34 352 Uitvoering en evaluatie Participatiewet

Nr. 260 BRIEF VAN DE MINISTER VOOR ARMOEDEBELEID, PARTICIPATIE EN PENSIOENEN

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 28 november 2022

Inleiding

Participatie gaat over meedoen in de samenleving. Over gezien worden en kansen krijgen om bij te dragen naar vermogen. Meedoen klinkt simpel, maar lukt toch niet altijd. Als het moeilijk is om op eigen kracht te participeren, dan is er een stevig vangnet: de Participatiewet. Een wet die mensen ondersteunt als de bestaanszekerheid in gevaar komt.

Vaak doet de Participatiewet dat goed, maar er zijn ook momenten waarop de wet niet uitpakt zoals de bedoeling was. Soms veroorzaakt dat zelfs grote problemen. Dat blijkt onder andere uit de uitgebreide beleidsanalyse van de Participatiewet die ik uw Kamer op 21 juni van dit jaar stuurde1. Het blijkt ook uit de signalen uit de praktijk. In diezelfde brief beloofde ik ook om uw Kamer dit najaar te informeren over de stappen die we moeten zetten op het zogenoemde spoor 1 en over de verdere uitwerking van spoor 2. Dat doe ik in deze brief. Ook beschrijf ik mijn plannen om de vakkundigheid van de professionals die werken bij de gemeente aan de uitvoering van de Participatiewet verder te bevorderen, dit vormt het nieuwe spoor 3.

Uitkomsten van de analyse

Op dit moment ervaren mensen drie problemen met de Participatiewet:

  • a. De ondersteuning is beperkt

  • b. Het sanctie regime is streng

  • c. De bestaanszekerheid is te complex georganiseerd

Hierdoor verkeren mensen in onzekerheid en ervaren ze wantrouwen in hun contact met de overheid. Ook blijkt aan het werk gaan soms lastig.

Ik wil de balans weer terugbrengen in de Participatiewet, door de mens centraal te stellen, meer ruimte te maken voor maatwerk en uit te gaan van vertrouwen. Zodat de Participatiewet uitvoerders beter in staat stelt om te doen wat nodig is om mensen te ondersteunen om aan het werk gaan en als dat (nog) niet kan te zorgen voor inkomensondersteuning en andere vormen van participatie.

Dit betekent: niet uitgaan van systemen, maar van mensen. Dat er oog is voor wie om hulp vraagt, want dat is soms al moeilijk genoeg. Waarbij we naast iemand gaan staan in plaats van er tegenover.

Ik ga daarom toewerken naar een Participatiewet:

  • die eenvoudiger is en een toereikend bestaansminimum biedt,

  • die mensen passende ondersteuning biedt om mee te doen in de samenleving. In de eerste plaats via werk of, als dat nog niet haalbaar is, door een andere vorm van participatie,

  • met rechten en plichten die zinvol en begrijpelijk zijn en nageleefd kunnen worden door iedere uitkeringsgerechtigde. Waarbij, wanneer de situatie daar om vraagt, proportioneel gesanctioneerd kan worden. Doelbewust misbruik maken van sociale vangnet ondermijnt het draagvlak en moet aangepakt worden,

  • die aansluit bij het doenvermogen van mensen,

  • goed uitvoerbaar is voor de professional, het verschil wordt uiteindelijk echt gemaakt in het contact met de mensen.

Uitgewerkte maatregelen Participatiewet in Balans

Hieronder ga ik in op de maatregelen die op 21 juni in de bijlage bij mijn brief over Participatiewet in Balans zijn aangekondigd. Per maatregel bespreek ik de concrete uitwerking zoals ik die aan uw Kamer voorstel. Ik loop eerst de maatregelen binnen spoor 1 langs. Hierbij heb ik input vanuit de uitvoering en ervaringsdeskundigen meegewogen. Gemeenten, VNG, Divosa, SVB en vertegenwoordigers van belanghebbenden zoals Iederin, de Landelijke Cliëntenraad, en Sterk uit Armoede denken mee over de uitwerking van de maatregelen.

Met deze voorstellen geef ik concreet richting aan de verdere uitwerking in wetsteksten. Voor een aantal onderdelen moeten de financiële gevolgen nog verder in kaart worden gebracht. De financiële dekking komt uit de enveloppe van € 500 miljoen uit het coalitieakkoord voor het hervormen van de arbeidsmarkt, re-integratie en het aanpakken van armoede en schulden. Mijn inzet is begin 2023 een concept-wetsvoorstel ter wijziging van de Participatiewet gereed hebben voor consultatie. Het vervolgproces pak ik op met de betrokken organisaties. Uiteraard is er nog ruimte voor nadere afwegingen bij de vertaling van de maatregelen in een wetsvoorstel.

Hierna ga ik eerst in op spoor 1, vervolgens op de stand van zaken bij spoor 2, waarin ik mogelijke maatregelen op langere termijn ga uitwerken en tot slot op spoor 3 waarin het gaat over het bevorderen van de vakkundigheid van professionals.

Spoor 1: Wijziging van de Participatiewet

De maatregelen die ik hieronder beschrijf, vormen een samenhangend pakket om de professional meer ruimte te geven, werken en participatie naast de uitkering te stimuleren en de uitkeringsgerechtigde meer zekerheid te geven. Vereenvoudiging, uitvoerbaarheid, vertrouwen, wederkerigheid en menselijke maat zijn hierbij kernwoorden.

Verruimen van de bijverdiengrenzen

In het coalitieakkoord staat dat het kabinet de bijverdienmogelijkheden in de Participatiewet wil verruimen. Op die manier moet werken meer lonend worden voor mensen die werken vanuit een uitkering2.

De Participatiewet biedt nu een aantal instrumenten om de arbeidsinschakeling te bevorderen. Een van de instrumenten is het (tijdelijk) vrijlaten van inkomsten. Hierbij mag iemand die naast de bijstandsuitkering gaat werken een bepaald percentage van het inkomen houden. De Participatiewet kent verschillende vrijlatingen van arbeidsinkomsten:

  • De algemene vrijlating van 25 procent, met een maximum van € 226 per maand, voor 6 maanden3;

  • De vrijlating voor alleenstaande ouders van 12,5 procent, met een maximum van € 141,12 per maand, voor 30 maanden;

  • De structurele vrijlating voor mensen met een medische uren beperking van 15 procent, met een maximum van € 143,12 per maand.

Jongeren tot 27 jaar zijn tot nu toe uitgesloten van de vrijlatingen, met uitzondering van mensen met een medische urenbeperking.

Ook heeft uw Kamer recent het wetsvoorstel Uitvoeren breed offensief4 aangenomen. Hierin wordt een vierde vrijlating van 15 procent geïntroduceerd. Deze geldt voor mensen met een arbeidsbeperking die met loonkostensubsidie werken en daarnaast aanvullende bijstand ontvangen. Deze geldt ook voor jongeren tot 27 jaar en heeft een duur van een jaar met een mogelijkheid tot verlenging. Dat laatste kan wanneer iemand, naar het oordeel van het college, vanwege in de persoon gelegen omstandigheden niet meer uren kan werken.

De vrijlatingsregels in de Participatiewet verschillen in percentage, maximaal bedrag van de vrij te laten inkomsten, doelgroep en de duur van de vrijlating. Deze verschillen zijn moeilijk uit te leggen aan uitkeringsgerechtigden. Ook voor de uitvoering is de veelheid aan vrijlatingen niet eenvoudig.

Uit gesprekken met ervaringsdeskundigen en uitvoeringsorganisaties blijkt bovendien dat werken niet altijd loont voor mensen die gebruik maken van de vrijlatingen. Dit heeft een nadelig effect op de arbeidsparticipatie en de uitstroom uit de bijstand. Uit CBS-statistieken blijkt dat ongeveer 8 procent van de mensen in de bijstand werkt naast zijn uitkering.5 En dat terwijl mensen die naast de bijstand werken, bijna drie keer zo vaak uitstromen naar werk als mensen die geen parttime werk hebben verricht. Ik hecht er daarom aan dat de bijverdiengrenzen worden verruimd, zodat werken voor mensen lonend wordt en mensen worden gestimuleerd om (meer) te werken.

Door harmonisering van verschillende vrijlatingsregels, wordt het voor de burger simpeler te begrijpen en voor de professional eenvoudiger om de vrijlating in te zetten. Dit sluit aan bij de wens om tot vereenvoudiging van de sociale zekerheid te komen6. Ik wil daarom de volgende uitgangspunten verder uitwerken in een wetsvoorstel:

De vrijlating krijgt een duur van één jaar. De huidige algemene vrijlating in de Participatiewet is zes maanden. Mensen die ik heb gesproken, geven aan dat ze de duur van zes maanden vaak als knellend en stressvol ervaren. Veel mensen die de stap zetten vanuit de bijstand naar werk hebben tijd nodig om te wennen aan het arbeidsproces.

Mogelijkheid tot verlengen van de inkomensvrijlating. Het is daarnaast niet vanzelfsprekend dat werken altijd loont voor mensen voor wie parttime werk het hoogst haalbare is. Voor mensen met een medische urenbeperking bestaat er nu al een aparte vrijlating. Maar onze samenleving kent ook mensen die om andere redenen niet op korte termijn in staat zijn om meer uren te gaan werken. Met de voorgestelde wijziging kan de gemeente de vrijlating verlengen wanneer zij vaststelt dat iemand zijn uren, wegens individuele omstandigheden, binnen afzienbare termijn niet met meer uren kan uitbreiden. Bij de verdere uitwerking zal worden gekeken naar de duur van de verlenging, ook in het licht van de diversiteit van de doelgroep. Bij het vaststellen van de verlenging kijkt het college naar de persoonlijke omstandigheden en de situatie van de burger. Hierbij kan gedacht worden aan mensen met multi-problematiek, verslavingsachtergrond, alleenstaande ouders en sociaaleconomische factoren. Daarbij wil ik ervoor zorgen dat de vrijlating voor mensen met een medische urenbeperking ongewijzigd structureel blijft.

Vrijlatingspercentage van 15 procent. De voorgestelde vrijlating is 15 procent inkomensvrijlating. Hier vind ik het belangrijk om de balans te bewaren tussen het laten lonen van parttime werk en het blijven stimuleren van volledige uitstroom naar werk voor mensen die dat kunnen. Ervaringsdeskundigen noemen de afbouw van toeslagen (met name de huurtoeslag) als een belemmering voor hun arbeidsinschakeling. Het nu voorgestelde percentage van 15 procent voor een jaar met de mogelijkheid tot verlengen heeft geen effect op de toeslagen. Hiermee wordt voorkomen dat mensen van de regen in de drup belanden. Voor mensen met een aanvullende inkomensvoorziening ouderen uitkering (AIO) geldt op dit moment ook een inkomensvrijstelling. Voor de AIO wordt nog onderzocht welke percentages en termijnen hierbij passend zijn.

Verbreden van de doelgroep met jongeren tot 27 jaar. Gemeenten hebben bij mij aangegeven dat ze de inkomensvrijlating ook voor jongeren tot 27 jaar open willen stellen. Insteek blijft dat de focus bij jongeren primair moet liggen op het benutten van de mogelijkheden op regulier bekostigd onderwijs, waaronder het behalen van een startkwalificatie en werk. Dus niet op het aanvragen van een bijstandsuitkering. Er is echter een groep jongeren waarvoor dit vanwege belemmeringen niet mogelijk is. Hierbij kan gedacht worden aan jongeren die te maken hebben met multi-problematiek waarbij het niet lukt om een startkwalificatie te behalen maar die wel parttime kunnen werken. Juist voor deze groep kan de vrijlating een goed instrument zijn. Ik wil daarom de mogelijkheid bieden om de nieuwe vrijlating ook voor jongeren tot 27 jaar in te zetten.

Verduidelijken van de inkomstenvrijlating in de wet naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft op 24 augustus 2021 uitspraak gedaan over de systematiek van de vrijlatingsregeling in de Participatiewet.7 De CRvB oordeelde dat voor het vaststellen van de hoogte van het inkomen uit arbeid bij bijstandsgerechtigden die zijn gaan werken, eerst de vrijlating in mindering moet worden gebracht. Deze uitleg wijkt af van de uitvoeringspraktijk die bestond vóór deze uitspraak. In deze praktijk werd eerst vastgesteld of er een inkomen onder de toepasselijke bijstandsnorm was, en alleen als dat het geval was, werd de vrijlating toegepast. Bij een inkomen boven de norm werd aangenomen dat de persoon niet bijstandsbehoeftig is, er daardoor geen recht was op bijstand en de vrijlating dus niet meer toegepast kon worden. Op dit moment zijn gemeenten en SVB gehouden aan de uitleg van de CRvB.8

Ik wil voorkomen dat mensen onnodig lang vallen onder het bijstandsregime. Daarom heb ik het voornemen om de vrijlating van inkomsten te verduidelijken in de wet. Hierdoor stromen mensen uit de bijstand als het inkomen hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm. Hiermee wordt teruggekeerd naar de praktijk die bestond voor de genoemde uitspraak. Tot de inwerkingtreding van de voorgenomen wetswijziging zijn gemeenten nog gehouden de Participatiewet conform de uitleg van de CRvB uit te voeren.

Bufferbudget

Om mensen te stimuleren om vanuit de bijstandsuitkering aan het werk te gaan, is het ook belangrijk dat mensen stabiliteit in hun inkomen hebben. Door het verrekenen van de uitkering met het inkomen uit arbeid kunnen er schommelingen ontstaan waardoor mensen op maandbasis onder het bestaansminimum komen.

Daarom verken ik de optie om een bufferbudget vorm te geven om meer zekerheid te kunnen bieden bij schommelingen in inkomsten die ontstaan doordat iemand naast de uitkering gaat werken. Dit bufferbudget wordt in samenhang met de vrijlating uitgewerkt.

Overige maatregelen om werken te stimuleren

Er zijn nog andere maatregelen die ik uitwerk om werken te stimuleren. Het gaat om het automatisch verrekenen van inkomsten uit arbeid, het gelijktrekken van de inlichtingenplicht van gemeente en SVB, het vereenvoudigen van het verrekenen van vakantiegeld en het versoepelen van de aanvraagprocedure.

Ik wil in de Participatiewet een grondslag creëren voor gemeenten om inkomsten automatisch aan de hand van gegevens uit de polisadministratie te verrekenen. Hierdoor kunnen inkomsten met de bijstand worden verrekend zonder dat mensen elke maand hun loonstrook hoeven in te leveren. Verder zijn er nu verschillen tussen wat bij SVB en wat bij gemeenten moet worden aangeleverd. Dit wil ik, waar mogelijk, gelijk trekken, waardoor de inlichtingenplicht voor de burger wordt verlicht9.

Door de inkomstenverrekening gaan sommige mensen met een bijstandsuitkering er op maandbasis op achteruit zodra ze deeltijd gaan werken naast hun uitkering. Gemeenten zijn verplicht inkomen toe te rekenen naar de maand waarop het inkomen betrekking heeft. De reservering van vakantiegeld en/of eindejaarsuitkering wordt vaak al wel per maand verrekend, maar is nog niet ontvangen. Daardoor komen mensen op maandbasis onder de bijstandsnorm terecht. Om dit te voorkomen, wil ik een technische aanwijzing in de Participatiewet opnemen over het verrekenen van het vakantiegeld.

Tenslotte wil ik de aanvraagprocedure vereenvoudigen, onder andere voor personen die vanwege tijdelijke arbeid kortdurend bijstandsonafhankelijk zijn geweest. Hierdoor wordt een administratieve drempel om kortdurende arbeid te aanvaarden, weggenomen. Daarbij wil ik verduidelijken dat bij een ingediende bijstandsaanvraag zoveel mogelijk gebruik kan worden gemaakt van gegevens die beschikbaar zijn in digitale systemen zodat mensen de informatie niet dubbel hoeven aan te leveren. Ook wil ik mogelijk maken dat Digid gebruikt kan worden bij het aanvragen van bijstand.

Bovenstaande maatregelen verminderen de administratieve lasten voor de uitvoering en de inkomensonzekerheid bij de burger. Hierdoor wordt de stap naar werk gemakkelijker gezet.

Maak het mogelijk om in schrijnende situaties af te wijken van het principe aanvraagdatum is ingangsdatum

Het komt voor dat aanvragers van een bijstandsuitkering al één of enkele maanden nauwelijks inkomsten hebben ontvangen voordat ze een bijstandsuitkering aanvragen. Hierdoor kan een schrijnende situatie ontstaan. Daarnaast kunnen zich bijzondere omstandigheden voordoen, bijvoorbeeld een beperkt doenvermogen als gevolg van een ontwrichtende gebeurtenis, of de benodigde informatie kan niet tijdig worden verzameld, waardoor mensen financieel ernstig in de knel komen.

Het doel van deze maatregel is om in schrijnende situaties bijstandsverlening voor de aanvraag mogelijk te maken. Hierdoor kan bestaansonzekerheid worden weggenomen en wordt voorkomen dat mensen onnodig in de schulden terecht komen.

Mensen die onvoldoende inkomen hebben uit bijvoorbeeld werk of spaargeld en onder het bestaansminimum leven vragen soms te laat bijstand aan, waardoor zij financieel in de problemen en/of in de schulden komen. Daarom wil ik in de Participatiewet opnemen dat gemeenten en SVB een discretionaire bevoegdheid krijgen om in schrijnende gevallen bijstand met terugwerkende kracht voor in beginsel maximaal drie maanden toe te kennen. Aan de verdere uitwerking wordt momenteel gewerkt.

In mijn brief van 21 juni heb ik aangegeven dat bij de nadere uitwerking wordt gekeken naar de exacte randvoorwaarden en de budgettaire consequenties. Reden voor deze formulering is dat ik de mogelijkheid om af te wijken wil beperken tot de echt onwenselijke situaties.

Maatwerk mogelijk bij de vier weken zoektermijn voor jongeren tot 27 jaar in kwetsbare situaties

Het is staand beleid dat jongeren in beginsel niet uitkeringsafhankelijk worden. Zij moeten werken of leren. Daarom is in de Participatiewet voor jongeren tot 27 jaar een zoektermijn van vier weken opgenomen voordat hun aanvraag voor een uitkering in behandeling wordt genomen. In deze vier weken moeten zij zich inspannen om aan werk te komen of om onderwijs te gaan volgen. Als een jongere zich tijdens deze weken voldoende heeft ingespannen maar dat heeft niet tot werk of opleiding geleid, dan wordt de uitkering met terugwerkende kracht vanaf de datum van melding alsnog toegekend.

In het wetsvoorstel Breed Offensief (Kamerstuk 35 394), dat momenteel ter behandeling bij de Eerste Kamer voorligt, wordt al een uitzondering op de zoektermijn geregeld voor jongeren met een beperking. Daarnaast wordt de mogelijkheid gecreëerd om tijdens de vier weken arbeidsondersteuning te bieden als de gemeente dat vanwege de persoonlijke omstandigheden van de jongere noodzakelijk acht.

Ik wil het uitgangspunt van de zoektermijn behouden, maar ik realiseer me dat het rigide toepassen van de vier weken termijn voor sommige jongeren tot 27 jaar tot knelpunten kan leiden. Jongeren kunnen in financiële problemen komen als zij vier weken geen inkomsten hebben. Door een «kan»-bepaling te introduceren in de Participatiewet is het voor gemeenten mogelijk om maatwerk toe te passen bij de vierweken zoektermijn ten aanzien van de inkomensondersteuning. Als gemeenten verwachten dat inzet van de vierweken zoektermijn niet effectief is vanwege individuele omstandigheden van de aanvrager, kunnen zij ervoor kiezen direct een aanvraag in behandeling te nemen.

Door het creëren van een «kan»-bepaling kan, daar waar de vierweken zoektermijn onwenselijke effecten heeft, maatwerk worden geboden. De inkomensondersteuning van jongeren in een kwetsbare positie is hierbij gebaat. Het gaat hierbij met name jongeren waarbij sprake is van multi-problematiek en een beperkt doenvermogen. Deze jongeren blijven zo beter bij de gemeente in beeld, waardoor escalatie (denk aan dakloosheid) kan worden voorkomen. Tijdig ingrijpen draagt zo ook bij aan uitstroom van deze jongeren uit de bijstand.

Ontvangsten uit giften en incidentele hobbymatige verkoop

Wie als bijstandsgerechtigde een kleinigheidje van zijn broer krijgt, babykleertjes online doorverkoopt of een tas boodschappen krijgt van de buurvrouw moet hier niet direct de dupe van worden. Elkaar helpen moeten we niet bestraffen door een boete op compassie te zetten. Daarom ben ik voornemens een bedrag in de wet op te nemen dat bijstandsgerechtigden per jaar aan giften mogen ontvangen, waarbij ik denk aan een bedrag van 1.200 euro per jaar. Ik zal uw kamer hier later verder over informeren.

Deze giftenvrijlating houdt in dat giften tot dit bedrag op jaarbasis geen bijstandsrechtelijke gevolgen hebben. Giften – voor zover het bedrag op jaarbasis niet wordt overstegen – hoeven dan ook niet gemeld te worden. Ze vallen niet onder de inlichtingenplicht. In de nadere uitwerking van deze maatregel wordt nog bezien hoe voorkomen kan worden dat deze maatregel een bovenmatig beroep doet op het doenvermogen van de bijstandsgerechtigde, omdat hij in beginsel wordt geacht zelf bij te houden hoeveel giften hij op jaarbasis ontvangt.

Belangrijk daarbij is ook dat duidelijk wordt gedefinieerd wat giften zijn en dat met die definitie aangesloten wordt bij de belevingswereld van de bijstandsgerechtigde. In de huidige Participatiewet worden giften in het kader van de middelentoets (inkomen en vermogen) beoordeeld. Hierdoor geldt voor ondersteuning als boodschappen en andere als «giften» ervaren ontvangsten in natura een ander beoordelingskader.10 De door mij beoogde vrijlating geldt voor zowel financiële giften als giften in natura. Als het totaal aan giften boven het wettelijke bedrag uitkomt, moet het wel gemeld worden. Op basis van maatwerk kan dan worden bezien of deze hogere gift nog verantwoord is met het oog op bijstandsverlening.

Dit biedt de burger rechtszekerheid, de gever van de gift ruimte om binnen het redelijke te helpen en de uitvoering een helder kader.

Voor hobbymatige verkoop geldt onder de huidige wet dat de verkoop via Marktplaats van bijvoorbeeld eigen spullen, ook als dit incidenteel of hobbymatig is, als inkomen aangemerkt kan worden. Dit is onwenselijk. Daarom wil ik in de wet opnemen dat verkoop van spullen, indien dit geen structureel of bedrijfsmatig karakter heeft, geen bijstandsrechtelijke consequenties heeft. Ik wil hierbij niet – zoals bij giften – werken met een specifiek vrij te laten bedrag, maar echt kijken naar het karakter van de inkomsten. Bij de verdere uitwerking van deze maatregel wil ik in samenspraak met de uitvoering kijken, hoe hieraan een goede uitvoerbare inkadering kan worden gegeven.

Toespitsen van de verplichtingen in de Participatiewet op het individu

De Participatiewet is sterk gericht op arbeidsinschakeling. Dat blijft ook het uitgangspunt. De arbeids- en re-integratieverplichtingen zijn daar nu op afgestemd en gelden in beginsel voor alle bijstandsgerechtigden. Ontheffing van de arbeidsverplichting kan alleen tijdelijk om dringende redenen, of structureel als een verzekeringsarts volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid vaststelt. Verder kan de bijstandsgerechtigde verplicht worden naar vermogen een door de gemeente opgedragen tegenprestatie te verrichten, heeft hij een passieve en actieve inlichtingenverplichting en geldt een taaleis. Ook gelden in de wet uitgeschreven geüniformeerde – specifieke – arbeidsverplichtingen zoals: inschrijving bij uitzendbureaus, bereid zijn drie uur per dag te reizen voor werk en bereid zijn te verhuizen als in een andere gemeente passend werk beschikbaar is.

De beleidsanalyse laat zien dat het huidige stelsel diverse knelpunten kent. Ongeveer 60 procent van de mensen uit de heterogene doelgroep van de Participatiewet acht zich (nog) niet in staat te werken. Ook blijkt dat er sprake is van strikte (standaard) verplichtingen, wantrouwen van burgers jegens de overheid en vice versa, geen menselijke maat, te weinig aandacht en te weinig passende ondersteuning. Er zijn verplichtingen, zoals de geüniformeerde specifieke arbeidsverplichtingen, die slecht aansluiten bij de afstand die een groot deel van de bijstandsgerechtigden tot de arbeidsmarkt ervaart. Ook de uitvoerders geven aan dat deze verplichtingen niet altijd effectief zijn voor een deel van de bijstandspopulatie. Tegelijkertijd zie ik dat gemeenten hun best doen om mensen te begeleiden naar werk en als dat (nog) niet kan naar andere vormen van participatie.

Het is wenselijk de wet aan te passen om meer ruimte te bieden voor participatie en differentiatie. Om knelpunten zoveel mogelijk weg te nemen en ruimte te bieden voor de uitvoering om meer aan te sluiten bij de behoeften en mogelijkheden van mensen. En om duidelijkheid te bieden als de wet die ruimte al wel biedt, maar de uitvoering hier nog terughoudend mee omgaat.

Ook in de nieuwe situatie blijft het uitgangspunt van de Participatiewet arbeidsinschakeling voor wie dat kan. Daar horen arbeids- en re-integratieverplichtingen bij. Voor mensen die daar (nog) niet toe in staat zijn, ligt de focus (eerst) op andere activiteiten. Deze activiteiten zijn in ieder geval gericht op maatschappelijke participatie. De activiteiten kan gemeente aanbieden maar kunnen zeker ook door de burger zelf eigenstandig worden vormgegeven (ik ga hier later op in) en worden aangedragen. Dit kan het volgen van een opleiding zijn, het verrichten van mantelzorg of andere vormen van maatschappelijk van belang zijnde activiteiten.

Ik wil daarom in de wet een generieke verplichting tot participatie opnemen op basis waarvan de bijstandsgerechtigde zich moet inspannen voor arbeidsinschakeling, meewerken aan re-integratie-activiteiten en als dit (nog) niet mogelijk is het verrichten van andere vormen maatschappelijke participatie.

Daarbij is het wel van belang dat zowel de gemeente als de uitkeringsgerechtigde over een kader beschikken dat duidelijk maakt wat van hen wordt verwacht. Daarom wil ik de bestaande uitgangspunten bekrachtigen door in de wet te benoemen waar de nadere invulling van de generieke verplichting tot participatie op gericht dient te zijn. Ik denk daarbij in ieder geval aan arbeidsinschakeling, in voorkomende gevallen aan taalverwerving en het tot uitdrukking brengen van wederkerigheid.

Het is aan de gemeente om zich samen met de bijstandsgerechtigde een beeld te vormen van zijn mogelijkheden om te werken. Direct, op den duur of wellicht nooit. Afhankelijk van die mogelijkheden bespreekt de gemeente met de burger wat de gemeente voor de burger kan betekenen, wat de concrete inzet van de burger zal zijn en welke verplichtingen gelden.

Ik vind het belangrijk dat er oog is voor de verschillende uitgangsposities en ondersteuningsbehoeften van de doelgroep. Ik wil daarom ook in de wet vastleggen dat gemeenten – naast het op arbeidsinschakeling gerichte beleid – beleid ontwikkelen ter bevordering van (activiteiten gericht op) de zelfstandige maatschappelijk participatie van mensen met een (nog) te grote afstand tot de arbeidsmarkt. Ik merk daarbij wel op dat veel gemeenten al vormen van maatschappelijke participatie kennen, al dan niet in relatie met de Wmo.

Hiermee wil ik beter aan sluiten op de individuele mogelijkheden en omstandigheden van mensen. Ik werk naar een nieuw evenwicht van op de persoon toegesneden ondersteuning, mogelijkheden tot eigen initiatief en bijpassende verplichtingen. Ik vind het belangrijk dat de wet tot uitdrukking brengt dat mensen kunnen rekenen op ondersteuning door de overheid, maar dat de overheid dan ook kan rekenen op inbreng en verantwoordelijkheid van de mensen zelf. Ondersteuning is niet vrijblijvend. Het gaat om een goede balans tussen rechten en plichten, vanuit wederkerigheid tussen overheid en burger. De activiteiten gericht op werk of participatie, verplichtingen en maatregelen worden met dit voorstel meer dan nu gericht op het individu en vormen zo een samenhangend pakket.

Het aansluiten op de mogelijkheden van de burger vraagt kennis en professionaliteit in de uitvoering. Bovenstaande zal daarom ook aandacht krijgen in spoor 3 (bevorderen vakkundigheid professionals).

Recht op het eigenstandig vormgeven van participatie

Ik heb hierboven reeds beschreven hoe ik wil komen tot een generieke participatieverplichting. Met deze aanpassingen beoog ik ook belemmeringen weg te nemen voor burgers om hun participatie zelf vorm te geven. Het huidige te rigide verplichtingensysteem zorgt ervoor dat bijstandsgerechtigden voor wie werk (nog) buiten beeld is hun participatie niet zelf vorm kunnen geven. Ik wil dit meer dan nu mogelijk maken.

Bij het contact met de gemeente kan betrokkene eigen activiteiten aandragen, zoals het volgen van een opleiding of – wanneer arbeidsinschakeling verderaf staat – het verrichten van vrijwilligerswerk of mantelzorg. Hij heeft voor het ontplooien van deze activiteiten geen expliciete toestemming van de gemeente nodig.

De gemeente behoudt de mogelijkheid om maatregelen te treffen. Dat kan bijvoorbeeld het geval zijn als iemand wel direct kan werken maar die activiteiten daaraan in de weg staan.

Ruimte voor mantelzorg

Mantelzorgers zijn van onschatbare waarde voor de mensen aan wie zij ondersteuning en zorg verlenen. Ze zijn daarmee ook essentieel voor de samenleving als geheel. Mantelzorgers en helpen een familielid, vriend of buurtgenoot met praktische dagelijkse dingen, zoals koken, boodschappen doen of schoonmaken. Zij helpen bij het douchen, zien erop toe dat de medicijnen worden geslikt, regelen de administratie en doktersafspraken of houden gewoon een praatje en slaan een arm om iemand heen. Het is onbaatzuchtige en onmisbare zorg die vaak voortkomt uit een bepaalde mate van plichtsbesef. Dankzij de miljoenen mensen die voor hun naaste zorgen, kunnen veel mensen langer thuis blijven wonen, in de eigen, vertrouwde omgeving.

Bijstandsverlening en mantelzorg staan soms op gespannen voet met elkaar. Zo kan op grond van de huidige Participatiewet de verleende mantelzorg als op geld waardeerbare arbeid worden aangemerkt en daarmee voor bijstandsgerechtigde mantelzorgers een korting op de uitkering tot gevolg hebben. Ook kan het gebruiken van een en/of rekening door een bijstandsgerechtigde die mantelzorg verleent, gevolgen hebben voor het recht op bijstand. Daarnaast kan mantelzorg een dermate intensief karakter krijgen dat de mantelzorger een groot deel van de tijd bij de hulpbehoevende verblijft of zelfs – al dan niet tijdelijk – bij de hulpbehoevende intrekt. Als een mantelzorger meer dan de helft van de week woont bij de persoon die hij/zij verzorgt, kan dit consequenties hebben voor het recht op bijstand omdat de bijstandsgerechtigde wordt aangemerkt als gehuwd/samenwonend met de mantelzorgbehoeftige. Deze regels vind ik te star. De Participatiewet zou meer ruimte moeten bieden voor mantelzorg. Daarom wil ik een aantal wijzigingen doorvoeren.

In de eerste plaats wil ik in de Participatiewet mogelijk maken dat mensen voor het verlenen van mantelzorg voortaan geen toestemming meer hoeven te vragen, mits deze mantelzorg de arbeidsinschakeling niet belemmert. Hierbij heb ik het voornemen om in de wet op te nemen dat mantelzorg niet kan worden beschouwd als op loon te waarderen arbeid. Door de wet op dit punt aan te passen, beoog ik de onmisbare inzet van mantelzorgers te waarborgen en te stimuleren.

De bijstandsgerechtigde wordt (nog steeds) in eerste instantie geacht aan zijn arbeidsinschakeling te werken. Alleen als er dringende redenen zijn die maken dat arbeidsinschakeling buiten beeld is, kunnen gemeenten tijdelijk ontheffing van de arbeidsverplichting bieden. Intensieve zorgtaken kunnen een dringende reden zijn. De huidige Participatiewet gaat hier al van uit. Dit principe wordt met de voorliggende voorstellen niet aangetast.

Verder wens ik dat er soepeler wordt opgetreden wanneer bijstandsgerechtigde mantelzorgers een gezamenlijke rekening hebben met degene voor wie zij zorgen. Want op dit moment wordt zo’n «en/of rekening» tot de middelen van de bijstandsgerechtigde mantelzorger gerekend. Hierdoor worden het vermogen en inkomen van degene die de mantelzorger verzorgt, aan de mantelzorger toegerekend. Dit kan forse gevolgen hebben voor het recht op bijstand van de mantelzorger. Daarom wil ik dat er niet meteen een sanctie wordt opgelegd, wanneer blijkt dat een en/of rekening wordt gehanteerd. Uiteraard tenzij er gegronde redenen bestaan om dit wel te doen.

In plaats van snel sanctioneren, vind ik het van belang dat met bijstandsgerechtigde mantelzorgers en degenen voor wie zij zorgen, gesproken wordt over passende alternatieven. Alternatieven die niet op gespannen voet staan met bijstandsverlening en die de mantelzorger nog steeds in staat stellen om de mantelzorgbehoeftige administratief te ondersteunen en/of om zorguitgaven te dekken. Zoals bijvoorbeeld het afgeven van een machtiging voor een betaalrekening. Voor deze maatregel is geen aanpassing van de Participatiewet nodig. Dit voorstel wordt verwerkt binnen het traject herijking van het handhavingsinstrumentarium.

Tenslotte, mantelzorgers zorgen met liefde en veel aandacht voor een naaste en soms kan mantelzorg langdurig en zeer intensief zijn. De intensiteit van mantelzorg kan soms zo groot zijn dat dat de mantelzorger een groot deel van de tijd bij de hulpbehoevende verblijft of zelfs – al dan niet tijdelijk – bij de hulpbehoevende intrekt. In sommige gevallen kan dit tot gevolg hebben dat de bijstandsuitkering van een mantelzorger daarom wordt verlaagd of dat het recht op bijstand helemaal komt te vervallen. Dit vind ik ongewenst. Ik wil in de wet mogelijk maken dat ongehuwden (of daarmee gelijkgestelden) samen kunnen wonen zonder dat zij vallen onder het zogenoemde gezamenlijke huishouding begrip voor ongehuwden. Deze uitzondering op het gezamenlijke huishouding begrip voor ongehuwden geldt alleen wanneer er sprake is van intensieve mantelzorg. En alleen wanneer de intensieve mantelzorg aanleiding is voor het samenwonen.

Hierdoor ondervinden zowel de mantelzorger als degene aan wie mantelzorg wordt verleend geen consequenties op het recht op bijstand. Door dit voorstel uit te voeren wordt tevens gehoor gegeven aan uitspraken van de Centrale Raad van Beroep en de Hoge Raad die bij de toepassing van de «gehuwdennorm» uit de Participatiewet, het onderscheid tussen de behandeling van tweedegraads bloedverwanten en andere ongehuwd samenwonenden als één van hen zorg behoeft, als een verboden onderscheid hebben aangemerkt.

Meer ruimte voor gemeenten voor afstemming op individuele omstandigheden bij opleggen van maatregelen

De Participatiewet kent nu stevige, landelijk genormeerde standaardverlagingen van de bijstandsuitkering bij het niet nakomen van arbeids-, re-integratie- en inlichtingenverplichtingen.

Deze maatregelen worden volgens de beleidsanalyse en onderzoeken door gemeenten en burgers als te strikt en disproportioneel ervaren. Het startpunt van een maatregel is nu 100 procent verlaging, van daaruit moeten gemeenten beredeneren waarom dit gematigd wordt. Een verlaging van 100 procent komt erop neer dat iemand een maand lang geen inkomen heeft. Voor iemand die op het sociaal minimum van de bijstand leeft, heeft dat grote gevolgen.

Bij een benadering die uitgaat van vertrouwen en menselijke maat, past dat dit regime wordt herzien. Daarom wil ik het systeem van verlagingen wettelijk differentiëren. Ten behoeve van de rechtszekerheid en rechtsgelijkheid werk ik dit bij algemene maatregel van bestuur uit. Hierdoor wordt gebruik van het handhavingsinstrumentarium effectiever en zorgt sanctionering van beperkte schendingen ook niet voor disproportionele bijeffecten, zoals escalatie van schuldenproblematiek.

Bijzondere bijstand aan jongeren van wie ouders niet in beeld zijn of geen ondersteuning kunnen bieden door ziekte of armoede

De jongmeerderjarigen-norm (18–21 jaar) gaat uit van ouderlijke ondersteuning. Wanneer die ouderlijke ondersteuning ontbreekt, bestaat er recht op bijzondere bijstand voor zover betrokkene genoodzaakt is extra kosten te maken. Denk bijvoorbeeld aan kosten in verband met zelfstandig wonen. Hierbij zijn er grote verschillen tussen gemeenten. Daarom wil ik de hoogte van de bijzondere bijstand voor deze groep harmoniseren.

Ik wil voor de bijzondere bijstand, in overleg met gemeenten, bepalen wat de minimale aanvulling is op de jongerennorm voor een alleenstaande. Bijvoorbeeld door deze ten minste aan te vullen tot 95% van het voor de betreffende leeftijd geldende (netto) wettelijk minimumloon. Bij gehuwden wordt gekozen voor een percentage van de gehuwdennorm voor 21 jaar en ouder. Het gaat hierbij om «in beginsel» normen. Het college kan – als betrokkene beduidend lagere of juist hogere noodzakelijke kosten heeft – de bijzondere bijstand afwijkend van de norm vaststellen.

Kostendelersnorm niet toepassen bij vooropgezet tijdelijk verblijf

In ben voornemens om in de wet opnemen dat bij vooropgezet tijdelijk verblijf iemand niet als kostendeler wordt aangemerkt. Hiermee wordt de eerdere oproep aan gemeenten, om bij vooropgezet tijdelijk verblijf betrokkene niet als kostendeler aan te merken, gecodificeerd. Dit zijn bijvoorbeeld mensen in een crisissituatie, daklozen of mensen die dakloos dreigen te raken.

Creëer de mogelijkheid tot verlening van categoriale bijzondere bijstand

Ik wil op wetsniveau de mogelijkheid creëren om bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen situaties categoriale bijzondere bijstand toe te staan. Hierdoor kan soepeler worden ingespeeld op bredere behoeften aan inkomensondersteuning, zoals deze zich ook in het recente verleden hebben voorgedaan (bijvoorbeeld de Energietoeslag). Ook wordt meer rechtszekerheid gecreëerd voor betrokkenen.

Verbreding van het experimenteerartikel

De Participatiewet kent een experimenteerartikel, dat gemeenten toestaat te onderzoeken hoe de wet op onderdelen doeltreffender uitgevoerd kan worden. Tussen 2017 en 2019 hebben zes gemeenten op grond van dit experimenteerartikel een experiment uitgevoerd. De experimenten bestonden uit drie interventies (of combinaties daarvan): een ontheffing van arbeids- en re-integratieverplichtingen, een intensievere begeleiding en/of een langere en hogere vrijlating van bijverdiensten.

Op dit moment is er alleen ruimte voor experimenten die zijn gericht op volledige uitstroom naar arbeid en het doeltreffender maken van de financiering. Gemeenten willen op meer gebieden nieuwe manieren ontwikkelen om bijstandsgerechtigden te ondersteunen en te begeleiden naar werk. Daarom hebben verschillende gemeenten, maar ook leden van uw Kamer (zie de van het lid motie Kat c.s. over uitbreiding van het experimenteerartikel in de Participatiewet (Kamerstuk 35 925 XV, nr. 53)) mij gevraagd om het experimenteerartikel uit te breiden.

Ik ben voornemens dit te doen. Door deze uitbreiding wil ik experimenten op het gebied van sociale/maatschappelijke participatie en eventueel ook handhaving en sociaal domein-overstijgend werken mogelijk maken. Hierbij gaat het om situaties waarbij voor bijstandsgerechtigden werkaanvaarding of toeleiding naar werk nog niet in beeld is. Inkomensbeleid maakt geen onderdeel uit van de verbreding, omdat ik vind dat het experimenteerartikel niet in het aan de rijksoverheid voorbehouden generieke inkomensbeleid mag treden. Randvoorwaarde blijft dat in een experiment goed methodologisch onderzoek wordt uitgevoerd, zodat de effecten goed zijn vast te stellen.

Naast de verbreding van de reikwijdte van het experimenteerartikel, ben ik voornemens om ik de maximale termijn van experimenten verruimen van maximaal drie naar maximaal vijf jaar. Hierdoor ontstaat er ruimte voor langer lopende trajecten. Zo is er meer ruimte om de looptijd van experimenten afhankelijk te maken van de inhoud van het experiment zelf.

Hoewel enkele gemeenten mij hebben gevraagd om af te zien van de parlementaire betrokkenheid van de Eerste en Tweede Kamer (via een voorhangprocedure) bij de goedkeuring van experimenten, lijkt dit mij niet wenselijk. Ik wil de voorhangprocedure in stand houden, omdat ik de democratische legitimiteit van experimenten wil borgen. Juist omdat met experimenten van wettelijke kaders wordt afgeweken, is dit belangrijk.

Tenslotte hebben gemeenten mij gevraagd om meer begeleiding beschikbaar te stellen bij de totstandkoming en uitwerking van experimenten. Ik vind het belangrijk dat mijn departement een bijdrage levert aan de kwaliteit van experimenten en de experimenten een gedeelde verantwoordelijkheid zijn van gemeenten en het Ministerie van SZW. Daarom wil ik de mogelijkheden bezien om gemeenten een groter beroep te laten doen op medewerkers van het Ministerie van SZW (en/of onafhankelijke instituties zoals ZonMw en CPB in opdracht van SZW) bij de totstandkoming en de uitvoering van de experimenten.

Expliciteren van maatwerk

Ik wil dat bij de uitvoering van de Participatiewet meer oog is voor de persoonlijke situatie van mensen en dat de wet integraal werken in het sociaal domein meer stimuleert. Dit moet ook. Want alleen dan kan de vangnetfunctie van de Participatiewet goed werken en kunnen mensen op een passende manier worden ondersteund.

Ik heb hier de afgelopen tijd veel met gemeenten over gesproken. Ik heb hen gevraagd wat zij nodig hebben om bij de uitvoering van de Participatiewet maatwerk toe te passen en wat ik kan doen om dit verder te stimuleren. Met de voorstellen die ik hierboven heb beschreven, worden de grondslagen voor maatwerk al verder verruimd. Daar komt bij dat aanpassing van de Algemene wet bestuursrecht wordt voorbereid, waarmee onder andere wordt voorzien in meer mogelijkheden én verplichtingen voor bestuursorganen om maatwerk te leveren bij beslissingen die burgers treffen. Daarnaast werk ik aan maatregelen binnen spoor 2 van Participatiewet in balans.

Gelet op dit alles hebben gemeenten mij gevraagd om geen extra grondslag in de wet op te nemen over maatwerk. Dit zou in hun ogen geen verschil maken in de uitvoering van de Participatiewet. In de plaats hiervan zien zij graag aandacht voor andere randvoorwaarden die in de uitvoering doorslaggevend zijn bij het zien en benutten van ruimte voor maatwerk. Zoals kennis en deskundigheid, voldoende personele capaciteit en vertrouwen in de uitvoering.

Daarom zal ik – conform het advies van gemeenten – geen extra grondslag in de wet opnemen over de mogelijkheden van maatwerk. Wel wil ik in de toelichting op de Participatiewet een expliciete passage opnemen over mijn visie op maatwerk en de ruimte van professionals om in de uitvoering te doen wat nodig is. Zodat de persoonlijke situatie van mensen meer leidend wordt bij de toepassing van de wet. Hiermee wordt op één plek een integraal kader geschetst over het belang van en de ruimte voor maatwerk bij de uitvoering van de Participatiewet. De ruimte die de wet al biedt wordt hiermee nader toegelicht en geëxpliciteerd. Daarnaast zal ik binnen het spoor 3 «vakkundigheid» ingaan op de overige randvoorwaarden die gemeenten noemden om in de uitvoering de ruimte voor maatwerk meer te zien en te benutten.

Overige maatregelen

Tot slot zijn er nog twee maatregelen die niet genoemd zijn in mijn brief van 21 juni. Het gaat hier om vastlegging van jurisprudentie en een door gemeenten gewenste vereenvoudiging. Ik zou deze ook willen uitwerken in spoor 1.

Het gaat hierbij ten eerste om de norm voor een bijstandsgerechtigde met een niet-rechthebbende partner. De Participatiewet bepaalt op dit moment dat de bijstandsgerechtigde met een niet-rechthebbende partner (denk aan een partner die in het buitenland verblijft, gedetineerd is, niet over een verblijfstitel beschikt die recht geeft op bijstand dan wel studeert) recht heeft op 50 procent van de gehuwdennorm (zijn/haar deel van de gehuwdennorm).

Het is inmiddels vaste jurisprudentie van de CRvB dat de gemeente in verschillende situaties waarbij sprake is van een niet-rechthebbende partner op basis van individualisering gehouden is de bijstand op te hogen tot 70%, tenzij er sprake is van ander inkomen. Vanuit de rechtspraak zijn gemeenten meermaals gehouden om deze norm aan te vullen, omdat de rechthebbenden naar het oordeel van de rechter met deze norm onvoldoende in hun levensonderhoud kunnen voorzien.

In de tweede plaats wil ik kijken naar een vereenvoudiging van vermogens-vaststelling. Binnen de huidige wet wordt gewerkt met een methode waarbij het vermogen bij de bijstandsaanvraag wordt vastgesteld. Eventuele vermogensgroei tijdens de bijstand wordt opgeteld bij het bij bijstandsaanvraag vastgestelde vermogen. Er wordt hierbij geen rekening gehouden met veranderingen in het vermogen na indiening van de bijstandsaanvraag. Als hierdoor een vermogen ontstaat boven de vermogensgrens, dan wordt de bijstand beëindigd. Dit gebeurt ongeacht eventueel reeds aanwezige schulden of gedaald vermogen, waardoor het vermogen beduidend lager kan zijn.

Ik wil deze methode afschaffen en werken met het daadwerkelijke totale vermogen op het moment van verwerving. Komt iemand door verwerving van vermogen boven de vermogensgrens dan wordt de bijstand beëindigd, in andere situaties kan de bijstand worden voortgezet.

Financiering

Een aantal van de hierboven beschreven maatregelen in spoor 1, leiden naar verwachting tot hogere bijstandsuitgaven. Voornemen is om deze uitgaven te financieren uit de envelop van € 500 miljoen uit het coalitieakkoord voor het hervormen van de arbeidsmarkt, re-integratie en het aanpakken van armoede en schulden.

Stand van zaken spoor 2 en spoor 3

Na uitgebreid in te zijn gegaan op spoor 1 informeer ik uw Kamer kort over het vervolg van spoor 2 en 3.

In mijn brief van 21 juni 2022 heb ik aangegeven dat ik naast spoor 1, in spoor 2 de ingezette beweging naar menselijke maat, vertrouwen en vereenvoudiging verder ga uitwerken. Dit wil ik doen met een nadere verkenning, waarbij concreet te maken keuzes, de achterliggende dilemma’s en implicaties in kaart worden gebracht. Op dit moment bezie ik hoe we een veelheid van trajecten op het gebied van bestaansminimum, vereenvoudiging en handhaving zo goed mogelijk kunnen vervlechten met de ideeënvorming op het vlak van de Participatiewet. Hierbij denk ik aan de Commissie sociaal minimum, het Interdepartementaal Beleidsonderzoek-Vereenvoudiging sociale zekerheid, maar ook de herijking van het evenredigheidsbeginsel binnen de Algemene wet bestuursrecht.

Spoor 2 vraagt om een langere adem: het is niet enkel een traject rond de Participatiewet. Het gaat om de samenhang met andere voorzieningen zoals de Wet Maatschappelijke Ondersteuning en de Jeugdwet. Als het specifiek om bestaanszekerheid gaat, zijn ook het toeslagenbeleid en aanpalende regelingen voor de minima relevant. Daarnaast wordt in dit spoor het vraagstuk van de chronisch zieken in de bijstand opgepakt. Toch zal ik bezien of er ook in spoor 2 op kortere termijn al winst te behalen valt. Maar gezien de complexiteit van dit traject en de hoeveelheid van aanpalende trajecten die nog onderzocht moeten worden, kan ik op dit moment nog geen specifieke planning voorleggen.

Parallel aan spoor 1 en 2 ben ik gestart met spoor 3: de vakkundigheid van de professionals die werken bij de gemeente aan de uitvoering van de Participatiewet. Deze professionals hebben veel verantwoordelijkheid, want zij creëren kansen voor mensen die dat op eigen kracht niet kunnen. Ze hebben afgelopen jaren hun beroepsidentiteit verder ontwikkeld, bijvoorbeeld met de oprichting van het kwaliteitsregister sociaal domein. Bovenal was deze beroepsgroep een belangrijke betrokkene bij Participatiewet in balans. Mijn departement heeft gebruik gemaakt van deze expertise en zal dat blijven doen. De beroepsvereniging SAM speelt hierin een belangrijke rol. Zij richten zich op de professionele groei van deze beroepsgroep. Zo organiseren ze bijvoorbeeld intervisie, reflectie en onderlinge toetsing waarbinnen die professionele groei plaatsvindt.

In aanloop naar de invoering van spoor 1 wil ik met deze beroepsgroep verder aan de slag. Komende maanden verken ik waar zij behoefte aan heeft, zodat zij goed uit de voeten kunnen met de wijzigingen die zullen volgen uit spoor 1. Vooruitlopend op die verkenning, is mijn verwachting dat we samen handvatten en een instrumentarium ontwikkelen. In 2023 gaan we veel in gesprek met elkaar. We organiseren bijeenkomsten en sluiten aan bij de trajecten die de beroepsgroep zelf organiseert. We gaan van gedachten wisselen over de manier waarop we vertrouwen en de menselijke maat als principes stevig kunnen verankeren in de uitvoering van de Participatiewet. Daartoe wordt aan de ene kant de wet op verschillende onderdelen aangepast, maar is aan de andere kant ook essentieel dat de geboden ruimte door de uitvoering waar nodig wordt gebruikt.

Tot slot

in deze brief stel ik een breed palet aan maatregelen voor waarmee veel zaken die in het publieke debat rond de Participatiewet zijn opgekomen, worden opgepakt. Ik ben er van overtuigd dat dit gaat bijdragen aan een Participatiewet die meer in balans is. Dat dit de professionals in de uitvoering gaat helpen om goed hun werk te doen. En uiteindelijk dat het een verschil maakt voor de mensen die gebruik maken van de bijstand. Omdat zij meer mogelijkheden krijgen om aan het werk te gaan of, als dat nog niet lukt, op een andere manier te participeren, want mee kunnen doen in de samenleving helpt mensen verder. Met een goede balans tussen rechten én plichten. Onderdelen van de huidige wet die onrechtvaardig kunnen uitpakken, worden gewijzigd. Zodat mensen worden benaderd vanuit vertrouwen en er wordt gelet op hun individuele omstandigheden en mogelijkheden.

Ik ga graag het gesprek aan met uw Kamer over dit pakket aan voorstellen.

De Minister voor Armoedebeleid, Participatie en Pensioenen, C.J. Schouten


X Noot
1

Kamerstuk 34 352, nr. 253.

X Noot
2

Coalitieakkoord Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst van 15 december 2021. Bijlage bij Kamerstuk 35 788, nr. 77.

X Noot
3

Voor gepensioneerden met AIO is dit niet gebonden aan een maximumtermijn.

X Noot
4

Kamerstuk 35 394, nr. 2.

X Noot
5

Factsheet Parttime werk in de bijstand: https://www.divosa.nl/factsheet-parttime-werk-de-biistand#samenvatting.

X Noot
6

Interdepartementaal Beleidsonderzoek Vereenvoudiging Sociale Zekerheid en vereenvoudigingagenda Sociale Zekerheid: Kamerstuk 26 448, nr. 681.

X Noot
7

CRvB 24 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:2146.

X Noot
8

Zie tevens Gemeentenieuws van SZW 2022-4, 2022Z15193.

X Noot
9

Het gaat hier om uitzonderingen in de «Regeling uitzondering inlichtingenplicht» voor wat betreft de toepassing van artikel 17 lid 1.

X Noot
10

Zie in navolging van deze systematiek ook: CRvB 23 augustus 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1918, r.o. 5.9 e.v.

Naar boven