De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat de Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, na overleg
met De Nederlandsche Bank, de bevoegdheid heeft om pensioenfondsen vrijstelling te
verlenen van de in artikel 138 van de Pensioenwet en artikel 133 van de Wvb genoemde
termijn van tien jaar en van het aantal van zes meetmomenten zoals genoemd in artikel
140 van de Pensioenwet en artikel 135 van de Wvb;
overwegende dat in 2019, 2020 en 2021 de Minister van deze bevoegdheid gebruik heeft
gemaakt en dat er mede naar aanleiding van de oorlog in Oekraïne in 2022 opnieuw sprake
is van een uitzonderlijke economische situatie waardoor een te groot aantal pensioenfondsen
niet kan voldoen aan de eisen van het huidige ftk;
overwegende dat de Wet toekomst pensioenen op 1 januari 2023 nog niet in werking is
getreden en pensioenfondsen daardoor geen gebruik kunnen maken van het transitie-ftk;
overwegende dat daardoor sprake kan zijn van onnodige kortingen in 2023 voor fondsen
die van plan zijn in te varen, en er een brede wens leeft om deze onnodige kortingen
in de periode voor inwerkingtreding van de Wtp te voorkomen;
verzoekt de regering om pensioenfondsen die genoodzaakt zijn om van deze regeling
gebruik te maken, na overleg met DNB, onder voorwaarden vrijstelling te verlenen voor
de hersteltermijn van tien jaar en voor het gestelde aantal van zes meetmomenten voor
pensioenfondsen indien en onder voorwaarde dat de Wet toekomst pensioenen voor eind
2022 wordt aangenomen door de Tweede Kamer,
en gaat over tot de orde van de dag.
Palland