32 163 Verhoging AOW-leeftijd

Nr. 55 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 21 oktober 2022

De AOW-leeftijd gaat geleidelijk omhoog. Dit heeft gevolgen voor alle burgers en met name als men zich niet heeft kunnen voorbereiden. Daarom is de AOW-leeftijd geleidelijk verhoogd en is de Tijdelijke regeling overbruggingsuitkering AOW (OBR) geïntroduceerd. Uw Kamer heeft verzocht om te bezien of er nog andere groepen benadeeld worden door het verhogen van de AOW-leeftijd en die mogelijk geen aanspraak kunnen maken op de OBR1. Daarnaast heeft Uw Kamer verzocht om te bezien of een compensatiereling mogelijk is voor zelfstandigen die voor de verhoging van de AOW-leeftijd in 2013 ziek waren en geen toegang hebben tot de OBR of andere voorzieningen2. In deze brief ga ik hierop in.

1. Andere groepen die mogelijk geen toegang hebben tot de OBR

Er is op verschillende momenten gekeken naar de groepen die mogelijk geen aanspraak konden maken op de OBR. Allereerst is bij de vormgeving van de OBR bekeken welke groepen zich niet hebben kunnen voorbereiden op het inkomensverlies door de verhoging van de AOW-leeftijd. Tot de doelgroep van de OBR behoren personen met een VUT-uitkering, of een vergelijkbare uitkering zoals een private arbeidsongeschiktheidsuitkering, die vóór 1 januari 2013 is gestart en niet doorloopt tot de nieuwe AOW-leeftijd. De OBR kent een inkomens- en vermogenstoets. Uitgangspunt daarbij is dat mensen met inkomen of vermogen die boven de gestelde grens ligt, voldoende financiële reserves kunnen opbouwen om het financieel nadeel zelf op te vangen. Mensen waarvan de VUT-uitkering is ingegaan na 1 januari 2013, waren op de hoogte van de AOW-leeftijdsverhoging en worden verwacht daar tijdig op te anticiperen.

Vervolgens is in 2018 het gebruik van de OBR onderzocht door de Sociale verzekeringsbank (SVB). In dat onderzoek is speciaal aandacht besteed aan het niet-gebruik van de OBR en aan de afwijzingsgronden. Uit deze evaluatie blijkt dat OBR-aanvragen met name worden afgewezen omdat de aanvrager niet aan de OBR- inkomensvoorwaarden voldoet. Volgens een laatste opgave van de SVB zijn sinds de start van de regeling in 2013 ruim 8.600 aanvragen afgewezen.

Voorts heeft het bureau SEO in opdracht van mijn ambtsvoorganger onderzoek gedaan naar onder meer de omvang van de groep zelfstandigen met een verzekerde eindleeftijd van 65 jaar3. Deze groep werd in het onderzoek (eind 2017) geschat op 73.300 personen. Inmiddels is het aantal van 73.300 personen sinds 2017 toegenomen, omdat veel zelfstandigen geen gebruik maken van de verlengingsmogelijkheid van hun polis, die door verzekeraars werd aangeboden. Eind 2017 ontvingen circa 9.800 zelfstandigen al een private arbeidsongeschiktheidsuitkering. Hiervan zullen naar verwachting van verzekeraars 1.700 mensen vóór de AOW-leeftijd herstellen. Dit betekent dat bij 8.100 van deze arbeidsongeschikte zelfstandigen, de uitkering zal stoppen voor de AOW-leeftijd terwijl zij dan nog niet hersteld zijn. Van deze 8.100 waren circa 3.700 personen al vóór 1-1-2013 ziek. Zij behoren in beginsel tot de OBR-doelgroep, maar kunnen geen aanvraag indienen als de OBR volgens huidige planning per 1 januari 2023 eindigt. De laatste persoon uit deze groep zal pas in 2054 65 jaar worden. De samenstelling van deze groep mensen wordt in onderstaande figuur weergegeven.

2. Compensatie van zelfstandigen die al voor 2013 ziek waren

Voor deze groep van 3.700 personen heeft Uw Kamer verzocht om te bezien of een compensatiereling mogelijk is, zonder dat dit leidt tot precedentwerking.

In dit verband is het allereerst van belang nog eens te schetsen dat de OBR een belangrijke rol speelt als overgangsrecht bij de geleidelijke verhoging van de AOW-leeftijd. De OBR is een tijdelijke regeling en kent een inkomens-en vermogenstoets, maar is minder streng dan de bijstand vanwege de bijzondere omstandigheden bij de verhoging van de AOW-leeftijd. Het eigen huis wordt bijvoorbeeld uitgezonderd van de vermogenstoets. Bij de start van de OBR in 2013 is de vormgeving van de OBR door uw Kamer als voldoende aangemerkt.

Daarnaast heeft de Centrale Raad van Beroep over de verhoging van de AOW-leeftijd geconcludeerd dat de OBR een rol speelt bij de beoordeling of bij het verhogen van de AOW-leeftijd in het kader van het EVRM sprake is van een individual and excessive burden.4

De individuele toetsing op inkomen en vermogen bij de aanvraag van de OBR vormen samen met de toetsing bij een eventueel bezwaar en beroep, voldoende waarborgen voor deugdelijk individueel feitenonderzoek en het voorkomen van schrijnende gevallen. Bij de conclusie of sprake is van een onevenredig zware last neemt de Raad ook in aanmerking dat men zich ten minste al vanaf 2012/2013 heeft kunnen instellen op de periode zonder AOW-pensioen. Geconcludeerd kan worden dat de OBR afgelopen jaren afdoende is geweest om situaties van een individual and excessive burden te voorkomen. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep kan voorts worden afgeleid dat los van de OBR juist de bijstand in Nederland voorkomt dat er sprake kan zijn van een individual and excessive burden. De bijstand is in Nederland het vangnet bij uitstek om te voorkomen dat burgers onder het bestaansminimum terecht komen. Burgers hebben bij het aflopen van de OBR tien jaar de gelegenheid gehad om zich voor te bereiden op de verhoging van de AOW-leeftijd. Na afloop van de OBR is het algemene vangnet van de bijstand weer de aangewezen voorziening om het sociaal minimum te garanderen.

In reactie op de motie kan ik u berichten dat het mogelijk is om de groep van zzp-ers die voor 2013 al arbeidsongeschikt was, zonder ingrijpende precedentwerking te compenseren en wel via een verlenging van de OBR. Een compensatieregeling voor deze groep die gunstiger is dan de huidige OBR, waarbij bijvoorbeeld soepelere voorwaarden worden gesteld, is juridisch kwetsbaar. Er is geen rechtvaardiging voor een verschil in behandeling tussen degene die ná de invoeringsdatum van een nieuwe regeling aanspraak kan maken op compensatie en degene die vóór die invoeringsdatum geen aanspraak hebben kunnen maken op die compensatie. Dit zou leiden tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Dit leidt ertoe dat een compensatie niet alleen zou moeten gelden voor nieuwe aanvragen, maar ook met terugwerkende kracht voor mensen die reeds eerder een OBR-uitkering ontvingen, en mogelijk ook voor personen die eerder voor de OBR zijn afgewezen wegens de strengere voorwaarden. Dit zou de regeling in feite onuitvoerbaar maken. Omdat een verlenging van de OBR conform huidige voorwaarden niet leidt tot ongelijke behandeling is er bij verlenging ook geen risico van precedentwerking of terugwerkende kracht.

Dit leidt tot het advies om de OBR te verlengen met twee jaar. Dit is op korte termijn realiseerbaar door de ministeriële regeling te verlengen. In de bijlage heb ik aangegeven waarom ik een langdurige verlenging van de OBR niet opportuun acht. Met een verlenging van de OBR zouden de komende twee jaar zzp-ers met een laag inkomen en vermogen worden geholpen. Dit is naar verwachting een klein deel van de groep met een inkomenshiaat. Hoeveel mensen instromen in de OBR hangt af van de mate waarin deze personen op 65-jarige leeftijd voldoen aan de voorwaarden van de OBR. In onderstaande tabel is de raming opgenomen van de instroom, de uitkeringslasten en de uitvoeringskosten van een verlenging van de OBR met twee jaar. Cumulatief bedragen de verwachte uitgaven aan een twee-jarige verlenging van de OBR € 1,7 miljoen.

Financiële gevolgen verlenging OBR

De verlenging van de OBR is nog niet verwerkt in de begroting 2023. Ik ben voornemens de budgettaire gevolgen van de verlenging van de OBR en de bijbehorende dekking uit de SZW-begroting te verwerken in de 1ste suppletoire begroting volgend voorjaar.

Naast compensatie via een verlenging van de OBR heb ik tevens andere vormen van compensatie onderzocht. Hierbij zijn de kosten niet in beeld gebracht, omdat de kosten van deze opties met te veel onzekerheden zijn omgeven. In de bijlage staan deze alternatieven nader toegelicht.

Conclusie

Ik begrijp de zorgen die de Kamer heeft voor deze groep van circa 3.700 zelfstandigen. Die zorgen deel ik. Tegelijk is het ook een complex juridisch vraagstuk waarvoor helaas geen gemakkelijke oplossing voorhanden is. Daarnaast vind ik het ook van groot belang om de uitvoeringsgevolgen mee te laten wegen. Het lang laten voortbestaan van de OBR, zou de uitvoering bij de SVB disproportioneel belasten. Dat zou onwenselijk zijn.

Alles afwegende kom ik daarom tot de conclusie dat ik invulling kan geven aan de wens van uw Kamer, zoals vastgelegd in bovengenoemde motie, door een verlenging van de OBR met twee jaar.

De SVB is gevraagd de nodige voorbereidingen te treffen voor een verlenging en een impactanalyse te doen. De SVB heeft mij middels bijgaande impactanalyse laten weten dat zij met de voorbereidingen gestart is en uiterlijk 1 oktober zal zij de formele opdracht ontvangen teneinde tijdig gereed te zijn om de uitvoering van de OBR met twee jaar te verlengen.

Conform het eerder gedane voorstel van mijn ambtsvoorganger, bied ik uw Kamer aan dat ik (samen met mijn ambtenaren) een technische briefing kan geven om de verlenging van 2 jaar nader toe te lichten.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

Bijlage: Onderzochte alternatieven

In reactie op deze motie heb ik ook onderzocht welke andere mogelijkheden er zijn voor compensatie van bovengenoemde doelgroep van circa 3700 zelfstandigen. Daarbij heb ik de volgende modaliteiten nader onderzocht5:

  • 1. een brede genereuze compensatieregeling;

  • 2. een langdurige verlenging van de OBR

  • 3. een bedrag ineens met de voorwaarden van de OBR;

  • 4. compensatie met een rol voor verzekeraars;

  • 5. compensatie via de IOAZ;

1. Een brede genereuze compensatieregeling

Het doel van een brede compensatieregeling kan niet anders worden uitgelegd dan hetgeen met de huidige OBR wordt beoogd, namelijk het bieden van compensatie voor het inkomensverlies tussen het einde van de VUT-regeling (of private AOV-uitkering) en de verhoogde AOW-leeftijd aan personen van wie voornoemde uitkering voor 2013 is gestart. Een arbeidsongeschikte zelfstandige die vóór de inwerkingtreding van een compensatieregeling (stel: 1 januari 2023) de leeftijd van 65 jaar bereikt, zou echter geen beroep kunnen doen op die compensatie vanwege het enkele feit dat hij te vroeg is geboren. Betrokkene kan alleen een aanvraag doen voor de OBR die getoetst wordt op zijn inkomen en vermogen. Daarentegen zou een arbeidsongeschikte zelfstandige die ná de inwerkingtreding van de compensatieregeling de leeftijd van 65 jaar bereikt wel een beroep kunnen doen op de gunstige compensatieregeling. Er is geen rechtvaardiging voor deze ongelijke behandeling en dat zal naar verwachting een juridisch precedent scheppen naar alle groepen die onder OBR vallen (met terugwerkende kracht).

Een brede genereuze compensatie voldoet derhalve niet aan de voorwaarden van de motie om een compensatieregeling te ontwerpen zonder het risico van ingrijpende juridische precedentwerking.

2. Een langdurige verlenging OBR

Bij een langdurige verlenging worden alle 3.700 personen in de gelegenheid gesteld om een aanvraag voor de OBR in te dienen op de leeftijd van 65 jaar. Gelet op de voorwaarden van de OBR zullen naar verwachting niet alle 3.700 personen uit de doelgroep recht krijgen op OBR. Een keuze voor een langdurige verlenging van de OBR voor een kleine groep personen is in beginsel mogelijk, maar brengt ook uitvoeringslast en risico’s met zich mee. De kosten van een langdurige verlenging van de OBR worden geraamd op circa € 0,35 miljoen in 2023 tot € 0,25 in 2059.

Bij de totstandkoming van de regeling heeft de SVB in korte tijd een systeem moeten bouwen en medewerkers moeten opleiden om de complexe regeling tijdig te kunnen uitvoeren. In het systeem en het werkproces zijn onder meer de toets op inkomen en vermogen, alsmede de verrekening van overig inkomen ingebouwd. De SVB moet dan jarenlang voor kleine aantallen gerechtigden zorgen dat de vereiste deskundigheid van de medewerkers en het OBR-systeem up-to-date en beschikbaar blijven. Dit is kwetsbaar voor de uitvoering van de OBR. Hierdoor zijn de uitvoeringskosten ook op de lange termijn relatief hoog. Het verlengen van de OBR is daarmee ondoelmatig. Indien de OBR voor onbepaalde tijd wordt verlengd, zijn er tot 2059 nog uitkeringslasten, de laatste instroom vindt dan in 2054 plaats. De uitkeringslasten voor 2059 worden op enkele honderden euro’s geschat, terwijl de vaste kosten op basis van het huidige kostentoerekeningsmodel voor de SVB constant verondersteld worden op € 250.000. Dit is ondoelmatig en door de SVB beoordeeld als zeer onwenselijk.

Ik merk hierbij vanuit juridisch oogpunt op dat een langdurige verlenging van de OBR niet via een ministeriële regeling kan plaatsvinden. Artikel 9 van de Kaderwet SZW-subsidies waarop de tijdelijke OBR is gebaseerd, biedt deze ruimte niet omdat daarop alleen spoedeisende, tijdelijke verstrekkingen kunnen worden gebaseerd. Een langdurige verlenging van de OBR zal dan ook bij wet geregeld moeten worden. Gelet op de gemiddelde doorlooptijd van een wetsvoorstel, is het dan aannemelijk om de OBR eerst met twee jaar te verlengen via een ministeriële regeling gevolgd door wetsvoorstel voor de resterende periode.

3. Compensatie via bedrag ineens met OBR-voorwaarden

Gezien de juridische kwetsbaarheid van een brede compensatieregeling is ook gekeken naar compensatie via een bedrag ineens met voorwaarden die zoveel mogelijk gelijk zijn aan de OBR-voorwaarden. In een dergelijke regeling wordt middels een nader te bepalen bedrag gedeeltelijke compensatie geboden welke bedoeld is voor de overbrugging van de periode tussen de leeftijd van 65 jaar en de verhoogde AOW-leeftijd. Hierbij kan in beginsel worden gedacht aan een bedrag dat gelijk staat aan de bruto OBR-uitkering voor een alleenstaande of gehuwde, vermenigvuldigd met het aantal AOW-hiaat maanden (bijvoorbeeld 24 maanden).

Ter voorkoming van eventuele ongelijke behandeling en het daaraan inherente risico van precedentwerking, zou deze compensatieregeling conform de entreevoorwaarden van de huidige OBR moeten worden vormgegeven. Dat betekent dat in ieder geval dezelfde inkomens- en vermogenseisen dienen te worden gehanteerd. De huidige OBR compenseert daarnaast niet meer dan het werkelijk inkomensverlies en kent een inkomensverrekening. Ook deze factoren zijn van belang voor de hoogte van een compensatie. Met het toekennen van een bedrag ineens wordt een langdurige uitvoering van een compensatieregeling voorkomen.

Het nu toekennen van een bedrag ineens dat bedoeld is voor de overbrugging van een inkomenshiaat in de toekomst, leidt ertoe dat deze regeling mogelijk niet doeltreffend zal zijn. De toetsing van inkomen en vermogen kan namelijk niet op de leeftijd van 65 jaar, maar geschiedt dan ruim daarvoor. Het is mogelijk dat er (na de toekenning van de compensatie) sprake kan zijn van herstel, of van verhoogd inkomen (uit andersoortig of nieuw werk). De toegekende compensatie valt dan buiten de doelstelling van de regeling.

Toekenning van een bedrag ineens heeft mogelijk gevolgen voor het recht op toeslagen. Dit hangt uiteraard af van de financiële situatie van het individu. Ook is het onzeker of het bedrag zal worden aangewend voor de overbrugging van het inkomenshiaat. Indien het bedrag op de leeftijd van 65 jaar al is besteed, zal er alsnog sprake kunnen zijn van een inkomenshiaat, waardoor de compensatie zijn doel niet zal bereiken en mogelijk via de Participatiewet moet worden bijgesprongen. Per saldo voldoet deze optie niet aan de motie.

4. Compensatie met een rol voor private verzekeraars

Er is ook overleg gevoerd met het Verbond van Verzekeraars. Het Verbond ziet dat de keuze om de AOW-leeftijd te verhogen, bij bepaalde groepen zelfstandigen kan leiden tot een tijdelijk financieel hiaat. Verzekeraars hebben hun klanten daarom actief geïnformeerd over de risico’s van het inkomenshiaat en waar mogelijk een verlenging aangeboden met zo beperkt mogelijke nieuwe medische waarborgen. Het Verbond heeft aangegeven geen verdere rol te zien voor private arbeidsongeschiktheidsverzekeraars bij de financiering en uitvoering van een eventuele publieke compensatieregeling, omdat het verhogen van de AOW-leeftijd een keuze van de wetgever betreft. Wel heeft het Verbond aangegeven open te staan voor een verkenning van de mogelijkheden om de doelgroep van zo’n compensatieregeling te identificeren binnen de private en/of publieke polis-administraties.

5. Compensatie via de IOAZ

Vanuit uw Kamer is tijdens het notaoverleg van 4 oktober 2021 de suggestie gedaan om de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) te benutten als wettelijk vehikel voor een compensatieregeling. Een dergelijke constructie is eerder in de brief van 11 juni 2020 (Kamerstuk 32 163, nr. 50) en in het notadebat (Kamerstuk 35 666, nr. 6) ontraden, maar wordt hier nader toegelicht.

De IOAZ biedt aan oudere gewezen zelfstandigen een inkomensaanvulling tot aan bijstandsniveau. Het belangrijkste argument waarom de IOAZ niet geschikt is voor een compensatieregeling is dat de wettelijke doelgroep van de IOAZ een geheel andere is dan de beoogde doelgroep voor een compensatieregeling. De wettelijke doelgroep van de IOAZ bestaat uit gewezen zelfstandigen die na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar het eigen bedrijf noodgedwongen hebben moeten beëindigen. Daarbij geldt bovendien dat een aanvraag voor een IOAZ-uitkering voorafgaand aan de bedrijfsbeëindiging bij de gemeente dient te zijn ingediend. Bij de beoogde doelgroep van een compensatieregeling gaat het weliswaar ook om gewezen zelfstandigen, maar bij deze zelfstandigen is geen sprake (geweest) van een noodgedwongen bedrijfsbeëindiging.

Voorts worden aan de wettelijke doelgroep van de IOAZ eisen gesteld aan het inkomen. Het dient te gaan om een noodlijdend bedrijf, waarvan de inkomsten in de laatste drie jaar maximaal € 27.021 bruto gemiddeld per jaar bedragen. Het dient bovendien te gaan om een niet-levensvatbaar bedrijf, met een verwacht inkomen van minder dan € 27.597 bruto per jaar. Slechts een zeer klein deel van de beoogde doelgroep zal naar verwachting aan die eisen kunnen voldoen. Per saldo zijn er dus nauwelijks overeenkomsten tussen de wettelijke doelgroep van de IOAZ en de beoogde doelgroep van een compensatieregeling.

Hoewel de naam «Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen» (IOAZ) anders doet vermoeden, behoren gedeeltelijk arbeidsgeschikte gewezen zelfstandigen vanaf 2006 niet meer tot de wettelijke doelgroep van de IOAZ. Na afschaffing van de Wet Arbeidsongeschiktheidsverzekering Zelfstandigen (WAZ) is gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid geen reden meer om in aanmerking te komen voor een IOAZ-uitkering. De naam van de wet IOAZ is hierop echter nooit aangepast.

Vanwege het gebrek aan raakvlakken ligt het dus niet in de rede om de wettelijke eisen van de IOAZ zodanig te wijzigen ten einde de beoogde doelgroep van de compensatieregeling onder de IOAZ te kunnen brengen. Dit zou resulteren in twee wezenlijk verschillende regelingen onder één wettelijke vlag, de IOAZ.

Het onderbrengen van een compensatieregeling onder de IOAZ zou niet alleen tot juridische vraagstukken leiden, maar ook tot uitvoeringstechnische. De beoogde compensatieregeling zou immers – evenals nu het geval is met de IOAZ – moeten worden uitgevoerd door alle Nederlandse gemeenten. Gezien de relatief geringe omvang van de beoogde doelgroep van de compensatieregeling en de lange periode van instroom in de regeling, is dit een ondoelmatige constructie.

Ten slotte wordt er nog op gewezen dat het onderbrengen van de beoogde doelgroep in de IOÁZ een wetswijziging vereist. Dit staat vanwege de doorlooptijd van een wetswijzigingstraject op gespannen voet met een door de Kamer gewenste snelle oplossing van de problematiek.

Bijlage: Achtergrondinformaties doelgroep

In relatie tot een mogelijke verlenging van de OBR acht ik het van belang om nog enige informatie over deze groep van 3.700 zelfstandigen met u te delen.

Van deze groep personen is bekend wat het gemiddelde arbeidsongeschiktheidspercentage is per leeftijdscohort (zie onderstaande tabel).

Leeftijd ultimo 2020

Aantal

Gemiddeld AO%

26–30 jaar

0

80

31–35 jaar

50

65

36–40 jaar

150

66

41–45 jaar

250

65

46–50 jaar

600

68

51–55 jaar

850

67

56–60 jaar

1.000

73

61–63 jaar

750

72

Totaal

3.650

70

De private AOV kent echter veelal een ander arbeidsongeschiktheidscriterium dan de publieke arbeidsongeschiktheidsverzekering van de WIA. De zelfstandige die een private verzekering afsluit, heeft veelal een verzekering op basis van beroepsarbeidsongeschiktheid. Als de arbeidsongeschiktheid is ingetreden, en de betrokken zelfstandige op grond van zijn polis een uitkering van de private verzekeraar ontvangt, dan is het mogelijk dat hij of zij daarnaast nog andere werkzaamheden verricht of andere inkomsten geniet. Deze werkzaamheden en de daaruit verkregen inkomsten hoeven niet altijd van invloed te zijn op de private uitkering. Bovendien is de omvang van de beoogde doelgroep mede gebaseerd op hun statistische herstelkans. Het is niet bij voorbaat gezegd dat de gehele doelgroep nog arbeidsongeschikt is bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Hier ligt een uitdaging om de jongere personen uit de doelgroep aan ander werk te helpen en hen te stimuleren middelen te sparen voor het toekomstig inkomenshiaat.

Van deze groep zijn verder geen individuele inkomens- en vermogensgegevens bekend (evenmin op huishoudniveau). Deze gegevens zijn nodig om te kunnen beoordelen of men voldoet aan de inkomens- en vermogenstoets van de OBR. In de periode tot het einde van de AOV-uitkering kunnen deze gegevens mogelijk ook nog fluctueren. Het is dus niet zeker dat alle personen compensatie nodig hebben om het AOW-hiaat op het OBR-uitkeringsniveau te kunnen overbruggen.

De tabel laat ten slotte zien dat het voor de jongste persoon nog circa 32 jaar duurt voordat zijn AOV-uitkering eindigt op de leeftijd van 65 jaar. Indien deze persoon nog een aanvraag voor de OBR zou willen indienen, dan zou de OBR tot 2054 moeten worden verlengd.


X Noot
1

Kamerstuk 35 666, nr. 4.

X Noot
2

Kamerstuk 35 666, nr. 5.

X Noot
3

Kamerstuk 32 163, nr. 49.

X Noot
4

CRvB 14 februari 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:692.

X Noot
5

In het Regeerakkoord (Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77) is opgenomen dat er een arbeidsongeschiktheidsverzekering komt voor alle zelfstandigen. Die verzekering wordt zo vormgegeven dat oneerlijke concurrentie en te grote inkomensrisico’s voor individuen worden voorkomen, waarbij rekening moet worden gehouden met de randvoorwaarden uit het pensioenakkoord. Op dit moment is nog niet duidelijk of en in hoeverre die verzekering soelaas zal bieden voor de onderhavige problematiek van deze doelgroep. Daarom wordt in deze brief niet ingegaan op de optie van een verplichte arbeidsongeschiktheidsverzekering, als mogelijke modaliteit.

Naar boven