Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal
Den Haag, 19 december 2022
In de tweede termijn van het plenaire debat over de Wet toekomst pensioenen van donderdag
15 december jl. ben ik in de beantwoording ingegaan op vragen over de kosten van de
afschaffing van de doorsneesystematiek (Handelingen II 2022/23, nr. 36, Wet toekomst pensioenen). Het lid Léon de Jong (PVV) heeft gevraagd om dit antwoord
ook schriftelijk met de Kamer te delen. Met deze brief voldoe ik aan dat verzoek.
Enkele transitie
In het debat heb ik verwezen naar een CPB-studie uit 2017 waarin is ingegaan op de
overgangseffecten bij afschaffing van de doorsneesystematiek.1 In deze studie wordt in figuur 4.1 weergegeven dat het totale overgangseffect lager
is bij een nominale rente onder 1% en lager is bij rente boven 4%. Bij een lage rente
is het overgangseffect beperkt, omdat de staffel voor de pensioenopbouw dan nagenoeg
vlak is. Bij een hoge rente is het overgangseffect beperkt omdat dan maar weinig fondsvermogen
nodig is om aan de verplichtingen te voldoen. Uit figuur 4.1 van deze notitie blijkt
dat bij een nominale rente van 2,5% het overgangseffect van een zogenoemde enkele
transitie ongeveer 65 miljard euro bedraagt. Deze enkele transitie beschouwt het geïsoleerde
effect van de afschaffing van de doorsnee- opbouw, zonder daarbij de effecten op het
toekomstige pensioenperspectief als gevolg van de overgang naar het nieuwe stelsel
in ogenschouw te nemen. Over deze «dubbele transitie» zal ik later in deze brief in
gaan.
De verwachte overgangseffecten van het enkel afschaffen van de doorsneesystematiek
zijn zoals gezegd afhankelijk van de ontwikkeling van de nominale rente. De uniforme
scenarioset geeft zicht op de verwachte renteontwikkeling in de komende decennia.
Uit de berekeningen die door DNB zijn uitgevoerd met de scenarioset zoals recent geadviseerd
door de Commissie Parameters blijkt dat de effecten van de afschaffing doorsneesystematiek
naar verwachting lager uitvallen dan bij de huidige scenarioset. Dat komt omdat in
de nieuwe scenarioset op lange termijn een lagere rente wordt verondersteld dan in
de huidige set. Uitgedrukt in termen van netto profijt blijkt in deze berekeningen
het negatieve effect van impact afschaffing doorsneesystematiek met ongeveer 40% kleiner
te worden.2
Ik wijs erop dat ik dit ook in de Kamerbrief van 12 december over de impactberekeningen
van de Commissie Parameters reeds heb benoemd.3
Dubbele transitie
Zoals ik ook in het debat heb aangegeven ziet de eerder genoemde CPB-studie enkel
op de kosten van het afschaffen van de doorsneesystematiek binnen het bestaande contract.
Zoals meermaals betoogd worden de overgangseffecten verkleind wanneer gelijktijdig
wordt overgegaan naar een ander pensioencontract met minder bufferopbouw, de zogenoemde
«dubbele transitie». In alle berekeningen die gedurende de wetsbehandeling met de
Kamer zijn gedeeld is telkens gekeken naar de totale transitie-effecten. Hierbij is
van belang op te merken dat uit doorrekeningen blijkt dat de afschaffing van de doorsneesystematiek
gelijktijdig met de overgang naar een van de nieuwe pensioencontracten, waarbij rendementen
eerder worden uitgedeeld, voor de meeste deelnemers juist leidt tot een hoger pensioenperspectief.
Zoals nadrukkelijk benoemd zijn deze uitkomsten afhankelijk van fondsspecifieke omstandigheden,
zoals bijvoorbeeld de bestandssamenstelling, de financiële positie van het pensioenfonds
en de invulling van het nieuwe contract. Uiteindelijk zijn sociale partners verplicht
om afspraken en bepalen zij of deelnemers in hun sector door de overstap naar het
nieuwe pensioencontract minder pensioenopbouw krijgen dan verwacht en welke compensatie
voor deze deelnemers adequaat is.
De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten