36 067 Wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met herziening van het pensioenstelsel, standaardisering van het nabestaandenpensioen, aanpassing van de fiscale behandeling van pensioen en enige andere wijzigingen ten aanzien van pensioen (Wet toekomst pensioenen)

Nr. 91 VIERDE NOTA VAN WIJZIGING

Ontvangen 14 december 2022

Het voorstel van wet wordt als volgt gewijzigd:

1

In artikel I, onderdeel A, vervalt in het dertiende onderdeel in de definitie van risicodelingsreserve en in de definitie van solidariteitsreserve «met toekomstige opbouw».

2

In artikel I, onderdeel E, wordt artikel 10a als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bij de opdrachtaanvaarding en» vervangen door «door pensioenfondsen bij de opdrachtaanvaarding, door verzekeraars en premiepensioeninstellingen bij het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst en door alle pensioenuitvoerders».

2. In het vijfde lid vervalt «tussen leeftijdsgroepen».

3

In artikel I, onderdeel F, wordt artikel 10b als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid vervalt «tussen leeftijdsgroepen».

2. In het vijfde lid wordt «voor pensioen bestemd vermogen» vervangen door «kapitaal».

3. In het achtste lid, aanhef, wordt «geldt» vervangen door «geldt, voor zover het basispensioenregelingen betreft die onder de verplichtstelling vallen».

4

In artikel I, onderdeel F, wordt in artikel 10c, vijfde lid, «voor pensioen bestemd vermogen» vervangen door «kapitaal».

5

In artikel I, onderdeel F, wordt in artikel 10e, eerste lid, «gereserveerde vermogen» vervangen door «gereserveerde kapitaal».

6

Na artikel I, onderdeel F, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Fa

In artikel 11 wordt in het opschrift en de tekst «kapitaal» vervangen door «kapitaal, voor pensioenuitkering bestemd vermogen».

7

In artikel I, onderdeel J, wordt aan artikel 17 een lid toegevoegd, luidende:

5. De tweede zin van het derde lid is niet van toepassing indien bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds sprake is van een regeling die voor alle deelnemers geldt en de actuariële waarde van de uit die regeling voortvloeiende verplichtingen ten minste twee derde van de actuariële waarde van de uit het totaal van de pensioenregelingen van het bedrijfstakpensioenfonds anders dan regelingen voor nabestaanden- of arbeidsongeschiktheidspensioen, voortvloeiende verplichtingen met uitzondering van de uit de vrijwillige pensioenvoorzieningen voortvloeiende verplichtingen, betreft.

8

In artikel I, onderdeel N, wordt in het eerste onderdeel in het voorgestelde onderdeel f, onder vernummering van de onderdelen 3° tot en met 6° tot de onderdelen 4° tot en met 7°, een onderdeel ingevoegd, luidende:

3°. de wijze waarop de reserve meedeelt bij de verwerking van financiële mee- en tegenvallers;.

9

In artikel I, onderdeel P, vervalt in het tweede onderdeel in het voorgestelde onderdeel e «per leeftijdscohort».

10

In artikel I, onderdeel FF, wordt in artikel 52b, eerste lid, «beleggingsbeleid» vervangen door «beleggingsbeleid en de toedelingsregels voor het beleggingsrisico».

11

In artikel I, onderdeel GG, wordt in het eerste onderdeel in het voorgestelde eerste lid «kapitaal» vervangen door «voor pensioenuitkering bestemd vermogen of kapitaal».

12

Artikel I, onderdeel MM, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste onderdeel vervalt in het voorgestelde vierde lid «tussen leeftijdsgroepen».

2. In het vijfde onderdeel vervalt in het voorgestelde achtste lid «indien en».

13

In artikel I, onderdeel OO, wordt «zevende lid» vervangen door «achtste lid».

14

Artikel I, onderdeel PP, komt te luiden:

PP

Artikel 69, zesde lid, vervalt, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het zesde en zevende lid.

15

In artikel I wordt na onderdeel LLL een onderdeel ingevoegd, luidende:

LLLa

In artikel 135, eerste lid, wordt in onderdeel a «; en» vervangen door een puntkomma, wordt de punt aan het slot van onderdeel c vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. de blootstelling aan beleggingsrisico is niet hoger dan 150%.

16

In artikel I, onderdeel QQQ, wordt artikel 150b als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «risico-gecorrigeerde» vervangen door «risico-neutrale».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

4. Artikel 144, eerste lid, is van toepassing op de berekeningen, bedoeld in dit hoofdstuk met uitzondering van de berekeningen waarvoor de risico-neutrale scenario’s worden gebruikt, bedoeld in het derde lid.

17

In artikel I, onderdeel QQQ, wordt artikel 150c als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt in de aanhef «met ingang van uiterlijk 1 januari 2027», vervalt in onderdeel a «uiterlijk op 1 januari 2025» en vervalt in onderdeel b «uiterlijk op 1 juli 2025».

2. In het tweede lid vervalt in de aanhef «met ingang van uiterlijk 1 januari 2027» en vervalt in onderdeel a en onderdeel b «uiterlijk op 1 oktober 2026».

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de tijdstippen waarin voldaan is aan de mijlpalen.

18

In artikel I, onderdeel QQQ, vervalt in artikel 150d, tweede lid, onderdeel c, «per leeftijdscohort,».

19

In artikel I, onderdeel QQQ, komt artikel 150h te luiden:

Artikel 150h. Transitiecommissie

1. Er is een onafhankelijke transitiecommissie.

2. De transitiecommissie heeft tot taak het bemiddelen tussen partijen die een pensioenovereenkomst sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen.

3. De transitiecommissie heeft tot taak het adviseren van partijen die een pensioenovereenkomst sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen en zij overeenkomen zich te binden aan het advies van de transitiecommissie.

4. Bij of krachtens algemene maatregel worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel, waarbij onder meer wordt geregeld voor welk tijdstippen een verzoek wordt gedaan.

20

In artikel I, onderdeel QQQ, wordt artikel 150i als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel h wordt «de effecten» vervangen door «indien van toepassing, de effecten».

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. De pensioenuitvoerder stelt per pensioenregeling een implementatieplan op. In afwijking van de eerste zin kan een implementatieplan zich uitstrekken tot meerdere pensioenregelingen, voor zover de pensioenregelingen:

a. bij uitvoering door een pensioenfonds: behoren tot hetzelfde financieel geheel; en

b. bij uitvoering door verzekeraars of premiepensioeninstellingen: dezelfde karakteristieken hebben en gebaseerd zijn op hetzelfde producttype.

21

In artikel I, onderdeel QQQ, wordt in artikel 150l, zevende lid, «Indien» vervangen door «Voor zover».

22

In artikel I, onderdeel QQQ, wordt artikel 150n als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «marktwaarde» telkens vervangen door «inclusieve marktwaarde».

2. In het achtste lid wordt «gereserveerd vermogen» vervangen door «gereserveerd vermogen of kapitaal» en wordt «uitdelen van het vermogen» vervangen door «uitdelen uit de reserve».

23

In artikel I, onderdeel QQQ, wordt in artikel 150o, eerste lid, «neemt tijdig maatregelen» vervangen door «neemt tijdig maatregelen die ten tijde van de collectieve waardeoverdracht in de technische voorzieningen zijn verwerkt en doorgevoerd,».

24

In artikel I, onderdeel QQQ, komt artikel 150oa als volgt te luiden:

Artikel 150oa. Ontheffing van regels invaren

1. De toezichthouder kan op aanvraag van een pensioenfonds, geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van het bij of krachtens de artikelen 150n, zevende lid, of 150o bepaalde, indien het pensioenfonds aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

25

Artikel I, onderdeel RRR, komt te luiden:

RRR

Artikel 151, tweede lid, komt te luiden:

2. Gedragstoezicht is toezicht gericht op de naleving van de normen ten aanzien van voorlichting in ruime zin aan en zorgvuldige bejegening in ruime zin door pensioenuitvoerders van deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden en de normen ten aanzien van de advisering van de deelnemer of gewezen deelnemer bij de uitvoering van premieovereenkomsten met beleggingsvrijheid waarbij de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen.

26

Na artikel I, onderdeel SSS, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

SSSa

In artikel 220a vervalt het dertiende lid, wordt het veertiende en vijftiende lid vernummerd tot het dertiende en veertiende lid en wordt in het dertiende lid (nieuw) «onderdelen d en e» vervangen door «onderdelen e en f».

27

In artikel I, onderdeel UUU, wordt in artikel 220e, eerste lid, onderdeel b, «de deelneming van de deelnemer reeds was aangevangen» vervangen door «de deelneming van de deelnemer reeds was aangevangen waarbij de deelnemer pensioenaanspraken opbouwt,».

28

In artikel I, onderdeel UUU, wordt artikel 220f als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid wordt «Artikel 66, zevende lid» vervangen door «Artikel 66, achtste lid».

2. In het vierde lid wordt «Artikel 69, vierde lid» vervangen door «Artikel 69, vijfde lid».

29

In artikel I, onderdeel UUU, wordt in 220h, eerste lid, aanhef, «in een uitkeringsovereenkomst» vervangen door «op grond van een uitkeringsovereenkomst».

30

In artikel I, onderdeel UUU, wordt in 220ha, eerste lid, «in een uitkeringsovereenkomst» vervangen door «op grond van een uitkeringsovereenkomst».

31

In artikel I, onderdeel UUU, wordt artikel 220i als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de aanhef «A, B» vervangen door «A, B, eerste en derde onderdeel», wordt «CC, ZZ» vervangen door «CC, FFa, ZZ» en wordt «NNN, QQQ» vervangen door «NNN, RRR, SSS, QQQ», wordt in het eerste lid, onderdeel a, «2» vervangen door «2, voor zover het betreft de nadere duiding van de pensioenovereenkomst», wordt «51a, 102a» vervangen door «51a, 54, 102a» en wordt «144, 220d» vervangen door «144, 151, 176, voor zover relevant voor de in dit lid genoemde artikelen en hoofdstukken, 220d».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij uitvoering van een pensioenregeling waarop de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving van toepassing is door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing voor zover het de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving betreft en is het tweede lid van overeenkomstige toepassing voor zover het betreft de vermelding van het tijdstip van overgang op de website.

32

Artikel II, onderdeel T, wordt als volgt gewijzigd:

1. In de aanhef wordt «Aan hoofdstuk 10 worden vier artikelen toegevoegd» vervangen door «In hoofdstuk 10A worden na artikel 10a.23 vier artikelen ingevoegd».

2. Aan het voorgestelde artikel 10a.25, eerste lid, wordt een zin toegevoegd, luidende: De eerste en tweede zin zijn van overeenkomstige toepassing op de aan de belastingplichtige toe te rekenen pensioenaanspraken die zijn opgebouwd in de periode van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2023.

33

In artikel III, onderdeel M, wordt in het voorgestelde artikel 38b, derde lid, na «artikel 18a, vierde lid,» ingevoegd «en artikel 19b, zesde lid,».

34

In artikel III, onderdeel O, wordt aan het voorgestelde artikel 38c een lid toegevoegd, luidende:

3. Onder een partner wordt voor de toepassing van dit artikel verstaan echtgenoten en gewezen echtgenoten, dan wel degenen met wie duurzaam een gezamenlijke huishouding wordt gevoerd of is gevoerd en met wie geen bloed- of aanverwantschap in de eerste graad bestaat.

35

In artikel VII, onderdeel A, vervalt in het veertiende onderdeel in de definitie van risicodelingsreserve en in de definitie van solidariteitsreserve «met toekomstige opbouw».

36

In artikel VII, onderdeel F, vervalt in het tweede onderdeel in het voorgestelde onderdeel f «per leeftijdscohort».

37

In artikel VII, onderdeel I, wordt artikel 28a als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «bij de opdrachtaanvaarding en» vervangen door «door beroepspensioenfondsen bij de opdrachtaanvaarding, door verzekeraars en premiepensioeninstellingen bij het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst en door alle pensioenuitvoerders».

2. In het vijfde lid vervalt «tussen leeftijdsgroepen».

38

In artikel VII, onderdeel J, wordt artikel 28b als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «Een risicodelingsreserve is» vervangen door «Bij een basispensioenregeling is een risicodelingsreserve».

2. In het vierde lid vervalt «tussen leeftijdsgroepen».

3. In het vijfde lid wordt «voor pensioen bestemd vermogen» vervangen door «kapitaal».

4. In het achtste lid wordt «De verwerking van het sterfteresultaat vindt» vervangen door «Bij een basispensioenregeling vindt de verwerking van het sterfteresultaat».

39

In artikel VII, onderdeel J, wordt in artikel 28c, vijfde lid, «voor pensioen bestemd vermogen» vervangen door «kapitaal».

40

In artikel VII, onderdeel J, wordt in artikel 28e, eerste lid, «gereserveerde vermogen» vervangen door «gereserveerde kapitaal».

41

Na artikel VII, onderdeel J, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

Ja

In artikel 29 wordt in het opschrift en de tekst «kapitaal» vervangen door «kapitaal, voor pensioenuitkering bestemd vermogen».

42

In artikel VII, onderdeel N, wordt in het eerste onderdeel in het voorgestelde onderdeel f, onder vernummering van de onderdelen 3° tot en met 6° tot de onderdelen 4° tot en met 7°, een onderdeel ingevoegd, luidende:

3°. de wijze waarop de reserve meedeelt bij de verwerking van financiële mee- en tegenvallers;.

43

In artikel VII, onderdeel FF, wordt in artikel 63b, eerste lid, «beleggingsbeleid» vervangen door «beleggingsbeleid en de toedelingsregels voor het beleggingsrisico».

44

In artikel VII, onderdeel GG, wordt in het eerste onderdeel in het voorgestelde eerste lid «kapitaal» vervangen door «voor pensioenuitkering bestemd vermogen of kapitaal».

45

Artikel VII, onderdeel MM, wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste onderdeel vervalt in het voorgestelde vierde lid «tussen leeftijdsgroepen».

2. In het vijfde onderdeel vervalt in het voorgestelde achtste lid «indien en».

46

In artikel VII, onderdeel OO, wordt «zevende lid» vervangen door «achtste lid».

47

Artikel VII, onderdeel PP, komt te luiden:

PP

Artikel 80a, zesde lid, vervalt, onder vernummering van het zevende en achtste lid tot het zesde en zevende lid.

48

In artikel VII wordt na onderdeel HHH een onderdeel ingevoegd, luidende:

HHHa

In artikel 130, eerste lid, wordt in onderdeel a «; en» vervangen door een puntkomma, wordt de punt aan het slot van onderdeel b vervangen door «; en» en wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

c. de blootstelling aan beleggingsrisico is niet hoger dan 150%.

49

In artikel VII, onderdeel MMM, wordt artikel 145a als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid wordt «risico-gecorrigeerde» vervangen door «risico-neutrale».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Artikel 139, eerste lid, is van toepassing op de berekeningen, bedoeld in dit hoofdstuk met uitzondering van de berekeningen waarvoor de risico-neutrale scenario’s worden gebruikt, bedoeld in het tweede lid.

50

In artikel VII, onderdeel MMM, wordt artikel 145b als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid vervalt in de aanhef «met ingang van uiterlijk 1 januari 2027», vervalt in onderdeel a «uiterlijk op 1 januari 2025» en vervalt in onderdeel b «uiterlijk op 1 juli 2025».

2. In het tweede lid vervalt in de aanhef «met ingang van uiterlijk 1 januari 2027» en vervalt in onderdeel a en onderdeel b «uiterlijk op 1 oktober 2026».

3. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld voor de tijdstippen waarin voldaan is aan de mijlpalen.

51

In artikel VII, onderdeel MMM, vervalt in artikel 145c, tweede lid, onderdeel c, «per leeftijdscohort,».

52

In artikel VII, onderdeel MMM, komt artikel 145g te luiden:

Artikel 145g. Transitiecommissie

1. Er is een onafhankelijke transitiecommissie.

2. De transitiecommissie heeft tot taak het bemiddelen tussen partijen die een beroepspensioenregeling sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen.

3. De transitiecommissie heeft tot taak het adviseren van partijen die een beroepspensioenregeling sluiten, indien deze partijen daartoe gezamenlijk een verzoek doen en zij overeenkomen zich te binden aan het advies van de transitiecommissie.

4. Bij of krachtens algemene maatregel worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel, waarbij onder meer wordt geregeld voor welk tijdstippen een verzoek wordt gedaan.

53

In artikel VII, onderdeel MMM, wordt artikel 145h als volgt gewijzigd:

1. In het tweede lid, onderdeel h wordt «de effecten» vervangen door «indien van toepassing, de effecten».

2. Het vierde lid komt te luiden:

4. De pensioenuitvoerder stelt per beroepspensioenregeling een implementatieplan op. In afwijking van de eerste zin kan een implementatieplan zich uitstrekken tot meerdere beroepspensioenregelingen, voor zover de pensioenregelingen:

a. bij uitvoering door een beroepspensioenfonds: behoren tot hetzelfde financieel geheel; en

b. bij uitvoering door verzekeraars of premiepensioeninstellingen: dezelfde karakteristieken hebben en gebaseerd zijn op hetzelfde producttype.

54

In artikel VII, onderdeel MMM, wordt in artikel 145k, zevende lid, «Indien» vervangen door «Voor zover».

55

In artikel VII, onderdeel MMM, wordt artikel 145m als volgt gewijzigd:

1. In het vierde lid wordt «marktwaarde» telkens vervangen door «inclusieve marktwaarde».

2. In het achtste lid wordt «gereserveerd vermogen» vervangen door «gereserveerd vermogen of kapitaal» en wordt «uitdelen van het vermogen» vervangen door «uitdelen uit de reserve».

56

In artikel VII, onderdeel MMM, wordt in artikel 145n, eerste lid, «neemt tijdig maatregelen» vervangen door «neemt tijdig maatregelen die ten tijde van de collectieve waardeoverdracht in de technische voorzieningen zijn verwerkt en doorgevoerd,».

57

In artikel VII, onderdeel MMM, komt artikel 145na als volgt te luiden:

Artikel 145na. Ontheffing van regels invaren

1. De toezichthouder kan op aanvraag van een beroepspensioenfonds, geheel of gedeeltelijk, ontheffing verlenen van het bij of krachtens de artikelen 145m, zevende lid, of 145n bepaalde, indien het beroepspensioenfonds aantoont dat daaraan redelijkerwijs niet kan worden voldaan.

2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld met betrekking tot dit artikel.

58

Artikel VII, onderdeel NNN, komt te luiden:

NNN

Artikel 146, tweede lid, komt te luiden:

2. Gedragstoezicht is toezicht gericht op de naleving van de normen ten aanzien van voorlichting in ruime zin aan en zorgvuldige bejegening in ruime zin door pensioenuitvoerders van deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden en de normen ten aanzien van de advisering van de deelnemer of gewezen deelnemer bij de uitvoering van premieregelingen met beleggingsvrijheid waarbij de deelnemer of gewezen deelnemer de verantwoordelijkheid voor de beleggingen heeft overgenomen.

59

Na artikel VII, onderdeel OOO, wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

OOOa

In artikel 214 vervalt het twaalfde lid, wordt het dertiende en veertiende lid vernummerd tot het twaalfde en dertiende lid en wordt in het twaalfde lid (nieuw) «onderdelen d en e» vervangen door «onderdelen e en f».

60

In artikel VII, onderdeel QQQ, wordt artikel 214c als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «78, zevende lid» vervangen door «78, achtste lid».

2. In het derde lid wordt «Artikel 80a, vierde lid» vervangen door «Artikel 80a, vijfde lid».

61

In artikel VII, onderdeel QQQ, wordt in artikel 214d, eerste lid, onderdeel b, «de deelneming van de deelnemer reeds was aangevangen» vervangen door «de deelneming van de deelnemer reeds was aangevangen waarbij de deelnemer pensioenaanspraken opbouwt,»

62

In artikel VII, onderdeel QQQ, wordt in artikel 214f, eerste lid, aanhef, «in een uitkeringsregeling» vervangen door «op grond van een uitkeringsregeling».

63

In artikel VII, onderdeel QQQ, wordt in artikel 214fa, eerste lid, «in een uitkeringsregeling» vervangen door «op grond van een uitkeringsregeling».

64

In artikel VII, onderdeel QQQ, wordt artikel 214g als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt in de aanhef, «CC, YY» vervangen door «CC, FFa, YY», wordt «MMM en QQQ» vervangen door «MMM, NNN, OOO en QQQ», wordt in het eerste lid, onderdeel a, «en hoofdstukken» vervangen door «en het genoemde hoofdstuk», wordt «62a, 107a» vervangen door «62a, 65, 107a», wordt «109a, 110e, voor zover het betreft het toevoegen van adviesrecht voor reglementen» vervangen door «109a» en wordt «145l, 214d» vervangen door «145l, 146, 171, voor zover relevant voor de in dit lid genoemde artikelen en het genoemde hoofdstuk, 214d».

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

3. Bij uitvoering van een beroepspensioenregeling waarop de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving van toepassing is door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing voor zover het de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving betreft en is het tweede lid van overeenkomstige toepassing voor zover het betreft de vermelding van het tijdstip van overgang op de website.

Toelichting

Algemeen

In deze vierde nota van wijziging is een begrenzing opgenomen van de blootstelling aan beleggingsrisico. Hierover is veelvuldig gesproken tijdens de behandeling van het wetsvoorstel in de Tweede Kamer. Aan artikel 135, eerste lid, van de Pensioenwet (Eisen ten aanzien van beleggingen) wordt een onderdeel d toegevoegd, waarin wordt geregeld dat de blootstelling aan beleggingsrisico is gemaximeerd op 150%. Een dergelijke maximale blootstelling aan zakelijke waarden voor jongere deelnemers is verantwoord, omdat hiermee een goed evenwicht wordt bereikt tussen enerzijds de welvaartswinst die met de opheffing van de leenrestrictie behaald kan worden en anderzijds het risico op een negatief persoonlijk pensioenvermogen dat met dit plafond sterk wordt gemitigeerd. Het vereiste dat het beleggingsbeleid passend moet zijn bij de risicohouding van de deelnemers blijft onverkort van toepassing. Dat betekent dat het beleggingsrisico dat wordt gelopen moet passen bij het risico dat de deelnemers kunnen en willen dragen. Als blijkt dat het opheffen van de leenrestrictie niet past bij de risicohouding, zal een pensioenfonds de leenrestrictie binnen bovengenoemde begrenzing niet kunnen opheffen.

Naast deze inhoudelijke wijziging voorziet deze vierde nota van wijziging in redactionele of technische wijzigingen die onder meer voort zijn gekomen uit de artikelsgewijze behandeling van het wetsvoorstel toekomst pensioenen waarover de vaste commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 2 en 5 december 2022 heeft gesproken. Verder is van de gelegenheid gebruikgemaakt om enkele technische, fiscale wijzigingen door te voeren.

Artikelsgewijze toelichting

Onderdelen 1 en 35 (artikel I, onderdeel A en artikel VII, onderdeel A)

In de definities van risicodelingsreserve en solidariteitsreserve stond dat met de reserve financiële mee- en tegenvallers met toekomstige opbouw kunnen worden gedeeld. De woorden «met toekomstige opbouw» zijn geschrapt. Door deze woorden leek de werking van de reserves beperkter dan beoogd en ook beperkter dan opgenomen in de artikelen 10d en 10e van de Pensioenwet en 28d en 28e van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Wvb)

Onderdelen 2 en 37 (artikel I, onderdeel E en artikel VII, onderdeel I)

In artikel 10a, eerste lid, van de Pensioenwet en artikel 28a, eerste lid, Wvb is geregeld dat de pensioenuitvoerder de kans dat met de premie de pensioendoelstelling wordt gehaald berekend. In die bepaling wordt verduidelijkt dat dit bij de eerste vaststelling door een pensioenfonds gedaan wordt voor de opdrachtaanvaarding en door verzekeraars en premiepensioeninstellingen voor het sluiten van de uitvoeringsovereenkomst. Verder doen alle uitvoerders deze berekening periodiek, uiterlijk iedere vijf jaar.

Verder vervalt in het vijfde lid «tussen leeftijdsgroepen» bij de herverdelingseffecten omdat op voorhand geen herverdelingseffecten toegestaan zijn.

Onderdelen 3, 4, 5, 6, 11, 22, 38, 39, 40, 41, 44, 55 (artikel I, onderdelen F, Fa, GG en QQQ en artikel VII, onderdelen J, Ja, GG en MMM)

De pensioenaanspraak die in premieovereenkomsten wordt opgebouwd wordt nu veelal aangeduid als het kapitaal (voortvloeiend uit de beschikbaar gestelde premies). Ook in dit wetsvoorstel wordt die aanduiding gebruikt bij de flexibele premieovereenkomst en de premie-uitkeringsovereenkomst. Bij de solidaire premieovereenkomst is de opgebouwde aanspraak aangeduid als een (voor pensioen bestemd) vermogen en is toegelicht als persoonlijk pensioenvermogen. Kapitaal en vermogen zijn in dit kader synoniemen maar het gebruik van twee verschillende woorden lijkt de lading beter te dekken. Zo is er bij de flexibele premieovereenkomst en de premie-uitkeringsovereenkomst een gescheiden opbouw- en uitkeringsfase en kan de deelnemer op de pensioendatum met het kapitaal kiezen voor een variabele of vastgestelde uitkering en kan hij ook veelal met zijn kapitaal shoppen voor een uitkering bij een andere pensioenuitvoerder.

De solidaire premieovereenkomst kent daarentegen een collectief beleggingsbeleid in de opbouw en uitkeringsfase voor de persoonlijke pensioenvermogens, waarbij de deelnemer vanaf de pensioendatum steeds een variabele uitkering krijgt en ook niet kan shoppen.

Het gebruik van deze twee aanduidingen was niet volledig consequent doorgevoerd. Met deze nota van wijziging wordt dat nu wel gedaan.

Onderdelen 3 en 38 (artikel I, onderdeel F en artikel VII, onderdeel J)

In de artikelen 10b van de Pensioenwet en artikel 28b Wvb zijn bepalingen opgenomen voor de flexibele premieovereenkomst.

In het vierde lid vervalt «tussen leeftijdsgroepen» bij de herverdelingseffecten omdat op voorhand geen herverdelingseffecten toegestaan zijn.

In artikel 10b, achtste lid, van de Pensioenwet is bepaald dat bij een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds een risicodelingsreserve steeds deel uitmaakt van een flexibele premieovereenkomst en dat het sterfteresultaat steeds met alle deelnemers, gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden wordt gedeeld. Deze bepalingen moeten van toepassing zijn op de verplichtgestelde regelingen binnen het bedrijfstakpensioenfonds. Dat wordt in de bepaling verduidelijkt. Bij basispensioenregelingen (dat deel van de pensioenregeling waar de werknemer gehouden is aan deel te nemen) die onder de verplichtstelling vallen geldt de eis van een risicodelingsreserve en verwerking van het sterfteresultaat over alle belanghebbenden. Voor vrijwillige pensioenregelingen of basispensioenregelingen die niet onder de verplichtstelling vallen gelden die eisen dus niet.

In de Wvb wordt een vergelijkbare wijziging doorgevoerd. Daarbij wijkt de situatie in die zin af van de Pensioenwet dat bij de beroepspensioenen de deelname aan de beroepspensioenregeling verplicht wordt gesteld en niet aan het fonds. Er zijn bij de Wvb dus wel vrijwillige regelingen (in die zin dat de beroepsgenoot niet gehouden is deel te nemen aan dat deel van de pensioenregeling) maar geen basispensioenregelingen die niet verplichtgesteld zijn. Voor de Wvb geldt de verplichte risicodelingsreserve en de verplichte collectieve verwerking van het sterfteresultaat dus steeds voor de basispensioenregeling.

Onderdeel 7 (artikel I, onderdeel J)

In artikel 17 van de Pensioenwet is de regeling voor de gelijke premie opgenomen. In dat artikel is de huidige regeling van de doorsnee premie van artikel 8 Wet Bpf2000 grotendeels overgenomen. Daarbij was een uitzondering op de gelijke premie voor gelijke regelingen voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen niet overgenomen omdat er geen behoefte aan leek te bestaan. Nu blijkt dat die behoefte er wel is wordt die regeling alsnog in een nieuw vijfde lid opgenomen. De regeling staat nu niet in de Wvb en wordt daar ook niet opgenomen.

Onderdelen 8 en 42 (artikel I, onderdeel N en artikel VII, onderdeel N)

In de uitvoeringsovereenkomst moet een regeling worden opgenomen voor het gebruik van de solidariteitsreserve en de risicodelingsreserve, waaraan wordt toegevoegd dat in de uitvoeringsovereenkomst moet worden opgenomen hoe de reserve meedeelt met financiële mee- en tegenvallers.

Onderdelen 9 en 36 (artikel I, onderdeel P en artikel VII, onderdeel F)

In het pensioenreglement worden bepalingen opgenomen over de risicohouding. Daarbij wordt geschrapt dat het moet gaan om bepalingen over de risicohouding per leeftijdscohort. Ook als ook andere cohorten worden onderscheiden in de risicohouding wordt dit in het pensioenreglement opgenomen.

Onderdelen 10 en 43 (artikel I, onderdeel FF en artikel VII, onderdeel FF)

In de artikelen 52b, eerste lid, van de Pensioenwet en 63b, eerste lid, Wvb staat dat de pensioenuitvoerder zijn beleggingsbeleid baseert op de risicohouding. Daaraan wordt toegevoegd dat ook de toedelingsregels voor het beleggingsrisico hierop worden gebaseerd. Van toedelingsregels is sprake bij een solidaire premieovereenkomst.

Onderdelen 12 en 45 (artikel I, onderdeel MM en artikel VII, onderdeel MM)

In de artikelen 63a, vierde lid, van de Pensioenwet en 75a, vierde lid, Wvb vervalt «tussen leeftijdsgroepen» bij de herverdelingseffecten omdat op voorhand geen herverdelingseffecten toegestaan zijn. Verder wordt in plaats van «indien en voor zover» «voor zover» gebruikt. Dat wordt in het voorgestelde achtste lid aangepast. Inhoudelijk is het lid daarmee niet gewijzigd.

Onderdelen 13, 14, 28, 46, 47 en 60 (artikel I, onderdelen OO,PP en UUU, en artikel VII, onderdelen OO, PP en QQQ)

De artikelen 66, 69 en 220f van de Pensioenwet en de artikelen 78, 80a en 214c Wvb zijn redactioneel aangepast in verband met de inwerkingtreding van de Wet wijziging van de Pensioenwet, de Wet inkomstenbelasting 2001 en enige andere wetten in verband met aanpassing van de regeling voor waardeoverdracht en afkoop klein pensioen en invoering van afkoop klein nettopensioen en nettolijfrente op 1 januari 2023.

Onderdelen 15 en 48 (artikel I, onderdeel LLLa en artikel VII, onderdeel HHHa)

In de artikelen 135, eerste lid, van de Pensioenwet en 130, eerste lid, Wvb staat dat een pensioenfonds een beleggingsbeleid voert dat in overeenstemming is met de prudent-person regel en dat met name gebaseerd is op een aantal, in het eerste lid, genoemde uitgangspunten. Aan die uitgangspunten wordt toegevoegd dat de blootstelling aan beleggingsrisico niet hoger mag zijn dan 150%. Geen enkele deelnemer of gewezen deelnemer kan dus blootgesteld worden aan meer beleggingsrisico. Overigens moet het beleggingsbeleid steeds passen bij de risicohouding van de deelnemer.

Onderdelen 16 en 49 (artikel I, onderdeel QQQ, artikel 150b Pensioenwet en artikel VII, onderdeel MMM, artikel 145a Wvb)

In artikel 150b, derde lid, van de Pensioenwet en artikel 145a, tweede lid, Wvb, is een regeling opgenomen voor de vaststelling van de scenarioset die bij bepaalde transitie berekeningen gebruikt wordt (de Q-set). Daarbij wordt gesproken over risico-gecorrigeerde economische scenario’s terwijl risico-neutrale economische scenario’s de meer gebruikelijke benaming is. Dit wordt in de bepaling aangepast.

Daarnaast worden de uniforme scenarioset (P-set) en de parameters die op grond van artikel 144 van de Pensioenwet en artikel 139 Wvb worden vastgesteld ook gebruikt voor de berekeningen in het kader van de transitie zoals bij de vaststelling van overbruggingsplannen en de weergave van de pensioenverwachting in scenario’s. Dit volgt onder meer uit de toepasselijkheid van de URM voor de weergave in scenario’s maar wordt nu ook expliciet vastgelegd in een nieuw lid.

Onderdelen 17 en 50 (artikel I, onderdeel QQQ, artikel 150c Pensioenwet en artikel VII, onderdeel MMM, artikel 145b Wvb)

In artikel 150c van de Pensioenwet en artikel 145b Wvb zijn de mijlpalen voor de transitie opgenomen. In het artikel stonden ook de tijdstippen waarop uiterlijk aan de mijlpalen moest worden voldaan waarbij onderscheid werd gemaakt naar gelang de pensioenuitvoerder. Deze tijdstippen zijn geschrapt en zullen in een algemene maatregel van bestuur worden opgenomen.

Onderdelen 18 en 51 (artikel I, onderdeel QQQ, artikel 150d Pensioenwet en artikel VII, onderdeel MMM, artikel 145c Wvb)

In de artikelen 150d, tweede lid, onderdeel c, van de Pensioenwet en 145c, tweede lid, onderdeel c, Wvb vervallen de woorden «per leeftijdscohort». De wijze van berekenen van de effecten van de wijziging van de pensioenovereenkomst en de wijze waarop wordt omgegaan met opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten zal geregeld worden in lagere regelgeving, waarbij binnen een leeftijdscohort onderscheid wordt gemaakt naar deelnemers, gewezen deelnemers, gewezen partners en pensioengerechtigden en rekening kan worden gehouden met andere karakteristieken als de pensioenuitvoerder dat wenselijk acht.

Onderdelen 19 en 52 (Artikel I, onderdeel QQQ, artikel 150h Pensioenwet en artikel VII, onderdeel MMM, artikel 145g Wvb)

In artikel 150h van de Pensioenwet en artikel 145g Wvb is de transitiecommissie geregeld. In deze artikelen waren de tijdstippen opgenomen waarop uiterlijk bemiddeling of advies moet worden gevraagd. Deze tijdstippen zijn geschrapt en zullen worden opgenomen in een algemene maatregel van bestuur.

Onderdelen 20 en 53 (Artikel I, onderdeel QQQ, artikel 150i Pensioenwet en artikel VII, onderdeel MMM, artikel 145h Wvb)

In artikel 150i van de Pensioenwet en artikel 145h Wvb is het implementatieplan geregeld. In het tweede lid, onderdeel h, wordt verduidelijkt dat de effecten van het transitie-ftk en de toepassing van de indexatie-amvb alleen worden opgenomen indien daarvan gebruik is gemaakt.

In het vierde lid staat als hoofdregel dat een implementatieplan per pensioenregeling wordt opgesteld. Voor verzekeraars en premiepensioeninstellingen is geregeld dat daarvan kan worden afgeweken en dat een implementatieplan meer pensioenregelingen kan betreffen. Daaraan is een vergelijkbare afwijking voor pensioenfondsen toegevoegd. Pensioenfondsen kunnen een implementatieplan opstellen voor meer regelingen indien die regelingen onderdeel zijn van hetzelfde financieel geheel. Concreet betekent dit dat ondernemingspensioenfondsen en bedrijfstakpensioenfondsen kunnen volstaan met een implementatieplan (immers deze fondsen zijn altijd een financieel geheel) en dat algemene pensioenfondsen een implementatieplan kunnen opstellen per collectiviteitkring.

Onderdelen 21 en 54 (artikel I, onderdeel QQQ, artikel 150l Pensioenwet en artikel VII, onderdeel MMM, artikel 145k Wvb)

Artikel 150l, zevende lid, van de Pensioenwet en artikel 145k, zevende lid, Wvb wordt aangepast zodat de bepaling van toepassing is voor zover een pensioenfonds niet heeft ingevaren. Het kan dus zo zijn dat een deel van het pensioenvermogen, bijvoorbeeld in het geval een pensioenfonds meerdere pensioenregelingen uitvoert, niet wordt ingevaren. De regels van het financieel toetsingskader zijn dan van toepassing op dat afgescheiden deel van het vermogen.

Onderdelen 22 en 55 (artikel I, onderdeel QQQ, artikel 150n Pensioenwet en artikel VII, onderdeel MMM, artikel 145m Wvb)

Artikel 150n, vierde lid, van de Pensioenwet en artikel 145m, vierde lid, Wvb wordt redactioneel aangepast: het begrip marktwaarde wordt vervangen door inclusieve marktwaarde.

Onderdelen 23 en 56 (artikel I, onderdeel QQQ, artikel 150o Pensioenwet en artikel VII, onderdeel MMM, artikel 145n Wvb)

In de artikelen 150o, eerste lid, van de Pensioenwet en 145n, eerste lid, Wvb is opgenomen dat bij het invaren een minimale dekkingsgraad geldt van 90%. Verduidelijkt is dat als een maatregel getroffen moet worden om deze dekkingsgraad te bereiken, deze direct wordt verwerkt en toegepast, zodat de maatregel niet ook na het invaren nog effect heeft.

Onderdelen 24 en 57 (artikel I, onderdeel QQQ, artikel 150oa Pensioenwet en artikel VII, onderdeel MMM, artikel 145na Wvb)

In de artikelen 150oa van de Pensioenwet en 145na Wvb is opgenomen dat DNB ontheffing kan verlenen van een of meerdere grenzen voor de aanwending van het vermogen bij collectieve waardeoverdracht in de artikelen 150n, zevende lid, of 150o van de Pensioenwet en de artikelen 145m, zevende lid, 145n Wvb. Het eerste lid maakt duidelijk dat de ontheffingsmogelijkheid bedoeld is voor bijzondere situaties, waardoor het pensioenfonds redelijkerwijs niet aan de randvoorwaarden van de artikelen 150n, zevende lid, of 150o van de Pensioenwet en de artikelen 145m, zevende lid, 145n Wvb kan voldoen. In het Besluit toekomst pensioenen worden nadere randvoorwaarden opgenomen om deze situaties te specificeren.

In het tweede lid wordt de grondslag voor de algemene maatregel van bestuur bij dit artikel algemener en ruimer geformuleerd, zodat naast de specificering van de hierboven genoemde situaties regels worden gesteld voor de procedure en termijnen van de aanvraag van de ontheffing.

Onderdelen 25 en 58 (artikel I, onderdeel UUU en artikel VII, onderdeel NNN

In de artikelen 151, tweede lid, van de Pensioenwet en 146, tweede lid Wvb is opgenomen wat onder gedragstoezicht wordt verstaan. Dit tweede lid wordt aangepast zodat de nieuwe taken van de AFM hieronder vallen. De nadere toedeling van taken zal worden opgenomen in het Besluit toekomst pensioenen.

Onderdelen 26 en 59 (artikel I, onderdeel SSSa en artikel VII, onderdeel OOOa

In de artikelen 220a van de Pensioenwet en 214 Wvb is overgangsrecht opgenomen. Een lid met uitgewerkt overgangsrecht vervalt en verder wordt in een lid een verwijzing aangepast.

Onderdelen 27 en 61 (artikel I, onderdeel UUU en artikel VII, onderdeel QQQ)

Artikel 220e, eerste lid, onderdeel b, van de Pensioenwet en artikel 214d, eerste lid, onderdeel b, Wvb zijn verduidelijkt. Het overgangsrecht ziet op deelnemers die reeds pensioen opbouwen via een progressieve premiestaffel. Als er geen sprake is van daadwerkelijke opbouw in een progressieve premiestaffel, dan kan geen gebruik worden gemaakt van het overgangsrecht. Indien de werknemer de toetredingsleeftijd van de pensioenregeling pas bereikt nadat de werkgever is overgestapt naar het nieuwe stelsel, kan geen gebruik worden gemaakt van de progressieve premie. Ook niet als de werknemer vóór het bereiken van de toetredingsleeftijd als aspirant-deelnemer een dekking voor arbeidsongeschiktheidspensioen of nabestaandenpensioen heeft. Voor deze werknemer geldt na de transitie naar de nieuwe pensioenovereenkomst een leeftijdsonafhankelijke premie. Voor de volledigheid zij opgemerkt dat het al dan niet gebruikmaken van het overgangsrecht een keuze is die in de arbeidsvoorwaardelijke fase wordt gemaakt. Voor zover partijen willen borgen dat ook de eerdergenoemde aspirant-deelnemers met uitsluitend een dekking voor arbeidsongeschiktheid of nabestaandenpensioen gebruik kunnen maken van de progressieve premie, kan bijvoorbeeld gekozen worden voor de volgende route. Partijen kunnen onder het huidige stelsel de pensioenregeling aanpassen door bijvoorbeeld een verlaging van de toetredingsleeftijd en vervolgens overstappen naar het nieuwe stelsel met behoud van de progressieve premie.

Onderdelen 29, 30, 62 en 63 (artikel I, onderdeel UUU en artikel VII, onderdeel QQQ)

De artikelen 220h en 220ha van de Pensioenwet en de artikelen 214f en 214fa Wvb zijn redactioneel aangepast.

Onderdelen 31 en 64 (artikel I, onderdeel UUU en artikel VII, onderdeel QQQ)

In artikel 220i van de Pensioenwet en artikel 214g Wvb wordt het algemene overgangsrecht voor de transitie opgenomen. Aan deze artikelen worden nieuwe artikelen toegevoegd die meteen van toepassing zullen zijn.

Verder wordt in een nieuw derde lid overgangsrecht opgenomen voor de uitvoering van een Nederlandse pensioenregeling door een pensioeninstelling uit een andere lidstaat. Bij uitvoering in een andere lidstaat is de Nederlandse sociale en arbeidswetgeving van toepassing. In artikel 2, negende lid, van de Pensioenwet is een opsomming gegeven van bepalingen uit de Pensioenwet die in ieder geval hiertoe behoren. Het overgangsrecht voor die bepalingen is daarbij dan ook van toepassing. Voor het algemene overgangsrecht voor de transitie is de toepasselijkheid niet zonder meer duidelijk ook omdat het transitiehoofdstuk als zodanig geen onderdeel is van de sociale en arbeidswetgeving. Daardoor is onduidelijk of bij uitvoering in een andere lidstaat alle nieuwe bepalingen meteen van toepassing zijn (en dat dus bij inwerkingtreding van de WTP de gewijzigde pensioenovereenkomsten uitgevoerd zouden moeten worden) of dat dan ook een termijn geldt voor de transitie. In het derde lid wordt daarvoor geregeld dat het eerste lid, waarin is geregeld welke artikelen of hoofdstukken meteen van toepassing zijn en welke vanaf het moment van overgang op de nieuwe pensioenovereenkomst, van overeenkomstige toepassing is bij uitvoering door een instelling uit een andere lidstaat, voor zover het de sociale en arbeidswetgeving betreft. Zo zal voor die instellingen de bepaling over keuzebegeleiding meteen van toepassing zijn en de bepalingen over de nieuwe contracten vanaf de transitie. Het eerste lid is niet van overeenkomstige toepassing voor zover het bepalingen betreft die niet tot de sociale en arbeidswetgeving behoren, zoals het transitiehoofdstuk.

Vanwege de (gedeeltelijke) overeenkomstige toepassing van het tweede lid zullen deze instellingen ook het tijdstip van overgang moeten vermelden op hun website.

Onderdeel 32 (aanhef artikel II, onderdeel T en artikel 10a.25 van de Wet inkomstenbelasting 2001)

De aanpassing van de aanhef van artikel II, onderdeel T, betreft een redactionele aanpassing zodat de artikelen worden ingevoegd in het juiste hoofdstuk en na het juiste artikel van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001).

Het voorgestelde artikel 10a.25 Wet IB 2001 voorziet in overgangsrecht voor de voorgestelde wijzigingen van artikel 3.127, vierde lid, Wet IB 2001 dat de vermindering van de jaarruimte van de derde pijler regelt vanwege de opbouw van pensioenaanspraken in de tweede pijler. Vanaf 1 januari 2024 voorziet het voorgestelde artikel 3.127, vierde lid, Wet IB 2001 in een andere wijze van imputeren op de jaarruimte vanwege enkele voorgestelde wijzigingen in het wetsvoorstel. Voor de opbouw op basis van het huidige fiscale kader geldt vanaf 1 juli 2023 overgangsrecht op grond van het voorgestelde artikel 38q van de Wet op de loonbelasting 1964 (Wet LB 1964). De imputatie van deze pensioenopbouw op de jaarruimte wordt op grond van het wetsvoorstel vanaf 1 juli 2023 geregeld in artikel 10a.25 Wet IB 2001. Aangezien de inwerkingtreding van de in het wetsvoorstel opgenomen wijzigingen is voorzien per 1 juli 2023 wordt in de periode van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2023 nog pensioen opgebouwd op basis van het huidige hoofdstuk IIB Wet LB 1964. Met de voorgestelde aanpassing van artikel 10a.25 Wet IB 2001 wordt geregeld dat de huidige wijze van imputatie van de jaarruimte blijft gelden voor de pensioenopbouw in de periode van 1 januari 2023 tot en met 30 juni 2023.

Onderdeel 33 en 34 (artikel III, onderdelen M en O, artikelen 38b en 38c van de Wet op de loonbelasting 1964)

Het voorgestelde artikel 38b, tweede en derde lid, Wet LB 1964 voorziet in overgangsrecht voor reeds opgebouwde pensioenaanspraken die zijn ontstaan voor de inwerkingtreding van de in het wetsvoorstel opgenomen wijzigingen. Met de voorgestelde wijziging van artikel 38b, derde lid, Wet LB 1964 wordt geregeld dat artikel 19b, zesde lid, Wet LB 1964, waarin een termijn voor het vaststellen van de pensioenuitkeringen wordt gegeven, ook van toepassing is op een directeur-grootaandeelhouder met een pensioen in eigen beheer. Voor een directeur-grootaandeelhouder met een pensioen in eigen beheer geldt dan dezelfde termijn voor de vaststelling van de pensioenuitkeringen als voor een reguliere werknemer.

Het voorgestelde artikel 38c Wet LB 1964 voorziet in overgangsrecht voor bepaalde gevallen van voortgezette premie-inleg bij arbeidsongeschiktheid. Met de voorgestelde wijziging van artikel 38c Wet LB 1964 wordt geregeld dat voor dat overgangsrecht de huidige omschrijving van artikel 18, eerste lid, onderdeel a, onder 2°, Wet LB 1964 blijft gelden inzake wie als fiscaal partner kwalificeert voor het partnerpensioen. Hiermee wordt voorkomen dat een pensioenregeling, waarin op grond van het overgangsrecht van artikel 38c Wet LB 1964 partnerpensioen wordt opgebouwd, maar die niet aan de partnerdefinitie van de Wet toekomst pensioenen voldoet, fiscaal onzuiver wordt.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten

Naar boven