De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de menselijke maat in wetgeving en beleid belangrijk is;
constaterende dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur normstellend zijn
voor het handelen van de overheid en de omgang met de burger;
constaterende dat uit het onderzoek van de commissie-Van Dam blijkt dat de bestuursrechtspraak
jarenlang een wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het in stand houden van de niet
dwingend uit de wet volgende, spijkerharde uitvoering van de regelgeving van de kinderopvangtoeslag
en de commissie-Bosman heeft geconcludeerd dat er meer aandacht voor de menselijke
maat in de uitvoering moet zijn;
overwegende dat de rechtspraak na de toeslagenaffaire duidelijk heeft benoemd dat
wetgeving het bestuur enige ruimte moet laten om recht te doen aan de belangen van
burgers in het individuele geval;
overwegende dat de algemene beginselen van behoorlijk bestuur klaarblijkelijk bij
de afgelopen affaires onvoldoende geldingskracht hadden om de menselijke maat bij
deze wetten recht te doen;
overwegende dat de moties-Jetten/Marijnissen (35 510, nr. 15), Van Brenk (35 510) en Omtzigt c.s. (26 448, nr. 643) zijn aangenomen door de Kamer;
verzoekt de regering, te waarborgen dat alle uitvoeringsorganisaties voldoende ruimte
krijgen – ook in de wetgeving – voor maatwerk en de menselijke maat;
spreekt uit dat na inventarisatie en doorlichting van de wetten en uitvoeringsorganisaties
tevens voldoende middelen beschikbaar gesteld moeten worden om de uitvoeringscapaciteit
van de uitvoeringsorganisaties en de rechtspraak dusdanig te vergroten dat deze de
geconstateerde opgave daadwerkelijk kunnen realiseren,
en gaat over tot de orde van de dag.
Segers
Jetten
Kuik
Van der Staaij
Dassen