maximaal € 6 miljoen per jaar aan de Stichting Toegang Bemiddeling Beheer Gelden van de NVVK. Verder heeft het kabinet besloten het Waarborgfonds tijdelijk in te zetten om te voorkomen dat mensen die door hoge energieprijzen in de financiële problemen komen geen schuldregeling meer kunnen sluiten of uit een schuldregeling vallen. Om dit mogelijk te maken is een subsidie verstrekt aan Stichting Bemiddeling en Fondsbeheer.

Energiearmoede

Om de hoge energierekening voor een deel te compenseren is in 2022 een eenmalige energietoeslag beschikbaar gesteld voor huishoudens met een minimum inkomen (Kamerstukken II 2021/22, 35 925, nr. 84). De hoogte van deze toeslag is in principe € 1.800 in 2022 en nog eens € 800 in 2023. Gemeenten kunnen er ook voor kiezen beide jaren een toeslag van € 1.300 te verstrekken. In samenspraak met de VNG is ervoor gekozen gemeenten zorg te laten dragen voor de uitvoering van de eenmalige energietoeslag. Via het Gemeentefonds zijn middelen (ter hoogte van € 1.904 miljoen) ter beschikking gesteld voor de energietoeslag zelf en voor de gemaakte uitvoeringskosten door gemeenten. Terugkijkend op het jaar 2022, blijken gemeenten zeer succesvol te zijn in het bereiken van de doelgroep. De G4-gemeenten blijken circa 90% van de doelgroep te hebben bereikt. Van andere gemeenten krijgen we vergelijkbare signalen omtrent het bereik.

In de Kamerbrief aanvullende maatregelen energierekening (Kamerstukken II 2022/23, 29 023, nr. 354) zijn meerdere voornemens van dit kabinet, waaronder het instellen van een tijdelijk prijsplafond in 2023 aangekondigd. Voor de periode 2023-2024 is € 150 miljoen beschikbaar om de gevolgen van de energiecrisis voor huishoudens zoveel mogelijk te beperken. Gemeenten hebben aanvullende middelen ontvangen om zowel via vroegsignalering als via de bijzondere bijstand gerichte hulp aan hun inwoners te kunnen bieden.

Ook heeft het kabinet in 2022 € 50 miljoen gereserveerd voor subsidieverlening aan het Tijdelijk Noodfonds Energie dat het doel heeft te voorkomen dat financieel kwetsbare huishoudens deze winter problematische schulden opbouwen (Kamerstukken II 2022/23, 29 023, nr. 360).

Daarnaast is, in het kader van het flankerende beleid, ingezet op preventie en goede hulp bij financiële problemen. Met onder andere de Rijkscampagne ‘Je staat er niet alleen voor’ worden huishoudens gestimuleerd om niet zelf rond te blijven lopen met geldproblemen, maar contact op te nemen met Geldfit of de gemeente om zo naar de juiste hulp verwezen te worden.

Om te voorkomen dat mensen uit schuldregelingen vallen is op 31 oktober 2022 door een groot aantal partijen de intentieverklaring ‘Samen schuldregelingen redden’ ondertekend. Onderdeel hiervan is de verbreding van het Waarborgfonds, dat op 1 januari 2023 in werking is getreden. Daarnaast is eind november de Nationale Coalitie Financiële Gezondheid gelanceerd. 37 werkgevers (met in totaal ruim een half miljoen werknemers) hebben zich sinds eind 2022 bij deze coalitie aangesloten en besteden hiermee aandacht aan hun werknemers met geldzorgen. Ook VNO-NCW en SchuldenlabNL zijn aangesloten bij deze coalitie.

In september 2022 is een kennis- en ondersteuningsprogramma energiearmoede van TNO gestart, wat door de Ministeries van EZK, SZW en BZK en een aantal provincies wordt bekostigd. Dit programma helpt decentrale overheden en het Rijk om meer inzicht te krijgen in welke aanvullende maatregelen bij de aanpak van energiearmoede effectief zijn voor welke doelgroep. Het eerste rapport ‘Energiearmoede in een stroomversnelling' is op 23 november 2022 uitgekomen en is het eerste in een reeks halfjaarlijkse peilingen onder gemeenten welke knelpunten zij ervaren.

Participatiewet in balans

Het kabinet werkt aan het terugbrengen van balans in de Participatiewet. Als het moeilijk is om op eigen kracht te participeren in de samenleving biedt de Participatiewet een stevig vangnet. Vaak gaat dat goed, maar soms pakt de wet niet uit zoals die bedoeld is, zoals blijkt uit beleidsanalyses (Kamerstukken II 2021/22, 34 352, nr. 253) en uit signalen uit de praktijk. Door verschillende ontwikkelingen is er op dit moment sprake van een ongelijke verhouding tussen de complexe inrichting van de bestaanszekerheid, de als beperkt ervaren ondersteuning en een strikt handhavingsregime. De uitwerking van de wet wordt vaak als ‘hard’ omschreven. Het kabinet zet met het programma Participatiewet in balans in op verankeren van vertrouwen en menselijke maat in (de uitvoering van) deze wet. Daarnaast is er aandacht voor vereenvoudiging. Dit wordt gerealiseerd door middel van drie sporen.

Het eerste spoor betreft een samenhangend pakket van wetswijzigingen die de professional op korte termijn meer ruimte bieden om te doen wat nodig is om mensen te ondersteunen. In eerste instantie om aan het werk te gaan en als dat (nog) niet kan te zorgen voor een toereikend inkomen en andere vormen van participatie. Onder de uitwerking van het wetsvoorstel valt onder andere de coalitiemaatregel tot verruiming van de bijverdiengrenzen, het nuanceren van de vierweken zoektermijn voor jongeren, het tot een bepaalde grens buiten beschouwing laten van giften en het expliciteren van de mogelijkheid tot maatwerk (Kamerstukken II 2022/23, 34 352, nr. 260). Binnen spoor twee is een meer fundamentele heroverweging van de Participatiewet uitgewerkt voor de langere termijn. Hierbij wordt ook opnieuw gekeken naar de doelen en uitgangspunten van de wet en de samenhang met het bredere sociale stelsel. Ten slotte richt het programma zich met spoor drie op het versterken van de vakkundigheid van de uitvoerend professionals.

In 2022 werkte het kabinet tevens aan het verminderen van hardheden in de Participatiewet via concrete maatregelen, zoals het per 1 januari 2023 wijzigen van de kostendelersnorm zodat jongeren tot 27 jaar niet langer meetellen als kostendelers voor de hoogte van de uitkering van hun huisgenoten (Kamerstukken II 2021/22, 35 394, nr. 22). Het wetsvoorstel hiervoor is in 2022 aangenomen in beide Kamers.

Commissie sociaal minimum

Het kabinet heeft in juli 2022 de commissie sociaal minimum ingesteld. Deze commissie doet nader onderzoek naar de hoogte, de toereikendheid en de systematiek van het sociaal minimum. Het doel van de commissie is om te onderzoeken wat mensen nodig hebben om van te leven en om volwaardig mee te kunnen doen in de maatschappij. De uitkomsten daarvan worden eind juni 2023 verwacht.

Breed Offensief 

Circa de helft van de mensen met een beperking staat aan de kant. Het kabinet beoogt de arbeidsdeelname van mensen met een beperking te vergroten. Hiertoe heeft het kabinet een breed offensief gelanceerd (Kamerstukken II 2018/19, 34 352, nr. 115, nr. 138, nr. 163). Het Breed Offensief bevat hiervoor verschillende maatregelen die ervoor moeten zorgen dat meer mensen met een beperking aan het werk komen en blijven. Belangrijke onderdelen zijn het vereenvoudigen van de inzet van het instrument loonkostensubsidie (LKS), het bevorderen van ondersteuning op maat, en het werken lonender maken voor mensen met een beperking. Naar aanleiding van de motie Nijkerken-de Haan wordt het budget voor LKS met ingang van 2022 op basis van realisatie over gemeenten verdeeld (Kamerstukken II 2020/21, 35 570 XV, nr. 32). Dit stimuleert gemeenten om LKS in te zetten en daarmee de arbeidskansen te vergroten van mensen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen. Sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 groeide de inzet van LKS gestaag. Ultimo december 2022 waren in totaal 32.200 mensen met behulp van LKS actief, 4.230 meer dan een jaar eerder. De inzet van LKS door gemeenten wordt jaarlijks gemonitord. In 2025 volgt een evaluatie van beleidswijzigingen rond LKS.

Het wetsvoorstel tot wijziging van de Participatiewet (uitvoeren Breed Offensief) is in 2022 door beide Kamers der Staten-Generaal aangenomen. Het inwerkingtredingsbesluit is op 13 december 2022 gepubliceerd (Stb. 2022, 500). De wet regelt een nieuwe inkomensvrijlating van 15 procent voor minstens een jaar voor mensen die in deeltijd met loonkostensubsidie werken en daarnaast bijstand ontvangen. Deze maatregel is per 1 januari 2023 in werking getreden. De andere maatregelen uit de wet, zoals verbeteringen van het instrument loonkostensubsidie en meer waarborgen voor ondersteuning op maat treden per 1 juli 2023 in werking. Gemeenten hebben tijd nodig om hun verordeningen aan te passen en de maatregelen te implementeren.

In verband met het voorstel om een gedeelte van de inkomsten van mensen die in deeltijd met loonkostensubsidie werken vrij te laten, is structureel € 40 miljoen toegevoegd aan het macrobudget voor participatiewetuitkeringen. Voor de overige voorstellen uit het breed offensief is incidenteel € 53 miljoen beschikbaar gesteld. Deze middelen zijn ingezet voor implementatie van diverse maatregelen geregeld in wetgeving, lagere regelgeving en de uitvoering van Breed Offensief. Zo is bijvoorbeeld een deel van de middelen ingezet voor de invoering van het preferent werkproces loonkostensubsidie bij gemeenten, voor de invoering en de opzet van het beheer van de uniforme loonwaardebepaling en voor de invoering van de maatregel tot het wegnemen van administratieve knelpunten bij de samenloop van loonkostensubsidie en no-riskpolis. Laatstgenoemde maatregel is met de Verzamelwet SZW 2022 per 1 januari 2022 geregeld.

Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten

De banenafspraak uit het Sociaal Akkoord van 2013 heeft tot doel om meer mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te helpen bij reguliere werkgevers. Met de sociale partners is afgesproken 125.000 banen voor deze doelgroep te creëren. De opgave voor markt en overheid tot en met 2021 was om 80.000 extra banen te realiseren ten opzichte van de nulmeting. In 2021 is de landelijke doelstelling van 80.000 extra banen (sector en markt samen) met 72.809 banen niet gehaald. De coronacrisis zal hieraan hebben bijgedragen, hoewel de mate van invloed hiervan op het realiseren van banen voor de doelgroep niet duidelijk is. Met 60.966 extra banen heeft de sector markt de doelstelling van 60.000 banen weer gehaald. De overheidswerkgevers hebben de doelstelling ook in 2021 niet gehaald. Ten opzichte van de nulmeting heeft de sector overheid 11.842 extra van de afgesproken 20.000 extra banen gerealiseerd. Het resultaat van de sector overheid over 2021 geeft dus geen aanleiding om de quotumregeling te deactiveren. In juli 2023 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de realisatiecijfers van 2022.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen heeft de Tweede Kamer op 7 juli 2022 (Kamerstukken II 2021/22, 34 352, nr. 255) geïnformeerd over de resultaten banenafspraak 2021 en de gesprekken over de toekomst van de banenafspraak. Daarin zijn enkele vervolgstappen aangekondigd om de banenafspraak te verbeteren en de inzet van overheidswerkgevers te verstevigen. Op basis van onder andere de uitvoeringstoetsen van het UWV en de Belastingdienst zal de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen een definitief besluit nemen over het al dan niet indienen van het wetsvoorstel bij de Tweede Kamer.

Tabel 18 Indicatoren banenafspraak
 

Realisatie 20181

Realisatie 20191

Realisatie 20201

Realisatie 20211

Realisatie 20222

Streefwaarde 20223

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten marktsector t.o.v. nulmeting op 1-1-2013

44.017

51.829

53.799

60.966

70.000

Cumulatief aantal extra banen arbeidsbeperkten overheidssector t.o.v. nulmeting op 1-1-2013

7.940

9.786

12.298

11.842

22.500

X Noot
1

Berekening SZW op basis van metingen UWV.

X Noot
2

Realisatiecijfers komen in juni 2023 beschikbaar en worden opgenomen in de begroting van 2024.

X Noot
3

Streefwaarden afkomstig uit memorie van toelichting bij de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten, Kamerstukken II, 2013/14, 33 981, nr. 3, blz. 6, tabel «Aantal te realiseren banen voor beoordeling activering quotumheffing».

Toeslagenwet

De in het coalitieakkoord afgesproken wijziging van de kostendelersnorm, zodat inwonende jongvolwassenen tot 27 jaar niet langer meetellen als kostendeler voor de uitkering van huisgenoten, geldt ook voor de Toeslagenwet. In 2022 werkte het kabinet aan een wetsvoorstel hiertoe met beoogde ingangsdatum 1 januari 2023 (Kamerstukken II 2021/22, 35 394, nr. 22).

Verhoging Onderstand Caribisch Nederland

Om toe te werken naar het ijkpunt sociaal minimum op Caribisch Nederland moeten de inkomens worden verhoogd en de kosten van levensonderhoud worden verlaagd. Via het amendement Wuite c.s. (Kamerstukken II 2021/22, 35 925 IV, nr. 12) zijn de minimumuitkeringen, waaronder de onderstand, per 1 januari 2022 verhoogd met 10% (inclusief inflatiecorrectie). Daarnaast zijn de toeslagen in de onderstand, voor huishoudens die zelfstandig wonen en een gezamenlijk huishouden voeren, per 1 juli 2022 verhoogd. Het kabinet zet in de komende jaren de volgende stappen om in 2025 het ijkpunt sociaal minimum te behalen.

Energietoeslag Caribisch Nederland

Vanwege de gestegen prijzen voor energie is in 2022 een energietoeslag van € 1.300 uitgekeerd op Caribisch Nederland. De energietoeslag is ook uitgekeerd voor 2023.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 19 Begrotingsgefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 2 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

7.009.665

6.898.061

10.474.111

8.469.221

7.183.029

7.381.543

‒ 198.514

        

Uitgaven

7.089.379

6.927.241

10.478.338

8.458.560

7.184.756

7.389.554

‒ 204.798

        

Inkomensoverdrachten

       

Macrobudget participatiewetuitkeringen en intertemporele tegemoetkoming

6.215.974

6.084.680

6.378.336

6.436.262

6.021.600

6.446.650

‒ 425.050

Participatiebudget

0

700

0

0

0

0

0

TW

448.000

442.200

478.000

461.000

413.000

474.868

‒ 61.868

AIO

295.480

309.006

332.007

352.009

366.816

380.514

‒ 13.698

Tozo en Bijstand zelfstandigen bedrijfskrediet

38.877

35.027

3.210.858

1.136.165

292.350

15.016

277.334

Bijstand overig

1.200

1.168

1.000

900

902

910

‒ 8

Onderstand en re-integratie (Caribisch Nederland)

2.736

3.179

4.015

4.347

12.424

4.444

7.980

Subsidies

       

Sectorplannen

37.937

2.745

1.131

0

0

0

0

Armoede en schulden

4.436

4.335

2.507

1.044

438

488

‒ 50

Cofinanciering dienstverlening

3.924

6.061

6.212

0

0

0

0

Europees fonds meestbehoeftigen

117

90

104

98

62

0

62

Scholing richting een kansberoep

6.474

0

0

0

0

0

0

Regionale kansen kinderen

2.615

1.635

184

83

7

0

7

Alle kinderen doen mee

8.880

10.904

9.842

9.694

10.774

13.780

‒ 3.006

Overige subsidies algemeen

5.920

7.447

25.726

22.622

27.390

10.340

17.050

SBCM

2.280

2.810

2.800

2.800

2.800

2.800

0

NIBUD

304

251

375

275

318

314

4

Waarborgfonds saneringskredieten

0

0

0

6.000

6.000

0

6.000

Opdrachten

       

Opdrachten

1.509

3.125

13.628

12.827

18.957

26.514

‒ 7.557

Bekostiging

       

ZonMw

2.403

1.655

1.435

1.155

0

1.297

‒ 1.297

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

       

ZonMw

313

223

170

172

0

175

‒ 175

Bijdrage aan (andere) begrotingshoofdstukken

       

Financiën

0

0

0

0

809

1.100

‒ 291

Bijdrage aan sociale fondsen

       

Pensioenfonds Wsw

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

0

Bijdrage aan agentschappen

       

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

0

0

0

0

101

335

‒ 234

Bijdrage aan medeoverheden

       

SPUK preventie ondermijning

0

0

0

1.100

0

0

0

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

       

Contributie CASS

0

0

8

7

8

9

‒ 1

        

Ontvangsten

26.622

28.393

25.190

958.115

266.633

18.215

248.418

        

Ontvangsten

       

Algemene ontvangsten

26.622

28.393

25.190

28.422

49.799

18.215

31.584

Tozo retour kapitaal verstrekkingen

0

0

0

929.693

216.834

0

216.834

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW. De stand zoals gepresenteerd onder de stand vastgestelde begroting wijkt af van de stand vastgestelde begroting bij de eerste suppletoire begroting, tweede suppletoire begroting, incidentele suppletoire begrotingen en de slotwet. De reden hiervoor is dat in het jaarverslag de incidentele suppletoire begrotingen die zijn ingediend tussen de vaststelling van de ontwerpbegroting en de vaststelling van de eerste suppletoire begroting zijn opgeteld bij de realisatie.

Tabel 20 Uitsplitsing verplichtingen van beleidsartikel 2 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

 

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

7.009.665

6.898.061

10.474.111

8.469.221

7.183.029

7.381.543

‒ 198.514

waarvan garantieverplichtingen

‒ 5

0

0

0

0

0

0

waarvan overige verplichtingen

7.009.670

6.898.061

10.474.111

8.469.221

7.183.029

7.381.543

‒ 198.514

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW. De stand zoals gepresenteerd onder de stand vastgestelde begroting wijkt af van de stand vastgestelde begroting bij de eerste suppletoire begroting, tweede suppletoire begroting, incidentele suppletoire begrotingen en de slotwet. De reden hiervoor is dat in het jaarverslag de incidentele suppletoire begrotingen die zijn ingediend tussen de vaststelling van de ontwerpbegroting en de vaststelling van de eerste suppletoire begroting zijn opgeteld bij de realisatie.

E. Toelichting op de instrumenten
Inkomensoverdrachten
Macrobudget participatiewetuitkeringen
Tabel 21 Extracomptabel overzicht macrobudget participatiewetuitkeringen (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Macrobudget participatiewetuitkeringen en intertemporele tegemoetkoming

6.215.974

6.084.680

6.378.336

6.436.262

6.021.600

6.446.650

‒ 425.050

        

Macrobudget participatiewetuitkeringen1

6.215.974

6.084.680

6.378.336

6.436.262

6.021.600

6.446.650

‒ 425.050

Algemene bijstand2

5.774.163

5.658.801

5.968.729

5.930.527

5.348.767

5.632.211

‒ 283.444

Loonkostensubsidie

319.391

324.821

‒ 5.430

IOAW

377.614

350.537

328.387

295.515

261.529

288.524

‒ 26.995

IOAZ

31.670

31.838

30.719

29.148

27.798

30.636

‒ 2.838

BBZ3

32.527

31.429

47.125

130.157

64.116

170.458

‒ 106.342

Correctie verdeelmodel

12.075

3.376

50.915

X Noot
1

Toelichting definitief macrobudget 2022; berekening SZW.

X Noot
2

Tot en met 2021 loopt loonkostensubsidie mee in het deelbudget voor algemene bijstand.

X Noot
3

Tot 2019 betreft dit enkel het budget voor levensonderhoud voor startende ondernemers (BBZ). Vanaf 2020 is het budget voor levensonderhoud voor gevestigde ondernemers hieraan toegevoegd.

Algemene bijstand

De Participatiewet voorziet in een sociaal vangnet voor personen die niet zelfstandig in hun bestaan kunnen voorzien. Het macrobudget participatiewetuitkeringen voorziet in de middelen voor bijstandsuitkeringen en loonkostensubsidies, waaronder de middelen voor bijstandsuitkeringen aan startende ondernemers. Dit budget wordt samen met de middelen voor IOAW, IOAZ en Bbz levensonderhoud onder de gemeenten verdeeld. Tot 2019 maakte alleen Bijstand voor levensonderhoud van startende ondernemers onderdeel uit van het macrobudget participatiewetuitkeringen. Vanaf 2020 is ook Bijstand voor levensonderhoud voor gevestigde ondernemers toegevoegd aan het macrobudget participatiewetuitkeringen.

Budgettaire ontwikkelingen

Het macrobudget participatiewetuitkeringen valt in 2022 € 425 miljoen lager uit dan begroot. Hieronder volgt een toelichting op de bijstellingen voor de algemene bijstand. De toelichting voor de loonkostensubsidies, IOAW, IOAZ en Bbz levensonderhoud volgt verderop in het artikel.

In 2022 is het definitieve budget aan gemeenten voor algemene bijstand € 283 miljoen lager uitgekomen dan begroot. De daling is met name het gevolg van de lagere werkloosheid ( ‒ € 213 miljoen) en de verwerking van de realisaties in 2021 (- € 144 miljoen). Via de reguliere systematiek van het macrobudget werken realisaties in 2021 volledig door in het budget van uitvoeringsjaar 2022. Ook is er een neerwaartse bijstelling ingeboekt in 2022 omdat de vrijlating van arbeidsinkomsten voor parttime werkenden met LKS uit Breed Offensief later ingaat (- € 7 miljoen) . Hier staat tegenover dat het budget opwaarts is bijgesteld door de doorwerking van lonen en prijzen (€ 81 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Het volume bijstandsgerechtigde huishoudens op grond van de Participatiewet is als gevolg van de verbeterde conjunctuur gedaald ten opzichte van het volume in 2021.

Tabel 22 Kerncijfers volume Participatiewet
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 20221

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume Participatiewetuitkering (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

379

361

362

359

340

367

‒ 27

Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
1

Betreft voorlopige CBS-cijfers. De cijfers van oktober tot en met december 2022 zijn geraamd.

Tabel 23 bevat informatie over re-integratie en participatie-inspanningen van gemeenten op grond van de Participatiewet. De voorzieningen die gemeenten aanbieden variëren van sociale activering en vrijwilligerswerk tot training, opleiding en proefplaatsingen op weg naar werk en begeleiding en jobcoaching eenmaal aan het werk. Sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 hebben gemeenten beschikking gekregen over het instrument structurele loonkostensubsidie en zijn zij verantwoordelijk voor het naar behoefte creëren van beschut werk. Vanaf 2015 is geen nieuwe instroom meer mogelijk in de Wsw. De tabel bevat tevens informatie over het werknemersbestand van de Wsw.

Tabel 23 Kerncijfers re-integratie door gemeenten
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Aantal voorzieningen Participatiewet (x 1.000, ultimo)1

270

231

223

225

217

Aantal personen met een voorziening Participatiewet (x 1.000, ultimo)1

198

175

171

173

162

Aantal gestarte banen na re-integratievoorziening door gemeenten (x 1.000, ultimo)2

46

49

32

41

203

      

Werkenden met een voorziening Participatiewet (x 1.000, ultimo)1

52

49

48

55

594

 

waarvan personen met een loonkostensubsidie Participatiewet

13

18

21

25

284

      

Werknemersbestand Wsw (x 1.000, ultimo)5

83

78

72

68

663

Aantal detacheringen als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen5

38

37

37

36

363

Aantal gerealiseerde plaatsen in begeleid werken als percentage van het totaal aantal arbeidsplaatsen5

6,4

6,7

6,8

6,9

7,13

X Noot
1

Bron: CBS, Statistiek re-integratie gemeenten.

X Noot
2

Bron: CBS, Uitstroom na re-integratie.

X Noot
3

Betreft de stand medio 2022.

X Noot
4

Stand ultimo derde kwartaal 2022.

X Noot
5

Bron: Panteia, WSW-rapportage.

Tabel 24 bevat informatie over mensen met een arbeidsbeperking die werken onder de Banenafspraak, op een interne plaatsing onder de Wsw of op een beschut werkplek onder de Participatiewet. Dit zijn veelal mensen die niet zelfstandig het wettelijk minimumloon kunnen verdienen, maar niet duurzaam volledig arbeidsongeschikt zijn. Per saldo over de drie wettelijke kaders nam het aantal mensen tussen 2020 en eind 2022 toe. Zoals verwacht is het aantal mensen dat werkt met banenafspraak en beschut werk toegenomen en het aantal mensen dat werkt via de Wsw afgenomen.

Tabel 24 Kerncijfers werk voor mensen met een arbeidsbeperking
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 20221

Totaal werkend met een arbeidsbeperking (x 1.000, ultimo)

162

167

165

173

177

 

waarvan werkend binnen de Banenafspraak (x 1.000, ultimo)2

113

120

119

128

133

 

waarvan werkend op een interne plaatsing Wsw (x 1.000, ultimo)3

47

43

41

38

37

 

waarvan werkend met positief advies beschut werk (x 1.000, ultimo)4

2,5

4,0

5,2

6,8

7,4

X Noot
1

Betreft de stand medio 2022. De realisatiecijfers van geheel 2022 worden opgenomen in de begroting 2024.

X Noot
2

Bron: UWV, Factsheet banenafspraak.

X Noot
3

Bron: Panteia, Jaarrapportage Wsw-statistiek. Onder 'interne plaatsing' valt ook 'werken op locatie' (WOL), waarbij begeleiding plaatsvindt vanuit het Sw-bedrijf.

X Noot
4

Bron: UWV, Rapportage beschut werk.

Loonkostensubsidie (LKS)

Het instrument LKS voorziet werkgevers van een compensatie voor de lagere loonwaarde van een werknemer op basis van de Participatiewet. Vanaf 2022 worden gemeenten voor het lopende jaar gefinancierd op basis van de gerealiseerde uitgaven aan loonkostensubsidies van het vorige jaar.

Budgettaire ontwikkelingen

De LKS-uitgaven in 2022 bedragen € 319 miljoen, dat is € 5 miljoen minder dan begroot. De neerwaartse bijstelling is met name het gevolg van de verwerking van realisaties uit 2021 (- € 21,7 miljoen). De loon- en prijsbijstelling leidt tot een opwaartse bijstelling (€ 4,8 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 25 Kerncijfers volume loonkostensubsidie
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume loonkostensubsidie (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

12

19

23

26

31

36

‒ 5

Bron: CBS, Statistiek re-integratie gemeenten.

Wetten inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en gewezen zelfstandigen (IOAZ)

De IOAW-uitkering is een aanvulling op het (gezins)inkomen tot bijstandsniveau voor oudere werkloze werknemers. Anders dan bij de Participatiewet hoeven werkloze ouderen, die vaak vermogen in spaargeld of eigen huis hebben, in de IOAW hun vermogen niet aan te spreken.

De IOAZ is een uitkering voor ouderen die noodgedwongen zijn gestopt met hun werk als zelfstandige, omdat de inkomsten daaruit onvoldoende waren. De IOAZ-uitkering vult het (gezins)inkomen aan tot het bijstandsniveau. In de IOAZ wordt rekening gehouden met de bijzondere positie van zelfstandigen en hun (bedrijfs)vermogen.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan IOAW en IOAZ zijn samen € 30 miljoen lager dan begroot. Aan de IOAW is per saldo € 27 miljoen minder uitgegeven. Dit bestaat uit de verwerking van volumerealisaties (- € 12 miljoen), de verwerking van uitgavenrealisaties (€ 1 miljoen), de loon- en prijsbijstelling (€ 5 miljoen) en bijstellingen van de doorstroom vanuit de WW naar de IOAW (- € 11 miljoen). Dat de uitgavenrealisaties iets stijgen houdt in dat IOAW- en IOAZ-uitkeringen gemiddeld hoger waren in 2021 dan in 2022 (door bijvoorbeeld minder kostendelers).

De IOAZ is met € 3 miljoen neerwaarts bijgesteld in 2022. Dat is het gevolg van de verwerking van de volumerealisaties voor 2021 (- € 3 miljoen) en de loon- en prijsbijstelling (€ 0,5 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 26 Kerncijfers IOAW en IOAZ
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 20221

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume IOAW (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

24

23

21

19

16

19

‒ 3

Volume IOAZ (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

1,9

1,9

1,8

1,6

1,5

1,9

‒ 0,4

Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
1

Betreft voorlopige CBS-cijfers. De cijfers van oktober tot en met december 2022 zijn geraamd.

Bijstand zelfstandigen levensonderhoud (Bbz 2004)

De toelichting op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 staat later in het artikel. Alleen het deel dat onderdeel is van het macrobudget participatiewetuitkeringen wordt hier toegelicht. Dit is het onderdeel bijstand dat kan worden verstrekt om te voorzien in de kosten van levensonderhoud voor zelfstandigen.

Budgettaire ontwikkelingen

Het Bbz is in 2022 neerwaarts bijgesteld met € 106,3 miljoen. Dit is met name het gevolg van een neerwaartse bijstelling als gevolg van verwerking van de realisaties 2021 (- € 63,2 miljoen) en een lager verwacht gebruik van het Bbz door zelfstandigen (- € 45,0 miljoen). Na afloop van de Tozo was het gebruik van de Bbz tijdelijk gestegen, sindsdien is het verwachte Bbz-gebruik gedaald. De loon- en prijsbijstelling heeft geleid tot een opwaartse bijstelling ( € 1,9 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 27 Kerncijfers Bbz
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume Bbz (x 1.000 huishoudens, jaargemiddelde)

3,5

3,1

2,5

3,8

6,2

10,7

‒ 4,5

Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek.

Handhaving

De kerncijfers handhaving Participatiewet laten zien dat de kennis van verplichtingen en de gepercipieerde kans op detectie hoog liggen en nog iets toenemen. Het aantal vorderingen, de hoogte van het totale benadelingsbedrag en het aantal opgelegde boetes neemt af. Een mogelijke verklaring is dat gemeenten meer inzetten op preventie waardoor overtredingen minder vaak voorkomen en eventuele overtredingen bovendien eerder worden ontdekt waardoor de benadelingsbedragen lager liggen. Ook kan zijn dat gemeenten in lijn met de maatschappelijke ontwikkelingen meer handelen vanuit de menselijke maat en daarom terughoudend zijn met het opleggen van boetes.

Tabel 28 Kerncijfers Participatiewet (fraude en handhaving algemene bijstand)
  

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Preventie

Gepercipieerde detectiekans (%)

721

731

662

573

693

Kennis van de verplichtingen (%)

861

861

802

873

893

Opsporing4

Aantal vorderingen in verband met geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)5

33

31

25

26

156

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln.)

70

67

59

59

376

Sanctionering4

Aantal boetes (x 1.000)

14

12

9,2

7,2

4,56

Totaal boetebedrag (x € 1 mln.)

8,7

7,9

5,6

4,3

2,86

  

Ontstaansjaar vordering

  

2018

2019

2020

2021

20227

Terugvordering8

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2022 (%)

40

33

28

21

13

X Noot
1

Bron: Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen in de coronacrisis». Als gevolg van een andere insteek van het onderzoek is sprake van een trendbreuk met 2019 en eerder.

X Noot
3

Bron: I&O Reseach «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans».

X Noot
4

Bron: CBS, Bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

X Noot
5

Dit kerncijfer betreft het aantal vorderingen wegens overtreding van de inlichtingenplicht. Eén overtreding kan meerdere vorderingen tot gevolg hebben. Het aantal overtredingen ligt dus lager.

X Noot
6

Betreft de stand ultimo 3e kwartaal 2022. De handhavingscijfers over het 4e kwartaal 2022 met betrekking tot opsporing en sanctionering zijn nog niet beschikbaar.

X Noot
7

Betreft voorlopige cijfers. De cijfers van november en december 2022 bevatten mogelijk nog een administratieve vertraging.

X Noot
8

Bron: CBS, bijstandsdebiteuren- en fraudestatistiek.

Toeslagenwet (TW)

De TW vult uitkeringen op grond van de werknemersverzekeringen aan tot het normbedrag voor het relevante sociaal minimum als het totale inkomen (exclusief TW-uitkering) van de uitkeringsgerechtigde en diens eventuele partner daaronder ligt.

Budgettaire ontwikkelingen

De TW-uitgaven komen € 62 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon-en prijsbijstelling (€ 12 miljoen) is de realisatie € 74 miljoen lager dan begroot. Dit komt grotendeels door een lager aantal TW-aanvullingen dan verwacht voor alle moederwetten. Doordat de werkloosheid in 2022 tegen de verwachting in verder is gedaald, zijn er veel minder TW-aanvullingen voor de WW dan begroot. De gemiddelde uitkeringshoogte binnen de TW is lager uitgevallen dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 29 Kerncijfers TW
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Gemiddeld jaarvolume TW (x 1.000 uitkeringsjaren)

108

106

114

109

99

112

‒ 13

Gemiddelde toeslag per jaar (x € 1)

3.456

3.489

3.388

3.425

3.412

3.483

‒ 71

Bron: UWV, jaarverslag.

Handhaving

Evenals voorgaande jaren is een daling zichtbaar van het aantal fraudesignalen. Dit is het gevolg van de wijziging dat WW-uitkeringsgerechtigden niet langer zelf het sociale verzekeringsinkomen van hun partner hoeven door te geven. Sinds 2021 wordt dit type inkomen automatisch via de Polisadministratie gekoppeld, waardoor er minder meldingen ontstaan van het niet voldoen aan de inlichtingenplicht.

Tabel 30 Kerncijfers TW (fraude en handhaving)
  

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Opsporing1

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

1,8

2,0

2,1

1,5

1,1

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)2

1,2

1,4

1,5

1

0,8

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln.)

4,5

4,7

5,9

4,2

3,5

Sanctionering1

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

0,4

0,5

0,4

0,3

0,2

Aantal boetes (x 1.000)

0,8

0,8

0,9

0,6

0,5

Totaal boetebedrag (x € 1 mln.)

0,7

0,6

0,7

0,6

0,4

  

Ontstaansjaar vordering

  

2018

2019

2020

2021

2022

Terugvordering1

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2022 (%)

45

48

37

27

16

X Noot
1

Bron: UWV, jaarverslag.

X Noot
2

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO)

Ouderen met geen of een onvolledig opgebouwd AOW-pensioen, of ouderen met een volledig opgebouwd AOW-pensioen en een partner jonger dan de AOW-gerechtigde leeftijd kunnen recht hebben op algemene bijstand. Deze bijstand kan worden aangevraagd bij de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de AIO zijn in 2022 in totaal circa € 13,7 miljoen lager uitgekomen dan in de begroting 2022 werd verwacht. Deze meevaller op de AIO-uitkeringslasten wordt veroorzaakt door zowel een lagere instroom als een hogere uitstroom van het aantal AIO-gerechtigden. Daarnaast worden de kosten voor de repatriantenregeling bekostigd door een voorschot op de AIO.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 31 Kerncijfers AIO
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 20221

Begroting 2022

Verschil 2022

Aantal huishoudens AIO (x 1.000, jaargemiddelde)

46

47

49

51

52

55

‒ 3

Bron: CBS, Bijstandsuitkeringenstatistiek.

X Noot
1

Betreft voorlopige cijfers. De cijfers van oktober tot en met december 2022 zijn geraamd.

Handhaving

In 2022 heeft de SVB weer meer onderzoeken kunnen uitvoeren dan in de voorgaande jaren in verband met corona. Dat heeft ook geleid tot meer geconstateerde overtredingen, een hoger benadelingsbedrag en meer waarschuwingen dan in 2021, maar niet tot op het niveau van voor corona. Hiervoor is van belang dat de de SVB meer nadruk legt op preventie en het voorkomen van fouten. Het hoge percentage «kennis der verplichtingen» is daar een uiting van.

Tabel 32 Kerncijfers AIO (fraude en handhaving)
  

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Preventie

Gepercipieerde detectiekans (%)

731

671

2

563

653

Kennis van de verplichtingen (%)

871

851

2

953

943

Opsporing4

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

0,9

0,6

0,5

0,5

0,6

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)5

0,9

0,8

0,4

0,4

0,5

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln.)

2,0

1,7

1,3

1,1

1,3

Sanctionering4

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

1,4

1,0

0,3

0,3

0,4

Aantal boetes (x 1.000)

0,3

0,3

0,2

0,2

0,2

Totaal boetebedrag (x € 1 mln.)

0,3

0,2

0,2

0,2

0,2

  

Ontstaansjaar vordering

  

2018

2019

2020

2021

2022

Terugvordering4

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2022 (%)

35

37

38

51

21

X Noot
1

Bron: Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

Door een gewijzigde onderzoeksopzet is het cijfer over 2020 niet beschikbaar.

X Noot
3

Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans». Als gevolg van een andere insteek van het onderzoek is sprake van een trendbreuk met 2019 en eerder.

X Noot
4

Bron: SVB, Jaarverslag.

X Noot
5

Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Bijstand zelfstandigen bedrijfskrediet (Bbz 2004)

Startende, gevestigde en beëindigende zelfstandigen kunnen voor financiële ondersteuning onder voorwaarden een beroep doen op het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004. Met dit besluit wordt beoogd kansrijke vanuit een uitkering startende ondernemers een steuntje in de rug te geven en zelfstandigen met tijdelijke financiële moeilijkheden in staat te stellen hun werkzaamheden voort te zetten. De bijstand kan worden verstrekt in de vorm van een uitkering om te voorzien in de kosten van levensonderhoud en in de vorm van bedrijfskredieten.

Budgettaire ontwikkelingen

Hier wordt het onderdeel van het Bbz over bedrijfskredieten toegelicht, uitgaven aan levensonderhoud zijn eerder in dit artikel over het macrobudget toegelicht. In 2022 zijn de door gemeenten in 2020 uitgegegeven kapitaalverstrekkingen vergoed (€ 11,3 miljoen). Daarnaast hebben er nog enkele verrekeningen over het Bbz voor 2020 plaatsgevonden (€ 0,5 miljoen). Onder de ontvangsten worden de terugvorderingen toegelicht.

Tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandig ondernemers (Tozo)

Gemeenten hebben in 2020 en 2021 uitvoering gegeven aan een extra tijdelijke voorziening voor zelfstandigen, de Tijdelijke overbruggingsregeling voor zelfstandige ondernemers (Tozo). Ondernemers van wie het inkomen als gevolg van de coronacrisis onder het sociaal minimum is geraakt, hebben een beroep kunnen doen op ondersteuning voor levensonderhoud in de vorm van aanvullende bijstand. Daarnaast was het mogelijk voor zelfstandigen met een liquiditeitsprobleem om een lening voor bedrijfskapitaal aan te vragen. De Tozo betrof een tijdelijke regeling; per 1 oktober 2021 zijn uitkeringen ten behoeve van levensonderhoud afgelopen en is het niet langer mogelijk een aanvraag voor levensonderhoud of bedrijfskapitaal op grond van de Tozo in te dienen.

Budgettaire ontwikkelingen

In 2020 en 2021 hebben gemeenten voorschotten ontvangen voor de uitgaven aan de Tozo. Op basis van declaratie worden achteraf de werkelijke uitgaven van gemeenten vergoed. De uitvoeringskosten worden vergoed op basis van een vast bedrag per besluit op aanvraag. Uit de voorlopige realisaties over 2021 is gebleken dat verschillende gemeenten meer aan de Tozo hebben uitgegeven dan is bevoorschot. Deze gemeenten hebben in 2021 via een tussentijdse verrekening een nabetaling ontvangen (€ 265 miljoen). Op basis van de definitieve verantwoording van gemeenten over 2020, heeft in 2022 de definitieve vaststelling van de vergoeding over 2020 plaatsgevonden. Dat heeft geleid tot € 15,6 miljoen aan nabetalingen. De (tussentijdse) verrekeningen hebben ook tot terugvorderingen geleid, die worden onder de ontvangsten toegelicht.

Bijstand overig

Onder de post bijstand overig worden uitgaven aan de bijstand buitenland verantwoord. De uitkeringslasten aan de bijstand buitenland zijn in 2022 hoger uitgekomen dan verwacht. Wisselkoerseffecten hadden een verhogende werking op de uitkeringslasten.

Beleidsrelevante kerncijfers

Instroom in de bijstand buitenland is niet meer mogelijk. Naarmate de regeling langer bestaat zal de laatste rechthebbende uit de bijstand buitenland stromen.

Tabel 33 Kerncijfers Bijstand Buitenland
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume bijstand buitenland (x 1.000 gerechtigden, ultimo)

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0

Bron: SVB, jaarverslag.

Onderstand Caribisch Nederland

De rijksoverheid biedt aan inwoners van Caribisch Nederland inkomensondersteuning in de vorm van Onderstand en waar nodig ook re-integratieondersteuning.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de onderstand zijn € 8 miljoen hoger dan voorzien bij de vastgestelde begroting. De hogere uitgaven worden voornamelijk verklaard door de energietoeslag CN (€ 7 miljoen) die op dit artikel wordt verantwoord. De overige circa € 1 miljoen wordt voornamelijk verklaard door de reguliere loon- en prijsbijstelling (€ 0,2 miljoen), door een beleidsmatige verhoging van de Onderstand per 1 juli 2022 (€ 0,3 miljoen) en een tegenvallende euro-dollar koers (circa € 0,3 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 34 Kerncijfers Onderstand (Caribisch Nederland)
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume Onderstand Caribisch Nederland (x 1.000 huishoudens, ultimo)

0,5

0,5

0,7

0,8

0,8

0,7

0,1

Bron: RCN-unit SZW.

Subsidies

Binnen dit artikel zijn verschillende subsidiebudgetten te onderscheiden.

Voor het Europees fonds meestbehoeftigen was aanvang 2022 geen budget aanwezig, maar was nog wel sprake van een relatief geringe uitgave. In de loop van 2022 is deze van dekking voorzien.

Voor de subsidieregeling armoede en schulden is de realisatie lager dan begroot, omdat er vertraging van de projecten en bijbehorende subsidievaststellingen plaatsvond. Dit komt onder andere door de corona-beperkende maatregelen. Hierdoor schuift een deel van de voor 2022 beoogde nabetalingen door naar 2023. Voor het Caribische deel van deze regeling (Regionale kansen kinderen) vond de laatste vaststelling nog wel in 2022 plaats.

Voor het subsidiebudget alle kinderen doen mee is er een onderrealisatie van € 3 miljoen. Dit houdt verband met een lager totaalbedrag aan toekenningen 2022 dan oorspronkelijk was ingeschat van afgerond € 1 miljoen. Daarnaast zijn twee voorschotten die gekoppeld waren aan twee beoordelingen van voortgangsrapportages niet in 2022 betaald. Deze voorschotbetalingen schuiven nu door naar 2023.

Voor het budget overige subsidies algemeen wordt voorzien door overboekingen uit de opdrachtbudgetten binnen het artikel of vanuit andere artikelen binnen de SZW-begroting, als er in de loop van een uitvoeringsjaar nieuwe toekenningen plaatsvinden in de financiering van de opdrachtbudgetten. Daarnaast is het totaalbudget ook opgehoogd met ‘geoormerkte’ middelen, zoals vanuit het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor de subsidie aan het Jeugdeducatiefonds voor schoolontbijten (€ 2,5 miljoen). Andere ‘geoormerkte’ middelen voor subsidies betroffen subsidies rond aanpak krapte arbeidsmarkt (€ 1,3 miljoen) en versterken impuls armoede en schulden (€ 1,5 miljoen). Gevolg van deze overboekingen was dat het beschikbare budget in de loop van 2022 is verhoogd tot € 29,7 miljoen einde 2022. Dat de realisatie einde 2022 op een lager bedrag van afgerond € 27,4 miljoen uit is gekomen heeft een aantal oorzaken. Voor een aantal van de ‘geoormerkte’ subsidies geldt dat bij de toekenning het kaseffect lager uitviel dan oorspronkelijk was ingeschat. Daarnaast geldt dat voor een aantal subsidies de voorziene vaststellingen en beoordelingen van voortgangsrapportages te laat plaatsvonden en niet meer ten laste van 2022 konden worden afgewikkeld en de bijbehorende voorschotbetalingen daarmee doorschuiven naar 2023. Ook vond voor een aantal subsidievaststellingen de vaststelling lager plaats ten opzichte van het oorspronkelijk toegekende subsidiebedrag. Daardoor hoefde de resterende voorschotbetaling niet plaats te vinden, of betrof dit een lager bedrag.

Voor het NIBUD is sprake van een lagere realisatie doordat een in 2022 beoogde voorschotbetaling doorgeschoven is van 2022 naar 2023.

Voor het Waarborgfonds saneringskredieten geldt dat de middelen daarvoor deel uitmaakten van het corona steun- en herstelpakket, waarin voor een waarborgfonds € 30,0 miljoen is vrijgemaakt. Deze middelen zijn beschikbaar gesteld op artikel 99 van de SZW-begroting. Pas op basis van een voortgangsrapportage is de € 6,0 miljoen voor het uitvoeringsjaar 2022 beschikbaar gesteld.

Opdrachten

De realisatie op het opdrachtenbudget is afgerond € 7,5 miljoen lager ten opzichte van de beginstand van de begroting. Dit wordt vooral veroorzaakt door subsidieverstrekkingen waarvoor afgerond € 7,4 miljoen aan middelen is verschoven van het opdrachtenbudget naar het subsidiebudget. Deze middelen bestaan uit € 2,1 miljoen aan subsidies op het terrein van Armoede en Schulden en € 5,3 miljoen aan subsidies op het terrein van bevordering arbeidsparticipatie, waaronder het Programma Verbetering Uitwisseling Matchingsgegevens, Vakmanschap, Simpel Switchen, Uniformering Loonwaardebepaling en Baancreatie.

Ook zijn er overboekingen naar andere departementen verwerkt (€ 5,5 miljoen). Daarnaast is er sprake geweest van herschikkingen binnen de SZW-begroting tussen verschillende begrotingsartikelen (per saldo afgerond € 2 miljoen). Deze overboekingen waren mogelijk, omdat in de loop van 2022 ook extra middelen aan het totale beschikbare budget voor opdrachten zijn toegevoegd ten opzichte van de beginstand van € 26,5 miljoen voor onder andere de aanpak armoede en schulden (€ 11,2 miljoen) en aanpak krapte arbeidsmarkt (€ 1,7 miljoen). Daarnaast zijn een aantal activiteiten niet doorgegaan in 2022 of zijn deze doorgeschoven naar 2023. Ook zijn sommige opdrachtverleningen later afgerond, waardoor de resterende betalingen doorschoven van 2022 naar 2023.

Bekostiging

Mede door de coronacrisis is vertraging opgelopen op de uitvoering van het meerjarig kennisprogramma Vakkundig aan het Werk-I door ZonMw. Door deze vertraging is het budget voor de programmakosten vrijgevallen.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

Mede door de coronacrisis is vertraging opgelopen op de uitvoering van het meerjarig kennisprogramma Vakkundig aan het Werk-I door ZonMw. Door deze vertraging was in 2022 geen bevoorschotting nodig en zijn de uitvoeringskosten vrijgevallen.

Bijdrage aan (andere) begrotingshoofdstukken

De bijdrage aan het Ministerie van Financiën voor audit- en controlewerkzaamheden ten behoeven van ESF is € 0,3 miljoen lager dan begroot.

Bijdrage aan sociale fondsen

Sinds 2018 wordt een financiële tegemoetkoming van € 10 miljoen per jaar beschikbaar gesteld aan het Wsw-pensioenfonds PWRI. Voorwaarde hierbij is dat de werkgevers (de gemeenten) en werknemers die verantwoordelijk zijn voor de pensioenen van de Wsw zelf tot een structurele oplossing komen voor het fonds. De financiële compensatie wordt jaarlijks gegeven tot uiterlijk 2057.

Bijdrage aan agentschappen

De gerealiseerde uitgaven van de Rijksdienst van Ondernemend Nederland van € 0,1 miljoen hebben betrekking op certificeringskosten voor de subsidieregeling ESF EGF, deze zijn € 0,2 miljoen lager uitgevallen dan begroot.

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

De uitgaven aan de contributie van het Administratie Centrum voor Sociale zekerheid van de Rijnvarenden (CASS) bedroegen circa € 8.000 in 2022. Dit is € 1.000 minder dan begroot.

Ontvangsten

De ontvangsten bedragen in 2022 € 49,8 miljoen. Een deel van deze ontvangsten hebben betrekking op het Bbz. In 2022 hebben gemeenten 75% afgedragen van hun ontvangsten in 2020 over kapitaalverstrekkingen die voor 2020 zijn uitgegeven (€ 14,6 miljoen). Daarnaast hebben er nog enkele verrekeningen over het Bbz voor 2020 plaatsvonden (€ 0,2 miljoen). € 3,8 miljoen van de ontvangsten heeft betrekking op de terugbetaling van de intertemporele tegemoetkoming met de gemeentelijke budgetten Participatiewetuitkeringen, zoals afgesproken in het Bestuursakkoord Verhoogde Asielinstroom. Tot slot waren er in 2022 ontvangsten vanwege terugvorderingen van te hoge voorschotten inzake Rijksvergoedingen; de Toeslagenwet (€ 27,3 miljoen), AIO (€ 0,5 miljoen) en subsidies (€ 0,4 miljoen).

Tozo

De ontvangsten als gevolg van Tozo-verrekeningen bedragen in 2022 € 217 miljoen. Een deel van de gemeenten heeft in 2021 minder aan de Tozo uitgegeven dan bevoorschot. Dit geld is in 2022 teruggevorderd (€ 206 miljoen). Ook hebben er terugvorderingen plaatsgevonden bij de definitieve vaststelling van de Tozo-vergoeding over 2020 (€ 10,9 miljoen).

4.3 Artikel 3 Arbeidsongeschiktheid

A. Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid en stimuleert hen te blijven werken of het werk te hervatten.

De overheid vindt dat werknemers die loon derven als gevolg van arbeidsongeschiktheid verzekerd moeten zijn van een redelijk inkomen. Daarom zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). De WIA omvat twee uitkeringsregimes: de Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) en de Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA). De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) is bij de introductie van de WIA ingetrokken, maar geldt nog wel voor mensen die vóór 1 januari 2004 door ziekte of gebrek arbeidsongeschikt zijn geworden. Op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) waren ondernemers verplicht verzekerd tegen de inkomensgevolgen van arbeidsongeschiktheid. De WAZ is per 1 augustus 2004 ingetrokken, maar geldt nog wel voor zelfstandigen die op dat moment een uitkering ontvingen.

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WIA, WAO of WAZ en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

De overheid stimuleert met behulp van financiële prikkels voor zowel uitkeringsgerechtigden als werkgevers dat uitkeringsgerechtigden aan het werk blijven of (op termijn) weer aan het werk gaan. Daarnaast biedt de overheid gerichte re-integratieondersteuning aan uitkeringsgerechtigden die ondersteuning nodig hebben. De overheid kent daarbij een groot belang toe aan de eigen verantwoordelijkheid en het meewerken aan re-integratie door de uitkeringsgerechtigde.

Aan werknemers in Caribisch Nederland wordt met de Ongevallenverzekering (OV) een inkomensvoorziening geboden in geval van arbeidsongeschiktheid door een bedrijfsongeval.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert aan het werk blijven of het werk hervatten met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan UWV. De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Zij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • de vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV;

  • de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

C. Beleidsconclusies

WIA-criterium voor werknemers met loonkostensubsidie

Er is in 2022 nog geen aangepast arbeidsongeschiktheidscriterium van kracht geworden voor personen die in de Participatiewet met loonkostensubsidie werken. Deze aanpassing loopt mee in de opdracht van de Onafhankelijke commissie toekomst arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS; Kamerstukken II 2021/22, 26 448, nr. 691). In 2024 zal deze commissie zijn bevindingen publiceren.

Indexatie Ongevallenverzekering Caribisch Nederland

Met de per 1 januari 2022 in werking getreden Verzamelwet SZW 2022 (Stb. 2021, 627) is een nieuw artikel 5b toegevoegd aan de Wet ongevallenverzekering BES. Dit artikel regelt dat het loon, op basis waarvan het ongevallengeld wordt berekend, wordt geïndexeerd voor verhoging van het Wettelijk mimimumloon (Wml). Aansluitend op de verhoging van het Wml in Caribisch Nederland met 10% per 1 januari 2022, is daarom het ongevallengeld voor gewezen werknemers voor wie de uitkering op ‘eigennaam’ wordt verstrekt, eveneens met 10% verhoogd. Over de hoogte van de herziening is mededeling gedaan in de Staatscourant (Stcrt. 2021, 48110). De Rijksdienst Caribisch Nederland-unit SZW, uitvoerder van de Wet ongevallenverzekering BES, past deze indexering sindsdien toe.

Loondoorbetaling bij ziekte

Met het wetsvoorstel ‘RIV-toets door arbeidsdeskundigen’ (Kamerstukken II 2020/21, 35 589, nr. 2) wordt het advies van de bedrijfsarts over de belastbaarheid van de werknemer leidend bij de toetsing van het re-integratieverslag (RIV-toets) door UWV. Dit wetsvoorstel is op 2 februari 2021 controversieel verklaard. Op 16 november 2022 heeft de Minister van SZW de Tweede Kamer gevraagd de behandeling van het wetsvoorstel voort te zetten. 

In 2022 is ook verder gewerkt in de ZonMw-programma’s ‘Verbetering kwaliteit poortwachtersproces’ en ‘Verbetering re-integratie 2e spoor’ (Kamerstukken II 2021/22, 29 544, nr. 1161).

Maatregelen voor een gerichtere inzet van de verzekeringsarts

Op 1 oktober 2022 zijn twee maatregelen van start gegaan waarmee UWV de verzekeringsarts tijdelijk gerichter kan inzetten. De maatregelen zijn genomen vanwege de mismatch in de vraag naar en het aanbod van sociaal-medische beoordelingen. Het gaat om de vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling voor 60-plussers en om het niet herbeoordelen van mensen met duurzaam geen arbeidsvermogen die toch gaan werken. De maatregel voor 60-plussers is aangekondigd tot 1 januari 2024 (Kamerstukken II 2021/22, 26 448, nr. 685) en de maatregel voor mensen met duurzaam geen arbeidsvermogen loopt tot 1 oktober 2027 (Stcrt. 2022, 25857). De maatregel voor 60-plussers leidt tot onrechtmatige uitgaven (zie hiervoor ook de bedrijfsvoeringsparagraaf) en gaat gepaard met zorgvuldige monitoring en evaluatie van onder meer de effecten op de beoordelingscapaciteit en mogelijke effecten op werkhervattingsprikkels.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 35 Begrotingsgefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 3 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

813

943

690

668

1.083

17.714

‒ 16.631

        

Uitgaven

813

943

690

668

1.083

17.714

‒ 16.631

        

Inkomensoverdrachten

       

Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)

813

643

690

668

1.083

739

344

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

       

Individuele plaatsing & steun

0

300

0

0

0

8.250

‒ 8.250

Scholingsexperiment WGA

0

0

0

0

0

8.725

‒ 8.725

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW.

Tabel 36 Premiegefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 3 (bedragen x €1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Uitgaven

9.701.073

10.143.785

10.459.318

10.685.608

11.145.203

11.190.558

‒ 45.355

        

Inkomensoverdrachten

       

IVA

2.425.658

2.863.571

3.174.480

3.463.953

3.841.318

3.730.676

110.642

WGA

2.646.644

2.838.210

3.091.141

3.301.225

3.559.883

3.497.460

62.423

WGA eigen-risicodragers

310.932

313.001

330.000

357.707

381.613

366.880

14.733

WAO

4.116.660

3.935.120

3.677.536

3.374.283

3.179.789

3.122.569

57.220

WAZ

125.521

114.408

102.447

88.349

81.451

82.469

‒ 1.018

Bijdragen aan ZBO's/RWT's

       

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW

75.658

79.475

83.714

100.001

101.149

123.257

‒ 22.108

Scholingsexperiment WGA

0

0

0

90

0

680

‒ 680

        

Nominaal

0

0

0

0

0

266.567

‒ 266.567

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

E. Toelichting op de instrumenten
Inkomensoverdrachten
Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)

Werknemers in de private sector van Caribisch Nederland die door een bedrijfsongeval geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn geraakt, krijgen op basis van de Ongevallenverzekering een uitkering (ongevallengeld). De uitkering is gekoppeld aan het laatstverdiende loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitgaven Ongevallenverzekering in 2022 is € 0,3 miljoen hoger uitgevallen dan voorzien bij de vastgestelde begroting. Dit komt voornamelijk doordat er meer en hogere uitkeringen zijn verstrekt. Dit is mede het gevolg van fouten in het IT-systeem. In de bedrijfsvoeringsparagraaf is dit nader toegelicht.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 37 Kerncijfers Ongevallenverzekering (Caribisch Nederland)
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume uitkeringen Ongevallenverzekering (x 1.000, ultimo)

0,1

0,1

0,1

0,2

0,2

0,1

0,1

Bron: RCN-unit SZW.

Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen

De WIA geeft werknemers die na een wachttijd van twee jaar ten minste 35% arbeidsongeschikt zijn recht op een uitkering, mits aan de voorwaarden daarvoor voldaan is. In de WIA staat werk voorop. Het accent ligt op wat mensen wel kunnen. Tegelijkertijd is er sprake van inkomensbescherming. De WIA bestaat uit twee uitkeringsregimes. De IVA verstrekt een loondervingsuitkering aan werknemers die duurzaam en volledig arbeidsongeschikt zijn. Wie nog gedeeltelijk kan werken of bij wie herstel op termijn nog mogelijk is, krijgt een uitkering op basis van de WGA. De WIA wordt uitgevoerd door UWV. Werkgevers kunnen daarbij eigenrisicodrager worden voor de WGA-lasten van hun (ex-)werknemers. Dit betekent dat ze een lagere premie aan UWV betalen, omdat zij het gros van de verplichtingen van UWV met betrekking tot re-integratie en uitkeringsbetaling overnemen.

Inkomensvoorziening volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA)

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten IVA komen € 111 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 91 miljoen, in tabel 36 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 20 miljoen hoger dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

De instroom in de IVA lag lager dan verwacht en de doorstroom vanuit de WGA lag hoger dan verwacht. Dit hangt samen met verstrekte voorschotten. Zie voor een toelichting hieronder bij de kerncijfers WGA.

Regeling werkhervatting gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA) inclusief WGA eigenrisicodragers

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WGA komen € 77 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 95 miljoen, in tabel 36 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 18 miljoen lager dan begroot. In 2022 is de definitie van het volume in diverse uitkeringsregelingen gewijzigd. Dit heeft geleid tot een schuif tussen volume en de gemiddelde uitkeringshoogte (de totale uitkeringslasten staan vast). Hierdoor is het niet mogelijk het verschil toe te wijzen aan aantallen danwel gemiddelde uitkeringshoogte.

Beleidsrelevante kerncijfers

Door de mismatch tussen vraag en aanbod van sociaal-medische beoordelingen lukt het vaak niet een WIA-beoordeling binnen de gestelde termijn plaats te laten vinden. In dat geval kan een voorschot op de uitkering worden verstrekt. Het aantal voorschotten in 2022 lag veel hoger dan geraamd ten tijde van het opstellen van de begroting. Dit heeft gevolgen voor diverse kerncijfers. Omdat een voorschot administratief geregistreerd wordt als instroom in de WGA 80-100 is de instroom in de WGA hoger dan verwacht. Een deel van de voorschotten wordt uiteindelijk na de WIA-beoordeling afgewezen (als er geen recht op WIA blijkt te bestaan), dit leidt ertoe dat ook de uitstroom uit de WGA duidelijk hoger ligt. Een deel van de mensen heeft recht op een IVA-uitkering, dit leidt ertoe dat de doorstroom vanuit de WGA naar de IVA hoger is dan verwacht. Ook is hierdoor de instroom in de IVA lager dan verwacht (normaal zouden deze mensen rechtstreeks zijn ingestroomd in de IVA, nu loopt het administratief via doorstroom uit de WGA).

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO)

De WAO is per 29 december 2005 vervangen door de WIA. De WAO blijft gelden voor werknemers die op 1 januari 2004 een WAO-uitkering ontvingen. De WAO verstrekt uitkeringen tot aan de AOW-gerechtigde leeftijd. Daarom zullen er nog decennia lang mensen zijn die een beroep blijven doen op de WAO. De WAO wordt uitgevoerd door UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WAO komen € 57 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 76 miljoen, in tabel 36 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 19 miljoen lager dan begroot. Dit komt voornamelijk door een lager aantal uitkeringen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal uitkeringen in de WAO komt iets lager uit dan verwacht. Dit komt met name door een hoger dan verwachte uitstroom.

Tabel 38 Kerncijfers IVA, WGA en WAO
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

IVA, WGA en WAO

       

Bestand in uitkeringen (x 1.000, ultimo)

556

564

564

568

577

574

3

 

waarvan IVA

113

127

137

146

157

157

0

 

waarvan WGA

190

200

213

227

240

236

4

 

waarvan WAO

254

237

215

194

180

181

‒ 1

Bestand als percentage van de verzekerde populatie (%)

7,8

7,7

7,5

7,4

7,7

7,6

0,1

        

Instroom in uitkeringen (x 1.000)

44

46

50,2

56,31

55,4

48

7,4

 

waarvan IVA

12

12

11,6

11,6

10,7

12,9

‒ 2,2

 

waarvan WGA

32

34

38,0

44,11

44,1

34,6

9,5

 

waarvan WAO

0,7

0,6

0,6

0,7

0,6

0,5

0,1

Instroomkans (%)

0,6

0,6

0,7

0,7

0,7

0,6

0,1

        

Uitstroom uit uitkeringen (x 1.000)

39

38

49,1

53,41

46,3

39,0

7,3

 

waarvan IVA

8,6

8,9

12,9

14,41

13,0

12,6

0,4

 

waarvan WGA

10

11

13,7

18,31

18,2

11,7

6,5

 

waarvan WAO

20

17,6

22,5

20,7

15,2

14,7

0,5

Doorstroom van WGA naar IVA (x 1.000)

11,7

12,4

11,1

12,4

13,5

10,5

3,0

Uitstroomkans WAO + WIA (%)

6,5

6,2

8,0

8,61

7,4

6,4

1,0

        

WGA

       

Aandeel werkend WGA (%, ultimo)

20

21

20

20

21

2

Aandeel werkende WGA'ers met resterende verdiencapaciteit (%, ultimo)

46

48

47

49

51

2

Bron: UWV, jaarverslag.

X Noot
1

Cijfer aangepast ten opzichte van jaarverslag 2021 op basis van het jaarverslag UWV 2022.

X Noot
2

Dit aandeel wordt niet geraamd.

Handhaving

Het aantal onderzochte fraudesignalen en geconstateerde overtredingen is lager dan voorgaande jaren. Het totale benadelingsbedrag is daarom tevens lager. Ook werden minder waarschuwingen en boetes uitgedeeld.

Tabel 39 Kerncijfers IVA, WGA, WAO en WAZ (fraude en handhaving)
  

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

742

712

3

564

604

Kennis van de verplichtingen (%)

882

902

3

934

934

Opsporing5

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

4,2

4,6

3,4

3,4

1,8

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)6

1,2

1,7

1,1

0,5

0,3

Totaal benadelingsbedrag

7,2

7,0

6,2

5,1

3,9

Sanctionering5

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

1,4

1,8

1,2

0,9

0,6

Aantal boetes (x 1.000)

0,8

1,0

0,7

0,4

0,2

Totaal boetebedrag (x € 1 mln.)

1,0

1,1

0,9

0,5

0,3

  

Ontstaansjaar vordering

  

2018

2019

2020

2021

2022

Terugvordering5

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2022 (%)

62

57

47

40

15

X Noot
1

Kerncijfers preventie hebben alleen betrekking op WGA en WAO. De IVA is bij het onderzoek «Kennis der verplichtingen en detectiekans» buiten beschouwing gebleven.

X Noot
2

Bron: Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
3

Door een gewijzigde onderzoeksopzet is het cijfer over 2020 niet beschikbaar.

X Noot
4

Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans». Als gevolg van een andere insteek van het onderzoek is sprake van een trendbreuk met 2019 en eerder.

X Noot
5

Bron: UWV, jaarverslag.

X Noot
6

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ)

De WAZ is een verplichte verzekering voor zelfstandigen, beroepsbeoefenaren, directeuren-grootaandeelhouders en meewerkende echtgenoten tegen de inkomensgevolgen van langdurige arbeidsongeschiktheid. De WAZ is op 1 augustus 2004 ingetrokken. Sindsdien kunnen ondernemers zelf bepalen of zij de inkomensrisico’s al dan niet willen afdekken, bijvoorbeeld via een particuliere arbeidsongeschiktheidsverzekering. De WAZ blijft gelden voor zelfstandigen die op 1 augustus 2004 een uitkering ontvingen. De WAZ wordt uitgevoerd door UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WAZ komen € 1 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 2 miljoen, in tabel 36 onderdeel van de post nominaal) is de realisatie € 3 miljoen lager dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal uitkeringen in de WAZ komt vrijwel op het begrote aantal uit.

Tabel 40 Kerncijfers WAZ
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Bestand in aantal uitkeringen (x 1.000, ultimo)

11

9,7

8,4

7,3

6,5

6,6

‒ 0,1

Bron: UWV, jaarverslag.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

Individuele plaatsing & steun

Voor de individuele plaatsting & steun blijft het volledige bedrag van € 8,3 miljoen over. Dit wordt veroorzaakt doordat deze regeling niet tot stand is gekomen in 2022. De verwachting is dat de regeling gaat starten in 2023.

Scholingsexperiment WGA

Doordat het scholingsexperiment WGA kleinschaliger is opgezet is € 8,7 miljoen bij de eerste suppletoire begroting ingezet als dekking voor ander beleid. De programmamiddelen voor het scholingexperiment WGA staan onder de premiegefinancierde middelen op artikel 3.

Het scholingsexperiment WGA is verlaat van start gegaan (1 juni 2022) met pilots op vier vestigingen. In 2022 zijn nog geen uitgaven geweest voor de op werkgerichte taaltrainingen en leerwerkcombinaties. Wel heeft UWV in 2022 voorbereidingen getroffen voor de inkoop van taaltrainingen en de organisatie van leerwerktrajecten.

Re-integratie WIA/WAO/WAZ/ZW/WW

Voor de re-integratie van uitkeringsgerechtigden in de WIA, WAO, WAZ, ZW en WW zet UWV middelen in om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. UWV zet deze middelen in voor de inkoop van trajecten en diensten gericht op het vinden van werk. Daarnaast koopt UWV voorzieningen (waaronder jobcoaching en vervoersvoorzieningen) in voor het ondersteunen van werkenden met een structurele functionele beperking.

UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en van voorzieningen voor de re-integratieondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (inclusief Wajongers). Dit budget wordt jaarlijks aan UWV beschikbaar gesteld en door UWV verantwoord via de reguliere rapportages. Het begrotingsgefinancierde gedeelte van het re-integratiebudget wordt verantwoord in beleidsartikel 4.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van het premiegefinancierde re-integratiebudget is op basis van de realisatiegegevens van UWV circa € 22,1 miljoen lager dan begroot. De voornaamste reden hiervoor is dat het initiële bedrag uit de begroting 2022 naar beneden is bijgesteld naar aanleiding van ramingen van UWV. Een deel van deze middelen is ingezet voor een herschikking naar artikel 13 ter behoeve van de onderwijsroute (bijdrage medeoverheden) en naar sociaal-medisch beoordelen.

Tabel 41 Extracomptabel overzicht totaal re-integratiebudget (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Premiegefinancierd (WIA/WAO/WAZ/ZW/WW)

75.658

79.475

83.714

100.001

101.149

123.257

‒ 22.108

Begrotingsgefinancierd (Wajong)

99.500

91.100

86.000

67.100

77.463

83.116

‒ 5.653

 

waarvan ESB

13.000

13.000

13.000

13.000

13.291

14.000

‒ 709

Totaal beschikbaar budget voor inkoop

162.158

157.575

156.714

154.101

165.321

192.373

‒ 27.052

4.4 Artikel 4 Jonggehandicapten

A. Algemene doelstelling

De overheid biedt jonggehandicapten arbeids- en inkomensondersteuning.

De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong) bestaat met ingang van 2021 uit twee groepen jonggehandicapten: Wajongers met mogelijkheden tot arbeidsparticipatie en Wajongers die duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie hebben.

De groep met mogelijkheden tot arbeidsparticipatie bestaat uit jonggehandicapten die zijn ingestroomd vanuit de «oude Wajong» (tot 2010) en de «Wajong2010» (2010 tot 2015). Voor deze groep staat arbeidsparticipatie centraal. De overheid zet in op het via arbeidsondersteuning vergroten van de arbeidsparticipatie van deze groep. Daarnaast zet de overheid in op inkomensondersteuning, waarbij (meer) gaan werken moet lonen. Sinds 2015 is er geen nieuwe instroom meer van jonggehandicapten met mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.

De tweede groep heeft duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Deze groep bestaat uit mensen die vanuit de «oude Wajong», «Wajong2010» en de «Wajong2015» (sinds 2015) zijn ingestroomd. De overheid heeft voor deze groep als doel te voorzien in een inkomensvoorziening. Zij hebben geen recht op arbeidsondersteuning.

Als het totale inkomen van een Wajonger en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert het vinden van werk met een bijdrage voor re-integratieinspanningen aan UWV en een subsidieregeling voor scholing aan jongeren met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen. De Minister financiert de inkomensondersteuning via het verstrekken van uitkeringen. Zij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • de vaststelling van het niveau van de uitkeringen uit hoofde van de Wajong;

  • het ter beschikking stellen van middelen voor het aan het werk helpen van mensen die arbeidsmogelijkheden hebben;

  • de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV.

De Minister van Financiën is hoofdverantwoordelijk voor de fiscale wet- en regelgeving. Wanneer fiscale instrumenten worden ingezet om doelstellingen in het kader van het jonggehandicaptenbeleid te realiseren, zoals bijvoorbeeld de jonggehandicaptenkorting, is de Minister van SZW hiervoor medeverantwoordelijk.

C. Beleidsconclusies

Tijdens de implementatie van de Wet Vereenvoudiging Wajong bleek dat enkele honderden personen een hogere of lagere Wajong-uitkering kregen dan bedoeld door onvoorziene samenloop met andere inkomensregels. Hierop is bij de Verzamelwet SZW 2022 en het Verzamelbesluit SZW 2022 de wet en relevante regelgeving aangepast om deze omissie te herstellen opdat alle personen de uitkering krijgen waar zij recht op hebben. Met ingang van 1-1-2022 zijn de te hoge uitkeringen verlaagd. Te lage uitkeringen zijn met terugwerkende kracht hersteld. Deze herstelactie is per 1 april 2022 afgerond (Kamerstukken II 2021/22, 26 448, nr. 682).

In 2022 is UWV gestart op basis van de definitieve belastingaanslagen over 2021, de garantiebedragen vast te stellen voor mensen in de Wajong werkzaam als zelfstandige. Deze vaststelling loopt door tot begin 2023 (Kamerstukken II 2021/22, 26 448, nr. 682).

Mede naar aanleiding van de aangenomen motie Kat (Kamerstukken II 2021/22, 35 925 XV, nr. 52) is de subsidie aan cliëntenorganisatie Ieder(in) voor een laagdrempelig informatiepunt tijdens de implementatie van de wet met nog een jaar in 2022 verlengd.

Activering Wajongers met arbeidsvermogen

UWV heeft in 2022 in totaal 7.700 personen met een Wajong-uitkering aan het werk geholpen. Daarmee heeft UWV de doelstelling van 8.000 personen niet gehaald.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 42 Begrotingsgefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 4 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

3.280.192

3.329.000

3.430.369

3.567.679

3.717.894

3.553.766

164.128

        

Uitgaven

3.280.192

3.329.000

3.430.369

3.567.679

3.717.894

3.553.766

164.128

        

Inkomensoverdrachten

       

Wajong

3.180.692

3.237.900

3.344.369

3.500.579

3.640.394

3.470.650

169.744

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

       

Re-integratie Wajong

99.500

91.100

86.000

67.100

77.500

83.116

‒ 5.616

        

Ontvangsten

25.626

24.026

22.340

28.494

4.901

0

4.901

        

Ontvangsten

       

Restituties

25.626

24.026

22.340

28.494

4.901

0

4.901

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW.

E. Toelichting op de instrumenten
Inkomensoverdrachten

Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten (Wajong)

De Wajong biedt inkomensondersteuning aan mensen die voor het bereiken van de 18-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden en geen arbeidsverleden hebben en aan hen die tijdens hun studie voor het bereiken van de 30-jarige leeftijd arbeidsgehandicapt zijn geworden. De Wajong wordt uitgevoerd door UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten Wajong zijn € 169,7 miljoen hoger dan begroot. De hogere uitgaven kunnen worden verklaard door de loon- en prijsbijstelling 2022 (circa € 101 miljoen). Daarnaast zijn de uitkeringslasten van de Wajong bij de eerste en tweede suppletoire begroting omhoog bijgesteld. Dit wordt veroorzaakt door een hogere gemiddelde uitkeringshoogte dan eerder verwacht.

Beleidsrelevante kerncijfers.

Het aantal Wajonguitkeringen valt iets lager uit dan bij de begroting 2022 is geraamd. Dit komt door een lager aantal uitkeringen bij de oude Wajongregelingen (oude Wajong en Wajong2010). Het aantal werkende personen is hoger dan bij de begroting 2022 geraamd. De krapte op de arbeidsmarkt heeft bijgedragen aan de stijging van het aantal werkende personen in 2021 en 2022.

Tabel 43 Kerncijfers Wajong
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen, ultimo)

2451

2441

2431

2432

2442

245

‒ 1

 

waarvan oude Wajongregelingen3

2361

2321

2271

2232

2192

220

‒ 1

  

waarvan met arbeidsvermogen (%)

501

501

491

492

442

42

2

 

waarvan Wajong2015

9,11

121

161

212

252

25

0

        

Instroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)4

5,2

5,8

6,4

6,25

6,45

6,0

0,4

Uitstroom Wajong totaal (x 1.000 uitkeringen)4

6,5

6,8

7,5

5,76

5,56

5,0

0,5

        

Aandeel Wajongers met arbeidsvermogen dat werkt (%)4

50

51

49

547

558

50

5,4

X Noot
1

Bron: UWV, jaarverslag

X Noot
2

Bron: SZW berekening o.b.v. UWV, jaarverslag

X Noot
3

Naar aanleiding van de Wet vereenvoudiging Wajong kan er geen onderscheid meer worden gemaakt tussen de oWajong en de Wajong2010.

X Noot
4

Bron: UWV, jaarverslag.

X Noot
5

Interne verschuivingen tussen de drie Wajong regelingen tellen vanaf 2021 niet meer mee als nieuwe toekenning; alleen nieuwe instroom in de Wajong telt vanaf 2021 mee.

X Noot
6

Interne verschuivingen tussen de drie Wajong regelingen tellen vanaf 2021 niet meer mee; alleen nieuwe uitstroom uit de Wajong telt vanaf 2021 mee.

X Noot
7

peildatum september 2021.

X Noot
8

peildatum september 2022.

Handhaving

De gepercipieerde detectiekans en de kennis van de verplichtingen zijn wederom iets verder toegenomen. Het aantal onderzochte en geconstateerde overtredingen is in 2022 verder gedaald ten opzichte van eerdere jaren. Het totale benadelingsbedrag is daarom tevens lager.

Tabel 44 Kerncijfers Wajong (fraude en handhaving)
  

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Preventie

Gepercipieerde detectiekans (%)

611

721

2

553

563

Kennis van de verplichtingen (%)

791

851

2

883

893

Opsporing4

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

3,6

3,6

2,3

0,5

0,4

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)5

2,2

2,3

1,4

0,1

0,1

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

5,6

5,6

4,4

1,8

1,1

Sanctionering4

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

0,8

0,7

0,5

0,1

0,1

Aantal boetes (x 1.000)

1,1

1,0

0,7

0,1

0,1

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

0,8

0,7

0,6

0,2

0,1

  

Ontstaansjaar vordering

  

2018

2019

2020

2021

2022

Terugvordering4

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2022 (%)

55

47

33

19

14

X Noot
1

Bron: Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

Door een gewijzigde onderzoeksopzet is het cijfer over 2020 niet beschikbaar.

X Noot
3

Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans». Als gevolg van een andere insteek van het onderzoek is sprake van een trendbreuk met 2019 en eerder.

X Noot
4

Bron: UWV, jaarverslag.

X Noot
5

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

Re-integratie Wajong

Voor jonggehandicapten is een re-integratiebudget beschikbaar om hen zo nodig te begeleiden op weg naar werk en te ondersteunen zodra zij werk hebben. Dit budget is bestemd voor de inzet van trajecten gericht op het vinden van werk, voorzieningen na werkaanvaarding (waaronder jobcoaching) en voor de financiering van de subsidieregeling voor scholing aan jongeren met arbeidsbeperkingen en ernstige scholingsbelemmeringen. Jonggehandicapten met arbeidsvermogen zijn verplicht om mee te werken aan re-integratie. UWV beschikt vanaf 2015 over een geïntegreerd taakstellend re-integratiebudget voor de inzet van trajecten en voorzieningen voor de ondersteuning van gedeeltelijk arbeidsgeschikten (Wajong, WIA, WAO, WAZ, ZW en WW). Het premiegefinancierde deel van het re-integratiebudget heeft betrekking op de WIA, WAO, WAZ, ZW en WW en wordt verantwoord in artikel 3. In tabel 41 is het totale budget dat voor UWV beschikbaar is voor de inkoop van re-integratietrajecten en werkvoorzieningen te zien, voor zowel WIA/WAO/WAZ/ZW/WW als Wajong.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van het begrotingsgefinancierde re-integratiebudget is € 5,6 miljoen lager dan begroot. Een deel van deze middelen is ingezet voor een herschikking naar artikel 13 ter behoeve van de onderwijsroute (bijdrage medeoverheden) en naar sociaal-medisch beoordelen.

Ontvangsten

De ontvangsten betreffen een terugbetaling van UWV aan te veel ontvangen middelen in 2021. Het voorschot dat in 2021 aan UWV is overgemaakt ten behoeve van re-integratie Wajong bleek op basis van het jaarverslag circa € 4,9 miljoen hoger dan de daadwerkelijke uitgaven in 2021. Dit bedrag is in 2022 terugbetaald.

4.5 Artikel 5 Werkloosheid

A. Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid en stimuleert hen het werk te hervatten.

De overheid biedt werknemers die hun baan verliezen en geheel of gedeeltelijk werkloos worden, bescherming tegen het verlies aan loon als gevolg van werkloosheid. Zij kunnen een beroep doen op een uitkering die voorziet in een tijdelijk inkomen om de periode van werkloosheid te overbruggen. Hiervoor zijn werknemers verplicht verzekerd op grond van de Werkloosheidswet (WW). Door middel van instrumenten als bijvoorbeeld de sollicitatieplicht, het besluit passende arbeid en inkomstenverrekening stimuleert de overheid een terugkeer naar werk.

Werklozen die bij instroom in de WW ouder zijn dan 60 jaar en 4 maanden, komen na afloop van hun WW-recht in aanmerking voor een uitkering op minimumniveau op grond van de Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW).

Als het totale inkomen van de uitkeringsgerechtigde WW of IOW en diens eventuele partner onder het sociaal minimum ligt, kan de uitkeringsgerechtigde een toeslag ontvangen tot het sociaal minimum op grond van de Toeslagenwet (TW), zie beleidsartikel 2.

Werknemers in Caribisch Nederland ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt de overheid deze verplichting over.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Daarnaast stimuleert de Minister met financiële instrumenten initiatieven die bijdragen aan de werking van de arbeidsmarkt. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Zij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • de vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • het borgen van het activerend karakter van de regelingen en van hun bijdrage aan de werking van de arbeidsmarkt;

  • de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV;

  • de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

C. Beleidsconclusies

Crisisdienstverlening

Het kabinet heeft het afgelopen jaar ingezet op het voorkomen van werkloosheid en het aanpakken van de krapte met de inzet van aanvullende dienstverlening. Deze aanvullende dienstverlening wordt uitgevoerd door 35 regionale mobiliteitsteams (RMT's) die in 2021 zijn opgericht waarin gemeenten, UWV en sociale partners samen werken. Het doel van de regionale mobiliteitsteams is om mensen die hun baan zijn kwijtgeraakt of dreigen kwijt te raken te helpen, met extra aandacht voor kwetsbare groepen. Ook met de instroom van Oekraïense ontheemden in Nederland hebben de RMT’s zich gericht op het bemiddelen van deze doelgroep naar werk, in het geval regulier beschikbare dienstverlening ontoereikend bleek. Daarnaast bieden de RMT’s bedrijven c.q. sectoren ondersteuning bij het vinden van voldoende gekwalificeerd personeel. RMT’s hebben sinds september 2021 aan bijna 14.000 deelnemers aanvullende dienstverlening geboden waarbij circa 11.000 interventies zijn ingezet (cijfers t/m oktober 2022 zoals geregistreerd door partijen). Hierbij valt te denken aan interventies als loopbaanbegeleiding, jobcoaching ten behoeve van werkfitbehoud en scholing. In 2022 is er zo’n € 13 miljoen uitgegeven door de regionale mobiliteitsteams aan aanvullende dienstverlening, wat een sterke stijging aan inzet van dienstverlening betreft ten opzichte van 2021.

Het kabinet werkt, samen met belanghebbende partijen, aan een uitwerking om de arbeidsmarktinfrastructuur te hervormen. Dit is een maatregel uit het coalitieakkoord. In oktober 2022 zijn de uitgangspunten voor de hervorming van de arbeidsmarktinfrastructuur vastgesteld en met de Tweede Kamer gedeeld [Kamerstukken II 2022/23, 35 420, nr. 513]. Om de periode tot inwerkingtreding van de hervormde arbeidsmarktinfrastructuur te overbruggen, is een tijdelijk vervolg gegeven aan de tijdelijke regionale mobiliteitsteams en is de ministeriële regeling verlengd voor de jaren 2023 en 2024.

Implementatie risicoscan verwijtbare werkloosheid

Na een tijdelijke onderbreking in 2021 in verband met de coronacrisis, is in juli 2022 de risicoscan verwijtbare werkloosheid volledig geïmplementeerd (Kamerstukken II 2022/23, 26 448, nr. 693). Wanneer aan de werkloosheid van een werknemer een dringende reden ten grondslag ligt en deze de werknemer verweten kan worden, of als de werknemer zelf ontslag heeft genomen, is er sprake van verwijtbare werkloosheid. In dat geval is er geen recht op een WW-uitkering. De risicoscan stelt UWV in staat om verwijtbare werkloosheid nog beter te herkennen.

Seniorenkansenvisie

In november 2022 is de Seniorenkansenvisie aan de Tweede Kamer gestuurd, om de arbeidsmarktpositie van ouderen te verbeteren. De Seniorenkansenvisie is een integrale aanpak gericht op zowel werknemers als werkgevers. Het is een combinatie van bestaand beleid, intensiveringen, nieuw beleid en nog te ontwikkelen instrumenten gericht op de arbeidsmarkt.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 45 Begrotingsgefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 5 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

104.008

126.669

129.951

174.212

155.470

265.559

‒ 110.089

        

Uitgaven

108.108

124.430

131.300

163.923

162.714

271.413

‒ 108.699

        

Inkomensoverdrachten

       

IOW

69.600

102.626

116.469

115.352

102.000

130.864

‒ 28.864

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

20

46

36

294

46

107

‒ 61

Tijdelijke regeling tegemoetkoming Dagloonbesluit

28.500

0

35

0

0

0

0

Tijdelijke regeling tegemoetkoming Westhaven

0

0

9

71

45

266

‒ 221

Subsidies

       

Experimenten 50+

2.108

0

332

0

0

0

0

Scholing en plaatsing oudere werklozen

331

6

0

0

0

0

0

Ontwikkeladvies 45+

636

10.707

4.733

0

0

0

0

Overige subsidies algemeen

1.872

793

568

754

561

1.130

‒ 569

Coördinatie crisisdienstverlening

0

0

0

6.565

5.542

6.024

‒ 482

Subsidie praktijkleren

0

0

0

0

445

12.000

‒ 11.555

Opdrachten

       

Opdrachten

1.041

272

118

0

0

0

0

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

       

Scholing WW

4.000

9.980

9.000

21.122

11.900

0

11.900

Crisisdienstverlening

0

0

0

19.460

41.951

119.972

‒ 78.021

Bijdrage aan agentschappen

       

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

0

0

0

305

224

1.050

‒ 826

        

Ontvangsten

3.398

10.789

1.300

1

10.703

0

10.703

        

Ontvangsten

       

Restituties

3.398

10.789

1.300

1

10.703

0

10.703

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW.

Tabel 46 Premiegefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 5 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Uitgaven

4.402.744

3.916.464

4.288.372

3.786.240

2.703.835

4.334.480

‒ 1.630.645

        

Inkomensoverdrachten

       

WW

4.402.744

3.916.464

4.288.372

3.786.240

2.703.835

4.229.344

‒ 1.525.509

        

Nominaal

0

0

0

0

0

105.136

‒ 105.136

        

Ontvangsten

301.000

260.000

226.961

189.830

164.000

240.156

‒ 76.156

        

Ontvangsten

       

Ufo

301.000

260.000

226.961

189.830

164.000

234.300

‒ 70.300

Nominaal

0

0

0

0

0

5.856

‒ 5.856

E. Toelichting op de instrumenten
Inkomensoverdrachten
Wet inkomensvoorziening oudere werklozen (IOW)

De IOW geeft werklozen die bij aanvang van de WW-uitkering 60 jaar en vier maanden of ouder zijn, na afloop van hun WW-uitkering recht op een vervolguitkering. Ook gedeeltelijk arbeidsgeschikten die bij aanvang van de loongerelateerde WGA-uitkering 60 jaar en vier maanden of ouder zijn, kunnen na afloop van hun loongerelateerde uitkering recht hebben op IOW.

De IOW is een tijdelijke regeling. Oudere WW’ers en WGA’ers kunnen in aanmerking komen voor een IOW-uitkering als zij vóór 1 januari 2024 werkloos of gedeeltelijk arbeidsongeschikt worden. De IOW wordt uitgevoerd door UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De IOW-uitgaven zijn in 2022 circa € 29 miljoen lager uitgevallen dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 3 miljoen) is de realisatie € 33 miljoen lager dan begroot. De voornaamste oorzaak hiervoor is een lager volume.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal IOW-uitkeringen is in 2022 2.800 lager uitgevallen dan begroot. Een mogelijke oorzaak hiervoor is de oplopende arbeidsmarktkrapte in 2022. Door de krapte is er minder instroom in de WW en ook snellere uitstroom uit de WW naar werk. Als gevolg hiervan kan het IOW volume dalen.

Tabel 47 Kerncijfers IOW
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume IOW (x 1.000 uitkeringsjaren)

5,7

7,6

8,5

8,0

7,3

10,1

‒ 2,8

Bron: UWV, jaarverslag.

Cessantiawet (Caribisch Nederland)

Werknemers in Caribisch Nederland die werkzaam zijn in de private sector ontvangen bij beëindiging van de dienstbetrekking anders dan door de schuld van de werknemer op grond van de Cessantiawet een eenmalige uitkering, te betalen door de werkgever. Als de werkgever wegens faillissement of surseance van betaling niet in staat is om de uitkering (tijdig) te betalen, neemt SZW deze verplichting over.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitkeringslasten voor de Cessantia is € 0,06 miljoen lager ten opzichte van de stand bij de vastgestelde begroting.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 48 Kerncijfers Cessantiawet (Caribisch Nederland)
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume Cessantiawet (x 1.000 uitkeringen)

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

Bron: RCN-unit SZW.

Tijdelijke regeling tegemoetkoming Westhaven

De Minister van SZW stelt een tijdelijke tegemoetkoming beschikbaar voor werknemers in de Westhaven. Deze tegemoetkoming is voor werknemers die als gevolg van de sluiting van de Hemwegcentrale hun baan kwijtraken en daardoor inkomensverlies lijden. De subsidieregeling is op 20 mei 2020 in werking getreden. De termijn om een aanvraag te doen is inmiddels gesloten.

Budgettaire ontwikkelingen

De Minister van SZW heeft bij de sluiting van de Hemwegcentrale een tijdelijke tegemoetkoming beschikbaar gesteld voor werknemers in de Westhaven. Er zijn in totaal 8 aanvragen voor een tegemoetkoming gehonoreerd; het gebruik is daarmee minder dan verwacht. De uitgaven over 2022 zijn uitgekomen op € 45.000. Dat is € 211.000 lager dan begroot.

Werkloosheidswet (WW)

De WW verzekert werknemers tegen de financiële gevolgen van werkloosheid. Het verlies aan inkomen kan voor een bepaalde periode gedeeltelijk opgevangen worden met een uitkering. Het recht op een WW-uitkering duurt minimaal 3 maanden. De maximale duur is afhankelijk van het aantal jaren dat iemand heeft gewerkt voordat hij werkloos werd. De maximale duur is vanaf 2016 stapsgewijs – met één maand per kwartaal – teruggebracht van 38 maanden naar 24 maanden per 1 april 2019. Per jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer de eerste tien jaar één maand recht op een WW-uitkering op. Vanaf tien jaar arbeidsverleden bouwt een werknemer met elk extra gewerkt jaar een halve maand recht op WW-uitkering op. Voor gewerkte jaren vóór 2016 geldt een overgangsrecht. De WW wordt uitgevoerd door UWV. Hoofdstuk 10, Sociale fondsen SZW, gaat nader in op de financiering van de uitgaven aan de WW.

Budgettaire ontwikkelingen

De WW-uitgaven komen € 1.526 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 105 miljoen, de post nominaal in tabel 46) is de realisatie € 1.631 miljoen lager dan begroot.

Ten tijde van het opstellen van begroting 2022 was de verwachting dat de werkloosheid in 2022 zou oplopen, mede als gevolg van het aflopen van de coronasteunpakketten. Deze stijging heeft zich niet voorgedaan. Als gevolg van de economische groei en oplopende arbeidsmarktkrapte in 2022 zijn de WW lasten ten opzichte van 2021 gedaald met € 1.082 miljoen.

Beleidsrelevante kerncijfers

In lijn met de hierboven gegeven uitleg is in tabel 49 te zien dat het aantal WW-uitkeringen in 2022 lager is uitgevallen dan verwacht. De instroom is zo'n 113 duizend uitkeringen lager uitgevallen dan verwacht. Ook het aantal beëindigingen is lager uitgevallen dan verwacht, met zo'n 69 duizend. Het lager uitgevallen aantal beëindigingen is vooral het gevolg van de lagere instroom.

In tabel 50 is te zien dat de werkhervatting binnen 12 maanden na instroom in 2022 is gestegen ten opzichte van het jaar ervoor. Dit kan grotendeels worden verklaard door de oplopende krapte op de arbeidsmarkt in 2022.

Tabel 49 Kerncijfers WW
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume WW (x 1.000 uitkeringsjaren)

241

201

221

196

133

207

‒ 74

Aantal lopende WW-uitkeringen (x 1.000, ultimo)

263

223

286

192

149

248

‒ 99

Aantal WW-instromers (x 1.000)

336

330

479

292

229

342

‒ 113

 

waarvan nieuwe uitkeringen (x 1.000)

294

296

443

262

205

1

 

waarvan herleefde uitkeringen (x 1.000)2

42

29

36

30

24

1

Aantal beëindigde WW-uitkeringen (x 1.000)

403

369

417

386

272

341

‒ 69

Bron: UWV, jaarverslag.

X Noot
1

Dit getal wordt niet geraamd.

X Noot
2

Wie na afloop van een WW-uitkering binnen 26 weken weer werkloos wordt, kan de oude WW-uitkering weer terugkrijgen. Dit wordt «herleving» genoemd.

Tabel 50 Werkhervatting uit de WW
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Aandeel werkhervatting binnen 12 maanden na instroom

31

30

26

22

28

 

waarvan leeftijd bij instroom jonger dan 55 jaar

32

32

27

22

29

 

waarvan leeftijd bij instroom 55 jaar en ouder

24

24

20

19

22

      

Aandeel werkhervatting binnen 3 maanden na instroom

12

13

11

10

15

Bron: UWV, jaarverslag.

Handhaving

Na de doorlichting van de WW in 2019 is – met een tijdelijke onderbreking als gevolg van de coronacrisis – door UWV gewerkt aan het in kaart brengen van de (netto)risico’s en de daarbij behorende vervolgacties. In 2022 zijn er weer nieuwe stappen gezet met betrekking tot deze vervolgacties. Zo zijn de risicoscans om verwijtbare werkloosheid en verblijf buiten Nederland op te sporen geïmplementeerd. Ook is UWV in 2022 begonnen met de implementatie van de risicoscan sollicitaties.

Met betrekking tot de kerncijfers op het gebied van preventie valt op dat de detectiekans in 2022 is gedaald. Hier is niet direct een verklaring voor gevonden. Volgend jaar zal worden bezien of deze trend zich doorzet en of dat aanvullend onderzoek vergt. Daarnaast was de kennis van de verplichtingen in 2022 nog steeds hoog. WW-uitkeringsgerechtigden zijn over het algemeen goed op de hoogte van wat van hun verwacht wordt.

Met betrekking tot opsporing en sanctionering is te zien dat het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling en het totale benadelingsbedrag in 2022 zijn gestegen ten opzichte van 2021 en daarmee terugkeren naar de hoogte van vóór de coronacrisis. Gegeven het feit dat het aantal WW-uitkeringen sindsdien is gedaald, kan de conclusie worden getrokken dat opsporing in 2022 relatief vaker plaatsvond. Ook het aantal boetes en het totale boetebedrag zijn in 2022 weer teruggekeerd naar het niveau van vóór 2020. Het aantal waarschuwingen is ook gestegen, maar is als aandeel in de totale sanctionering van overtredingen van de inlichtingenplicht gelijk gebleven met 2021. In beide jaren was het aandeel waarschuwingen zo’n 70% van het totaal aantal waarschuwingen plus boetes.

Tabel 51 Kerncijfers WW (fraude en handhaving)
  

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Preventie

Gepercipieerde detectiekans (%)

781

771

612

793

703

Kennis van de verplichtingen (%)

961

961

912

933

933

Opsporing4

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

3,7

3,4

2,8

4,5

3,6

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)5

1,0

1,0

0,8

0,8

1,0

Totaal benadelingsbedrag (x 1 mln)

5,5

4,5

3,6

3,7

4,4

Sanctionering4

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

1,7

1,4

1

1,6

1,9

Aantal boetes (x 1.000)

0,8

0,8

0,6

0,7

0,8

Totaal boetebedrag ( x 1 mln)

1,2

1,1

0,8

1

1,2

  

Ontstaansjaar vordering

  

2018

2019

2020

2021

2022

Terugvordering4

Incassoratio boete + benadelingsbedrag ultimo 2022 (%)

58

54

44

42

32

X Noot
1

Bron: Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen in de coronacrisis». Als gevolg van een andere insteek van het onderzoek is sprake van een trendbreuk met 2019 en eerder.

X Noot
3

Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans». Als gevolg van een andere insteek van het onderzoek is sprake van een trendbreuk met 2019 en eerder.

X Noot
4

Bron: UWV, jaarverslag.

X Noot
5

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Subsidies

Overige subsidies algemeen

Bij overige subsidies is de realisatie € 569 duizend lager dan begroot. Afgelopen jaar is € 345.000 vanaf dit budget overgeboekt naar een ander begrotingsartikel om financiële middelen beschikbaar te stellen voor een subsidie aan Stichting Nederland Onderneemt Maatschappelijk. De subsidie stelt deze organisatie in staat om werkgevers te inspireren, faciliteren en stimuleren om mensen uit de doelgroep banenafspraak aan de slag te helpen. Het gesubsidieerde project Sociale Partners voor Duurzame Inzetbaarheid is in 2021 afgerond en de beschikking van de subsidie aan AWVN, FNV en CNV is begin 2022 definitief vastgesteld. In 2022 is het resterende bedrag van € 55.000 uitbetaald. Dit was € 225.000 lager dan oorspronkelijk was begroot. Daarnaast is € 505.000 besteed voor subsidies aan de Ambachtsacademie. Het project «Levenslang ontwikkelen via de Ambachtsacademie» eindigt definitief eind 2023. Hoeveel mensen daadwerkelijk een traject bij de ambachtsacademie hebben afgerond en ingestroomd zijn in een baan in het kleinschalig ambacht, moet blijken uit de eindverantwoording van het project. Deze moet uiterlijk in december 2023 worden opgeleverd.

Coördinatie crisisdienstverlening

Deze subsidies hebben werknemers- en werkgeversorganisaties in staat gesteld een landelijke structuur in te richten voor de aansturing en het bieden van ondersteuning aan de desbetreffende organisaties die deelnemen aan de regionale mobiliteitsteams in de regio’s. Waar de publieke partijen al een landelijke en/of regionale inrichting kennen, diende deze bij de sociale partners nog te worden ingericht. In 2022 kwamen de organisaties, net als de Regionale Mobiliteitsteams, gedurende het jaar op stoom. Daarom is niet het volledige budget uitgenut. In 2022 was de uitputting in totaal circa € 5,5 miljoen.

Subsidie Praktijkleren

In 2022 is voor de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg in totaal € 0,4 miljoen besteed. De uitgaven zijn daarmee € 11,6 miljoen lager dan verwacht. Dit is vanwege de onbekendheid van werkgevers met de nieuwe mogelijkheden voor bij- en omscholing van werkzoekenden en werkenden door delen van mbo-opleidingen te doen op de werkvloer. De nieuwe (subsidie)mogelijkheden zijn bij leerbedrijven nog te onbekend, ondanks de inzet van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, sociale partners en RVO om werkgevers te informeren via nieuwsbrieven, mailings en webinars.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

Scholing WW

In 2022 is het scholingsbudget WW verlengd. In 2022 bedroeg het scholingsbudget WW in totaal € 13,1 miljoen. Het aantal verstrekte scholingstrajecten kwam in 2022 uit op circa 3.500. Dit heeft geleid tot een realisatie van € 10,4 miljoen aan scholingstrajecten in 2022. Het aantal scholingstrajecten in 2022 is lager uitgevallen dan verwacht. In 2022 was er sprake van een toenemende krapte, waardoor vermoedelijk minder scholingstrajecten nodig waren om werk te vinden.

Crisisdienstverlening

Vanuit dit budget worden de personele inzet in de regionale mobiliteitsteams en de dienstverleningsbudgetten gefinancierd. Gedurende 2022 is € 1 miljoen vanuit het budget crisisdienstverlening overgeboekt naar begrotingsartikel 11 als bijdrage aan de uitvoeringskosten UWV. Tevens is circa € 13 miljoen van dit budget doorschoven naar 2023, dit is vanwege de financieringssystematiek van de regionale mobiliteitsteams. Uit het budget is totaal circa € 41 miljoen in 2022 besteed. De forse onderuitputting is deels te verklaren vanwege een opstartfase van de RMT’s in de eerste helft van 2022. De vraag naar dienstverlening van de regionale mobiliteitsteams is in de loop van 2022 wel sterk toegenomen. Desondanks is er minder gebruik gemaakt van de budgetten voor de inzet van aanvullende dienstverlening door de RMT’s dan van tevoren werd ingeschat.

Bijdrage aan agentschappen

Rijksdienst voor Ondernemend Nederland

De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) heeft € 224.000 ontvangen voor de uitvoering van de Subsidieregeling praktijkleren in de derde leerweg. De uitvoeringskosten RVO zijn lager dan verwacht, omdat het aantal werkgevers dat subsidie heeft aangevraagd bij RVO achterblijft. Dit is vanwege onbekendheid van werkgevers met de nieuwe mogelijkheden voor bij- en omscholing van werkzoekenden en werkenden door delen van mbo-opleidingen te doen op de werkvloer. De nieuwe (subsidie)mogelijkheden zijn bij leerbedrijven nog te onbekend, ondanks de inzet van de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven, sociale partners en RVO om werkgevers te informeren via nieuwsbrieven, mailings en webinars.

Ontvangsten

Uitvoeringsfonds voor de overheid (Ufo)

De overheid is eigenrisicodrager voor de WW. UWV verhaalt de uitkeringslasten op overheidswerkgevers. Deze lasten staan als ontvangsten op dit artikel en zijn in 2022 € 70 miljoen lager uitgevallen dan geraamd. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 6 miljoen, de post nominaal in tabel 46) is de realisatie € 76 miljoen lager dan begroot. De verwachting was dat mede als gevolg van de coronacrisis ook bij overheidswerkgevers meer mensen ontslagen zouden worden en dus dat de WW-lasten voor deze groep zouden oplopen. Deze stijging heeft zich niet voorgedaan. In lijn met de totale WW-uitkeringen zijn de ontvangsten Ufo lager uitgevallen dan verwacht.

4.6 Artikel 6 Ziekte en verlofregelingen

A. Algemene doelstelling

De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van ziekte en stimuleert hen het werk te hervatten. De overheid beschermt werknemers tegen de financiële gevolgen van zwangerschap en bevalling en komt tegemoet bij verlofopname wegens geboorte van een kind, adoptie of opname van een pleegkind en vanaf 2 augustus 2022 ook wegens verlofopname voor verzorging en opvoeding van het kind.

De overheid vindt dat mensen die ziek worden en waarbij de loonbetalingsverplichting bij ziekte voor de werkgever niet van toepassing is, ook verzekerd moeten zijn van een tijdelijk loonvervangend inkomen. Zij kunnen het verlies aan inkomen daarom voor een periode van twee jaar, gelijk aan de periode van de loonbetalingsverplichting, opvangen met een uitkering op grond van de Ziektewet (ZW). Door middel van verzuimbegeleiding en re-integratie stimuleert de overheid deze (gewezen) werknemers om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan.

Ook tijdens de periode van zwangerschaps- en bevallingsverlof voorziet de overheid in een tijdelijk loonvervangend inkomen. Op grond van de Wet arbeid en zorg (WAZO) komen zwangere werknemers en zelfstandigen in aanmerking voor een uitkering. Ook andere verlofvormen geven recht op een uitkering, namelijk: adoptie- en pleegzorgverlof en aanvullend geboorteverlof. Sinds 2 augustus 2022 komen werknemers ook in aanmerking voor een uitkering wegens ouderschapsverlof.

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose door blootstelling aan asbest, kunnen van de overheid een tegemoetkoming of een voorschot op een schadevergoeding ontvangen op grond van de Regeling tegemoetkoming asbestslachtoffers (TAS).

Slachtoffers van het organo psycho syndroom (OPS), ook wel «schildersziekte» genoemd, kunnen in aanmerking komen voor een eenmalige financiële tegemoetkoming.

Werknemers in Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering op grond van de Ziekteverzekering (ZV).

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Zij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • de vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door UWV en de SVB;

  • de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

C. Beleidsconclusies

Evaluatie (aanvullend) geboorteverlof

In 2022 is de Wet invoering extra geboorteverlof geëvalueerd. Deze wet voorziet sinds 1 januari 2019 in een week volledig doorbetaald geboorteverlof voor de partner na de geboorte van het kind en sinds 1 juli 2021 in vijf weken aanvullend geboorteverlof met een uitkering van 70% van het dagloon. De evaluatie laat een positief eerste beeld zien. 90% van de doelgroep maakt gebruik van de eerste week geboorteverlof en 74% maakt geheel of gedeeltelijk gebruik van het aanvullend geboorteverlof. Eén van de redenen om geen gebruik te maken van het aanvullend geboorteverlof is dat men het verlof niet nodig had, bijvoorbeeld omdat de moeder minder ging werken of niet werkte (bijna 50% van de groep die geen gebruik maakte). Als men wel verlof zou willen hebben, maar dat toch niet opnam, was dat meestal om redenen van financiële aard; verlofopname is dan financieel niet goed haalbaar (dit was bij 6% van de totale doelgroep het geval). Hiernaar wordt aanvullend onderzoek gedaan. In welke mate de beleidsdoelstellingen (het bevorderen van de band tussen de partner en het kind en een hogere participatie van vrouwen op de arbeidsmarkt) worden behaald is nog niet duidelijk. Dergelijke processen hebben vaak langer tijd nodig en zijn van meer aspecten afhankelijk.

Wet betaald ouderschapsverlof

Sinds 2 augustus 2022 hebben werknemers recht op negen weken betaald ouderschapsverlof in het eerste levensjaar van hun kind. Gedurende het verlof ontvangt men een uitkering ter hoogte van 70 procent van het dagloon. Hiermee is beoogd het evenwicht tussen werk en privéleven en de gelijke behandeling van vrouwen en mannen te verbeteren, door de arbeidsparticipatie van vrouwen te bevorderen en het verschil tussen vrouwen en mannen met betrekking tot inkomsten en loon weg te nemen. De eerste resultaten over het gebruik van de regeling worden bekeken bij de invoeringstoets die een jaar na invoering plaatsvindt.

Vereenvoudiging no-riskpolis

Met ingang van 1 januari 2022 is er een administratief knelpunt rondom samenloop van loonkostensubsidie (Participatiewet) en de no-riskpolis (Ziektewet) weggenomen. Gemeenten hoeven sindsdien de loonkostensubsidie aan de werkgever niet meer stop te zetten bij ziekte (waarna een Ziektewetuitkering op grond van de no-riskpolis tot uitbetaling kwam) en te hervatten bij herstel. Sinds 1 januari 2022 kan de loonkostensubsidie bij ziekte doorlopen en vult UWV de loonkostensubsidie aan met een op de loonwaarde van de werknemer gebaseerde Ziektewetuitkering op grond van de no-riskpolis. De middelen die van gemeenten naar UWV waren overgeheveld voor de uitbetaling van de Ziektewetuitkering op grond van de no-riskpolis zijn weer teruggeschoven van UWV naar gemeenten. Voor werkgevers en gemeenten is dit een aanzienlijke verbetering. Deze aanpassing is geregeld via de Verzamelwet SZW 2022 (Kamerstukken II 2020/21, 35 897, nr. 5).

Onderzoek instroom Ziekte bij zwangerschap

In 2022 heeft UWV een aanvullende analyse gedaan naar het stijgende beroep op de Ziektewet (ZW) door personen die ziek zijn door zwangerschap of bevalling. Een eerder onderzoek van 2021 bood zicht op een aantal factoren die de stijging van het beroep op de ZW door zwangere personen kunnen verklaren, maar maakte van een aantal factoren nog niet inzichtelijk in welke mate deze invloed hebben op de stijging. UWV heeft daarom een aanvullende analyse gedaan naar de mate van de invloed van deze persoons- en baankenmerken van de populatie op het beroep op de ZW. Daarbij heeft UWV ook meegenomen in hoeverre het al dan niet hebben van een werkgever invloed heeft op het beroep op de ZW (contractvorm). Over de uitkomsten van de analyse zal de Tweede Kamer in het tweede kwartaal van 2023 worden geïnformeerd. Het rapport wordt dan ook aangeboden.

Tegemoetkomingsregeling stoffengerelateerde beroepsziekten (TSB)

In 2022 is gewerkt aan een tegemoetkomingsregeling voor slachtoffers van ernstige stoffengerelateerde beroepsziekten. Het doel van de regeling is een maatschappelijke erkenning van (ex-) werkenden die ziek zijn geworden door hun werk als gevolg van blootstelling aan gevaarlijke stoffen. Het streven was dat de regeling per 1 juli 2022 van start zou gaan, maar omdat het opstarten van de ketensamenwerking, het uitwerken van de werkprocessen en de benodigde ondersteunende systemen meer tijd hebben gevraagd is de regeling per 1 januari 2023 van start gegaan (Kamerstukken II 2021/22, 25 883, nr. 429).

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 52 Begrotingsgefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 6 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

7.904

7.895

13.108

14.105

15.277

36.626

‒ 21.349

        

Uitgaven

7.904

7.652

13.350

14.105

15.277

36.626

‒ 21.349

        

Inkomensoverdrachten

       

TAS

4.716

4.296

5.520

6.198

6.548

5.090

1.458

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

3.188

3.099

2.963

4.958

8.129

2.927

5.202

OPS-voorzieningsfonds

0

0

4.700

2.949

600

1.300

‒ 700

Tegemoetkomingsregeling stoffengerelateerde beroepsziekten

0

0

0

0

0

27.309

‒ 27.309

Subsidies

       

Kanker en werken

0

257

167

0

0

0

0

        

Ontvangsten

0

0

0

0

1.081

0

1081

        

Ontvangsten

       

Restituties

0

0

0

0

1.081

0

1081

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW.

Tabel 53 Premiegefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 6 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Uitgaven

2.806.325

3.060.903

3.281.109

3.643.640

3.697.026

3.726.793

‒ 29.767

        

Inkomensoverdrachten

       

ZW

1.627.534

1.725.947

1.939.940

1.978.911

1.953.070

1.957.771

‒ 4.701

WAZO

1.178.791

1.334.956

1.285.497

1.452.050

1.442.603

1.345.320

97.283

WAZO aanvullend geboorteverlof partners

0

0

55.672

212.679

214.335

204.111

10.224

Ouderschapsverlof

0

0

0

0

87.018

129.455

‒ 42.437

        

Nominaal

0

0

0

0

0

90.136

‒ 90.136

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

E. Toelichting op de instrumenten
Inkomensoverdrachten
Tegemoetkoming asbestslachtoffers

Mensen die lijden aan de ziekte maligne mesothelioom of asbestose als gevolg van arbeidsgerelateerde blootstelling aan asbest kunnen een tegemoetkoming ontvangen op grond van de TAS. Indien zij de ziekte maligne mesothelioom of asbestose hebben gekregen door te werken met asbest (in dienst van een werkgever) of maligne mesothelioom hebben opgelopen via werkkleding van een huisgenoot, dan is de (voormalige) werkgever hiervoor aansprakelijk en kunnen zij een schadevergoeding bij de werkgever eisen. Dit kan echter lang duren. Tegelijkertijd is de levensverwachting van mensen met de ziekte maligne mesothelioom vaak erg kort. De TAS heeft tot doel asbestslachtoffers bij leven maatschappelijke erkenning te bieden in de vorm van een tegemoetkoming. Deze wordt uitgekeerd in de vorm van een voorschot op de schadevergoeding van de werkgever. Als de (voormalige) werkgever later alsnog een schadevergoeding betaalt, wordt het voorschot hiermee verrekend. Indien de werknemer geen schadevergoeding ontvangt, wordt het voorschot omgezet in een tegemoetkoming. De TAS wordt uitgevoerd door de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

Het aantal aanvragen en toekenningen in de TAS ligt hoger dan oorspronkelijk begroot. Hiervoor is geen duidelijke oorzaak aan te wijzen. Het aantal aanvragen voor de TAS (en het moment dat die eventueel tot een toekenning leiden) fluctueert. Ook liggen de terugvorderingen lager dan oorspronkelijk begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 54 Kerncijfers TAS
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Aantal toekenningen voorschot TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,4

0,3

0,4

0,4

0,4

0,4

0

 

waarvan toekenning i.v.m. maligne mesothelioom

0,4

0,3

0,3

0,3

0,4

0,3

0

 

waarvan toekenning i.v.m. asbestose

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

0,1

<0,1

<0,1

Aantal terugontvangen voorschotten TAS (x 1.000 uitkeringen)

0,2

0,1

0,1

0,1

0,1

0,1

0,0

Aantal toekenningen maligne mesothelioom bij leven ten opzichte van totaal aantal toekenningen (%)

85

86

80

82

80

1

Bron: SVB, jaarverslag.

X Noot
1

Dit cijfer wordt niet geraamd.

Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)

Werknemers in de private sector van Caribisch Nederland die door ziekte of zwangerschap met loonderving geconfronteerd worden, ontvangen een uitkering (ziekengeld) op grond van de Ziekteverzekering. De uitkering is gerelateerd aan het loon van de werknemer.

Budgettaire ontwikkelingen

De realisatie van de uitkeringslasten Ziekteverzekering is € 5,2 miljoen hoger uitgevallen dan voorzien bij de vastgestelde begroting. Dit wordt onder andere verklaard door onrechtmatig verstrekte uitkeringen vanwege fouten in het registratiesysteem. In de bedrijfsvoeringsparagraaf is dit laatste nader toegelicht. Daarnaast is er sprake van verhoogde uitgaven vanwege Covid-19 en doordat mensen die gedeeltelijk arbeidsongeschikt zijn bij nader inzien recht hebben op een hogere ziekte-uitkering.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 55 Kerncijfers Ziekteverzekering (Caribisch Nederland)
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume Ziekteverzekering CN (x 1.000 uitbetaalde ziektedagen)

63

66

64

114

219

67

152

Bron: RCN-unit SZW.

OPS-fonds

De OPS problematiek is het gevolg van blootstellingen aan vluchtige oplosmiddelen in het werk die hoger waren dan volgens de destijds geldende wettelijke voorschriften waren toegestaan. De regeling is in maart 2020 in werking getreden. Bij de opzet van de regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij regelingen voor asbestslachtoffers. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De aanvragen en toekenningen van tegemoetkomingen uit het OPS-fonds in 2022 vallen lager uit dan geraamd. Dat is een gevolg van het feit dat in 2020 meer aanvragen zijn afgehandeld dan was voorzien. De afnemende uitgaventrend in de uitkering van deze tegemoetkoming verloopt hierdoor sneller dan verwacht.

Tegemoetkomingsregeling stoffengerelateerde beroepsziekten

De invoering van de TSB is uitgesteld tot 1 januari 2023. Hierdoor zijn er in 2022 geen uitkeringslasten.

Ziektewet (ZW)

De ZW geeft zieke werknemers het recht op een uitkering als zij geen werkgever meer hebben die in geval van ziekte loon moet doorbetalen. De ZW bevat minimumnormen voor re-integratie. De ZW geldt ook voor een beperkte groep werknemers die wel in dienst zijn van een werkgever, namelijk werknemers die tijdelijk ongeschikt zijn voor het verrichten van hun werk wegens arbeidsongeschiktheid als gevolg van zwangerschap en orgaandonatie en werknemers met een zogenaamde no-riskpolis. De werkgever mag de ZW-uitkering dan verrekenen met het loon dat hij moet doorbetalen. De ZW wordt uitgevoerd door UWV of door werkgevers zelf wanneer zij ervoor gekozen hebben om eigenrisicodrager te zijn voor de ZW-uitkeringslasten.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten van de ZW komen € 5 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 49 miljoen) is de realisatie € 54 miljoen lager dan begroot. De belangrijkste verklaring voor de lagere ZW-uitgaven is dat het aantal ZW-uitkeringen is afgenomen. Dit komt aan de ene kant doordat corona in 2022 minder impact had op de ZW dan verwacht. Aan de andere kant is het aantal eindedienstverbanders afgenomen.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 56 Kerncijfers ZW
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume ZW (x 1.000 uitkeringen, gemiddelde)

95

98

107

107

102

107

‒ 5

Instroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

283

298

325

346

394

1

Uitstroom ZW (x 1.000 uitkeringen)

322

335

365

414

442

1

Bron: UWV, jaarverslag.

X Noot
1

In- en uitstroom worden niet geraamd.

Handhaving

De kerncijfers op het gebied van fraude en handhaving toonden in 2020 een wisselend beeld ten opzichte van de voorgaande jaren. In 2021 waren de cijfers grotendeels terug op het oude niveau en dat is ook in 2022 het geval. Het aantal onderzochte fraudesignalen is in 2022 verder gestegen. Opvallend blijft dat het aantal waarschuwingen nog steeds toeneemt en het aantal boetes juist af neemt.

In 2020 heeft onderzoek plaatsgevonden door KPMG naar misbruikrisico’s in de ZW. De nadere analyse hiervan is inmiddels afgerond. De uitkomsten hiervan worden bekend gemaakt via de eerstvolgende Stand van de uitvoering.

Tabel 57 Kerncijfers ZW (fraude en handhaving)
  

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Preventie

Gepercipieerde detectiekans (%)

771

771

572

783

673

Kennis van de verplichtingen (%)

931

931

872

933

953

Opsporing4

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

3,5

3,9

3,3

4,8

5,2

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)5

2,6

2,6

2,0

2,4

2,4

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

2,9

3,5

2,9

2,9

2,5

Sanctionering4

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

1,4

2,1

1,9

3,6

4,3

Aantal boetes (x 1.000)

1,4

1,1

0,8

0,3

0,2

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

0,8

0,7

0,6

0,3

0,1

  

Ontstaansjaar vordering

  

2018

2019

2020

2021

2022

Terugvordering4

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2022 (%)

64

62

44

39

31

X Noot
1

Bron: Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen in de coronacrisis». Als gevolg van een andere insteek van het onderzoek is sprake van een trendbreuk met 2019 en eerder.

X Noot
3

Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans». Als gevolg van een andere insteek van het onderzoek is sprake van een trendbreuk met 2019 en eerder.

X Noot
4

Bron: UWV, jaarverslag.

X Noot
5

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Wet arbeid en zorg (WAZO)

De WAZO bundelt een aantal wettelijke verlofvormen, zoals het zwangerschaps- en bevallingsverlof, kraamverlof, aanvullend geboorteverlof, adoptie- en pleegzorgverlof, ouderschapsverlof en kort- en langdurend zorgverlof. Soms bestaat er recht op (gedeeltelijke) loondoorbetaling of op een uitkering (zwangerschaps- en bevallingsuitkering, adoptie- en pleegzorguitkering). Deze uitkeringen op grond van de WAZO worden uitgevoerd door UWV.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WAZO komen circa € 97 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (circa € 42 miljoen, in tabel 53 onderdeel van de post nominaal) komt de realisatie circa € 56 miljoen hoger uit dan werd geraamd bij de begroting. De hogere uitgaven worden verklaard door een hogere gemiddelde WAZO-uitkering dan verwacht per persoon.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal toekenningen voor de WAZO was naar verwachting.

Tabel 58 Kerncijfers WAZO
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2021

Totaal aantal toekenningen zwangerschap- en bevallingsverlofuitkering (x 1.000 uitkeringen)

140

142

142

153

144

144

0

Aantal toekenningen werknemers (x 1.000 uitkeringen)

129

130

130

140

132

131

1

Aantal toekenningen zelfstandigen (x 1.000 uitkeringen)

11,4

11,5

12,3

12,9

12,2

13

‒ 1

Bron: UWV, jaarverslag.

WAZO aanvullend geboorteverlof partners

Het aanvullend geboorteverlof is per 1 juli 2020 ingevoerd. Het verlof duurt maximaal 5 weken. Het verlof dient binnen 6 maanden na de geboorte te worden opgenomen. Ook deze regeling wordt door UWV uitgevoerd.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten aan aanvullend geboorteverlof komen circa € 10 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (circa € 6 miljoen, in tabel 53 onderdeel van de post nominaal) komt de realisatie circa € 4 miljoen hoger uit. De hogere uitgaven worden verklaard door een hogere gemiddelde uitkering voor aanvullend geboorteverlof per persoon dan verwacht.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 59 Kerncijfers aanvullend geboorteverlof
 

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Totaal aantal toekenningen aanvullend geboorteverlof (x 1.000 uitkeringen)

24

81

76

79

‒ 3

Gemiddeld aantal opgenomen dagen

22

22

23

22

1

Bron: UWV, jaarverslag.

WAZO betaald ouderschapsverlof

Vanaf 2 augustus 2022 wordt een uitkering verstrekt aan werknemers bij opname van ouderschapsverlof. De uitkeringsduur is maximaal 9 weken. De uitkering wordt alleen verstrekt indien het verlof in het eerste levensjaar van het kind wordt opgenomen. Bij adoptie of pleegzorg kan het verlof worden opgenomen gedurende het eerste jaar na opname van het kind in het gezin.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten aan betaald ouderschapsverlof komen circa € 42 miljoen lager uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (circa € 6 miljoen, in tabel 53 onderdeel van de post nominaal) komt de realisatie circa € 48 miljoen lager uit.

De lagere uitgaven worden verklaard doordat het volume fors lager uitkwam dan aanvankelijk verwacht. Daarbij moet opgemerkt worden dat de regeling pas sinds augustus 2022 in werking is getreden en de uitkering (in drie periodes) na afloop van het genoten verlof wordt aangevraagd. De gemiddelde uitkeringshoogte was daarentegen hoger dan verwacht.

Gedurende 2023 zal een beter beeld ontstaan van het gebruik en de gemiddelde prijs van het betaald ouderschapsverlof.

Ontvangsten

Over 2021 zijn er diverse afrekeningen van regelingen die bevoorschot zijn aan de SVB, de grootste afrekening is van de regeling CSE (€ 0,7 miljoen).

4.7 Artikel 7 Kinderopvang

A. Algemene doelstelling

De overheid biedt financiële ondersteuning aan werkende ouders voor kinderopvang en bevordert de kwaliteit van kinderopvang.

De overheid hecht aan goede, veilige en financieel toegankelijke kinderopvang, zodat ouders arbeid en zorg kunnen combineren. Voor de bevordering van de arbeidsparticipatie is het belangrijk dat ouders van jonge kinderen actief blijven op de arbeidsmarkt. Bovendien zorgt goede kinderopvang er ook voor dat kinderen worden gestimuleerd in hun ontwikkeling. De kinderopvangtoeslag houdt formele kinderopvang betaalbaar voor ouders. Om de kwaliteit van kinderopvang te bevorderen heeft de overheid in de Wet kinderopvang (Wko) vastgesteld aan welke eisen de kinderopvangvoorzieningen moeten voldoen. De GGD houdt hier, in opdracht van gemeenten, toezicht op. Daarnaast steunt de Minister via subsidies projecten die de (informatie)positie van ouders versterken. Dit om te zorgen dat ouders hun kind naar een kinderopvangvoorziening kunnen brengen die veilig en van goede kwaliteit is. De kinderopvangondernemers zijn verantwoordelijk voor het goed functioneren van de kinderopvang. Gastouderbureaus en gastouders zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van gastouderopvang. Ouders hebben een eigen verantwoordelijkheid bij de keuze voor een kinderopvangvoorziening en kunnen hun invloed onder andere via de oudercommissies uitoefenen.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister regisseert met wet- en regelgeving het stelsel, financiert met de kinderopvangtoeslag (KOT) het gebruik van kinderopvang en stimuleert met subsidies de (informatie)positie van ouders. Zij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • het vaststellen van de hoogte van de kinderopvangtoeslag en de voorwaarden waaronder deze wordt toegekend;

  • het ter beschikking stellen van middelen aan gemeenten via het Gemeentefonds ter financiering van toezicht en handhaving op de kinderopvang;

  • het borgen van de kwaliteit van toezicht en handhaving;

  • het verstrekken van middelen ten behoeve van de kinderopvang en voor- en naschoolse voorzieningen in Caribisch Nederland in het kader van het programma BES(t) 4 kids;

  • het bevorderen van de kwaliteit en veiligheid van de kinderopvang.

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering van de KOT door Dienst Toeslagen.

C. Beleidsconclusies

Verbetertraject Kinderopvangtoeslag

Vooruitlopend op het nieuwe kinderopvangstelsel wordt samen met Dienst Toeslagen binnen het Verbetertraject kinderopvangtoeslag doorgewerkt aan verbeteringen binnen het huidige stelsel. In 2022 is de Kamer geïnformeerd over de voortgang van het verbetertraject (Kamerstukken II 2021/22, 31 066, nr. 1016). Per 1 januari 2022 zijn kinderopvangorganisaties wettelijk verplicht om maandelijks kinderopvanggegevens te leveren aan Toeslagen. Hiermee kan Toeslagen ouders eerder signaleren, waarbij ouders op basis van actuele opvanggegevens eerder worden geattendeerd op mogelijke afwijkingen die kunnen leiden tot (hoge) terugvorderingen.

Herstel Toeslagen en vervolgacties POC KOT

Om de gedupeerde ouders te helpen met het maken van een nieuwe start, worden zij door de gemeenten geholpen met bijkomende problematiek onder andere op het gebied van wonen, zorg, gezin en werk. Dat gedupeerde ouders hun compensatie of tegemoetkoming moeten aanwenden voor de betaling aan nog openstaande schulden is ongewenst. Daarom worden publieke schulden kwijtgescholden. Ook in 2022 is uitvoering gegeven aan deze maatregelen. Gedurende 2022 is bij circa 4.000 ouders vastgesteld dat zij gedupeerde zijn van de problemen bij de kinderopvangtoeslag. In totaal is in 2022 bij gedupeerde ouders een bedrag van circa € 36 miljoen aan vorderingen kinderopvangtoeslag kwijtgescholden.

Op 4 november 2022 is de Wet Hersteloperatie Toeslagen gepubliceerd (Stb. 2022, 434). Hiermee zijn vorig jaar de wettelijke grondslagen voor een groot deel van de herstelmaatregelen geregeld. Het kabinet streeft er naar in het voorjaar 2023 het aanvullend wetsvoorstel op de Wet Hersteloperatie Toeslagen naar de Tweede Kamer te sturen. Hierin worden de aanvullende compensatieregelingen voor ex-partners en nabestaanden uitgewerkt.

Uitvoering Toeslagen

De samenwerking tussen beleid en uitvoering is verbeterd. Concreet betekent dit dat op verschillende niveaus meer overleggen plaatsvinden tussen beleid en uitvoering waardoor signalen die in de uitvoering gesignaleerd worden ook bij beleid terechtkomen. Signalen worden met elkaar uitgewisseld om vervolgens samen tot oplossingen te komen. Hier is extra capaciteit voor vrijgemaakt.

Verruiming koppeling gewerkte uren en enkele andere maatregelen

In het gewijzigde Besluit kinderopvangtoeslag (Stb. 2021, 434) zijn naast de indexatie van de maximum uurprijzen en inkomensgrenzen een aantal maatregelen van dekking voorzien. De dekking is geregeld door de toeslagpercentages per 2022 te verlagen. Het betreft de volgende maatregelen:

  • Zoals door het vorige kabinet is aangekondigd, is de koppeling gewerkte uren voor de BSO per 1 januari 2022 verruimd. Ouders hadden in 2022 voor de BSO recht op kinderopvangtoeslag voor maximaal 140% van het aantal gewerkte uren van de minst werkende partner (voorheen was dit maximaal 70%).

  • Per 2022 is een uitzondering op de arbeidseis voor het recht op kinderopvangtoeslag in werking getreden. Gezinnen waarvan een ouder is veroordeeld tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel van langer dan drie maanden hebben aanspraak op kinderopvangtoeslag (Kamerstukken II 2020/21, 35 574, nr. 13).

  • Tevens is de doelmatigheidsgrens voor terugvorderingen verhoogd vanaf berekeningsjaar 2021 (Kamerstukken II 2020/21, 35 574, nr. 12). Bedragen kleiner dan € 98 hoeven niet meer terugbetaald te worden aan Toeslagen.

Intensivering toezicht en handhaving gastouderopvang

Zoals in de begroting van 2022 is aangekondigd heeft het kabinet besloten om met ingang van 2022 het toezicht en handhaving in de gastouderopvang te intensiveren. Met deze intensivering ontvangen gemeenten extra middelen in het gemeentefonds om jaarlijks 50% van de voorzieningen voor gastouderopvang per gemeente te inspecteren. Deze toezichtsnorm is per 1 januari 2023 verankerd in de Wet kinderopvang. Daarmee zijn gemeenten wettelijk verplicht om jaarlijks 50% van de voorzieningen voor gastouderopvang te laten inspecteren. De Inspectie van het Onderwijs controleert dit. De maatregel is van dekking voorzien door de maximum uurprijs voor gastouderopvang in 2023 met 15 cent minder te indexeren (Stb. 2022, 386).

Verbetering kwaliteit en toegankelijkheid van kinderopvang in Caribisch Nederland

De inwerkingtreding van het wetsvoorstel Kinderopvang Caribisch Nederland is vertraagd. Dit komt mede doordat de afspraken over de kinderopvang uit het coalitieakkoord vertaald moesten worden naar de situatie in Caribisch Nederland. Het wetsvoorstel is begin 2023 aan de Tweede Kamer aangeboden. Het onderdeel over de financiering van de kinderopvang binnen het wetsvoorstel kinderopvang zal naar verwachting pas in 2025 van kracht worden. Tot die tijd zal de Tijdelijke subsidieregeling Financiering kinderopvang Caribisch Nederland plaatsvinden. In 2022 zijn de subsidiebedragen van de tijdelijke subsidieregeling verhoogd om verbeteringen in de arbeidsvoorwaarden inclusief verhoging van het wettelijk minimumloon in Caribisch Nederland te kunnen betalen. De openbare lichamen hebben in het kader van het programma BES(t) 4 kids een bijzondere uitkering ontvangen om de kinderopvang­organisaties te ondersteunen. Dit wordt onder andere gedaan door het bieden van opleidingen aan medewerkers.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 60 Begrotingsgefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 7 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

2.955.372

3.366.289

3.913.026

4.115.024

4.217.155

3.857.977

359.178

        

Uitgaven

2.958.302

3.366.184

3.912.442

4.108.446

4.206.526

3.857.977

348.549

        

Inkomensoverdrachten

       

Kinderopvangtoeslag

2.933.211

3.353.362

3.596.605

3.813.334

4.105.961

3.827.732

278.229

Tijdelijke tegemoetkomingsregeling KO

0

0

296.200

275.578

74.097

0

74.097

Subsidies

       

Kinderopvang

1.898

1.693

1.248

1.411

969

1.300

‒ 331

Subsidies Caribisch Nederland

0

0

0

5.221

7.535

8.043

‒ 508

Versterking T&I vaardigheden kinderopvang

2.914

4

1

0

0

0

0

Opdrachten

       

Opdrachten Caribisch Nederland

91

67

953

73

270

1.048

‒ 778

Overige opdrachten

4.417

3.426

2.048

1.524

1.621

3.003

‒ 1.382

Bekostiging

       

Projectbureau PGV

0

0

980

1.394

1.478

1.500

‒ 22

Bijdrage aan agentschappen

       

DUO

15.559

7.631

6.827

7.275

7.698

8.551

‒ 853

Justis

212

1

0

0

0

0

0

Bijdrage aan medeoverheden

       

Versterking Kinderopvang Samenwerking BES(t) 4 kids CN

0

0

7.580

2.636

6.897

6.800

97

        

Ontvangsten

1.510.526

1.522.517

1.483.420

1.498.566

1.627.788

1.583.186

44.602

        

Ontvangsten

       

Werkgeversbijdrage kinderopvang

1.203.577

1.257.158

1.237.337

1.321.216

1.426.253

1.327.537

98.716

Restituties en overige ontvangsten

306.949

265.359

246.083

177.350

201.535

255.649

‒ 54.114

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW. De stand zoals gepresenteerd onder de stand vastgestelde begroting wijkt af van de stand vastgestelde begroting bij de eerste suppletoire begroting, tweede suppletoire begroting, incidentele suppletoire begrotingen en de slotwet. De reden hiervoor is dat in het jaarverslag de incidentele suppletoire begrotingen die zijn ingediend tussen de vaststelling van de ontwerpbegroting en de vaststelling van de eerste suppletoire begroting zijn opgeteld bij de realisatie.

E. Toelichting op de instrumenten
Inkomensoverdrachten
Kinderopvangtoeslag

Ouders die betaalde arbeid verrichten en ouders die tot een doelgroep behoren zoals omschreven in de Wko, ontvangen een inkomensafhankelijke bijdrage in de kosten van kinderopvang: de kinderopvangtoeslag. Hierbij geldt de voorwaarde dat zij hun kinderen naar een kinderopvanginstelling of gastouder brengen die voldoet aan de eisen van de Wko en daarom geregistreerd is in het Landelijk Register Kinderopvang (LRK). De KOT wordt uitgevoerd door Dienst Toeslagen van het Ministerie van Financiën. DUO verzorgt de inschrijving in het register buitenlandse kinderopvang en de SVB is verantwoordelijk voor de uitbetaling van de aanvulling op de KOT in het buitenland.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven Kinderopvangtoeslag zijn in 2022 uitgekomen op € 4.106,0 miljoen en daarmee € 278,2 miljoen hoger dan in de begroting 2022 was geraamd. In de begroting was zoals gebruikelijk nog gerekend in het prijsniveau van het voorgaande jaar. Indien rekening wordt gehouden met het geraamde bedrag voor de loon- en prijsbijstelling (€ 19,7 miljoen) is er € 258,5 miljoen meer aan kinderopvangtoeslag uitgegeven dan was voorzien.

De hogere dan verwachte uitgaven komen vooral doordat er in 2022 meer gebruik is gemaakt van kinderopvang dan verwacht. Het aantal kinderen dat naar de opvang gaat en het gemiddelde aantal uren kinderopvang per kind zijn beide hoger uitgekomen, zowel in de dagopvang als in de buitenschoolse opvang. Dit is verder toegelicht in het gedeelte Beleidsrelevante kerncijfers. Naast een hoger gebruik waren er in 2022 ook enkele andere ontwikkelingen, waaronder een lager bedrag aan nabetalingen over eerdere jaren.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal huishoudens met kinderopvangtoeslag is in 2022 4,3% hoger uitgekomen dan in de begroting werd verwacht. Het aantal kinderen waarvoor ouders kinderopvangtoeslag hebben ontvangen is 34.000 (+4,0%) hoger uitgekomen. Daarnaast gingen kinderen gemiddeld bijna 2½ uur per maand meer naar de opvang (+3,9%). Procentueel zijn de verschillen ten opzichte van de raming voor 2022 redelijk vergelijkbaar voor de dagopvang en de buitenschoolse opvang.

Het hogere gebruik wordt voor een belangrijk deel verklaard door de gunstige economische ontwikkeling en de demografie. Zo is de werkloosheid in 2022 fors lager uitgekomen dan verwacht en waren er meer werkende ouders. Daarnaast was er een licht opwaarts effect op het gebruik van kinderopvang doordat het aantal kinderen van 0 tot 12 jaar in de Nederlandse bevolking iets hoger is uitgekomen dan verwacht.

De gemiddelde tarieven van kinderopvanginstellingen zijn in 2022 bij alle opvangsoorten hoger uitgekomen dan waar rekening mee was gehouden. Het verschil was zowel in absolute zin als procentueel het sterkst in de dagopvang met € 0,27 (+3,1%).

Tabel 61 Kerncijfers gebruik kinderopvang (jaargemiddelden)1
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Aantal huishoudens dat gebruik maakt van kinderopvangtoeslag (x 1.000)

524

547

551

556

588

564

24

        

Aantal kinderen met kinderopvangtoeslag (x 1.000)

       

0-12 jaar

785

818

825

832

879

845

34

0-4 jaar (dagopvang)

375

387

389

399

419

401

18

4-12 jaar (buitenschoolse opvang)

410

431

436

432

460

443

17

        

Deelname kinderen met kinderopvangtoeslag (%)

       

0-12 jaar

36

38

38

39

41

40

1

0-4 jaar (dagopvang)

54

56

57

58

60

58

2

4-12 jaar (buitenschoolse opvang)

28

29

30

30

32

31

1

        

Aantal uren per kind per maand

       

0-12 jaar

58,1

59,2

61,2

63,9

64,5

62,1

2,4

0-4 jaar (dagopvang)

80,5

82,6

85,4

88,6

89,9

86,5

3,4

4-12 jaar (buitenschoolse opvang)

37,7

38,3

39,6

41,2

41,4

39,9

1,5

        

Gebruik kinderopvangtoeslag naar verzamelinkomen (aantal kinderen met kinderopvangtoeslag x 1.000)

       

Tot 130% Wml

77

81

80

76

73

72

1

130% Wml tot 1 1/2 x modaal

189

193

187

179

160

173

‒ 13

1 1/2 x modaal tot 3 x modaal

401

420

431

442

492

464

28

3 x modaal en hoger

117

124

127

135

154

136

18

        

Aantal uren per kind met kinderopvangtoeslag

       

Tot 130% Wml

71

72

74

79

83

80

3

130% Wml tot 1 1/2 x modaal

56

57

59

63

64

60

4

1 1/2 x modaal tot 3 x modaal

55

56

58

60

60

58

2

3 x modaal en hoger

65

66

68

70

70

68

2

Bron: SZW, berekening op basis van informatie van CBS en Toeslagen.

X Noot
1

De cijfers van 2022 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers, die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van inkomen en gebruik. Voor 2021 is het merendeel van de beschikkingen definitief vastgesteld. Voor 2020 en eerdere jaren zijn vrijwel alle beschikkingen en onderliggende gegevens definitief.

Tabel 62 Kerncijfers kinderopvang bijdragen sectoren en ouders1
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Bijdragen sectoren (in %)

       

Collectief

70

73

73

71

71

71

0

 

waarvan Overheid

38

43

46

45

45

45

0

 

waarvan Werkgevers

32

30

27

26

26

27

‒ 1

Ouders

30

27

27

29

29

29

0

        

Wettelijke maximum uurprijs (in €)

       

Dagopvang

7,45

8,02

8,17

8,46

8,50

8,50

0

Buitenschoolse opvang

6,95

6,89

7,02

7,27

7,31

7,31

0

Gastouderopvang

5,91

6,15

6,27

6,49

6,52

6,52

0

        

Gemiddelde tarieven van kinderopvanginstellingen (in €)2

       

Dagopvang

7,46

8,12

8,42

8,70

8,85

8,58

0,27

Buitenschoolse opvang

7,22

7,40

7,64

7,84

7,94

7,72

0,22

Gastouderopvang

6,00

6,24

6,41

6,57

6,60

6,44

0,16

        

Ouderbijdrage eerste kind in € per uur voor gezinsinkomen3

       

130% Wml

0,46

0,35

0,36

0,37

0,38

0,38

0

1 1/2 x modaal

1,77

1,60

1,63

1,68

1,72

1,72

0

3 x modaal

4,97

4,70

4,79

4,96

5,06

5,06

0

        

Ouderbijdrage volgend kind in € per uur voor gezinsinkomen

       

130% Wml

0,38

0,34

0,35

0,36

0,37

0,37

0

1 1/2 x modaal

0,48

0,47

0,47

0,49

0,50

0,50

0

3 x modaal

1,24

1,19

1,22

1,26

1,28

1,28

0

Bron: SZW, berekening op basis van informatie van Toeslagen.

X Noot
1

De cijfers van 2022 zijn gebaseerd op de opgaven van aanvragers, die nog kunnen wijzigen als gevolg van het definitief vaststellen van uurtarieven. Voor 2021 is het merendeel van de beschikkingen definitief vastgesteld. Voor 2020 en eerdere jaren zijn vrijwel alle beschikkingen en onderliggende gegevens definitief.

X Noot
2

De cijfers over de gemiddelde uurprijs zijn gebaseerd op de uurprijzen die ouders aan Toeslagen doorgeven. Deze kunnen afwijken van de door de ouders werkelijk betaalde uurprijzen. Het betreft de gemiddelde uurprijzen, waarbij gewogen is naar gebruik. Ter illustratie: de uurprijs van gebruikers die 60 opvanguren afnemen weegt drie keer zo zwaar mee bij bepaling van het gemiddelde als de uurprijs van gebruikers die 20 opvanguren afnemen.

X Noot
3

Kosten van kinderopvang per uur voor ouders, gegeven de maximum uurprijs en de toeslag die ouders ontvangen.

Tegemoetkomingsregeling Eigen Bijdrage

Vanwege de kabinetsmaatregelen rondom COVID-19 is de kinderopvang­sector gedurende enkele periodes gesloten geweest. Ouders met kinderopvangtoeslag, ouders met gemeentelijke subsidiëring en personen zonder overheidsvergoeding die de factuur hebben doorbetaald tijdens de periode(s) dat de kinderopvang gesloten was, konden voor een tegemoetkoming van de eigen bijdrage in aanmerking komen.

Daarnaast kunnen ouders die in de eerste sluitingsperiodes (voorjaar 2020 en winter 2020/21) te weinig TTKO hadden ontvangen op basis van de op dat moment bekende kinderopvanggegevens, in aanmerking komen voor een additionele tegemoetkoming op basis van de kinderopvanggegevens zoals die op 1 mei 2022 bekend waren.

Budgettaire ontwikkelingen

De middelen voor de Tegemoetkoming eigen bijdrage zijn aan de begroting toegevoegd via de 1e Incidentele suppletoire begroting SZW 2022. Dit was voor de derde periode van sluiting en voor de additionele regeling (Stb. 2022, 163). In totaal is € 78 miljoen vrijgemaakt voor de Tegemoetkoming eigen bijdrage.

De realisatie in 2022 is uitgekomen op € 74,1 miljoen. Het verschil van € 3,9 miljoen wordt vooral verklaard doordat de middelen voor de uitvoeringskosten zijn overgeboekt naar artikel 11 voor de SVB en naar de begroting van het Ministerie van Financiën voor Dienst Toeslagen.

Subsidies

Voor projectsubsidies kinderopvang in Nederland is € 1 miljoen uitgegeven (€ 0,3 miljoen lager dan begroot). Een eindafrekening van € 0,2 miljoen is verschoven naar 2023. De uitgaven op subsidies zijn daarnaast afhankelijk van de ingediende aanvragen vanuit de sector.

Voor de tijdelijke subsidieregeling financiering kinderopvang Caribisch Nederland is € 8,0 miljoen begroot, de realisatie was € 7,5 miljoen. Bij de raming van de uitgaven voor de tijdelijke subsidieregeling is uitgegaan van een hogere deelname van kinderen aan de opvang dan in de praktijk in 2022 is gebleken.

Opdrachten

Op het budget voor ‘Overige opdrachten’ van € 3,0 miljoen is € 1,6 miljoen uitgegeven (€ 1,4 miljoen minder dan begroot). De lagere realisatie komt voornamelijk doordat een reservering voor sneltesten kon vervallen. Daarnaast waren er minder opdrachten en onderzoeken dan eerder was voorzien.

Op het budget voor Opdrachten Caribisch Nederland van ruim € 1 miljoen is afgerond € 0,8 miljoen minder uitgegeven dan eerder begroot. In 2022 zijn een aantal activiteiten in het kader van het programma BES(t) 4 kids niet tot uitvoering gekomen. Een ICT-applicatie voor de bekostiging van de kinderopvang conform de Wet kinderopvang BES is vertraagd (€ 0,6 miljoen).

Bekostiging

De bekostiging betreft uitgaven aan Stichting Projectenbureau Publieke Gezondheid van de Vereniging van Publieke Gezondheid en Veiligheid Nederland (PGV) voor de coördinatie op het toezicht op de kinderopvang. PGV is wettelijk aangewezen voor deze taak. De gerealiseerde uitgaven hiervoor wijken nauwelijks af van de begroting van € 1,5 miljoen.

Bijdrage aan agentschappen

Het budget van € 8,5 miljoen is geheel bestemd voor de uitvoering door DUO van het Landelijk Register Kinderopvang en het Personenregister Kinderopvang. De kosten kwamen € 0,9 miljoen lager uit dan begroot, onder andere door vertraging bij een migratietraject van het Personenregister kinderopvang en het annuleren van een project voor het digitaliseren van de aanvraagformulieren voor het Landelijk Register Kinderopvang. Ook waren er lagere kosten bij bezwaar en beroep.

Bijdrage aan medeoverheden

De openbare lichamen hebben in het kader van het programma BES(t) 4 kids een bijzondere uitkering ontvangen om de kinderopvang­organisaties te ondersteunen. Dit wordt onder andere gedaan door het bieden van opleidingen aan medewerkers. Het budget hiervoor van € 6,8 miljoen is met € 0,1 miljoen overschreden.

Ontvangsten

De restituties en overige ontvangsten zijn in 2022 in totaal € 54,1 miljoen lager uitgekomen dan begroot.

De restituties ofwel de terugontvangsten op de kinderopvangtoeslag waren € 65,3 miljoen lager dan verwacht. Bij het bepalen van het definitieve recht van huishoudens kwam het totale bedrag aan terugvorderingen lager uit dan eerder verwacht. Ouders hoeven dus minder terug te betalen en daardoor waren er ook minder ontvangsten. Daarnaast heeft het effect van de pauzering van invorderingen die pas in het voorjaar van 2022 is opgeheven mogelijk tot lagere ontvangsten geleid.

De overige ontvangsten zijn juist € 11,2 miljoen hoger uitgekomen. Dit houdt vrijwel geheel verband met een terugontvangst voor de Tegemoetkoming eigen bijdrage. De voorschotten die zijn verstrekt aan de SVB voor de eerste en tweede periode van sluiting zijn afgerekend. Per saldo kwamen de kosten lager uit dan verwacht, voornamelijk voor de tegemoetkoming voor ouders die geen gebruik maken van kinderopvangtoeslag. Aangezien deze ouders niet bekend zijn bij de overheid was het lastig om vooraf een goede inschatting te maken van de omvang van deze groep.

De ontvangsten werkgeversbijdrage kinderopvang zijn € 98,7 miljoen hoger dan in de begroting 2022 was voorzien. De werkgeversbijdrage voor de kinderopvang bestaat uit een vast percentage (0,5%) van de totale loonsom. Doordat de totale loonsom in 2022 hoger is uitgekomen zijn er ook meer ontvangsten uit de werkgeversbijdrage kinderopvang.

Kerncijfers

Onder vrouwen en moeders met jonge kinderen is het aantal gewerkte uren per week in 2022 gestegen ten opzichte van 2021. Mannen en vaders met jonge kinderen zijn in 2022 gemiddeld juist iets minder uren gaan werken.

Tabel 63 Ontwikkeling in gewerkte uren (gemiddelde binnen de groep mensen met een baan van meer dan 1 uur, jaarcijfers)
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Vrouwen 15 tot 75 jaar

26,1

26,3

26,2

27,4

27,9

Mannen 15 tot 75 jaar

35,7

35,6

35,4

36,3

36,1

Moeders met jonge kinderen (0-11 jaar)

26,6

26,8

26,9

27,5

28,1

Vaders met jonge kinderen (0-11 jaar)

39,8

39,6

39,4

40,4

40,1

Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking.

De netto arbeidsparticipatie is in 2022 in de meeste categorieën gestegen ten opzichte van 2021. De netto arbeidsparticipatie onder vaders met jonge kinderen is in 2022 vrijwel stabiel gebleven en onder alleenstaande moeders licht gedaald.

Tabel 64 Netto arbeidsparticipatie (%)
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Totaal mannen en vrouwen 15 tot 75 jaar

67,8

68,8

68,4

70,4

72,2

      

Moeders (lid van ouderpaar)

79,0

80,4

80,5

81,4

82,6

Vaders (lid van ouderpaar)

91,7

92,1

91,7

91,8

92,6

      

Alleenstaande moeders

65,9

66,2

68,5

71,5

70,5

Alleenstaande vaders

76,6

80,4

79,8

83,5

84,4

      

Moeders met jonge kinderen (0-11)

77,8

79,4

80,1

79,7

81,5

Vaders met jonge kinderen (0-11)

94,0

94,2

93,9

94,4

94,3

Bron: CBS, Enquête Beroepsbevolking.

4.8 Artikel 8 Oudedagsvoorziening

A. Algemene doelstelling

De overheid biedt een basispensioen aan personen die de pensioengerechtigde leeftijd hebben bereikt. De overheid stimuleert de opbouw van en stelt kaders voor de houdbaarheid van aanvullende arbeidspensioenen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Het kabinet vindt dat iedere gepensioneerde een basispensioen dient te hebben. Daarom verschaft zij een basispensioen (AOW) aan diegenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. Dit is de eerste pijler van het Nederlandse pensioenstelsel. Daarnaast bevordert de overheid het opbouwen van toekomstbestendige aanvullende pensioenen, zodat werknemers na hun pensionering niet te maken krijgen met een grote inkomensachteruitgang. Momenteel bouwt ruim 87% van de werknemers een aanvullend arbeidspensioen op door verplichte deelname aan pen­sioenregelingen die vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers meestal beheren. Dit betreft de tweede pijler van het Nederlandse pen­sioenstelsel. Met regelgeving en toezicht waarborgt de overheid een zorgvuldig beheer van de ingelegde pensioengelden. In de derde pijler van het pensioenstelsel kunnen mensen facultatief op eigen initiatief individuele pensioenproducten afsluiten.

De overheid biedt inkomensondersteuning aan AOW-gerechtigden (IOAOW) en biedt een overbruggingsuitkering aan mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd (OBR).

Inwoners van Caribisch Nederland die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt, ontvangen een basispensioen op grond van de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV).

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen en de aanvullende arbeidspensioenen regisseert de Minister. Zij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • de vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen voor zover de overheid hier zelf verantwoordelijkheid voor draagt;

  • de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • de vormgeving van het toezicht met betrekking tot de arbeidspensioenen door De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM);

  • de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

C. Beleidsconclusies

Wet verandering koppeling AOW-leeftijd

Met de Wet verandering koppeling AOW-leeftijd (Stb. 2020, 503) is geregeld dat per 1 januari 2025 de 1-op-1-koppeling van de AOW- en pensioenrichtleeftijd aan de ontwikkeling van de resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd, wordt vervangen door een 2/3-koppeling. De gewijzigde koppeling betekent dat elk jaar levenswinst wordt vertaald in gemiddeld acht maanden langer doorwerken en gemiddeld vier maanden langer AOW-pensioen. Op basis van deze 2/3-koppeling en op basis van de CBS-raming van de gemiddelde resterende levensverwachting op 65-jarige leeftijd voor 2028, is in 2022 de AOW-leeftijd voor 2028 vastgesteld op 67 jaar en drie maanden (Stcrt. 2022, 30748). Tussen 2024 en 2027 verandert de vastgestelde AOW-leeftijd niet en is de AOW-leeftijd 67 jaar.

Verlaging en afschaffing IOAOW

Het kabinetsbesluit om het minimumloon extra te verhogen werkt door in alle aan het minimumloon gekoppelde regelingen, waaronder de AOW. Het verlagen van de IOAOW per 1 januari 2023 en het afschaffen ervan per 1 januari 2025, maakt onderdeel uit van de dekking van de koppeling van de AOW aan de extra verhoging van het minimumloon. Het bedrag voor de inkomensondersteuning AOW is per 1 januari 2023 verlaagd tot een bedrag van € 5 bruto per maand. Deze verlaging is geregeld in het besluit van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overeenstemming met de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen van 3 oktober 2022 (Stb. 2022, 381).

Verhoging AOV Caribisch Nederland

Om toe te werken naar het ijkpunt sociaal minimum op Caribisch Nederland moeten de inkomens worden verhoogd en de kosten van levensonderhoud worden verlaagd. Via het amendement Wuite c.s. (Kamerstukken II 2021/22, 35 925 IV, nr. 12) zijn de minimumuitkeringen, waaronder de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV), per 1 januari 2022 verhoogd met 10% (inclusief inflatiecorrectie). Het kabinet zet de komende jaren de volgende stappen om in 2025 het ijkpunt sociaal minimum te behalen.

Wetsvoorstel toekomst pensioenen

Op 30 maart 2022 heeft de minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen het wetsvoorstel toekomst pensioenen ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2021/22, 36 067, nr. 5). Na rondetafelgesprekken, een wetgevingsoverleg, een artikelsgewijze behandeling en de plenaire behandeling heeft de Tweede Kamer op 22 december 2022 ingestemd met het wetsvoorstel. De beoogde inwerkingtreding van de Wet toekomst pensioenen is 1 juli 2023. Met het wetsvoorstel wordt beoogd om eerder perspectief te bieden op een koopkrachtig pensioen, pensioenen persoonlijker en transparanter vorm te geven en pensioenen beter te laten aansluiten op de veranderende arbeidsmarkt en samenleving. Tevens is een doelstelling opgenomen om het aantal werknemers dat geen pensioen opbouwt te halveren.

Implementatietraject wetsvoorstel toekomst pensioenen

Nadat de wetgeving omtrent het vernieuwde pensioenstelsel definitief is, hebben de sociale partners en pensioenuitvoerders de mogelijkheid om op een zelfgekozen moment, maar voor 1 januari 2027, de overstap te maken naar nieuwe pensioenregelingen. Om hen daarbij te faciliteren is in 2022 gewerkt aan een informatieplatform van, voor en door professionals in de pensioensector waar algemene en doelgroepgerichte informatie over de Wet toekomst pensioenen beschikbaar wordt gesteld: www.werkenaanonspensioen.nl. Het informatieplatform is in januari 2022 live gegaan en wordt doorlopend geactualiseerd. Het doel van het platform is om de decentrale partijen, zoals werkgevers(organisaties), werknemersorganisaties en de medezeggenschap, een goed inzicht te geven in de te nemen stappen en keuzes. Naast het informatieplatform voor professionals is sinds augustus 2022 ook de website www.onsnieuwepensioen.nl beschikbaar voor het Nederlandse publiek. Op deze plek wordt op een toegankelijke wijze uitgelegd wat het pensioen is, waarom de huidige regels voor pensioen wijzigen, wat daarbij hetzelfde blijft en wat de nieuwe regels zijn.

Wetsvoorstel pensioen bij scheiding

In 2020 is de voorbereiding van het wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding in de Tweede Kamer afgerond en aangemeld voor plenaire behandeling. In maart 2022 is in het nader rapport bij het Wetsvoorstel toekomst pensioenen (Kamerstukken II 2021/22, 36 067, nr. 5) aangegeven dat er samenhang is tussen de voorstellen voor de Wet toekomst pensioenen en de Wet pensioenverdeling bij scheiding. Vanwege deze samenhang heeft de regering aangekondigd voornemens te zijn de inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding op te schuiven naar 1 januari 2027. Het uitstel van de inwerkingtredingsdatum van het wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding betekent dat de goede elementen uit deze wet, die geïnitieerd zijn ter bescherming van de scheidende partners, pas in 2027 in werking zullen treden. Hierdoor heeft de regering in het rapport bij nota van wijziging aangekondigd overbruggingsmaatregelen te introduceren waardoor de verdeling van pensioen bij scheiding alvast in de geest van het wetsvoorstel kan plaatsvinden. Deze nota van wijziging zal naar verwachting na de zomer van 2023 naar de Tweede Kamer gestuurd worden, eventuele wijzigingen voor het wetsvoorstel pensioenverdeling bij scheiding als gevolg van de Wet toekomst pensioenen zullen daarin ook worden meegenomen.

Uitbreiding waardeoverdracht klein pensioen

De Eerste Kamer heeft op 27 september 2022 ingestemd met een wetsvoorstel (Stb. 2022, 387) dat het mogelijk maakt voor pensioenuitvoerders om vanaf 1 januari 2023 om ook kleine pensioenen die een andere ontstaansgeschiedenis hebben dan einde deelneming automatisch over te dragen naar de nieuwe pensioenuitvoerder. Er is een uitzondering van kleine pensioenaanspraken in uitkeringsregelingen die bij verzekeraars zijn ondergebracht en niet zijn ontstaan door een individuele baanwisseling. In geval automatische waardeoverdracht niet mogelijk blijkt te zijn, is het mogelijk gemaakt om onder voorwaarden ook deze kleine pensioenen af te kopen. Daarnaast is het sinds 1 januari 2023 mogelijk om kleine netto pensioenen en kleine netto lijfrentes af te kopen zonder dat dit fiscaal als onregelmatige handeling wordt gezien.

Overbruggingsregeling

In 2022 is de OBR met twee jaar verlengd voor instroom tot 31 december 2024.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 65 Begrotingsgefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 8 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

23.009

25.215

24.903

23.302

29.515

25.534

3.981

        

Uitgaven

23.009

25.215

24.903

23.302

29.673

25.534

4.139

        

Inkomensoverdrachten

       

Overbruggingsregeling AOW

4.006

3.509

1.904

1.293

919

991

‒ 72

AOV inclusief tegemoetkoming (Caribisch Nederland)

19.003

21.706

22.999

22.009

28.148

24.082

4.066

Opdrachten

       

Opdrachten

0

0

0

0

606

461

145

        

Ontvangsten

0

0

174

50

166

0

166

        

Ontvangsten

       

Restituties

0

0

174

50

166

0

166

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW.

Tabel 66 Premiegefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 8 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Uitgaven

38.124.879

39.483.700

41.234.597

42.956.000

44.030.599

44.160.815

‒ 130.216

        

Inkomensoverdrachten

       

AOW

37.195.249

38.538.717

40.257.440

41.944.000

43.000.051

42.411.814

588.237

Inkomensondersteuning AOW

929.630

944.983

977.157

1.012.000

1.030.548

1.024.108

6.440

        

Nominaal

0

0

0

0

0

724.893

‒ 724.893

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

E. Toelichting op de instrumenten
Inkomensoverdrachten
Overbruggingsregeling AOW (OBR)

De OBR geldt voor mensen die per 1 januari 2013 reeds deelnemen aan een vut- of prepensioenregeling of een daarmee vergelijkbare regeling en die zich niet hebben kunnen voorbereiden op de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd. De OBR overbrugt voor deze groep de periode tussen de 65-jarige leeftijd en de verhoogde AOW-leeftijd. De regeling is per 1 oktober 2013 in werking getreden, werkt terug tot 1 januari 2013 en sluit voor nieuwe instroom per 1 januari 2025. Vanaf 2016 is de OBR uitgebreid voor mensen die tussen 1 januari 2013 en 1 juli 2015 met vroegpensioen zijn gegaan. De OBR overbrugt voor deze groep het AOW-gat voor zover dat het gevolg is van de versnelde verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, omdat deze groep zich niet op die versnelling heeft kunnen voorbereiden. Sinds 1 oktober 2016 kan een OBR-uitkering tot maximaal één jaar met terugwerkende kracht worden aangevraagd. De aanvraag moet dan wel worden gedaan vóór dat de AOW-gerechtigde leeftijd is bereikt. De OBR kent een inkomenseis en een partner- en vermogenstoets, exclusief eigen woning en pensioenvermogen. De OBR wordt uitgevoerd door de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De laatste bevoorschotting van de OBR-uitgaven in 2022 aan de SVB heeft in het vierde kwartaal van 2022 plaatsgevonden. Op basis van de toen meest actuele realisatiecijfers ging deze bevoorschotting uit van een totale uitkeringslast van € 919 duizend. Dit betreft ten opzichte van de begroting 2022 een daling van € 72 duizend. In de voorjaarsnota staan de realisatiecijfers over heel 2022 verwerkt.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 67 Kerncijfers Overbruggingsregeling
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Instroom OBR (x 1.000 uitkeringen)

1,0

0,8

0,4

0,1

0,1

0,05

0,05

Bron: SVB, jaarverslag.

Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) (Caribisch Nederland)

Personen die in Caribisch Nederland verzekerde jaren hebben opgebouwd voor de AOV en die de AOV-gerechtigde leeftijd hebben bereikt ontvangen een aan de verzekerde jaren gerelateerd ouderdomspensioen op grond van de AOV. Naast het ouderdomspensioen wordt op Sint Eustatius en Saba een tegemoetkoming verstrekt die recht doet aan de prijsverschillen tussen de eilanden. Tevens kent de AOV een partnertoeslag.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven voor de Algemene Ouderdomsverzekering (AOV) zijn € 4,1 miljoen hoger uitgevallen dan begroot. Dit komt onder andere door reguliere loon- en prijsbijstelling (€ 1,1 miljoen), een beleidsmatige verhoging per 1 januari 2022 (€ 1,2 miljoen) en een tegenvallende euro-dollar koers (circa € 1,8 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 68 Kerncijfers AOV (Caribisch Nederland)
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume AOV (x 1.000 personen, ultimo)

4,2

4,3

4,3

4,5

4,8

4,8

0

Bron: RCN-unit SZW.

Algemene Ouderdomswet (AOW)

De AOW is een volksverzekering en heeft als doel het verschaffen van een basispensioen aan degenen die de AOW-gerechtigde leeftijd hebben bereikt. De AOW wordt uitgevoerd door de SVB. Hoofdstuk 10, Sociale fondsen SZW, gaat nader in op de financiering van de uitgaven aan de AOW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de AOW komen in 2022 € 588 miljoen hoger uit dan begroot. Indien er rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (post nominaal in tabel 66), zijn de gerealiseerde AOW-uitgaven € 85 miljoen lager dan begroot. Dit wordt grotendeels verklaard doordat er vanwege corona meer AOW-gerechtigen zijn overleden en doordat het aandeel alleenstaande lager is dan verwacht. Een lager aandeel alleenstaande zorgt voor een daling in de AOW-uitkeringslasten, omdat een alleenstaande AOW-gerechtigde een hogere AOW-uitkering ontvangt dan een gehuwde.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 69 Kerncijfers AOW
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume AOW (x 1.000 personen, jaargemiddelde)

3.411

3.423

3.483

3.546

3.581

3.588

‒ 7

Personen met een onvolledige AOW-uitkering (% van totaal, ultimo)

19

19

19

19

19

19

0

Bron: SVB, jaarverslag.

Handhaving

De onderstaande tabel geeft de resultaten weer in 2022 met betrekking tot preventie, opsporing, sanctionering en afdoening. Uit onderstaande tabel blijkt dat er ten opzichte van 2021 een daling is in de kennis der verplichtingen. In het onderzoek van I&O Research worden verschillende redenen genoemd waarom plichten niet herkend worden: sommige plichten worden als ‘logisch’ gezien, het proces van aanvragen is dermate eenvoudig dat men vervolgens niet verder over eventuele plichten nadenkt of omdat uitkeringsontvangers ervan uit lijken te gaan dat ‘de overheid toch al alles over mij weet’. Als voorbeeld wordt een ingevuld formulier van de Belastingdienst voor de inkomstenbelasting genoemd. Op basis van deze kennis gaat men ervan uit dat deze gegevens algemeen bekend zijn bij andere overheidsinstanties.

Tabel 70 Kerncijfers AOW (fraude en handhaving)
  

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Preventie

Gepercipieerde detectiekans (%)

521

571

2

383

363

Kennis van de verplichtingen (%)

821

671

2

923

893

Opsporing4

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

13

9,4

5,8

5,8

5

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)5

0,7

0,6

0,4

0,4

0,5

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

3,1

3,0

2,0

2,0

2,6

Sanctionering4

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

0,4

0,6

0,3

0,4

0,5

Aantal boetes (x 1.000)

0,4

0,4

0,3

0,3

0,3

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

0,6

0,7

0,4

0,4

0,5

  

Ontstaansjaar vordering

  

2018

2019

2020

2021

2022

Terugvordering4

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2022 (%)

58

44

42

39

18

X Noot
1

Bron: Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

Door een gewijzigde onderzoeksopzet is het cijfer over 2020 niet beschikbaar.

X Noot
3

Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans». Als gevolg van een andere insteek van het onderzoek is sprake van een trendbreuk met 2019 en eerder.

X Noot
4

Bron: SVB, jaarverslag.

X Noot
5

Cijfers betreffen alle verwijtbare overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Inkomensondersteuning AOW (IOAOW)

In 2015 is een inkomensondersteuning voor AOW-gerechtigden geïntroduceerd die afhankelijk is van de opbouwjaren op grond van de AOW. De regeling wordt uitgevoerd door de SVB en gefinancierd uit het Ouderdomsfonds. Per 1 januari 2023 wordt de IOAOW verlaagd en op 1 januari 2025 wordt de regeling afgeschaft.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitgaven aan de inkomensondersteuning AOW komen € 6 miljoen hoger uit dan begroot. Indien er rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (post nominaal in tabel 66), zijn de gerealiseerde IOAOW-uitgaven € 2 miljoen lager dan begroot. De uitgaven volgen de AOW-ontwikkelingen.

Opdrachten

De middelen voor opdrachten zijn ingezet voor onderzoek, met name op het terrein van de oudedagvoorziening.

Ontvangsten

De ontvangsten op artikel 8 over 2022 bedragen € 161.000. Dit bedrag heeft betrekking op de terugontvangst op de OBR over 2021 in 2022. De bevoorschotting aan de SVB voor de uitkeringslasten voor de OBR was in 2021 hoger dan benodigd, wat in 2022 heeft geleid tot een terugontvangst.

Aanvullende arbeidspensioenen

Aanvullend pensioen is een arbeidsvoorwaarde. Sociale partners zijn verantwoordelijk voor de inhoud en de reikwijdte van pensioenregelingen. De overheid stelt regels om te bevorderen dat toezeggingen ook daadwerkelijk worden nagekomen en draagt zorg voor toezicht op de naleving daarvan.

Beleidsrelevante kerncijfers

Als kerncijfers zijn het totaal aantal pensioenfondsen opgenomen en het aantal pensioenfondsen met een dekkingsgraad onder de 130% (ongeveer gelijk aan het vereist eigen vermogen), alsmede de daarbij betrokken deelnemers en gepensioneerden. De maatstaf van 130% is gekozen omdat in het huidige pensioenstelsel een dergelijke dekkingsgraad gemiddeld genomen toereikend is om de pensioenverplichtingen na te komen. De afgelopen jaren hebben pensioenfondsen wegens bijzondere economische omstandigheden langer de tijd gekregen om het vereist eigen vermogen te herstellen. In 2022 is het aantal fondsen met een dekkingsgraad onder de 130% afgenomen, vooral door een gestegen rente.

Het aantal pensioenfondsen neemt af. Het gaat hierbij vooral om pensioenfondsen met een geringe omvang. Door schaalvergroting met andere pen­sioenfondsen kan beter worden voldaan aan de eisen die worden gesteld aan een verantwoord beheer.

Tabel 71 Kerncijfers aanvullende pensioenen
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Totaal aantal pensioenfondsen1

208

203

196

188

181

 

Aantal pensioenfondsen met dekkingsgraad ≤130%2

190

193

192

171

125

 

Aantal bij deze fondsen betrokken deelnemers (x 1.000)

5.555

5.705

5.844

5.741

5.4283

 

Aantal bij deze fondsen betrokken gepensioneerden (x 1.000)

3.325

3.389

3.418

3.4554

3.0443

Bron: DNB, Statistiek toezicht pensioenfondsen.

X Noot
1

Pensioenfondsen zonder eigen verplichtingen, bijvoorbeeld de volledig herverzekerde fondsen, kennen geen dekkingsgraad en zijn daarom niet opgenomen in de tabel.

X Noot
2

Beleidsdekkingsgraad.

X Noot
3

Betreft voorlopige cijfers. Definitieve cijfers komen 8 juni 2023 beschikbaar.

X Noot
4

Dit cijfer wijkt af van de begroting 2021 omdat het cijfer na controles achteraf is gewijzigd.

4.9 Artikel 9 Nabestaanden

A. Algemene doelstelling

De overheid beschermt nabestaande partners en wezen voor zover nodig tegen de financiële gevolgen van het verlies van partner of ouders.

De overheid vindt dat mensen die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s) en die vanwege de zorg voor een kind of arbeidsongeschiktheid niet (volledig) in een eigen inkomen kunnen voorzien, verzekerd moeten zijn van financiële ondersteuning. Daarom regelt zij in deze gevallen op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) een nabestaandenuitkering voor de overblijvende partner en een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren.

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) recht op een uitkering.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de inkomensondersteuning met begrotingsgefinancierde uitkeringsregelingen. Bij de premiegefinancierde uitkeringsregelingen regisseert de Minister. Zij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • de vaststelling van het niveau van de uitkeringen van de onderscheiden regelingen;

  • de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doeltreffende en doelmatige uitvoering door de SVB;

  • de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

C. Beleidsconclusies

Anw

In 2022 is geen nieuw beleid gemaakt. Dit is conform de verwachting zoals opgenomen in de begroting.

Verhoging AWW Caribisch Nederland

Om toe te werken naar het ijkpunt sociaal minimum op Caribisch Nederland moeten de inkomens worden verhoogd en de kosten van levensonderhoud worden verlaagd. Via het amendement Wuite c.s. (Kamerstukken II 2021/22, 35 925 IV, nr. 12) zijn de minimumuitkeringen, waaronder de Algemene Weduwen- en Wezenwet (AWW), per 1 januari 2022 verhoogd met 10% (inclusief inflatiecorrectie). Het kabinet zet de komende jaren de volgende stappen om in 2025 het ijkpunt sociaal minimum te behalen.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 72 Begrotingsgefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 9 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

1.020

1.194

1.172

1.209

1.600

1.232

368

        

Uitgaven

1.020

1.194

1.172

1.209

1.600

1.232

368

        

Inkomensoverdrachten

       

AWW (Caribisch Nederland)

1.020

1.194

1.172

1.209

1.600

1.232

368

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW.

Tabel 73 Premiegefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 9 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Uitgaven

377.000

355.757

338.139

316.766

308.776

309.839

‒ 1.063

        

Inkomensoverdrachten

       

Anw

370.478

349.507

332.268

311.233

303.394

299.625

3.769

Tegemoetkoming Anw

6.522

6.250

5.871

5.533

5.382

5.265

117

        

Nominaal

0

0

0

0

0

4.949

‒ 4.949

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

E. Toelichting op de instrumenten
Inkomensoverdrachten
Algemene weduwen- en wezenverzekering (AWW) (Caribisch Nederland)

Inwoners van Caribisch Nederland die geconfronteerd zijn met het overlijden van hun partner of ouder(s), hebben op grond van de AWW recht op een uitkering. De hoogte ervan is leeftijdgerelateerd. De SZW-unit bij de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN) is verantwoordelijk voor de uitvoering van deze regeling.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten AWW zijn € 0,4 miljoen hoger dan voorzien bij de vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk verklaard door de reguliere loon- en prijsbijstelling (€ 0,1 miljoen) en een hoger dan verwacht aantal uitkeringen (€ 0,3 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 74 Kerncijfers AWW (Caribisch Nederland)
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume AWW (x 1.000 personen, ultimo)

0,3

0,3

0,3

0,3

0,4

0,3

0,1

Bron: RCN-unit SZW.

Algemene nabestaandenwet (Anw)

De Anw is een volksverzekering en regelt, onder voorwaarden, bij overlijden een uitkering voor de partner of een wezenuitkering voor kinderen die beide ouders hebben verloren. Daarnaast ontvangt iedere Anw-gerechtigde maandelijks de Anw-tegemoetkoming. De Anw wordt door de SVB uitgevoerd.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten voor de Anw en de Anw-tegemoetkoming zijn hoger uitgevallen dan verwacht. De uitstroom van Anw-gerechtigden die een Anw-uitkering ontvangen op basis van verminderde arbeidsgeschiktheid is lager dan verwacht. Tevens zijn meer uitkeringen in de Anw met terugwerkende kracht uitbetaald dan aanvankelijk was geraamd.

Beleidsrelevante kerncijfers

Het aantal Anw-gerechtigden neemt van jaar op jaar af, met name omdat het aantal gerechtigden met een uitkering op grond van overgangsrecht sinds de invoering van de Anw in 1996 gestaag afneemt. Het aantal Anw-gerechtigden is eind 2022 licht hoger uitgevallen dan in de begroting geraamd. Het aandeel Anw-gerechtigden dat op basis van de zorg voor een minderjarig kind een Anw-uitkering ontvangt neemt af ten opzichte van het aandeel Anw-gerechtigden dat op basis van (gedeeltelijke) arbeidsgeschiktheid een uitkering ontvangt.

Tabel 75 Kerncijfers Anw
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Volume Anw (x 1.000 personen, ultimo)

29

28

26

23

24

23

1

        

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 personen, ultimo), ingang recht voor 1 juli 1996

7,3

6,3

5,1

4

3,7

3,4

0,3

        

Volume nabestaandenuitkering (x 1.000 personen, ultimo), ingang recht na 1 juli 1996

21

20

19

18

19

19

0

 

waarvan met kind

8,7

8,3

7,8

7,4

7,7

7,4

0,3

 

waarvan op grond van arbeidsongeschiktheid

12

12

12

11

11

11

0

        

Volume wezenuitkering (x 1.000 personen, ultimo)

1,1

1,1

1,1

1,0

1,0

1,0

0,0

Bron: SVB, jaarverslag.

Handhaving

Door een gewijzigde onderzoeksopzet van «Kennis der verplichtingen en detectiekans» zijn er over 2020 geen preventiecijfers voor de Anw. Over 2021 en 2022 zijn echter wel cijfers beschikbaar die aansluiten bij de trend van voor 2020. De beperkte gepercipieerde detectiekans in 2021 is potentieel te verklaren door beperkte handhavingsmogelijkheden tijdens de coronacrisis. De kennis van plichten in de Anw is hoog. De kerncijfers over opsporing en sanctionering vertonen een stabiel beeld. Tevens wordt duidelijk dat er een beperkt boetebeslag in de Anw voorkomt. De incassoratio is in recentere jaren lager, omdat de terugvorderingsperiode voor de cohorten dichter bij 2022 nog niet zo lang loopt als die voor de jaren verder in het verleden.

Tabel 76 Kerncijfers Anw (fraude en handhaving)
  

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Preventie

Gepercipieerde detectiekans (%)

821

771

2

583

733

Kennis van de verplichtingen (%)

891

831

2

873

933

Opsporing4

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

0,9

0,8

0,2

0,3

0,2

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)5

0,1

0,1

<0,1

<0,1

<0,1

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

1,3

0,9

0,3

0,3

0,5

Sanctionering4

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

Aantal boetes (x 1.000)

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

<0,1

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

0,1

0,1

0,1

<0,1

<0,1

  

Ontstaansjaar vordering

  

2018

2019

2020

2021

2022

Terugvordering4

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2022 (%)

37

16

8

29

6

X Noot
1

Bron: Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

Door een gewijzigde onderzoeksopzet is het cijfer over 2020 niet beschikbaar.

X Noot
3

Bron: I&O Research «Kennis der verplichtingen en gepercipieerde detectiekans». Als gevolg van een andere insteek van het onderzoek is sprake van een trendbreuk met 2019 en eerder.

X Noot
4

Bron: SVB, jaarverslag.

X Noot
5

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

4.10 Artikel 10 Tegemoetkoming ouders

A. Algemene doelstelling

De overheid biedt een financiële tegemoetkoming aan ouders of verzorgers voor de kosten van kinderen.

De overheid biedt ouders of verzorgers een financiële tegemoetkoming voor de kosten voor verzorging en opvoeding van kinderen op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) en de kinderbijslagvoorziening BES (Caribisch Nederland). Gezinnen met een laag of middeninkomen komen daarnaast in aanmerking voor een tegemoetkoming op grond van de Wet op het kindgebonden budget (WKB).

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de tegemoetkoming met uitkeringsregelingen. Zij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving;

  • de vaststelling van het niveau van de tegemoetkoming op grond van de AKW, de WKB en de kinderbijslagvoorziening BES;

  • de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de AKW door de SVB;

  • de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

De Minister van Financiën is verantwoordelijk voor de rechtmatige, doelmatige en doeltreffende uitvoering van de WKB door Dienst Toeslagen.

C. Beleidsconclusies

Noodopvang

In 2022 zijn voorbereidingen getroffen om een binnen toeslagen prangend knelpunt op te lossen, namelijk om per 1 januari 2023 de feitelijke situatie leidend te maken voor ouders die in de noodopvang verblijven. Dat betekent dat een ouder, die door huiselijk geweld in de opvang terecht komt, automatisch de kinderbijslag en het kindgebonden budget ontvangt. Per 1 januari 2023 is er ook recht op de Alleenstaande ouderkop (ALO-kop). De inkomsten sluiten hiermee beter aan op de feitelijke situatie ten aanzien van de kindgerelateerde kosten. Dit is geregeld via het Belastingplan 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 36 202).

Intensivering Kindgebonden budget

In 2022 is het maximumbedrag kindgebonden budget voor het tweede kind verhoogd. In 2022 zijn tevens de voorbereidingen getroffen om het kindgebonden budget in 2023 opnieuw te verhogen. De verhogingen in 2023 zijn onderdeel van het pakket aan koopkrachtmaatregelen 2023 en zijn wettelijk geregeld via het Belastingplan 2023 (Kamerstukken II 2022/23, 36 202). De genomen maatregelen maken daarmee onderdeel uit van de ambitie om kinderen in armoede beter te bereiken en het verlagen van het aantal huishoudens met kinderen dat onder de armoedegrens leeft.

Positieve uitzondering koppelingsbeginsel Kindgebonden budget

Gezinnen met kinderen waarin één van de partners geen verblijfstatus heeft, hebben geen recht op kindgebonden budget. Dat dit ook geldt voor kinderen die Nederlands zijn of een verblijfrecht hebben, is een onvoorzien gevolg van het koppelingsbeginsel. Ook de Nationale Ombudsman heeft hierover gerapporteerd in het rapport «Nederlandse kinderen ontkoppeld». Vanaf 2022 is voor een dergelijke situatie in het kindgebonden budget een uitzondering op het koppelingsbeginsel opgenomen. Hiermee is het onvoorziene gevolg verholpen.

Terugdraaien niet-indexeren kindbedragen kinderbijslag

Het kabinet is in 2022 afgestapt van het voornemen om de basisbedragen en het extra bedrag voor alleenstaanden of alleenverdienenden in de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) in 2022 en 2023 niet te indexeren en in 2024 deels niet te indexeren.

Verhoging Kinderbijslagvoorziening BES op Caribisch Nederland

Om toe te werken naar meer bestaanszekerheid op Caribisch Nederland moeten de inkomens worden verhoogd en de kosten van levensonderhoud worden verlaagd. In dit kader is de Kinderbijslagvoorziening (AKV) BES per 1 juli 2022 verhoogd met $10 per maand. De AKV BES is vervolgens per 1 januari 2023 verder verhoogd met nog eens $20 per maand.

Invoering Dubbele Kinderbijslag Intensieve Zorg op Caribisch Nederland

Het kabinet is voornemens om ouders woonachtig op Caribisch Nederland met een kind dat intensieve zorg behoeft per 1 januari 2024 recht te geven op dubbele kinderbijslag intensieve zorg. Hiermee wordt het bedrag dat deze ouders ontvangen voor de kinderbijslagvoorziening BES verdubbeld. Vooruitlopend op de invoering hebben deze gezinnen met een zorgintensief kind in 2022 al een eenmalig bedrag ontvangen via een tijdelijke regeling.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 77 Begrotingsgefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 10 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

5.493.447

5.936.534

6.553.288

6.525.745

6.850.451

6.479.308

371.143

        

Uitgaven

5.493.447

5.936.534

6.553.288

6.525.745

6.850.451

6.479.308

371.143

        

Inkomensoverdrachten

       

AKW

3.360.989

3.635.727

3.648.851

3.678.956

3.935.401

3.653.862

281.539

Kinderbijslagvoorziening BES

1.857

3.239

4.486

4.433

5.597

4.448

1.149

WKB

2.130.601

2.297.568

2.899.951

2.842.356

2.909.453

2.820.998

88.455

        

Ontvangsten

218.189

191.310

198.758

163.076

186.904

187.532

‒ 628

        

Ontvangsten

       

Restituties

218.189

191.310

198.758

163.076

186.904

187.532

‒ 628

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW.

E. Toelichting op de instrumenten
Inkomensoverdrachten
Algemene Kinderbijslagwet (AKW)

De AKW biedt ouders of verzorgers een tegemoetkoming in de kosten die het opvoeden en verzorgen van kinderen onder de 18 jaar met zich mee brengt. De AKW wordt uitgevoerd door de SVB.

Budgettaire ontwikkelingen

De AKW-uitgaven voor 2022 vallen € 282 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de loon- en prijsbijstelling (€ 246 miljoen), is de realisatie € 36 miljoen hoger dan begroot. Deze bijstelling wordt vooral verklaard door het hogere aantal kinderen in de realisatie ten opzichte van de begroting 2022.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 78 Kerncijfers AKW
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Aantal gezinnen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)

1.901

1.891

1.884

1.874

1.870

1.861

9

Aantal telkinderen AKW (x 1.000, jaargemiddelde)1

3.372

3.353

3.342

3.323

3.319

3.301

18

        

Aantal dubbele AKW uitkeringen ( x 1.000, ultimo jaar):

       

Kind uitwonend vanwege onderwijsredenen

1,3

1,1

1,0

0,9

0,9

2

Kind thuiswonend met intensieve zorg

29,0

31,0

32,2

32,0

34,2

2

Kind uitwonend vanwege ziekte of handicap

1,1

1,1

1,0

1,1

1,2

2

        

Extra tegemoetkoming AKW (x 1.000)

8,1

8,8

9,6

10,5

10,4

2

Bron: SVB, jaarverslag of SVB, administratie.

X Noot
1

Een administratieve teleenheid die gebruikt wordt bij het vaststellen van de hoogte van de kinderbijslag. Bijvoorbeeld: een gehandicapt kind geldt voor de kinderbijslag als twee telkinderen waardoor het in aanmerking komt voor dubbele kinderbijslag.

X Noot
2

Deze cijfers worden niet geraamd.

Handhaving

De eisen die in de kinderbijslag worden gesteld aan 16- en 17-jarigen zijn per 1 januari 2020 afgeschaft. Het gaat om de bijverdiengrens en het verlies van het recht op tegemoetkomingen wanneer het kind gaat studeren aan het hoger onderwijs. Met deze wijzigingen kent de AKW te weinig verplichtingen om zinvol onderzoek te doen. Om deze reden maakt de kinderbijslag geen onderdeel meer uit van het onderzoek kennis der verplichtingen.

De afschaffing van deze eisen met ingang van 2020 heeft er ook toe geleid dat het aantal geconstateerde overtredingen en het benadelingsbedrag ten opzichte van 2019 afnemen en dit is gestabiliseerd in 2022. De incassoratio met betrekking tot terugvorderingen in cohort 2022 bedraagt 32%. Dit is lager dan voorgaande jaren, omdat de terugvorderingsperiode korter is.

Tabel 79 Kerncijfers AKW (fraude en handhaving)
  

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Preventie1

Gepercipieerde detectiekans (%)

69

67

2

2

2

Kennis van de verplichtingen (%)

73

72

2

2

2

Opsporing3

Aantal onderzochte fraudesignalen (x 1.000)

0,5

0,4

0,3

0,2

0,3

Aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling (x 1.000)4

2,2

9

3,0

1,9

1,9

Totaal benadelingsbedrag (x € 1 mln)

1,5

4,9

2,3

1,7

1,7

Sanctionering3

Aantal waarschuwingen (x 1.000)

3,1

8,6

3,9

2,5

3

Aantal boetes (x 1.000)

1,0

1,6

0,6

0,4

0,3

Totaal boetebedrag (x € 1 mln)

0,3

0,4

0,2

0,1

0,1

  

Ontstaansjaar vordering

  

2018

2019

2020

2021

2022

Terugvordering3

Incassoratio fraudevorderingen (boete + benadelingsbedrag) ultimo 2022 (%)

63

59

55

58

32

X Noot
1

Bron: Ipsos «Kennis der verplichtingen en detectiekans».

X Noot
2

Dit cijfer is niet langer beschikbaar. De AKW zal niet langer deel uitmaken van het onderzoek kennis der verplichtingen omdat de wet na afschaffing van de bijverdiengrens voor 16/17 jarige te weinig verplichtingen kent om zinvol onderzoek naar te verrichten.

X Noot
3

Bron: SVB, jaarverslag.

X Noot
4

Cijfers betreffen alle overtredingen van de inlichtingenplicht met financiële benadeling.

Wet kinderbijslagvoorziening BES

De kinderbijslagvoorziening BES biedt ouders of verzorgers die op Bonaire, Sint Eustatius en Saba wonen een tegemoetkoming voor de kosten van opvoeding en verzorging van kinderen die nog geen 18 jaar zijn. De kinderbijslagvoorziening BES wordt uitgevoerd door de RCN-unit SZW namens de Minister van SZW.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten voor de kinderbijslagvoorziening BES vielen € 1,1 miljoen hoger uit dan voorzien bij de vastgestelde begroting. Dit wordt voornamelijk verklaard door de reguliere loon- en prijsbijstelling (€ 0,2 miljoen), een beleidsmatige verhoging per 1 juli (€ 0,3 miljoen) en een tegenvallende euro-dollar koers (circa € 0,3 miljoen).

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 80 Kerncijfers Wet kinderbijslagvoorziening BES
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Aantal kinderen kinderbijslagvoorziening BES (x 1.000, ultimo)

4,4

4,7

4,7

4,5

4,3

4,7

‒ 0,4

Bron: RCN-unit SZW.

Wet op het kindgebonden budget (WKB)

Het kindgebonden budget is een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van de overheid in de kosten van kinderen voor gezinnen tot een bepaald inkomen en vermogen. De WKB wordt uitgevoerd door Dienst Toeslagen. Indien sprake is van een aanvulling op buitenlandse gezinstoeslagen, is de SVB verantwoordelijk voor de uitbetaling van de WKB.

Budgettaire ontwikkelingen

De uitkeringslasten WKB komen circa € 90 miljoen hoger uit dan begroot. Indien rekening wordt gehouden met de ten tijde van de begrotingsopstelling geraamde loon- en prijsbijstelling (€ 47 miljoen), is de realisatie € 43 miljoen hoger dan begroot.

De uitgaven voor het lopende toeslagjaar 2022 zijn circa € 130 miljoen lager uitgekomen ten opzichte van de ontwerpbegroting. Dit komt doordat bij het opstellen van de ontwerpbegroting nog rekening werd gehouden met een aanzienlijke impact van de coronapandemie op de inkomens van huishoudens met kinderen. Al vrij vroeg in 2022 bleek dit niet het geval te zijn. Vandaar dat de uitgaven neerwaarts zijn bijgesteld.

Verder is het voorschot wat in december 2022 wordt uitbetaald voor januari 2023 circa € 69 miljoen hoger dan voorzien. De verklaring is de forse intensivering van de WKB per 1 januari 2023, die ten tijde van de ontwerpbegroting 2022 nog niet bekend was.

Daarnaast zijn de nabetalingen over voorgaande toeslagjaren fors gestegen ten opzichte van de raming (circa € 102 miljoen). Uit de realisatiecijfers blijkt dat de Dienst Toeslagen per saldo steeds meer nabetaalt na afloop van het toeslagjaar. Daarnaast leidt de verhoging van de afbouwgrens voor paren vanaf het jaar 2020 tot fors meer nabetalingen. Met deze aanpassing hebben meer paren (circa 250.000) WKB ontvangen omdat hun inkomen binnen de afbouwgrens kwam te vallen. Met het effect hiervan op de nabetalingen was bij het opstellen van de ontwerpbegroting nog onvoldoende rekening gehouden. Een andere verklaring voor de hogere nabetalingen is dat steeds meer mensen afzien van een voorschot in het betreffende toeslagjaar. Dit leidt tot een verschuiving van uitgaven in lopende toeslagjaren naar nabetalingen. Oftewel lagere uitgaven in jaar t en hogere uitgaven in de jaren t+1 en verder over toeslagjaar t.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 81 Kerncijfers WKB1
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Aantal huishoudens WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

795

763

1.007

985

919

951

‒ 32

Aantal kinderen WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

1.473

1.415

1.843

1.829

1.718

1.763

‒ 45

Aantal alleenstaande ouders WKB (x 1.000, jaargemiddelde)

340

341

344

343

337

340

‒ 3

Bron: Ministerie van Financiën, Toeslagen.

X Noot
1

De cijfers in de tabel over oude jaren kunnen afwijken van de cijfers uit het jaarverslag 2021. Dit komt doordat het definitieve recht op kindgebonden budget pas na afloopafloopvan het jaar wordt vastgesteld (dit kan meerdere jaren duren). Daarnaast ziet circa 5% van de doelgroep in de eerste instantie af van een voorschot, waardoor de toekenning pas achteraf zichtbaar wordt.

Ontvangsten

De ontvangsten komen per saldo € 1 miljoen lager uit dan begroot.

4.11 Artikel 11 Uitvoering

A. Algemene doelstelling

De overheid voorziet de uitvoeringsorganisaties van financiële middelen voor een rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering van socialezekerheidsregelingen, binnen de kaders die de overheid stelt.

De uitvoering van de socialezekerheidswetten vindt mede plaats door ZBO’s en RWT’s. De Minister van SZW bepaalt de kaders waarbinnen de uitvoering tot stand komt en stelt uitvoeringsbudget ter beschikking aan Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) inclusief het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI), de Sociale Verzekeringsbank (SVB) en het Inlichtingenbureau (IB). Zij maakt daarbij prestatieafspraken en stuurt op rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering. Hiertoe is een planning- en controlcyclus ingericht tussen de uitvoeringsorganen en het ministerie.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister is verantwoordelijk voor het doen uitvoeren van de sociale‐ zekerheidswetgeving door de uitvoeringsorganen en draagt zorg voor:

  • de vormgeving, het onderhoud en de werking van het stelsel van wet- en regelgeving (wet SUWI) waarbinnen de uitvoeringsorganen opereren;

  • de vormgeving van het stelsel van socialezekerheidswetten die UWV en de SVB uitvoeren;

  • de vaststelling van de budgetten die aan UWV, de SVB en het IB beschikbaar worden gesteld met daarbij passende prestatieafspraken;

  • de sturing van en het toezicht op de rechtmatige, doelmatige, doeltreffende en klantgerichte uitvoering door UWV, de SVB en het IB en de verantwoording daarover;

  • de vaststelling van de omvang van de middelen die aan de Landelijke Cliëntenraad (LCR) beschikbaar worden gesteld;

  • de organisatie van de eigen uitvoering binnen het verband van de Rijksdienst Caribisch Nederland (RCN).

Prestatie-indicatoren UWV en SVB

In onderstaande tabellen zijn indicatoren voor UWV en de SVB weergegeven die de doelmatigheid, rechtmatigheid en klantgerichtheid van de uitvoering weergeven.

Tabel 82 Indicatoren uitvoering UWV
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 20221

Verschil 2022

Doelmatigheid: Percentage realisatie uitvoeringskosten binnen budget

100

100

96

95

99

100

‒ 1

Rechtmatigheid: Percentage rechtmatigheid

98,9

99,1

992

99,22

99,42

99

0,4

Klantgerichtheid: Cijfer klanttevredenheid uitkeringsgerechtigden

7,1

7,1

7,4

7,5

7,5

7,0

0,5

Bron: UWV, jaarverslag.

X Noot
1

Deze streefcijfers zijn opgenomen in het jaarplan 2022 van UWV dat in december 2021 aan de Tweede Kamer is verstuurd.

X Noot
2

In dit cijfer is niet de rechtmatigheid van de NOW- subsidieverstrekking meegenomen. In het jaarverslag van het UWV wordt dit nader toegelicht.

Tabel 83 Indicatoren uitvoering SVB
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 20221

Verschil 2022

Doelmatigheid: Reële efficiëntiegroei

0,2

0,1

5,6

‒ 3,0

2

3

Rechtmatigheid: Percentage rechtmatigheid

100

100

100

100

100

99

1,0

Klantgerichtheid: Cijfer klanten4

8,0

8,2

4

8,2

8,0

0,2

Bron: SVB, jaarverslag.

X Noot
1

Deze streefcijfers zijn opgenomen in het jaarplan 2022 van de SVB dat in december 2021 aan de Tweede Kamer is verstuurd.

X Noot
2

In afwachting van een nieuwe KPI voor doelmatigheid rapporteert de SVB enkel nog kwalitatief over efficiency. Deze informatie is opgenomen in het jaarverslag 2022 van de SVB.

X Noot
3

Norm was 1,5% efficiency-groei (kostenbesparing los van volume- en beleidswijzigingen) voor de grote wetten. Er wordt gewerkt aan een nieuwe indicator voor doelmatigheid. Voorlopig is afgesproken dat de SVB nog wel rapporteert over efficiency, maar er is geen norm afgesproken.

X Noot
4

Het klanttevredenheidsonderzoek vindt tweejaarlijks plaats.

In de jaarverslagen van UWV en de SVB kan een nader onderscheid per wet/regeling met betrekking tot het percentage rechtmatigheid worden teruggevonden.

Herijkingen KPI-sets UWV en SVB

Bij zowel UWV als de SVB vinden er, in gezamenlijkheid met SZW, trajecten plaats om de KPI-sets voor de externe verantwoording te herijken waarbij er meer aandacht komt voor publieke waarden. In 2021 heeft bij de SVB een eerste herijking van de ‘key performance indicators’ (KPI’s) plaatsgevonden. Deze KPI’s zullen bij de verantwoording over het jaar 2022 voor het eerst door SVB worden gebruikt. In 2022 is bij UWV een nieuwe set prestatieafspraken opgesteld die onderdeel uitmaakt van het UWV-jaarplan 2023.

C. Beleidsconclusies

Tijdelijke regelingen

De uitvoering van de sociale zekerheid heeft het afgelopen jaar te maken gehad met de gevolgen van de coronacrisis. UWV voerde de tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW) uit en de SVB de tijdelijke tegemoetkoming van de kinderopvang (TTKO). Daarnaast voerde de SVB de tijdelijke regeling verstrekkingen gerepatrieerden Afghanistan uit, een regeling voor Nederlanders die moesten vluchten uit Afghanistan.

Stand van de uitvoering

De laatste ‘Stand van de uitvoering Sociale Zekerheid’ van december 2022 is aan de Tweede Kamer gestuurd (Kamerstukken II 2022/23, 26 448, nr. 693). In deze brief wordt toelichting gegeven op de ontwikkelingen, risico’s en de dilemma's van de uitvoeringsorganisaties UWV en de SVB. Onderwerpen zijn de meerjarenplannen handhaving, de impact van de economische omstandigheden, het tegengaan van onbedoelde effecten voor de burger en domein overstijgende trajecten. Ook is er een stand van zaken gegeven op de knelpunten uit de knelpuntenbrieven van UWV en de SVB die in juni 2022 zijn meegestuurd met de Stand van de uitvoering (Kamerstukken II 2022/23, 26 448, nr. 682).

Werk aan Uitvoering (WaU)

Met WaU wordt gestreefd naar een publieke dienstverlening die aansluit op de verwachtingen en behoeften van burgers en ondernemers. Via een integrale aanpak wordt langs verschillende lijnen de dienstverlening verbeterd: door te werken aan digitale oplossingen, ambtelijk vakmanschap, toepasbare wetgeving en een betere samenwerking tussen beleid en uitvoering. In 2022 is in het kader van het programma WaU oplopend tot jaarlijks t/m 2031 € 35 miljoen voor UWV en € 9,3 miljoen voor de SVB aan het uitvoeringsbudget toegevoegd. Deze middelen zijn bedoeld voor het versnellen van de digitale agenda en het verhogen van de statuur en aantrekkelijkheid van de uitvoering. Hiermee zijn de uitvoeringsorganisaties financieel goed uitgerust om de organisatie te versterken en de dienstverlening te verbeteren.

Investeringen in ICT en personeel bij de SVB

ICT is essentieel voor de processen van de SVB. Met de IV-strategie 2021-2025 wordt de basis op orde gebracht. Hiermee moet er ruimte ontstaan voor grotere ICT-ontwikkelingen die voortkomen uit mogelijke wetswijzigingen. Daarnaast loopt operatie «Gezonde Dienstverlening» door. Hiermee zijn in 2021 en 2022 zo’n 350 medewerkers gestart bij de SVB.

Dienstverlening WW

Uit het eind september 2022 verschenen eindonderzoek naar de effectevaluatie WW-dienstverlening, dat aan de Tweede Kamer is aangeboden (Kamerstukken II 2022/23, 26 448, nr. 688), weten we dat persoonlijke dienstverlening effectief is en ook welke instrumenten daarbij op welk moment het beste voor specifieke groepen kunnen worden ingezet. Belangrijke uitkomst uit het onderzoek is dat WW-dienstverlening met name voor personen met een kortere afstand tot de arbeidsmarkt leidt tot hogere werkhervatting. Daarnaast voelen WW-cliënten zich meer gezien, gehoord en geholpen bij de inzet van persoonlijke dienstverlening.

In 2022 was er bij UWV sprake van een tijdelijke overcapaciteit binnen de WW-dienstverlening. Reden hiervoor was dat de instroom in de WW lager bleek te zijn dan verwacht. UWV maakte gebruik van deze overcapaciteit door de dienstverlening tijdelijk waar nodig te intensiveren. De meer intensieve begeleiding bestaat bijvoorbeeld uit meer gesprekken met UWV-adviseurs en uit coaching.

Activerende dienstverlening WIA

Voor de doorontwikkeling van de WGA-dienstverlening loopt een onderzoeksprogramma over de periode 2017–2025. Om hier meer zicht op te krijgen, heeft het onderzoeksbureau De beleidsonderzoekers in een midterm review de huidige stand van zaken van het onderzoeksprogramma en de WGA-dienstverlening in beeld gebracht (Kamerstukken II 2022/23, 26 448, nr. 686). De rapporten schetsen het beeld dat SZW en UWV op koers liggen om bij afronding van het onderzoeksprogramma inzicht te kunnen verschaffen in de doelmatigheid en doeltreffendheid van de WGA-dienstverlening. De midterm review laat ook zien dat UWV de afgelopen jaren veel heeft geïnvesteerd in het versterken van de WGA-dienstverlening en dat UWV conform afspraak uitvoering geeft aan de basale dienstverlening. Dit betekent dat er voor meer burgers re-integratiedienstverlening wordt ingekocht en dat de doelstelling van tenminste één en gemiddeld twee gesprekken per jaar ruimschoots wordt behaald.

Sociaal-medisch beoordelen

De mismatch in de vraag naar en het aanbod van sociaal medisch beoordelingen bij de arbeidsongeschiktheidsregelingen is ook in 2022 toegenomen. De vraag is al jaren groter dan UWV aan kan en de mismatch zal de komende jaren zonder ingrijpen alleen maar verder toenemen. Dit is ook gebleken uit de actualisatie van de eerdere doorrekening van de mismatch door Gupta Strategists (Kamerstukken II 2021/22, 26 448, nr. 685) die een verdere verslechtering van de situatie laat zien.

Dit heeft ertoe geleid dat SZW, naast maatregelen die UWV zelf neemt om de mismatch te verkleinen, in 2022 aanvullende maatregelen heeft getroffen om mensen die wachten op een beoordeling sneller duidelijkheid te geven en UWV lucht te geven om reeds ingezette en aanvullende verbeteringen in de uitvoering te implementeren. De getroffen maatregelen in 2022 worden in de beleidsprioriteiten en de beleidsconclusies van artikel 3 nader toegelicht.

Inlichtingenbureau (IB)

In 2022 heeft het IB na afstemming met SZW, VNG en de SVB informatie verstrekt aan circa 300 gemeenten waarmee inwoners met een laag inkomen zonder aanvraag de energietoeslag uitbetaald kregen. Ook konden gemeenten van 1 juli tot en met 31 december 2022 bestandskoppelingen aanvragen bij het IB om zo Tijdelijk vereenvoudigde besluit bijstand zelfstandigen (Tbbz) uitkeringen te verstrekken.

Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen (BKWI)

BKWI heeft in 2022 gewerkt aan de eerste fase van implementatie van de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening en de wijzigingen ten behoeve van de Wet Vereenvoudiging Beslag Vrije Voet. Door krapte op de arbeidsmarkt heeft BKWI een deel van het jaar met een ontwikkelteam minder geopereerd. Ook is in 2022 de transitie naar de nieuwe datacenter dienstverlener afgerond.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 84 Begrotingsgefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 11 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

496.490

519.087

589.863

654.624

700.110

664.321

35.789

        

Uitgaven

496.242

519.222

589.977

654.624

699.830

665.821

34.009

        

Subsidies

       

Subsidies

0

0

0

0

0

1.500

‒ 1.500

Opdrachten

       

Handhaving en gegevensuitwisseling

0

0

0

0

573

3.173

‒ 2.600

Bekostiging

       

Uitvoeringskosten CN

0

0

0

0

7.441

7.067

374

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

       

Uitvoeringskosten UWV

372.983

396.851

434.577

487.173

507.942

473.786

34.156

Uitvoeringskosten SVB

116.267

112.726

139.415

149.116

167.765

166.944

821

Uitvoeringskosten IB

6.257

8.963

15.279

17.500

15.299

12.541

2.758

Bijdrage aan (inter-)nationale organisaties

       

Landelijke Cliëntenraad

735

682

706

835

810

810

0

        

Ontvangsten

11.638

52.252

173

88.058

82.925

0

82.925

        

Ontvangsten

       

Restituties

11.638

52.252

173

88.058

82.925

0

82.925

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW. De stand zoals gepresenteerd onder de stand vastgestelde begroting wijkt af van de stand vastgestelde begroting bij de eerste suppletoire begroting, tweede suppletoire begroting, incidentele suppletoire begrotingen en de slotwet. De reden hiervoor is dat in het jaarverslag de incidentele suppletoire begrotingen die zijn ingediend tussen de vaststelling van de ontwerpbegroting en de vaststelling van de eerste suppletoire begroting zijn opgeteld bij de realisatie.

Tabel 85 Premiegefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 11 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Uitgaven

1.465.842

1.506.518

1.782.864

1.845.340

1.972.833

2.069.926

‒ 97.093

        

Bijdragen aan ZBO's/RWT's1

       

Uitvoeringskosten UWV

1.326.271

1.359.118

1.629.664

1.670.751

1.818.002

1.858.966

‒ 40.964

Uitvoeringskosten SVB

139.571

147.400

153.200

174.589

154.831

158.833

‒ 4.002

        

Nominaal

0

0

0

0

0

52.127

‒ 52.127

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Deze bedragen hebben alleen betrekking op de uitvoering van het SZW-beleid door de zbo's.

E. Toelichting op de instrumenten
Subsidies

Deze post op de begroting betreft een reservering voor de eindafrekening van een subsidie aan de VNG voor de bijdrage aan de infrastructuur Landelijke Interventieteams in de periode 2019–2021. De middelen zijn overgeheveld naar artikel 2.

Opdrachten

Betreft het beleidsondersteunende opdrachtenbudget voor handhaving en gegevensuitwisseling, waarmee beleidsontwikkeling omtrent handhaving en preventie wordt vormgegeven. In 2022 is € 1,7 miljoen uitgegeven aan het project Innovatie Gegevensuitwisseling SUWI. Daarvan is het merendeel naar het IB gegaan, die onder meer de brokersrol vervult. Daarnaast is er € 0,12 miljoen subsidie aan de VNG verstrekt. Er is voor circa € 0,25 miljoen aan onderzoek uitgegeven, zoals het onderzoek kennis der verplichtingen en een internationale vergelijking van handhavingsbeleid (rapport in 2023). Ten slotte is er zo’n € 0,3 miljoen aan beleid ten aanzien van (de bestrijding van) ondermijning uitgegeven.

Bekostiging

De RCN-unit SZW is een bij de Rijksdienst Caribisch Nederland gepositioneerd onderdeel van het departement dat namens de minister is belast met uitkeringsverstrekking, vergunningverlening en arbeidsinspectie in Caribisch Nederland.

De gerealiseerde uitgaven voor 2022 vallen € 0,4 miljoen hoger uit dan begroot. Dit wordt voornamelijk verklaard door de reguliere loon- en prijsbijstelling (€ 0,3 miljoen).

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor het uitvoeringsbudget van UWV (inclusief BKWI), de SVB en het IB, waarbinnen deze organisaties hun jaarplannen dienen op te stellen. Deze financiële kaders hebben alleen betrekking op de uitvoering van SZW-taken door genoemde ZBO’s. In de jaarplannen nemen UWV en de SVB een verdeling van de uitvoeringskosten naar wet en/of fonds op. De Minister stuurt in eerste aanleg op het totaalbudget per organisatie. Uitgangspunt daarbij is dat de organisaties zelfstandig de uitvoering organiseren en over de realisatie via het jaarverslag verantwoording afleggen aan de Minister van SZW.

De uitvoeringskosten van UWV en de SVB wijzigen gedurende de jaren als gevolg van beleidswijzigingen en van volumeontwikkelingen in de onderscheiden wetten. Voor een nadere toelichting op de volumeontwikkelingen wordt naar de desbetreffende artikelen verwezen.

Budgettaire ontwikkelingen

De totale uitvoeringskosten UWV vallen met € 7 miljoen licht lager uit dan begroot. De totale uitvoeringskosten SVB vallen lager uit dan begroot met een verschil van € 3 miljoen.

In de tabellen 86 en 87 zijn de gerealiseerde uitvoeringskosten van UWV en de SVB toegedeeld aan de onderscheiden wetten en regelingen. Deze toedeling is extracomptabel.

Tabel 86 Extracomptabel overzicht begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde uitvoeringskosten UWV (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

UWV (incl. BKWI)

1.699.254

1.755.969

2.064.241

2.157.924

2.325.944

      

Begrotingsgefinancierd

372.983

396.851

434.577

487.173

507.942

IOW

2.068

2.586

2.547

2.580

2.576

Wajong

150.000

141.938

165.237

189.080

202.567

Re-integratie Wajong

96.000

123.860

110.340

95.777

108.423

Basisdienstverlening

91.640

93.778

83.050

91.932

84.137

Beoordeling gemeentelijke doelgroep

17.900

20.000

20.000

20.000

20.000

WSW-indicatiestelling

4.193

4.048

2.065

1.329

1.664

Tijdelijke regeling aanpassing Dagloonbesluit

2.050

0

0

0

0

Scholingsexperiment WGA

0

0

500

0

0

Scholingsbudget WW

700

1.020

780

5.500

900

NOW 1

0

0

19.200

20.600

7.700

NOW 2

0

0

8.200

10.000

3.900

NOW 3

0

0

5.800

16.000

20.347

NOW 4

0

0

0

4.000

1.400

NOW 5

0

0

0

0

10.565

NOW 6

0

0

0

0

2.000

TOFA

0

0

3.100

2.591

100

MCKW

0

0

763

337

291

Uitvoering kassierstaak

0

0

0

3.300

3.300

Centrale uitvoering landelijke ondersteuning

0

0

0

3.000

3.100

Skills en mogelijkheden

0

0

0

1.498

2.458

Inzet doelgroep banenafspraak

0

0

0

3.100

4.000

STAP

0

0

0

0

13.100

BKWI

8.432

9.620

12.908

16.550

15.412

      

Premiegefinancierd

1.326.271

1.359.118

1.629.664

1.670.751

1.818.002

WAO

82.777

84.435

68.185

72.036

80.165

IVA

101.955

128.844

64.926

75.563

88.281

WGA

242.184

258.050

335.363

382.235

442.583

WAZ

3.081

2.931

3.070

2.944

4.034

WW

539.084

542.251

626.189

622.234

587.109

ZW

294.935

310.854

373.890

391.344

427.172

WAZO

9.848

11.103

10.521

12.874

15.199

Re-integratie WAZ/WAO/WIA/ZW

87.908

126.805

106.626

131.981

164.699

Toevoeging aan bestemmingsfonds/egalisatiereserve

‒ 35.500

‒ 106.155

40.981

‒ 20.460

8.760

Tabel 87 Extracomptabel overzicht begrotingsgefinancierde en premiegefinancierde uitvoeringskosten SVB (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

SVB

255.838

260.126

292.615

323.705

322.596

      

Begrotingsgefinancierd

116.267

112.726

139.415

149.116

167.765

AKW

84.088

71.216

97.326

101.565

115.105

TAS

1.023

1.278

2.980

2.349

4.688

KOT/WKB

4.333

8.333

5.634

9.0811

7.347

AIO

23.299

28.901

30.916

33.600

38.625

Bijstand buitenland

265

265

224

224

224

Overbruggingsregeling AOW

1.066

600

503

489

0

Remigratiewet

2.193

2.133

1.832

1.808

1.776

      

Premiegefinancierd

139.571

147.400

153.200

174.589

154.831

AOW

127.058

135.800

142.500

165.055

145.124

Anw

12.513

11.600

10.700

9.534

9.707

X Noot
1

Inclusief TTKO

Bijdrage aan nationale organisaties

De Landelijke Cliëntenraad (LCR) is een overlegorgaan ingesteld bij Wet SUWI waarin landelijke cliëntenorganisaties, vertegenwoordigers van gemeentelijke cliëntenraden en vertegenwoordigers van de centrale cliëntenraden van de SVB en UWV zitting hebben. De LCR heeft tot taak periodiek te overleggen met UWV, de SVB, de gemeenten en de Minister van SZW over onderwerpen op het terrein van werk en inkomen. De Minister van SZW stelt de financiële kaders vast voor de LCR, waarbinnen de LCR een jaarplan dient op te stellen.

Ontvangsten

De ontvangsten bedragen in 2022 circa € 83 miljoen. Dit betreffen verrekeningen over rijksgefinancierde regelingen met betrekking tot de uitvoeringskosten van UWV en de SVB over 2021.

4.12 Artikel 12 Rijksbijdragen

A. Algemene doelstelling

De overheid borgt voldoende dekking in sociale fondsen.

De financiering van de sociale fondsen loopt hoofdzakelijk via premie-inning. In een aantal gevallen acht de overheid premieheffing niet wenselijk, bijvoorbeeld om te voorkomen dat premiepercentages blijvend toenemen en daarmee een evenwichtige koopkrachtontwikkeling in de weg staan. In andere gevallen acht de overheid financiering van een regeling via de algemene middelen passender, maar wordt wel gekozen voor uitvoering via de sociale fondsen. De sociale fondsen worden in dat geval via rijksbijdragen voorzien van voldoende financiering.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister financiert de sociale fondsen uit de rijksbegroting, al dan niet in aanvulling op premieheffing. Zij is in deze rol verantwoordelijk voor:

  • de vaststelling van de hoogte van de rijksbijdragen aan de desbetreffende sociale fondsen;

  • het betalen van de rijksbijdragen aan de sociale fondsen.

C. Beleidsconclusies

De beoogde resultaten, het waar gewenst aanvullen van de sociale fondsen via een rijksbijdrage, zijn gerealiseerd.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 88 Begrotingsgefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 12 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

13.852.630

17.426.873

20.184.827

23.151.182

20.291.413

22.837.601

‒ 2.546.188

        

Uitgaven

13.852.630

17.426.873

20.162.857

23.173.152

20.291.413

22.837.601

‒ 2.546.188

        

Bijdrage aan sociale fondsen

       

Kosten heffingskortingen AOW

2.165.400

2.209.900

2.029.300

2.337.200

2.420.700

2.392.300

28.400

Vermogenstekort Ouderdomsfonds

11.462.600

14.881.500

17.851.600

20.561.200

17.612.000

20.197.600

‒ 2.585.600

Tegemoetkoming arbeidsongeschikten

154.140

160.212

160.161

160.349

167.394

162.022

5.372

Zwangere zelfstandigen

70.490

175.261

81.235

92.433

91.319

85.679

5.640

Transitievergoeding

0

0

40.561

21.970

0

0

0

        

Ontvangsten

2.472

8.410

2.052

2.085

823

0

823

        

Ontvangsten

       

Algemene ontvangsten

2.472

8.410

2.052

2.085

823

0

823

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW.

E. Toelichting op de instrumenten
Bijdrage aan sociale fondsen

De bijdragen aan de sociale fondsen worden overgemaakt van de begroting van SZW aan verschillende fondsen bij SVB en UWV. Hoofdstuk 10, Sociale fondsen SZW, gaat nader in op de financiering van de sociale fondsen.

Rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW

Deze rijksbijdrage compenseert de gewijzigde premieopbrengst die het gevolg is van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. De hoogte van deze rijksbijdrage wordt jaarlijks aangepast aan de geraamde kosten van de heffingskortingen en aan wijzigingen van de belasting- en premietarieven in de eerste schijf.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage in de kosten van heffingskortingen AOW is gedurende het jaar iets naar boven bijgesteld. Ten opzichte van de ontwerpbegroting zijn de belasting- en premie-opbrengsten hoger uitgevallen dan verwacht. Daardoor stijgt ook het gebruik van de heffingskortingen, en daarmee ook de rijksbijdrage.

Rijksbijdrage vermogenstekort Ouderdomsfonds

De uitgaven uit het Ouderdomsfonds worden grotendeels gedekt door de premie-inkomsten. De hoogte van de AOW-premie is echter wettelijk gemaximeerd om te voorkomen dat de groeiende AOW-uitgaven leiden tot een alsmaar stijgende AOW-premie en een onevenwichtige koopkrachtontwikkeling. Dit leidt tot een jaarlijks exploitatietekort in het Ouderdomsfonds. De rijksbijdrage Ouderdomsfonds is bedoeld om het exploitatietekort in het Ouderdomsfonds aan te vullen zodat er, meerjarig, een neutrale vermogenspositie voor dit fonds bestaat.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage aan het Ouderdomsfonds voor 2022 is in juli van dat jaar vastgesteld, met gebruik van de CEP raming van het CPB en de realisatiecijfers uit het SVB-jaarverslag van 2021. Ten opzichte van de begroting 2022 is de rijksbijdrage bijna € 2,6 miljard lager vastgesteld. Dat komt allereerst omdat het Ouderdomsfonds het jaar 2021 heeft afgesloten met een vermogensoverschot, vooral omdat de premie-inkomsten dat jaar hoger uitvielen dan waar in de rijksbijdrage van 2021 rekening mee was gehouden. Een overschot in het fonds wordt verrekend in de rijksbijdrage van het volgende jaar, die daardoor lager kan zijn. Dit effect droeg voor een ongeveer € 1,7 miljard bij aan de verlaging. Daarnaast was er ook in 2022 sprake van hogere geraamde premie-inkomsten dan waar in de begroting rekening mee werd gehouden. Dit betrof ongeveer € 0,9 miljard.

Rijksbijdrage tegemoetkoming arbeidsongeschikten

De tegemoetkomingen arbeidsongeschikten voor de categorieën WAO, WAZ, IVA en WGA worden gefinancierd uit een rijksbijdrage die in het Toeslagenfonds wordt gestort. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van UWV opgenomen. De tegemoetkomingen voor arbeidsongeschikten worden verantwoord op de beleidsartikelen 3 en 4.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage is gedurende het jaar licht naar boven bijgesteld in lijn met de geraamde uitgaven aan de tegemoetkoming arbeidsongeschikten.

Rijksbijdrage zwangere zelfstandigen

De regeling Zelfstandig en Zwanger (ZEZ) voorziet in een uitkering aan zelfstandigen voorafgaand aan en volgend op de bevalling (zie ook beleidsartikel 6). Deze regeling wordt gefinancierd via een rijksbijdrage aan het Arbeidsongeschiktheidsfonds. Ook de uitkeringen voor zwangere alfahulpen worden via deze rijksbijdrage gefinancierd. In deze rijksbijdrage zijn daarnaast de uitvoeringskosten van UWV opgenomen.

Budgettaire ontwikkelingen

De rijksbijdrage is gedurende het jaar iets naar boven bijgesteld op basis van hogere geraamde uitgaven aan de regeling ZEZ.

Ontvangsten

Bij de rijksbijdragen is soms sprake van een klein bedrag aan ontvangsten. De rijksbijdragen voor de tegemoetkoming arbeidsongeschikten en voor de ZEZ worden door het ministerie overgemaakt naar UWV. De hoogte van de rijksbijdragen wordt tijdens het jaar aangepast aan de verwachte uitgaven van UWV. Aan het einde van het jaar, als de laatste maandelijkse betaling voor de rijksbijdrage is gedaan, kunnen de uitgaven van UWV echter nog wijzigen. Er ontstaat dan een klein verschil tussen het overgemaakte bedrag, en de daadwerkelijk door UWV uitgegeven bedragen. Als de rijksbijdrage eigenlijk hoger had moeten zijn, dan doet het ministerie een nabetaling in het volgende jaar. Als de rijksbijdrage iets te hoog is geweest, dan ontvangt het ministerie in het volgende jaar het teveel betaalde bedrag terug. Dit wordt dan verwerkt als ontvangst op dit beleidsartikel. In 2022 is er bijvoorbeeld € 0,7 miljoen terugontvangen over de rijksbijdrage voor de ZEZ van 2021.

4.13 Artikel 13 Integratie en maatschappelijke samenhang

A. Algemene doelstelling

De overheid bevordert de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit door participatie en inburgering van iedereen met een migratieachtergrond en het doen accepteren van culturele diversiteit in de samenleving.

In het integratiebeleid ligt de nadruk op het creëren van sociale stabiliteit in een samenleving die in cultureel opzicht steeds meer divers wordt. Een sociaal stabiele samenleving houdt in dat:

  • mensen zelfredzaam zijn en zonder belemmeringen kunnen meedoen;

  • zij in al hun verscheidenheid met elkaar samenleven;

  • iedereen zich thuisvoelt ongeacht herkomst, religie of levensovertuiging.

Dit wordt gerealiseerd door:

  • het bevorderen van samenhang en het voorkomen van maatschappelijke spanningen;

  • het werken aan een evenredige positie en participatie in de Nederlandse samenleving en aan een evenredig bereik en effectiviteit van voorzieningen voor alle burgers in Nederland;

  • het ervoor zorgen dat nieuwkomers snel de Nederlandse taal machtig zijn en kennis hebben van de Nederlandse samenleving.

B. Rol en verantwoordelijkheid

De Minister stimuleert met behulp van onder andere financiële instrumenten de zelfredzaamheid en deelname aan de samenleving van migranten, en het samenleven met elkaar in de diverse samenleving. De samenlevingsvraagstukken verschillen per gemeente of regio. De rol van de Minister bij het oplossen hiervan is een faciliterende. Zij financiert een uitkeringsregeling (Remigratiewet), een leenstelsel voor degenen die moeten inburgeren en voorinburgering en maatschappelijke begeleiding voor nieuwkomers. Zij is in deze rollen verantwoordelijk voor:

  • de vormgeving, het onderhoud en de werking van het inburgeringsstelsel;

  • de visie en samenhang van het integratiebeleid en de daarvoor benodigde kennis;

  • het aanspreken van de vakdepartementen op hun verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat reguliere voorzieningen toegankelijk en effectief zijn voor alle burgers;

  • de uitvoering van de Remigratiewet, de Wet inburgering en de Wet inburgering buitenland.

Voor personen die vóór 1 januari 2022 inburgeringsplichtig werden, ligt de uitvoering van het inburgerings (onder meer examens)- en leenstelsel bij de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) en de uitvoering van de voorinburgering bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA). Voor personen die vanaf 1 januari 2022 inburgeringsplichtig werden, hebben gemeenten de regierol over de uitvoering van inburgering. DUO blijft ook in het nieuwe stelsel een belangrijke ketenpartner en is verantwoordelijk voor onder andere het vaststellen van de inburgeringsplicht, het vaststellen van de inburgeringstermijnen, de verlenging daarvan, het laten afnemen van examens en de handhaving van de inburgeringsplicht aan het einde van het inburgeringstraject. Het COA blijft voorinburgering aanbieden in nauw contact met gemeenten. De Minister van OCW is eigenaar van DUO en de Minister van J&V is eigenaar van COA. Vanuit deze rol zijn laatstgenoemde ministers verantwoordelijk voor de kwaliteit en continuïteit van de uitvoering en daaronder valt de dienstverlening van DUO respectievelijk COA aan het Ministerie van SZW. Gemeenten krijgen middelen voor uitvoeringskosten via het Gemeentefonds en middelen voor inburgeringsvoorzieningen via een specifieke uitkering.

C. Beleidsconclusies

Om invulling te geven aan de de Algemene Doelstelling zijn de meest opvallende ontwikkelingen uit 2022 hieronder verwoord.

Per 2022 is de Wet inburgering 2021 van kracht geworden. Als gevolg van onder andere extra opvang van Oekraïense ontheemden, krapte op de arbeidsmarkt en huisvestingsproblematiek, zijn er onder het nieuwe inburgeringsstelsel minder inburgeraars gestart dan verwacht. Er wordt nog nader onderzoek hiernaar gedaan. Bij de leerbaarheidstoets zijn technische en inhoudelijke verbeteringen doorgevoerd, zoals aanpassing van enkele opgaven, en is de communicatie aan gemeenten versterkt. Er zijn extra middelen beschikbaar gesteld voor gemeenten om tot en met 2025 de onderwijsroute te financieren.

In september 2022 zond het kabinet het Nationaal Programma tegen discriminatie en racisme (Kamerstukken II 2021/22, 30 950, nr. 316) naar de Kamer. Dit programma is ontwikkeld onder coördinatie van de Nationaal Coördinator Discriminatie en Racisme (NCDR) die in oktober 2021 is gestart. In 2022 is eveneens de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme ingesteld, die onderzoek doet naar discriminatie en racisme in Nederland en zich richt op alle sectoren, inclusief een doorlichting op discriminatie en etnisch profileren binnen de overheid.

In november 2022 is het meerjarenplan Zelfbeschikking 2022-2025 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2022/23, 35 341, nr. 17), gericht op het bevorderen van volwaardige deelname aan de Nederlandse samenleving zonder inperking van het zelfbeschikkingsrecht.

Bij VIA zijn in 2022 zijn enkele activiteiten ondersteund, te weten ‘RefugeeWork’ van VluchtelingenWerk Nederland en de pilot ‘Toeleiding naar Werk’ van COA, Randstad en gemeente Almere gericht op vroegtijdige arbeidsparticipatie op het AZC.

D. Budgettaire gevolgen van beleid
Tabel 89 Begrotingsgefinancierde budgettaire gevolgen van beleidsartikel 13 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

278.398

221.009

179.789

203.252

342.975

373.769

‒ 30.794

        

Uitgaven

290.084

220.838

181.996

190.131

343.489

373.769

‒ 30.280

        

Inkomensoverdrachten

       

Remigratiewet

42.000

41.890

41.400

40.492

39.241

39.566

‒ 325

Inburgering

11

3

3

0

0

0

0

Subsidies

       

Opbouw kennisfunctie integratie

2.644

2.746

2.763

2.882

2.817

2.600

217

Vluchtelingenwerk Nederland

1.092

1.030

1.084

1.070

1.076

1.032

44

Vroege integratie en participatie

0

0

0

3.484

6.475

5.100

1.375

Overige subsidies

4.661

8.727

9.658

10.531

5.988

6.758

‒ 770

Opdrachten

       

Inburgering en Integratie

7.748

8.675

9.031

7.221

9.025

20.513

‒ 11.488

Remigratie

1.493

1.593

1.619

1.537

1.538

1.700

‒ 162

Bijdrage aan agentschappen

       

DUO

17.771

18.280

22.976

26.321

24.011

22.917

1.094

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

       

COA

22.212

10.755

14.215

26.231

30.956

16.490

14.466

Bijdrage aan medeoverheden

       

Gemeenten maatschappelijke begeleiding

0

0

0

0

0

40.646

‒ 40.646

Gemeenten inburgeringsvoorzieningen

0

0

0

0

111.982

112.423

‒ 441

Specifieke uitkering onderwijsroute

0

0

0

0

15.000

0

15.000

Specifieke uitkering overig

0

0

0

0

630

0

630

Leningen

       

DUO

190.452

127.139

79.247

70.362

94.750

104.024

‒ 9.274

        

Ontvangsten

3.191

4.218

5.068

4.956

5.205

1.000

4.205

        

Ontvangsten

       

Ontvangsten algemeen

702

775

552

740

383

0

383

Leningen

2.489

3.443

4.516

4.216

4.822

1.000

3.822

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW.

E. Toelichting op de instrumenten

Het integratiebeleid, dat de maatschappelijke samenhang en sociale stabiliteit bevordert, heeft als einddoel dat groepen met een migratieachtergrond dezelfde maatschappelijke positie innemen als groepen zonder migratieachtergrond. Dit doel komt dichterbij als de verschillen tussen de groepen afnemen. Drie belangrijke maten hiervoor zijn de arbeidsparticipatie, de werkloosheid en het aandeel leerlingen dat in het voortgezet onderwijs de hogere vormen (havo en vwo) volgt.

De figuren 5, 6 en 7 presenteren de ontwikkeling in deze indicatoren: de aandelen van de bevolking met betaald werk, het werkloosheidspercentage en het aandeel leerlingen in de derde klas van het voortgezet onderwijs dat havo of vwo volgt naar achtergrond, generatie en (school)jaar. De figuren laten verschillen zien zowel tussen de uiteenlopende herkomstgroepen als tussen de generaties binnen dezelfde herkomstgroep.

Figuur 5 Kerncijfers integratie: netto arbeidsparticipatie (%)8

Figuur 5 presenteert door middel van een horizontale staafdiagram de aandelen van de bevolking met betaald werk (netto arbeidsparticipatie) naar migratieachtergrond, generatie en jaar.  Totale bevolking realisatie 2019 69%, realisatie 2020 68%, realisatie 2021 70%. Met migratieachtergrond. Turks 1e generatie realisatie 2019 60%, realisatie 2020 58%, realisatie 2021 56%. Turks 2e generatie realisatie 2019 68%, realisatie 2020 67%, realisatie 2021 72%. Marokkaans 1e generatie realisatie 2019 53%, realisatie 2020 50%, realisatie 2021 54%. Marokkaans 2e generatie realisatie 2019 60%, realisatie 2020 67%, realisatie 2021 73%. Surinaams 1e generatie realisatie 2019 63%, realisatie 2020 61%, realisatie 2021 58%. Surinaams 2e generatie realisatie 2019 73%, realisatie 2020 70%, realisatie 2021 75%. (voormalige) Antillen 1e generatie realisatie 2019 60%, realisatie 2020 58%, realisatie 2021 62%. (voormalige) Antillen 2e generatie realisatie 2019 72%, realisatie 2020 70%, realisatie 2021 78%. Overig buiten-Europees 1e generatie realisatie 2019 60%, realisatie 2020 60%, realisatie 2021 60%. Overig buiten-Europees 2e generatie realisatie 2019 68%, realisatie 2020 69%, realisatie 2021 75%. Europees (exclusief Nederland) 1e generatie realisatie 2019 70%, realisatie 2020 70%, realisatie 2021 70%. Europees (exclusief Nederland) 2e generatie realisatie 2019 65%, realisatie 2020 66%, realisatie 2021 68%. Bron: CBS, Kernindicatoren integratie.

Bron: CBS, Kernindicatoren Integratie.

Figuur 6 Kerncijfers integratie: werkloze beroepsbevolking (%)9

Figuur 6 presenteert door middel van een horizontale staafdiagram het werkloosheidspercentage (werkloze beroepsbevolking) naar migratieachtergrond, generatie en jaar.  Totale bevolking realisatie 2019 3,0%, realisatie 2020 4,0%, realisatie 2021 4,0%. Met migratieachtergrond.  Turks 1e generatie realisatie 2019 4,0%, realisatie 2020 5,0%, realisatie 2021 8,0%. Turks 2e generatie realisatie 2019 6,0%, realisatie 2020 7,0%, realisatie 2021 9,0%. Marokkaans 1e generatie realisatie 2019 6,0%, realisatie 2020 7,0%, realisatie 2021 5,7%. Marokkaans 2e generatie realisatie 2019 10,0%, realisatie 2020 9,0%, realisatie 2021 9,0%. Surinaams 1e generatie realisatie 2019 6,0%, realisatie 2020 5,0%, realisatie 2021 6,0%. Surinaams 2e generatie realisatie 2019 6,0%, realisatie 2020 10,0%, realisatie 2021 6,0%. (voormalige) Antillen 1e generatie realisatie 2019 7,0%, realisatie 2020 8,0%, realisatie 2021 10,0%. (voormalige) Antillen 2e generatie realisatie 2019 7,0%, realisatie 2020 8,0%, realisatie 2021 7,0%. Overig buiten-Europees 1e generatie realisatie 2019 8,0%, realisatie 2020 9,0%, realisatie 2021 10,0%. Overig buiten-Europees 2e generatie realisatie 2019 6,0%, realisatie 2020 8,0%, realisatie 2021 7,0%. Europees (exclusief Nederland) 1e generatie realisatie 2019 4,0%, realisatie 2020 5,0%, realisatie 2021 6,0%. Europees (exclusief Nederland) 2e generatie realisatie 2019 5,4%, realisatie 2020 4,7%, realisatie 2021 5,0%. Bron: CBS, Kernindicatoren integratie.

Bron: CBS, Kernindicatoren Integratie.

Figuur 7 Kerncijfers integratie: Aandeel havo/vwo-leerlingen in het 3e leerjaar van het voortgezet onderwijs (%)

Figuur 7 presenteert door middel van een horizontale staafdiagram het aandeel leerlingen in de derde klas van het voortgezet onderwijs dat havo of vwo volgt naar migratieachtergrond, generatie en schooljaar.  Totale bevolking realisatie 2019/2020 49%, realisatie 2020/2021 50%, realisatie 2021/2022 49%. Met migratieachtergrond.  Turks 1e generatie realisatie 2019/2020 40%, realisatie 2020/2021 45%, realisatie 2021/2022 49%. Turks 2e generatie realisatie 2019/2020 30%, realisatie 2020/2021 33%, realisatie 2021/2022 33%. Marokkaans 1e generatie realisatie 2019/2020 20%, realisatie 2020/2021 32%, realisatie 2021/2022 27%. Marokkaans 2e generatie realisatie 2019/2020 33%, realisatie 2020/2021 37%, realisatie 2021/2022 38%. Surinaams 1e generatie  realisatie 2019/2020 26%, realisatie 2020/2021 24%, realisatie 2021/2022 26%. Surinaams 2e generatie realisatie 2019/2020 40%, realisatie 2020/2021 41%, realisatie 2021/2022 40%. (voormalige) Antillen 1e generatie realisatie 2019/2020 28%, realisatie 2020/2021 30%, realisatie 2021/2022 28%. (voormalige) Antillen 2e generatie realisatie 2019/2020 32%, realisatie 2020/2021 33%, realisatie 2021/2022 29%. Overig buiten-Europees 1e generatie realisatie 2019/2020 40%, realisatie 2020/2021 39%, realisatie 2021/2022 42%. Overig buiten-Europees 2e generatie realisatie 2019/2020 51%, realisatie 2020/2021 52%, realisatie 2021/2022 53%. Europees (exclusief Nederland) 1e generatie realisatie 2019/2020 50%, realisatie 2020/2021 50%, realisatie 2021/2022 50%. Europees (exclusief Nederland) 2e generatie realisatie 2019/2020 55%, realisatie 2020/2021 58%, realisatie 2021/2022 57%. Bron: CBS, Kernindicatoren integratie.

Bron: CBS, Kernindicatoren Integratie.

Inkomensoverdrachten

Remigratiewet

De Remigratiewet biedt een uitweg aan personen die naar Nederland kwamen voor arbeid en vestiging, maar nu een dringende wens tot terugkeer hebben doordat zij in een uitzichtloze situatie van afhankelijkheid (uitkeringssituatie) verkeren en zelf hun remigratie niet kunnen bekostigen. Om personen die daarvoor in aanmerking komen in staat te stellen naar hun herkomstland terug te keren, kan een remigratie-uitkering worden aangevraagd. De SVB voert de Remigratiewet uit.

Budgettaire ontwikkelingen

Vanwege een iets lager aantal gerechtigden, vallen de uitgaven circa € 0,3 miljoen lager uit dan begroot.

Beleidsrelevante kerncijfers

Tabel 90 Kerncijfers Remigratie
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Aantal remigranten met een periodieke uitkering ( x 1.000 personen, ultimo)1

14

14

14

13

13

13

0

Bron: SVB, jaarverslag.

X Noot
1

inclusief nihil-uitkeringen: de remigrant heeft recht op een remigratie-uitkering, maar na verrekening van andere, exporteerbare uitkeringsgelden wordt het bedrag op nihil vastgesteld.

Subsidies

Op het artikelonderdeel Subsidies is per saldo € 0,8 miljoen meer uitgegeven dan begroot. Belangrijkste oorzaak hiervan is een verhoging van de subsidie aan het COA ten behoeve van Vroege Integratie en Participatie (VrIP).

Opdrachten

Op het artikelonderdeel Opdrachten worden opdrachten aan derden ten behoeve van onder meer de ontwikkeling en beheer van examens, onderzoeken in verband met beleidsontwikkeling of -evaluatie en communicatieactiviteiten verantwoord. Op dit budget is circa € 12 miljoen minder uitgegeven dan begroot, vooral vanwege het uitstellen van de ontwikkeling van plateau 2 van Informatievoorziening bij gemeenten.

Tabel 91 Kerncijfers inburgering
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Inburgeringsplichtige nieuwkomers die een kennisgeving van DUO krijgen (x 1.000 personen, ultimo)1

20

18

21

26

28

21

7

Inburgeraars die slagen voor het inburgeringsexamen of NT2-examen (x 1.000 personen, ultimo)1

24

32

18

24

12

18

‒ 6

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de voorbereiding op inburgering in de opvang van COA (x 1.000 personen, ultimo)2

4,6

4,6

4,5

8

8,7

6,3

2,4

Asielgerechtigde nieuwkomers die deelnemen aan de maatschappelijke begeleiding door gemeenten (x 1.000 personen, ultimo)2

11

7

9

15

5

13

‒ 8

X Noot
1

Bron: DUO, informatiesysteem Inburgering.

X Noot
2

Bron: COA, voortgangsrapportages.

Bijdrage aan agentschappen

Op dit artikelonderdeel is de bijdrage opgenomen die aan DUO wordt toegekend voor het uitvoeren van het leen- en examenstelsel inburgering. Op basis van de kostenraming van DUO en budgettaire ontwikkelingen gedurende het jaar 2022, is per saldo € 1,1 miljoen aan DUO meer toegekend dan begroot.

Bijdrage aan ZBO's/RWT's

De bijdrage aan het COA is bedoeld voor de Voorbereiding op de Inburgering, een programma dat statushouders kunnen volgen wanneer zij – in afwachting van huisvesting in de gemeente – in het AZC verblijven. Als gevolg van een inhaalslag in de vergunningenproductie door de IND en een hoge instroom, was het aantal statushouders dat in 2022 deelnam aan het programma Voorbereiding op de inburgering bij het COA hoger dan geraamd. Als gevolg hiervan kwam de bijdrage aan het COA voor dit programma € 14,5 miljoen hoger uit dan begroot.

Bijdrage aan medeoverheden

Gemeenten Maatschappelijke Begeleiding

Op basis van gegevens door DUO geleverd, is ten behoeve van Maatschappelijke Begeleiding een bedrag van € 35 miljoen overgeboekt naar gemeenten. Daarnaast is € 5 miljoen overgeheveld naar 2023 en € 0,7 miljoen ingeleverd.

Specifieke uitkering onderwijsroute

In 2022 is een extra bedrag van € 15 miljoen beschikbaar gesteld aan gemeenten zodat het aanbod voor de onderwijsroute kan ontstaan.

SPUK uitkering Overig

In 2021 is binnen het opdrachtenbudget een reservering opgenomen van € 825.000 om de gemeente Tilburg in staat te stellen op korte termijn een tussenvoorziening voor asielstatushouders te realiseren, voor de gemeente Tilburg en omliggende gemeenten. In 2022 is op basis van een actuele kostenraming € 630.000 overgeheveld naar het budget bijdrage medeoverheden en uitgekeerd aan de gemeente Tilburg.

Leningen

Onder de Wi2013 kunnen alle inburgeraars geld lenen bij DUO om inburgeringsonderwijs te volgen. Onder de Wi2021 (ingegaan per 2022) kunnen asielstatushouders niet lenen bij DUO, want zij krijgen inburgeringsvoorzieningen aangeboden vanuit hun gemeente. Gezins- en overige migranten kunnen onder de huidige wet wel bij DUO lenen. In 2022 is in totaal circa € 94,8 miljoen uitgegeven aan inburgeringsleningen. Door beperkende maatregelen vanwege corona en door de complicatie bij de invoering van de Wi2021, is in 2022 € 9,3 miljoen minder uitgeleend dan oorspronkelijk begroot. 

Tabel 92 Kerncijfers leningen
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Begroting 2022

Verschil 2022

Toegekende leningen

       

Aantal aan inburgeraars toegekende leningen (x 1.000 personen, ultimo)

14

11

11

17

9

4

5

        

Terugbetaalde leningen

       

Aantal terugbetalende inburgeraars die in het betreffende jaar een terugbetaling op hun lening doen (x 1.000 personen, ultimo)

5

13

18

10

12

21

‒ 9

        

Kwijtgescholden leningen

       

Aantal inburgeraars met kwijtgescholden lening (x 1.000 personen, ultimo)

10

21

18

12

12

20

‒ 8

Totaalbedrag kwijtgescholden leningen inclusief rente (x € 1 mln)

78

181

154

91

86

170

‒ 84

Bron: DUO, Informatiesysteem inburgering.

Ontvangsten

Bij de ontvangsten gaat het om terugbetalingen van leningen en betalingen van boetes. Hierop is in 2022 een bedrag gerealiseerd van € 4,8 miljoen. Dit is circa € 3,8 miljoen meer dan in de begroting geraamd was. Indien asielstatushouders binnen de wettelijke termijn aan de inburgeringsplicht voldoen dan hoeven ze de lening niet terug te betalen. Daarnaast vindt terugbetaling van de lening, als dat aan de orde is, naar draagkracht plaats. Dit maakt het lastig om een precieze inschatting te maken van de te verwachten ontvangsten.

5. Niet-beleidsartikelen

5.1 Artikel 96 Apparaat Kerndepartement

Dit artikel bevat alle personele en materiële uitgaven en bijbehorende ontvangsten van het Ministerie van SZW. In beleidsartikel 11 zijn de bijdragen aan zbo's verder toegelicht.

Budgettaire gevolgen

Tabel 93 Apparaatsuitgaven Kerndepartement Budgettaire gevolgen (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

309.776

353.723

403.751

452.010

502.241

471.965

30.276

        

Uitgaven

302.402

351.632

387.486

423.274

485.945

476.979

8.966

        

Personele uitgaven

       

eigen personeel

230.573

262.756

293.498

318.847

359.236

377.763

‒ 18.527

inhuur externen

11.348

10.935

12.657

21.768

31.669

6.450

25.219

overige personele uitgaven

2.199

2.181

1.801

1.348

1.597

2.120

‒ 523

        

Materiële uitgaven

       

ICT

6.962

15.178

22.832

16.430

17.997

22.793

‒ 4.796

bijdrage aan SSO's

41.254

45.478

42.801

51.500

59.508

50.265

9.243

overige materiële uitgaven

10.066

15.104

13.897

13.381

15.938

17.588

‒ 1.650

        

Ontvangsten

26.216

41.730

52.986

64.920

78.914

79.893

‒ 979

        

Ontvangsten

       

Ontvangsten apparaat

26.216

41.730

52.986

64.920

78.914

79.893

‒ 979

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW. De stand zoals gepresenteerd onder de stand vastgestelde begroting wijkt af van de stand vastgestelde begroting bij de eerste suppletoire begroting, tweede suppletoire begroting, incidentele suppletoire begrotingen en de slotwet. De reden hiervoor is dat in het jaarverslag de incidentele suppletoire begrotingen die zijn ingediend tussen de vaststelling van de ontwerpbegroting en de vaststelling van de eerste suppletoire begroting zijn opgeteld bij de realisatie.

Toelichting

Personeel

De uitgaven voor personeel komen € 18,5 miljoen lager uit dan begroot. We zien dat het vanwege de krapte op de arbeidsmarkt lastig is om nieuw personeel te werven (naast de hogere uitstroom). Daarnaast hebben er in de loop van het jaar budgettaire herschikkingen plaatsgevonden met externe inhuur.

Externe inhuur

De uitgaven voor externe inhuur komen € 25,2 miljoen hoger uit dan begroot. Verklaringen:

  • UVB uitvoering subsidieregelingen;

  • NLA automatisering;

  • oprichting programma/Enigma;

  • reguliere herschikking van personeel naar externe inhuur.

Overige personele uitgaven

De uitgaven voor post-actieven komen € 0,5 miljoen lager uit dan begroot. Dit heeft een aantal verklaringen.

  • De kosten WW zijn lager uitgevallen doordat korter gebruik is gemaakt van de WW wegens werkhervatting en daarnaast waren de uitkeringen gemiddeld lager (lagere functies).

  • Kosten wachtgeld- en bovenwettelijke uitkeringen lopen af en vanwege de Wnra is er geen enkele instroom meer geweest.

  • De doorlooptijden tot ontslag na toekenning WGA-uitkering zijn langer dan verwacht, waardoor kosten pas later op het budget drukken.

  • De kortere uitkeringsduur (WW) of langere doorlooptijden (WGA) hebben ook tot gevolg dat de kosten voor de dienstverlening voor de re-integratietrajecten lager zijn.

ICT

De uitgaven komen € 4,8 miljoen lager uit dan begroot. Dit heeft een aantal verklaringen:

  • Een ontwikkelstop bij de ICT voor opsporing bij de Nederlandse Arbeidsinspectie;

  • Capaciteitstekort en leveringsproblemen zorgen voor vertraging in projecten;

  • Verschuiving van budget naar externe inhuur, omdat die wordt ingezet voor automatisering.

Bijdrage aan SSO's

De uitgaven komen € 9,2 miljoen hoger uit dan begroot. Dit heeft een aantal verklaringen:

  • hogere ICT-uitgaven;

  • toename van de overhead vanwege de uitbreiding van het aantal medewerkers;

  • de nominale ontwikkeling van het budget.

Overige materiële uitgaven

De overige materiële uitgaven komen € 1,7 miljoen lager uit dan begroot. We zien onder andere dat de kosten voor huisvesting minder zijn vanwege het digitale werken. Daarnaast worden diverse onderdelen van het materiële budget verantwoord onder ICT.

Ontvangsten

De ontvangsten komen € 1,0 miljoen lager uit. Aan de ene kant is er een aanpassing van de werkzaamheden voor de uitvoering van de subsidies, zodat de ontvangen vergoeding lager is uitgekomen. Aan de andere kant heeft de RSO hogere ontvangsten van de opdrachtgevers, zie onder.

Rijksschoonmaakorganisatie

In 2016 is begonnen met het uitvoeren van schoonmaakactiviteiten. De deelnemende departementen betalen voor het schoonmaken een vergoeding aan het Ministerie van SZW. De uitgaven van de RSO komen ten laste van de begroting van het Ministerie van SZW. Ter financiering van aanloopkosten van de RSO is voor de eerste jaren een transitiebudget voorzien, omdat de inkomsten in de eerste jaren onvoldoende zijn om de uitgaven te dekken.

Tabel 94 laat de apparaatsuitgaven van RSO afzonderlijk zien. Vanaf 2017 nemen de jaarlijkse uitgaven toe doordat opdrachtgevers conform planning worden aangesloten op de dienstverlening van de RSO. Deze geplande aansluitingen zijn afgerond voor de departementen waarvan de externe schoonmaakdienstverlening contractueel is geëindigd.

Per 2021 werkt de RSO volgens een gestandaardiseerde dienstverlening met uniforme tarieven voor opdrachtgevers gebaseerd op de uitgaven.

Het verschil tussen begrote en gerealiseerde uitgaven is beperkt. Het resterende bedrag van het transitiebudget vanuit de oprichting van de RSO is grotendeels ingezet als dekking voor de hogere personele lasten als gevolg van de nieuwe Rijks CAO en het verhogen van het minimumloon. De ontvangsten zijn hoger dan begroot door aansluiting van nieuwe locaties in 2022 en meer bijdragen voor medewerkers uit de Banenafspraak.

Tabel 94 Extracomptabele tabel apparaatsuitgaven kerndepartement en apparaatsuitgaven RSO (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Kerndepartement exclusief RSO

       

Uitgaven

274.118

313.209

339.405

364.375

413.416

403.831

9.585

Ontvangsten

4.126

7.006

5.830

4.513

9.621

12.078

‒ 2.457

        

Rijksschoonmaakorganisatie

       

Uitgaven

28.284

38.423

48.081

58.899

72.529

73.148

‒ 619

Ontvangsten

22.090

34.724

47.156

60.407

69.293

67.815

1.478

Naar aanleiding van een toezegging in het wetgevingsoverleg over het jaarverslag 2018 is een indicator opgenomen met betrekking tot de medewerkerstevredenheid van de schoonmakers in dienst van de RSO. Dit onderzoek wordt tweejaarlijks gehouden.

Tabel 95 Medewerkerstevredenheid RSO
 

Realisatie 2017

Realisatie 2019

Realisatie 2021

Tevredenheid medewerkers RSO

8,5

8,6

8,7

Totaaloverzicht

Tabel 96 geeft een samenvatting van de apparaatsuitgaven van het kerndepartement, het (voormalig) Agentschap SZW en van de zbo’s en rwt’s van het ministerie. De toelichting op de ontwikkeling bij het kerndepartement is te vinden bij tabel 93. Zie beleidsartikel 11 en bijlage 1 voor een toelichting op de zbo’s/rwt’s.

Tabel 96 Totaaloverzicht apparaatsuitgaven/kosten inclusief agentschappen en zbo's/rwt's (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Totaal apparaatsuitgaven Ministerie

302.402

351.632

387.486

423.274

485.945

476.979

8.966

        

Totaal apparaatskosten agentschap

47

0

0

0

0

0

0

Agentschap SZW

47

0

0

0

0

0

0

        

Totaal apparaatskosten zbo’s en rwt’s1

1.949.782

1.972.820

2.371.962

2.411.149

2.580.960

2.723.197

‒ 142.237

UWV (inclusief BKWI)

1.695.784

1.746.661

2.064.241

2.110.758

2.280.953

2.380.799

‒ 99.846

SVB

247.718

217.196

292.615

283.868

285.338

329.857

‒ 44.519

IB

6.280

8.963

15.106

16.523

14.669

12.541

2.128

X Noot
1

Dit betreft zowel begrotingsgefinancierde als premiegefinancierde kosten. De ontvangsten artikel 11 zijn in mindering gebracht op de uitgaven.

Bezetting

Bij het kerndepartement als geheel zien we uitbreidingen voor de uitwerking van het coalitieakkoord en de invulling van de uitkomsten van de parlementaire enquête naar de kinderopvangtoeslag. Er is een specifieke uitbreiding bij de Nederlandse Arbeidsinspectie voor het versterken van de handhavingsketen in het licht van het Inspectie Control Framework.

Bij de RSO is er een uitbreiding door de toename van de dienstverlening zowel aan bestaande als nieuwe opdrachtgevers.

Tabel 97 Bezettingsoverzicht (fte)
 

Realisatie 2018

Realisatie 2019

Realisatie 2020

Realisatie 2021

Realisatie 2022

Kerndepartement exclusief RSO

2.429

2.558

2.691

2.934

3.209

RSO

616

755

1.047

1.192

1.281

Bezetting totaal ultimo

3.045

3.313

3.738

4.126

4.490

5 5.2 Artikel 98 Algemeen

Met ingang van de begroting van 2022 zijn de uitgaven van artikel 98 toebedeeld aan afzonderlijke beleidsartikelen. Hierdoor kunnen de uitgaven nauwkeuriger verantwoord worden en is dit artikel opgeheven.

Tabel 98 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 98 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

28.335

33.528

16.578

18.403

0

0

0

        

Uitgaven

22.559

25.081

20.195

20.633

0

0

0

        

Subsidies

       

Artikel 98

2.582

3.626

2.542

2.764

0

0

0

Opdrachten

       

Handhaving

478

369

229

922

0

0

 

Opdrachten overig

13.952

14.924

9.681

9.199

0

0

0

Bekostiging

       

Uitvoeringskosten Caribisch Nederland

4.158

4.851

7.234

7.056

0

0

0

Bijdrage aan agentschappen

       

Agentschap SZW

47

0

0

0

0

0

0

Rijksdienst Ondernemend Nederland

144

171

120

0

0

0

0

Agentschap CJIB

96

65

0

0

0

0

0

Bijdrage aan (andere) begrotingshoofdstukken

       

Ministerie van Financiën

1.102

1.075

389

692

0

0

0

        

Ontvangsten

745

1.632

171

305

0

0

0

        

Ontvangsten

       

Algemeen

745

1.632

171

305

0

0

0

5.3 Artikel 99 Nog onverdeeld

Op dit artikel worden de uitgaven verantwoord voor loon- en prijsbijstelling en voor onvoorziene uitgaven.

Tabel 99 Begrotingsgefinancierde uitgaven en ontvangsten artikel 99 (bedragen x € 1.000)
 

Realisatie

Vastgestelde begroting1

Verschil

2018

2019

2020

2021

2022

2022

2022

Verplichtingen

0

0

0

0

0

141.522

‒ 141.522

        

Uitgaven

0

0

0

0

0

141.443

‒ 141.443

        

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

programma

0

0

0

0

0

0

0

apparaat

0

0

0

0

0

0

0

        

Prijsbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

programma

0

0

0

0

0

0

0

apparaat

0

0

0

0

0

0

0

        

Onvoorzien

0

0

0

0

0

141.443

‒ 141.443

        

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW. De stand zoals gepresenteerd onder de stand vastgestelde begroting wijkt af van de stand vastgestelde begroting bij de eerste suppletoire begroting, tweede suppletoire begroting, incidentele suppletoire begrotingen en de slotwet. De reden hiervoor is dat in het jaarverslag de incidentele suppletoire begrotingen die zijn ingediend tussen de vaststelling van de ontwerpbegroting en de vaststelling van de eerste suppletoire begroting zijn opgeteld bij de realisatie.

Overige beleidsuitgaven

De grondslag voor dit onderdeel ligt in de Comptabiliteitswet, waarin de mogelijkheid bestaat een artikel op te nemen ten behoeve van de voorlopige verwerking van de loon- en prijsindexering, een taakstelling of een ander nog te verdelen begrotingsbedrag.

Nog onverdeeld

Gedurende de begrotingsuitvoering in 2022 zijn diverse bedragen overgeheveld naar de betreffende beleidsartikelen op de SZW-begroting. Het gaat onder meer om een overboeking van € 3,5 miljoen naar artikel 7 voor Kinderopvangtoeslag voor Oekraïense ontheemden, om ouders in staat te stellen arbeid en zorg voor jonge kinderen te kunnen combineren.

Daarnaast zijn overboekingen met andere departementen en begrotingen verwerkt. Zo is naar het Gemeenfonds onder andere € 199 miljoen overgeboekt zodat via categoriale bijzondere bijstand een aanvullende tegemoetkoming voor de gestegen energieprijzen kon worden toegekend aan huishoudens met een laag inkomen. Ook is er een overboeking gedaan naar het Gemeentefonds van € 16,7 miljoen voor het programma Dichterbij dan je denkt, en is € 33,1 miljoen overgeboekt voor crisisdienstverlening.

Ook zijn er diverse kasschuiven doorgevoerd naar latere jaren om beter aan te sluiten bij het benodigde kasritme van de betreffende reserveringen. Het gaat onder meer om een kasschuif van € 2 miljoen van coalitieakkoord middelen commissie Roemer.

Nadat bij 2e suppletoire begroting reeds vrijgevallen middelen zijn afgeboekt resteerde een bedrag van € 1,4 miljoen waar uiteindelijk geen beroep meer op is gedaan.

6. Bedrijfsvoeringsparagraaf

Deze paragraaf bevat een rapportage over de bedrijfsvoering van het Ministerie van SZW. Ook 2022 was een bewogen en bijzonder jaar voor SZW met diverse beleidsprioriteiten. De tegemoetkomingen voor de noodregelingen in het kader van de coronacrisis liepen tot en met het eerste kwartaal van 2022 door. De financiële afwikkeling van de noodregelingen in het kader van de coronacrisis is dit jaar voortgezet en zal de komende jaren ook nog doorlopen. Zo zijn bijvoorbeeld de (eerste) vastgestelde Tozo-vergoedingen dit jaar in mindering gebracht op de voorschotstand in de saldibalans van SZW. Daarnaast zijn er procesafspraken gemaakt om het ontoereikend financieel beheer van de RCN-unit weer op peil te krijgen. Deze en andere aandachtspunten komen in onderstaande onderdelen aan de orde.

6.1 Uitzonderingsrapportage

Rechtmatigheid

Onzekerheid Rijksdienst Caribisch Nederland Unit SZW

Gedurende het boekjaar 2022 zijn door zowel de RCN-unit als de Auditdienst Rijk (ADR) controlewerkzaamheden uitgevoerd op de loondervingsapplicatie die betrekking heeft op de Wet ziekteverzekering BES (artikel 6) en de Wet ongevallenverzekering BES (artikel 3). Tijdens deze controle zijn er veel fouten en onzekerheden geconstateerd. Dit resulteert in een overschrijding van de rapporteringstoleranties op artikelniveau voor artikel 6 en artikel 3 (zie tabel 100 voor exacte bedragen). De geconstateerde problemen zijn begin 2023 door de unit in kaart gebracht en een herstelactie voor de applicatie is in voorbereiding.

Daarnaast is de opdracht tot doorontwikkeling van het applicatielandschap niet aanbesteed en daarmee ook onrechtmatig. Opdrachtverlening vond plaats door werkorders toe te voegen aan de reeds bestaande overeenkomst, welke een andere scope heeft. In de alinea «Financieel beheer Rijksdienst Caribisch Nederland Unit SZW» wordt specifieker ingegaan op de lopende (verbeter)opdracht, waar het aanbestedingsvraagstuk onderdeel van is.

Ook zijn er fouten en onzekerheden geconstateerd bij de Wet algemene ouderdomsverzekering BES (artikel 8) en de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering BES (artikel 9), die resulteren in een overschrijding van de rapporteringstolerantie op artikel 8 en artikel 9 (zie tabel 100 voor exacte bedragen). De geconstateerde fouten zijn terug te voeren op beperkingen in registraties en systemen van zowel de RCN-unit SZW als relevante derden. Daarnaast is bij zowel de Algemene ouderdomsverzekering (artikel 8) als de Wet algemene weduwen- en wezenverzekering (artikel 9) sprake van verouderde dossiers, waarbij de bewijsvoering uit het verleden niet meer volledig te achterhalen is. Dit speelde ook al voor 2022 en zal de komende jaren blijven spelen, totdat deze gerechtigden komen te overlijden of anderszins hun recht op uitkering verliezen.

Onzekerheid tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19

Met de tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19 heeft het kabinet afgelopen jaar ingezet op aanvullende dienstverlening via de 35 regionale mobiliteitsteams (RMT's) voor personen die (dreigend) werkloos zijn. Werknemers- en werkgeversorganisaties, gemeenten en UWV werken samen in RMT’s en kunnen gebruik maken van elkaars expertise en dienstverlening. Voor de aanvullende dienstverlening zijn aparte budgetten beschikbaar. Deze manier waarop de samenwerking in de RMT’s is vormgegeven in de huidige regeling maakt het inregelen van gedegen financiële verantwoording en controle van deze budgetten zeer complex. Het verantwoordingsproces geeft geen inzicht in de rechtmatige bestedingen. Door het ontbreken van controle-informatie, kan er geen uitspraak worden gedaan over de rechtmatige besteding van deze middelen. De gehele stroom die samenhangt met dit beleid is hiermee onzeker en resulteert in een overschrijding van de rapporteringstolerantie op artikelniveau voor artikel 5 (zie tabel 100 voor exacte bedragen). Deze regeling wordt deels gefinancierd via Europese middelen uit het Herstel- en Veerkrachtplan (HVP). Wat de gevolgen van deze verantwoordingsproblematiek voor de financiering vanuit Europa betekenen is onzeker.

Tabel 100 Overzicht overschrijdingen rapporteringstoleranties fouten en onzekerheden (bedragen x € 1.000)

(1)Rapporteringstolerantie

(2)Verantwoord bedrag in€(omvangsbasis)

(3)Rapporteringstolerantie voor fouten en onzekerheden in€

(4)Bedrag aan fouten in€

(5)Bedrag aan onzekerheden in €

(6)Bedrag aan fouten en onzekerheden in€

(6a)Waarvan bedrag aan fouten en onzekerheden gerelateerd aan noodmaatregelen in€

(7)Percentage aan fouten en onzekerheden t.o.v. verantwoord bedrag= (6)/(2)*100%

(7a)Waarvan percentage aan fouten en onzekerheden gerelateerd aan noodmaatregelen t.o.v. verantwoord bedrag= (6a)/(2)*100%

         

Verplichtingen

        

Artikel 5Werkloosheid

155.470

15.547

0

41.952

41.952

41.952

27,0%

27,0%

Artikel 8Oudedagsvoorziening

29.515

2.952

109

17.500

17.609

0

59,7%

0,0%

Artikel 9Nabestaanden

1.600

160

0

525

525

0

32,8%

0,0%

         

Uitgaven/ontvangsten

        

Artikel 3Arbeidsongeschiktheid

1.083

108

0

1.083

1.083

0

100,0%

0,0%

Artikel 6Ziekte en zwangerschap

16.358

1.636

0

8.129

8.129

0

49,7%

0,0%

Artikel 8Oudedagsvoorziening

29.839

2.984

0

936

936

0

Noot 11

0,0%

Artikel 9Nabestaanden

1.600

160

12

12

25

0

Noot 11

0,0%

X Noot
1

Noot 1: Rapporteringstolerantie wordt overschreden door bedrag van de meest waarschijnlijke fout, meeste waarschijnlijke onzekerheid, basisonnauwkeurigheid en nauwkeuringheidsverval.

Totstandkoming niet-financiële verantwoordingsinformatie

Er zijn geen bijzonderheden te melden.

Begrotingsbeheer, financieel beheer en de materiële Bedrijfsvoering

In deze subparagraaf wordt de voortgang toegelicht op de gemiddelde bevinding die de ADR in zijn Auditrapport 2021 heeft aangemerkt en de (deels overlappende) onvolkomenheid die de Algemene Rekenkamer (AR) in haar Verantwoordingsonderzoek 2021 heeft aangemerkt. Tevens bevat deze subparagraaf ook de belangrijkste materiële fraude- en corruptierisico’s binnen SZW en de maatregelen die zijn genomen om deze risico’s te beheersen. In deze subparagraaf wordt ook op hoofdlijnen gerapporteerd over eventuele tekortkomingen in de opzet en/of werking van het gevoerde beleid ter voorkoming en bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving.

Financieel beheer Rijksdienst Caribisch Nederland Unit SZW

Om het financieel beheer bij de RCN-unit SZW te verbeteren zijn in 2022 op twee onderdelen stappen ondernomen. Zo is het verbetertraject voor de ICT voortgezet. Dit traject is gericht op het beter ondersteunen van de uitvoering, met als hoofddoel het financieel beheer en de rechtmatigheid te borgen. Het accent van het verbetertraject aan de ICT-kant lag in 2022 op de bouw van een nieuwe applicatie voor de uitvoering van de Wet kinderbijslagvoorziening BES. Daarnaast is een start gemaakt met het inrichten van het financieel beheer volgens het ‘three lines model’. Hiervoor is de tweedelijns controle verstevigd, wat een impuls moet geven aan de eerste­lijnscontrole. Het is op dit moment te vroeg om de werking van de impuls vast te stellen.

Ondanks de inspanningen zijn er helaas nog tekortkomingen ten aanzien van de werking van de interne beheersmaatregelen, bijvoorbeeld bij de in 2021 nieuw opgeleverde loondervingsapplicatie. Daarnaast is een verbeterslag nodig in zowel de interne organisatie van de RCN-unit als de governance tussen het kerndepartement en de RCN-unit.

Om aan de slag te gaan met de geconstateerde tekortkomingen in het financieel beheer is eind 2022 een opdracht geformuleerd. Twee professionals met een expertise op het terrein van ICT en audit/control worden aangetrokken. De professionals zullen op korte termijn starten met een situatieanalyse, die zal dienen als aanzet voor het oplossen van de problematiek in het financieel beheer en het ICT-traject. Daarnaast wordt de aansturing op de RCN-unit vanuit het kerndepartement verstevigd door de positionering van een zelfstandig afdeling Caribisch Nederland binnen SZW. SZW is zich ervan bewust dat het oplossen van de problematiek een veelomvattende operatie is met een langere doorlooptijd dan gewenst. In 2023 is er bewust voor gekozen om de eerdere aanpak van de al langere tijd voortdurende gebreken aan te passen, zodat we structurele verbeteringen kunnen doorvoeren.

De belangrijkste materiële fraude- en corruptierisico’s

Als onderdeel van de interne planning & controlcyclus inventariseren de onderdelen binnen SZW de belangrijkste risico’s die het bereiken van hun doelstellingen bedreigen, de reeds getroffen beheersmaatregelen, de netto risico-inschattingen en eventueel de belangrijkste aanvullende acties die in gang moeten worden gezet om de risico’s verder te mitigeren. Als onderdeel van deze risicoanalyses wordt aan de onderdelen gevraagd om in te gaan op eventuele frauderisico’s. Dit geeft het volgende beeld: een verhoogd (intern) frauderisico (bruto) is in het algemeen (gegeven de financiële aard van de processen die er worden uitgevoerd) onder andere aanwezig bij het Financieel Dienstencentrum (FDC) dat de financiële administraties voor meerdere ministeries verzorgt, bij Uitvoering van Beleid (UVB) dat een belangrijke rol speelt bij het verlenen van subsidies en bij de verantwoording van opbrengsten bij de Rijksschoonmaakorganisatie (RSO). Deze frauderisico’s hebben zich in 2022 niet gemanifesteerd. SZW onderkent vooralsnog geen belangrijke materiële corruptierisico’s binnen het departement. SZW is hier alert op.

Om frauderisico’s te beperken, zijn beheersmaatregelen getroffen. Belangrijke beheersmaatregelen zijn: informatievoorziening over wat wel en niet kan via de Gedragscode Integriteit Rijk, toepassing van functiescheiding en vier-ogen principe, en het leren van incidenten die binnen en buiten de organisatie plaatsvinden.

Het onderkennen van interne fraude- en corruptierisico’s vraagt nog de nodige aandacht. Een aantal SZW-medewerkers heeft in 2022 een training gevolgd voor het maken van een strategische integriteitsrisicoanalyse. Deze kennis wordt gebruikt om het inzicht in fraude- en corruptierisico’s verder te verbeteren in 2023.

Misbruik en oneigenlijk gebruik

SZW heeft de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in het onderkennen van risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O) met betrekking tot regelingen die we (laten) uitvoeren. Desalniettemin zijn er over 2022 tekortkomingen geconstateerd in de opzet en/of werking van het gevoerde beleid ter voorkoming en bestrijding van misbruik en oneigenlijk gebruik van wet- en regelgeving. Dit was het geval bij de eerder vermelde loondervingsapplicatie van de RCN-unit, de Tozo en de tijdelijke regeling aanvullende crisisdienstverlening COVID-19.

Voor de beheersing van de M&O-risico’s bij regelingen is een standaard proces ingericht. Indien er sprake is van nieuwe of gewijzigde wet- en regelgeving maakt SZW, in overleg met de relevante uitvoerder(s), een inschatting van de M&O-risico’s. Het monitoren en mitigeren van M&O-risico’s is een continu proces. Elke regeling kent in meer of mindere mate zijn restrisico’s. Restrisico’s ontstaan bijvoorbeeld door afhankelijkheid van gegevens van derden of beperkingen in de controle op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG).

Voorlichting door SZW en/of de uitvoerder(s) aan de aanvragers is een manier om de M&O-risico’s te beheersen. Verder zijn de uitvoerders gemachtigd om de rechtmatigheid van de aanvragen vast te stellen. Ook rapporteren de uitvoerders de fraudesignalen aan SZW middels de tweejaarlijkse signaleringsbrief fraudefenomenen die vervolgens met de Tweede Kamer wordt gedeeld. Ten slotte wordt SZW door de ZBO’s (via de verantwoordingscyclus met de ZBO’s) geïnformeerd over het aantal geconstateerde overtredingen met financiële benadeling, het totaal benadelingsbedrag, het aantal opgelegde boetes en waarschuwingen en het totaal opgelegde boetebedrag per uitvoerder in het jaarverslag.

Het interne, SZW-brede M&O-beleid is vernieuwd en begin 2022 vastgesteld. Om de kwaliteit van de risico-inschattingen te verbeteren, is in het beleid onder andere vastgelegd dat bij regelingen met een verhoogd M&O-risico een multidisciplinair team verantwoordelijk is voor het maken van de M&O-risicoanalyse. De stand van zaken omtrent het M&O-risico komt expliciet aan bod bij de periodieke besprekingen van de departementale risicoanalyse in de Bestuursraad.

De noodregelingen in het kader van de coronacrisis zijn in 2020 onder hoge tijdsdruk tot stand gekomen. Deze noodregelingen zijn dit jaar niet meer nodig geweest, met uitzondering van de NOW en de Bbz-light (Besluit bijstandsverlening zelfstandigen, dit besluit is de opvolger van de Tozo). De insteek is te allen tijde geweest om deze noodregelingen, ondanks de tijdsdruk, rechtmatig uit te voeren en M&O zoveel mogelijk te voorkomen. De Tweede Kamer is door middel van dilemmabrieven in 2020 en 2021 geregeld geïnformeerd over de moeilijke afwegingen die tijdens de crisis moesten worden gemaakt. In 2022 zijn dergelijke brieven niet verstuurd, onder meer omdat de coronacrisis na de eerste maanden van 2022 in rustiger vaarwater kwam. In paragraaf 6.3 «Noodregelingen in het kader van de coronacrisis» wordt specifieker ingegaan op de NOW en de Tozo.

In 2022 zijn er diverse signalen via het Meldpunt M&O van de Toetsingskamer, UWV en de media binnengekomen over M&O van de subsidieregeling STAP-budget. Een van de signalen had betrekking op opleidingen die werden aangeboden, maar niet voldoende gericht zijn op de versterking van de arbeidsmarktpositie. Naar aanleiding van onder meer dit signaal is door de Toetsingskamer het merendeel van het bestaande aanbod, zoals dat medio september 2022 in het scholingsregister stond, doorgelicht. Deze doorlichting heeft er toe geleid dat 240 opleiders met 7.400 opleidingen zijn aangeschreven. Het resultaat van deze aanschrijving is de verwijdering van 5.500 opleidingen uit het scholingsregister STAP geweest. Tevens hebben opleiders niet subsidiabele kosten uit hun aanbod verwijderd of anderszins hun aanbod alsnog laten aansluiten op de criteria van de regeling. Ook is per 6 februari 2023 een wijziging in de regeling doorgevoerd gericht op het terugdringen van M&O. Deze wijziging ziet bijvoorbeeld toe op de verleningsgrens, een aanscherping van de definitie lesmateriaal en de scholingsdefinitie. SZW blijft het M&O-beleid aanpassen op basis van verkregen signalen uit de praktijk en evaluaties. Tegelijkertijd zal de Toetsingskamer vanaf 2023 invulling geven aan controles op marktconformiteit en bewijzen van deelname.

Overige aspecten van de bedrijfsvoering

SZW heeft over 2022 een informatiebeveiligingsbeeld aan BZK opgeleverd. Op basis van het interne verantwoordingsproces en de externe onderzoeken uitgevoerd door de ADR en de AR (tot medio januari) zijn er geen risico’s of bijzonderheden te melden. De grootste uitdaging is om mensen te behouden en de (informatie) beveiliging en privacy in 2023 op peil te houden.

6.2 Rijksbrede bedrijfsvoeringsonderwerpen

Grote lopende ICT-projecten

SZW kende in 2022 acht lopende en/of afgeronde projecten als onderdeel van de rapportage grote en risicovolle ICT-projecten: Stimulering Arbeidsmarktpositie (STAP, afgerond), Vereenvoudiging Wajong (afgerond), Veranderopgave inburgering (VOI, afgerond), Verbeteren uitwisseling matchingsgegevens, Aansluiting van UWV op Electronic Exchange of Social Security Information (EESSI-UWV), Vereenvoudiging beslagvrije voet, Stroomlijning keten derdenbeslag (SKD) en Vaardig met vaardigheden.

UWV en SVB leggen in hun jaarverslagen verantwoording af over grote en/of risicovolle ICT-projecten. Deze projecten worden op het Rijks ICT-dashboard opgenomen en minimaal éénmaal per jaar geactualiseerd. UWV kende in 2022 twaalf lopende en/of afgeronde projecten: Herontwerp WW klant (afgerond), IB&P Sonar, Datafabriek, Aansluiting op NHR, Digitalisering werkprocessen bezwaar en beroep (afgerond), E-herkenning overige portalen, E-publicatie, Helios, Open VMS, Modernisering elektronisch bestuurlijk verkeer, SMZ IV optimalisatie realisatie ZW en Verwerving datacenter. Bij SVB loopt één groot ICT-project: VBS FIN (dit betreft de vervanging van het huidige financiële systeem FMS).

Bedrijfsvoeringsrisico's en/of problemen als gevolg van de coronacrisis

Ook na het loslaten van de noodregelingen in het kader van de coronacrisis (medio maart 2022) zijn SZW-medewerkers gedeeltelijk thuis blijven werken. Hierdoor bleef de kans bestaan dat beveiligingsrisico’s zich bij het digitaal ondersteund thuiswerken zouden voordoen. Om die reden is ook in 2022 geïnvesteerd in de veiligheid van ICT-voorzieningen en in het bewustzijn bij medewerkers over veilig digitaal thuiswerken. Voor de risico’s veroorzaakt door (al dan niet bewust) menselijk handelen bij digitaal ondersteund thuiswerken, online vergaderen en voor de beperkingen van berichtenapps werd preventief via verschillende wegen voortdurend aandacht gevraagd. Interne incidentmeldingen zijn opgepakt en gemonitord. Er hebben geen grote incidenten plaatsgevonden. De mogelijkheid om de thuiswerkplek te verbeteren is met enkele aanpassingen in de nieuwe CAO verder uitgebreid.

6.3 Belangrijke ontwikkelingen en verbeteringen in de bedrijfsvoering

Noodregelingen in het kader van de coronacrisis

Tijdelijke noodmaatregel overbrugging voor behoud van werkgelegenheid (NOW)

De NOW is door het kabinet ingevoerd om werkgevers tegemoet te komen in de loonkosten. Begin 2022 is de 8e en laatste NOW-tranche opengesteld waar werkgevers een beroep op konden doen. In totaal is er in de 8e NOW-tranche circa € 1,2 miljard aan NOW-voorschotten verstrekt aan werkgevers waarmee zij de lonen door konden betalen.

Het vaststellingsproces van eerdere NOW-tranches liep in 2022 onverminderd door en hierop zijn verschillende controles uitgevoerd. Naast enkele belangrijke controles bij het voorschotproces, bevindt het zwaartepunt van de controles om het recht op NOW vast te stellen zich bij het vaststellingsproces van de NOW. Meer controles vooraf zou de snelheid waarmee werkgevers hun voorschot krijgen echter ernstig verminderen en zou, gezien de beperkte uitvoeringscapaciteit, ten koste gaan van de controles achteraf. Door de snelheid en inrichting van het NOW-proces bestaan er risico’s op misbruik en oneigenlijk gebruik (M&O). Door de uitzonderlijke situatie worden bij de NOW meer restrisico’s op M&O aanvaard dan in reguliere omstandigheden het geval zou zijn. Tegelijkertijd is naar mogelijkheden gezocht om deze risico’s zoveel mogelijk te adresseren met controles in zowel het voorschot- als het vaststellingenproces.

De beheersmaatregelen blijken in de praktijk tot nu toe effectief en worden gemonitord en indien nodig aangescherpt. De grootste M&O-risico’s betreffen manipulatie van de omzet en loonsom. In samenwerking met de Koninklijke Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) is door middel van speciaal voor de NOW ontwikkelde accountantsprotocollen en opgestelde standaarden vastgelegd dat accountants specifieke werkzaamheden moeten verrichten om risico’s onder andere ten aanzien van de gerapporteerde omzet en loonsom in de NOW tegen te gaan. De afdeling Uitvoering van Beleid (UVB, onderdeel van de directie Dienstverlening, Samenwerkingsverbanden en Uitvoering) van het Ministerie van SZW onderzoekt daarnaast risicogericht vaststellingsaanvragen waarbij geen aanvullende verklaring of een derdenverklaring vereist is. UVB selecteert vaststellingsaanvragen onder meer op basis van verschillende objectieve risico-indicatoren die periodiek worden herijkt. Op basis van de risicogerichte analyse wordt indien nodig een werkgever gevraagd extra gegevens en documenten aan te leveren. Deze worden onderzocht en afhankelijk van de uitkomst kunnen er correcties op het door de werkgever verantwoorde omzetverliespercentage worden doorgevoerd.

Reviews uitgevoerd door de ADR

De controles van accountants, deskundige derden en UVB zijn een belangrijk onderdeel van het vaststellingsproces met het oog op het kunnen vaststellen van de rechtmatigheid van de NOW-subsidie. Als onderdeel van de controle en het toezicht op de NOW-regeling heeft SZW in 2022, net zoals in 2021, de ADR opdracht gegeven om reviews uit te voeren op enkele accountantsverklaringen die zijn verstrekt bij de vaststellingsverzoeken van de NOW-1 en de NOW-2 in samenwerking met de Accountantsdienst van UWV. Het doel van de reviews is om inzicht te krijgen of de betrokken accountants hun werkzaamheden volgens het Accountantsprotocol en de speciefieke Standaard hebben uitgevoerd. Wanneer dit niet het geval is en onvoldoende (of geen) herstelwerkzaamheden worden uitgevoerd, kan dit uiteindelijk gevolgen hebben voor de NOW-subsidie van de werkgever. Een secundair doel van de reviews is het zo nodig verder verbeteren van het protocol dat door de accountants wordt gehanteerd bij de accountantswerkzaamheden ten behoeve van de NOW. De definitieve uitkomsten van de tweede reviewronde worden in het voorjaar van 2023 verwacht.

In mei 2022 heeft SZW aan de Tweede Kamer gerapporteerd over de bevindingen van de eerste reviewronde (Kamerstukken II 2021/22, 35 420, nr. 486). In 2022 heeft SZW opvolging gegeven aan de uitkomsten van deze review. Zo zijn de uitkomsten besproken met de NBA en hebben SZW en de NBA gezamenlijk de reviewresultaten besproken in een webinar. Daarnaast is er op Rijksoverheid.nl een pagina gekomen met aandachtspunten waar een accountant op moet letten bij het uitvoeren van een NOW-controle. Hierin zijn ook de geconstateerde bevindingen uit de review meegenomen.

Naast deze generieke acties, heeft SZW een opvolging richting de individuele werkgever en accountant uitgevoerd. De acht werkgevers waarbij bevindingen waren vastgesteld zijn aangeschreven met de vraag om de accountantswerkzaamheden te verbeteren en waar nodig een aangepaste accountantsverklaring aan te leveren. Inmiddels zijn zeven van de acht reacties van deze werkgevers beoordeeld. In vijf gevallen is vastgesteld dat de aanvullende werkzaamheden voldoende zijn uitgevoerd. In twee gevallen hebben de aanvullende werkzaamheden geleid tot een beperkte aanpassing van de NOW-subsidie. Het laatste geval is nog in behandeling.

Definitieve vaststellingen NOW

In 2022 zijn de vaststellingsloketten van de NOW-1 en ‒ 2 gesloten. Daarnaast waren in 2022 ook de vaststellingsloketten voor de laatste NOW-tranches (tranche 4 tot en met 8) geopend door UWV. De vaststellingsloketten voor de NOW-3 en ‒ 4 (tranche 3 tot en met 6) waren geopend tot en met 22 februari 2023. De vaststellingsloketten voor de NOW-5 en ‒ 6 (tranche 7 en 8) zijn geopend vanaf respectievelijk 1 juni 2022 en 3 oktober 2022. Beide loketten zijn geopend tot en met 2 juni 2023. UWV maar ook UVB (Uitvoering van Beleid, onderdeel van SZW) zijn nog tot zeker in 2024 bezig met de afhandeling van alle definitieve vaststellingsaanvragen van de NOW.

UWV rapporteert in zijn jaarverslag 2022 over alle afgehandelde en ontvangen vaststellingen tot en met december 2022 voor de NOW-1 t/m NOW-5. UWV heeft schattingen gemaakt van alle nog vast te stellen subsidiebedragen (zie het UWV Jaarverslag 2022). Op basis van deze schattingen vinden afrekeningen plaats tussen UWV en SZW in 2023. De komende jaren zullen deze schattingen vervangen worden door realisaties op basis van definitieve vaststellingen, wat opnieuw tot afrekeningen kan leiden tussen UWV en SZW.

Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandige ondernemers (Tozo)

In 2022 zijn de eerste Tozo-vergoedingen (over 2020) aan gemeenten definitief vastgesteld. Van de totale Tozo-vergoeding 2020 (€ 2,5 miljard) is € 113 miljoen onzeker als gevolg van een verhoogd M&O-risico. In het jaarverslag over 2021 is al aangegeven dat over de Tozo-uitvoering van 2020 een verhoogd M&O-risico is geaccepteerd. Het verhoogde M&O-risico heeft betrekking op: het niet voldoen aan het urencriterium, het niet gebruik maken van het recht op studiefinanciering voor 27-minners en het niet aanwenden van voorliggende voorzieningen (Kamerstukken II 2020/21, 35 420, nr. 213).

Destijds is aangegeven dat – door aanpassingen van de Tozo-regeling en aangescherpte beheersmaatregelen – de onzekerheden over uitkeringen grotendeels weggenomen zijn bij de Tozo-uitvoering van 2021, en dat enkel met het niet aanwenden van voorliggende voorzieningen een beperkt risico resteert. De onzekerheid die hiermee gepaard gaat wordt geschat op € 1 miljoen over 2021.

Een aantal gemeenten heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van de vergoeding over 2020. Deze bezwaarprocedures lopen nog. Het mogelijke maximale effect van deze procedures voor de SZW-begroting bedraagt € 3,1 miljoen. Er is een kans dat er rechtszaken voortkomen uit deze bezwaarprocedures.

Sociaal Medisch Beoordelen

De oplopende wachttijd voor sociaal medisch beoordelen bij de arbeidsongeschiktheidsregelingen is ook in 2022 sterk toegenomen, de gemiddelde wachttijd op een claimbeoordeling ligt hoger dan de daarvoor aangewezen wettelijke termijnen. De vraag naar sociaal-medische beoordelingen is al jaren groter dan UWV aankan en zal de komende jaren zonder ingrijpen alleen maar verder toenemen. Dit is ook gebleken uit de actualisatie van de eerdere doorrekening van de mismatch door Gupta Strategists (Kamerstukken II 2021/22, 26 448, nr. 685) die een verdere verslechtering van de situatie laat zien.

Dit heeft ertoe geleid dat SZW, naast maatregelen die UWV zelf neemt om de mismatch te verkleinen, in oktober 2022 aanvullende maatregelen heeft getroffen om mensen die wachten op een beoordeling sneller duidelijkheid te geven en UWV lucht te geven om reeds ingezette en aanvullende verbeteringen in de uitvoering te implementeren. Met de tijdelijke vereenvoudigde WIA-claimbeoordeling voor 60-plussers is een buitenwettelijke maatregel getroffen die leidt tot onrechtmatige uitgaven (Kamerstukken II 2021/22, 26 448, nr. 685). In 2022 ging het om € 1,3 miljoen. Deze maatregel wordt echter noodzakelijk geacht om op korte termijn de oplopende achterstanden van de WIA-claimbeoordeling om te buigen in een afname. Het belang van een correcte uitvoering van de wet is hierbij afgewogen tegen het belang om zo veel mogelijk mensen tijdig een beoordeling te kunnen bieden en daarmee duidelijkheid te geven over hun toekomstige situatie. Ook bij de verlenging van de tijdelijke maatregel omtrent kwijtschelding van WIA-voorschotten die niet of slechts gedeeltelijk verrekend kan worden met een WW- of WIA-uitkering is sprake van buitenwettelijk beleid, in 2022 ging het om circa € 7 miljoen. Als steeds meer mensen tijdig een beoordeling krijgen, bijvoorbeeld door de vereenvoudigde claimbeoordeling bij 60-plussers, dan hoeven minder voorschotten kwijtgescholden te worden in de toekomst.

De getroffen maatregelen uit de Kamerbrieven van 9 april 2021 en 26 augustus 2022 zien vooral toe op de achterstanden in de WIA-claimbeoordelingen verkleinen, omdat dit gaat over mensen die nog geen duidelijkheid hebben over het recht op een uitkering en daarmee ook over hun inkomenszekerheid. Vanuit de WIA worden veel herbeoordelingen aangevraagd door werknemers, werkgevers en andere belanghebbende partijen. Ook deze dient UWV binnen een wettelijke termijn uit te voeren en ook hier zijn grote achterstanden. Deze overschrijding leidt bovendien tot een oplopend bedrag aan dwangsommen voor UWV. De komende tijd wordt onderzocht of er meer ruimte kan worden gecreëerd om deze vraaggestuurde herbeoordelingen uit te voeren, en of het mogelijk is om de aanvragen voor herbeoordelingen meer en beter te laten motiveren en onderbouwen door partijen.

Ten slotte is in 2022 de Onafhankelijke Commissie Toekomst Arbeidsongeschiktheidsstelsel (OCTAS) in het leven geroepen om te adviseren over de toekomstbestendigheid van dit stelsel waarbij de artsenproblematiek wordt meegenomen.

Relatie met zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s)

Over 2022 is tweemaal een stand van de uitvoering sociale zekerheid aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II 2021/22, 26 448, nr. 682 en Kamerstukken II 2022/23, 26 448, nr. 693). Het doel van deze standen van uitvoering is om op een actieve manier openheid te geven over ontwikkelingen en dilemma’s in de uitvoering van de zelfstandige bestuursorganen (ZBO’s). Ook is de Tweede Kamer in genoemde brieven geïnformeerd over de gevolgen van de coronacrisis op de uitvoering van de sociale zekerheid.

Maatschappelijke opgaven hebben een centrale plek in de sturing van uitvoeringsorganisaties. Voor een goede dienstverlening is het essentieel dat signalen over hoe wet- en regelgeving uitpakt in de praktijk, SZW en de Kamer bereiken. Daarom hebben UWV en de SVB, net als vorig jaar, een knelpuntenbrief wet- en regelgeving aangeboden aan de Tweede Kamer. Deze is verstuurd samen met de Stand van uitvoering van juni 2022 (Kamerstukken II 2021/22, 26 448 nr. 682) waarin SZW een reactie geeft op de knelpunten die UWV en de SVB vermelden in hun brieven. De knelpuntenbrief wordt jaarlijks aan de Tweede Kamer aangeboden.

Ook worden de prestatie-indicatoren met de ZBO’s verder ontwikkeld. Dit om beter inzicht te krijgen waar we gezamenlijk meerwaarde creëren voor burgers en de maatschappij, waar er nog knelpunten zijn voor burgers en bedrijven en wat UWV, de SVB en SZW hier gezamenlijk in te doen hebben.

In lijn met het toezichtbeleid van SZW is het organisatiegerichte toezicht in 2022 verder doorontwikkeld, zijn verkenningen uitgevoerd en heeft overleg en afstemming plaatsgevonden met interne en externe toezichthouders ten aanzien van het functioneren van de ZBO’s. In het toezichtbeleid is ook opgenomen dat elke drie jaar een review wordt uitgevoerd op de werkzaamheden van de auditdiensten van UWV en de SVB. De laatste review heeft plaatsgevonden over het jaar 2018. Sinds eind 2021 wordt er in samenspraak met de ADR en AR gewerkt aan het opnieuw vormgeven van de reviews. Naar verwachting wordt de volgende review voor de zomer van 2023 uitgevoerd.

UWV, de SVB en SZW hebben een samenwerkingsvisie opgesteld die ingaat op hoe we met elkaar willen samenwerken in de bestuurlijke driehoek en op afspraken over rollen, verantwoordelijkheden en formele kaders. Deze is gericht op de positie, taken en verantwoordelijkheden in de samenwerking. Samen met de Stand van de uitvoering van juni 2022 is deze visie met de Tweede Kamer gedeeld.

C. JAARREKENING

7. Departementale verantwoordingsstaat

Tabel 101 Departementale verantwoordingsstaat 2022 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (bedragen x € 1.000)
         

Art.

Omschrijving

(1)Vastgestelde begroting1

 

(2) Realisatie

 

(3)= (2) - (1) Verschil realisatie en vastgestelde begroting

  

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

Verplichtingen

Uitgaven

Ontvangsten

 

TOTAAL

50.296.098

49.977.659

1.883.636

 

46.160.746

46.013.341

6.244.477

 

‒ 4.135.352

‒ 3.964.318

4.360.841

             

1

Arbeidsmarkt

 

4.187.661

3.848.922

13.810

 

2.152.533

2.022.690

3.978.434

 

‒ 2.035.128

‒ 1.826.232

3.964.624

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

 

7.381.543

7.389.554

18.215

 

7.183.029

7.184.756

266.633

 

‒ 198.514

‒ 204.798

248.418

3

Arbeidsongeschiktheid

 

17.714

17.714

0

 

1.083

1.083

0

 

‒ 16.631

‒ 16.631

0

4

Jonggehandicapten

 

3.553.766

3.553.766

0

 

3.717.894

3.717.894

4.901

 

164.128

164.128

4.901

5

Werkloosheid

 

265.559

271.413

0

 

155.470

162.714

10.703

 

‒ 110.089

‒ 108.699

10.703

6

Ziekte en verlofregelingen

 

36.626

36.626

0

 

15.277

15.277

1.081

 

‒ 21.349

‒ 21.349

1.081

7

Kinderopvang

 

3.857.977

3.857.977

1.583.186

 

4.217.155

4.206.526

1.627.788

 

359.178

348.549

44.602

8

Oudedagsvoorziening

 

25.534

25.534

0

 

29.515

29.673

166

 

3.981

4.139

166

9

Nabestaanden

 

1.232

1.232

0

 

1.600

1.600

0

 

368

368

0

10

Tegemoetkoming ouders

 

6.479.308

6.479.308

187.532

 

6.850.451

6.850.451

186.904

 

371.143

371.143

‒ 628

11

Uitvoeringskosten

 

664.321

665.821

0

 

700.110

699.830

82.925

 

35.789

34.009

82.925

12

Rijksbijdragen

 

22.837.601

22.837.601

0

 

20.291.413

20.291.413

823

 

‒ 2.546.188

‒ 2.546.188

823

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

 

373.769

373.769

1.000

 

342.975

343.489

5.205

 

‒ 30.794

‒ 30.280

4.205

              

96

Apparaatsuitgaven kerndepartement

 

471.965

476.979

79.893

 

502.241

485.945

78.914

 

30.276

8.966

‒ 979

99

Nog onverdeeld

 

141.522

141.443

0

 

0

0

0

 

‒ 141.522

‒ 141.443

0

X Noot
1

Stand inclusief amendementen, moties en NvW

8. Saldibalans

Tabel 102 Saldibalans per 31 december 2022 van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) (bedragen x € 1.000)

Activa

31-12-2022

 

31-12-2021

 

Passiva

31-12-2022

 

31-12-2021

          

Intra-comptabele posten

   

Intra-comptabele posten

   

1a

Uitgaven ten laste van de begroting

46.013.332

 

57.702.846

2a

Ontvangsten ten gunste van de begroting

6.244.471

 

3.804.357

3

Liquide middelen

0

 

0

     

4

Rekening-courant RHB

0

 

0

4a

Rekening-courant RHB

39.802.361

 

53.953.530

5

Rekening-courant RHB Begrotingsreserve

0

 

0

5a

Begrotingsreserves

0

 

0

6

Vorderingen buiten begrotingsverband

46.118

 

61.915

7

Schulden buiten begrotingsverband

12.618

 

6.873

8

Kas-transverschillen

0

 

0

     
          

Subtotaal intra-comptabel

46.059.450

 

57.764.761

Subtotaal intra-comptabel

46.059.450

 

57.764.761

          

Extra-comptabele posten

   

Extra-comptabele posten

   

9

Openstaande rechten

0

 

0

9a

Tegenrekening openstaande rechten

0

 

0

10

Vorderingen

877.663

 

892.792

10a

Tegenrekening vorderingen

877.663

 

892.792

11a

Tegenrekening schulden

0

 

0

11

Schulden

0

 

0

12

Voorschotten

20.837.561

 

28.543.236

12a

Tegenrekening voorschotten

20.837.561

 

28.543.236

13a

Tegenrekening garantieverplichtingen

0

 

0

13

Garantieverplichtingen

0

 

0

14a

Tegenrekening andere verplichtingen

810.001

 

645.626

14

Andere verplichtingen

810.001

 

645.626

15

Deelnemingen

0

 

0

15a

Tegenrekening deelnemingen

0

 

0

          

Subtotaal extra-comptabel

22.525.225

 

30.081.654

Subtotaal extra-comptabel

22.525.225

 

30.081.654

          

Totaal

68.584.675

 

87.846.415

Totaal

 

68.584.675

 

87.846.415

Toelichting bij de saldibalans

Het intracomptabele deel van de saldibalans (financiële posten 1 t/m 8) bevat het resultaat van de financiële transacties in de departementale administratie die een directe relatie hebben met de kasstromen. Deze kasstromen worden via de rekening-courant met het Ministerie van Financiën bijgehouden.

Het extracomptabele deel bevat het saldo van de overige rekeningen die met tegenrekeningen in evenwicht worden gehouden.

De cijfers in de saldibalans zijn vermeld in duizendtallen en afgerond naar boven. Hierdoor kunnen bij het subtotaal en het totaal afrondingsverschillen optreden.

Ad 1 en 2) Begrotingsuitgaven en -ontvangsten

Onder de post Uitgaven en ontvangsten ten laste van de begroting worden de gerealiseerde begrotingsuitgaven en -ontvangsten van het jaar opgenomen. De bedragen komen overeen met de bedragen uit de verantwoordingsstaat. Door een verschillende afrondingssystematiek kunnen kleine afrondingsverschillen ontstaan (maximaal aantal begrotingsartikelen * 1 (in duizenden)) tussen de posten ‘Uitgaven en ontvangsten ten laste van de begroting’ en de bedragen in de Verantwoordingsstaat.

Ad 3) Liquide middelen

De post liquide middelen is opgebouwd uit het saldo van de banken en de contante gelden. Het Ministerie van SZW heeft geen contante gelden en geen saldo op haar bankrekeningen.

Ad 4 en 4a) Rekening-courant Rijkshoofdboekhouding

Op de rekening-courant met de Rijkshoofdboekhouding wordt de financiële verhouding met de schatkist van het Rijk geadministreerd. Het bedrag per 31 december 2022 is in overeenstemming met de opgave van de Rijkshoofdboekhouding.

Ad 5 en 5a) Begrotingsreserves

Een begrotingsreserve op basis van artikel 2.21 van de Comptabiliteitswet 2016 is een geoormerkte meerjarige budgettaire voorziening die door een ministerie op een afzonderlijke rekening-courant bij het Ministerie van Financiën wordt aangehouden. Het gaat om een budgettaire voorziening of reserve binnen de rijksbegroting. De reserve blijft meerjarig beschikbaar voor het doen van uitgaven in latere jaren. Het Ministerie van SZW heeft geen begrotingsreserves.

Ad 6) Vorderingen buiten begrotingsverband

Bij de vorderingen onder de post vorderingen buiten begrotingsverband worden de saldi van de betreffende grootboekrekeningen uitgaven buiten begrotingsverband uit de begrotingsboekhouding van het Ministerie van SZW opgenomen. Een uitgavensaldo op 31 december zal nog van derden ontvangen moeten worden (is dus een saldo van openstaande vorderingen).

Tabel 103 Vorderingen buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand ultimo 2022

Europese gelden

40.462

RSO doorbelasting

5.583

derden

66

omzetbelasting

7

  

Totaal

46.118

Ad 7) Schulden buiten begrotingsverband

Bij de schulden onder de post schulden buiten begrotingsverband worden de saldi van de betreffende grootboekrekeningen ontvangsten buiten begrotingsverband uit de begrotingsboekhouding van het Ministerie van SZW opgenomen. Een ontvangstensaldo op 31 december zal nog aan derden afgedragen moeten (is dus een saldo van openstaande schulden).

Tabel 104 Schulden buiten begrotingsverband (bedragen x € 1.000)
 

Openstaand ultimo 2022

Frictiekosten RWI

966

Europese gelden

11.540

Derdenrekeningen

24

Diversen

88

  

Totaal

12.618

Ad 8) Kas-transverschillen

Op deze post worden bedragen opgenomen die zijn verantwoord in de uitgaven en ontvangsten, maar nog niet daadwerkelijk in de kas zijn uitgegeven en ontvangen. Het Ministerie van SZW heeft geen kas-transverschillen.

Ad 9 en 9a) Openstaande rechten

Openstaande rechten zijn vorderingen die niet voortvloeien uit met derden te verrekenen begrotingsuitgaven, maar die op andere wijze zijn ontstaan. Rechten kunnen ontstaan doordat op grond van wettelijke regelingen, in de toekomst aanspraak bestaat op gelden van derden (bijvoorbeeld belastingen, college- en schoolgelden). Het Ministerie van SZW heeft geen openstaande rechten.

Ad 10 en 10a) Vorderingen

Het saldo per 31 december 2022 kan als volgt worden gespecificeerd: 

Tabel 105 Vorderingen totaal (bedragen x € 1.000)
 

Ministerie

UVB

Nederlandse Arbeidsinspectie

S&I

RSO

OpenstaandUltimo 2022

Vorderingen

585.031

6.705

29.693

250.553

5.681

877.663

Tabel 106 Vorderingen naar opeisbaarheid (bedragen x € 1.000)
 

Ministerie

UVB

Nederlandse Arbeidsinspectie

S&I

RSO

OpenstaandUltimo 2022

Direct opeisbaar

585.031

6.705

29.693

1.554

5.681

628.664

Op termijn opeisbaar

0

0

0

0

0

0

Geconditioneerde vorderingen

0

0

0

248.999

0

248.999

 

585.031

6.705

29.693

250.553

5.681

877.663

Van de opeisbare vorderingen (niet de geconditioneerde vorderingen) worden onderstaand de specificaties gegeven naar ouderdom.

Tabel 107 Opeisbare vorderingen naar ouderdom (exclusief toeslagen)(bedragen x € 1.000)

Insteljaar

Ministerieexclusief toeslagen

UVB

Nederlandse Arbeidsinspectie

S&I

RSO

OpenstaandUltimo 2022

t/m 2019

377

4.409

13.576

69.594

0

87.956

2020

2

25

3.518

32.379

0

35.924

2021

0

0

3.966

53.714

160

57.840

2022

757

2.271

8.633

94.866

5.521

112.048

 

1.136

6.705

29.693

250.553

5.681

293.767

Tabel 108 Opeisbare vorderingen naar ouderdom (toeslagen) (bedragen x € 1.000)

Toeslagjaar

Openstaand1 januari 2022

Bijstelling

Ingesteldevorderingen

Ontvangsten

Afboekingen

OpenstaandUltimo 2022

t/m 2019

400.339

0

15.517

62.785

68.577

284.494

2020

138.879

0

102.434

109.873

6.687

124.753

2021

62.008

0

189.735

140.087

3.049

108.607

2022

0

0

130.090

62.875

1.133

66.081

2023

0

0

‒ 40

0

0

‒ 40

 

601.226

0

437.736

375.620

79.446

583.896

Deze toeslagen hebben betrekking op kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget.

Onderstaand wordt per onderdeel een toelichting gegeven.

Ministerie

Van de openstaande vorderingen is een bedrag van ruim € 18.000 toe te wijzen aan niet-bestuurlijke boetes. De inning van de bestuurlijke boetes die na 2006 zijn opgelegd wordt door het CJIB verricht (zie onder Nederlandse Arbeidsinspectie).

Kwijtschelding vorderingen toeslagen

Begin 2021 deelde de staatssecretaris van Financiën – Toeslagen dat zij nader ingaat op de plannen om gedupeerden in de toeslagenaffaire met een schone lei te laten beginnen. De toeslag- en belastingschulden van de gedupeerde ouders en eventuele partner over berekeningsjaren 2020 en eerder worden kwijtgescholden. Deze kwijtschelding raakt de stand op de saldibalans SZW voor de toeslagen kindgebonden budget en kinderopvangtoeslag. In 2021 is een aanvang genomen met beoordeling en kwijtschelding van schulden. Op basis van cijfers van Financiën - Toeslagen blijkt dat vanaf 1 juli 2021 in totaal circa € 9 miljoen aan vorderingen kindgebonden budget is kwijtgescholden en circa € 129 miljoen aan vorderingen kinderopvangtoeslag. Het betreft in totaal circa 16 duizend vorderingen kindgebonden budget en circa 22 duizend vorderingen kinderopvangtoeslag. Gedurende 2022 gaat het daarbij om kwijtschelding van circa € 3 miljoen aan vorderingen kindgebonden budget (circa 5 duizend vorderingen) en circa € 36 miljoen aan vorderingen kinderopvangtoeslag (circa 6 duizend vorderingen).

Per 20 januari 2023 zijn ruim 32 duizend nog openstaande vorderingen kindgebonden budget (circa € 21 miljoen) en ruim 29 duizend nog openstaande vorderingen kinderopvangtoeslag (circa € 113 miljoen) in beeld die mogelijk kwijtgescholden worden. Het aantal ouders dat in aanmerking komt en de totale openstaande vorderingen die het betreft staan nog niet definitief vast. Nog tot eind 2023 kunnen burgers zich melden bij Toeslagen voor een aanvraag in de hersteloperatie toeslagen. Indien nog openstaande vorderingen uiteindelijk zijn kwijtgescholden, zal dit ook in de post vorderingen in de saldibalans worden verwerkt.

Het totaal aan openstaande vorderingen per 31 december 2022 bedraagt voor KOT € 379,4 miljoen en voor WKB € 204,5 miljoen.

UVB

Alle openstaande vorderingen bij UVB hebben betrekking op subsidies, inclusief de vorderingen uit hoofde van Europese gelden.

Nederlandse Arbeidsinspectie

Deze vorderingen bestaan uit de door de Nederlandse Arbeidsinspectie opgelegde boetes vanaf 2007.

S&I

DUO voert de administratie uit voor de directie Samenleving en Integratie ten behoeve van de Wet Inburgering. Het openstaande bedrag van € 250,5 miljoen bestaat voor € 249,0 miljoen uit leningen en € 1,5 miljoen uit openstaande aflossingstermijnen. De vorderingen bij DUO betreffen de openstaande aflossingstermijnen welke aan de leningen onttrokken zijn.

Rijksschoonmaakorganisatie (RSO)

Vanaf 2016 valt de RSO onder budgettaire verantwoordelijkheid van SZW. De administratie is uitbesteed aan de Uitvoeringsorganisatie Bedrijfsvoering Rijk (UBR). De RSO is verantwoordelijk voor de schoonmaak van de Rijkspanden van de aangesloten departementen. Het totaalbedrag van de openstaande vorderingen ad € 5,7 miljoen bestaat uit in rekening gebrachte bedragen voor verrichte schoonmaakwerkzaamheden.

Ad 11 en 11a Schulden

Onder de post Schulden wordt het totaalbedrag van de saldi opgenomen van de betreffende grootboekrekening(en) uit de administratie. Het totaalsaldo betreft de per 31 december openstaande schulden. Het Ministerie van SZW heeft geen schulden.

Ad 12 en 12a) Voorschotten

Voorschotten zijn bedragen die aan derden zijn betaald vooruitlopend op later definitief vast te stellen of af te rekenen bedragen. Onder de post Voorschotten wordt het totaalbedrag van de saldi opgenomen van de betreffende (grootboek)rekeningen uit de administratie. Het totaalsaldo betreft de per 31 december openstaande voorschotten.

Tabel 109 Voorschotten incl. UVB (bedragen x € 1.000)
   

Ministerie

UVB

Openstaand ultimo 2022

Voorschotten

  

20.565.720

271.841

20.837.561

Ministerie

In de onderstaande specificaties worden de openstaande voorschotten van het Ministerie verantwoord naar ouderdom en artikel. Hiervan is een totaalbedrag van € 8.171,1 miljoen toe te wijzen aan voorschotten toeslagregelingen. De uitgaven die hiermee samenhangen zijn verantwoord onder de post uitgaven van artikel 7 en 10. In totaal gaat het om respectievelijk KOT ad € 3.108,7 miljoen en WKB € 5.062,4 miljoen.

Tabel 110 Voorschotten naar ouderdom (exclusief toeslagen, exclusief UVB) (bedragen x € 1.000)

Ontstaansjaar

 

Saldo 1-1-2022

Verstrekt

Afgerekend

Openstaand ultimo 2022

t/m 2019

 

71.954

0

11.754

60.200

2020

 

2.317.501

0

2.285.049

32.452

2021

 

18.539.397

0

17.584.361

955.036

2022

 

0

11.354.465

7.514

11.346.951

Totaal

 

20.928.852

11.354.465

19.888.677

12.394.640

De openstaande voorschotten (exclusief toeslagen en exclusief UVB) waren ultimo 2021 € 20,9 miljard. Ultimo 2022 zijn de openstaande voorschotten € 12,4 miljard. De afname in 2022 wordt voornamelijk veroorzaakt door de afname van de voorschotten die verstrekt zijn in verband met de coronacrisis ter ondersteuning van ondernemers en zzp-ers via respectievelijk de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor behoud van Werkgelegenheid (NOW) met € 6,6 miljard aan voorschot. Ook de ondersteuning aan burgers als gevolg van de coronacrisis is in 2022 afgenomen.

Tabel 111 Voorschotten naar ouderdom (toeslagen) (bedragen x € 1.000)

Toeslagjaar

 

Saldo 1-1-2022

Verstrekt

Afgerekend

Openstaand ultimo 2022

t/m 2019

 

142.809

0

83.401

59.408

2020

 

770.456

0

644.278

126.178

2021

 

5.972.135

32.695

4.878.221

1.126.609

2022

 

510.519

5.754.321

0

6.264.839

2023

 

0

594.045

0

594.045

Totaal

 

7.395.919

6.381.060

5.605.900

8.171.080

De voorschotten van het toeslagjaar 2023 betreffen de eerste maandelijkse voorschottermijn, die in december 2022 is uitbetaald.

Tabel 112 Voorschotten naar artikel (bedragen x € 1.000)

Art

Omschrijving

Openstaand ultimo 2022

1

Arbeidsmarkt

1.398.659

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

1.918.400

3

Arbeidsongeschiktheid

0

4

Jonggehandicapten

3.709.300

5

Werkloosheid

168.392

6

Ziekte en verlofregelingen

7.148

7

Kinderopvang

5.162.639

8

Oudedagsvoorziening

919

9

Nabestaanden

0

10

Tegemoetkoming ouders

7.048.688

11

Uitvoering

648.358

12

Rijksbijdragen

255.700

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

238.375

96

Apparaatsuitgaven kerndepartement

9.140

Totaal

 

20.565.720

Tabel 113 Voorschotten UVB (bedragen x € 1.000)
   

ESF/EGF/EUSF

Subsidies departement

Totaal 2022

Saldo 1 januari

  

128.551

89.914

218.466

Verstrekt

  

53.325

55.723

109.048

Subtotaal

  

181.876

145.637

327.513

Afgerekend

  

35.604

20.068

55.672

Saldo 31 december

  

146.272

125.569

271.841

Tabel 114 Voorschotten UVB naar ouderdom (bedragen x € 1.000)

Ontstaansjaar

 

Saldo 1-1

Verstrekt

Afgerekend

Openstaand

  

2022

  

ultimo 2022

t/m 2019

 

21.889

0

10.271

11.618

2020

 

70.781

0

28.459

42.322

2021

 

125.796

0

16.941

108.855

2022

 

0

109.048

1

109.046

Totaal

 

218.466

109.048

55.672

271.841

Ad 13 en 13a) Garantieverplichtingen

Een garantieverplichting is een voorwaardelijke financiële verplichting, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet. Garantieverplichtingen worden administratief volledig verwerkt als verplichting. Er is dus geen verschil in de vastlegging van garantieverplichtingen en «gewone» verplichtingen. In het algemeen leiden garantieverplichtingen niet of slechts voor een bepaald (meestal klein) percentage tot betaling. Het Ministerie van SZW heeft geen garantieverplichtingen.

Ad 14 en 14a) Andere verplichtingen

Met andere verplichtingen worden alle verplichtingen exclusief de garantieverplichtingen, bedoeld. Financiële verplichtingen zijn (toekomstige) betalingsverplichtingen en hebben veelal een voorwaardelijk karakter. De financiële verplichting ontstaat wanneer met een derde of andere partij is overeengekomen tot het voldoen van een (contra)verplichting (bijvoorbeeld levering of subsidievoorwaarde). Nadat de andere partij, ten gunste waarvan de (betalings)verplichting is aangegaan, aan de afgesproken voorwaarden heeft voldaan, leidt dit tot een kasuitgave.

Tabel 115 Opbouw andere verplichtingen (bedragen x € 1.000)
 

Ministerie

UVB

Totaal 2022

Saldo 1 januari

415.385

230.241

645.626

Aangegane verplichtingen in het verslagjaar inclusief negatieve bijstellingen

46.160.617

76.996

46.237.613

Subtotaal (A)

46.576.002

307.237

46.883.239

Tot betaling gekomen in het verslagjaar

46.013.341

59.898

46.073.239

Subtotaal (B)

46.013.341

59.898

46.073.239

Saldo 31 december (A - B)

562.661

247.339

810.001

Tabel 116 Andere verplichtingen UVB (bedragen x € 1.000)
 

ESF 2

EGF

EFMB

EUSF

Totaal 2022

Saldo 1 januari

0

4.819

354

225.068

230.241

Aangegane verplichtingen in het verslagjaar inclusief negatieve bijstellingen

15.000

‒ 4.659

0

66.655

76.996

Subtotaal (A)

15.000

160

354

291.723

307.237

Tot betaling gekomen in verslagjaar

0

160

354

59.384

59.898

Subtotaal (B)

0

160

354

59.384

59.898

Saldo 31 december (A - B)

15.000

0

0

232.339

247.339

Tabel 117 Andere verplichtingen Ministerie naar artikel (bedragen x € 1.000)

Art

Omschrijving

Openstaand 1 januari 2022

Correcties

Aangegaan 2022 (incl. negatieve bijstelling)

Betaald 2022

Openstaand ultimo 2022

1

Arbeidsmarkt

234.178

15

2.152.533

2.022.690

364.036

2

Bijstand, Participatiewet en Toeslagenwet

54.549

9.491

7.183.029

7.184.756

62.313

3

Arbeidsongeschiktheid

0

0

1.083

1.083

0

4

Jonggehandicapten

0

0

3.717.894

3.717.894

0

5

Werkloosheid

13.458

0

155.470

162.714

6.214

6

Ziekte en verlofregelingen

0

0

15.277

15.277

0

7

Kinderopvang

14.286

0

4.217.155

4.206.526

24.914

8

Oudedagsvoorziening

0

559

29.515

29.673

401

9

Nabestaanden

0

0

1.600

1.600

0

10

Tegemoetkoming ouders

0

0

6.850.451

6.850.451

0

11

Uitvoering

0

245

700.110

699.830

525

12

Rijksbijdragen

0

0

20.291.413

20.291.413

0

13

Integratie en maatschappelijke samenhang

27.097

0

342.975

343.489

26.583

96

Apparaatsuitgaven kerndepartement

61.450

‒ 72

502.241

485.945

77.675

98

Algemeen

10.367

‒ 10.367

0

0

0

99

Nog onverdeeld

0

0

0

0

0

Totaal

 

415.385

‒ 129

46.160.746

46.013.341

562.661

Vanwege het opheffen van artikel 98 in 2022 is het bedrag openstaande verplichtingen van € 10.367 verdeeld over andere artikelen.

Het saldo van € -129 heeft betrekking op correcties die nog moeten worden uitgevoerd in eerdere jaren.

In 2022 hebben geen omvangrijke negatieve bijstellingen plaatsgevonden op een eerder aangegane verplichting. Substantiële omvangswijzigingen die hierdoor ontstaan, moeten worden toegelicht. Substantieel is het algemeen bedrag van € 25 miljoen of meer. Een kleiner bedrag is substantieel als het 10% of meer van het (totaal)bedrag van de openstaande verplichtingen betreft.

Niet uit de saldibalans blijkende bestuurlijke verplichtingen

Soms is er sprake van niet uit de saldibalans blijkende financiële verplichtingen, bijvoorbeeld in geval van door het Rijk gesloten bestuursovereenkomsten of bestuursconvenanten met decentrale overheden of met functionele overheden (ZBO's/RWT’s, bijvoorbeeld scholen).

Met ingang van 2012 is de bekostiging van de rijksgefinancierde wetten en regelingen, waarvan de uitvoering is opgedragen aan de SVB en UWV, gewijzigd van kasbasis naar transactiebasis. Om budgettaire redenen is ervoor gekozen de per 1 januari 2012 door SZW op transactiebasis nog verschuldigde bedragen niet aan de SVB en UWV uit te betalen. Deze permanente schulden bedragen ultimo 2022 € 848,3 miljoen aan de SVB en € 162,6 miljoen aan UWV. Deze schulden worden niet eerder door SZW voldaan dan dat het desbetreffende fonds, wet of regeling is opgeheven c.q. beëindigd. Daarnaast is er in dit verband sprake van een permanente vordering op de SVB ter grootte van € 1,3 miljoen. De genoemde bedragen hebben in 2022 geen wijziging ondergaan.

Verplichting Kwijtschelden gemeentelijke schulden KOT-gedupeerden

Vanaf 1 juli 2021 zijn gemeenten gestart met het kwijtschelden van gemeentelijke schulden aan KOT-gedupeerden. Hierover is de Kamer op 17 juni 2021 geïnformeerd (Kamerstukken II 2020/21, 31 066, nr. 848). In november 2021 is een specifieke uitkering gerealiseerd om gemeenten te compenseren voor de kwijtscheldingen en uitvoeringskosten (Stcrt. 2021, nr. 47169). Naast volledige compensatie van de kwijtscheldingen, ontvangen gemeenten € 275 per erkend gedupeerde die woonachtig is in de betreffende gemeente. Gemeenten ontvangen deze compensatie met een vertraging, vanaf 2023 zullen de eerste middelen door SZW worden betaald.

Ad 15 en 15a) Deelnemingen

Onder de post Deelnemingen worden alle deelnemingen inclusief deelnemingspercentage opgenomen, zoals in een Besloten of Naamloze Vennootschap, internationale instellingen of C.V. Het Ministerie van SZW heeft geen deelnemingen.

9. WNT-verantwoording 2022 Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

De Wet normering topinkomens (WNT) bepaalt dat de bezoldiging en eventuele ontslaguitkeringen van topfunctionarissen in de publieke en semi-publieke sector op naamsniveau vermeld moeten worden in het financieel jaarverslag. Deze publicatieplicht geldt tevens voor topfunctionarissen die bij een WNT-instelling geen - al dan niet fictieve - dienstbetrekking hebben of hadden. Daarnaast moeten van niet-topfunctionarissen de bezoldiging (zonder naamsvermelding) gepubliceerd worden indien deze het individueel toepasselijk drempelbedrag te boven gaan. Niet-topfunctionarissen zonder dienstbetrekking vallen echter buiten de reikwijdte van de wet.

De bezoldigingsgegevens van de leden van de Top Management Groep zijn opgenomen in het jaarverslag van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het algemeen bezoldigings­maximum bedraagt in 2022 € 216.000.

Er zijn geen functionarissen die in 2022 een bezoldiging boven het toepasselijke bezoldigingsmaximum hebben ontvangen, of waarvoor in eerdere jaren een vermelding op grond van de WOPT of de WNT heeft plaatsgevonden of had moeten plaatsvinden. Er zijn in 2022 geen functionarissen die hun werkzaamheden als topfunctionaris hebben neergelegd en die op grond van hun voormalige functie nog 4 jaar aangemerkt worden als topfunctionaris. Er zijn in 2022 geen ontslaguitkeringen betaald die op grond van de WNT dienen te worden gerapporteerd.

D. DEPARTEMENTSPECIFIEKE INFORMATIE

10. Sociale fondsen SZW

Deze paragraaf presenteert de exploitatiesaldi en vermogensposities van de sociale fondsen. De informatie is bedoeld als achtergrondinformatie bij het jaarverslag. De daadwerkelijke verantwoording van uitgaven en inkomsten van de fondsen vindt plaats via de jaarverslagen van de SVB en UWV. De cijfers in deze paragraaf zijn voornamelijk gebaseerd op informatie van SZW en van het CPB (CEP 2023) en sluiten niet precies aan op de jaarverslagen van UWV en de SVB. Een van de redenen hiervoor is dat SZW een ander boekhoudstelsel (kas-verplichtingenstelsel) voert dan UWV en de SVB (baten-lastenstelsel).

Exploitatiesaldi

Een groot deel van de uitgaven aan sociale zekerheid loopt via de sociale fondsen. In tabel 118 en tabel 119 zijn de exploitatierekeningen van de fondsen weergegeven. De arbeidsongeschiktheidsfondsen (Aof en Whk) en de WW-fondsen (Awf en Ufo) worden geïntegreerd weergegeven. Zowel de begrote bedragen als de gerealiseerde bedragen zijn weergegeven in prijzen 2022. Het exploitatiesaldo is het verschil tussen de ontvangsten en de uitgaven van een fonds. Naast de premieontvangsten behoren ook de rijksbijdragen en renteontvangsten tot de inkomsten van een fonds. De uitgaven bestaan naast de uitkeringen voornamelijk uit uitvoeringskosten. Daarnaast vinden tussen de fondsen onderlinge betalingen plaats, bijvoobeeld bij de premies die over uitkeringen worden betaald. Het saldo tussen ontvangen en betaalde onderlinge betalingen is voor de sociale fondsen van SZW negatief, omdat uit deze fondsen ook premies worden betaald voor de zorgverzekering van uitkeringsgerechtigden. Tegenover de uitgave door de sociale fondsen van SZW staan dus inkomsten bij de zorgfondsen.

Tabel 118 Overzicht sociale verzekeringen SVB 2022 (x € 1 mln)
 

Ouderdomsfonds (AOW)

Anw-fonds

 

Begroting

Realisatie

Begroting

Realisatie

Premies

22.252

25.519

151

173

Bijdragen van het Rijk

22.590

20.033

0

0

Ontvangen onderlinge betalingen

0

0

0

0

Saldo Interest

23

21

‒ 3

10

Totaal Ontvangsten

44.865

45.573

148

183

     

Uitkeringen / Verstrekkingen

44.161

44.031

310

309

Uitvoeringskosten

154

141

9

10

Betaalde onderlinge betalingen

551

550

19

19

Totaal Uitgaven

44.865

44.722

338

337

     

Exploitatiesaldo

0

851

‒ 191

‒ 154

Bron: SZW (financiële administratie), SVB Jaarverslag 2022 en CPB (CEP 2023).

Tabel 118 laat zien dat het Ouderdomsfonds een positief exploitatiesaldo had, terwijl in de begroting geen overschot werd geraamd. Dat komt voornamelijk doordat de premie-ontvangsten hoger zijn uitgevallen dan geraamd. De in de begroting geraamde premie-inkomsten waren gebaseerd op de CPB MEV raming uit september 2021. Ten opzichte van die raming zijn de loonontwikkeling en de werkgelegenheid, en daarmee ook de premie-inkomsten, hoger uitgevallen. De bijdragen van het Rijk om het tekort te compenseren is in het voorjaar van 2022 weliswaar naar beneden bijgesteld, maar toen was nog maar een deel van de hogere premie-inkomsten bekend. De inkomsten van het nabestaandenfonds zijn om dezelfde redenen iets hoger uitgevallen, met een beter exploitatiesaldo dan verwacht tot gevolg.

Tabel 119 Overzicht sociale verzekeringen UWV 2022 (x € 1 mln)
 

Arbeidsongeschiktheidsfondsen

WW-fondsen

 

Begroting

Realisatie

Begroting

Realisatie

Premies

19.440

20.722

7.529

9.086

Bijdragen van het Rijk

243

257

97

99

Ontvangen onderlinge betalingen

1.483

1.355

466

427

Saldo Interest

88

53

29

29

Totaal Ontvangsten

21.254

22.388

8.121

9.640

     

Uitkeringen/Verstrekkingen

13.894

14.626

4.855

3.286

Uitvoeringskosten

827

583

814

888

Betaalde onderlinge betalingen

2.295

2.303

930

546

Totaal Uitgaven

17.016

17.512

6.599

4.720

     

Exploitatiesaldo

4.238

4.876

1.523

4.920

Bron: SZW (financiële administratie) en CPB (CEP 2023).

Het exploitatiesaldo van de arbeidsongeschiktheidsfondsen is hoger (meer postief) uitgevallen dan in de begroting werd verwacht. Ook dat komt vooral door hogere premie-inkomsten. Omdat de werkloosheid in 2022 lager was dan op Prinsjesdag 2021 werd verwacht vallen bij de WW-fondsen de uitkeringslasten lager uit. Tegelijkertijd zijn de inkomsten uit WW-premies hoger dan verwacht, door de hogere werkgelegenheid en de hogere loonontwikkeling. Het resultaat is een fors hoger positief exploitatiesaldo voor de WW-fondsen dan waar in de begroting van werd uitgegaan.

In tabel 120 worden de vermogensposities van de sociale fondsen vermeld. Hierbij zijn wederom de arbeidsongeschiktheidsfondsen en de werkloosheidsfondsen geïntegreerd weergegeven. Het aanwezige vermogen neemt jaarlijks toe of af met het exploitatiesaldo (zie tabellen 118 en 119). Net als het exploitatiesaldo is ook de vermogenspositie grotendeels gebaseerd op cijfers van het CPB (CEP 2023). De vermogensposities sluiten daarom niet precies aan op de jaarverslagen van UWV en de SVB.

Tabel 120 Vermogens sociale fondsen ultimo 2021 en 2022 (x € 1 mln)
 

Feitelijk vermogen ultimo 2021

Exploitatiesaldo 2022

Feitelijk vermogen ultimo 2022

    

Ouderdomsfonds (AOW)

2.621

851

3.472

Anw-fonds

2.938

‒ 154

2.784

Arbeidsongeschiktheidsfondsen

20.572

4.876

25.449

WW-fondsen

‒ 6.131

4.920

‒ 1.211

    

Totaal sociale fondsen

20.001

10.493

30.494

Bron: SZW (financiële administratie) en CPB (CEP 2023).

De sociale fondsen hebben eind 2022 naar verwachting een positief vermogen van meer dan € 33 miljard. De afgelopen jaren heeft met name het positieve exploitatiesaldo van de arbeidsongeschiktheidsfondsen bijgedragen aan het opgebouwd vermogen. De werkloosheidsfondsen hebben weliswaar al een paar jaar een positief exploitatiesaldo, maar het vermogen was eind 2022 nog negatief. Het vermogensoverschot van het Ouderdomsfonds wordt meegenomen in het vaststellen van de rijksbijdrage voor 2023. Die rijksbijdrage kan daardoor dus lager zijn, waardoor het vermogensoverschot weer afneemt.

De sociale fondsen (en de beheerders, UWV en SVB) zijn onderdeel van de collectieve sector. Een vermogenstekort of -overschot houden ze aan op een rekening-courant bij het Rijk. De sociale fondsen kunnen daardoor altijd over voldoende middelen beschikken. Dat is ook nodig, omdat het recht op een uitkering niet afhankelijk is van de geraamde uitgaven. Als iemand recht heeft op een uitkering, dan wordt deze dus betaald, ongeacht de vermogenspositie van het fonds. Omdat de sociale fondsen onderdeel van de collectieve sector zijn, zijn de uitgaven en ontvangsten van de fondsen (en dus het exploitatiesaldo) onderdeel van het EMU-saldo, en de EMU-schuld.

11. Koopkracht

In de reguliere koopkrachtplaatjes die in de SZW-begroting staan (boxplot en voorbeeldhuishoudens) wordt de verandering van het besteedbaar inkomen tussen 2022 en 2023 weergegeven, gecorrigeerd voor inflatie.

Bij de Begroting 2022 waren de economische vooruitzichten relatief gunstig. Desondanks was de verwachte koopkrachtontwikkeling ongeveer neutraal in 2022. Hierbij werd rekening gehouden met een beperkte inflatie van 1,8%. Het demissionaire kabinet was, mede gegeven de positieve economische vooruitzichten, terughoudend met nieuw beleid. De mediane koopkracht­ontwikkeling werd inclusief nieuw beleid geraamd op +0,1%.

Mede door de oorlog in Oekraïne liep in 2022 de inflatie sterk op. De hoge inflatie betekende voor veel huishoudens een flink gestegen energierekening, maar ook dagelijkse boodschappen en kleding zijn fors duurder geworden. De koopkrachtontwikkeling in 2022 is daarom veel negatiever gebleken dan vooraf gedacht. Om de gevolgen van deze onverwachte prijsschok voor huishoudens te dempen, heeft het kabinet diverse aanvullende maatregelen getroffen gedurende 2022. Het kabinet heeft in 2022 aanvullend € 7 miljard uitgegeven om de effecten voor huishoudens en bedrijven te dempen. De energiebelasting is verlaagd met 60% ten opzichte van 2021, gemiddeld € 400 per huishouden, naast een verlaging van de accijnzen en diesel per 1 juli 2022. Via gemeenten konden huishoudens aanspraak maken op een energietoeslag van € 1.300. Dit bedrag kon door gemeenten verhoogd worden tot € 1.800 door € 500 uit de nieuwe energietoeslag in 2023 naar voren te halen. Ook zijn extra middelen vrijgemaakt voor energiebesparende maatregelen voor slecht geïsoleerde woningen.

Figuur 5 Boxplot koopkrachtontwikkeling 2022. Linkerkolom: raming bij de Miljoenennota (SZW-begroting 2022, MEV 2022). Rechterkolom: realisatie bij Jaarverslag 2022 (CEP 2023)

Bron: SZW-berekeningen op basis van CEP 2023 en VWS-raming van zorgpremies.

De koopkrachtontwikkeling10 wordt gepresenteerd in een boxplot waarin de koopkrachtontwikkeling van het 25e percentiel, het 50e percentiel (i.e. de mediaan, het middelste huishouden in een naar koopkrachtontwikkeling gerangschikte verdeling) en het 75e percentiel van de verschillende groepen is weergegeven (zie figuur 5). In de boxplot wordt de spreiding rondom de mediane koopkrachtontwikkeling zichtbaar.

De realisatie van de koopkrachtmutatie in 2022, berekend bij het CEP 2023, laat zien dat de mediane koopkracht uit komt op ‒ 2,7%. Dit is 2,8% lager dan wat bij de Begroting 2022 werd verwacht, toen de inflatiestijging nog beperkt was. De inflatie in 2022 was 6,7%11 in plaats van de verwachte 1,8%.

De groep die het meest opvalt is de groep uitkeringsgerechtigden. Hun koopkracht steeg in 2022 in doorsnee met +5,0%, vooral als gevolg van de energietoeslag van maximaal € 1.800 die in 2022 is uitgekeerd. Daarnaast zorgt de energietoeslag voor veel spreiding onder de uitkeringsgerechtigden. Dat komt doordat de populatie uitkeringsgerechtigden divers is: zo had een deel van hen een te hoog inkomen voor de energietoeslag12. Daarnaast maakt de energietoeslag een relatief groot deel uit van het inkomen van de onderkant van deze groep, omdat hun inkomens laag zijn. De boxplot laat zien dat voor 50% van de uitkeringsgerechtigden de koopkrachtontwikkeling tussen de ‒ 2,2% en +10,3% ligt.

De feitelijke spreiding tussen én binnen inkomensgroepen is groter dan deze koopkrachtcijfers laten zien. Dat komt omdat in de doorrekeningen wordt uitgegaan van een enkel inflatiecijfer voor alle huishoudens. In werkelijkheid is er tussen inkomensgroepen sprake van inflatieongelijkheid: huishoudens met een lager inkomen besteden een relatief groot aandeel van hun inkomen aan energie, waardoor stijgende energieprijzen deze groep relatief hard raken. Omdat de inflatie in 2022 voor een belangrijk deel werd veroorzaakt door stijgende energieprijzen, lijkt de koopkrachtontwikkeling van lagere inkomens positiever dan in werkelijkheid het geval is. Ook is er spreiding binnen inkomensgroepen doordat niet iedereen in dezelfde mate te maken heeft gehad met een gestegen energierekening. Het maakt bijvoorbeeld veel uit welk type energiecontract iemand heeft, in wat voor type woning iemand woont of hoe goed geïsoleerd een woning is. In normale tijden zijn de verschillen in ervaren inflatie tussen inkomensgroepen en huishoudtypen beperkt.

Daarnaast wordt er in de koopkrachtberekeningen vanuit gegaan dat er niets verandert in de persoonlijke omstandigheden van mensen. Belangrijke gebeurtenissen, zoals een nieuwe baan of het verliezen van werk, hebben doorgaans meer effect op de persoonlijke koopkrachtsituatie van huishoudens dan een enkel cijfer kan uitdrukken. Dat maakt dat de statische koopkrachtplaatjes met nuance moeten worden bekeken.

Het koopkrachtbeeld voor 2022 moet in samenhang worden bezien met 2023. Het is in het jaarverslag gebruikelijk om uitsluitend de gerealiseerde koopkrachtontwikkeling van het afgelopen jaar te presenteren. De hoge inflatie in 2022 leidde echter tot een koopkrachtdaling die ook doorwerkt in 2023, en dat was voor het kabinet reden om in 2022 te besluiten tot nieuwe maatregelen in 2023. De cumulatieve koopkrachtontwikkeling van 2022 en 2023 bij elkaar (zie figuur 6) is daarom van grotere informatieve waarde. Omdat dit jaarverslag betrekking heeft op 2022, gaat de tekst hier slechts kort in op de rol van kabinetsbeleid in 2023. Het kabinet heeft een tijdelijk prijsplafond ingesteld, naast een breed koopkrachtpakket van circa € 12 miljard. Als onderdeel van het brede koopkrachtpakket heeft het kabinet besloten het minimumloon al vanaf 1 januari 2023 in één keer met in totaal 10,15% te verhogen (Kamerstukken II 2022/23, 29 544, nr. 1152). De aan het minimumloon gekoppelde uitkeringen (onder andere bijstand en WIA) stijgen mee met deze verhoging. Andere onderdelen van het koopkracht­pakket zijn de energietoeslag, de verhoging van de zorg- en huurtoeslag en de verhoging van het kindgebonden budget. Ook verlaagt het kabinet de lasten op arbeid door een verlaging van de inkomstenbelasting en een verhoging van de arbeidskorting. Daarnaast is er extra geld vrijgemaakt om armoede bij kinderen tegen te gaan.

De boxplot laat zien dat na een mediane koopkrachtdaling in 2022 van ‒ 2,7%, de koopkracht in doorsnee ongeveer gelijk blijft in 2023 (-0,2%). In 2023 is de inflatie nog altijd hoog, maar het verwachte effect op koopkracht is beperkt vanwege aantrekkende loongroei en kabinetsbeleid.

Figuur 6 Boxplot koopkrachtontwikkeling 2022. Linkerkolom: realisatie 2022 bij CEP 2023. Rechterkolom: raming 2023 bij Jaarverslag 2022 (CEP 2023)

Bron: SZW-berekeningen op basis van CEP 2023 en VWS-raming van zorgpremies.

Tabel 121 toont een vergelijking van a) de raming en b) de realisatie van de koopkrachtmutatie voor een aantal voorbeeldhuishoudens in 2022. De raming dateert uit de tijd van het opstellen van de begroting. De realisatie is gebaseerd op cijfers uit het CEP 2023. Daarnaast toont de tabel ook c) de meest recente raming voor 2023 op basis van het CEP 2023.

De tabel illustreert dat de koopkrachtontwikkeling in 2022 voor veel huishoudtypen door de hoge inflatie negatiever is uitgepakt dan bij het opstellen van de begroting werd verwacht, ondanks de aanvullende maatregelen die het kabinet heeft getroffen. Uitzonderingen op dit beeld zijn huishoudtypen met de laagste inkomens, zoals sociale minima en AOW’ers zonder aanvullend pensioen. Deze huishoudtypen hebben veel baat gehad bij de energietoeslag (€ 1.800). Zoals hierboven ook toegelicht, is een kanttekening bij het koopkrachtbeeld voor huishoudtypen met een lager inkomen dat de koopkrachtcijfers voor 2022 worden overschat als gevolg van inflatieongelijkheid.

De tabel laat ook zien dat de koopkrachtontwikkeling voor 2023 naar verwachting sterk uiteenloopt. De koopkracht van huishoudtypen met een hoger inkomen daalt naar verwachting, hoewel de schok niet zo groot is als in 2022. Dat is vooral het gevolg van onverminderd hoge inflatie enerzijds, en aantrekkende loongroei en kabinetsbeleid anderzijds. Huishoudens met kinderen hebben bijvoorbeeld baat van de verhoging van het kindgebonden budget. De koopkracht van de meeste huishoudtypen met een laag tot modaal inkomen ontwikkelt zich positiever dan bij hogere inkomens. Werkenden met minimumloon hebben bijvoorbeeld baat bij de minimumloonsverhoging per 1 januari 2023. Sociale minima en AOW’ers zonder aanvullend pensioen hebben ook baat bij de minimumloonsverhoging vanwege de koppeling met de uitkeringen. Desondanks laten de cijfers een koopkrachtdaling zien voor alleenstaanden met een bijstandsuitkering of AOW’ers zonder aanvullend pensioen. Die daling hangt samen met de energietoeslag. Gemeenten hebben namelijk budget gekregen om zowel in 2022 als 2023 een energietoeslag uit te keren van € 1.300, maar hebben daarbij de mogelijkheid gekregen om € 500 van het 2023-bedrag alvast uit te keren in 2022. Als gevolg daarvan ontvangt de doelgroep van de energietoeslag € 1.800 in 2022 en € 800 in 2023. In de koopkrachtcijfers leidt dat tot een daling van € 1.000.

Tabel 121 Koopkrachtontwikkeling voorbeeldhuishoudens

Koopkrachtontwikkeling

Raming 2022

Realisatie 2022

Raming 2023

Actieven:

   

Alleenverdiener met kinderen

   

modaal

‒ 0,5%

‒ 3,0%

2,8%

2 x modaal

‒ 0,2%

‒ 3,2%

‒ 0,4%

    

Tweeverdieners

   

modaal + ½ x modaal met kinderen

0,2%

‒ 2,8%

0,5%

2 x modaal + ½ x modaal met kinderen

0,2%

‒ 3,0%

‒ 1,7%

2½ x modaal + modaal met kinderen

‒ 0,3%

‒ 3,7%

‒ 1,1%

modaal + modaal zonder kinderen

0,0%

‒ 3,3%

‒ 0,4%

2 x modaal + modaal zonder kinderen

0,1%

‒ 3,4%

‒ 1,1%

    

Alleenstaande

   

minimumloon

0,2%

‒ 2,2%

6,5%

modaal

0,0%

‒ 2,6%

‒ 0,9%

2 x modaal

0,2%

‒ 3,0%

‒ 1,9%

    

Alleenstaande ouder

   

minimumloon

0,5%

‒ 2,2%

7,8%

modaal

‒ 0,8%

‒ 3,6%

2,6%

    

Inactieven:

   

Sociale minima

   

paar met kinderen

‒ 0,2%

5,4%

1,2%

alleenstaande

‒ 0,3%

11,8%

‒ 4,2%

alleenstaande ouder

‒ 0,1%

6,3%

2,0%

    

AOW (alleenstaand)

   

(alleen) AOW

0,2%

9,5%

‒ 4,0%

AOW +10000

0,0%

‒ 2,4%

2,5%

    

AOW (paar)

   

(alleen) AOW

0,2%

6,1%

‒ 2,7%

AOW +10000

‒ 0,1%

‒ 2,7%

2,2%

AOW +30000

‒ 0,3%

‒ 3,4%

0,2%

Bron: SZW-berekeningen op basis van CEP 2023 en VWS-raming van zorgpremies.

Armoedecijfers

Het CPB publiceert voor het eerst een raming van de ontwikkeling van de armoede. Dit past in het streven van het kabinet om meer indicatoren van brede welvaart op te nemen in de begrotingscyclus. De armoede indicator laat zien hoeveel mensen een inkomen hebben onder de armoedegrens (het benodigde budget om aan de basisbehoeften te kunnen voldoen). Daarnaast wordt apart in beeld gebracht hoeveel kinderen in armoede leven. Het aantal mensen in armoede is in 2022 4,7% van de bevolking en aantal kinderen 6,8% van de bevolking (zie tabel 122). Ook de armoedecijfers laten zien dat beleid uit de Miljoenennota, waaronder de energietoeslag, de verhoging van het WML en de gekoppelde uitkeringen, in 2023 zorgt voor een gelijkblijvend armoedepercentage onder personen en voor een daling van de kinderarmoede naar 6,1%.

Tabel 122 Armoedecijfers
 

2021

2022

2023

Aantal personen onder de armoedegrens

940.000

805.000

815.000

In percentage ten opzichte van de totale groep

5,6%

4,7%

4,7%

Aantal kinderen onder de armoedegrens

230.000

220.000

200.000

In percentage ten opzichte van de totale groep

7,1%

6,8%

6,1%

Bron: SZW-berekeningen op basis van CEP 2023 en VWS-raming van zorgpremies.

E. BIJLAGEN

Bijlage 1: Toezichtrelaties rechtspersonen met een wettelijke taak en zelfstandige bestuursorganen

Deze bijlage bevat informatie over het toezicht op rechtspersonen met een wettelijke taak (RWT's) en zelfstandige bestuursorganen (ZBO's). De bijlage bestaat uit een overzichtstabel met RWT’s en ZBO’s die onder het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vallen, de begrote en gerealiseerde bijdrage vanuit het moederdepartement, overige departementen en eventuele bijzonderheden.

Tabel 123 Overzichtstabel inzake RWT’s en ZBO’s van Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (bedragen x € 1.000)

Naam ZBO/RWT

Begrote bijdrage moederdepartement aan ZBO/RWT

Gerealiseerde bijdrage moederdepartement aan ZBO/RWT

Begrote bijdrage overige departementen

Gerealiseerde bijdrage overige departementen

Bijzonderheden

Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV)

36.929.193

36.335.030

41.268

43.705

Ja

Bijzonderheden

De genoemde bedragen zijn op basis van de totale collectieve bijdragen (inclusief premiegelden) zoals verantwoord in het jaarverslag van UWV.

 

In 2022 heeft UWV geen middelen ontrokken uit hun bestemmingsfonds frictiekosten. Van het budgetresultaat is € 8,8 miljoen toegevoegd aan de egalisatiereserve van UWV.

BKWI

14.868

15.412

0

25

Nee

Bijzonderheden