34 000 XII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (XII) voor het jaar 2015

Nr. 2 MEMORIE VAN TOELICHTING

Inhoudsopgave

   

Pagina

     

A.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETVOORSTEL

2

     
 

Wetsartikel 1 (begrotingsstaat ministerie)

2

 

Wetsartikel 2 (begrotingsstaat agentschappen)

2

     

B.

BEGROTINGSTOELICHTING

3

     

1.

Leeswijzer

3

     

2.

Het beleid

7

2.1

De beleidsagenda

7

2.2

De beleidsartikelen

28

2.3

De niet-beleidsartikelen

141

     

3.

De agentschappen

147

     

4.

De bijlagen

171

4.1

ZBO’s en RWT’s

171

4.2

Verdiepingshoofdstuk

174

4.3

Moties en toezeggingen

201

4.4

Subsidieoverzicht

240

4.5

Evaluatie- en overig onderzoek

248

4.6

Overzichtsconstructie Milieu

256

4.7

Afkortingenlijst

260

A. ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING BIJ HET BEGROTINGSWETSVOORSTEL

Wetsartikel 1

De begrotingsstaten die onderdeel zijn van de Rijksbegroting, worden op grond van artikel 1, derde lid, van de Comptabiliteitswet 2001 elk afzonderlijk bij de wet vastgesteld. Het wetsvoorstel strekt ertoe om de onderhavige begrotingsstaten voor het aangegeven jaar vast te stellen. Alle voor dit jaar vastgestelde begrotingswetten tezamen vormen de Rijksbegroting voor dat jaar. Een toelichting bij de Rijksbegroting als geheel is opgenomen in de Miljoenennota. Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de uitgaven, verplichtingen en de ontvangsten vastgesteld. De in de begrotingsstaten opgenomen begrotingsartikelen worden in onderdeel B van deze memorie van toelichting toegelicht (de zogenaamde begrotingstoelichting).

Wetsartikel 2

Met de vaststelling van dit wetsartikel worden de baten en de lasten, het saldo van de baten en de lasten en de kapitaaluitgaven en -ontvangsten van de in de staat opgenomen agentschappen Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI), Rijkswaterstaat (RWS), Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa) voor het onderhavige jaar vastgesteld. De in die begroting opgenomen begrotingsartikelen worden toegelicht in onderdeel B (Begrotingstoelichting) van deze memorie van toelichting en wel in de paragraaf inzake de agentschappen.

De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus

B. BEGROTINGSTOELICHTING

1. LEESWIJZER

Voor u ligt de begroting 2015 van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (IenM), Hoofdstuk XII van de Rijksbegroting (Begroting hoofdstuk XII). De begroting bestaat uit de volgende onderdelen:

  • De beleidsagenda beschrijft de beleidsprioriteiten van IenM voor 2015. Tevens wordt in de agenda een totaaloverzicht van de beleidsdoorlichtingen, verstrekte garanties en een begroting op hoofdlijnen gepresenteerd.

  • De beleidsartikelen bieden systematisch inzicht in de algemene doelstellingen, de rollen en verantwoordelijkheden, de financiële instrumenten en het evaluatieoverzicht.

  • In de niet-beleidsartikelen worden uitgaven verantwoord die niet zinvol of doelmatig kunnen worden toegerekend aan de beleidsartikelen.

  • In de agentschapsparagrafen zijn de relevante financiële gegevens van KNMI, RWS, ILT en NEa opgenomen.

  • De volgende bijlagen zijn opgenomen in deze begroting:

    • o Overzicht van onder IenM vallende Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) en Rechtspersonen met een Wettelijke Taak (RWT’s).

    • o Verdiepingshoofdstuk: een beknopte samenvatting van alle financiële wijzigingen van uitgaven en ontvangsten op artikelniveau.

    • o Overzicht van moties en toezeggingen.

    • o Subsidieoverzicht: hierin wordt een overzicht van alle via IenM verstrekte subsidies opgenomen.

    • o Evaluatie- en overig onderzoek: hierin is een overzicht van effectenonderzoeken ex-post en overige evaluatieonderzoeken opgenomen.

    • o Overzichtsconstructie Milieu: met informatie over alle Milieu-gerelateerde begrote uitgaven van het Rijk (dus ook uitgaven buiten de begroting van IenM).

    • o Lijst met afkortingen.

Naast de Begroting hoofdstuk XII, kent IenM ook de begroting van het Infrastructuurfonds, fonds A van de Rijksbegroting, waarin de concrete investeringsprojecten en programma’s worden geraamd. Met dit aparte fonds voor de infrastructuur wordt invulling gegeven aan de doelstellingen zoals genoemd in de Wet op het Infrastructuurfonds (Stb. 1993, nr. 319), te weten het bevorderen van een integrale afweging van prioriteiten en het bevorderen van continuïteit van middelen voor infrastructuur.

Daarnaast kent IenM de begroting van het Deltafonds, fonds J van de Rijksbegroting. In de Waterwet (Stb. 2009, nr. 107) is opgenomen dat een Deltafonds wordt ingesteld met als doel de bekostiging van maatregelen, voorzieningen en onderzoeken op het gebied van waterveiligheid en zoetwatervoorziening. Met ingang van deze begroting worden ook uitgaven op het gebied van waterkwaliteit verantwoord op het Deltafonds; zie ook hieronder.

De begrotingen van IenM zijn ook digitaal beschikbaar op www.rijksbegroting.nl.

Motie Schouw

In juni 2011 is de motie Schouw ingediend en aangenomen. Deze motie zorgt er voor dat de landenspecifieke aanbevelingen van de Europese Raad op grond van de nationale hervormingsprogramma’s een eigenstandige plaats krijgen in de departementale begrotingen. Voor IenM heeft de Raad voor 2015 geen specifieke aanbevelingen gedaan.

Verantwoord Begroten

Op 20 april 2011 is de aanpassing van de presentatie van de Rijksbegroting onder de naam «Verantwoord Begroten» in de Tweede Kamer behandeld (Kamerstukken II, 2010/11, 31 865, nr. 26). De nieuwe presentatie geeft meer inzicht in de financiële informatie, de rol en verantwoordelijkheid van de Minister en laat een duidelijke splitsing tussen apparaat en programma zien. In deze begroting zijn alle begrotingsartikelen ingevuld volgens de nieuwe voorschriften.

Wat is nieuw in deze begroting

Groeiparagraaf

De begroting 2015 is op de volgende punten gewijzigd ten opzichte van de begroting 2014:

Prijsbijstelling tranche 2014

Aan de Tweede Kamer is toegezegd (Kamerstukken II, 2013/14, 33 750 XII nr. 14) dat de Kamer uiterlijk bij ontwerpbegroting 2015 wordt geïnformeerd over de effecten van de korting op de prijsbijstelling tranche 2014 voor de IenM begrotingen. Als gevolg van deze korting zijn de projecten en programma’s op de fondsen geïndexeerd uit de resterende investeringsruimte bij de modaliteiten. Daarbij is kritisch bezien bij welke projecten en programma’s indexatie dit jaar noodzakelijk was (bijvoorbeeld vanuit juridische en/of bestuurlijke verplichtingen). Bij de Voorjaarsnota is het restant van de aanvullende post prijsbijstelling tranche 2014 daarnaast toegevoegd aan de IenM begrotingen.

Per saldo effect op IenM begrotingen (periode 2014–2028)

Infrastructuurfonds

€ 387mln

waarvan

Hoofdwegen

€ 303 mln

 

Spoorwegen 1

 

Regionaal/Lokale Infrastructuur

€ 11 mln

 

Hoofdvaarwegen

€ 73 mln

Deltafonds

€ 79 mln

Hoofdstuk XII

Totaal effect op de IenM begrotingen

€ 466 mln

X Noot
1

De besluitvorming over indexatie van de budgetten Spoorwegen voor Beheer, Onderhoud en Vervanging is aangehouden tot de begroting 2016.

De bedragen uit de tabel zijn ten laste van de investeringsruimte op de fondsen gebracht. Evenals vorig jaar resteert er op de fondsen een kasprobleem. Technisch is dit kasprobleem verwerkt via een minregel op de investeringsruimte van de modaliteiten. In het uitvoeringsjaar wordt een risico op een kasoverschrijding ter omvang van het minbedrag in de begroting geaccepteerd. IenM lost de minregel uiterlijk bij ontwerpbegroting 2017 op, maar zo mogelijk bij de eerstvolgende herijking van het investeringsprogramma.

Intertemporele aanpassingen Fondsen

Investeringen in aanleg, beheer en onderhoud zijn gebaat bij continuïteit en een kasbeeld met beperkte schommelingen. In de Infrastructuurfondsbegroting was er in 2016 echter sprake van een forse terugloop van de totale beschikbare middelen ten opzichte van het jaar 2014. Bij het realiseren van meerjarige infrastructuurprojecten is dit een onwenselijke situatie. Het is immers niet zonder meer mogelijk om projecten gedurende 2014 in uitvoering te nemen indien de daarvoor beschikbare kasmiddelen in het uitvoeringsjaar 2016 zeer schaars zijn.

Het verloop van de budgetten vergde daarom een oplossing om het programma zo veel mogelijk volgens planning in uitvoering te blijven nemen. Deze oplossing heb ik – samen met de Minister van Financiën – gevonden in twee kasschuiven op het Infrastructuurfonds ten gunste van het jaar 2016. Eén via het generale beeld (€ 250 miljoen uit 2014 naar 2016 en 2017) en één via het Deltafonds (€ 150 miljoen uit 2018 en 2019 naar 2016). Met deze laatste schuif heb ik tevens een bijdrage geleverd aan een evenwichtiger kasbeeld op het Deltafonds. Op dit fonds was juist in 2016 sprake van een budgettaire piek en een terugloop in 2018 en 2019. Beide kasschuiven zijn reeds verwerkt en aan u gemeld bij Voorjaarsnota 2014. Bij het opstellen van de Miljoenennota bleek dat er binnen de volledige Rijksbegroting nog ruimte was om – aanvullend op deze reeds verwerkte kasschuiven – de beschreven dip in 2016 verder te verlichten. Om deze reden wordt bij Miljoenennota voorgesteld om aanvullend € 40 miljoen te versnellen van 2017 naar 2016.

Waterkwaliteit

Op grond van het amendement Jacobi (Kamerstukken II, 2013/14, 33 503, nr. 8) is het met ingang van 1 januari 2015 mogelijk om de uitgaven op het gebied van waterkwaliteit, ook wanneer deze uitgaven geen relatie hebben met waterveiligheid en zoetwatervoorziening, te verantwoorden op het Deltafonds. Hierdoor is het mogelijk om vanuit het Deltafonds projecten waarin ook waterkwaliteitsaspecten een rol spelen integraal te financieren. Hiertoe zijn middelen overgeboekt van artikel 12 op de Begroting hoofdstuk XII naar het nieuwe artikel 7 in het Deltafonds. Het gaat daarbij om de realisatieprojecten Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren, Natuurcompensatie Perkpolder, Verruiming Vaargeul Westerschelde en Natuurlijker Markermeer/IJmeer. Tevens is voor dekking gezorgd voor de totale opgave voor de Kaderrichtlijn Water (KRW), die loopt tot en met 2027 (zie ook de «Groeiparagraaf» (Wat is nieuw in deze begroting») in het Deltafonds).

Conversie artikel 11 Waterkwantiteit en artikel 12 Waterkwaliteit naar één integraal waterartikel

In het verlengde van de overheveling van KRW middelen van artikel 12 Waterkwaliteit naar het Deltafonds (zie voorgaand punt), is IenM voornemens om bij Begroting 2016 de artikelen 11 Waterkwantiteit en 12 Waterkwaliteit samen te voegen tot één integraal waterartikel, met behoud van het onderscheid tussen waterkwantiteit en waterkwaliteit. Hiertoe wordt een gewijzigd artikel voorgesteld bestaande uit de artikelonderdelen Waterkwaliteit en Waterkwantiteit. Met dit integrale waterartikel wordt beoogd de samenhang tussen de artikelen te benadrukken, zonder af te doen aan de transparantie van de begroting.

Wijziging naam en algemene doelstelling artikel 15

De naam en algemene doelstelling van artikel 15 is aangepast van «Openbaar Vervoer» in «OV-keten». Deze naam sluit beter aan bij de beleidsinzet van IenM. De oude naam was te breed gedefinieerd; het hoofdrailnet valt bijvoorbeeld ook onder openbaar vervoer, terwijl dat wordt toegelicht in artikel 16. Daarnaast wordt er in artikel 15 verwezen naar beleid ten aanzien van fietsen, dat niet als openbaar vervoer kan worden aangemerkt.

2. HET BELEID

2.1 Beleidsagenda

Inleiding

Dit jaar zijn de eerste voorzichtige tekenen van herstel van de economie zichtbaar. Tegen deze achtergrond blijft het Ministerie van IenM bijdragen aan een sterk en welvarend land met een stevige internationale concurrentiepositie en een veilige en gezonde leefomgeving: die inzet is de rode draad in onze aanpak van vraagstukken op het gebied van klimaatverandering, waterveiligheid, milieu, ruimtelijke inrichting en bereikbaarheid.

Het afgelopen jaar heeft IenM veel geïnvesteerd in nieuwe plannen. Of het nu gaat om de Lange Termijn Spooragenda, de Klimaatagenda, een modern milieubeleid, de ontbrekende schakels in het wegennet zoals de Blankenburgtunnel, de A13-A16 en de Ring Utrecht: de bakens zijn gezet. In 2015 komt het vooral aan op het waarmaken van de ambities en het stapsgewijs realiseren van de plannen.

IenM en de samenleving

IenM zoekt nadrukkelijk de samenwerking met bekende en nog onbekende partners. IenM geeft invulling aan de participatiesamenleving en creëert ruimte voor initiatieven vanuit de samenleving, ruimte voor innovatieve oplossingen en ruimte in de regelgeving. Onder de noemer «de energieke samenleving», enkele jaren geleden gemunt door het Planbureau voor de Leefomgeving 1, slaat IenM bruggen tussen nationaal «Haags» beleid en de ontelbare lokale, kleinschalige initiatieven die overal in het land worden gestart. IenM heeft de ambitie om als «energieke overheid» het gesprek met de energieke samenleving aan te gaan.

Daarmee doen we recht aan een veranderende samenleving. De vraagstukken worden complexer en zijn meer met elkaar verbonden. Bestuurders, bedrijven en burgers willen, vaak kleinschalig, zelf meewerken aan oplossingen, of het nu gaat om het inrichten van de ruimte, oplossingen voor bereikbaarheid of milieuvraagstukken. Gelijktijdig maken technologische ontwikkelingen nieuwe, duurzame en slimme oplossingen mogelijk. Die nieuwe mogelijkheden willen we ruim baan geven en daarmee ook nieuwe (lokale en landelijke) economische kansen creëren.

Prioriteiten in 2015

In deze beleidsagenda wordt uitgebreid aandacht besteed aan vijf onderwerpen die in 2015 bijzondere aandacht verdienen en krijgen.

Het waterbeleid zal in 2015 in het teken staan van de Deltabeslissingen op het gebied van onder andere waterveiligheid, zoetwater en ruimtelijke adaptatie. Gelijktijdig met de begrotingsstukken hebt u de voorstellen van de Deltacommissaris en de kabinetsreactie hierop ontvangen. Internationaal zal IenM nadrukkelijk de Nederlandse waterexpertise onder de aandacht brengen.

Doel van het klimaatbeleid is het zoveel mogelijk beperken van de risico’s van klimaatverandering. Onderdeel hiervan is het streven naar een volledig duurzame energievoorziening in 2050. De nadruk ligt in 2015 op de uitvoering van de Klimaatagenda en het SER-energieakkoord. Eén van de doelen van dit akkoord is dat Nederland in 2023 16% van de energie uit duurzame bronnen haalt. Voor het bereiken van onze klimaatdoelen zoeken we nadrukkelijk internationale aansluiting. De inzet is een eendrachtige en ambitieuze EU-inzet gericht op een nieuw mondiaal klimaatakkoord op de klimaattop in 2015 in Parijs.

De bereikbaarheid van ons land is de afgelopen jaren verbeterd, mede door voortdurende investeringen in infrastructuur. De bereikbaarheidsopgaven zijn vandaag de dag echter niet meer op te lossen met de aanleg van nieuwe infrastructuur alleen. De verstedelijking zorgt voor meer druk op de ruimte en een veranderende vraag. Om Nederland ook in de toekomst bereikbaar te houden met voldoende aandacht voor leefbaarheid en veiligheid is IenM gestart met een nieuwe aanpak bereikbaarheid. Hierin staan burgers en hun reisgedrag centraal en worden openbaar vervoer, spoor, weg en water meer benaderd als samenhangend systeem en worden opgaven op andere terreinen, zoals leefbaarheid of natuur, in samenhang hiermee bezien. Ondertussen gaan we volgens planning door met investeren in het wegennet. In 2015 worden stappen gezet in enkele belangrijke wegenprojecten, zoals de Blankenburgtunnel, de Ring Utrecht en de A13-A16.

IenM zoekt in 2015 nadrukkelijk samenwerking met steden om te komen tot een aanpak en coalities die zich inzetten voor een slimme, gezonde, leefbare, bereikbare, veilige en duurzame stad. Door de bevolkingsdichtheid cumuleren in de steden problemen met duurzaamheid en leefomgeving. De stad heeft echter ook een bijzonder karakter waardoor innovaties sneller tot stand komen. IenM wil deze kracht benutten.

In 2015 zet het kabinet stappen in de stelselherziening van het Omgevingsrecht met minder en eenvoudiger regels en flexibiliteit die gebiedsgericht maatwerk mogelijk maken. De basis wordt gevormd door de nieuwe Omgevingswet waarin 24 bestaande wetten zijn opgegaan. Het kabinet heeft het wetsvoorstel Omgevingswet in 2014 ingediend bij de Tweede Kamer; in 2015 ligt de nadruk op de nadere uitwerking van de uitvoeringsregelgeving.

Naast deze prioriteiten zet IenM uiteraard ook in op andere beleidsterreinen. In 2014 is – als leidraad voor het beleid op het gebied van spoor – de Lange Termijn Spooragenda uitgebracht en is het proces van concessieverlening aan NS en ProRail afgerond. In 2015 ligt de nadruk op het realiseren van de geschetste ambities en op het uitvoeren van de nieuwe concessie-afspraken. Bij de luchtvaart blijft de inzet het handhaven van de sterke internationale positie van Schiphol. Mede in dit verband wordt in 2015 begonnen met de uitbreiding van luchthaven Lelystad. Het milieubeleid zal vooral in het teken staan van de modernisering die de Staatssecretaris van IenM in maart 2014 heeft aangekondigd.

Deltabeslissingen

Ondanks de grote internationale inspanningen om klimaatverandering te beperken moet Nederland zich voorbereiden op de gevolgen van een stijgende zeespiegel, een dalende bodem en stijgende temperaturen. Sinds het advies van de Deltacommissie (commissie-Veerman) uit 2008 zijn ieder jaar nieuwe stappen gezet. Dit proces nadert nu zijn afronding met de definitieve voorstellen voor Deltabeslissingen en voorkeursstrategieën, op voorstel van de Deltacommissaris en de beleidsmatige verankering ervan in een tussentijdse wijziging van het Nationaal Waterplan. De meest prominente Deltabeslissingen hebben betrekking op waterveiligheid, ruimtelijke adaptatie en zoet water.

Waterveiligheid

Als Nederland zich niet zou verdedigen tegen het water, zou 60% van ons land regelmatig overstromen. In dit gebied wonen 9 miljoen mensen en wordt 70% van ons inkomen verdiend. Doel van het nieuwe waterveiligheidsbeleid is het duurzaam beheersen van overstromingsrisico’s op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau. Nieuwe technische inzichten maken het mogelijk maatwerk te leveren en precies daar waar de nood het hoogst kan worden, de beste bescherming te bieden. Hierbij worden zowel de kans op een overstroming als de eventuele gevolgen daarvan meegewogen. Hiervoor worden nieuwe toetsinstrumenten voor keringen ontwikkeld. Drie principes zijn leidend: 1) iedereen achter de dijk krijgt tenminste hetzelfde veiligheidsniveau – van Limburg tot Texel en van Zeeland tot Groningen (de jaarlijkse kans om te overlijden als gevolg van een overstroming mag niet groter zijn dan 1 op 100.000, ofwel: 0,001%), 2) daarbovenop investeren we extra in gebieden met een risico op veel slachtoffers en grote economische schade, waar de maatschappelijke ontwrichting na een overstroming het grootst zou zijn en 3) vitale infrastructuur en kwetsbare functies, zoals nutsvoorzieningen en ziekenhuizen, krijgen extra bescherming. De veiligheid wordt opgebouwd uit drie lagen («meerlaagsveiligheid»): preventie, duurzame ruimtelijke inrichting en rampenbeheersing. Voor de actualisatie van het waterveiligheidsbeleid heeft de deltacommissaris in het Deltaprogramma 2015 – op basis van voorstellen uit de gebiedsgerichte deelprogramma’s en landelijke overwegingen – een voorstel voor de deltabeslissing waterveiligheid geformuleerd. Deze deltabeslissing is onderbouwd met slachtofferrisico’s en een analyse van maatschappelijke kosten en baten. Daarbij zijn ook de mogelijkheden voor meerlaagsveiligheid meegenomen. De deltabeslissing is het kompas voor het waterveiligheidsbeleid in de komende decennia. Het Rijksbeleid dat voortvloeit uit de voorstellen voor deltabeslissingen en voorkeursstrategieën wordt verankerd in een partiële herziening van het Nationaal Waterplan. De nieuwe normering krijgt een wettelijke basis door aanpassing van de Waterwet. Doel is om de nieuwe aanpak in 2017 in de wet op te nemen, zodat het gebruikt kan worden in de vierde toetsronde, die in 2017 start. Daarnaast moet het wettelijk toetsinstrumentarium, waarmee eens in de twaalf jaar de dijken worden beoordeeld, worden aangepast aan de nieuwe manier waarop we naar waterveiligheid kijken.

Ruimtelijke adaptatie

Driekwart van de woningen in het binnendijkse gebied kan bij een doorbraak van de primaire waterkeringen schade ondervinden. Veel vitale en kwetsbare functies, zoals ziekenhuizen en energiecentrales, zijn niet bestand tegen overstromingen. Bij de locatiekeuze, de ruimtelijke inrichting en de bouwwijze is daar vaak geen rekening mee gehouden. Door de gevolgen van klimaatverandering – hitte, droogte, wateroverlast – kan bovendien schade in bebouwd gebied ontstaan. Daarom is het belangrijk om het bebouwde gebied minder kwetsbaar te maken voor extreme weerssituaties en de mogelijke schade bij overstromingen te beperken. Dit vereist een verandering: klimaatbestendig en waterrobuust inrichten moet in Nederland een vanzelfsprekend onderdeel van ruimtelijke (her)ontwikkelingen worden. Deze verandering kan aansluiten bij de continue (her)ontwikkelingen van bebouwde gebieden. Alle overheden en marktpartijen zijn daarvoor verantwoordelijk. Centraal onderdeel van het voorstel voor de deltabeslissing Ruimtelijke adaptatie, zoals geformuleerd in het Deltaprogramma 2015, is een aantal bestuurlijke afspraken en instrumenten, waarmee deze partijen de ambitie en een werkwijze vastleggen voor structurele verbinding van water en ruimtelijke inrichting.

Zoetwater

De beschikbaarheid van voldoende zoetwater is van groot belang voor de Nederlandse samenleving en economie. Dit geldt bijvoorbeeld voor de stabiliteit van dijken en de drinkwater- en elektriciteitsvoorziening. Ook belangrijke economische sectoren zijn van zoetwater afhankelijk, zoals de landbouw, scheepvaart en een belangrijk deel van de industrie. Deze sectoren vertegenwoordigen een waarde van ruim € 180 miljard (directe productie) en hebben een aandeel van ongeveer 16% in de nationale economie. Verder zijn waterrijke natuur, de stad en de volksgezondheid afhankelijk van voldoende zoetwater. Het aanbod van zoetwater is echter niet altijd toereikend. De gehanteerde toekomstscenario’s («deltascenario’s») laten zien dat door klimaatverandering en sociaaleconomische ontwikkelingen vaker watertekorten kunnen optreden. Anticiperen op die mogelijke ontwikkelingen is dus nodig. De deltabeslissing Zoetwater draagt hieraan bij met het nieuwe instrument «voorzieningenniveaus» en een bijbehorend adaptief investeringsprogramma. Het Rijk, provincies, gemeenten, waterschappen en gebruikers maken de komende jaren per regio afspraken over de beschikbaarheid en de verdeling van water. Dit voorzieningenniveau geeft de watergebruiker duidelijkheid over de verantwoordelijkheid van de overheid in normale en droge situaties. Op deze manier kan Nederland zijn gunstige zoetwatersituatie ook in de toekomst benutten voor een sterke economische positie en een aantrekkelijke leefomgeving.

Nieuwe aanpak bereikbaarheid

Nederland verstedelijkt nog altijd: steden worden drukker en de mobiliteit neemt toe. Dat leidt tot andere mobiliteitsvraagstukken. Door de ontwikkelingen van mobiele informatietechnologie en Intelligente Transport Systemen (ITS) krijgt bereikbaarheid een andere betekenis en ontstaan nieuwe kansen voor weg- en OV-gebruikers, beheerders, vervoerders en het Nederlandse bedrijfsleven. Duurzaamheid wordt voor burgers en bedrijven een steeds belangrijker drijfveer bij keuzes rond mobiliteit. Gelijktijdig verandert ook de rol van de rijksoverheid: traditionele hiërarchische verhoudingen maken plaats voor meer gelijkwaardige verhoudingen met regio en bedrijfsleven.

Het kabinet bevordert het gebruik van intelligente transportsystemen om zo bestaande infrastructuur beter te benutten. Ook bevordert het kabinet het slimmer toepassen van beschikbare reisinformatie voor de consument. Er worden proeven opgezet met innovatieve verkeerssystemen, onder andere om ervaring op te doen met zelfrijdende voertuigen.

Willen we Nederland in de toekomst goed bereikbaar, leefbaar en veilig houden, dan is een andere manier van kijken, denken en doen nodig bij alle betrokkenen. Dit vergt een aanpak, waarbij nieuwe aanleg van infrastructuur hand in hand gaat met intelligente andere oplossingen op gebied van gedragsverandering, vraagbeïnvloeding en ruimtelijke inrichting. Deze brede, gezamenlijke aanpak past binnen de Vernieuwing van het MIRT en maakt gebruik van de werkwijze en ervaringen van het programma Beter Benutten waarbij slimme maatregelen worden genomen om de files op de grootste knelpunten terug te dringen. Ook wordt gebruik gemaakt van de inzichten en opbrengsten van het programma Connecting Mobility (vervolg op Beter Geïnformeerd op Weg). Daarin werken publieke en private partners samen aan effectiever en efficiënter verkeersmanagement en -informatie in Nederland.

In de loop van 2014 zijn zes brede MIRT onderzoeken en twee MIRT-verkenningen rond bereikbaarheidopgaven op (middel)lange termijn begonnen in zes regio’s en op twee verkeerscorridors. In deze onderzoeken wordt de nieuwe aanpak gelijktijdig uitgewerkt en toegepast. De nieuwe aanpak betekent een gelijkwaardige manier van samenwerken met medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke partijen, een intensievere probleemanalyse en slimme, creatieve oplossingen waarbij burgers en hun reisgedrag centraal staan. OV, spoor, weg en water worden daarbij benaderd als een samenhangend bereikbaarheidssysteem. Ook opgaven op terreinen als leefbaarheid, veiligheid, wonen, economie en natuur in het gebied kunnen in samenhang worden bezien om tot synergie en vruchtbare allianties te komen. Zo ontstaan minder traditionele oplossingen, die niet primair gericht zijn op het aanleggen van nieuwe infrastructuur. Om het leerproces in deze acht onderzoeken te faciliteren en te structureren is begin 2014 het programma Meer Bereiken in het leven geroepen.

Het programma Beter Benutten heeft de afgelopen jaren positieve resultaten opgeleverd en wordt conform het Regeerakkoord de komende jaren voortgezet. In maart 2014 zijn met de 12 betrokken regio’s bestuurlijke afspraken gemaakt over het vervolg. Gezamenlijk investeren Rijk en regio circa € 600 mln tot en met 2017. De ambitie bij het vervolgprogramma is 10% reistijdverbetering in de spits in de drukste gebieden. De concrete maatregelenpakketten worden in tranches per regio vastgelegd. De maatregelen zullen onder meer betrekking hebben op de ontwikkeling van multimodale reisinformatie en de inzet van in-car technologie om bestuurders actuele en persoonlijke adviezen te geven. Minimaal 10% van het budget is gereserveerd voor de ambities op het vlak van ITS.

Klimaatagenda en SER-energieakkoord

Het kabinet zet in op een ambitieus (inter)nationaal klimaatbeleid. Een krachtige en consistente klimaataanpak, zowel mondiaal als nationaal, is nodig om te komen tot een duurzaam welvarende economie en tot een samenleving die voldoende is toegerust op klimaatverandering. De in oktober 2013 uitgebrachte Klimaatagenda: Weerbaar, Welvarend en Groen 2 richt zich op het creëren van een brede coalitie voor klimaatmaatregelen en op een gecombineerde aanpak van klimaatadaptatie. Met de uitwerking van de Klimaatagenda zet het kabinet een stabiel en ambitieus langetermijnbeleid neer, met als doel onder meer een volledig duurzame energievoorziening in 2050. Internationaal is het zaak te komen tot een ambitieuze EU-inzet als opmaat voor een mondiaal klimaatakkoord op de Verenigde Naties-klimaattop van 2015 in Parijs. Nederland zet in op een akkoord waar alle landen aan mee willen doen, zodat het klimaatprobleem effectief wordt aangepakt. Daarvoor moet het akkoord flexibiliteit bieden over hoe landen bijdragen en moeten ze daarin worden gefaciliteerd, waarbij ook meer aandacht nodig is voor de bijdragen van bedrijfsleven en NGO’s.

Op Europees niveau is de inzet om in 2030 ten minste 40% aan CO2-emissies terug te dringen en de verplichting om in de Europese Unie 27% hernieuwbare energie te realiseren. Nederland werkt daarbij samen met andere vooruitstrevende landen in het kader van de Green Growth Group. Het doel van een mondiaal klimaatakkoord wordt in de EU vertaald in een verlaging van het plafond voor emissiehandel (emissiehandelssysteem ETS) en de verplichting van individuele lidstaten voor de niet-ETS-sectoren. Voor het bereiken van dit CO2-doel is ook de uitvoering van het SER-energieakkoord cruciaal. Dit akkoord heeft als doelstelling onder meer om in 2023 16% van de binnenlandse energievraag uit hernieuwbare bronnen te produceren. Daarmee neemt de behoefte aan fossiele brandstoffen af. Prioriteit voor 2015 heeft derhalve de uitvoering van de Klimaatagenda en SER energieakkoord met bijzondere aandacht voor windenergie op land en zee, zonne-energie PV (Photovoltaic) en alle opties rond duurzaam warmtegebruik. Daarnaast stimuleert het kabinet energiebesparing, onder andere via de Wet milieubeheer. Als stap naar een Nationale Adaptatiestrategie worden, in aanvulling op het Deltaprogramma, risicoanalyses voor adaptatie opgesteld. Tot slot stimuleert IenM initiatieven uit de samenleving en zet in op versterking van emissiehandel. Eind 2015 ontvangt de Tweede Kamer een voortgangsrapportage van de Klimaatagenda.

Mobiliteit veroorzaakt circa 20% van de uitstoot van Nederlandse broeikasgassen. Het verduurzamen van de mobiliteit draagt dus fors bij aan de Nederlandse klimaatdoelstelling. Afspraak uit het SER-energieakkoord met de sector is om in 2030 max. 25Mton CO2 uit te stoten, wat overeenkomt met een vermindering van 17% t.o.v. 1990, als tussenstap naar circa 12Mton CO2 in 2050 (– 60% t.o.v. 1990). De grootste uitdaging voor de beoogde emissiereductie ligt bij het personen- en goederenvervoer over de weg: circa 85% van de CO2 uitstoot.

Meest effectief is de inzet op bronbeleid. Als de ontwikkeling daarvan in EU-verband achterblijft, zal extra moeten worden ingezet op gedragsbeïnvloeding en op versnelde inzet van innovatieve voertuigen en brandstoffen. Innovatietrajecten kennen vaak een lange looptijd: het ontwikkelen en op de markt brengen van nieuwe technieken vergt tien tot twintig jaar. Daarom wordt nu ingezet op publiek-private samenwerking. Daarbij is een consistent beleid met stabiele randvoorwaarden voor veiligheid, milieu-impact en stimuleringskader noodzakelijk. Eind 2014 krijgt de Tweede Kamer het actieplan voor de uitvoering van de visie naar een duurzame brandstofmix voorgelegd. Deze visie vloeit voort uit de afspraken in het SER-energieakkoord, waarbij in nauwe samenwerking met de marktpartijen, maatschappelijke organisaties en kennisinstituten is toegewerkt naar een traject om individuele duurzame brandstofsporen (elektrisch, waterstof, gasvormig en vloeibaar) met elkaar te verbinden en te bezien waar die sporen elkaar aanvullen of juist beconcurreren. De visie biedt een ontwikkelpad met verschillende alternatieven, waarin alle partijen zich herkennen en dat handelingsperspectief biedt op lange en korte termijn.

Naast bronbeleid zet het SER-energieakkoord ook in op gedragsverandering: minder en andere mobiliteit (OV, fiets, deelauto) helpen bij CO2-reductie. IenM heeft onder meer opdracht gegeven voor een programma om 300 bedrijven te ondersteunen bij de CO2-reductie van hun personenmobiliteit met 20% (Lean and Green Personal Mobility). Verder faciliteert IenM het proces om tot een Green Deal Zero Emissie stadsdistributie te komen. Tot slot stimuleert Rijkswaterstaat bij aanbestedingen in de grond-, weg- en waterbouwsector de markt tot het nemen van maatregelen die de CO2-uitstoot in de keten beperken.

IenM en de stad

Steden in Nederland blijven groeien. Hierdoor komt in de stad de gezondheid, veiligheid en duurzaamheid sterker onder druk te staan dan daarbuiten. Het unieke karakter van de stad biedt echter ook uitzicht op oplossingen voor deze problemen. In steden wonen, ondernemen, bedenken en creëren mensen dicht bij elkaar. Ontwikkelingen en innovaties komen daardoor sneller en gemakkelijker tot stand. De stad vormt zo een katalysator voor duurzame ideeën en concrete oplossingen, bijvoorbeeld op het gebied van duurzame mobiliteit. De stad is ook de plek waar ideeën op kleine en grote schaal kunnen worden uitgeprobeerd en toegepast en waar een kleine oplossing effect voor veel mensen kan hebben. Dat maakt de stad in potentie tot een «slimme» samenleving. Die slimme kracht wil IenM benutten door:

  • het voortouw te nemen om samen met partners een aanpak voor een slimme, gezonde, leefbare, bereikbare, veilige en duurzame vormgeving van de stad te ontwikkelen;

  • bijvoorbeeld door via bestemmingsplannen, bouwprocedure en bestaande investeringsprogramma beter bij stedelijke groei aan te laten sluiten (omgevingswet en MIRT);

  • coalities te vormen die zich hiervoor inzetten.

Om de Nederlandse steden op het gebied van concurrentiekracht en leefbaarheid in de wereldtop te houden, zijn IenM, BZK en EZ gestart met de Agenda Stad. Het onderwerp kan mogelijk ook een van de (overkoepelende) thema’s zijn voor het Europese voorzitterschap en wordt nu al op tal van plekken in binnen- en buitenland opgepakt. Nederland heeft hierin goede kansen om ideeën, concepten en concrete acties te vermarkten, bijvoorbeeld op het terrein van stedenbouw, watermanagement en energiebesparing in de gebouwde omgeving.

Stelselherziening Omgevingsrecht

Het omgevingsrecht kan eenvoudiger en doelmatiger worden ingericht. Daarnaast zijn de groeiende samenhang tussen verschillende projecten en activiteiten, de transitie naar een duurzame economie (bijvoorbeeld bij locaties voor windparken) en de groeiende verschillen tussen regio’s (bij sommige groei, bij andere krimp) aanleiding voor een vernieuwing van het omgevingsrecht. Het kabinet heeft daartoe in 2014 het wetsvoorstel Omgevingswet 3 ingediend, waarin 24 bestaande wetten (onder andere de Tracéwet, de Crisis- en herstelwet en de Wet ruimtelijke ordening) geheel of grotendeels zijn opgegaan. Dit leidt tot minder en eenvoudiger regels.

De Omgevingswet is erop gericht dat:

  • inzichtelijkheid, voorspelbaarheid en gebruiksgemak van het omgevingsrecht wordt vergroot;

  • regelgeving uitgaat van een samenhangende benadering van de leefomgeving in beleid, besluitvorming en regelgeving; deze benadering stimuleert innovatie en een actieve aanpak om kwaliteitsdoelen voor de leefomgeving te halen en maakt het mogelijk om succesvolle instrumenten op meer terreinen in te zetten als dat wenselijk is;

  • bestuurlijke afwegingsruimte wordt vergroot door een actieve en flexibele aanpak mogelijk te maken voor het bereiken van doelen voor de leefomgeving; door waar dat kan, ruimte te bieden voor gebiedsgericht maatwerk en bestuurlijke afwegingsruimte en te zorgen voor duidelijkheid en landelijke uniformiteit;

  • besluitvorming over activiteiten en projecten in de leefomgeving sneller en beter plaatsvindt; het legt de basis voor minder administratieve onderzoekslasten, deelt bevoegdheden ondubbelzinnig toe en zorgt voor duidelijke procedures, met waarborgen voor effectieve inspraak en rechtsbescherming.

In 2015 wordt de uitvoeringsregelgeving van de Omgevingswet nader uitgewerkt in vier Algemene Maatregelen van Bestuur: het Omgevingsbesluit, het Besluit Kwaliteit van de Leefomgeving en Activiteiten in de Leefomgeving (vanwege de omvang van dit laatste besluit bestaat deze uit twee AMvB’s, gericht op Bouwen en op Water en Milieu). Daarnaast wordt gewerkt aan de implementatie van de Omgevingswet, door de invoeringsbegeleiding verder vorm te geven en de digitale omgeving (»Laan van de Leefomgeving») te ontwikkelen. Met de Laan van de Leefomgeving wordt tevens invulling gegeven aan de afspraak in het regeerakkoord om gegevens beter digitaal te beschikbaar te maken en meer vergunningaanvragen digitaal te maken. Verder wordt via het programma Nu al Eenvoudig Beter de kennis en kunde verder uitgewerkt. Daarnaast treden in 2015 de 10e en 11e tranches Crisis- en herstelwet in werking.

Modernisering milieubeleid

Het milieubeleid van de laatste vier decennia heeft Nederland merkbaar gezonder en veiliger gemaakt. We hebben minder last van zure regen, ernstige smog en geluidshinder en de lucht is schoner dan in de jaren zestig. Er komen echter steeds nieuwe milieurisico’s bij, in de vorm nieuwe stoffen die we nog niet goed kennen. De Staatssecretaris van IenM stelt daarom de gezondheid van burgers centraal en houdt in dat licht het milieubeleid zo actueel mogelijk. In het verlengde van de Kamerbrief Modernisering Milieubeleid 4 wordt het beleid moderner en anders vormgegeven: de overheid legde in het verleden vaak eenzijdig regels op. Het milieuvraagstuk is echter van iedereen: overheden, instellingen, mensen, bedrijven. Door samen te werken en opgaven integraal aan te pakken maken we Nederland duurzamer, gezonder en veiliger.

Inhoudelijk gaat het om het volgende:

  • Gezondheid komt meer centraal te staan in het milieubeleid, waarbij het zaak is om nieuwe milieuproblemen voor te zijn en alert te zijn bij de introductie van nieuwe stoffen in het milieu. Dit geldt bijvoorbeeld voor microplastics in cosmetica en genetisch gemodificeerde organismen. Het kabinet wil voorkomen dat achteraf blijkt dat de introductie van nieuwe stoffen leidt tot gezondheidsproblemen, zoals eerder met asbest wel is gebeurd. De kennis hierover moet daarom up to date worden gehouden. Op Europees niveau zijn afspraken nodig. Cijfermatige normen zijn een goed uitgangspunt voor beleid, maar zoals het PBL heeft betoogd 5 dient er ook aandacht te zijn voor de daadwerkelijke effecten van het milieubeleid in de praktijk.

  • Internationaal zet het kabinet stevig in op de aanpak van vervuiling bij de bron. Er moet schoner en stiller worden geproduceerd, zodat bijvoorbeeld auto’s minder schadelijke stoffen uitstoten. Hier is nog een wereld te winnen voor de gezondheid van mensen, ook voor volgende generaties. Luchtvervuiling stopt niet bij de grens en meer dan vroeger opereren bedrijven internationaal, waardoor Europese en internationale afspraken noodzakelijk zijn.

  • Koplopers dienen de ruimte te krijgen om hun duurzame initiatieven te ontplooien. Hiertoe zullen milieuwetten worden aangepast. De regels zijn in de loop der jaren soms zo complex geworden dat bedrijven, burgers en overheid ze niet meer begrijpen en initiatieven soms niet van de grond komen. Door regels toegankelijker te maken en ze op te nemen in de omgevingswet, is dit te voorkomen.

  • De overheid geeft het goede voorbeeld. Met duurzaam inkopen, eigen CO2-reductie (Lean & Green), aanbestedingseisen en het verspreiden van kennis en concrete tips voor burgers via Duurzaamdoen.nl.

  • IenM maakt meer gebruik van de activiteiten van diverse partijen in de samenleving (o.a. via Duurzaamdoen.nl). Het vinden van antwoorden op de huidige en nieuwe opgaven is een vraag voor de hele samenleving: burgers, bedrijven en overheden gaan samen gezamenlijk en gelijkwaardig aan de slag, zodat zoveel mogelijk ideeën en innovaties ontstaan en doorgegeven worden. Denk aan het werk aan gezonde en slimme steden. Omdat steden dichtbevolkt zijn, hebben oplossingen die gevonden worden daar meteen een grote impact. Een meer gebiedsgerichte inzet van het milieubeleid is in veel gevallen nodig, ook buiten de steden. Dat maakt de opgaven en kansen meer transparant, concreet en tastbaar.

  • Naar analogie met de Green Deals zet IenM het initiatief Safety Deals in als nieuw instrument. Het gaat daarbij om initiatieven van het bedrijfsleven en overheden die de veiligheidsprestaties van chemische bedrijven bevorderen en die bijdragen aan het verhogen van de omgevingsveiligheid.

Ruimte

Het Rijksbeleid voor ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte 6 (SVIR). Dit ruimtelijk beleid kent een selectieve beleidsinzet op 13 nationale belangen. Bij deze 13 nationale belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de uitvoering. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijke ordening. In dit kader werkt het aan meer eenvoudige regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat meer ruimte voor regionaal maatwerk.

Het Rijk is, vanaf het in werking treden van de Omgevingswet (naar verwachting in 2018) verplicht een Nationale Omgevingsvisie op te stellen – een integrale, strategische visie op de leefomgeving. Om hierop voorbereid te zijn, wordt in 2015 gestart met een meerjarig programma Nationaal Ruimtelijke Beleid. Hiertoe wordt het beleid van de SVIR geëvalueerd en voert het Rijk diverse verkenningen uit.

Het breed benaderen van opgaven en oplossingen, samenwerking en flexibiliteit wordt gezocht in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT, het investeringsprogramma van het Rijk in het ruimtelijk domein). De gebiedsagenda’s vormen hierbij de samenwerkingsagenda van het Rijk en andere overheden. De komende jaren wordt het MIRT verbreed naar onder andere water en duurzaamheid.

Naast de bovengrondse opgaven werkt IenM, zoals in de SVIR aangekondigd, ook aan de ruimtelijke opgaven van de ondergrond. In 2015 zal de Structuurvisie Ondergrond (STRONG) worden vastgesteld. De structuurvisie biedt het ruimtelijke afwegingskader voor activiteiten in de ondergrond en heeft als doel een duurzaam en efficiënt gebruik van de ondergrond, mede in relatie tot de opgaven boven de grond. De structuurvisie richt zich op ruimtelijke vraagstukken op rijksniveau en op de ontwikkeling van een afwegingssystematiek die ook doorwerkt naar andere regionale en lokale afwegingen. IenM integreert de Structuurvisie Schaliegas in de Structuurvisie Ondergrond. In 2015 zal de zienswijzenprocedure worden doorlopen en zal de behandeling in de Tweede Kamer ter vaststelling van de Structuurvisie Ondergrond kunnen plaatsvinden.

Na jaren van sanering van locaties met bodemverontreiniging wordt stapsgewijs overgegaan naar duurzaam beheer en gebruik van de bodem. Doel is een volledige decentralisatie na de komende convenantsperiode (2015–2019). Met andere overheden en bedrijfsleven worden afspraken gemaakt over de verdere aanpak van spoedlocaties. Dit leidt in 2015 tot nieuwe afspraken of een nieuw convenant. Het nieuwe wettelijke instrumentarium voor het bodembeleid wordt onderdeel van de Omgevingswet. In 2015 is de inzet gericht op de herziening van de Wet bodembescherming. Deze zal in 2018 zijn afgerond, op tijd om de wet te laten opgaan in de Omgevingswet.

Aanleg wegen

Zoals uiteengezet onder «nieuwe aanpak bereikbaarheid» wordt bij nieuwe verkenningen en MIRT-onderzoeken voortaan breder gekeken naar de problematiek en mogelijke oplossingen waarbij meer oog zal zijn voor onder meer gedragsverandering, vraagbeïnvloeding en ruimtelijke inrichting. De uitvoering van het huidige MIRT-programma wordt ondertussen voortgezet. Zo is na vaststelling van de voorkeursvariant de planuitwerking voor de Ring Utrecht begonnen. Voor de Blankenburgverbinding worden in 2015 het ontwerp-tracébesluit en tracébesluit vastgesteld.

In de begroting van het Ministerie van IenM zijn twee projecten met een tolopgave opgenomen: de Blankenburgverbinding en de Via15. De totale tolopgave bedraagt € 601 miljoen (prijspeil 2014). Om de tolheffing juridisch mogelijk te maken is een wetsvoorstel in voorbereiding. Het streven is om dit wetsvoorstel begin 2015 voor behandeling aan de Tweede Kamer aan te bieden.

Verder zijn in 2015 onder meer voorzien: voorkeursbesluiten over de A58 Eindhoven-Tilburg en de N65 bij Vught en een ontwerp-tracébesluit voor de Amsterdamse Zuidas.

Verkeersveiligheid

Het verkeer in Nederland is relatief veilig, maar het kan altijd beter. Leidende doelstellingen zijn daarbij vooralsnog maximaal 500 verkeersdoden en maximaal 10.600 ernstig verkeersgewonden in 2020. De doelstelling voor verkeersdoden ligt binnen bereik: in 2013 is het aantal gedaald naar 570. De daling van het aantal ernstig verkeersgewonden blijft echter achter. In 2015 zal het SWOV (Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid) een verkenning uitvoeren naar de haalbaarheid van deze doelen. Op basis van dit onderzoek en de dan beschikbare aanvullende maatregelen beziet de Minister van IenM in overleg met medeoverheden en maatschappelijke partners of de doelstelling voor verkeersgewonden moet worden aangepast.

Spoor en OV

Lange Termijn Spooragenda

Met de LTSA 7 wil het kabinet de kwaliteit van het spoor verbeteren, zodat de reizigers en verladers dit in toenemende mate als aantrekkelijke optie zien. Voor reizigersvervoer worden verbeteringen beoogd in 1) de reis van deur-tot-deur, 2) het reisgemak en 3) de reisinformatie. Voor het goederenvervoer is de ambitie om 1) de doorlooptijd van goederen van verlader naar ontvanger te verbeteren, 2) het aanbieden en ontvangen van lading per spoor te vergemakkelijken en 3) de informatie-uitwisseling te verbeteren. Daarnaast wordt ingezet op een spoorsysteem van hoge kwaliteit, door 1) betere veiligheid 2) betere betrouwbaarheid en 3) het versterken van het spoor als duurzaam transportmiddel. Tot slot is het van belang de capaciteit van het spoorsysteem optimaal te benutten. Dit betekent dat aan de groei van zowel reizigersvervoer als goederenvervoer ruimte wordt geboden. Conform het principe «eerst beter en dan meer» zal op de drukste corridors eerst de betrouwbaarheid verder worden verbeterd en vervolgens vanaf 2017 de frequentie voor het reizigersvervoer in fases worden verhoogd.

Om de LTSA te realiseren geeft IenM in samenwerking met de partijen uit de spoorsector (decentrale overheden, NS, Prorail, spoorgoederenvervoerders, stad- en streekvervoerders en reizigersorganisaties) uitvoering aan de acties in de uitvoeringsagenda. Via de OV&Spoortafels vindt structureel overleg tussen de partijen uit de spoorsector plaats. Wederkerigheid is daarbij belangrijk. Door de inzet van de bevoegdheden van alle partijen bouwen we samen aan «netwerk Nederland». Eén van de acties uit de uitvoeringsagenda is de herijking van de projecten en programma’s. Deze zal eind 2014 worden afgerond. De herijking vormt een nieuw vertrekpunt en leidt tot een hernieuwde invulling van het MIRT voor wat betreft het spoor en OV. Daarbij wordt bezien hoe door slim combineren het investeringsprogramma tot 2028 zo effectief en doelmatig mogelijk vormgegeven kan worden.

In 2015 treden de nieuwe concessies voor NS en Prorail in werking, een instrument om invulling te geven aan een scherpere sturing door IenM.

Veiligheid op het spoor

Om meer treinen met hogere snelheden en hoge betrouwbaarheid te laten rijden moet de veiligheid op het spoor verder worden verbeterd.

IenM werkt aan de implementatie van het Europese treinbeveiligingssysteem ERTMS (European Rail Traffic Management System). De bestaande treinbeveiliging wordt daarmee vervangen en verbeterd. Het systeem moet in 2022 in alle treinen zijn ingebouwd. Hierdoor kunnen treinen veilig op kortere afstand van elkaar rijden; dit vergroot de capaciteit op het spoor. In april 2014 is de voorkeursbeslissing ERTMS 8 bekend gemaakt – hiervoor is tot 2028 € 2,5 miljard beschikbaar gesteld. In deze periode zal zoveel mogelijk ook het programma Hoogfrequent Spoorvervoer worden ingevoerd. Omdat ERTMS is aangemerkt als Groot Project, informeert de Staatssecretaris van IenM de Tweede Kamer regelmatig over de voortgang.

Om het aantal treinen dat «door rood rijdt» verder terug te dringen wordt in 2015 de uitvoering van het stop-tonend-sein-verbeterprogramma (STS) voortgezet. Ten behoeve van de veiligheid en doorstroming bij spoorwegovergangen wordt ook het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen verder uitgevoerd. Hierbij wordt gewerkt met een combinatie van generieke maatregelen (bijvoorbeeld kortere dichtligtijden van overwegen en gedragsbeïnvloeding van weggebruikers) en maatwerk voor specifieke locaties.

OV-chipkaart

De OV-chipkaart is er om de reiziger snel, betrouwbaar en veilig van deur tot deur te laten reizen. Goede samenwerking en gezamenlijke besluitvorming tussen en van verschillende concessieverleners en -houders is cruciaal. Over het gezamenlijke beleid rond onderwerpen die concessies overstijgen, vindt besluitvorming plaats in het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad (NOVB). Over kwesties waarvoor een landelijke oplossing nodig is, zullen ook op landelijk niveau beslissingen worden genomen indien de concessiepartijen daar niet gezamenlijk in slagen. Hiervoor creëert IenM een wettelijke «stok achter de deur». Met een wijziging van de Wet Personenvervoer 2000 krijgt het Rijk bevoegdheden om regels te stellen:

  • in het belang van toegankelijkheid, gebruikersvriendelijkheid en interoperabiliteit;

  • ten behoeve van een goed functionerende markt voor betaaldienstverlening (onder toezicht van de ACM);

  • aan het beschikbaar stellen van data over vervoersstromen ten behoeve van de onderbouwing van OV-projecten;

  • en aan de samenwerking van partijen om het OV-chipsysteem en toekomstige betaalsystemen optimaal te laten functioneren.

Luchtvaart

De internationale concurrentiepositie van Nederland is gebaat bij een sterke positie van de mainport Schiphol. De kwaliteit van de services van de luchthaven en het uitgebreide aanbod aan rechtstreekse verbindingen maken de luchthaven tot een hoogwaardig transportknooppunt, een aantrekkelijke vestigingsplaats voor het (inter)nationale bedrijfsleven en daarmee tot een belangrijke economische en werkgelegenheidsmotor voor Nederland. Daarom is het van belang om deze huidige sterke positie en de hub-functie die Schiphol vervult, te behouden en versterken op de lange termijn. Goed ontwikkelde regionale vliegvelden met een goede bereikbaarheid – door de lucht, maar ook via weg en spoor – zijn daarmee onlosmakelijk verbonden. Dat geldt voor Rotterdam/The Hague Airport maar met name ook voor Lelystad en Eindhoven Airport. Uitgaande van een totaal aantal jaarlijkse vliegtuigbewegingen van 580.000 is op basis van het Alders-advies uit 2008 afgesproken dat Schiphol tot 2020 mag groeien tot jaarlijks maximaal 510.000 vliegtuigbewegingen. Voor de resterende 70.000 vliegtuigbewegingen wordt ruimte gezocht op Eindhoven Airport en Lelystad Airport, wat ook de regionale economieën aldaar ten goede zal komen. In 2015 wordt gestart met de werkzaamheden voor uitbreiding van Lelystad Airport, zodat in 2018 de eerste commerciële lijndiensten kunnen plaatsvinden. Het Luchthavenbesluit Eindhoven (eerste fase) wordt geëvalueerd, gevolgd door besluitvorming over de tweede fase.

Naar verwachting zal de wijziging van de Wet Luchtvaart (voor wat betreft de regulering van de luchthaventarieven van Schiphol) in werking treden. In het kader van de beperking van geluidsbelasting wordt het nieuwe stelsel voor normen en handhaving in 2015 in regelgeving verankerd. In het Rijksprogramma SMASH worden keuzes gemaakt over de ruimtelijk-economische ontwikkeling (woningopgave) van de Schipholregio.

Maritieme Zaken

De maritieme strategie van de Minister van IenM wordt in 2014 uitgewerkt in werkprogramma’s voor zeevaart, zeehavens en binnenvaart. Het werkprogramma zeehavens is op 25 juni ondertekend door Rijk en sectorpartijen en openbaar gemaakt. De werkprogramma’s voor zeevaart en binnenvaart worden in het najaar van 2014 uitgebracht, gelijktijdig met de maritieme strategie.

Het werkprogramma Zeevaart beoogt onder meer versterking van de concurrentiekracht van de Nederlandse vloot. Daartoe wordt het vlagregister efficiënter ingericht en worden voorbereidingen getroffen voor een wetsvoorstel inzake private beveiligers. Dit moet het mogelijk maken private beveiligers onder voorwaarden in te zetten op schepen onder Nederlandse vlag. Daarnaast zet Nederland zich in om een NECA (NOx Emission Control Area) in te stellen in de Noordzee en Oostzee. Daarbij wordt een balans gezocht tussen milieuambities en economische haalbaarheid.

Het werkprogramma zeehavens is op 25 juni vastgesteld. Met dit werkprogramma versterken de rijksoverheid, de havenbeheerders, het havenbedrijfsleven en het Topteam Logistiek / Strategisch Platform Logistiek de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens door ruimte te bieden voor ondernemerschap, met oog voor de stad en de leefomgeving. Hiertoe wordt de samenwerking tussen havenbeheerders, havenbedrijfsleven en overheden versterkt. De ambitie van deze partijen is dat de Nederlandse haveninfrastructuur de beste van de wereld blijft, het marktaandeel van de Nederlandse havens in de Hamburg-Le Havre range groeit en dat de toegevoegde waarde van de Nederlandse zeehavens toeneemt.

Het werkprogramma besteedt aandacht aan zes thema’s: 1) de zeehavens en Europa, 2) bereikbaarheid en logistiek, 3) ondernemerschap en arbeidsmarkt, 4) duurzaamheid en innovatie, 5) zeehavens en hun omgeving en 6) havensamenwerking en de borging van publieke belangen. Binnen elk van deze thema’s zijn acties afgesproken om de zeehavens en het bedrijfsleven de komende twee jaren te versterken. Het werkprogramma komt bovenop de lopende investeringen in infrastructuur en de activiteiten van de topsectoren.

Het werkprogramma Binnenvaart zal ingaan op de beleidsambities gericht op de versterking van de concurrentiekracht van de binnenvaart, de bereikbaarheidsambities voor het goederenvervoer over binnenwateren en de verbetering van de veiligheid en duurzaamheid van de scheepvaart op de binnenwateren. Onderdeel van het werkprogramma zijn de uitvoering van het aanlegprogramma hoofdvaarwegen en nieuwe MIRT-onderzoeken naar de goederencorridors Oost- en Zuid-Nederland.

Logistiek

In 2015 wordt de actieagenda van de Topsector Logistiek verder uitgevoerd, met bijzondere aandacht voor het realiseren van minder vrachtwagenkilometers op de weg, minder CO2-uitstoot, vereenvoudiging van wet- en regelgeving en buitenlandpromotie. Hierbij zal Nederland optreden als kennispartner van onder andere de Wereldbank en voor andere landen die aangeven te willen profiteren van de Nederlandse expertise op het terrein van logistiek en supply-chain management.

Er wordt toegewerkt naar een controlemoment om de efficiëntie van de logistieke keten te vergroten: alle inspecties, zoals Inspectie Leefomgeving en Transport, Voedsel- en Warenautoriteit en douane gaan zo inspecteren op hetzelfde moment in de logistieke keten.

Verder worden in 2015 brede MIRT-onderzoeken van twee multi-modale goederencorridors uitgevoerd. Het betreft de A15- Betuweroute-Waal corridor vanuit Rotterdam («corridor Oost»), en de goederencorrdior Rotterdam-Brabant-Limburg-Duitsland («corridor Zuid»).

Met het oog op consistentie en herkenbaarheid voor de gebruiker beziet Rijkswaterstaat de mogelijkheden voor verdere uniformering van de naamgeving van wegen en vaarwegen.

Het Infrastructuurfonds en Deltafonds hebben op dit moment een looptijd tot en met 2028. Het beveiligen van de Nederlandse rivierdelta tegen hoogwater en het beheer en de ontwikkeling van infrastructuur binnen dit beveiligde gebied vereisen beide besluitvorming met een tijdhorizon van meerdere jaren. In 2015 wordt daarom verkend of verlenging van de planperiode van deze fondsen wenselijk is. Dit zal geschieden in nauwe samenhang met de ontwikkeling van multimodale trans-europese corridors die in 2014 is gestart.

Van Afval Naar Grondstof (VANG)

IenM zet zich in om de transitie naar een circulaire economie te stimuleren en te versnellen. Dit economische systeem neemt de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het behoud van natuurlijke hulpbronnen als uitgangspunt en streeft ernaar dat in iedere schakel van het systeem waarde wordt gecreëerd voor mens, natuur en economie. Door het verduurzamen van grondstoffengebruik wordt de milieudruk van productie en consumptie zo laag mogelijk gehouden en is economische groei niet meer automatisch belastend voor milieu en leefomgeving. Onmisbare partners bij dit streven zijn uiteenlopende sectoren van het bedrijfsleven. Daarom zijn diverse Green Deals met betrekking tot afval en grondstoffen in voorbereiding.

Het programma Van Afval Naar Grondstof (VANG) richt zich op meer duurzame producten op de markt, duurzamere consumptie en meer en betere recycling. Doelen zijn halvering van de hoeveelheid afval, betere scheiding van huishoudelijk afval, wegnemen van belemmerende regelgeving en Nederland tot hotspot van de circulaire economie maken. Dit vereist ook een actieve inzet in de EU om een breder palet aan producten te reguleren, gezamenlijke maatstaven voor efficiëntie in het gebruik van hulpbronnen en meer aandacht voor nieuwe verdienmodellen.

Om duurzame koplopers te stimuleren zet IenM in 2015 een versnellingspunt circulaire economie op om projecten op regio- keten- en sectorniveau te organiseren. In samenwerking met het Ministerie van Economische Zaken wordt een gezamenlijk kennisplein ingericht rond de beschikbaarheid van en substituten voor grondstoffen. Beoogd wordt verder het sluiten van een Green Deal met de sector om circulair design in Nederland te bevorderen. Om verduurzaming van het consumentengedrag te bevorderen wordt met Milieu Centraal een strategie ontwikkeld die zich richt op het onderwijs, de detailhandel en op het tegengaan van voedselverspilling. Met de sectoren wordt een Green Deal gesloten voor het verlengen van de gebruiksfase van producten door het stimuleren van hergebruik, reparatie en onderhoud. De rijksoverheid geeft zelf het goede voorbeeld met het staande beleid voor duurzaam inkopen en stimuleert circulaire businesscases en ketens binnen de Green Deal Circulair Inkopen.

Initiatieven om meer en beter te recyclen zijn soms niet succesvol door barrières in de regelgeving. Met het programma Ruimte in Regels voor Groene Groei nemen IenM en EZ waar mogelijk belemmeringen weg in wet- en regelgeving voor onder meer afval en grondstoffen. Om de knelpunten in beeld te brengen en op te lossen richt Rijkswaterstaat een steunpunt belemmerende regelgeving in. Om te komen tot verbetering van de inzameling van huishoudelijk afval door gemeenten zet IenM een Plan van Aanpak Huishoudelijk afval in gang, wordt onderhandeld over een Green Deal over betere nascheiding en wordt onderzocht welke mogelijkheden er zijn voor afvalscheiding in de openbare ruimte.

Nieuwe risico’s

Door technologische ontwikkelingen en voortschrijdende wetenschappelijke inzichten komen regelmatig nieuwe (potentiële) risico’s voor mens en milieu in beeld. Actueel zijn in dit verband onder meer genetisch gemodificeerde organismen, nanotechnologie en microverontreinigingen in het water. Het kabinet wil voorkomen dat nieuwe technologieën en toepassingen – ook op de langere termijn – negatieve effecten op de gezondheid en veiligheid van mensen hebben, zoals in het verleden door bijvoorbeeld asbest. Dit betekent dat maatregelen altijd worden gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek en het voorzorgsbeginsel.

Een effectieve aanpak van nieuwe risico’s vraagt om een nieuwe vorm van samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en burgers, waarbij actief wordt gezocht naar ten eerste een praktische zorgplicht en ten tweede voorzorgsmaatregelen die innovatie zo min mogelijk belemmeren. Voor de benadering van concrete dossiers is het beoordelingskader uit de kabinetsvisie «Nuchter omgaan met risico’s» en het afwegingskader «Bewust omgaan met Veiligheid» 9 het uitgangspunt. Het kabinet brengt in 2015 een beleidsafwegingskader uit om een zorgvuldige afweging te kunnen maken van risico’s voor de veiligheid en kansen voor innovatie.

Waterkwaliteit

Het kabinet wil, conform de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW), de waterkwaliteit verbeteren en zorgen voor duurzaam gebruik van ons water. Dit is tevens een randvoorwaarde voor het bereiken van de doelen uit de Kaderrichtlijn Mariene Strategie en Natura 2000. Het streven is om te komen tot een kosteneffectieve aanpak van problemen met de waterkwaliteit door goede afstemming tussen betrokken overheden en maatschappelijke organisaties en door de koppeling met andere beleidsopgaven (zoals waterveiligheid, natuur en ondergrond). De agrarische sector heeft een belangrijke rol bij het verbeteren van de waterkwaliteit. In het Deltaplan Agrarisch Waterbeheer werkt de sector samen met de ministeries van IenM en EZ. De ministeries zien erop toe dat het algemene beleid de juiste randvoorwaarden schept voor regionaal maatwerk.

De uitvoering van de stroomgebiedbeheerplannen uit 2009 loopt tot en met december 2015. Daarna gaan de maatregelen die worden benoemd in de stroomgebiedbeheerplannen 2015 in uitvoering. Deze zijn momenteel in voorbereiding. De ontwerp-plannen liggen vanaf december 2014 ter inzage. In de begroting van het Deltafonds 2015 is voldoende geld gereserveerd om de opgave in de rijkswateren tot en met 2027 uit te kunnen voeren.

Water internationaal

Nederland beschikt over een internationale topexpertise op het gebied van water, die een grote bijdrage levert aan de economie. Met de Topsector Water beoogt de Minister van IenM een verdubbeling van de toegevoegde waarde van de watersector in 2020. Deze toppositie brengt daarnaast de maatschappelijke verantwoordelijkheid met zich mee om kennis en kunde wereldwijd te delen om watergerelateerde rampen te voorkomen of de gevolgen daarvan te beperken.

Nederland start het netwerk van «lage landen» met andere landen die vergelijkbare uitdagingen als Nederland het hoofd te bieden hebben, gericht op intensievere samenwerking en uitwisseling van expertise. Het Dutch Disaster Reduction Team adviseert landen of regio's bij een dreiging van een waterramp of wederopbouw na een ramp. Dit creëert ook nieuwe kansen voor de watersector.

In VN-verband bevordert Nederland de totstandkoming van een breed en integraal water-SDG (Sustainable Development Goal) in het najaar van 2015. In verschillende internationale fora bepleit Nederland een omslag van een reactieve naar een preventieve benadering van watergerelateerde risico’s. De reisagenda van de Minister van IenM zal in 2015 voor een belangrijk deel in het teken staan van water.

Het programma Partners voor Water wordt in 2015 verder uitgevoerd. Gelijktijdig werkt IenM samen met de ministeries van BZ en EZ aan een nieuw programma Water Internationaal, als opvolger van Partners voor Water, dat per 1 januari 2016 operationeel zal zijn.

Internationale agenda

De internationale agenda voor IenM wordt in sterke mate bepaald door ontwikkelingen in de EU. Onlangs is een nieuw Europees parlement aan het werk gegaan. Binnenkort zal ook de nieuwe Europese Commissie worden geïnstalleerd. Eén van de eerste stappen is de herijking van de huidige overkoepelende EU-beleidsvisie Europa 2020 Strategie. Dit en het daarop gebaseerde Commissie Werkprogramma 2015 zijn bepalend voor de politieke aandacht en onderhandelingsinzet in 2015, maar ook van belang voor de speelruimte voor het Nederlandse EU-voorzitterschap in de eerste helft van 2016.

Naar verwachting zal, sterker dan voorheen, de nadruk in het EU-beleid liggen op versterking van de concurrentiekracht, de interne markt (ook voor de dienstensector) en innovatie om economische groei en werkgelegenheid te bevorderen. Voor IenM betekent het dat:

  • nieuwe initiatieven voor klimaat- en milieubeleid zich sterker zullen profileren als ondersteuners van (groene) groei;

  • in het transportbeleid meer nadruk zal liggen op Europese vervoersmarkten (liberalisatie, multimodaliteit en interoperabiliteit), waarbij protectionisme van lidstaten wordt tegengegaan;

  • veel aandacht uitgaat naar stimulering van innovatie via het programma Horizon 2020 (gericht op onder andere energie- en grondstoffenefficiëntie en duurzame mobiliteit).

Naast de Europese agenda zijn voor IenM in 2015 ook geopolitieke ontwikkelingen van belang, zoals het handelsakkoord tussen de VS en de EU (Transatlantic Trade and Investment Partnership; TTIP). Dit bevordert het naar elkaar toegroeien van technische normstelling, waarbij voor IenM van belang is de normstelling voor klimaat, milieukwaliteit en transportveiligheid in stand te houden.

Begroting op hoofdlijnen

De onderstaande tabel geeft de belangrijkste wijzigingen in de uitgaven en inkomsten aan ten opzichte van de eerste suppletoire begroting 2014. Een meer gedetailleerd overzicht van de mutaties per artikel is in het verdiepingshoofdstuk te vinden.

 

Bedragen x € 1.000

art.

2014

2015

2016

2017

2018

2019

 

Stand ontwerpbegroting 2014

 

10.253.769

9.213.160

9.257.205

9.657.821

9.171.616

9.268.528

 

Nota's van wijziging

             
 

Mutaties 1e suppletoire wet 2014

 

– 226.553

9.482

159.837

107.608

5.700

6.691

 

Belangrijke mutaties Hoofdstuk XII

 

– 78.355

12.831

– 23.524

– 42.528

– 2.418

– 2.315

 

Kader-relevante mutaties

             

1.

Van Gemeentefonds: BRK

13

   

3.650

3.650

3.650

3.650

2.

Bodemsanering

13

   

– 60.000

     

3.

Van EZ: GSM-R

16 en 26

4.000

15.000

       

4.

Naar Gemeente- en Provinciefonds: RSP

26

– 98.276

         

5.

Generale kasschuif

26

   

40.000

– 40.000

   

6.

Naar BZK: P-direkt

98

 

– 6.934

– 6.691

– 6.553

– 6.353

– 6.244

7.

Overige interderpartementale boekingen

div.

2.601

4.565

– 683

75

285

285

8.

Ontvangsten apparaat

98

12.913

         
 

Diversen

div.

407

200

200

300

 

– 6

                 
 

Overige mutaties

             

9.

Kader Richtlijn Water naar het Deltafonds

12

 

– 41.630

– 39.446

– 36.264

– 35.681

– 35.681

   

13

         

– 4.944

   

26

 

41.630

39.446

36.264

35.681

40.625

10.

Bijdrage aan Waddenveren

15

9.000

         
   

26

– 9.000

         

11.

Cyber security

26

15.254

         
   

26

5.437

         
   

99

– 20.691

         

12.

Egalisatischuld Rijksvastgoedbedrijf

98

– 21.329

         
   

99

– 3.674

         
   

99

25.003

         

13.

Loon- en prijsbijstelling

99

– 16.603

– 10.834

– 9.166

– 9.521

– 7.613

– 8.604

   

25

3.885

3.175

3.043

3.082

2.888

3.007

   

26

10.653

6.027

4.664

5.030

3.498

4.280

   

98

1.057

1.052

990

950

921

917

   

99

1.008

580

469

459

306

400

 

Stand ontwerpbegroting 2015

 

9.948.861

9.235.473

9.393.518

9.722.901

9.174.898

9.272.904

Ad 1. Bijdrage van gemeenten aan de uitvoering van de Basisregistratie Kadaster (BRK) voor de periode 2016–2021. De opdrachtverstrekking aan het Kadaster loopt via het Ministerie van IenM.

Ad 2. Eind 2014 worden nieuwe afspraken gemaakt met de lokale overheden over bodemsanering vanaf 2016. Vanuit het budget wordt € 60 mln. vrijgemaakt in het jaar 2016. Dit is betrokken in de integrale besluitvorming voor de begroting 2015. In de lopende beleidsdoorlichting naar artikel 13 «ruimtelijke ontwikkeling» op de begroting van IenM zal de nieuwe RPE vraag naar een 20% besparingsoptie worden beantwoord.

Ad 3. Het Ministerie van EZ draagt € 19 mln over aan het Ministerie van IenM voor de mitigatie van de interferentieproblematiek bij ProRail en vervoerders veroorzaakt door de uitrol van 3G- en 4G-netwerken door telecom providers. € 15 mln wordt als subsidie op artikel 16 van de Begroting hoofdstuk XII begroot en verantwoord en het resterende deel op artikel 13 Spoor op het Infrastructuurfonds.

Ad 4. Dit betreft overboekingen naar Provincie- en Gemeentefonds ten behoeve van het Regiospecifiek Pakket Zuiderzeelijn (RSP). Het betreft de middelen voor het project FlorijnAs, een concreet project binnen het RSP. De gemeente Assen vervult voor dit project de rol van contracterende partij. Om deze reden stort IenM – evenals in 2010, 2011 en 2012 – delen van het taakstellende budget in het Gemeentefonds. Daarnaast stort IenM het regiodeel voor 2014 van het Ruimtelijk Economisch Programma, eveneens onderdeel van het RSP, in het Provinciefonds. De middelen stonden begroot op het Infrastructuurfonds en worden naar de twee genoemde fondsen via het voedingsartikel van het Infrastructuurfonds (artikel 26) overgeheveld.

Ad 5. Bij Voorjaarsnota 2014 is een kasschuif van € 250 miljoen van 2014 naar 2016 (€ 150 miljoen) en 2017 (€ 100 miljoen) verwerkt. Bij het opstellen van de Miljoenennota bleek dat er binnen de volledige Rijksbegroting nog ruimte was om – aanvullend op deze reeds verwerkte kasschuiven – de budgettaire dip in 2016 verder te verlichten. Om deze reden wordt aanvullend € 40 miljoen versneld van 2017 naar 2016. Deze schuif op het Infrastructuurfonds heeft gevolgen voor de stand van het voedingsartikel van de fondsen op de Begroting hoofdstuk XII (artikel 26).

Ad 6. Voor het centraal bekostigen van P-direkt hevelen alle deelnemende departementen budget over aan het Ministerie van BZK.

Ad 7. Deze reeks betreft een saldo van overhevelingen van en naar andere ministeries voor allerlei beleidsterreinen. De meest noemenswaardige mutaties zijn de bijdragen van EZ aan IenM voor doelstellingen uit het SER-akkoord (in totaal € 5,5 mln in de periode 2014–2017) en bijdragen van zowel EZ als OCW aan IenM voor de Commissie m.e.r. (samen ruim € 2 mln in 2014).

Ad 8. Artikel 98, Apparaat van het kerndepartement, ontvangt bijna € 13 mln aan inkomsten voor geleverde diensten.

Ad 9. De middelen voor aanleg van waterkwaliteitsprojecten, met name voor de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water (KRW) worden naar het Deltafonds overgeheveld. Voortaan worden deze middelen op dit fonds begroot en verantwoord.

Ad 10. De regeling met de Eigen Veerdienst Terschelling wordt gefinancierd uit het artikel Regionaal, lokale infrastructuur (Infrastructuurfonds). De betaling vindt plaats op artikel 15 OV-keten van de Begroting hoofdstuk XII.

Ad 11. Beveiligd Werken richt zich op het «in control» brengen en houden van de missiekritieke systemen (MKS) en Industriële Automatisering ter ondersteuning van de maatschappelijk vitale en primaire processen van RWS. Missie Kritieke Systemen zijn ICT systemen die een essentiële rol spelen in een informatieketen (mensen, processen en techniek). Onderdeel hiervan is het voldoen aan de eisen van informatiebeveiliging (Cyber Security). In dit kader is bijna € 21 mln vrijgemaakt voor die werkzaamheden die in 2014 noodzakelijk zijn. Een deel wordt het Infrastructuurfonds ingezet (ruim € 15 mln) en een deel op het Deltafonds (ruim € 5 mln).

Ad 12. De egalisatieschuld voor het Rijkshuisvestingsstelsel, die reeds bij 1e suppletoire wet 2014 door de Rijksvastgoeddienst was gevorderd, behoort te worden gedekt. Van de € 25 mln wordt ruim € 21 mln uit een incidentele besparing in het apparaat gefinancierd en het resterend deel wordt afgeboekt bij het artikel nominaal en onvoorzien.

Ad 13. Dit betreft de verdeling van de loon- en prijsbijstelling over de BDU (artikel 25), het Infrastructuurfonds en Deltafonds (artikel 26), het apparaat van het kerndepartement (artikel 98) en nominaal en onvoorzien (artikel 99).

Planning beleidsdoorlichtingen

In onderstaande tabel is de meerjarenplanning van de beleidsdoorlichtingen opgenomen.

Meerjarenplanning beleidsdoorlichtingen
 

realisatie

planning

Artikel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Artikel 11 Waterkwantiteit

 

X

         

Artikel 12 Waterkwaliteit

   

X

       

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling (SVIR)

 

X

         

Artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid

       

X

   

Artikel 15 OV-keten

 

X

         

Artikel 16 Spoor

         

X

 

Artikel 17 Luchtvaart overig

       

X

   

Artikel 18 Scheepvaart en havens

       

X

   

Artikel 19 Klimaat

         

X

 

Artikel 20 Lucht

       

X

   

Artikel 20 Geluid

   

X

       

Artikel 21 Duurzaamheid

 

X

         

Artikel 22 Externe veiligheid en risico’s (Besluit externe veiligheid inrichtingen)

X

           

Artikel 22 Externe veiligheid en risico’s (overig)

         

X

 

Artikel 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie

         

X

 

Artikel 24 Handhaving en toezicht

         

X

 

Artikel 25 Brede doeluitkering

             

Artikel 26 Bijdrage investeringsfondsen

             

Toelichting

De planning van de realisatie van de beleidsdoorlichting duurzaamheid is een jaar vervroegd naar 2014. De Brede doeluitkering (artikel 25) en de bijdrage investeringsfondsen (artikel 26) worden zoveel mogelijk meegenomen in de doorlichtingen van de beleidsartikelen. De instrumentering en normering ten behoeve van handhaving en toezicht van het beleid wordt bij de doorlichting van de beleidsartikelen meegenomen. De doorlichting van beleidsartikel 24 betreft de keuzes die in het handhavings- en toezichtbeleid door de ILT kunnen worden gemaakt.

Garanties

Overzicht garanties en achterborgstellingen

Het Ministerie van IenM heeft één garantieregeling, te weten de te weten de Regeling Bijzondere Financiering (Bodemsanering). Het betreft de mogelijkheid voor een ondernemer in het midden- en kleinbedrijf, met onvoldoende middelen of te weinig zekerheden voor krediet bij een bank, om een borgstelling voor een gedeelte van het benodigde budget voor bodemsanering te krijgen. Dit om de aanpak van bodemverontreinigingen op bedrijventerreinen te stimuleren. Om deze stimulans zo groot mogelijk te houden is in de regeling geen premie opgenomen.

Een garantie is een voorwaardelijke financiële verplichting van de overheid aan een derde buiten de overheid, die pas tot uitbetaling komt als zich bij de wederpartij een bepaalde omstandigheid (realisatie van een risico) voordoet.

Invulling aangescherpte garantiekader

In de kabinetreactie op het rapport van de Commissie Risicoregelingen is het garantiekader aangescherpt (Kamerstukken II, 2013/14, 33 750, nr. 13). Een van de doelen is het afbouwen van niet-gebruikte plafonds en het stopzetten van slapende regelingen. Bij de Regeling Bijzondere Financiering (Bodemsanering) was sprake van een verplichtingenplafond van € 65,3 miljoen. Gebleken is dat er weinig gebruik wordt gemaakt van deze regeling. Het gebruik steeg van ruim € 60.000 in 2008 tot ruim € 650.000 in 2010, om daarna gestaag af te nemen tot de huidige € 515.000. Vanwege het beperkte gebruik is – in lijn met de kabinetsreactie – het verplichtingenplafond verlaagd naar € 15 miljoen bij 1e suppletoire wet 2014 IenM. In 2014 wordt een beleidsdoorlichting uitgevoerd op artikel 13. Op basis van deze beleidsdoorlichting zal de garantieregeling verder worden versoberd conform het aangescherpte garantiekader (bij begroting 2016).

Overzicht verstrekte garantie (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitstaande garanties 2013

Geraamd te verlenen 2014

Geraamd te vervallen 2014

Uitstaande garanties 2014

Garantieplafond 2014

Geraamd te verlenen 2015

Geraamd te vervallen 2015

Uitstaande garanties 2015

Totaal plafond

13

Krediet Bodemsanering

515

0

0

515

15.000

0

0

515

15.000

Totaal

 

515

0

0

515

15.000

0

0

515

15.000

Overzicht uitgaven en ontvangsten garanties (bedragen x € 1.000)

Artikel

Omschrijving

Uitgaven 2013

Ontvangsten 2013

Saldo 2013

Uitgaven 2014

Ontvangsten 2014

Saldo 2014

Uitgaven 2015

Ontvangsten 2015

Saldo 2015

13

Krediet Bodemsanering

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Totaal

 

0

0

0

0

0

0

0

0

0

Tabel Budgettaire gevolgen van beleid art. 13 (bedragen x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

             

Waarvan garantie-verplichtingen

65.344

15.000

15.000

15.000

     

2.2 De beleidsartikelen

Beleidsartikel 11: Waterkwantiteit

Algemene Doelstelling

Het op orde krijgen en houden van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, waardoor Nederland droge voeten heeft en over voldoende zoetwater beschikt.

(Doen) uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

Vanuit de Begroting hoofdstuk XII wordt bijgedragen aan het Deltafonds (zie extracomptabele verwijzingen). Vanuit het Deltafonds worden maatregelen en voorzieningen op het gebied van waterveiligheid (artikel 1), zoetwatervoorziening (artikel 2) en beheer, onderhoud en vervanging (artikel 3) bekostigd. De rol (doen) uitvoeren heeft betrekking op taken binnen de beleidsdomeinen waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterkwantiteit:

  • Het waarborgen van de bescherming door primaire waterkeringen langs het kust- en IJsselmeergebied en de rivieren volgens het wettelijk niveau; alsmede het dynamisch handhaven van de kustlijn op het niveau van 2001 (basiskustlijn).

  • Het (doen) uitvoeren van verkenningen en planuitwerkingen ten behoeve van waterveiligheid en zoetwatervoorziening.

  • Het (doen) uitvoeren van aanlegprojecten, zoals het Hoogwaterbeschermingsprogramma, Ruimte voor de Rivier en de Maaswerken (waterveiligheid).

  • Het (doen) uitvoeren van beheer, onderhoud en vervanging (waterveiligheid, waterkwantiteit).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van het integrale waterbeleid, voor het Deltaprogramma en het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Ook is de Minister verantwoordelijk voor het verbeteren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium ten behoeve van het waterbeleid. Daarnaast regisseert de Minister de afstemming van het waterbeheer met de landen rondom de Noordzee en met de buurlanden bovenstrooms gelegen in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems.

De rol «regisseren» heeft op dit artikel ook betrekking op taken binnen de beleidsdomeinen waterkwantiteit, zoetwatervoorziening en innovatie:

  • Het realiseren van een maatschappelijk afgewogen verdeling van water en het daartoe zo te beheren hoofdwatersysteem dat wateroverlast en -tekort worden voorkomen. Het zorgen voor kaders en instrumentarium voor regionale afwegingen om het regionale watersysteem op orde te brengen en te houden. Deze aanpak is onder andere terug te vinden in het Nationaal Waterplan 2009–2015 (Hoofdstuk 4 «Waterbeleid in thema’s») en het Programma Rijkswateren 2010–2015 (waterkwantiteit).

  • Het zorgen voor het ontwikkelen en implementeren van integraal waterbeleid in een aanpak gericht op de gebieden met grote rijkswateren. Deze aanpak is onder andere terug te vinden in het Nationaal Waterplan 2009–2015 (Hoofdstuk 3 «Samenwerken aan realisatie van het waterbeleid» en Hoofdstuk 5 «Waterbeleid in gebieden»), het Beheer- en ontwikkelplan voor de Rijkswateren 2010–2015 en het Programma Rijkswateren 2010–2015.

  • Het beleid in het kader van de Topsector Water is gericht op het versterken van de concurrentiekracht van de Nederlandse watersector. Het gaat onder meer om het organiseren en uitvoeren van bilaterale handelsmissies en het ontvangen van buitenlandse delegaties (innovatie).

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en Toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor waterkwantiteit opgenomen. In productartikelen 1, 2 en 3 van het Deltafonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.

Onderstaande indicatoren geven weer hoe het is gesteld met het aantal kilometers dijken en duinen en het aantal kunstwerken die zorgen voor waterveiligheid in Nederland. De cijfers zijn gebaseerd op de toetsronden uit 2001, 2006, 2011 en de verlengde derde toetsing uit 2014. Conform de Waterwet wordt periodiek getoetst of de primaire waterkeringen voldoen aan de wettelijke veiligheidsnormen. Deze toetsing wordt door de beheerder uitgevoerd volgens het door de Minister vastgestelde wettelijk toetsinstrumentarium. Indien een kering niet aan de norm voldoet, worden maatregelen getroffen. In 2013 is de Verlengde Derde Toetsronde Primaire Waterkeringen (LRT3+) gehouden. Deze toetsing kwam voort uit de derde toetsing uit 2011, met als bedoeling om zoveel mogelijk de categorie die bij de derde toetsing het oordeel «nader onderzoek nodig» had gekregen weg te werken. In 2014 is hierover aan de Tweede Kamer gerapporteerd met als belangrijkste conclusie dat voor circa 80% van de dijken en duinen het oordeel «nader onderzoek nodig» nu is omgezet in een definitief oordeel, wat eveneens geldt voor bijna 70% van de kunstwerken (Kamerstukken II, 2013/14, 31 710, nr. 32). Na drie rondes van toetsen heeft nog 1.302 km keringen de status afgekeurd. Die moeten dus worden versterkt in de nabije toekomst. Ongeveer de helft hiervan heeft reeds een plek in lopende verbeterprogramma’s, zoals HWBP-2, Ruimte voor de Rivier en Maaswerken. De afgekeurde keringen uit de derde en verlengde derde toetsing krijgen een plek in het nieuwe HWBP, mits wordt voldaan aan de subsidiecriteria. In 2017 start de volgende toetsronde. Over de resultaten van deze toetsing wordt in 2023 gerapporteerd aan de Eerste en Tweede Kamer.

Dijken en duinen (in kilometers)

Dijken en duinen (in kilometers)

Bron: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2014

Kunstwerken (aangemerkt als primaire waterkering in aantallen)

Kunstwerken (aangemerkt als primaire waterkering in aantallen)

Bron: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2014

Ongeveer 60% van ons land zou regelmatig onder water staan als er geen dijken en duinen zouden zijn. In dit gebied wonen negen miljoen mensen en wordt 70% van ons BNP verdiend. Maatschappelijk gezien is aandacht voor de waterveiligheid dus van cruciaal belang voor de leefbaarheid en de economie van Nederland (Kamerstukken II, 2012/13, 33 400, nr. 19).

Ten behoeve van een goede verdeling van water wordt peilbeheer op het hoofdwatersysteem toegepast. Hiervoor dienen de streefpeilen van drie belangrijke watersystemen (het IJsselmeer, Amsterdam-Rijnkanaal/ Noordzeekanaal en het Haringvliet) op het afgesproken niveau te worden gehouden. Stuwen en spuien/gemalen zijn nodig om dit peil te beïnvloeden.

   

Realisatie

Streefwaarde

Streefwaarde

Indicator

Eenheid

2013

2014

2015

Beschikbaarheid streefpeilen voor Noordzeekanaal/ Amsterdam-Rijnkanaal, IJsselmeer en Haringvliet

%

100%

90%

90%

De norm is dat 90% van de (24-uursgemiddelde) tijd de afgesproken (streef)peilen, onder normale omstandigheden, binnen de operationele marge worden gerealiseerd. De streefpeilen van het Haringvliet, Amsterdam-Rijnkanaal, Noordzeekanaal en IJsselmeer (alleen zomerpeil telt mee) waren in 2013 de gehele periode binnen de marge.

Over de voortgang van het integraal waterbeleid ten behoeve van de grote rijkswateren wordt jaarlijks gerapporteerd in Water in Beeld (waterveiligheid, zoetwatervoorziening). Meer specifieke resultaatinformatie over het waterkwantiteitsbeleid wordt jaarlijks door de waterschappen gepubliceerd in de Waterschapsspiegel.

Beleidswijzigingen

In het Deltaprogramma 2015, die met Prinsjesdag 2014 naar de Tweede Kamer gaat, doet het kabinet voorstellen voor «deltabeslissingen». De deltabeslissingen omvatten de hoofdkeuzes voor waterveiligheid, ruimtelijke adaptatie en zoetwatervoorziening en zijn daarmee structurerend voor de aanpak van de opgaven in onder andere het IJsselmeergebied en de Rijn-Maasdelta en bepalend voor de uit te voeren maatregelen. Het rijksbeleid dat volgt uit het Deltaprogramma 2015 wordt beleidsmatig verankerd in het Nationaal Waterplan.

Meer informatie over de stand van zaken van de deltabeslissingen is te vinden in het Deltaprogramma 2015.

Aan de vereisten van de Waterwet, waaronder de eisen die voortvloeien uit de Kaderrichtlijn Water, de Richtlijn Overstromingsrisico’s en de Kaderrichtlijn Mariene Strategie, wordt invulling gegeven via een uiterlijk per 22 december 2015 uit te brengen beknopt Tweede Nationaal Waterplan dat in ieder geval de stroomgebiedbeheerplannen en overstromingsrisicobeheerplannen zal bevatten (Kamerstukken II, 2013/14, 31 710, nr. 30).

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 11 Waterkwantiteit (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

37.457

41.246

30.634

37.510

37.421

37.006

37.605

Uitgaven:

41.021

41.848

37.847

39.421

37.728

37.006

37.605

Waarvan juridisch verplicht

83%

11.01

Algemeen waterbeleid

35.591

34.454

32.903

34.211

31.930

29.212

29.812

11.01.01

Opdrachten

1.812

2.562

3.354

4.374

4.668

4.880

4.878

11.01.02

Subsidies

12.259

10.522

9.506

10.770

8.886

8.886

8.886

 

– Partners voor Water (HGIS)

11.615

10.500

9.506

10.770

8.886

8.886

8.886

 

– Overige subsidies

644

22

0

0

0

0

0

11.01.03

Bijdrage aan agentschappen

20.993

19.332

18.005

17.029

16.338

15.408

16.010

 

– waarvan bijdrage aan RWS

20.265

18.774

17.605

16.629

15.938

15.008

15.610

 

– waarvan bijdrage aan KNMI

728

558

400

400

400

400

400

11.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

527

2.038

2.038

2.038

2.038

38

38

11.02

Waterveiligheid

3.338

2.842

2.516

2.802

2.891

4.890

4.889

11.02.01

Opdrachten

3.338

2.842

2.516

2.802

2.891

4.890

4.889

11.03

Grote oppervlaktewateren

2.092

4.552

2.428

2.408

2.907

2.904

2.904

11.03.01

Opdrachten

2.092

4.237

2.107

2.081

2.573

2.559

2.559

11.03.05

Bijdrage aan internationale organisaties

0

315

321

327

334

345

345

 

Ontvangsten

78

30

23.800

0

0

0

0

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijzing naar artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds

657.734

551.077

542.915

478.067

395.011

Andere ontvangsten van artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds

246.003

206.694

189.874

171.652

171.424

Totale uitgaven op artikel 1 Investeren in Veiligheid van het Deltafonds

903.737

757.771

732.789

649.719

566.435

waarvan

         

1.01

Grote projecten waterveiligheid

792.671

627.251

541.541

342.297

167.421

1.02

Overige aanlegprojecten

105.716

126.470

189.873

306.947

398.664

1.03

Studiekosten

5.350

4.050

1.375

475

350

Extracomptabele verwijzing naar artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

2.249

32.879

23.711

2.126

1.721

Andere ontvangsten van artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

4.000

4.907

0

0

0

Totale uitgaven op artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening van het Deltafonds

6.249

37.786

23.711

2.126

1.721

waarvan

         

2.02

Ov.waterinvest.zoetwatervoorz.

4.258

36.065

21.991

406

0

2.03

Studiekosten

1.991

1.721

1.720

1.720

1.721

Extracomptabele verwijzing naar artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

190.021

208.829

146.742

136.554

120.146

Andere ontvangsten van artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

0

0

0

0

0

Totale uitgaven op artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

190.021

208.829

146.742

136.554

120.146

waarvan

         

3.01

Watermanagement

7.734

6.964

6.962

6.962

6.962

3.02

Beheer en Onderhoud

182.287

201.865

139.780

129.592

113.184

11.01 Algemeen Waterbeleid

Budgetflexibiliteit

Een deel van het opdrachtenbudget is juridisch verplicht. Dit heeft met name betrekking op de structurele uitwerking van de wettelijke taken op basis van de Waterwet. Het restant heeft vooral betrekking op de uitwerking van de afspraken in het Bestuursakkoord Water (BAW) en de uitvoering van activiteiten in het kader van het Nationaal Waterplan (NWP). De uitgaven voor de subsidies, de bijdrage aan medeoverheden voor de tijdelijke subsidieregeling kwijtschelding door waterschappen en de agentschapsbijdragen aan RWS en KNMI zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies en de bijdragen aan medeoverheden hebben een beperkte tijdshorizon en de agentschapsbijdragen hebben een structureel karakter.

11.02 Waterveiligheid

Een deel van het opdrachtenbudget is juridisch verplicht. Dit heeft betrekking op de uitfinanciering van diverse kleine verplichtingen die tot en met 2013 zijn aangegaan.

11.03 Grote oppervlaktewateren

De uitgaven voor de opdrachten zijn deels juridisch verplicht. Dit heeft onder andere betrekking op de structurele financiering van de contributies voor de uitvoering van de Scheldeverdragen en de uitfinanciering van diverse kleine verplichtingen die tot en met 2013 zijn aangegaan.

Het niet juridisch verplichte deel op dit artikel heeft met name betrekking op de onder de financiële instrumenten opgenomen opdrachten op het gebied van algemeen waterbeleid, veiligheid en grote oppervlaktewateren.

11.01 Algemeen waterbeleid

Toelichting op de financiële instrumenten

11.01.01 Opdrachten

Het in mei 2011 getekende Bestuursakkoord Water (Kamerstukken II 2010/11, 27 625, nr. 204) wordt uitgevoerd. De tussentijdse evaluatie van begin 2014 laat zien dat de Bestuursakkoordpartners goed op koers zijn. Ook in 2015 is voor onderdelen zoals de monitoring van de doelmatigheidswinst beleidsonderzoek noodzakelijk.

Het huidige Nationaal Waterplan (NWP) loopt tot 2016. Het ontwerp NWP2 zal de in de Waterwet genoemde onderwerpen bevatten en gaat eind 2014 de inspraak in. Eind 2015 moet het NWP2 vastgesteld zijn.

In maart 2015 worden voor het eerst waterschapsverkiezingen samen met provinciale statenverkiezingen gehouden. De gemeenten zijn belast met de organisatie van beide verkiezingen. Tijdens de Tweede Kamerbehandeling van het wetsvoorstel Wet aanpassing waterschapsverkiezingen is door de Minister aangegeven dat na afloop van de verkiezingen er een evaluatie zal komen van het waterschapsbestel, met name over de geborgde zetels en de bezoldiging van het dagelijks bestuur van de waterschappen.

De activiteiten op het gebied van de Watercoalitie zijn gericht op het ontwikkelen van een nieuw sturingsinstrument voor het waterdomein. Rond het onderwerp «Water in en om het huis» wordt onderzocht of met adaptieve sturing bijgedragen kan worden aan de beleidsdoelen van water en heeft als doel om ook huishoudens daarbij meer te activeren. Dit onderwerp sluit naadloos aan bij de doelstellingen van het Bestuursakkoord Water en met name de afspraken over de waterketen.

Over de monitoring van de stand van zaken rond het waterbeleid in Nederland wordt jaarlijks gerapporteerd in «Water in beeld». Hierin wordt ingegaan op de uitvoering van de acties uit het Nationaal Waterplan 2009–2015 en het Bestuursakkoord Water, die worden verricht om de delta veilig, sterk en leefbaar te houden.

Zowel in het Bestuursakkoord Water als in de Topsector Water zijn afspraken gemaakt en doelen gesteld om te investeren in menselijk kapitaal. De belangrijkste programmalijnen zijn het versterken van het imago van de sector en bevorderen van de instroom, het binden en boeien van medewerkers, het stimuleren van personele uitwisselingen (platform Water ontmoet Water) en het versterken van de samenwerking met onderwijs- en onderzoekinstellingen.

In 2015 wordt binnen IenM een arbeidsmarktstrategie opgezet, waarin vanuit de topsector elementen ten aanzien van investeren in menselijk kapitaal worden ondergebracht. Deze activiteiten passen eveneens in het perspectief van de communicatiestrategie water en, indien de vertaalslag wordt gemaakt uit het OESO rapport, van de campagne «bridging the awareness gap».

De Helpdesk Water is onderdeel van de dienst Water, Verkeer en Leefomgeving van RWS. De Helpdesk Water zorgt voor beantwoording van vragen van waterprofessionals en publiek op het waterdossier. Met de ontwikkeling van de Omgevingswet wordt ook gekeken naar de mogelijkheden van verdere integratie van de helpdesks op dit terrein.

In 2014 wordt het Omgevingsloket 3.0 aanbesteed. De nieuwe versie moet het mogelijk maken om het loket sneller en eenvoudiger te kunnen aanpassen aan wijzigingen in de regelgeving. Hiermee wordt tevens geanticipeerd op de komst van de Omgevingswet. Naar verwachting is Omgevingsloket 3.0 de tweede helft van 2015 gereed. De toevoeging van het Waterdomein aan het Omgevingsloket vergemakkelijkt de aanvraagprocedure voor burgers en bedrijven. Er wordt toegewerkt naar een steeds verdere verbetering van de digitale formulieren.

11.01.02 Subsidies

HGIS Partners voor Water: Het programma Water Mondiaal is een belangrijk instrument bij het realiseren van de mondiale ambities. Door de krachten te bundelen en daarmee de internationale positie van de Nederlandse watersector te verbeteren wordt bijgedragen aan oplossingen voor de wereldwaterproblematiek. De interdepartementale samenwerking tussen de ministeries van IenM, BuZa (incl. HGIS) en EZ wordt gecontinueerd. Onderdeel hiervan is het uitvoeringsprogramma Partners voor Water dat loopt tot en met 2015. De uitgaven worden via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) gefinancierd.

11.01.03 Bijdragen aan agentschappen

Deze bijdrage heeft betrekking op beleidsadvisering, vertegenwoordiging in internationale werkgroepen, opstelling van rapportages en evaluaties en begeleiding van opdrachten aan de markt en aan Deltares. Hiervoor wordt jaarlijks een opdracht aan RWS verstrekt. Tot deze opdracht behoren ondere andere de bijdragen aan de uitwerking van de deelprogramma’s in het kader van het Deltaprogramma, zoals de deelprogramma’s Veiligheid, Zoetwater, Rivieren en Kust.

Aan het KNMI worden diverse onderzoeken en analyses gevraagd omtrent neerslagpatronen, het gedrag van extreme stormen, verbeterde windmodellen, het weer in de toekomst en risico-analyses ten aanzien van het samenvallen van extreme weerssituaties. De resultaten van deze analyses dragen bij aan de onderbouwing van het wettelijke toetsinstrumentarium voor de primaire waterkeringen en het waterveiligheidsbeleid in het algemeen.

11.01.04 Bijdragen aan medeoverheden

Sinds 1 januari 2012 mogen lokale overheden op grond van de Uitvoeringsregeling Invorderingswet 1990 bij het bepalen van het netto-besteedbare inkomen in het kader van de kwijtschelding rekening houden met de netto-kosten van kinderopvang. Ter compensatie van de gederfde inkomsten van de gemeenten en waterschappen heeft het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid € 10 mln per jaar beschikbaar gesteld. Voor de waterschappen gaat het om € 2 mln per jaar tot 2018.

Bijdrage aan de bekostiging van de deelname van de waterschappen aan de Commissie Bepalingen regeling Beleidsvoorbereiding en Verantwoording Waterschappen (BBV). Het secretariaat van de Commissie wordt uitgevoerd door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten maar betaald door het Ministerie van Binnenlandse Zaken. Parallel aan het feit dat het Ministerie van Binnenlandse Zaken een financiële bijdrage levert aan het secretariaat voor de rol van de Commissie ten aanzien van gemeenten en provincies, wordt van IenM een bijdrage gevraagd voor de rol ten aanzien van de waterschappen.

11.02 Waterveiligheid
11.02.01 Opdrachten

In 2015 wordt door het Rijk in overleg met decentrale overheden uitvoering gegeven aan het vervolmaken van de overstromingsrisicobeheerplannen voor de vier stroomgebieden Eems, Rijn, Maas en Schelde. De definitieve plannen moeten uiterlijk december 2015 aan het publiek ter beschikking zijn gesteld waarna ze aan de EU-commissie worden gerapporteerd. Voor zowel de risicokaarten als de plannen wordt opdracht gegeven voor ondersteuning, ontwikkeling en het beheer.

Op basis van de Derde Toetsronde Primaire Waterkeringen wordt ook in 2015 gewerkt aan het voorbereiden van de programmering van hoogwaterbeschermingsmaatregelen als onderdeel van het Deltaprogramma. Daarnaast wordt de Vierde Toetsronde Primaire Waterkeringen (2017) voorbereid.

Het wettelijk toetsinstrumentarium, te weten de Hydraulische Randvoorwaarden en het Voorschrift Toetsen op Veiligheid, wordt op basis van technische ontwikkelingen en voortschrijdend inzicht geactualiseerd. Hiervoor worden opdrachten gegeven voor onderzoek, kwaliteitsborging en het organiseren van kennisuitwisseling.

In 2015 wordt gewerkt aan de implementatie van de Deltabeslissing Waterveiligheid. In deze Deltabeslissing is de overstap gemaakt naar de risicobenadering. De doelen van het waterveiligheidsbeleid worden via normspecificaties voor primaire waterkeringen wettelijk verankerd. In 2015 wordt gewerkt aan de daarvoor benodigde aanpassing van de Waterwet. Ook wordt het toets- en ontwerpinstrumentarium aangepast aan de nieuwe normering.

11.03 Grote oppervlaktewateren
11.03.01 Opdrachten

IenM werkt mee aan integrale gebiedsontwikkeling in het Waddengebied, onder andere met het doel om de veiligheid van het Waddengebied voor de lange termijn te kunnen waarborgen. Tevens zijn er activiteiten om Nederlandse beleidsdoelen te realiseren in samenhang met activiteiten in Duitsland en Denemarken en worden werkzaamheden uitgevoerd ter ondersteuning van de deelname door IenM aan het Regiecollege Waddengebied.

Met de beleidsnota Noordzee, als onderdeel van het tweede Nationaal Water Plan, wordt het beleidskader voor 2015–2021 vastgesteld. Vanaf 2015 zal daar uitvoering aan worden gegeven; centrale thema’s daarbij zijn multifunctioneel ruimtegebruik, Blue Growth en integraal en duurzaam werken. De lange termijn perspectieven voor het geïntegreerd beleid op de Noordzee die in de Noordzee 2050 gebiedsagenda staan, geven een gemeenschappelijk kader. In het kader van de duurzame energie doelstelling zal in 2015, samen met het Ministerie van EZ, worden gewerkt aan de verdere uitrol van windenergie op zee. In 2015 zal de samenwerking met de Noordzeelanden op het gebied van Maritieme Ruimtelijke ordening en die met de Europese Commissie met het oog op het voorzitterschap van Nederland in 2016, worden geïntensiveerd. Nederland wil komen tot een meer integrale afstemming met de buurlanden op thema’s als Blue Growth, scheepvaart (veiligheid), bouwen met de Noordzeenatuur en Wind op zee.

In 2015 zal de samenwerking met de Noordzeelanden op het gebied van Maritieme Ruimtelijke ordening en die met de Europese Commissie met het oog op het voorzitterschap van Nederland in 2016, worden geïntensiveerd. Nederland wil komen tot een meer integrale afstemming met de buurlanden op thema’s als Blue Growth, scheepvaart(veiligheid), bouwen met de Noordzeenatuur en Wind op zee.

De Rijksstructuurvisie Volkerak-Zoommeer (RGV) beziet de wenselijkheid en haalbaarheid op de lange termijn van waterberging op de Grevelingen, van beperkt getij terug op Grevelingen en het weer zout maken van het Volkerak-Zoommeer (VZM). Hiermee geeft het Rijk invulling aan zijn beleidsverantwoordelijkheden op het gebied van waterveiligheid en zoetwater (Deltaprogramma), waterkwaliteit (Kaderrichtlijn Water) en economie en innovatie (topsectorenbeleid). Besluitvorming over de RGV is voorzien eind 2014, in samenhang met de deltabeslissingen van het kabinet en het programma Gebiedsontwikkeling Grevelingen en VZM van de provincies Zuid-Holland, Noord-Brabant en Zeeland.

11.03.05 Bijdragen aan internationale organisaties

De bijdragen aan internationale organisaties betreffen uitvoeringskosten in het kader van de samenwerking met de Vlaams Nederlandse Schelde Commissie.

Beleidsartikel 12: Waterkwaliteit

Algemene Doelstelling

Het op orde krijgen en houden van een duurzaam watersysteem tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten, waardoor Nederland schoon (drink)water heeft.

(Doen) uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

Vanuit de Begroting hoofdstuk XII (artikel 26.02) wordt een bijdrage gedaan aan het Deltafonds (artikel 7). Vanuit het Deltafonds worden maatregelen en voorzieningen op het gebied van waterkwaliteit bekostigd. De rol «(doen) uitvoeren» heeft betrekking op taken binnen het beleidsdomein waterkwaliteit:

  • Het (doen) uitvoeren van aanlegprojecten, zoals het Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren.

  • Het (doen) uitvoeren van beheer, onderhoud en vervanging.

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van het integrale waterbeleid en het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Ook is de Minister verantwoordelijk voor het verbeteren van de doeltreffendheid en de doelmatigheid van de bestuurlijke organisatie en het instrumentarium ten behoeve van het waterbeleid. Daarnaast regisseert de Minister de afstemming van het waterbeheer rondom de Noordzee en met de buurlanden bovenstrooms gelegen in de stroomgebieden van Rijn, Maas, Schelde en Eems.

De rol «regisseren» heeft in dit artikel betrekking op taken binnen de volgende onderdelen:

  • Beleidsontwikkeling ten behoeve van het bereiken van een goede ecologische en chemische waterkwaliteit van de oppervlaktewateren in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde, Eems en de uitvoering gericht op het halen van een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden conform de voorschriften zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Water (KRW), om in drie planperiodes uiterlijk in 2027 aan de Europese verplichtingen te voldoen 10.

  • Beleidsontwikkeling ten behoeve van het nemen van de nodige maatregelen om een goede milieutoestand te bereiken en te behouden in het Nederlandse deel van de Noordzee, in samenwerking en samenhang met de andere Noordzeelanden, conform de vereisten zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Mariene Strategie 11.

  • Ten aanzien van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie (KRM) geldt dat de coördinerende verantwoordelijkheid ligt bij de Minister van IenM, tezamen met de Minister van EZ voor zover het aangelegenheden betreft die mede tot zijn verantwoordelijkheid behoren.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Op dit artikel worden geen uitgaven meer verantwoord gericht op de aanleg van voorzieningen en maatregelen ten behoeve van het bereiken van een goede ecologische en chemische kwaliteit van de oppervlaktewateren in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde, Eems en het bereiken van een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden, conform de voorschriften zoals opgenomen in de Kaderrichtlijn Water (KRW), om in drie planperiodes uiterlijk in 2027 aan de Europese verplichtingen te voldoen 12. Dit onderdeel is vanaf 2015 ondergebracht bij artikel 7 van het Deltafonds.

Indicatoren en Kengetallen

Over de ecologische en chemische kwaliteit van de oppervlaktewateren in de stroomgebieden van de Rijn, Maas, Schelde, Eems en het bereiken van een goede chemische en kwantitatieve toestand van de grondwateren in de vier stroomgebieden wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd via «Water in Beeld» (laatste publicatie: Kamerstukken II, 2012/13, 27 625, nr. 290). Ook heeft IenM het PBL gevraagd om de tussenresultaten in het Milieucompendium te presenteren. De indicator «KRW-maatregelen per fase per einde van het jaar (rijkswateren)» is met de overgang van de middelen voor waterkwaliteit vanaf deze begroting opgenomen in het Deltafonds bij artikel 7.

Beleidswijzigingen

De Waterwet is aangepast op grond van een aangenomen amendement Jacobi (Kamerstukken II, 2013/14, 33 503, nr. 8). Met het aannemen hiervan is besloten om de financiering van waterkwaliteit onderdeel te maken van het Deltafonds onder de voorwaarde dat de waterkwaliteitsopgave niet ten koste mag gaan van de bestaande budgetten op het Deltafonds. Hierdoor is in het Deltafonds artikel 7 aangemaakt voor de uitgaven voor schoon en ecologisch gezond water conform de Kaderrichtlijn Water en voor de overige investeringen in waterkwaliteit. Volgens de actuele raming is ca. € 474 mln nodig voor de KRW-opgave tot en met 2027. In de voorliggende begroting is hiervoor dekking gevonden en worden de middelen ten behoeve van investeringen in waterkwaliteit naar het Deltafonds overgeheveld.

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 12 Waterkwaliteit (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

70.389

84.433

4.564

6.079

5.487

5.493

5.492

Uitgaven:

78.565

85.690

6.225

7.685

6.474

5.493

5.492

Waarvan juridisch verplicht

   

78%

       

12.01

Waterkwaliteit

78.565

85.690

6.225

7.685

6.474

5.493

5.492

12.01.01

Opdrachten

4.729

4.140

4.012

4.467

3.947

3.953

3.952

12.01.02

Subsidies

94

385

262

40

219

0

0

12.01.03

Bijdrage aan agentschappen

65.861

78.944

0

0

0

0

0

 

– Verbeterprogramma Waterkwaliteit rijkswateren

52.791

67.968

0

0

0

0

0

 

– Natuurcompensatie Perkpolder

7.325

7.372

0

0

0

0

0

 

– Natuurlijker Markermeer/IJ’meer

4.485

3.153

0

0

0

0

0

 

– Verruiming vaargeul Westerschelde

1.260

451

0

0

0

0

0

12.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

6.557

632

404

1.531

741

0

0

12.01.05

Bijdrage aan internationale organisaties

1.324

1.589

1.547

1.647

1.567

1.540

1.540

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijzing naar artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

190.021

208.829

146.742

136.554

120.146

Andere ontvangsten van artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

0

0

0

0

0

Totale uitgaven op artikel 3 Beheer, onderhoud en vervanging van het Deltafonds

190.021

208.829

146.742

136.554

120.146

waarvan

         

3.01

Watermanagement

7.734

6.964

6.962

6.962

6.962

3.02

Beheer en Onderhoud

182.287

201.865

139.780

129.592

113.184

Extracomptabele verwijzing naar artikel 4 Experimenteren cf art. III Deltawet van het Deltafonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 4 Experimenteren cf art. III Deltawet van het Deltafonds

11.463

3.537

0

0

0

Andere ontvangsten van artikel 4 Experimenteren cf art. III Deltawet van het Deltafonds

0

0

0

0

0

Totale uitgaven op artikel 4 Experimenteren cf art. III Deltawet van het Deltafonds

11.463

3.537

0

0

0

waarvan

         

4.01

4.01 Experimenteerprojecten

11.463

3.537

0

0

0

Extracomptabele verwijzing naar artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds

46.770

44.586

41.404

40.821

53.765

Andere ontvangsten van artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds

0

0

0

0

0

Totale uitgaven op artikel 7 Investeren in waterkwaliteit van het Deltafonds

46.770

44.586

41.404

40.821

53.765

waarvan

         

7.01

Real.progr.Kaderrichtlijn water

38.827

42.464

38.140

40.057

53.001

7.02

Overige aanlegprojecten Waterveiligheid

7.943

2.122

3.264

764

764

12.01 Waterkwaliteit

Budgetflexibiliteit

Een deel van het opdrachtenbudget is juridisch verplicht. Dit heeft betrekking op de uitfinanciering van diverse kleine verplichtingen die tot en met 2014 zijn aangegaan. De uitgaven voor de subsidies, de bijdragen aan medeoverheden en de bijdragen aan internationale organisaties zijn volledig verplicht. De subsidies hebben een beperkte tijdshorizon. De bijdragen aan medeoverheden zijn bestemd voor het synergieprogramma KRW en lopen door tot en met 2016. De bijdragen aan internationale organisaties zijn bestemd voor structurele jaarlijkse contributies voor de internationale riviercommissies en de OSPAR-commissie, die in internationale verdragen zijn opgericht, en de bijdragen aan de UNESCO tot en met 2015, die een gevolg geven aan twee Memoranda of Understanding.

Het niet-juridisch verplichte deel op dit artikel heeft met name betrekking op de uitvoering van activiteiten in het kader van de Kaderrichtijn Water (KRW), de Kaderrichtijn Mariene Strategie (KRM) en de ondersteuning van de internationale riviercommissies en OSPAR in de voorbereiding en de uitvoering van hun werkzaamheden.

12.01 Waterkwaliteit

Toelichting op de financiële instrumenten

12.01.01 Opdrachten

De stroomgebiedbeheerplannen onder de KRW 13 kennen een 6-jaarlijkse cyclus. Doel is om in 2027 de doelstelling van schoon water en een gezond watersysteem voor duurzaam gebruik bereikt te hebben. Ieder jaar wordt in Water in Beeld de voortgang van de uitvoering van de maatregelen gerapporteerd. De eerste generatie stroomgebiedbeheerplannen is in 2009 afgerond. De volgende versie van de stroomgebiedbeheerplannen moet 22 december 2015 klaar zijn. Omdat te kunnen bereiken gaan de ontwerp-plannen eind december 2014 de inspraak in. Proces en producten zijn beschreven in het Werkprogramma Stroomgebiedbeheerplannen 2015 (vastgesteld in december 2012). De middelen voor de daadwerkelijke uitvoering van de KRW-maatregelen staan vanaf 2015 op het Deltafonds, artikel 7.

De Europese Kaderrichtlijn Mariene strategie (KRM) kent, net als de KRW, een zesjarige plancyclus. Nu wordt tot aan 2016 gewerkt in de eerste plancyclus. In 2015 wordt op basis van de Mariene Strategie Deel 1 (Initiële Beoordeling, de Goede Milieu Toestand en bijbehorende milieudoelen voor 2020 en indicatoren) besloten over Mariene Strategie Deel 3, het KRM-Programma van Maatregelen en over onderwerpen waarvoor aanvullend beleid nodig is om aan de richtlijn te voldoen. Dit KRM-Programma van Maatregelen zal deel uitmaken van het Nationaal Waterplan 2. Een maatschappelijke kosten-baten analyse (MKBA) maakt hier onderdeel van uit. Het kabinet wil meer invulling geven aan haar faciliterende rol ten aanzien van «kansen benutten» voor het samengaan van een duurzame economische groei en gebruik met een gezond systeem, en voor eventueel ecosysteemherstel. Uitbestedingen zijn er voor de uitvoering van het KRM-Monitoringprogramma (Mariene Strategie Deel 2, vastgesteld in 2014), ontwikkeling van indicatoren en kennisprogrammering. Hierbij wordt maximaal ingezet op internationale afstemming en samenwerking (Noordzeeregio, OSPAR, EU-programmering) en op samenwerking met kennisinstituten en belanghebbenden.

12.01.02 Subsidies

Ter uitvoering van het Bestuursakkoord Water zijn door de stichting Rioned met subsidie van het Ministerie van IenM 15 kenniscoaches waterketen aangesteld. Deze kenniscoaches zijn beschikbaar voor de samenwerkende partijen in de regio’s om proces en inhoud te ondersteunen.

12.01.04 Bijdragen aan medeoverheden

Het Synergieprogramma KRW is gericht op synergie tussen ruimtelijke maatregelen ten behoeve van de doelstellingen van de KRW en andere rijksdoelen. Het programma omvat circa 120 projecten, waaronder ruim 80 projecten in het landelijk gebied. Ingevolge het Bestuursakkoord natuur zijn deze laatste projecten gedecentraliseerd. De provincies zijn nu verantwoordelijk voor de verdere uitvoering van die projecten. Gemeenten en waterschappen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de circa 40 synergieprojecten in het stedelijk gebied. Het Synergieprogramma KRW loopt door tot en met 2016.

12.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties

Nederland is partij in de verdragen waarin de internationale riviercommissies voor de Rijn, Maas en Schelde zijn opgericht. In deze commissies bespreekt Nederland watervraagstukken, op het gebied van kwaliteit, droogte en overstroming. De contributie voor deze commissies wordt jaarlijks vastgesteld.

Voor de internationale samenwerking en afstemming over vraagstukken op het gebied van mariene milieu, ecologie en biodiversiteit in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, inclusief de Noordzee, bestaat het OSPAR-verdrag. Ook voor OSPAR is jaarlijks contributie verschuldigd.

Door middel van twee Memoranda of Understanding (MOU’s) wordt UNESCO ondersteund. Het gaat hier om ondersteuning van het grondwaterinstituut «IGRAC» en om capacity building door UNESCO-IHE. De activiteiten versterken de internationale profilering die Nederland ambieert als centrum voor watervraagstukken.

In VN-kader wordt ingezet op de totstandkoming van een breed en integraal water-SDG (sustainable development goal). Daarbinnen wordt specifiek de nadruk gelegd op het verminderen van risico’s van watergerelateerde rampen. Hiervoor wordt met multilaterale internationale organisaties en platforms samengewerkt en activiteiten ondersteund. Zo worden bijdragen geleverd aan het Post-Hyogo Framework van UNISDR, HELP, GWP, OESO en World Water Council.

Beleidsartikel 13: Ruimtelijke Ontwikkeling

Algemene Doelstelling

Een ruimtelijk beleid voor een concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig Nederland, waarin sprake is van regionaal maatwerk, waarin de gebruiker voorop staat, waarin investeringen scherp geprioriteerd worden en waarin ruimtelijke ontwikkelingen, milieu en mobiliteit met elkaar zijn verbonden.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

Het Rijksbeleid voor ruimtelijke ontwikkeling is beschreven in de in 2012 vastgestelde Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR; Kamerstukken II, 2011/12, 32 660, nr. 50). Dit ruimtelijk beleid kent een selectieve beleidsinzet op 13 nationale belangen. Bij deze 13 nationale belangen is het Rijk verantwoordelijk voor de uitvoering. Het Rijk blijft verantwoordelijk voor het systeem van ruimtelijk ordening. In dit kader werkt het Rijk aan meer eenvoudige regelgeving. Daarbij verwacht het Rijk dat medeoverheden zich eveneens inzetten voor meer eenvoud en verdere integratie op het gebied van ruimtelijke regelgeving. Hierdoor neemt de bestuurlijke drukte af en ontstaat er ruimte voor regionaal maatwerk. Om dit doel te bereiken is goede samenwerking met en inzet door medeoverheden van groot belang. De uitvoering van de SVIR is in 2012 gestart.

Door een goede afstemming met de andere overheden en met maatschappelijke partners kan de rijksrol zo efficiënt mogelijk worden ingevuld. De Minister van IenM is vanuit deze rol verantwoordelijk voor:

  • Het opstellen, onderhouden en coördineren van nationale en EU kaders en wet- en regelgeving op ruimtelijk gebied en ten aanzien van interbestuurlijke geo-informatie en de daarbij behorende informatievoorziening. Het vertalen en implementeren van relevante Europese beleidskaders. Samenwerken met bedrijfsleven en wetenschap in een topteam geo-informatie om de gezamenlijke opgestelde toekomstvisie GeoSamen te realiseren.

  • Vanuit de ruimtelijke invalshoek bijdragen aan (de nieuwe) bestuurlijke structuren en inrichting.

  • De duurzame kwaliteit van de ruimtelijke inrichting en doelmatig gebruik van het bodem- en watersysteem.

  • Het ontwikkelen van nationale ruimtelijke visies, zoals de Structuurvisie Ondergrond en een Visie op de ruimtelijke kansen voor duurzame energie-opwekking, -opslag en -transport in 2050.

  • Verdere ontwikkeling van kennis op het ruimtelijke vlak en het faciliteren van de toepassing daarvan door de andere overheden.

  • De structurele verankering van het ruimtelijk ontwerp in de beleidsprocessen en projecten van de ruimtelijke ontwikkeling.

  • Via de gebiedsagenda’s in kaart brengen van de inhoudelijke samenhang tussen de verschillende onderdelen van het ruimtelijk-fysieke domein (onder andere woningbouw, bereikbaarheid, economie, energie, natuur en waterveiligheid). Dit gebeurt op een zodanige wijze dat Rijk en regio tijdens het Bestuurlijk Overleg MIRT afspraken kunnen maken over afgestemde acties en investeringsbeslissingen.

  • De stelselherziening van het omgevingsrecht.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

De monitor Infrastructuur en Ruimte onderzoekt de realisatie van de 13 nationale belangen uit de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR), afgezet tegen de gestelde ambities. In 2012 heeft het PBL de nulmeting uitgebracht. In 2014 is de eerste herhalingsmeting verschenen. Daarin wordt, op verzoek van de Tweede Kamer, behalve aan de 13 nationale belangen uit de SVIR ook aandacht besteed aan enkele van de «losgelaten» doelen van de Nota Ruimte. In 2015 zal de evaluatie van de SVIR aan de Tweede Kamer worden aangeboden 14.

Met betrekking tot artikel 13 zijn de volgende kengetallen van belang (Kamerstukken II, 2011/12, 32 660, nr. A/50):

Nationaal belang SVIR

Doel SVIR

Voorlopige kengetallen Monitor Infrastructuur en Ruimte

Meting 2014

Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren

Versterken concurrentiekracht stedelijke regio’s

Internationale concurrentie Nederlandse regio’s

Bereikbaarheid

Nabijheid wonen-werken

0,4% toename bereikbare banen tussen 2000 en 2012

Vestigingsklimaat

Fysiek vestigingsklimaat

     

Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie

Realisering netwerk SEV-III

Toename netlengte hoogspanningslijnen met spanning 220 kV en hoger

2.800 km (2008), 2.890 km (2012)

Transitie duurzame energie

Verbruik hernieuwbare energie

4,2% (2011) 4,5% (2013)

Doelstelling windenergie

Opgesteld vermogen windenergie op land en op zee

2237 MW (2010) 2433 MW op land (2012)

228 MW op zee (2012)

     

Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen

Buisleidingen in gereserveerde stroken

Toename rode ontwikkelingen buisleidingstroken

Netlengte 18.406 km (2008),

Aantal woningen binnen gereserveerde buisleidingstroken 251(2000), 250 (2012)

Efficiënt gebruik van de ondergrond

Winning opper-vlaktedelfstoffen verbinden met andere functies

Nog uit te werken op basis van structuurvisie ondergrond

Realisatiecijfers worden verwacht wanneer structuurvisie beschikbaar is.

Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en infrastructurele besluiten

Ladder voor duurzame verstedelijking

Ladder voor duurzame verstedelijking

Evaluatie gereed,

http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/onderwerpen/nl0041-Monitor-Infrastructuur-en-Ruimte.html?i=40

Aandeel Ladderplichtige bestemmingsplannen waarbij de Ladder volledig is toegepast 8% (nulmeting 2013)

Bron: De kengetallen zijn afkomstig uit de Monitor Infrastructuur en Ruimte 2014, Planbureau voor de Leefomgeving (www.clo.nl).

Kengetallen Geo-informatie
   

Basiswaarde

Oude streefwaarde

Realisatie 2013

 

Nieuwe streefwaarde

Te behalen in jaar

 

1

Gebruik Nationaal GeoRegister

Index: 100

>100

85

 

Gebruik relevante overheids-bestanden 100%

2015

 

2

Implementatie Inspire

Inspire-monitor indicatoren

Beter dan 2013

99%

 

Volledig Inspire Compliant

2016

 

3

Basisregistraties

             
 

BAG gebruik

100%

>50%

85%

 

>90%

2014

 
 

BRT gebruik

100%

>75%

100%

 

100%

n.v.t.

 
 

BGT opbouw registratie

100%

>75%

>65%

 

100%

2016

1

 

BRK gebruik

100%

100%

100%

 

100%

n.v.t.

 
 

BRO opbouw registratie

100%

>50%

<35%

2

>90%

2016

 

Afkortingen

BAG: Basisregistratie Adressen en Gebouwen

BRT: Basisregistratie Topografie

BGT: Basisregistratie Grootschalige Topografie

BRK: Basisregistratie Kadaster

Toelichting

  • 1) Voor de opbouw van de Basisregistratie Grootschalige Topografie wordt als planning gehanteerd dat deze op 1 januari 2016 gereed dient te zijn. De vooruitzichten zijn goed. De Wet BGT is in 2013 aangenomen in beide kamers en gepubliceerd (zie ook Kamerstukken II, 2012/13, 33 527; Staatsblad 2013, 379).

  • 2) De opzet van de Basisregistratie Ondergrond (BRO) is inhoudelijk zeer complex. De betrokken partners zitten wel op de goede koers om de registratie te realiseren.

Voor het Meerjarenprogramma Bodem wordt verwezen naar de bijlage bij Kamerstukken II, 2012/13, 30 015, nr. 47 «Bodembeleid in beweging» (februari 2013). In dit Kamerstuk wordt gerapporteerd over de uitvoering van het convenant Bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties uit 2009.

Beleidswijzigingen

Met het kabinet Rutte I is de koers ingeslagen naar een andere ruimtelijke ordening. Vertrouwen in medeoverheden is de basis voor het bepalen van verantwoordelijkheden, regelgeving en rijksbetrokkenheid. Door hun regionale kennis en onderlinge samenwerkingsverbanden zijn gemeenten en provincies in staat om de opgaven integraal, doeltreffend en met kwaliteit aan te pakken.

Het Rijk vindt, zoals uiteengezet in de SVIR, de 9 stedelijke regio’s van de mainports, brainport, greenports en de valleys van nationale betekenis. De opgaven in deze gebieden worden opnieuw bekeken en vervolgens wordt de vernieuwde rijksrol bepaald. Om gebiedsontwikkelingen van de grond te krijgen zoekt het Rijk, in samenwerking met marktpartijen en andere overheden, naar nieuwe vormen van samenwerking en financiering. In 2015 wordt toegewerkt naar de eerste nationale Omgevingsvisie, die in 2018 gereed moet zijn.

In samenwerking met het Ministerie van BZK wordt in 2015 een nationale Agenda Stad gecreëerd, dat een platform biedt om met de buitenwereld de belangrijkste opgaven van de Stad te onderzoeken en te bediscussiëren. Tevens wordt met het Ministerie van BZK het traject van de Europese Agenda Stad verder gebracht en nader geconcretiseerd, met oog op het EU-voorzitterschap 2016 (vloeit voort uit de SVIR).

De Minister van IenM zet zich (samen met de relevante ministeries) in voor de stelselherziening van het omgevingsrecht. In 2014 is het wetsvoorstel Omgevingswet ingediend bij de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2013/14, wetsvoorstel 33 962). Daarnaast is een start gemaakt met de uitwerking van de uitvoeringsregelgeving van de Omgevingswet in vier AMvB’s (Algemene Maatregel van Bestuur): het Omgevingsbesluit, het Besluit Kwaliteit van de Leefomgeving en Activiteiten in de Leefomgeving. Vanwege de omvang van dit laatste besluit, bestaat deze uit twee AMvB’s gericht op Bouwen en op Water en Milieu.

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 13 Ruimtelijke ontwikkeling (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

35.851

124.085

172.802

133.937

185.216

193.889

183.435

Uitgaven:

112.483

114.817

194.736

132.592

195.398

194.389

186.815

Waarvan juridisch verplicht

   

79%

       

13.01

Ruimtelijk instrumentarium

12.920

9.399

11.712

8.484

9.168

9.161

10.693

13.01.01

Opdrachten

5.651

5.462

6.206

6.318

7.968

7.961

9.493

 

– Wabo

187

942

2.998

3.093

3.091

3.089

3.089

 

– Architectonisch beleid

1.543

1.865

1.522

1.728

2.920

2.919

2.918

 

– Overige opdrachten

3.921

2.655

1.686

1.497

1.957

1.953

3.486

13.01.02

Subsidies

4.868

1.986

3.506

966

0

0

0

13.01.03

Bijdrage aan agentschappen

1.948

1.451

1.200

1.200

1.200

1.200

1.200

 

– waarvan bijdrage aan RWS

1.948

1.451

1.200

1.200

1.200

1.200

1.200

13.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

453

500

800

0

0

0

0

13.02

Geo-informatie

36.184

40.838

42.967

38.521

34.253

28.303

33.997

13.02.01

Opdrachten

2.554

2.490

2.173

2.160

2.418

2.417

2.417

13.02.02

Subsidies

5.060

11.464

12.532

1.999

0

0

0

 

– Basisregistraties

5.060

11.464

12.532

1.999

0

0

0

13.02.06

Bijdrage aan ZBO en RWT

28.570

26.884

28.262

34.362

31.835

25.886

31.580

 

– Kadaster

28.570

26.884

28.262

34.362

31.835

25.886

31.580

13.03

Gebiedsontwikkeling

16.345

18.820

3.828

8.534

11.411

10.694

4.393

13.03.01

Opdrachten

5.341

1.462

1.219

1.166

1.219

1.284

1.783

13.03.02

Subsidies

48

60

60

60

60

60

60

13.03.03

Bijdrage aan agentschappen

86

0

0

0

0

0

0

 

– Bijdrage aan RWS

86

0

0

0

0

0

0

13.03.04

Bijdrage aan medeoverheden

10.870

17.298

2.549

7.308

10.132

9.350

2.550

 

– Projecten BIRK

4.823

10.878

2.549

4.758

1.382

6.800

0

 

– Projecten Nota Ruimte

6.047

6.420

0

0

6.200

0

0

 

– Projecten Bestaand Rotterdams Gebied

0

0

0

2.550

2.550

2.550

2.550

13.04

Ruimtegebruik bodem

42.609

38.476

128.967

77.053

140.566

146.231

137.732

13.04.01

Opdrachten

2.756

3.612

3.505

3.220

3.275

3.275

3.175

13.04.02

Subsidies

22.047

17.878

16.538

12.000

12.000

10.000

10.000

 

– Bedrijvenregeling

6.912

6.400

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

 

– Bodemsanering NS

4.538

4.538

4.538

0

0

0

0

 

– Overige subsidies

10.597

6.940

2.000

2.000

2.000

0

0

13.04.03

Bijdrage aan agentschappen

7.938

6.862

6.750

6.630

6.510

6.510

6.510

13.04.04

Bijdrage aan medeoverheden

1.500

10.124

99.854

55.203

118.781

126.446

118.047

 

– Meerjarenprogramma Bodem

0

6.095

99.054

55.003

118.781

126.446

118.047

 

– Programma Gebiedsgericht instrumentarium

1.500

4.029

800

200

0

0

0

13.04.07

Bekostiging

8.368

0

2.320

0

0

0

0

 

– Uitvoering klimaatadaptie

8.368

0

2.320

0

0

0

0

13.05

Eenvoudig Beter

4.425

7.284

7.262

0

0

0

0

13.05.01

Opdrachten

2.357

5.779

6.949

0

0

0

0

 

– Eenvoudig Beter

2.357

4.958

3.949

0

0

0

0

 

– OLO 3

0

821

3.000

0

0

0

0

13.05.03

Bijdrage aan agentschappen

2.068

1.505

313

0

0

0

0

 

– waarvan bijdrage aan RWS

2.068

1.505

313

0

0

0

0

 

Ontvangsten

6.938

934

934

934

934

934

934

13.01 Ruimtelijk instrumentarium

Budgetflexibiliteit

Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht door lopende opdrachten ten behoeve van de uitvoering van het ruimtelijk beleid. Meer specifiek betreft het ondermeer opdrachten in de sfeer van de uitvoering Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO), het architectuurbeleid en het Deltaprogramma Nieuwbouw. De uitgaven voor de subsidies en de agentschapsbijdrage aan RWS voor de maatregelen op het gebied van het Deltaprogramma Nieuwbouw zijn tevens juridisch verplicht. De subsidies en de bijdrage aan medeoverheden hebben een beperkte tijdshorizon en de agentschapsbijdrage heeft een structureel karakter.

13.02 GEO-informatie

Het opdrachtenbudget en het subsidiebudget zijn volledig juridisch verplicht. Het opdrachtenbudget betreft voornamelijk de opdrachtverlening aan de Stichting Geonovum in het kader van de uitvoering van wettelijke taken zoals beheer van de standaarden ruimtelijke informatie en de invoering van INSPIRE. Het budget voor bijdragen aan ZBO’s is jaarlijks volledig juridisch verplicht als opdracht aan het Kadaster ten behoeve van de exploitatie en beheer van de basisregistraties.

13.03 Gebiedsontwikkeling

Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht op grond van lopende verplichtingen vanwege de uitvoering van het gebiedsbeleid. De uitgaven voor de subsidies, de agentschapsbijdrage aan RWS, voor maatregelen op het terrein van het gebiedenbeleid en de bijdrage aan andere overheden voor de uitvoering van Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK), Nota Ruimte en Nieuwe Sleutel Projecten (NSP) projecten zijn juridisch verplicht.

13.04 Ruimtegebruik bodem

Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht op grond van lopende verplichtingen vanwege de uitvoering van het bodembeleid. De uitgaven voor de subsidies, de agentschapsbijdrage aan RWS voor de Uitvoeringsorganisatie Bodem en Ondergrond (Bodem+) en de bekostiging van de Stichting Kennis voor Klimaat zijn juridisch verplicht.

Het niet juridisch verplichte deel op dit artikel heeft met name betrekking op mogelijke knelpunten in de uitvoering van de Wet bodembescherming, investeringen op Caribisch Nederland en op de budgetten die nodig zijn voor de uitvoering van het lopende ruimtelijke beleid en de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte.

13.05 Eenvoudig Beter

Van het opdrachtbudget is een deel juridisch verplicht op grond van lopende verplichtingen vanwege de stelselherziening omgevingsrecht en de implementatie van de Crisis- en Herstelwet (Chw). Daarnaast zijn er verplichtingen aangegaan voor het bouwen van een geautomatiseerd systeem ter ondersteuning van de uitvoering van de nieuwe Omgevingswet (OLO 3 en RO Online). Tevens is juridisch verplicht de agentschapsbijdrage aan RWS.

13.01 Ruimtelijk instrumentarium

Toelichting op de financiële instrumenten

13.01.01 Opdrachten

Uitvoering SVIR

De financiële middelen worden met name ingezet ten behoeve van het houden van zicht op de realisatie van de SVIR en het zorgdragen voor kennis. Hiertoe behoren bijdragen aan de uitvoering van de Monitor Infrastructuur en Ruimte door het PBL, evaluaties over de realisatie van doelen, het uitvoeren van beleidsverkenningen en tot slot financiële bijdragen aan kennisinstituten, hoogleraren en het op peil houden van de vakkennis. De actieve ondersteuning van provincies en gemeenten in krimpregio’s, door middel van kennis en experimenten, wordt in 2015 voortgezet. In 2015 zal het onderdeel Kustfundament van het Barro (Besluit algemene regels ruimtelijke ordening) worden gewijzigd. De in 2014 te starten ex-durante evaluatie van de SVIR wordt in 2015 aan de Tweede Kamer aangeboden.

Architectuur en Ruimtelijk Ontwerp

Architectuur en ruimtelijk ontwerp zijn van belang voor «een goed systeem van ruimtelijke ordening», één van de dertien nationale belangen in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte. Goed ontwerp en goede ontwerpers dragen bij aan de samenhang, duurzaamheid en het verdienvermogen van de samenleving en leveren zo meerwaarde op maatschappelijk, economisch en cultureel terrein. De financiële middelen voor architectuur en ruimtelijk ontwerp worden gebruikt om de positie van het ontwerp en de ontwerpers te versterken. Dit is enerzijds gericht op de eigen rol en verantwoordelijkheid van het Rijk en anderzijds op het versterken van lokale en regionale ontwerpkwaliteit en -kracht. De Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp (AAARO) 2013–2016 is opgesteld. Een sterke positie van ontwerp(ers) ondersteunt de lokale en regionale innovatiekracht, de snelheid van processen, een breed draagvlak en hoge toekomstwaarde van ruimtelijke initiatieven. Met de programma’s Atelier Making Projects en Atelier Stad zet het Rijk ontwerpend onderzoek – interdepartementaal en in samenwerking met andere overheden – in voor onder andere de thema’s herbestemming rijksvastgoed, energietransitie en smart cities.

Het budget voor de actieagenda wordt in 2015 grotendeels als meerjarige subsidie uitgekeerd aan een aantal Lead Partners (Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, Architectuur Lokaal, etcetera) om zo goed mogelijk aan te sluiten op ontwikkelingen en concrete activiteiten in de praktijk.

Deelprogramma Nieuwbouw en Herstructurering

Het deelprogramma Nieuwbouw en Herstructurering van het Deltaprogramma verkent hoe ruimtelijke maatregelen kunnen bijdragen aan het beperken van de gevolgen van overstroming, een hevige regenbui, langdurige droogte en extreme hitte. De voorstellen vanuit het deelprogramma vormen een onderdeel van de in 2014 te nemen Deltabeslissing Ruimtelijke Adaptatie en de Deltabeslissing Waterveiligheid van het Deltaprogramma. De kern daarvan is dat overheden afspreken waterveiligheid en klimaatbestendigheid gericht mee te wegen bij alle toekomstige ruimtelijke (her)ontwikkelingen. Zodat water en ruimte echt met elkaar verbonden worden, de kansen worden benut en op de bedreigingen wordt ingespeeld. Meer informatie over het deelprogramma Nieuwbouw en Herstructurering staat in het Deltaprogramma 2015.

13.01.02 Subsidies

Klimaatbuffers

Het programma klimaatbuffers ondersteunt de realisatie van 20 natuurprojecten, die de effecten van klimaatverandering tegengaan. Dit gebeurt vooral door het tegengaan van wateroverlast en – schaarste en het verbeteren van de waterveiligheid en -kwaliteit. Ook wordt bijgedragen aan kennisverwerving en verspreiding. Een coalitie van natuurorganisaties krijgt hiertoe subsidies. De verplichtingen hiervoor zijn in het verleden reeds aangegaan. De projecten binnen het programma zijn (voor driekwart) afgerond en in 2015 zijn er nog een aantal projecten in uitvoering.

Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp (AAARO)

Het budget 2015 voor de Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp (AAARO) wordt als onderdeel van een meerjarig toegezegde subsidie uitgekeerd aan een aantal Lead Partners (Stimuleringsfonds Creatieve Industrie, Architectuur Lokaal, etc.) om zo goed mogelijk aan te sluiten op ontwikkelingen en concrete activiteiten in de praktijk.

13.01.03 Bijdragen aan agentschappen

Dit betreft de jaarlijkse bijdrage aan het agentschap RWS ten behoeve van het beheer van het OLO2 systeem, dat nodig is ter ondersteuning van de uitvoering van het huidige omgevingsloket.

13.01.04 Bijdragen aan medeoverheden

Het Innovatieprogramma Mooi Nederland stimuleert vanaf begin 2009 verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. In dit kader kregen 58 Voorbeeldprojecten medefinanciering uit de Innovatieregeling Mooi Nederland. Uiterlijk 2019 zal het laatste project zijn gerealiseerd. Naar aanleiding van de motie Wiegman is geld van het innovatieprogramma ook beschikbaar gesteld voor drie «Voorbeeldgebieden Investeren in het landschap». Het voorbeeldproject «Ooijpolder» wordt medio 2015 afgerond. De overige twee projecten uiterlijk in 2016.

13.02 Geo informatie
13.02.01 Opdrachten

De structurele middelen zijn bestemd voor de exploitatie, beheer en onderhoud van de voorzieningen voor de Europese verplichtingen, waaronder de implementatie van de Europese richtlijn INSPIRE, gericht op ontsluiting en harmonisatie van ruimtelijke gegevens. Verder zijn hier opgenomen de opdrachten aan onder meer Geonovum, SAGEO en Geofort in het licht van de beleidsuitvoering portefeuille geo-informatie. In het kader van het programma Basisregistratie grootschalige topografie worden ook in 2015 diverse opdrachten verstrekt.

13.02.02 Subsidies

De Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT) wordt gevuld en daarmee opgebouwd door bronhouders. Dit zijn gemeenten, provincies, waterschappen, Prorail, RWS en een aantal departementen. Tot 2016 vindt de transitie plaats van de oude Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) naar de nieuwe BGT. Gezamenlijke werkzaamheden worden gecoördineerd en uitgevoerd door de stichtingen Landelijk Samenwerkingsverband GBKN (LSV-GBKN) en het Samenwerkingsverband van Bronhouders BGT (SVB-BGT). Vergoedingen voor de transitiekosten (opstartkosten SVB-BGT, de rijksbijdrage in de transitiekosten, de rijksbijdrage in de beheerkosten en de compensatie voor dubbele exploitatielasten tijdens de transitie) worden in de vorm van subsidies t/m 2016 verstrekt.

13.02.06 Bijdragen aan ZBO/RWT

Betreft een structurele bijdrage aan het Kadaster. De bijdrage is bestemd voor de ontwikkeling en realisatie van de landelijke voorziening van de basisregistratie grootschalige topografie en voor de gezamenlijke ontsluiting van geo-informatie in Nederland. Dit omvat tevens de brede verspreiding van aansluitingen op en gebruik van het gezamenlijke loket PDOK (Publieke Dienstverlening op de Kaart) en het Nationaal GeoRegister (NGR) in relatie tot Europese richtlijn INSPIRE. De middelen zijn tevens bestemd als bijdrage in de exploitatie, beheer en toezicht betreffende de basisregistraties (grootschalige) topografie, kadaster, adressen en gebouwen en basisregistratie Kadaster. Daarnaast gaat het om een bijdrage in de kosten van PDOK en om de beheerkosten van Ruimtelijkeplannen.nl. Voor al deze onderwerpen tezamen verstrekt IenM jaarlijks één gebundelde opdracht aan het Kadaster.

13.03 Gebiedsontwikkeling
13.03.01 Opdrachten

De opdrachten in relatie tot de gebiedsontwikkeling hebben veelal een relatie met het MIRT. Dat is het overzichtsprogramma van de projecten/programma’s in het ruimtelijk fysieke domein. De nadruk ligt op projecten en programma’s waaraan het Rijk financieel bijdraagt. Ook projecten en programma’s waaraan het Rijk niet financieel bijdraagt, maar die wel van rijksbelang zijn, worden in het MIRT besproken. Het streven is een brede afstemming van alle (samenhangende) projecten van verschillende overheidslagen en in verschillende beleidssectoren, om te komen tot een efficiënte inzet van overheidsmiddelen. In het MIRT wordt ook de samenhang met decentrale belangen en regionale opgaven besproken. Dit doet het Rijk met de regio voor alle ruimtelijke en mobiliteitsonderwerpen in de bestuurlijke overleggen MIRT, aan de hand van de gezamenlijke gebiedsagenda’s van Rijk en regio. Concreet betreft het hier uitgaven met betrekking tot bijvoorbeeld MIRT onderzoeken, bijdragen aan regionale MIRT’s en dergelijke.

13.03.02 Subsidies

Er wordt jaarlijks een subsidie verstrekt aan het Regiecollege Waddengebied (RCW).

13.03.04 Bijdragen aan medeoverheden

Projecten BIRK

Het Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit (BIRK) is ingezet ter versterking van de ruimtelijke kwaliteit in stedelijke centra of stedelijke gebieden. De projecten zijn volop in uitvoering. Met een vijftal BIRK projecten bestaat er de komende jaren nog een subsidierelatie. De overige zijn de afgelopen jaren gedecentraliseerd.

Projecten Nota ruimte

Het budget is een extra impuls voor de versterking van de economische concurrentiepositie, krachtige steden en platteland, borging belangrijke ruimtelijke waarden en borging van veiligheid. Beoogd wordt alle projecten te decentraliseren. De financiële reeks betreft alleen uitgaven voor bestaande afspraken.

Bestaand Rotterdams Gebied (BRG)

De financiële middelen voor BRG zijn bijdragen vanuit het Rijk tot en met 2021 om de doelstellingen zoals verwoord in de uitwerkingsovereenkomst van het deelproject Bestaand Rotterdams Gebied van 2 september 2005 te kunnen bereiken.

Nieuwe Sleutel Projecten (NSP)

Het budget is ingezet ter ontwikkeling en versterking van 6 centra in nationale stedelijke netwerken door (her)ontwikkeling van Hogesnelheidslijn (HSL) stations en omgeving. Met ingang van 2015 heeft dit nog slechts betrekking op de NSP projecten Breda en Arnhem.

13.04 Ruimtegebruik bodem
13.04.01 Opdrachten

Het beleidsonderbouwend onderzoek betreft onder meer onderzoek ten behoeve van de Structuurvisie Ondergrond, de fundamentele herziening van de Wet bodembescherming, de Visitatiecommissie Waterketen en een Visie op de ruimtelijke kansen voor duurzame energie-opwekking, -opslag en -transport in 2050. Ten behoeve van de Structuurvisie Ondergrond en de bijbehorende besluitvorming wordt publieksconsultatie en eventueel aanvullend onderzoek uitgevoerd. Na vaststelling van de structuurvisie volgt een uitvoeringsprogramma.

13.04.02 Subsidies

Bedrijvenregeling

Op grond van de Wet bodembescherming en het Besluit financiële bepalingen bodemsanering, worden subsidies in het kader van de bedrijvenregeling vastgelegd.

Bodemsanering NS

Dit betreft de subsidie aan de Stichting Bodemsanering NS op basis van het convenant Bodemsanering NS- percelen (d.d. 21 december 1995) en loopt tot 2015, zoals afgesproken in Regeerakkoord Rutte I.

Programma Commissie m.e.r.

Het Kabinet heeft in 2013 een wetsvoorstel tarieven Commissie m.e.r. aangeboden aan de Kamer. Dit wetsvoorstel voorziet in een wettelijke basis om de vergoeding te regelen voor de adviezen van de Commissie voor de milieueffectrapportage aan het bevoegd gezag. Om de continuïteit van de, bij wet ingestelde, Commissie m.e.r. niet in gevaar te brengen zal door het Rijk in de jaren 2014–2017 een overbruggingsbudget van jaarlijks € 2 mln beschikbaar worden gesteld voor de kostendekkende tarieven die in rekening worden gebracht.

13.04.03 Bijdragen aan agentschappen

Uitvoeringsorganisatie bodem en ondergrond: Inzet van projectmiddelen en menskracht door Bodem+. Concreet gaat het hierbij om het verrichten van uitvoerende wettelijke taken, ondersteuning van de beleidsontwikkeling, het organiseren van een kennis en expertise-netwerk en daarmee de overheden faciliteren ten aanzien van de thema’s Bodem en Ondergrond door RWS.

13.04.04 Bijdragen aan medeoverheden

Meerjarenprogramma bodem

De bijdragen voor de sanering van vervuilde bodem worden verleend aan het bevoegde gezag voor het uitvoeren van een bij wet toegekende taak. De tot nu toe toegekende financiële middelen om bodemconvenant uit te voeren zijn toegezegd tot en met 2014, terwijl het convenant een looptijd heeft tot en met 2015. IenM is voornemens bij Voorjaarsnota 2015 circa € 84 mln over te hevelen naar het Gemeentefonds en Provinciefonds. Hiermee wordt het laatste jaar van het «Convenant Bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties» gefinancierd.

Het resterende budget voor 2015 is voorzien voor eventuele knelpunten. Over de aanwending van de budgetten voor de periode 2016 tot en met 2020 worden eind 2014 afspraken met de andere overheden en het bedrijfsleven gemaakt. Voor de periode 2019–2028 is in totaal € 64,5 mln van het budget voor bodemsanering vrijgemaakt. Daarvan is € 44,5 mln bestemd voor Kaderrichtlijn Water op het Deltafonds (artikel 7) en € 20 mln voor Safety Deals op artikel 22 van de Begroting hoofdstuk XII.

Programma drink- en afvalwatervoorziening op Caribisch Nederland

Sinds 10 oktober 2010 zijn Bonaire, Sint Eustatius en Saba openbare lichamen binnen het Nederlandse staatsbestel. Met het uitvoeren van drinkwater- en afvalwaterprogramma’s zijn ook de exploitatiekosten in Caribisch Nederland gestegen. In de IenM begroting wordt in een tijdelijke bijdrage voorzien aan de drinkwater- en afvalwaterprogramma’s.

13.04.07 Bekostiging

Uitvoering Klimaatadaptatie Het onderzoeksbudget is aan de Stichting Kennis voor Klimaat toegekend ten behoeve van het Nationaal Onderzoeksprogramma Kennis voor Klimaat. De eindbetaling is voorzien in 2015.

13.04.08 Garanties

Krediet Bodemsanering

Het betreft de mogelijkheid voor een ondernemer in het midden- en kleinbedrijf, met onvoldoende middelen of te weinig zekerheden voor krediet bij een bank, om een borgstelling voor een gedeelte van het benodigde budget voor bodemsanering te krijgen. IenM sluit aan bij de garantieregeling van EZ. Het verplichtingenplafond van de Regeling Bijzondere Financiering (Bodemsanering) wordt op grond van de kabinetsreactie (Kamerstukken II, 2013/14, 33 750, nr. 13) naar aanleiding van het rapport van de Commissie Risicoregelingen verminderd naar € 15 mln.

13.05 Eenvoudig Beter
13.05.01 Opdrachten

Binnen de interdepartementale programmadirectie Eenvoudig Beter wordt gewerkt aan de stelselherziening omgevingsrecht en de implementatie van de Crisis- en Herstelwet (Chw). De financiële middelen worden ingezet voor het nader uitwerken van de Omgevingswet in de uitvoeringsregelgeving, voor de consultatie en toetsing van de AMvB’s onder de Omgevingswet, voor het omgevingsmanagement en voor het versterken van kennis en kunde via het programma NU al EB.

Implementatie van de Omgevingswet

Voor de inwerkingtreding van de wet is een tijdige en zorgvuldige implementatie essentieel. Het gaat hier om de invoeringsbegeleiding, het verkennen van de mogelijkheden voor het oprichten van een centraal infopunt en toepassing van het Vergunning, Toezicht en Handhavingsstelsel (VTH). Daarnaast wordt een plan van aanpak uitgewerkt voor het opzetten en met name aanpassen van het digitale stelsel (zoals bijvoorbeeld OLO en RO Online), zodat digitale gegevens beter uitwisselbaar worden. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan de ambitie in het regeerakkoord om gegevens beter digitaal te ontsluiten en meer vergunningaanvragen digitaal te maken.

Eén van de kerntaken voor de komende jaren is de digitalisering van het omgevingsrecht inclusief de ruimtelijk juridische instrumenten. Een plan van aanpak wordt uitgewerkt voor het opzetten en met name aanpassen van het digitale stelsel, zodat digitale gegevens beter uitwisselbaar worden. Hiermee wordt mede invulling gegeven aan de ambitie in het regeerakkoord om gegevens beter digitaal te ontsluiten en meer vergunningaanvragen digitaal te maken.

OLO 3

De doorontwikkeling van Omgevingsloket Online (OlO), Ruimtelijkeplannen.nl en de Landelijke Voorziening Wkpb (Wet kenbaarheid publieksrechtelijke beperkingen) vormen onderdeel van de digitalisering van het omgevingsrecht. Het Omgevingsloket online is de digitale voorziening waarin aanvragen om omgevingsvergunning en meldingen kunnen worden gedaan. Ruimtelijkeplannen.nl is de site voor de landelijke digitale registratie voor alle ruimtelijke plannen in Nederland. De Wkpb heeft tot doel de toegankelijkheid van belastende overheidsbesluiten (publiekrechtelijke beperkingen) te verbeteren. De komende jaren wordt het omgevingsloket toekomstvast gemaakt en Ruimtelijkeplannen.nl aangepast, mede voor de uitvoering van de omgevingswet. In 2015 wordt het huidige OLO 2.10 doorontwikkeld naar OLO 3.0 dat de basis moet gaan vormen voor het digitale systeem dat voor de uitvoering van de nieuwe Omgevingswet nodig zal zijn.

13.05.03 Bijdragen aan agentschappen

Dit betreft de agentschapbijdrage voor de capaciteitsinzet RWS voor de implementatie van de Omgevingswet (Ow) en de Crisis- en herstelwet (Chw). Daarnaast levert RWS capaciteit voor de uitwerking van de uitvoeringsregelgeving van de Omgevingswet.

Beleidsartikel 14: Wegen en verkeersveiligheid

Algemene Doelstelling

Om weggebruikers zo snel, verkeersveilig, betrouwbaar en duurzaam mogelijk van A naar B te laten reizen ontwikkelt, beheert en benut IenM het hoofdwegennet. Daartoe zet IenM in op een hoofdwegennet dat bijdraagt aan de economische en ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en voldoet aan milieunormen. Daarnaast wordt ingezet op een afname van het aantal verkeersslachtoffers op alle Nederlandse wegen. Om deze doelen te bereiken werkt IenM samen met decentrale overheden, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties.

(Doen) Uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor een robuust mobiliteitssysteem van sterke verbindingen, sterke modaliteiten, voorspelbare reistijden en goede bereikbaarheid (zie ook artikelen 15 OV-keten en 16 Spoor). Voor het hoofdwegennet betekent dit dat de Minister zorgt voor:

  • De besluitvorming over en uitvoering van infrastructuur in relatie tot gebiedsontwikkeling. Aanlegprojecten worden in het MIRT vastgelegd. De bijdragen zijn gerelateerd aan het Infrastructuurfonds (artikel 12 Hoofdwegen).

  • De financiering (via het Infrastructuurfonds) van het programma Beter Benutten.

  • De uitvoering van het beheer, onderhoud, vervanging, verkeersmanagement en het oplossen van veiligheidsknelpunten door RWS als beheerder van het hoofdwegennet. Deze activiteiten zijn terug te vinden op het Infrastructuurfonds (artikel 12 Hoofdwegen).

  • Het bevorderen van de bereikbaarheid en veiligheid en beperken van de kosten door verbetering van de reisinformatie en het verkeersmanagement. Via inzet op de laatste technologieën en samenwerking tussen bedrijfsleven en wegbeheerders verbetert de reisinformatie voor de reiziger, die zich daardoor zowel beter kan voorbereiden op de reis, als de reis kan aanpassen.

  • Het vormgeven (in saneringsplannen) en uitvoeren van de aanpak van hoge geluidbelastingen langs rijkswegen door middel van het meerjarenprogramma Geluid (MJPG).

  • Het oplossen van de knelpunten voor luchtkwaliteit langs het hoofdwegennet door middel van maatregelen (zowel generiek en locatie specifiek) in het kader van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering van het beleid inzake wegen en verkeersveiligheid, waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving. Via wet- en regelgeving, aansturing van RWS in het beheer van het wegennet en afspraken met het bedrijfsleven en andere maatschappelijke organisaties, zorgt IenM voor veilige infrastructuur en optimaal gebruik daarvan. Daarbij wordt ingespeeld op ontwikkelingen bij gebruikers, voertuigen en infrastructuur. Deze regierol wordt concreet ingevuld door:

  • Regelgeving en afspraken over voorzieningen- en kwaliteitsniveaus bij infrastructuur in het kader van veiligheid, betrouwbaarheid, snelheden, doorstroming en duurzaamheid.

  • Een slim gebruik van de huidige en toekomstige infrastructuur. Met het programma Beter Benutten wordt – naast investeringen in de infrastructuur – gewerkt aan het terugdringen van de files met 20% op specifieke corridors in de drukste gebieden van het land, ten opzichte van een situatie zonder het programma Beter Benutten (zie ook artikelen 15 OV-keten en 16 Spoor). Samen met de regio’s worden de afgesproken gebiedspakketten in het kader van Beter Benutten uitgevoerd om zo op basis van maatwerk de beoogde effecten te realiseren. Daarbij is er nadrukkelijk ook samenwerking met het bedrijfsleven.

  • De inzet van het Strategisch Plan Verkeersveiligheid 2008–2020 en de Beleidsimpuls Verkeersveiligheid. Ze richten zich op verbetering van infrastructuur, voertuigen en gedrag van weggebruikers ter vermindering van het aantal verkeersdoden en ernstig verkeersgewonden. Samen met decentrale overheden en maatschappelijke partners is met name aandacht voor de groeiende risicogroepen onder de verkeersdeelnemers: ouderen, fietsers, notoire overtreders en beginnende bestuurders.

  • Samen met (internationale) overheden en marktpartijen te werken aan de marktcondities ten behoeve van veiligheid, bereikbaarheid en economie in het wegvervoer. Denk daarbij aan regelgeving over opleidingseisen, cabotage en maten- en gewichten van het vrachtverkeer in Europa.

  • In samenwerking met sociale partners, de transportsector en maatschappelijke organisaties wordt ingezet op verbeterde duurzaamheid van mobiliteit.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie artikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor Wegen en verkeersveiligheid opgenomen. In productartikel 12 van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.

Aanleg

Indicator: acceptabele reistijd
 

Basiswaarde 2001

2009

2010

2011

2012

2013

Streefwaarde 2020

Percentage trajecten waar de streefwaarde wordt gehaald.

86%

84%

83%

88%

92%

94%

100%

Bron: RWS/WVL, 2014

Toelichting

De reistijd op een traject is acceptabel als de streefwaarde voor de reistijd wordt gehaald. De streefwaarde voor trajecten van het hoofdwegennet tussen steden is een reistijd in de spits van maximaal 1,5x de reistijd buiten de spits (referentiesnelheid 100 kilometer/uur). Op trajecten rond de vijf grote steden en trajecten op niet-autosnelwegen van het hoofdwegennet is de streefwaarde maximaal 2,0. Er zijn 188 trajecten (alle autosnelwegen binnen het hoofdwegennet). Hiervan zijn er 82 trajecten onbemeten. Aangenomen is dat deze onbemeten trajecten voldoen aan de gewenste reistijd in de spits omdat dit de minst drukke trajecten zijn.

Beter Benutten

Over de voortgang van de uitvoering van de gebiedsprogramma’s Beter Benutten wordt de Tweede Kamer geïnformeerd in het kader van het MIRT-proces (bron: Kamerstukken II, 2011/12, 33 000 A, nr. 21).

Beheer en onderhoud

Verwezen wordt naar het Infrastructuurfonds artikel 12.01 (verkeerssignalering op banen en verkeerscentrales) en 12.02.04 (km rijbaanlengte, km2 asfalt, km2 groen areaal).

Verkeersmanagement

Verwezen wordt naar het Infrastructuurfonds artikel 12.01 (Indicator van op alle bemeten wegvlakken ingewonnen betrouwbare reis en route-informatie en tijdige levering aan de serviceproviders).

Geluid en luchtkwaliteit

Indicator: lokale luchtkwaliteit NO2 en geluidsknelpunten langs hoofdwegen
 

Basiswaarde peildatum

Waarde 2006

Waarde 2007

Waarde 2008

Waarde 2009

Waarde 2010

Waarde 2011

Waarde 2012

Streefwaarde peildatum

Lokale luchtkwaliteit NO2

               

0 knelpunten langs rijkswegen 2015

Geluids-knelpunten langs hoofdwegen

12.000

12.000

12.000

12.000

12.000

7.500

7.500

7.000

0 knelpunten langs rijkswegen 2023

Bron: RWS/DVS

Toelichting

Voor lokale luchtkwaliteit geldt dat uiterlijk per 1 januari 2015 op alle locaties langs rijkswegen de grenswaarde voor NO2 gehaald moet worden. Tussenliggende waarden zijn niet vastgesteld. Voor PM10 wordt op alle locaties langs rijkswegen aan de grenswaarde voldaan die geldt vanaf 11 juni 2011.

Het Meerjarenprogramma geluidsanering (MJPG) is in 2011 van start gegaan. Het MJPG is gericht op het realiseren van geluidreducerende maatregelen bij woningen met een geluidbelasting van meer dan 65 dB als gevolg van een rijksweg en bij woningen langs die infrastructuur die in het kader van de saneringsoperatie onder de Wet Geluidhinder tijdig zijn gemeld. Daarnaast zijn woningen die als gevolg van verkeersgroei onder de Wet geluidhinder een toename van meer dan 5 dB hebben ondergaan onderdeel van de saneringsoperatie.

Voor 10% van de woningen zal de aanpak bestaan uit gevelisolatie en zal de belasting boven de 65 dB blijven. Door koppeling aan groot onderhoud kan de realisatie in bepaalde situaties later dan 2023 plaatsvinden. Uit onderzoek blijkt dat het aantal knelpunten langs hoofdwegen afgenomen is. Dit is enerzijds het effect van recent gerealiseerde maatregelen zoals geluidsschermen en stille wegdekken in infrastructuurprojecten en een aantal saneringsprojecten. Anderzijds is dit het effect van verbeterde en geactualiseerde databestanden.

Regelgeving en afspraken

Verwezen wordt naar het Infrastructuurfonds artikel 12.02.04 (beschikbaarheid, verhouding verstoring wegwerkzaamheden ten opzichte van totale verstoringen, tijdsduur percentage van het jaar dat de weg veilig beschikbaar is).

Verkeersveiligheid

Indicator: Ontwikkeling aantal verkeersslachtoffers
 

basiswaarde

   

realisatie

 

doelstelling

 

2002

2009

2010

2011

2012

2013

2020

aantal verkeersdoden

1.066

720

640

661

650

570

500

ernstig verkeersgewonden

16.100

18.600

19.200

20.100

19.200

nog niet bekend

10.600

Bron: Rijkswaterstaat/WVL, 2013 en 2014

Marktcondities

Verwezen wordt naar de «Kerncijfers verkeersveiligheid» (indicator Vrachtauto betrokken bij verkeersdoden en Vrachtauto betrokken bij ziekenhuisgewonden) zoals deze door RWS vanaf 2013 op internet worden gepubliceerd.

Duurzaamheid

Verwezen wordt naar artikel 19 Klimaat ETS doelstelling 2020 CO2 verkeer en vervoer.

Beleidswijzigingen

Tot en met 2028 is sprake van een omvangrijk realisatieprogramma en het in stand houden van de bestaande infrastructuur. Het programma Beter Benutten is gericht op verbeteringen van de bereikbaarheid op korte termijn. In 2015 krijgt de uitvoering van het vervolgprogramma Beter Benutten concreet vorm. Voor het vervolgprogramma zullen de gedragsinzichten meer systematisch worden toegepast. Voor het vervolg geldt de landelijke programma-ambitie: tenminste 10% vermindering van de reistijd van deur tot deur op de belangrijkste gesignaleerde knelpunten in de spits op de weg in de periode van 2015 tot en met 2017. Dit ten opzichte van een situatie zonder het vervolgprogramma Beter Benutten. Het vervolg gaat verder met dezelfde 12 regio’s. De middelen voor het vervolg van Beter Benutten staan geraamd op artikel 18 van het Infrastructuurfonds.

De Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) en de gebiedsagenda’s vormen de kaders voor de bereikbaarheidsopgaven van de toekomst. Maatschappelijke en technologische ontwikkelingen (toename verstedelijking, verandering mobiliteitsgedrag, meer informatietechnologie) maken een andere aanpak van deze bereikbaarheidsopgaven op (middel)lange termijn nodig én mogelijk. Onder de vlag van het programma Meer Bereiken wordt deze andere aanpak in 6 nieuwe MIRT onderzoeken in de praktijk vorm gegeven. Uitgangspunten hierbij zijn een gelijkwaardige samenwerking tussen Rijk, medeoverheden, bedrijfsleven en maatschappelijke partijen, het in samenhang bezien van bereikbaarheid met andere ruimtelijke opgaven (bijvoorbeeld wonen, natuur, leefbaarheid, veiligheid) en het onderzoeken van een brede set oplossingsrichtingen (innoveren, informeren, in stand houden, inrichten en infrastructuur).

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 14 Wegen en verkeersveiligheid (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

31.318

32.612

30.322

31.242

32.775

27.831

27.828

Uitgaven:

32.729

35.520

32.043

32.654

33.272

28.331

28.328

Waarvan juridisch verplicht

   

68%

       

14.01

Netwerk

11.884

16.186

15.029

14.993

15.451

10.518

10.517

14.01.01

Opdrachten

8.332

12.718

10.303

11.833

12.316

7.383

7.382

 

– Beter benutten

4.697

6.281

5.180

5.180

5.180

200

200

 

– Overige opdrachten

2.044

6.437

5.123

6.653

7.136

7.183

7.182

14.01.02

Subsidies

1.229

793

2.166

600

575

575

575

14.01.03

Bijdrage aan agentschappen

2.323

2.675

2.560

2.560

2.560

2.560

2.560

 

– waarvan bijdrage aan RWS

2.323

2.675

2.560

2.560

2.560

2.560

2.560

14.02

Veiligheid

20.845

19.334

17.014

17.661

17.821

17.813

17.811

14.02.01

Opdrachten

7.054

6.514

5.313

6.735

6.920

6.912

6.910

14.02.02

Subsidies

13.121

12.183

11.313

10.538

10.513

10.513

10.513

14.02.03

Bijdrage aan agentschappen

670

637

388

388

388

388

388

 

– waarvan bijdrage aan RWS

670

637

388

388

388

388

388

 

Ontvangsten

5.236

6.782

6.782

6.782

6.782

6.782

6.782

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijzing naar artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds

1.760.309

1.848.434

2.355.181

2.123.842

2.707.666

Andere ontvangsten van artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds

533.670

87.200

66.346

28.414

38.276

Totale uitgaven op artikel 12 Hoofdwegennet van het Infrastructuurfonds

2.293.979

1.935.634

2.421.527

2.152.256

2.745.942

waarvan

         

12.01

Verkeersmanagement

4.038

3.617

3.617

3.617

3.618

12.02

Beheer, onderhoud en vervanging

658.195

605.451

543.436

528.116

501.659

12.03

Aanleg

723.322

440.657

935.060

862.100

1.548.085

12.04

GIV/PPS

545.431

527.315

585.329

395.843

333.259

12.06

Netwerkgebonden kosten HWN

424.674

419.242

414.248

411.795

411.554

12.07

Investeringsruimte

– 61.681

– 60.648

– 60.163

– 49.215

– 52.233

Belastinguitgaven (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Belastingen op personenauto’s en motorrijwielen

             

Teruggaaf taxi’s

43

45

46

48

50

52

54

Stimulans Euro-6 dieselpersonenauto’s

4

Motorrijtuigbelasting

             

Nihiltarief OV-bussen op LPG

0

0

0

0

0

0

0

Vrijstelling taxi’s

51

50

51

52

54

55

57

Vrijstelling wegenbouw

0

0

0

0

0

0

0

Nihiltarief MRB zeer zuinige auto’s

277

28

36

Belasting op zware motorrijtuigen (eurovignet)

             

Teruggaaf internationaal gecombineerd vervoer

0

0

0

0

0

0

0

Bron: Bijlage 5 van de Miljoenennota 2015

14.01 Netwerk

Budgetflexibiliteit

De uitgaven voor subsidies en de agentschapsbijdrage aan RWS zijn volledig juridisch verplicht. Voor subsidies betreft het hier voornamelijk de uitfinanciering van verplichtingen die tot en met 2014 zijn aangegaan. De budgetten voor subsidies worden per jaar gepubliceerd en hebben daarmee een vastomlijnde tijdshorizon en de agentschapsbijdrage heeft een structureel karakter. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht op grond van lopende verplichtingen.

14.02 Veiligheid

De uitgaven voor subsidies en agentschapsbijdrage aan RWS zijn volledig juridisch verplicht. Voor subsidies betreft het hier voornamelijk de uitfinanciering van verplichtingen die tot en met 2014 zijn aangegaan. De verplichtingen betreffen subsidies aan het CBR, VVN, SWOV, Team Alert en incidentele doelgroepen. De budgetten voor subsidies worden per jaar gepubliceerd en hebben daarmee een tijdshorizon en de agentschapbijdrage heeft een structureel karakter. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht als gevolg van lopende opdrachten. Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor met name opdrachten voor het uitvoeren van onderzoeken en het uitvoeren van verkeersveiligheidscampagnes.

14.01 Netwerk

Toelichting op de financiële instrumenten

14.01.01 Opdrachten

De opdrachten betreffen diverse onderzoeken op het gebied van geluid, wegmaatregelen en het verduurzamen van de mobiliteit. Daarnaast vinden uitgaven plaats voor het European Register of Road Transport Undertakings (ERRU), het kennisplatform tunnelveiligheid, taken in het kader van de wet SWUNG (Samen werken aan de uitvoering van nieuw geluidbeleid), extra handhaving cabotage en kosten voor de uitvoeringsagenda Beter Geïnformeerd.

De opdrachten voor Beter Benutten betreffen kosten op het gebied van diverse onderzoeken, communicatie, monitoring en evaluatie, gedrag- en vraagbeïnvloeding, fietsbeleid en ITS (Intelligente Transport Systemen).

14.01.02 Subsidies

Uitgaven hebben betrekking op in voorgaande jaren verstrekte stimuleringssubsidies voor CO2 reductie. Tevens worden subsidies verstrekt voor het fietsbeleid onder andere aan de Fietsersbond.

14.01.03 Bijdragen aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van beleidsondersteuning en advies.

14.02 Veiligheid
14.02.01 Opdrachten

Het verbeteren van de positie van kwetsbare verkeersdeelnemers gebeurt onder meer door onderzoeken op het gebied van fietsveiligheid. Opdrachten in verband met de invoering van het trekkerrijbewijs, vergoedingen commissie rijgeschiktheid van de Gezondheidsraad en onderzoek cat. III medicijnen. Het stimuleren van de verkoop van veilige voertuigen gebeurt door deelname aan Euro NCAP (New Car Assessment Programme). Euro NCAP beoordeelt onafhankelijk de veiligheidsprestaties van Europa’s best verkochte auto’s. Om gedragsbeïnvloeding te bereiken wordt ondermeer het Meerjarenprogramma Campagnes Verkeersveiligheid uitgevoerd.

14.02.02 Subsidies

Er worden subsidies verstrekt aan maatschappelijke organisaties Veilig verkeer Nederland (VVN), ANBO, Fietsersbond, Team Alert en de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV). Er wordt uitvoering gegeven aan het meerjarenprogramma Blijf Veilig Mobiel. Het meerjarenprogramma Blijf Veilig Mobiel heeft tot doel om een bijdrage te leveren aan de verkeersveilige mobiliteit van senioren bij gelijkblijvende of toenemende mobiliteit. Het programma biedt een stimulans voor het aanbod van activiteiten voor senioren, waarmee zij hun verkeersveilig gedrag kunnen vergroten.

Daarnaast ontvangt het CBR ook nog in 2015 volledige vergoeding voor de onderzoeken naar de rijvaardigheid en de geestelijke en lichamelijke geschiktheid die zij uitvoeren en waarvan de kosten ingevolge de Regeling maatregelen Rijvaardigheid en Geschiktheid (RMRG) voor rekening van het Rijk komen. Voor het jaar 2015 is de rijksbijdrage gelijkgesteld aan die van voorgaande jaren. Een eerdere toegepaste korting is hiermee voor het jaar 2015 teruggedraaid.

14.02.03 Bijdragen aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van beleidsondersteuning en advies.

Beleidsartikel 15: OV-keten

Algemene Doelstelling (115063)

Reizigers veilig, betrouwbaar en met een voorspelbare reistijd vervoeren door de OV-Keten, waarbij verschillende modaliteiten optimaal op elkaar aangesloten zijn. De verantwoordelijkheid van de Minister inzake spoor wordt verantwoord op artikel 16 Spoor.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook de uitvoering van het beleid inzake regionaal openbaar vervoer (onder andere regionaal openbaar vervoer, taxi, waddenveren). De uitvoering vindt grotendeels plaats door middel van samenwerking in de gehele OV-Keten. Het beleid stimuleert en faciliteert deze samenwerking.

Ook het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid. De rol «regisseren» heeft specifiek betrekking op de volgende onderdelen:

  • Het stellen van regels en de kaders (wetgeving) voor het openbaar vervoer (overheden, marktpartijen en reizigers). De regels en kaders hebben betrekking op het openbaar vervoer per bus, tram en metro, het CVV (Regiotaxi) en het openbaar vervoer over water.

  • Het faciliteren (waar nodig) van de decentrale overheden om hen in staat te stellen hun regionale OV-systeem beter te laten aansluiten op het landelijke spoorsysteem met het oog op het optimaliseren van de deur-tot-deur-reis. Hiertoe wordt samenwerking tussen alle betrokken partijen zoveel mogelijk gestimuleerd.

  • Het monitoren van sociale veiligheid door het ministerie. De uitvoering vindt plaats door decentrale overheden en OV-bedrijven voor het stad- en streekvervoer.

  • Het ontwikkelen van beleid voor toegankelijkheid in de OV-keten. Dit gebeurt door initiatieven bij elkaar te brengen, maar ook door maatregelen te testen waarbij organisaties zijn betrokken van reizigers met functiebeperkingen. Bij deze acties wordt samengewerkt met de vervoersbranche en de decentrale overheden.

  • Het financieren van grote regionale en lokale projecten, vanuit artikel 14 op het Infrastructuurfonds: Regionaal, lokale infrastructuur. Via artikel 25 Brede doeluitkering (op de Begroting hoofdstuk XII) wordt het realiseren van maatwerkoplossingen voor verkeers- en vervoersvraagstukken gefinancierd.

  • Het implementeren van de concessiesystematiek voor de Waddenveren (met uitzondering van Texel), waarbij extra aandacht wordt besteed aan de rol van de gebruikers van het vervoer en de belanghebbenden bij de eilanden.

  • Het opstellen en handhaven van wet- en regelgeving voor het taxivervoer over de vakbekwaamheid, maximum tarieven en de toegang tot de markt ter verbetering van de kwaliteit van het taxivervoer.

  • Het inpassen in nationale wetgeving van Europese en internationale wetgeving omtrent busvervoer.

  • Samen met decentrale overheden deelnemen in de ND-OV organisatie met als doel (actuele) brongegevens voor reisinformatie beschikbaar te stellen voor afnemers.

  • Het aanpassen van de governance structuur rond de OV-chipkaart teneinde o.a. het belang van de concessiegrensoverschrijdende reiziger beter te dienen en toezicht op de OV-betaalmarkt te introduceren. Daarom wordt samen met decentrale overheden, vervoerders en consumentenorganisaties via de werkagenda van het NOVB gewerkt aan het verder verbeteren van het OV-chipkaartsysteem.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Het kengetal reizigerskilometers regionaal openbaar vervoer is niet meer opgenomen, aangezien de gegevens niet langer verzameld worden en dus niet meer beschikbaar zijn. Om deze gegevens weer beschikbaar te krijgen wordt door IenM nagegaan of gebruik gemaakt kan gaan worden van geanonimiseerde OV-Chipkaartdata. Hierover wordt overleg met de OV-sector gevoerd.

Kengetal: Klanttevredenheid regionaal openbaar vervoer
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Algemeen oordeel

7,0

7,2

7,2

7,2

7,2

7,4

7,4

Informatie en veiligheid

7,3

7,5

7,5

7,5

7,5

7,6

7,6

Rijcomfort

7,0

7,2

7,2

7,2

7,3

7,4

7,5

Tijd en doorstroming

6,0

6,2

6,5

6,5

6,6

6,8

6,8

Prijs

6,3

6,5

6,3

6,3

5,9

6,2

6,3

Bron: OV-Klantenbarometer 2012 (KpVV 2013)

Toelichting

De OV-Klantenbarometer heeft betrekking op al het openbaar vervoer dat wordt aangestuurd door de twaalf provincies en de zeven stadsregio’s. 15

Beleidskader Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer (SVOV): Waardering veiligheidsgevoel/incidenten

Kengetal: Sociale veiligheid in het stads- en streekvervoer
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Waardering veiligheidsgevoel in het voertuig als rapportcijfer

                 

– Reizigers (1)

7,6

7,8

7,8

7,9

7,9

7,9

7,9

7,9

7,9

– Personeel (2)

6,5

6,3

nb

6,3

nb

6,5

nb

6,9

nb

Onveiligheidsincidenten in en rond het OV in %

               

– Reizigers (3)

25

25

23

23

24

23

nb

15

25

– Personeel (4)

56

65

nb

69

nb

64

nb

60

nb

Bron: 2013 OV-Klantenbarometer 2013 (KpVV 2014)

Toelichting

Ad 1) Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel van de reizigers zowel in als rond het voertuig.

Ad 2) Dit cijfer betreft het veiligheidsgevoel van het personeel zowel in als rond het voertuig.

Ad 3) Het percentage in 2012 is niet vergelijkbaar met voorgaande jaren omdat een andere vraagstelling heeft plaatsgevonden. Voor een toelichting wordt verwezen naar de uitgave Sociale Veiligheid van OV-reizigers in het stads- en streekvervoer 16.

Ad 4) Dit is het percentage van het personeel dat één of meerdere keren slachtoffer is geweest van een incident. Bij (2) en (4); Voor personeel wordt tweejaarlijks gemeten.

Beleidswijzigingen

In de Lange Termijn Spooragenda deel 2 is het beleid ten aanzien van de OV-keten geformuleerd. Het Rijk zet voor de verbetering van de deur tot deur-reis primair in op hogere frequenties en het verbeteren van de verbindingen in het gehele netwerk In 2014 zijn vijf landsdelige en een landelijke OV-en spoortafel(s) ingesteld. Aan deze tafels wordt deelgenomen door het Rijk, decentrale overheden, vervoerders op het spoor en stad- en streekvervoer, ProRail en consumentenorganisaties. Het doel van deze overleggen is het verbeteren van de deur-tot-deur reis door betere afstemming in de OV-keten en het benutten van kansen voor verbetering. Afspraken over het functioneren van deze overleggen zijn opgenomen in de Lange Termijn Spooragenda deel 2 en zullen tevens worden vastgelegd in de verschillende concessies van Rijk en regio.

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 15 OV-keten (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

3.018

16.050

6.021

6.209

5.994

6.331

6.580

Uitgaven:

8.200

16.240

6.021

6.209

5.994

6.331

6.580

Waarvan juridisch verplicht

   

70%

       

15.01

Openbaar vervoer

8.200

16.240

6.021

6.209

5.994

6.331

6.580

15.01.01

Opdrachten

5.406

14.517

4.268

4.729

4.514

4.851

5.100

15.01.02

Subsidies

1.799

709

758

485

485

485

485

15.01.03

Bijdrage aan agentschappen

995

1.014

995

995

995

995

995

 

– waarvan bijdrage aan RWS

995

1.014

995

995

995

995

995

 

Ontvangsten

10

0

0

0

0

0

0

Verwijzing naar het Infrastructuurfonds

Extracomptabele verwijzingen

In artikel 14 van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.

Extracomptabele verwijzing naar artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur van het Infrastructuurfonds

181.447

273.935

348.376

341.694

248.418

Andere ontvangsten van artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur van het Infrastructuurfonds

0

0

0

0

0

Totale uitgaven op artikel 14 Regionaal, lokale infrastructuur van het Infrastructuurfonds

181.447

273.935

348.376

341.694

248.418

waarvan

         

14.01

Grote regionaal/lokale projecten

118.082

107.330

198.914

211.842

113.400

14.02

Regionale mobiliteitsfondsen

0

0

0

0

0

14.03

RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid

63.365

166.605

149.462

129.852

135.018

Belastinguitgaven (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Omzetbelasting verlaagd tarief

             

Vervoer van personen (w.o. openbaar vervoer)

980

1.022

1.065

1.110

1.158

1.207

1.258

Bron: Bijlage 5 van de Miljoenennota 2015

Budgetflexibiliteit

De uitgaven voor subsidies en de agentschapsbijdrage aan RWS zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies hebben een tijdshorizon en de agentschapbijdrage heeft een structureel karakter. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht op grond van lopende verplichtingen. Meer specifiek betreft het onder andere de bijdrage aan de Autoriteit Consument & Markt (ACM) en de continue screening van de taxibranche.

Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor uitvoering van taken die voortvloeien uit de werkagenda van het NOVB inzake de OV-chipkaart en het faciliteren van het NOVB zelf, de implementatie van de Boord Computer Taxi en het stimuleren van het beschikbaar stellen van (actuele) brongegevens voor reisinformatiediensten in het kader van het project Nationale Data Openbaar Vervoer, maar ook de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en uitgaven om een gelijk speelveld te creëren in het openbaar vervoer.

15.01.01 Opdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

Opdrachten betreffen voornamelijk (lopende) opdrachten voor de implementatie van de OV-Chipkaart en de implementatie van de Boord Computer Taxi. Daarnaast wordt uit deze middelen bijgedragen aan het OV-Loket, de concessie Waddenveren, het stimuleren van de toegankelijkheid van het openbaar vervoer (OV-chipkaart) en het stimuleren van het beschikbaar stellen van (actuele) brongegevens voor reisinformatiediensten in het kader van het project Nationale Data Openbaar Vervoer. Ook wordt bijgedragen aan de toegankelijkheid van het openbaar vervoer en aan uitgaven om een gelijk speelveld te creëren in het openbaar vervoer.

15.01.02 Subsidies

Subsidies worden verstrekt aan het OV-loket, ROVER, de Geschillencommissie taxi en voor de (monitoring van) sociale veiligheid in het openbaar vervoer.

15.01.03 Bijdragen aan agentschappen

RWS ontvangt een jaarlijkse agentschapbijdrage voor de beleidsondersteunde en adviserende taken voor het openbaar vervoer.

Beleidsartikel 16: Spoor

Algemene Doelstelling

De kwaliteit van het spoorproduct verbeteren zodat de reiziger en de verlader de trein in toenemende mate als een aantrekkelijke vervoersoptie beschouwen.

(Doen) Uitvoeren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor aanleg en beheer van de hoofdspoorweginfrastructuur. Om hier invulling aan te geven wordt ProRail als uitvoerder ingeschakeld. De andere wijze van aansturen die voortkomt uit de Lange Termijn Spooragenda heeft ook gevolgen voor de rol van Prorail als uitvoerder van het Rijksbeleid. De rol «uitvoeren» heeft betrekking op:

  • Verkenningen en planuitwerkingen;

  • Aanleg van projecten;

  • Beheer waaronder: onderhoud van infrastructuur, verkeersleiding en capaciteitsmanagement.

De Minister is ook verantwoordelijk voor het aanbod van reizigersvervoer op het hoofdrailnet. Invulling gebeurt door een concessie te verlenen aan vervoerder NS.

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook de uitvoering van het spoorbeleid, waaronder het toezicht op de uitvoering van de wet- en regelgeving.

  • Het beleid is vastgelegd in de Lange Termijn Spooragenda. Deze heeft tot doel het verbeteren van de kwaliteit van het spoor zodat reizigers en verladers de trein in toenemende mate als een aantrekkelijke vervoersoptie zien en gebruiken. In de Lange Termijn Spooragenda deel 2 is de wijze van aansturing van de spoorsector voor de periode tot 2028 weergegeven. De overheid gaat langs 5 lijnen haar aansturing van de spoorsector aanscherpen. Dit zijn:

    • 1. Aanscherpen wet- en regelgeving;

    • 2. Scherpere sturing met concessies op ProRail en NS;

    • 3. Betere sturing met aandeelhouderschap;

    • 4. Verbeteren sturing op financiële bijdrage Prorail;

    • 5. Beter sturen op samenwerking.

Daarnaast heeft de Lange Termijn Spooragenda invloed op de wijze waarop de uitvoering plaatsvindt.

De verantwoordelijkheid van IenM heeft betrekking op de volgende onderdelen:

  • Het aansturen van het beheer van en vervoer over het hoofdrailnet. Dit verloopt via concessies. Per 1 januari 2015 wordt de nieuwe beheerconcessie wederom voor 10 jaar aan ProRail gegund. Conform het Regeerakkoord zal ook het vervoer op het hoofdrailnet de komende 10 jaar onderhands gegund worden aan de Nederlandse Spoorwegen. Met ingang van de nieuwe vervoerconcessie per 1 januari 2015 worden ook de treindiensten op de Hogesnelheidslijn (HSL) onder de hoofdrailnetconcessie gebracht. IenM werkt verder aan het uitwerken en uitvoeren van concrete acties en afspraken uit de Lange Termijn Spooragenda middels de uitvoeringsagenda. Hieronder valt het vastleggen van wetgeving ter bevordering van een gelijk speelveld (waaronder implementatie Herschikkingsrichtlijn) en het faciliteren van samenwerking in de Spoorsector middels de OV- en spoortafels en de goederenvervoertafel.

  • Het stellen van wettelijke kaders voor veilige aanleg, beheer en gebruik van lokale spoorwegen (met name tram en metro) en het eenduidig regelen van de verantwoordelijkheden.

  • Het verbeteren van de ketenregie op de logistieke processen in het goederenvervoer. Daarnaast wordt wet- en regelgeving voor de one-stop-shop verbeterd en wordt gestuurd op het verbeteren van de kwaliteit en benutting van de goederenpaden.

  • Het samen met decentrale overheden en infrastructuurbeheerders werken aan de drie Europese spoorgoederencorridors (naar Frankrijk, Italië en Polen/Tsjechië) die in ons land beginnen, waarbij de regelgeving zoveel mogelijk wordt afgestemd op de Nederlandse situatie.

  • De zorg voor de veiligheid van het spoorvervoer en van de omgeving. Onderdeel van de veiligheidsaanpak zijn het STS verbeterplan (reductie stoptonend sein passages), de veiligheidscultuur, veilig werken aan het spoor, aanpak overwegen, suïcide preventie en sociale veiligheid, maar ook externe veiligheid langs het spoor en bij emplacementen. In 2015 wordt de Derde Kadernota Spoorveiligheid herijkt. Om onder meer de veiligheid verder te verhogen wordt het European Railway Traffic Management System (ERTMS) ingevoerd. In 2015 bevindt het programma ERTMS zich in de planuitwerkingfase.

  • De verdere invulling en uitvoering van het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen langs de volgende lijn: een integrale vernieuwende aanpak van overwegproblemen, door middel van bij voorkeur generieke maatregelen voor meerdere overwegen en waar nodig specifieke maatregelen.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Hieronder staan de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor Spoor. In productartikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.

Indicator: Punctualiteit Hoofdrailnet (HRN)
 

Basiswaarde 2003

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Grenswaarde Vervoerplan 20132

Realisatie 2013

Grenswaarde Vervoerplan 2014

Indicator: 3 minuten punctualiteit HRN1

83,10%

89,60%

88,50%

 

87,40%

 

Indicator: 5 minuten punctualiteit HRN1

 

94,70%

94,20%

93,00%

93,60%

93%

Reizigerspunctualiteit

 

91,50%

91,50%

90,50%

90,00%

90,50%

Klantoordeel op tijd rijden (% dat een 7 of hoger geeft)

 

50,90%

48,90%

53,00%

46,80%

53%

Bron: NS, jaarlijkse vervoerplannen en operationele verantwoordingen

Toelichting:

Ad 1) Afhankelijk van de uitvoering van de 2e fase van het Herstelplan (2007–2012).

Ad 2) Met het oog op de internationale vergelijkbaarheid is vanaf het Vervoerplan 2011 de indicator gewijzigd van 3 minuten punctualiteit in 5 minuten punctualiteit. De indicatoren ten aanzien van punctualiteit zullen waarschijnlijk worden aangepast naar aanleiding van de nieuwe vervoerconcessie die in 2015 in moet gaan. Vanaf volgend jaar worden er nieuwe indicatoren opgenomen in de begroting.

Spoorveiligheid (naar risicodrager)

Hieronder staan de indicatoren voor spoorveiligheid. Dit betreft de ontwikkeling van de verschillende veiligheidsdoelstellingen voor de diverse risicodragers conform de Europese systematiek, zoals die ook wordt toegepast in de Derde Kadernota Railveiligheid. Risicodragers zijn actoren met verschillende rollen die binnen het spoorsysteem veiligheidsrisico’s lopen. In onderstaande tabel is voor de belangrijkste acht spoorveiligheidsindicatoren aangegeven wat de stand van zaken eind 2012 en eind 2011 was op basis van meerjarige voortschrijdende gewogen gemiddelden («Moving Weighted Average»). De stand van zaken eind 2013 komt in september 2014 beschikbaar.

Voor de ontwikkelingen rondom deze spoorveiligheidsindicatoren geldt het beleid van de Derde Kadernota Railveiligheid, namelijk dat we de veiligheid op alle fronten, dus bij elk van deze acht veiligheidsindicatoren, continu willen verbeteren. Er lopen verschillende veiligheidsverbeterprogramma’s om de gestelde doelstellingen te realiseren (onder andere het Landelijk Verbeterprogramma Overwegen en het STS(StopTonend Sein)-verbeterplan).

De gewenste verbetering in 2012 ten opzichte van 2011 is slechts bij een beperkt aantal indicatoren gerealiseerd. Dit komt omdat het incident bij Amsterdam Westerpark op 21 april 2012 de «scores» van enkele indicatoren in sterke mate heeft beïnvloed.

Indicator: spoorveiligheid (naar risicodrager)
 

Beoordelingsjaar 2012

 

2012

2011

Nr.

Risicodrager

Omschrijving indicator

MWA 2013

NRV (2013)

MWA 2012

MWA 2011

1.1

Reiziger

FWSI onder reizigers / jaar / mld reizigertreinkm’s

nog niet beschikbaar

6,57

6,57

3,04

1.2

Reiziger

FWSI onder reizigers / jaar / mld reizigerkm’s

nog niet beschikbaar

0,05

0,05

0,02

2

Personeel

FWSI onder spoorpersoneel / jaar / mld treinkm’s

nog niet beschikbaar

2,25

2,25

1,24

3.1

Overweg-gebruiker

FWSI onder overweggebruikers / jaar / mld treinkm’s

nog niet beschikbaar

97,05

97,05

85,96

3.2

Overweg-gebruiker

FWSI onder overweggebruikers / jaar / ((treinkm’s*aantal overwegen)/ lijnkm’s)

nog niet beschikbaar

108,7

108,7

94,7

4

Onbevoegden

FWSI onder onbevoegden op het spoor / jaar / mld treinkm’s

nog niet beschikbaar

7,21

7,21

7,04

5

Anderen

FWSI onder «anderen (derden)» / jaar / mld treinkm»

nog niet beschikbaar

7,99

7,99

9,56

6

Overall

Totaal FWSI / jaar / mlrd treinkm’s

nog niet beschikbaar

127

127

105,7

Bron: Jaarverslag 2012 van de Nederlandse Autoriteit voor Spoorveiligheid (Kamerstuk 29 893, nr. 156) en het rapport Railveiligheidsindicatoren 2011; NS, jaarlijkse vervoerplannen en operationele verantwoordingen (Kamerstuk 29 893 nr. 135).

Toelichting gebruikte termen in de tabel:

FWSI = Fatalities and Weighted Serious Injuries (het aantal doden en gewogen zwaargewonden)

NRV = National Reference Value, de in Europees kader vastgestelde referentiewaarde per lidstaat voor de betreffende indicator

MWA = Moving Weighted Average (voortschrijdend gewogen gemiddelde)

Kengetal: aantal treinbewegingen goederentreinen per week
 

2009

2010

2011

2012

2013

Betuweroute

220

400

450

460

412

Oldenzaal grens

80

70

60

60

68

Zevenaar grens

340

380

480

490

489

Venlo grens

230

250

230

220

240

Maastricht grens

30

30

20

20

33

Roosendaal grens

120

120

120

110

113

Bron: Keyrail, ProRail op basis van jaarcijfers en 52 weken.

Toelichting

De treinbewegingen van goederentreinen in bovenstaande tabel zijn afgerond op tientallen en inclusief losse locomotieven. Het aantal hiervan verschilt per jaar, maar is ongeveer 5% van de treinbewegingen op het A15-trace van de Betuweroute. In 2014 neemt naar verwachting het aantal treinen verder toe.

Kengetal: sociale veiligheid NS
 

2007

2008

2009

2010

2011

Grenswaarde 2012

Realisatie 2012

Grenswaarde 2013

Realisatie 2013

Klantoordeel sociale veiligheid 1

76,1%

77,5%

78,0%

78,3%

79,1%

78,5%

78,3%

78,5%

79,50%

Bron: Vervoerplan 2013

X Noot
1

Het klantoordeel sociale veiligheid is het percentage klanten dat hun veiligheidsbeleving in de trein respectievelijk op het station overdag en in de avond waardeert met een cijfer 7 of hoger.

Het klantoordeel sociale veiligheid is het percentage klanten dat hun veiligheidsbeleving in de trein respectievelijk op het station overdag en in de avond waardeert met een cijfer 7 of hoger.

Beleidswijzigingen

Het beleid wordt verwoord in de Lange Termijn Spooragenda. Deze is ambitieus, omdat het spoor van essentieel belang is voor de bereikbaarheid van Nederland en daarmee voor de economie. Met de Lange Termijn Spooragenda worden de aandachtspunten uit het heden en de toekomstige ontwikkelingen voor de periode tot 2028 met elkaar verbonden. De inzet is om de kwaliteit van het spoor als vervoerproduct te verbeteren zodat de trein voor de reiziger en de verlader in toenemende mate een aantrekkelijke vervoersoptie is. De ambities zijn ingegeven door de wensen van de reiziger en de verlader en zijn gericht op verbeteringen voor de reizigers en de verladers in termen van betrouwbaarheid, reistijd, gemak en informatieverbetering. Daarbij ligt de focus op de gehele keten van deur-tot-deur. Ook wordt ingezet op het substantieel verhogen van het veiligheidsniveau van het spoor en het verder verduurzamen van het vervoer per trein.

De uitwerking van de Lange Termijn Spooragenda zal leiden tot een afgewogen portfolio van programma’s en projecten voor het spoor tot 2028 en een sturingsinstrumentarium waarmee op de realisatie van de geformuleerde ambities en doelen kan worden gestuurd. Middels de uitvoeringsagenda van de Lange Termijn Spooragenda worden concrete acties en afspraken in het kader van de LTSA uitgevoerd. Dit is een gedeelde agenda, waarin de belangrijkste partijen met een verantwoordelijkheid in de OV en spoorsector in diverse samenwerkingsverbanden de gemaakte afspraken binnen hun verantwoordelijkheidsdomein uitvoeren en monitoren.

Om de veiligheid van het spoor verder te verhogen wordt ERTMS ingevoerd. Dit programma bevindt zich in de planuitwerkingsfase.

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 16 Spoor (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

10.051

28.251

19.709

4.729

5.200

4.945

4.945

Uitgaven:

60.350

28.780

28.785

4.729

5.200

4.945

4.945

Waarvan juridisch verplicht

   

98%

       

16.01

Spoor

60.350

28.780

28.785

4.729

5.200

4.945

4.945

16.01.01

Opdrachten

17.651

5.481

2.339

2.359

2.830

2.575

2.575

 

– ERTMS

0

2.148

0

0

0

0

0

 

– Overige opdrachten

17.651

3.333

2.339

2.359

2.830

2.575

2.575

16.01.02

Subsidies

42.493

23.128

26.346

2.270

2.270

2.270

2.270

 

– Bodemsanering NS

9.076

9.076

9.076

0

0

0

0

 

– Contractsector

23.000

10.019

0

0

0

0

0

 

– GSM-R

   

15.000

       
 

– Overige subsidies

10.417

4.033

2.270

2.270

2.270

2.270

2.270

16.01.03

Bijdrage aan agentschappen

137

74

0

0

0

0

0

 

– waarvan bijdrage aan KNMI

74

74

0

0

0

0

0

 

– waarvan bijdrage aan RWS

63

           

16.01.05

Bijdragen aan internationale organisaties

69

97

100

100

100

100

100

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijzing naar artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds

2.155.161

2.287.330

2.045.022

2.014.223

1.729.211

Andere ontvangsten van artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds

232.720

177.161

193.583

192.830

204.490

Totale uitgaven op artikel 13 Spoorwegen van het Infrastructuurfonds

2.387.881

2.464.491

2.238.605

2.207.053

1.933.701

waarvan

         

13.02

Beheer, onderhoud en vervanging

1.240.257

1.319.800

1.167.051

1.110.815

1.185.320

13.03

Aanleg

952.335

972.202

910.500

940.776

569.774

13.04

GIV/PPS

147.026

146.980

146.983

153.491

156.679

13.07

Rente en aflossing

48.397

16.597

16.597

16.597

16.597

13.08

Investeringsruimte

– 134

8.912

– 2.526

– 14.626

5.331

Extracomptabele verwijzing naar artikel 17 Megaprojecten verkeer en vervoer van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17 Megaprojecten verkeer en vervoer van het Infrastructuurfonds

99.911

136.588

302.739

315.041

270.975

Andere ontvangsten van artikel 17 Megaprojecten verkeer en vervoer van het Infrastructuurfonds

40.347

24.877

35.279

32.363

55.924

Totale uitgaven op artikel 17 Megaprojecten verkeer en vervoer van het Infrastructuurfonds

140.258

161.465

338.018

347.404

326.899

waarvan

         

17.02

Betuweroute

5.055

5.055

0

0

0

17.03

Hogesnelheidslijn (HSL)

614

765

0

0

0

17.07

ERTMS Landelijke invoer

40.000

30.000

221.162

242.153

230.473

17.08

ZuidasDok

94.589

125.645

116.856

105.251

96.426

Budgetflexibiliteit

De uitgaven voor subsidies en agentschapsbijdragen aan RWS en het KNMI (in het kader van winterweer) en de bijdrage aan internationale organisaties zijn volledig juridisch verplicht. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht op grond van lopende verplichtingen. Meer specifiek betreft het onder andere de bijdrage aan de Autoriteit Consument & Markt (ACM). De subsidies hebben een tijdshorizon.

Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel heeft met name betrekking op het uitvoeren activiteiten ter ondersteuning van het beheer van en vervoer over het spoor via concessies en de uitvoering van de Lange Termijn Spooragenda.

16.01 Spoor

Toelichting op de financiële instrumenten

16.01.01 Opdrachten

Dit betreft voornamelijk (lopende) opdrachten voor de pilot ERTMS op het traject Amsterdam-Utrecht, activiteiten ter ondersteuning van de Railmap ERTMS, adviezen ter ondersteuning van het programma Overwegen, de nieuwe beheer- en vervoerconcessie, en spoorwegwetgeving. Daarnaast maakt de jaarlijkse vergoeding aan de Autoriteit Consument en Markt (ACM) onderdeel uit van deze middelen, welke een vergoeding is voor haar werk op het gebied van spoor (onder andere de Vervoerkamer). De Vervoerkamer reguleert vooral de relatie tussen de beheerders en de gebruikers van het spoor.

16.01.02 Subsidies
  • Subsidie bodemsanering NS-percelen: sinds 1996 dragen het Ministerie van IenM (en haar voorganger) en de Nederlandse Spoorwegen jaarlijks geld aan de Stichting Bodemsanering Nederlandse Spoorwegen (SBNS) voor de landelijke aanpak van bodemverontreiniging in NS-percelen. Deze subsidie eindigt in 2015.

  • GSM-Rail: Uitgaven voor GSM-R(ail) ter mitigatie van de interferentieproblematiek bij ProRail en vervoerders door de uitrol van 3G- en 4G-netwerken door de telecom providers.

  • Overige subsidies: dit betreft voornamelijk lopende maatregelen in het kader van het actieplan Groei op het Spoor, een jaarlijkse bijdrage voor de Complete Lijn Uitschakeling (waarbij bijvoorbeeld bij een incident een tracé als geheel wordt uitgeschakeld) en de inzet van de 25kV Spanningtester (CLU+) op de Betuweroute en HSL in het kader van de daartoe gesloten overeenkomst met de betrokken Veiligheidsregio’s, alsmede een subsidie voor Rover.

16.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties

Dit betreft een bijdrage aan de Organisation pour les Transports Internationaux Ferroviaires (OTIF). Deze internationale organisatie richt zich vooral op het creëren van een uniform rechtssysteem voor het vervoer van passagiers en vracht per rails.

Beleidsartikel 17: Luchtvaart

Algemene doelstelling

Het versterken van de internationale concurrentiekracht van de Nederlandse luchtvaartsector en het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam luchtvaartbestel voor goederen, passagiers en omwonenden.

Regisseren

Rollen en verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving van de kaders en voor het binnen deze kaders (doen) realiseren van de gewenste ontwikkeling van de Nederlandse luchtvaart. De rol «regisseren heeft» betrekking op de volgende taken:

  • Voor een veilig en duurzaam gebruik van netwerken stelt de Minister normen en handhaaft deze. Om de concurrentiekracht van de luchtvaart te versterken streeft de Minister naar een internationaal level playing field. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap van de International Civil Aviation Organization (ICAO) en een gerichte bijdrage in de totstandkoming van Europese regelgeving inclusief een actieve rol in agentschappen als de European Aviation Safety Agency (EASA) en anderen.

  • Voor het in stand houden en versterken van het luchtvaartnetwerk van verbindingen van Nederland met de rest van de wereld zijn internationale overeenkomsten cruciaal (multilateraal en bilateraal). De Minister sluit hiertoe overeenkomsten met de vanuit de Nederlandse luchtvaartpolitiek belangrijke landen.

  • Daarnaast wordt mede vanuit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving de innovatie en de transitie naar een duurzame luchtvaart bevorderd.

  • IenM zorgt voor de regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, veiligheid, milieu en security. Veel van deze regelgeving komt in internationaal of Europees kader tot stand. In deze kaders levert Nederland een actieve bijdrage gericht op de Nederlandse belangen.

  • De Minister richt zich nationaal en internationaal op het veiligstellen en efficiënter gebruiken van de capaciteit in het luchtruim en op verbetering van de prestaties van de Luchtverkeersleiding, intensievere samenwerking tussen civiele en militaire luchtverkeersleidingsorganisaties (co-locatie) en betere samenwerking van internationale luchtverkeersleidingsorganisaties binnen het Functional Airspace Block Europe Central (FABEC).

  • De Minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor duurzaamheid en voor een permanente verbetering van de veiligheid middels introductie van veiligheidsmanagement.

  • Voorts geeft IenM invulling aan de wettelijke taken en verplichtingen, zoals het nemen van omzettingsregelingen (aanpassing aan nieuwe wetgeving) en luchthavenbesluiten voor de regionale luchthavens van nationale betekenis en het vrijwaren van de veiligheidssloopzone van Schiphol.

  • Voorts zet de Minister in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.

  • Tevens draagt de Minister zorg voor een actieve inzet van Nederland in internationale gremia waar discussies worden gevoerd en besluiten worden genomen die van invloed zijn op het Nederlandse (mainport)beleid, zoals in de Europese Raad van Transportministers.

  • Het behalen van de doelstelling hangt af van de betrokkenheid van en samenwerking met andere overheden en het bedrijfsleven en het innovatieve vermogen van en technologische ontwikkelingen in de luchtvaartsector, de internationale ontwikkelingen en ontwikkelingen in internationale organisaties (EU, Eurocontrol, EASA, ICAO, ea.) en de verhouding met andere economische ontwikkelingen in Nederland.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Indicator: Creëren van luchthavencapaciteit Schiphol
 

Basiswaarde 2009

2010

2011

2012

Gerealiseerd 2013

Streefwaarde 2020

Gerealiseerde vliegtuigbewegingen tov plafond 510.000

390.000

76%

386.000

76%

420.000

82%

423 000

83%

426.000

83,5%

510.000

100%

Bron realisatie: Jaarcijfers Schipholgroep

Bron streefwaarde: luchtvaartnota, april 2009, januari 2014

Voor de luchthaven Schiphol is tot 2020 een plafond aan het aantal vliegtuigbewegingen afgesproken. Met het oog op de netwerkkwaliteit moet binnen dit plafond ruimte blijven voor de ontwikkeling van mainportgebonden verkeer. Het Rijk heeft hierbij verantwoordelijkheid voor het creëren van capaciteit op de luchthavens Eindhoven en Lelystad. In 2012 is afgesproken de inspanning er op te richten al bij 90% van de 510.000 vliegtuigbewegingen extra regionale luchthavencapaciteit te kunnen inzetten ter ontlasting van Schiphol (Kamerstukken II, 2011/12, 29 665, nr. 181). De marktontwikkeling op Schiphol wordt daarom nauwlettend door het ministerie gevolgd.

Indicator: Creëren extra luchthavencapaciteit Eindhoven en Lelystad (vliegtuigbewegingen)
 

Basiswaarde 2009

Gerealiseerd t/m 2013

Streefwaarde 2015

Streefwaarde 2020

Luchthaven-capaciteit Eindhoven

0

0

10.000

25.000

Luchthaven-capaciteit Lelystad

0

0

25.000

45.000

Bron: De individuele luchthavenbesluiten van het kabinet

De ontwikkeling van Eindhoven en Lelystad (met in totaal 70.000 extra vliegtuigbewegingen op jaarbasis) vindt plaats in een zodanig tempo en uitvoering dat Schiphol meer ruimte krijgt voor écht mainportverkeer en de concurrentiepositie van Schiphol wordt versterkt, conform het Convenant «Behoud en versterking mainportfunctie en netwerkkwaliteit luchthaven Schiphol». Op basis van het Aldersadvies Eindhoven heeft het kabinet in 2010 besloten tot uitvoering van de afspraken over het accommoderen van 25.000 extra vliegtuigbewegingen in Eindhoven in 2020. De feitelijke toevoeging van capaciteit vindt plaats op het moment dat deze is vastgelegd in het luchthavenbesluit.

Voor de ontwikkeling van Lelystad zijn de mogelijkheden onderzocht voor een scenario van de ontwikkeling van totaal 35.000–45.000 vliegtuigbewegingen. In het Aldersadvies Lelystad is een gecontroleerde ontwikkeling voorgesteld vanaf 2015 tot 2020 met een eerste tranche naar 25 000 vliegtuigbewegingen en een tweede tranche naar 45 000 vliegtuigbewegingen. Het Kabinet en de Tweede Kamer hebben het advies overgenomen. Belangrijk aandachtspunt daarbij is de vormgeving van de aan- en uitvliegroutes. Op dit vlak zijn inmiddels betekenisvolle stappen gezet. (Kamerstukken II, 2013/14, 31 936, nr. 166). Het te nemen luchthavenbesluit is MER-plichtig. In het MER worden alle milieugevolgen van de uitbreiding van de luchthaven Lelystad onderzocht waarbij ook een aantal ontwerpvarianten voor de door startende en landende vliegtuigen te vliegen vliegroutes worden onderzocht.

Indicator: Luchthavengelden, ATC-heffingen en overheidsheffingen (aeronautical kosten)

Ranglijst kostenniveau (van hoog naar laag)

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Streefwaarde 2015 e.v.

London Heathrow (LHR)

1

1

 

Parijs (CDG)

2

3

 

Frankfurt (FRA)

3

2

 

Gatwick

4

4

 

Schiphol

8

8

< LHR, FRA, CDG

Zürich

5

5

 

München

6

6

 

Brussel

9

9

 

Madrid

7

7

Bron: SEO, Benchmark Luchthavengelden en Overheidsheffingen 2013

Toelichting

Het streven is om de huidige positie van Schiphol voor wat betreft kostenniveau onder die van Londen Heathrow, Frankfurt en Parijs Charles de Gaulle te houden. Instrumenten voor het bewaken van het level playing field zijn het toezien op de randvoorwaarden en regulering van de doorrekening van de aeronautical kosten door de luchthaven Schiphol. Daarnaast heeft de overheid een betrokkenheid bij de hoogte van de overheidsheffingen (geluidhinderkosten en securitykosten).

Kengetal: Geluidsbelasting rond Schiphol

Periode

2012

2013

grenswaarde TVG

Gedurende het gehele etmaal (Lden)

62,71

62,45

63.46 dB(A)

Gedurende de periode van 23.00 tot 7.00 uur (Lnight)

52,47

52,09

54.44 dB(A)

Bron grenswaarde: Luchthavenverkeerbesluit 2004

Bron realisatiegegevens 2012 en 2013: Handhavingsrapportage Schiphol 2012 en 2013

Toelichting

In het Luchthavenverkeerbesluit, (Algemene Maatregel van Bestuur, 18 september 2008), zijn voor de luchthaven Schiphol de grenzen gesteld aan de totale hoeveelheid geluid (Totaal Volume Geluid, TVG) dat het vliegverkeer in een jaar mag produceren. De geluidsbelasting van het vliegverkeer moet worden begrensd met op handhavingpunten vastgestelde grenswaarden (aan de baankoppen en bij aanpalende bebouwde kom). In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol is vastgelegd dat de totale hoeveelheid geluid van het luchthavenluchtverkeer bij Schiphol per gebruiksjaar voor het etmaal (de Lden) niet meer dan 63,46 dB(A) en voor de nacht (de Lnight) niet meer dan 54,44 dB(A) mag bedragen. IenM heeft geen directe invloed op de daadwerkelijk gerealiseerde geluidsbelasting, dat is de verantwoordelijkheid van de sector. Bij dreigende overschrijding wordt door de ILT handhavend opgetreden. De Handhavingsrapportage Schiphol 2013 van de Inspectie is aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2013/14, 29 665, nr. 197).

In 2013 heeft de Alderstafel Schiphol haar eindadvies over het nieuwe normen- en Handhavingstelsel uitgebracht, mede op basis van het tweejarig experiment waarin het functioneren van dit stelsel in de praktijk is beproefd. In haar reactie heeft het kabinet aangegeven dit nieuwe stelsel in lijn met het advies, en na overleg met de Tweede Kamer, in wet- en regelgeving te willen verankeren. De noodzakelijke aanpassing aan wet-en regelgeving wordt voorzien voor 2015.

Kengetal: Jaarlijkse TRG-score voor Schiphol in relatie tot de TRG-grenswaarde in het Luchthavenverkeerbesluit
 

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Grens

TRG-score

6,62

6,057

6,118

6,47

6,486

6,841

9,724

Bron: Handhavingsrapportage Schiphol (AAS) 2012/2013

Toelichting

Het totale risicogewicht (TRG) is het resultaat van de vermenigvuldiging van het maximale startgewicht met de ongevalkans per vliegbeweging. In het Luchthavenverkeerbesluit Schiphol is vastgesteld dat het streven is dat het TRG van het luchthavenluchtverkeer bij Schiphol per gebruiksjaar niet meer dan 9,724 ton bedraagt.

Kengetal: Aantal passagiersbestemmingen waarnaar (> 2 x per jaar) met vnl. geregelde vluchten wordt gevlogen per luchthaven

Luchthaven

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Amsterdam

258

246

253

263

271

266

261

Frankfurt

288

291

284

283

288

301

286

London Heathrow

181

177

171

165

174

176

176

Parijs Charles de Gaulle

260

273

272

271

268

256

258

Brussel

158

190

183

188

200

190

181

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), januari 2014

Toelichting

In deze tabel zijn de bestemmingen opgenomen waarvoor geldt dat deze meer dan 2 x per jaar worden aangevlogen. Volgens deze indicator is het aantal bestemmingen vanaf Schiphol in 2013 gedaald. Op Frankfurt en Brussel is de daling sterker. Het aantal bestemmingen vanaf Londen Heathrow is in 2013 onveranderd en blijft daarmee relatief laag. Het aantal bestemmingen vanaf Parijs Charles de Gaulle stijgt in 2013 licht.

Kengetal: Aantal vliegtuigbewegingen, aantal passagiers en vrachttonnage per luchthaven
 

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Vliegbewegingen (x 1.000)

             

Amsterdam

436

428

391

386

420

423

426

Frankfurt

485

480

458

458

481

476

466

London Heathrow

476

473

460

449

476

471

470

Parijs Charles de Gaulle

544

551

518

492

507

491

472

Brussel

241

236

212

205

214

206

199

Passagiers (x mln)

       

Amsterdam

48

47

44

45

50

51

53

Frankfurt

54

53

51

53

56

57

58

London Heathrow

68

67

66

66

69

70

72

Parijs Charles de Gaulle

60

61

58

58

61

61

62

Brussel

18

19

17

17

19

19

19

Vracht (x 1.000 ton)

         

Amsterdam

1.610

1.568

1.286

1.512

1.524

1.483

1.531

Frankfurt

2.074

2.021

1.808

2.199

2.133

1.986

2.016

London Heathrow

1.314

1.401

1.278

1.473

1.484

1.465

1.423

Parijs Charles de Gaulle

2.053

2.039

1.819

2.177

2.088

1.950

1.876

Brussel

762

659

449

476

475

459

430

Bron: Amsterdam Airport Schiphol (AAS), januari 2014

Toelichting

Inzet van het beleid is het optimaliseren van de netwerkkwaliteit in combinatie met een concurrerende en duurzame luchtvaart. De netwerkkwaliteit wordt mede bepaald door overheidstarieven en -maatregelen, maar is voor een groot deel niet direct beïnvloedbaar. Bovenstaande kengetallen geven de omvang van het netwerk in aantallen bestemmingen en het verkeer en vervoer op Schiphol weer in vergelijking met andere grote Noordwest Europese luchthavens. In de jaarlijkse Monitor Netwerkkwaliteit en Staatsgaranties laat IenM elk jaar de ontwikkeling van de netwerkkwaliteit van Schiphol monitoren. Uit de monitor van 2013 blijkt dat de ontwikkeling van de netwerkkwaliteit op Schiphol tussen 2012 en 2013 gelijke tred heeft gehouden met die van concurrerende luchthavens in West-Europa en dat op Schiphol, evenals in voorgaande jaren, sprake is van een sterkere ontwikkeling van het netwerk dan op Parijs Charles de Gaulle.

Kengetal: Gemiddelde vertraging per vlucht toe te rekenen aan Air Traffic Management (in minuten)
 

2001

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Taakstelling vanaf 2000 met herijking voor 2002–2006

2,8

2,44

2,08

1,72

1,4

1,0

1,0

1,0

1,0

1,0

nb

   

Gerealiseerd

2,5

1,4

0,9

0,8

0,9

1,0

1,2

1,4

0,9

2,0

1,1

0,63

0,53

Bron: Eurocontrol /CFMU, Performance Review Report, jaar 2013

Toelichting

Het Rijk heeft geen directe invloed op het aantal minuten vertraging in het Europese luchtruim. Dit kengetal is een internationaal gemiddelde en wordt bepaald door operationele factoren, zoals capaciteitsplanning en human resource management. Dit kengetal geeft wel een beeld van de efficiëntie van het luchtvaartbestel. De in bovenstaande tabel opgenomen reeks is gewijzigd als gevolg van het feit dat Eurocontrol in eerdere rapporten uitsluitend de gemiddelde vertraging in het en route verkeer gedurende de zomer heeft gemeten en thans een jaargemiddelde hanteert.

Kengetal: Gemiddelde ATFM 1-vertraging per vlucht (in minuten)

2010

2011

2012

2013

Gemiddelde ATFM-vertraging per vlucht

2,8

1,00

1,00

1,00

Gerealiseerd

0,94

0,90

0,78

0,68

Bron: Luchtverkeersleiding Nederland, 2014

X Noot
1

ATFM staat voor «Air Traffic Flow Management»

Toelichting

Dit kengetal heeft betrekking op de gemiddelde en-route vertraging per controlled flight in het Nederlandse luchtruim en de gemiddelde vertraging op Schiphol tezamen. In de tabel is de gemiddelde vertraging per vlucht in het Nederlandse luchtruim aangegeven. Deze gemiddelde vertraging betreft zowel de vertragingen in de en route als in de terminal verkeersbegeleiding. Dit in tegenstelling tot de Eurocontrolgegevens, die betrekking hebben op het en-route verkeer. Het merendeel van de vertragingen treedt op in de terminalfase van een vlucht. Weersomstandigheden kunnen een grote rol spelen bij het ontstaan van vertragingen (slecht zicht, wind, sneeuw en aanverwante oorzaken als beperkt aantal vliegtuigopstelplaatsen).

Beleidswijzigingen

De komende jaren wordt verder uitwerking gegeven aan de Luchtvaartnota, de Luchtruimvisie en Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid 2011–2015. De bij deze nota’s behorende uitvoeringsagenda’s zijn hierbij leidend.

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 17 Luchtvaart (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

27.313

21.636

20.617

25.740

13.263

10.857

13.900

Uitgaven:

21.796

35.641

23.759

25.370

16.136

11.780

11.778

Waarvan juridisch verplicht

   

82%

       

17.01

Luchtvaart

21.796

35.641

23.759

25.370

16.136

11.780

11.778

17.01.01

Opdrachten

17.536

21.875

10.229

14.790

14.456

10.100

10.098

 

– Opdrachten GIS

10.604

15.530

5.001

3.023

4.772

3.021

3.021

 

– Leefbaarheidsfonds

0

0

0

5.900

2.900

0

400

 

– Overige opdrachten

2.229

6.345

5.228

5.867

6.784

7.079

6.677

17.01.02

Subsidies

2.862

2.515

452

452

452

452

452

17.01.03

Bijdrage aan agentschappen

64

10.071

11.898

8.948

48

48

48

 

– waarvan bijdrage aan RWS (Caribisch Nederland)

0

10.000

11.850

8.900

0

0

0

 

– waarvan bijdrage aan RWS

48

48

48

48

48

48

48

 

– waarvan bijdrage aan KNMI

16

23

0

0

0

0

0

17.01.05

Bijdrage aan internationale organisaties

1.334

1.180

1.180

1.180

1.180

1.180

1.180

 

Ontvangsten

38.863

45.258

33.109

6.828

325

25

25

Extracomptabele verwijzingen

Belastinguitgaven (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Accijnzen

             

Vrijstelling accijns luchtvaartuigen

1.869

2.023

2.042

2.068

2.108

2.154

2.197

Bron: Bijlage 5 van de Miljoenennota 2015

Budgetflexibiliteit

Het grootste deel van de uitgaven is juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van aangegane verplichtingen voor opdrachten en subsidies voor onder meer het project geluidsisolatie Schiphol en voor de uitvoering van toezichtstaken door de Autoriteit Consument & Markt (ACM). Voor een overzicht van de subsidies wordt verwezen naar de bijlage Subsidies. De subsidies hebben een tijdshorizon. De bijdrage aan de agentschappen betreft de financiering van de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland door RWS voor 2015, de capaciteitsinzet van RWS. Op basis van de opdrachtbrief aan RWS voor Caribisch Nederland en het Beleidsondersteuning en -advies (BOA)- traject is het budget voor 2015, ultimo 2014 juridisch verplicht.

De bijdrage aan internationale organisaties betreft de jaarlijkse contributie aan de ICAO, aan het hiertoe opgezette samenwerkingsverband binnen ABIS en aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) en dit bedrag is daarmee geheel juridisch verplicht.

De resterende niet juridisch verplichte ruimte is belegd met de activiteiten uit de uitvoeringsagenda bij de Luchtvaartnota (Kamerstukken II, 2010/11, 31 936, nr. 47) en de Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid 2011–2015 (Kamerstukken II, 2010/11, 24 804, nr. 80).

17.01 Luchtvaart

Toelichting op de financiële instrumenten

17.01.01 Opdrachten

Opdrachten Geluidsisolatie Schiphol (GIS)

Doel van het project Geluidsisolatie Schiphol fase 3 (GIS-3) is het verminderen van de geluidshinder voor omwonenden van Schiphol door middel van geluidsisolatie. De derde fase van het geluidsisolatieprogramma is in 2012 afgerond. De beleidsevaluatie GIS is in 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2013/14, 26 959, nr. 140). De geplande uitgaven voor 2015 en verder hebben betrekking op aankopen in de geluidssloopzones, klachtenafhandeling en de behandeling en uitbetaling van schadeclaims.

Overige opdrachten

1. Luchtvaartnota en de Alderstafels

Het Nederlandse mainportbeleid is gericht op een selectieve ontwikkeling van de mainport Schiphol, in samenhang met de ontwikkeling van de regionale luchthavens van nationale betekenis. In 2011 is het Aldersadvies Eindhoven door het Kabinet en de Tweede Kamer overgenomen. In 2015 worden verdere stappen gezet om de gecontroleerde ontwikkeling van Lelystad Airport mogelijk te maken en wel in twee tranches (tot in totaal 45.000 extra vliegtuigbewegingen op jaarbasis) (Kamerstukken II, 2011/12, 31 936, nr. 115 en Kamerstukken II, 2013/14, 31 936, nr. 166.)

2. Normen en handhavingsstelsel

De ontwikkeling van Schiphol tot 2020 vindt plaats binnen de aan de Alderstafel afgesproken kaders. In 2012 liep het tweejarig experiment met een nieuw normen- en handhavingsstelsel (NNHS) voor de luchthaven Schiphol af. Het kabinet heeft in 2013 besloten het nieuwe stelsel in nieuwe wetgeving te verankeren.

3. Verminderen risico op vogelaanvaringen

In 2015 wordt opnieuw gewerkt aan het uitvoeren van de maatregelen uit het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol uit 2012. Het betreft de voorbereiding en uitwerking van maatregelen om de vogelaanvaringsproblematiek rondom Schiphol te verminderen door: ontwikkelen en toepassen van detectieapparatuur, extra maatregelen in het kader van het populatiebeheer en een aanscherping van de ruimtelijke beperkingen ten aanzien van de foerageer,- rust- en broedgebieden. In 2014 is gestart met een monitoring van de effectiviteit van deze maatregelen en worden indien noodzakelijk de maatregelen bijgesteld of geïntensiveerd.

4. Beleidsonderzoek vliegveiligheid

Voor de uitvoering van de acties uit het uitvoeringsprogramma, onderdeel van de in 2011 vastgestelde Beleidsagenda Luchtvaartveiligheid 2011–2015 zijn middelen nodig voor beleidsonderzoek, voor de periodieke evaluatie van de effectiviteit van het gevoerde beleid (meldingsbereidheid voorvallen in de burgerluchtvaart, protocol preventie overmatig gebruik alcohol, drugs en medicijnen, meerjarig veiligheidsonderzoek Nederlandse luchtvaartsysteem) en voor de uitbouw en implementatie van veiligheidsmanagement in de luchtvaart(beleids-)keten.

5. Nadere uitwerking luchtruimvisie en civiel-militaire samenwerking

Als uitwerking van de Luchtruimvisie worden verschillende onderzoeken en studies uitgevoerd voor de voorbereiding van luchtruimwijzigingen en aanpassingen van het luchtverkeersleidingsconcept. Hiertoe worden analyse-, onderzoek-, ontwerp- en simulatieactiviteiten uitgevoerd in samenwerking met de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en het Commando Luchtstrijdkrachten (CLSK) van het Ministerie van Defensie. In een Roadmap Luchtruimvisie zal worden beschreven hoe en wanneer de luchtverkeersleidingsorganisaties de met de luchtruimvisie beoogde luchtruimwijzigingen en aanpassingen aan het luchtverkeersleidingsconcept en -systeem gaan realiseren en de onderlinge samenhang en afhankelijkheden (inhoudelijk en volgordelijk) daartussen. De uitwerking van de verdergaande civiel-militaire samenwerking op het gebied van luchtverkeersdienstverlening is daarbij een belangrijk aspect dat centraal staat in de te realiseren activiteiten.

6. KDC

De Stichting Knowledge & Development Center (KDC) levert kennis om innovatieve oplossingen te vinden voor de duurzame ontwikkeling van de Mainport Schiphol. In het KDC werken de partners KLM, Schiphol en Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) samen met universiteiten en kennisinstellingen om de Schiphol operatie te innoveren. IenM draagt financieel bij aan het KDC, hiervoor is voor 2015 een bedrag van € 0,707 mln begroot.

7. Opdrachten Caribisch Nederland

Het betreft de aanschaf van apparatuur ter bevordering van het veilig gebruik van de luchthavens en ter verbetering van de bedrijfsvoering. Tevens betreft het de financiering van diverse onderzoeken en opleidingen.

17.01.02 Subsidies

Versneld onderploegen graanresten ten behoeve van reduceren risico vogelaanvaringen

Met het convenant Reduceren risico vogelaanvaringen Schiphol is een vergoedingsregeling in het leven geroepen voor het versneld onderploegen van de graanresten na de oogst in een deel van de Haarlemmermeerpolder. De betreffende boeren ontvangen hiervoor een vergoeding per hectare versneld ondergewerkte graanakker. IenM onderzoekt de mogelijkheden hoe de kosten van deze vergoeding kunnen worden verhaald op de luchtvaartsector.

CROS en overige commissies regionaal overleg

IenM draagt financieel bij aan de activiteiten van de Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol (CROS). Dit onafhankelijke overleg- en adviesorgaan verenigt bewoners, regionale en lokale overheden en luchtvaartpartijen. Met als doel om hinder van Schiphol zoveel mogelijk te beperken en een optimaal gebruik van de luchthaven te bevorderen. De CROS zal opgaan in de Omgevingsraad Schiphol (ORS). De jaarlijkse bijdrage bedraagt maximaal € 0,262 mln. De luchthavens Eelde, Lelystad, Maastricht en Rotterdam kennen in 2015 eveneens commissies regionaal overleg, de bijdrage in 2015 bedraagt € 0,140 mln.

Incidentele subsidies

Er zal een incidentele subsidie van maximaal € 0,035 mln verstrekt worden aan de stichting Pocket FMS voor de ontwikkeling en exploitatie van een app gericht op ondersteuning van General Aviation piloten bij vluchtvoorbereiding en vluchtuitvoering.

17.01.03 Bijdragen aan agentschappen

Rijkswaterstaat

Dit betreft voornamelijk de bijdrage die aan RWS ter beschikking wordt gesteld voor de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland gericht op het wegwerken van de tekortkomingen ten aanzien van de internationale regelgeving.

17.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties

Voor de jaarlijkse contributie aan de ICAO, aan het hiertoe opgezette samenwerkingsverband binnen ABIS (de ABIS-groep vertegenwoordigt de burgerlijke luchtvaartautoriteiten van Oostenrijk, België, Nederland, Luxemburg, Ierland, Zwitserland en Portugal binnen de permanente organen van ICAO), en aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) wordt in 2015 een bedrag uitgegeven van € 1,2 mln, waarvan € 1 mln via de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).

Beleidsartikel 18: Scheepvaart en Havens

Algemene doelstelling

Het realiseren van een efficiënt, veilig en duurzaam goederenvervoersysteem, waarbinnen de internationale concurrentiekracht van de mainport en van de Nederlandse maritieme sector wordt versterkt.

(Doen) uitvoeren

Rollen en verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor het in stand houden van een robuust hoofdnetwerk van vaarwegen. Vanuit de Begroting hoofdstuk XII (artikel 26.01) wordt een bijdrage gedaan aan het Infrastructuurfonds. Via het Infrastructuurfonds (artikel 15, 17 en 18) investeert de Minister door middel van aanleg en benutting in dit netwerk, in binnenhavens en in de maritieme toegang van zeehavens om een goede en betrouwbare bereikbaarheid over water van de economische kerngebieden te realiseren. Aanleg- en benuttingsprojecten worden in het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) vastgelegd. De Minister is verantwoordelijk voor toezicht en nautisch beheer. Rijkswaterstaat voert als beheerder het beheer, onderhoud en vervanging uit. De uitgaven aan beheer, onderhoud en vervanging worden verantwoord op het infrastructuurfonds (artikel 15).

Regisseren

De Minister is verantwoordelijk voor de vormgeving en deels ook voor de uitvoering, waaronder het toezicht op de uitvoering, van de wet- en regelgeving (zowel de Autoriteit Consument en Markt (ACM) als de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)) van het maritiem beleid. De rol «regisseren» heeft ook betrekking op de volgende taken:

  • De Minister stelt normen en handhaaft deze om het veilige en duurzame gebruik van netwerken te waarborgen. De Minister ijvert regionaal en internationaal voor deze normen, bijvoorbeeld in de Europese Raad van transportministers en de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), ook omdat een internationaal level playing field goed is voor de Nederlandse concurrentiepositie. Daarin passen een actief Nederlands lidmaatschap van IMO en Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en een gerichte bijdrage aan de totstandkoming van Europese regelgeving, inclusief een actieve rol in agentschappen als het Europese Maritieme Veiligheidsagentschap (EMSA) en andere organisaties.

  • De in 2014 vastgestelde maritieme strategie en de daaronder hangende werkprogramma’s voor de zeehavens, scheepvaart en binnenvaart geven de leidende principes aan: meerwaarde door samenwerking, ruimte voor ondernemerschap en oog voor de stad en leefomgeving.

  • Vanuit het oogpunt van verbetering van het milieu en van de kwaliteit van de leefomgeving in de zeehavengebieden de innovatie en de transitie naar een duurzame scheepvaart bevorderd.

  • IenM zorgt voor «state of the art» regelgeving op het gebied van marktordening, passagiersrechten, bemanningszaken en security.

  • Met de programma’s Beter Benutten en Impuls Dynamisch Verkeersmanagement Vaarwegen stimuleert de Minister een slim, efficiënt en veilig gebruik van de vaarwegen. Samen met de inspanningen van de vervoerders en verladers kan daarmee de capaciteit van de vaarwegen beter worden benut.

  • De Minister geeft zoveel mogelijk ruimte voor ondernemerschap, met een maximaal beroep op de eigen verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven voor een permanente verbetering van de veiligheid en duurzaamheid met betrekking tot maritiem beleid.

  • IenM draagt binnen het kabinetsbrede bedrijvenbeleid verantwoordelijkheid voor de overheidsinbreng op de Topsector Logistiek.

  • Voorts zet de Minister in op een intensivering en stroomlijning van de inspanningen van alle overheden, belangenorganisaties en sectorpartijen betrokken bij bovenstaande beleidsopgaven.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de Inspectie Leefomgeving en Transport op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Hieronder zijn de beleidsmatige indicatoren en kengetallen voor scheepvaart en havens opgenomen. In productartikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds zijn de aan dit beleidsartikel gerelateerde productindicatoren en/of -kengetallen opgenomen.

Indicator: Passeertijd sluizen
 

Realisatie 2009

Realisatie 2010

Realisatie 2011

Realisatie 2012

Realisatie 2013

Streefwaarde 2014

Hoofdtransportas

75%

68%

67%

68%

69%

85%

Hoofdvaarweg

85%

81%

79%

78%

80%

75%

Overige vaarweg

90%

88%

92%

93%

92%

70%

Bron: RWS, 2014

Toelichting

De «passeertijd sluizen» is een absolute normtijd die voor elke sluis afzonderlijk is bepaald. Elk type vaarweg correspondeert met een te realiseren percentage passages. Dit normpercentage biedt inzicht in het percentage schepen dat is gepasseerd binnen de normtijd.

De gerealiseerde passeertijden op de hoofdtransportassen voldoen nog niet aan de streefwaarden (69% in plaats van 85%). Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door een combinatie van storingen, benodigde onderhoudswerkzaamheden en capaciteitsproblemen op met name de Zeeuwse achterlandverbindingen. Voor de sluizen op die corridor lopen dan ook MIRT-projecten, gericht op het verbeteren van de toekomstige capaciteit. De passeertijden voor de hoofd- en overige vaarwegen scoren overall gezien wel ruim voldoende.

Kengetal: Ontwikkeling van het procentuele marktaandeel (in tonnen) van de Nederlandse havengebieden ten opzichte van de totale Noordwest Europese havenrange (de «Hamburg-Le Havre range»
 

2002

2003

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Totaal Nederlandse Zeehavens

45,9

44,4

44,9

44,9

44,2

44,5

45,0

46,9

47,8

47,2

47,9

47,5

Mainport Rotterdam

35,6

34,5

34,6

34,9

33,8

34,2

34,4

36,0

37,0

36,3

37,0

36,6

Overige Nederlandse Zeehavens

10,3

9,9

10,3

10,0

10,4

10,4

10,6

10,9

10,8

10,9

10,9

10,9

Bron: 2002–2010 Nationale Havenraad, 2011/12/13 IenM

Toelichting

Dit kengetal geeft informatie over het marktaandeel van de Nederlandse zeehavens ten opzichte van de concurrerende Noordwest Europese havenrange (de zogenaamde «Hamburg-Le Havre range»). Het streven is het marktaandeel van de Nederlandse havengebieden ten opzichte van de totale Noordwest (de «Hamburg-Le Havre range») ten minste te handhaven.

Na een lichte stijging van het marktaandeel in 2012, is er in 2013 weer een lichte daling van het marktaandeel te zien. Met name Mainport Rotterdam, dat in 2012 marktaandeel had gewonnen, verloor marktaandeel in 2013 tot onder het niveau van 2010.

Kengetal: Ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) 1
 

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

van de vloot van in Nederland geregistreerde zeeschepen onder Nederlandse vlag 2

Aantallen

                 

Handelsvaart

570

574

566

640

688

725

769

800

822

Zeesleepvaart

164

174

212

222

222

249

235

247

260

Waterbouw

151

148

139

118

121

120

156

169

168

Totaal

885

896

917

980

1.031

1.094

1.160

1.216

1.250

Bruto tonnage

                 

Handelsvaart

4.932

5.031

5.114

5.980

6.313

6.075

6.883

6.740

7.045

Zeesleepvaart

178

181

243

264

237

310

290

362

347

Waterbouw

498

509

477

375

441

450

513

531

533

Totaal

5.608

5.721

5.834

6.619

6.991

6.835

7.686

7.633

7.925

van de vloot onder buitenlandse vlag in Nederlands eigendom of beheer 3

Aantallen

                 

Handelsvaart

375

434

462

395

410

433

422

408

403

Zeesleepvaart

329

284

332

358

406

459

456

477

498

Waterbouw

37

39

45

52

66

63

55

55

52

Totaal

741

757

839

805

882

955

933

940

953

Bruto tonnage

                 

Handelsvaart

4.692

5.566

6.278

4.542

5.057

5.259

5.232

5.072

5.517

Zeesleepvaart

2.704

2.782

1.903

1.423

1.217

1.011

1.298

1.640

1.612

Waterbouw

99

102

122

184

225

251

210

264

248

Totaal

7.495

8.450

8.303

6.149

6.499

6.521

6.740

6.976

7.377

X Noot
1

Schepen, 100 GT en pontons, 1000 GT

X Noot
2

Bron: Inspectie Leefomgeving en Transport, 2014

X Noot
3

Bron: cijfers 2005 Ecorys (december 2008); cijfers van 2006–2009 Policy Research Corporation (april 2010); cijfers 2010–2013 Inspectie Leefomgeving en Transport (januari 2014). Alle cijfers op basis van Lloyd’s Register Fairplay.

Toelichting

Bovenstaande kengetallen geven informatie over de ontwikkeling in aantallen en bruto tonnage (GT) van de vloot in Nederlands eigendom of beheer onder Nederlandse en buitenlandse vlag. De gegevens zijn opgesplitst naar de sectoren handelsvaart, zeesleepvaart en waterbouw. De groei c.q. afname van de vloot onder Nederlandse vlag is niet alleen van overheidsbeleid afhankelijk, maar van meerdere factoren zoals de wereldwijde groei van het ladingaanbod en investeringsklimaat, het zeevaartbeleid (waaronder fiscale klimaat) van andere landen en de individuele prestaties van de ondernemingen. Een toename van de vanuit Nederland beheerde vloot (en dan met name de Nederlandse vlag) is gunstig voor de ontwikkeling van de toegevoegde waarde.

Kengetal: veiligheid scheepvaart

Aantal scheepvaartongevallen (inclusief visservaartuigen en recreatievaart) op het Nederlandse deel van de Noordzee (Nederlandse en buitenlandse vlag)

 

2004

2005

2006

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

Zeer ernstige scheepvaartongevallen

1

1

1

0

0

1

1

0

4

2

Ernstige scheepvaartongevallen

7

4

2

6

3

7

9

4

15

13

Totaal

8

5

3

6

3

8

10

4

19

15

Aantal significante ongevallen 1 met schepen op de Nederlandse binnenwateren

Aantal significante scheepsongevallen

117

96

123

150

127

121

164

159

161

*

Aantal doden en gewonden op schepen op de Nederlandse binnenwateren (ook onder niet Nederlandse vlag)

Aantal doden

4

7

3

4

4

4

4

8

4

11

Aantal gewonden

29

49

54

30

51

56

45

63

58

27

Bron: RWS, 2014

X Noot
1

Voor de beoordeling van de ontwikkeling van de veiligheid op de Nederlandse binnenwateren wordt gebruik gemaakt van het begrip «significant scheepsongeval». Significante scheepsongevallen zijn scheepsongevallen op de Nederlandse binnenwateren met schepen (ook onder niet Nederlandse vlag) waarbij schade is ontstaan die als ernstig wordt geclassificeerd in de vorm van slachtoffers (doden/gewonden), stremming van de vaarweg of schade aan de vaarweg, schip, lading of milieu.

Toelichting

In 2013 zijn op het Nederlandse deel van de Noordzee 2 ZESO’s en 13 ESO’s geregistreerd. Een ZESO betrof het zinken van een guardschip na een aanvaring met een vissersvaartuig. Hierbij waren drie dodelijke slachtoffers te betreuren. De andere ZESO betrof de stranding en vervolgens totall loss raken van een recreatievaartuig. Hierbij vielen geen slachtoffers. De 13 ESOs zijn als volgt verdeeld: koopvaardij (3), visserij (4), recreatievaart (5) en 1 gecombineerde ESO aanvaring recreatievaart en visserij Sinds 2012 is de registratie en classificatie van scheepsongevallen op de Noordzee aanzienlijk verbeterd en verfijnd. Dit heeft tot het inzicht geleid dat de historische reeks 2004–2011 waarschijnlijk een onderschatting van het aantal ESOs geeft dat in werkelijkheid is opgetreden. Om een goede uitspraak te kunnen doen over de ontwikkeling van de veiligheid van scheepvaart op de Noordzee moet vanaf 2012 een nieuwe historische reeks van ESO’s worden opgebouwd. De historische reeks van zeer ernstige scheepvaartongevallen (ZESO’s) wordt wel betrouwbaar geacht.

Beleidswijzigingen

Het maritiem beleid zoals weergegeven in de diverse maritieme beleidsbrieven en met het parlement besproken, wordt gecontinueerd.

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 18 Scheepvaart en havens (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

5.077

4.945

4.707

4.777

4.847

4.835

4.834

Uitgaven:

5.361

5.294

4.732

4.777

4.847

4.835

4.834

Waarvan juridisch verplicht

   

70%

       

18.01

Scheepvaart en havens

5.361

5.294

4.732

4.777

4.847

4.835

4.834

18.01.01

Opdrachten

2.317

2.563

2.324

2.417

2.487

2.475

2.474

18.01.02

Subsidies

467

419

0

0

0

0

0

18.01.03

Bijdrage aan agentschappen

1.705

1.404

1.404

1.404

1.404

1.404

1.404

 

– waarvan bijdrage aan RWS

1.705

1.404

1.404

1.404

1.404

1.404

1.404

18.01.05

Bijdragen aan internationale organisaties

872

908

1.004

956

956

956

956

 

Ontvangsten

97

0

0

0

0

0

0

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijzing naar artikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds

856.448

726.421

678.336

638.590

630.935

Andere ontvangsten van artikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds

26.980

15.415

14.510

0

0

Totale uitgaven op artikel 15 Hoofdvaarwegennet van het Infrastructuurfonds

883.428

741.836

692.846

638.590

630.935

waarvan

         

15.01

Verkeersmanagement

7.516

8.380

8.380

8.380

8.380

15.02

Beheer, onderhoud en vervanging

394.852

347.047

254.581

233.719

199.971

15.03

Aanleg

251.126

156.212

197.165

163.631

193.027

15.06

Netwerkgebonden kosten HVWN

246.589

244.533

242.728

241.145

240.999

15.07

Investeringsruimte

– 16.655

– 14.336

– 10.008

– 8.285

– 11.442

Extracomptabele verwijzing naar artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 17.06 PMR van het Infrastructuurfonds

3.482

3.513

3.529

3.533

476

Extracomptabele verwijzing naar artikel 18.03 Intermodaal Vervoer van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 18.03 Intermodaal Vervoer van het Infrastructuurfonds

852

0

0

0

0

Belastinguitgaven (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verlaging lastendruk op ondernemingen

             

Willekeurige afschrijving zeeschepen

3

3

3

3

3

3

Keuzeregime winst uit zeescheepvaart (tonnagebelasting)

120

120

120

120

120

120

120

Verlaging lastendruk op arbeid

             

Afdrachtvermindering zeevaart

110

111

112

114

115

117

118

Accijnzen

             

Vrijstelling communautaire wateren

1.081

1.154

1.165

1.181

1.203

1.229

1.254

Bron: Bijlage 5 van de Miljoenennota 2015

18.01 Scheepvaart en havens

Budgetflexibiliteit

De uitgaven voor de bijdrage aan agentschappen (voor 12,3 fte capaciteitsinzet RWS) en de bijdrage aan internationale organisaties (jaarlijkse contributie aan CCR, IMO, IALA en Donaukommission) zijn volledig juridisch verplicht. De bijdragen aan agentschappen en internationale organisaties hebben een structureel karakter.

Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht. Het betreft de uitfinanciering van aangegane verplichtingen voor onder meer de uitvoering van toezichtstaken door de ACM, de uitvoering van inningstaken betreffende het VBS tarief door de Belastingdienst/douane en de monitoring van maritieme indicatoren en kengetallen.

Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor beleidsonderzoek gericht op onder meer binnenvaart, zeevaart, zeehavens en Caribisch Nederland.

18.01.01 Opdrachten

Toelichting op de financiële instrumenten

  • Het Ministerie draagt financieel jaarlijks circa € 0,5 mln bij aan de ACM voor het uitvoeren van toezicht op het loodswezen.

  • Voor beleidswerk gericht op havens (onder andere havensamenwerking) en Caribisch Nederland (de eilanden Bonaire, Sint Eustatius en Saba) is het benodigde budget gereserveerd.

  • Als vlaggen-, kust- en havenstaat zet Nederland in IMO- en EU-verband in op verbetering van het stelsel van regelgeving (bij voorkeur door optimaliseren bestaande regelgeving). En onderbouwt dit met gedegen onderzoeken naar de effecten.

  • De concurrentiepositie van het maritieme cluster vereist de implementatie van verdragen, een gelijk speelveld en vermindering van de administratieve lasten. De inzet richt zich bijvoorbeeld op een Europese maritieme ruimte zonder grenzen, de bevordering van de aanwas in het maritieme onderwijs, het monitoren van de arbeidsmarkt en het faciliteren van verbetering van de efficiency van bemanningen. Hiervoor wordt beleidsinformatie verzameld en onderzoek verricht.

18.01.03 Bijdragen aan agentschappen

In het kader van het BeleidsOndersteuning en Advies (BOA) protocol met RWS zijn afspraken gemaakt over beleidsondersteuning en -advisering, die RWS uitvoert in opdracht van de beleids-DG’s. Door middel van de agentschapsbijdrage wordt capaciteit hiervoor bij RWS gereserveerd. In totaal doet de directie maritiem een beroep op 12,3 fte van RWS voor deze taken, voornamelijk voor taken op het terrein van de binnenvaart.

18.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties

Vanuit de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) gelden betaalt Nederland circa € 0,5 mln contributie aan de Centrale Commissie voor de Rijnvaart (CCR) en circa € 0,4 mln contributie aan de International Maritime Organisation (IMO) conform verdragsverplichtingen.

Beleidsartikel 19: Klimaat

Algemene Doelstelling

Klimaatverandering door menselijk handelen tegen gaan. Door uitstoot van CO2 en overige broeikasgassen stijgt de temperatuur op aarde. Hierdoor verandert het klimaat en stijgt de zeespiegel. Nederland heeft internationale afspraken gemaakt om de uitstoot van broeikasgassen te verminderen. Beperking van CO2-uitstoot biedt bovendien economische kansen.

Het internationale IenM-beleid vindt niet alleen haar grondslag in dit artikel. Specifieke rollen en verantwoordelijkheden van de Minister op de verschillende beleidsterreinen van IenM zijn bij de betreffende artikelen vermeld.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister van IenM regisseert de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese en het mondiale klimaatbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenM verantwoordelijk voor:

  • Het door Nederland nakomen van de in UNFCCC 17 en EU-verband gemaakte afspraken over het reduceren van emissies van CO2 en overige broeikasgassen en voor het emissiehandelssysteem waaronder het toewijzen en het doen veilen van CO2-emissierechten.

  • De regie op de internationale aspecten van het IenM-beleid, inclusief het politieke optreden en de vertegenwoordiging in de betreffende internationale gremia. Daartoe horen onder andere de Europese Transport- en Milieuraad en relevante VN-bijeenkomsten.

  • De opdracht aan de NEa voor het handelssysteem in CO2-emissierechten. Ook de registratie van biobrandstoffen en de rapportage hierover ter controle van de duurzaamheid en de CO2-prestatie zijn hier onderdeel van.

  • De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van normen en plafonds, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen en normen hebben betrekking op het reduceren van CO2-emissies, op brandstofkwaliteit, op productie en inzet van duurzame biobrandstoffen, op de mondiale uitfasering van ozonlaagafbrekende stoffen en van gefluorideerde broeikasgassen en op de handel in CO2-emissierechten (Emissions Trading System/ETS).

Stimuleren

Om de milieudoelen op het gebied van klimaat te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenM:

  • Het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit de Klimaatbrief en de Lokale Klimaatagenda tot succesvolle uitvoering te brengen. Green Deals en financiële incentives dragen hieraan bij.

  • Via de Lokale Klimaatagenda, initiatieven voor reductie van CO2-emissies. Ondernemers, burgers en andere overheden brengt zij beter in positie om maatregelen te nemen die goed zijn voor klimaat en economie.

  • De aanschaf van milieuvriendelijke producten of bedrijfsmiddelen, zoals de productie van groen gas en van energie op daken en in kassen. Dit wordt onder andere door middel van financiële stimulering (MIA 18/Vamil 19 en Groen Beleggen) aantrekkelijk gemaakt.

  • Zuinigere voertuigen. Dit gebeurt onder andere door de voorlopers in de sector te stimuleren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren.

  • Het verduurzamen van brandstoffen in het transport. De jaardoelstelling voor hernieuwbare energie stimuleren door ontwikkeling en toepassing van alternatieve energiedragers zoals elektrisch rijden en rijden op waterstof en het faciliteren van de aanleg van tankinfrastructuur voor alternatieve energiedragers.

Tenslotte is de Minister van IenM verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Sectorale uitstoot en plafonds niet-ETS in 2020 (in megaton CO2-equivalenten; kengetal)
 

Verantwoordelijk ministerie

Nieuwe raming (Mton)

Emissieplafond (Mton)

CO2 industrie en energie

EZ

8,5

10,7

CO2 verkeer en vervoer

IenM

33,8

35,5

CO2 gebouwde omgeving

BZK

25,1

22,5

CO2 land- en tuinbouw

EZ

6,6

5,75

Overige CO2 broeikasgasssen landbouw

EZ

15,8

16

Resterende overige broeikasgassen

IenM

9,7

8,8

Totaal

 

99,5

99,25

Bron: Actualisatie van de Referentie Raming Energie en Emissies (actualisatie 2012, ECN/PBL, tabel 3.1 op blz. 25; www.pbl.nl).

Toelichting:

In deze tabel zijn de sectorale doelstellingen en de raming weergegeven. De nieuwe raming komt in de tweede helft van 2015 uit maar in oktober 2014 komt een nationale energieverkenning uit waar ook al de nieuwe cijfers inclusief SER-energieakkoord zijn verwerkt.

De doelstelling voor de totale niet-ETS in 2020 is 104,5 Mton CO2-eq. Uit de raming blijkt dat Nederland zeer ruim aan haar doel voor de totale non-ETS Effort Sharing Decision (ESD) zal kunnen voldoen. Onder het niet-ETS heeft Nederland een doel van – 16% ten opzichte van 2005 in 2020, wat neerkomt op een uitstoot van 104,5 Mton, waar de raming dus een daling van de emissies tot onder de 100 Mton voorziet.

In de kabinetsaanpak Klimaatbeleid op weg naar 2020 heeft het kabinet afgesproken, dat indien in een sector tegenvallers optreden die samenhangen met (de uitvoering van) het beleid van het ministerie, de verantwoordelijke bewindspersoon in beginsel compenserende maatregelen neemt. Wanneer is aangetoond dat (alle) binnen de sector mogelijke compenserende maatregelen veel duurder zijn dan de oorspronkelijke maatregelen, zal het kabinet zoeken naar alternatieve kosteneffectieve maatregelen – binnen de beschikbare middelen – in andere sectoren. Vervolgens zal het kabinet een besluit nemen en de Tweede Kamer hierover informeren. Is er een tegenvaller die niets van doen heeft met tegenvallende beleidseffecten, dan volstaat het verschil van 5 Mton tussen het doel van 104,5 en de raming van 99,5 om deze tegenvaller op te vangen. Waar de sectorale ramingen overschrijdingen laten zien, wordt dat vooral veroorzaakt door nieuwe aannames over met name economische ontwikkelingen en monitoringsverbeteringen sinds het afspreken van de sectordoelen. Van beleidsveroorzaakte tegenvallers is niet of nauwelijks sprake. Van overschrijdingen zal ook (nog) minder sprake zijn wanneer het SER-energieakkoord en de Klimaatagenda in de ramingen zullen zijn verwerkt.

Bijmengpercentage biobrandstoffen (indicator)

Verplichtingen

2007

2008

2009

2010

2011

2012

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

2020

Oud

2

3,25

3,75

4

4,25

4,5

5

5,5

6,25

7

7,75

8,5

9,25

10

Nieuw

         

4,5

5

5,5

6,25

         

Realisatie

2

3,26

3,75

4,01

4,31

4,54

               

Bron: Brief aan Tweede Kamer, van 6 september 2013 (Kamerstukken II, 2013/14, 32 813 nr. 57) en de NEa rapportage hernieuwbare energie 2013.

Toelichting

In de bovenstaande brief aan de Tweede Kamer is aangegeven dat de jaarverplichting hernieuwbare energie in het vervoer voor 2015 vastgesteld wordt op 6,25%. Uit de rapportage van de Nederlandse Emissieautoriteit over 2013 blijkt dat er 5,05% van de gebruikte energie in vervoer uit hernieuwbare bronnen afkomstig was.

Beleidswijzigingen

Met het uitbrengen van de Klimaatagenda: «weerbaar, welvarend en groen» in oktober 2013 (Kamerstukken II, 2013/14, 32 813, nr. 70) is de basis gelegd voor een ambitieus en vernieuwend klimaatmitigatie- en adaptatiebeleid gericht op een klimaatbestendige economie voor 2050 met een focus op 2030. De voortgang van de acties uit de Klimaatagenda zal tweejaarlijks aan de Tweede Kamer worden gerapporteerd. De eerste voortgangsrapportage zal eind 2015 uitkomen.

De Europese Commissie heeft voorgesteld om in 2030 de broeikasgassen met 40% in 2030 te reduceren en voor hernieuwbare energie op EU-niveau 27% te realiseren in datzelfde jaar.

Met gelijkgestemde lidstaten ontwikkelt het kabinet een gezamenlijke strategie om in de EU tot ambitieuze klimaatdoelen te komen en daar koplopers uit het bedrijfsleven bij te betrekken. De inzet is om op Europees niveau ten minste 40% CO2 uitstoot te reduceren in 2030. Nederland steunt het voorstel van de Europese Commissie van 27% hernieuwbare energie op EU-niveau en het streven te komen tot een beter afgestemd energiebeleid. Voor het bereiken van dit CO2 doel is ook de uitvoering van het SER-energieakkoord cruciaal. Het Energieakkoord bevat breed gedragen afspraken over energiebesparing, schone technologie en klimaatbeleid. Met het Energieakkoord worden belangrijke stappen gezet op weg naar een duurzame energievoorziening en krijgt de economie op korte termijn een stevige impuls. Dit akkoord heeft onder andere als doelstelling om in 2023 16% van de binnenlandse energievraag uit hernieuwbare bronnen te produceren. Daarmee neemt de behoefte aan fossiele brandstoffen af. Prioriteit voor 2015 heeft derhalve de uitvoering van de Klimaatagenda en het SER-energieakkoord met bijzondere aandacht voor windenergie op land en zee en alle opties rond duurzaam warmtegebruik. Daarnaast stimuleert het kabinet energiebesparing, onder andere via de Wet milieubeheer. Verder is in het kader van het SER-energieakkoord afgesproken om een integrale visie op een duurzame brandstofmix op te stellen waardoor de behoefte aan fossiele brandstoffen af zal nemen.

Eind 2015 wordt in Parijs naar verwachting een nieuw VN-klimaatakkoord afgesloten. Tijdens de klimaattop in Doha is afgesproken, dat de nieuwe overeenkomst eind 2015 moet worden afgerond, zodat die vanaf 2020 in werking kan treden. Voornoemende EU klimaatdoel voor 2030 is hierbij instrumenteel.

Elementair in het Europese klimaatbeleid is de positie van de emissiehandel (EU ETS), de Europese markt in emissierechten voor broeikasgassen. De Europese Commissie stelt voor om vanaf 2021 een stabiliteitsreserve in te voeren voor het EU ETS. De hoeveelheid emissierechten die worden geveild, worden afhankelijk gemaakt van het surplus aan emissierechten op de markt. Daarbij stelt de Europese Commissie voor emissierechten die aan het eind van een handelsperiode worden geveild, gespreid over drie jaar op de markt te brengen.

Nederland onderschrijft het principe om het aanbod van emissierechten meer flexibel te maken om daarmee een structurele onbalans tussen vraag en aanbod van emissierechten te beperken. Of Nederland het voorstel uiteindelijk kan steunen, hangt af van hoe het uiteindelijke voorstel voor de stabiliteitsreserve samenhangt met andere verbeteropties voor het EU ETS na 2020 zoals Nederland die voorstaat. Het is voor Nederland belangrijk dat in het totale pakket om het EU ETS te versterken, de balans wordt gevonden tussen deze versterking enerzijds en de borging van de internationale concurrentiepositie anderzijds.

Mobiliteit veroorzaakt circa 20% van de uitstoot van broeikasgassen in Nederland. Het verduurzamen van de mobiliteit draagt dus fors bij aan de Nederlandse klimaatdoelstelling. Afspraak uit het SER-energieakkoord is om met de sector in 2030 maximaal 25 Mton CO2 uit te stoten met een perspectief van 60% minder in 2050 ten opzichte van 1990. De grootste uitdaging voor de beoogde emissiereductie ligt bij het personen- en goederenvervoer over de weg: circa 85% van de CO2 uitstoot.

In 2020 moet de sector verkeer en vervoer 10% van het energieverbruik uit hernieuwbare bronnen inzetten. Ook moet de sector in 2020 ten opzichte van 2010 6% van de broeikasgasemissies in de brandstofketen reduceren. In de Energieraad van 13 juni 2014 (Kamerstukken II, 2013/14, 21 501-33 nr. 490) is een compromis bereikt dat voor het halen van de 10% hernieuwbare energie doel voor transport het aandeel conventionele biobrandstoffen tot 7% wordt beperkt. Ook is er een indicatieve subdoelstelling van een 0,5% voor de meest geavanceerde biobrandstoffen in het compromis opgenomen. De definitieve invulling van het compromis staat nog niet vast omdat de Raad hierover met het Europees parlement moet onderhandelen. Om de fraudegevoeligheid van de inzet van die brandstoffen te beheersen, is in 2014 op basis van het in 2013 bij de Tweede Kamer ingediende wetsvoorstel voor inrichting van het biobrandstoffenregister, de bouw van dit register aanbesteed. Begin 2015 zal het register operationeel zijn. In het Klimaat- en Energiepakket van de Commissie is geen aparte doelstelling voor transport opgenomen. Inzet van Nederland is om ook na 2020 een doelstelling voor broeikasreductie voor brandstoffen in het Klimaat en Energiepakket op te nemen en om ook tot 2030 bij te dragen aan de CO2-reductiedoelen (Kamerstukken II, 2013/14, 33 858 nr. 2).

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 19 Klimaat (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

27.629

96.914

55.891

51.305

51.506

50.053

49.305

Uitgaven:

86.983

71.239

59.915

52.747

51.506

50.053

49.305

Waarvan juridisch verplicht

   

80%

       

19.01

Klimaat

11.749

18.070

25.124

16.766

16.336

15.076

14.075

19.01.01

Opdrachten

876

3.718

9.032

6.525

6.970

6.458

5.567

19.01.02

Subsidies

1.667

3.180

5.300

0

0

0

0

19.01.03

Bijdrage aan agentschappen

9.206

11.172

10.792

10.241

9.366

8.618

8.508

 

– waarvan bijdrage aan KNMI

411

318

218

218

218

218

108

 

– Waarvan bijdrage aan Nea

5.187

6.943

7.183

7.140

6.882

6.740

6.740

 

– waarvan bijdrage aan RWS

3.608

3.911

3.391

2.883

2.266

1.660

1.660

19.02

Internationaal beleid, coordinatie en samenwerking

75.234

53.169

34.791

35.981

35.170

34.977

35.230

19.02.01

Opdrachten

68.834

12.803

8.204

8.997

8.555

8.810

8.816

 

– Uitvoering CDM

29.905

2.806

0

0

0

0

0

 

– RIVM

29.613

0

0

0

0

0

0

 

– AgNL

8.096

0

0

0

0

0

0

 

– Interreg

0

5.687

2.783

2.750

2.300

2.300

2.389

 

– Overige opdrachten

1.220

4.310

5.421

6.247

6.255

6.510

6.427

19.02.03

Bijdrage aan agentschappen

3.258

37.092

23.913

24.610

24.241

23.793

23.790

 

– waarvan bijdrage aan RIVM

0

27.543

23.509

24.206

23.837

23.691

23.688

 

– waarvan bijdrage aan RVO

0

9.100

2

2

2

2

2

 

– waarvan bijdrage aan RWS

3.258

449

402

402

402

100

100

19.02.05

Bijdrage aan internationale organisaties

3.142

3.274

2.674

2.374

2.374

2.374

2.624

 

Ontvangsten

134.567

147.000

168.000

189.000

224.000

224.000

357.000

Extracomptabele verwijzingen

Belastinguitgaven (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verlaging lastendruk op ondernemingen

             

VAMIL

56

30

38

38

38

38

38

Milieu-investeringsaftrek (MIA)

169

101

93

93

93

93

93

Verlaging lastendruk op arbeid

             

Verlaging fiscale bijtelling IB (zeer) zuinige auto’s

432

518

525

480

437

393

348

Verlaging lastendruk op inkomsten uit vermogen

             

Vrijstelling groen beleggen forfaitair rendement

54

55

56

57

58

60

61

Heffingskorting groen beleggen

34

37

38

39

39

40

41

Energiebelasting

             

Teruggaaf kerkgebouwen

7

8

8

8

9

9

9

Teruggaaf non-profit

27

34

35

36

38

39

41

Teruggaaf grootverbruik

7

7

7

7

7

7

7

Bron: Bijlage 5 van de Miljoenennota

19.01 Klimaat

Budgetflexibiliteit

De uitgaven voor subsidies en agentschapsbijdragen zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies hebben een tijdshorizon en de agentschapbijdragen hebben een structureel karakter. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht door lopende opdrachten. Meer specifiek betreft het opdrachten in de sfeer van klimaat en duurzame mobiliteit.

19.02 Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking

De uitfinanciering van de in voorgaande jaren aangegane verplichtingen in het kader van de uitvoering van het Clean Development Mechanism en de opdrachten 2015 aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en RIVM zijn juridisch verplicht. Deze bijdragen hebben een structureel karakter. De bijdrage aan internationale organisaties is grotendeels juridisch verplicht. Het betreft hier uitgaven op grond van internationale verdragen of andere internationale afspraken. Deels zijn deze structureel van aard.

Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor opdrachten die worden verstrekt voor wetenschappelijk internationaal klimaatonderzoek, onderzoekprogramma’s en bijdragen aan (inter)nationale organisaties die een bijdrage leveren aan de internationale beleidsdoelstellingen op het gebied van milieu.

19.01 Klimaat

Toelichting op de financiële instrumenten

19.01.01 Opdrachten

Het Ministerie van IenM geeft uitvoerings- en onderzoeksopdrachten in het kader van de beleidsterreinen klimaat (zoals uitvoering van de Klimaatagenda/Roadmap 2050, waaronder begrepen de uitvoering van IenM-gerelateerde onderwerpen uit het SER-Energieakkoord), duurzame mobiliteit en industrie.

19.01.02 Subsidies

In het verleden heeft het Ministerie van IenM subsidies aan bedrijven, onderzoeksinstellingen en andere overheden verstrekt, waarvoor in de jaren tot en met 2015 nog de laatste betalingen moeten plaatsvinden. Het betreffen subsidies in het kader van Lokale Klimaatinitiatieven, milieutechnologie en duurzame mobiliteit.

19.01.03 Bijdragen aan agentschappen

Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)

Het KNMI verricht diverse werkzaamheden in het kader van klimaatonderzoek en het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change).

Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)

Jaarlijks verstrekt het Ministerie van IenM een opdracht aan de NEa voor de uitvoering van alle werkzaamheden in het kader van emissiehandel, alsmede met betrekking tot het register voor biobrandstoffen.

RWS

Het betreft hier werkzaamheden die door RWS worden uitgevoerd. Het gaat met name om de uitvoering Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) alsmede het leveren van technische expertise bij de reductie van overige broeikasgassen.

19.02 Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking
19.02.01 Opdrachten

Uitvoering CDM

Het CDM aankoopprogramma is eind 2013 afgerond en de Kyoto doelstelling is gerealiseerd. In 2014 vinden in principe de laatste betalingen plaats. De uitgaven in 2014 betreffen de laatste betalingen aan financiële instellingen voor de uitvoering van het Clean Development Mechanism en voor de BTW-verplichtingen in verband met de aankoop van de emissierechten.

RIVM en RVO

Zie toelichting bij 19.02.03 Bijdragen aan agentschappen. Vanaf 2014 worden betreffende middelen hieronder gebracht.

Overige opdrachten

Het Ministerie van IenM verstrekt opdrachten aan nationale en internationale wetenschappelijke en adviserende instellingen onder andere op het gebied van de klimaatverandering, duurzame productie en consumptie en de inzet van biobrandstoffen. Ook worden de middelen aangewend voor het in Europees verband uitwerken van het klimaatbeleid richting 2050. Tevens worden middelen ingezet voor activiteiten in het kader van internationale diplomatie, waaronder het uitvoeren van bedrijfslevensmissies en het ondersteunen en faciliteren van delegaties bij internationale bijeenkomsten.

Verder wordt de deelname van Nederlandse organisaties aan de transnationale en interregionale programma’s van INTERREG bevorderd. INTERREG is een Europese subsidieregeling, waarin partijen uit meerdere landen samenwerken op het terrein van innovatie, duurzaamheid, bereikbaarheid en regionale gebiedsontwikkeling. Met de beschikbare middelen wordt de Nederlandse bijdrage ingezet voor de kosten van de internationale uitvoering en de uitvoering in Nederland (waaronder inbegrepen de stimulering van de deelname door Nederlandse partners).

Tenslotte worden middelen ingezet voor de financiering van de MKBA’s. Jaarlijks worden thema’s geselecteerd en geanalyseerd op maatschappelijke kosten-baten, kosteneffectiviteit of herdefiniëring van de rol van het Rijk. Mede in het licht van de ambitie van de regering tot minder regels en een andere rol van de overheid en worden opdrachten verstrekt die gericht zijn op het leveren van economische adviezen op het terrein van milieu.

19.02.03 Bijdragen aan agentschappen

RIVM en RVO

IenM heeft een deel van de beleidsuitvoering uitbesteed aan externe uitvoeringsorganisaties, zoals aan de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (uitvoering van subsidieregelingen en ander beleidsondersteunende werkzaamheden) en aan het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (uitvoering van wettelijke taken en beleidsonderbouwend onderzoek).

RWS

Dit betreft de agentschapsbijdrage voor RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieuwet- en regelgeving).

19.02.05 Bijdragen aan internationale organisaties

Het Ministerie van IenM is op grond van internationale verdragen of andere internationale afspraken gehouden om financiële bijdragen toe te kennen aan internationale organisaties. Het betreft onder andere het Verdrag van Aarhus ter waarborging van onder meer toegang tot informatie en publieke participatie in milieuaangelegenheden, het Verdrag van Wenen ter bescherming van de ozonlaag, het Verdrag van Bazel inzake de beheersing van de grensoverschrijdende overbrenging van gevaarlijke afvalstoffen en de verwijdering ervan en het Montreal Protocol betreffende stoffen die de ozonlaag aantasten. Daarnaast is IenM gebonden om een aantal contributieverplichtingen na te komen. Het betreffen onder andere de UNEP12-contributie, de contributie International Transaction Log UNFCCC en een contributie wegens het lidmaatschap van het International Transport Forum (ITF).

Naast deze financiële bijdragen heeft de Minister van IenM de discretionaire bevoegdheid om financiële middelen toe te kennen voor activiteiten die de realisatie van de beleidsprioriteiten ondersteunen.

19.09 Ontvangsten

De opgenomen ontvangsten betreffen de geraamde opbrengsten van de verkoop van CO2-emissierechten, als onderdeel van het Europese Emissions Trading System (EU ETS).

Beleidsartikel 20: Lucht en Geluid

Algemene Doelstelling

Bevorderen van een solide en gezonde leefomgeving door de luchtkwaliteit te verbeteren en door geluidhinder te voorkomen of te beperken.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

Om qua luchtkwaliteit een solide en gezonde leefomgeving te bereiken, regisseert de Minister van IenM de inhoudelijke lijn voor de nationale inbreng in de ontwikkeling van het Europese luchtkwaliteits- en geluidbeleid. Meer specifiek is de Minister van IenM verantwoordelijk voor:

  • De coördinatie van de Nederlandse inzet in internationaal kader bij de vaststelling van grenswaarden en plafonds voor emissies van luchtverontreinigende stoffen, de vertaling daarvan naar Nederlandse wet- en regelgeving en de verdeling van doelstellingen over sectoren en milieuthema’s. De doelen, grenswaarden en normen hebben betrekking op verbetering van de luchtkwaliteit, op bronbeleid voor geluid- en industriële emissies en op bronbeleid om schadelijke luchtemissies door de verkeersector (auto’s, lucht- en scheepvaart) tegen te gaan.

  • De ondersteuning van gemeenten en provincies bij het opstellen van algemene regels en bij de vergunningverlening ter vermindering van luchtemissies bij de industrie en bij een juiste toepassing van de geluidregelgeving.

  • De reductie van administratieve lasten voor het bedrijfsleven door vereenvoudiging van de monitoring- en rapportagestructuur voor emissies.

  • Met de implementatie van de vernieuwde geluidregelgeving (wet SWUNG 20) wordt een optimale gezondheidsbescherming van burgers en flexibiliteit voor de beheerders van rijkswegen en hoofdspoorwegen beoogd. SWUNG-2 zal de aanpak van geluidhinder op gemeentelijk en provinciaal niveau beter uitvoerbaar maken. Aan lagere overheden worden subsidiemiddelen ter beschikking gesteld om aan de voorschriften van deze regelgeving te kunnen voldoen en geluidsgevoelige locaties langs infrastructuur aan te pakken.

Stimuleren

Om de milieudoelen op het gebied van luchtkwaliteit en geluid te behalen, is het belangrijk deze op een proactieve wijze met maatschappelijke partners te delen. Daarom stimuleert de Minister van IenM:

  • Het aangaan en organiseren van allianties met en tussen bedrijven, branches, overheden en kennisorganisaties om de doelen uit het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) en SWUNG (geluid) tot een succesvolle uitvoering te brengen.

  • Schonere en stillere voertuigen. Dit gebeurt door samen met de verkeerssector een strategie te ontwikkelen, een internationale normering van voertuigen tot stand te brengen, een stabiel beleid gericht op de klimaatdoelen van 2050 te voeren, de voorlopers in de sector te subsidiëren en voor ontwikkeling van diverse alternatieve voertuigen en brandstoffen een kansrijke omgeving te creëren.

  • Medeoverheden tot uitvoering van maatregelpakketten in het NSL om daarmee de Europese normen voor luchtkwaliteit (voor fijn stof in 2011 en voor NO2 in 2015) te halen. Dit is belangrijk voor de gezondheid van burgers en hiermee schept de Minister tevens ruimte voor nieuwe infrastructuur, woningbouw en bedrijvigheid.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Algemeen

Jaarlijks ontvangt de Tweede Kamer een monitoringsrapportage over de voortgang van het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). De monitoring dient om de voortgang van de uitvoering van het NSL te volgen en biedt een basis om het programma waar nodig bij te sturen. De monitoring betreft de ontwikkeling vanin de luchtkwaliteit en de uitvoering van projecten en maatregelen. Voor de meest recente monitor zie de bijlage bij Kamerstukken II, 2013/14, 30 175, nr. 192.

Tegengaan geluidhinder (kengetal sanering verkeerslawaai, aantallen woningen)
 

t.g.v. Rijksinfrastructuur

t.g.v. andere infrastructuur

Totaal

aantal woningen

Rijkswegen (incl. betreffend deel A-lijst)

Spoorwegen

A-lijst

Overig

 

Totaal

109.800

70.650

77.355

335.800

593.605

Uitgevoerd 1980–1990 (schatting)

40.000

7.450

40.000

87.450

Uitgevoerd 1990 t/m 31-12-2011

58.302

16.238

48.650

36.721

159.911

Uitvoering 2012

113

272

3.000

1.012

4.397

Uitvoering 2013

831

3.000

2.784

6.615

Geplande uitvoering gereed 2014

60

750

3.000

500

4.310

Geplande uitvoering gereed 2015

525

1.500

1.150

3.175

Gepland restant per 31-12-2015

11.325

44.584

18.205

253.633

327.747

Gepland restant per 31-12-2020

nnb

nnb

nnb

Bron: Bureau Sanering Verkeerslawaai, mei 2014

Toelichting

  • 1. Realisatie A-lijst is een aanname gebaseerd op beschikbare middelen en gemiddelde kosten per woning.

  • 2. Realisatie «Spoorwegen» betreft sanering die nog onder oude regelgeving wordt afgemaakt.

  • 3. Geplande uitvoering Rijksinfrastructuur 2014 en 2015 is exclusief resultaten Meerjarenprogramma Geluidssanering (spoor) en Programma Lucht- en Geluidmaatregelen (wegen).

  • 4. Geplande uitvoering «Overig» is gebaseerd op de subsidieplanning van Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV).

Emissies luchtverontreinigende stoffen 1990, 2000, 2005, 2010 en latere jaren, doelstellingen en prognoses 2020 en 2030 in kton/jr. (kengetal)
 

1990

2000

2005

2010

2010

2010

2011

2012

2014 1

2015 2

2020

2030

20302

         

GotenburgProtocol

NECRichtlijn

Realisatie

Realisatie

Raming

Raming

Raming

Reductie percentage voor Nederland t.o.v. 2005 (als Plafond in kton)

Raming

SO2

192

73

64

34

50

50

34

34

36

37

33

28%

34

NOx

575

395

337

272

266

260

257

248

236

230

189

45%

175

NH3

355

162

143

127

128

128

125

120

115

116

109

13%

107

NM

                         

VOS 3

482

238

172

150

191

185

149

144

148

152

164

8%

187

PM2.5

46

24

19

15

   

14

13

14

12

11

37%

11

Bron: de informatie over de gerealiseerde emissies is afkomstig uit «Informative Inventory Report 2014 (RIVM rapport 680355015/2014) en www.emissieregistratie.nl.

De geraamde emissies komen uit de Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland (GCN) – Rapportage 2014, tabel 3.1, blz. 32 (RIVM rapport 680363002/2014).

De ramingen gaan uit van uitvoering van vastgesteld en voorgenomen beleid.

X Noot
1

Inschatting op basis van verwachte ontwikkelingen in de emissies tussen 2011 en 2020.

X Noot
2

De ramingen 2015, 2020 en 2030 zijn nieuwe verkenningen uit GCN rapportage 2014.

X Noot
3

NMVOS: Vluchtige organische stoffen, exclusief methaan

Toelichting bij tabel:

Voor wat betreft de emissieplafonds geldt dat begin mei 2012 in Genève de nieuwe doelstellingen voor luchtverontreinigende stoffen zijn vastgesteld. Het betreft aanpassing van het zogenaamde Gothenburg Protocol. Enigszins complicerend is dat er, in tegenstelling tot het bestaande protocol alsook de National Emission Ceiling (NEC) richtlijn, geen emissieplafonds zijn opgenomen, maar reductiepercentages. Het referentiejaar voor die reducties is 2005 en de doelstellingen betreffen reductiepercentages die in 2020 dienen te zijn gerealiseerd. Naast voorgaande verandering geldt dat aan de bestaande stoffenlijst (NOx, SO2, NH3 en VOS) ook fijn stof PM2,5 is toegevoegd. Elk jaar wordt een nieuwe analyse uitgevoerd en door nieuwe kennis kan dat betekenen dat ook oude cijfers soms nog enigszins worden aangepast.

Zoals elk jaar zullen er pas na de zomer van 2014 voorlopige cijfers over 2013 beschikbaar komen, die in het voorjaar van 2015 definitief worden.

Emissies luchtverontreinigende stoffen en broeikasgas door verkeer en vervoer1 in kton/jr (kengetal)
 

1990

2000

2005

2010

2012

20143

2020

2030

 

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Realisatie

Raming

Raming

Raming

NOx

336

240

198

164

149

139

97

79

SO2

18

9,2

6

1,2

0,4

0,4

0,3

0,3

PM10

22

15

10

7

8

5

3

3

NH3

1

2,6

2,6

2,5

2,5

2,5

2,5

2,4

NMVOS2

198

85

45

32

33

29

28

26

CO2 (Mton)

30,3

36,9

39

38

36,9

374

355

345

Bron: Informatie over gerealiseerde emissies is afkomstig uit: Emissions of transboundary air pollutants in the Netherlands 1990–2011. Informative Inventory Report 2013 (pagina 20, tabel 2.1).

De geraamde emissies komen uit de Referentieraming energie en emissies: actualisatie 2012.

Energie en emissies in de jaren 2012, 2020 en 2030 (pagina 66–67, tabel B4.6). De Ramingen gaan uit van uitvoering van vastgesteld en voorgenomen beleid.

Toelichting bij tabel:

1 Betreft mobiele bronnen totaal, dus transportmiddelen en mobiele werktuigen, exclusief zeevaart.

2 NMVOS – Vluchtige organische stoffen, exclusief methaan

3 Inschatting op basis van verwachte ontwikkelingen in de emissies tussen 2011 en 2020.

4 Raming van broeikasgassen en luchtverontreinigende stoffen 2011–2015, PBL, Den Haag 2011 in samenwerking met ECN

5 Referentieraming energieën emissies: actualisatie 2012, PBL, Den Haag 2012 in samenwerking met ECN.

De getallen worden jaarlijks aan de hand van nieuwe inzichten voor emissieregistratie door het Planbureau voor de Leefomgeving in samenwerking met het RIVM, TNO e.d. bepaald, waarna doorrekening plaatsvindt voor de hele reeks. Dit laatste betekent dat daarmee ook realisaties uit voorgaande jaren eventueel kunnen worden bijgesteld.

Ontwikkeling CO2 emissie nieuwe personenauto’s in gr. CO2 per kilometer (kengetal)
 

2005

2009

2010

2011

2012

2013

2015

2020

EU

162.6

145.7

140.3

135.7

132.2

127

130

95

Nederland

169.9

146.9

135.8

126.1

118.6

109.1

   

Bron: European Environment Agency; zie pagina 9, table 3.1. en blz 22 tabel A3 van publicatie Monitoring CO2 emissions from new passenger cars in the EU: summary of data for 2013, EEA 30 april 2014.

Toelichting

  • Nadat vrijwillige afspraken over CO2-reductie met de Europese autofabrikanten niet tot gewenste resultaten leidden, heeft de Europese Commissie in december 2007 een voorstel gedaan voor verplichte reductiedoelstellingen. Dat voorstel is in 2009 aangenomen en bevatte naast een verplichte norm van gemiddeld 130 g CO2/km in 2015, een verplichte norm van gemiddeld 95 g CO2/km in 2020, waarvan de technische en economische haalbaarheid nog moest worden bevestigd. Op 29 november 2013 is een akkoord bereikt tussen de Europese Commissie, het Europees Parlement en de lidstaten om de norm van 95g CO2/km in 2021 volledig op te leggen. Nederland had liever gezien dat de norm al in 2020 werd gehaald, en zal zich in de onderhandelingen over CO2 normen voor de periode na 2021 blijven inzetten voor ambitieuze doelen.

  • Alleen voor 2015 en 2020 zijn er EU-normen (voor fabrikanten). De CO2-uitstoot van nieuwe voertuigen in Nederland wordt jaarlijks gemonitord.

Beleidswijzigingen

Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) is verlengd tot 1 januari 2017. Er resteren nog enkele hardnekkige knelpunten in bepaalde gebieden, zoals die met intensieve veehouderij (fijn stof) en bij binnenstedelijke gebieden (NO2). Met name daar is het gewenst de NSL-aanpak nog enkele jaren voor te zetten en te monitoren.

Geluid wordt ook gekenmerkt door vele en vaak complexe regels. In het kader van de Omgevingswet zullen, na de invoering van SWUNG-1, ook de overige regels worden gemoderniseerd. Voor steden en stedelijke gebieden is het daarbij van belang dat de saneringsoperatie verder wordt afgerond en waar mogelijk op een kosteneffectieve manier wordt verbreed. Naast deze ontwikkelingen zal worden gezocht naar tot nu toe onvoldoende gebruikte mogelijkheden. Een van de kansen die momenteel al onderzocht wordt, is het combineren van maatregelen aan woningen tegen geluid en maatregelen gericht op energiebesparing in het kader van het SER-energieakkoord.

Wereldwijd worden de steden groter en neemt hun invloed op de wereldeconomie toe. Ook in Nederland is dit het geval. Die groei maakt dat in de stad gezondheid, veiligheid en duurzaamheid sterker dan daarbuiten onder druk komen te staan. Luchtkwaliteit en hinder door geluid van voertuigen zijn thema’s die bij gezondheid nadrukkelijk een rol spelen. Het kabinet wil de innovatieve kracht van steden benutten door in Nederland coalities op te zetten die zich inzetten voor slimme, gezonde, leefbare, veilige en duurzame vormgeving van de stad (naar analogie van de internationale beweging van zowel smart cities als healthy cities). Gebiedsontwikkeling, herstructurering, transformatie en nieuwe verstedelijking kunnen zo worden uitgevoerd dat ze optimaal rekening houden met de milieu, duurzaamheid- en andere opgaven en ze daarmee zoveel mogelijk maatschappelijke meerwaarde opleveren. Dat gaat nadrukkelijk verder dan het halen van normen voor luchtkwaliteit en geluid.

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 20 Lucht en geluid (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

84.084

43.991

25.638

26.631

30.214

34.623

33.071

Uitgaven:

90.946

45.060

36.450

29.856

30.214

34.623

33.071

Waarvan juridisch verplicht

   

92%

       

20.01

Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder

90.946

45.060

36.450

29.856

30.214

34.623

33.071

20.01.01

Opdrachten

7.054

6.089

7.328

5.309

5.946

5.243

5.028

 

– Verkeersemmissies

2.923

2.669

3.802

1.538

2.115

1.451

1.024

 

– Geluid- en luchtsanering

4.131

3.420

3.526

3.771

3.831

3.792

4.004

20.01.02

Subsidies

16.819

14.471

2.000

0

0

0

0

 

– Euro 6 en Euro-VI

16.819

14.471

2.000

0

0

0

0

20.01.03

Bijdrage aan agentschappen

2.205

1.028

1.057

890

759

597

597

 

– Bijdrage aan RWS

2.205

1.028

1.057

890

759

597

597

20.01.04

Bijdrage aan medeoverheden

63.732

22.449

25.191

22.783

22.635

27.909

26.305

 

– NSL

42.000

1.150

1.250

0

0

0

0

 

– Wegverkeerlawaai

20.080

21.145

23.941

22.783

22.635

27.909

26.305

 

– Overige bijdrage medeoverheden

1.652

154

0

0

0

0

0

20.01.07

Bekostiging

1.136

1.023

874

874

874

874

1.141

 

Ontvangsten

337

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

De uitgaven voor subsidies alsmede de bijdragen aan medeoverheden in het kader van met name de wettelijke taken inzake de sanering van het wegverkeerslawaai en het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL) zijn juridisch verplicht. De subsidies hebben een tijdshorizon. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht door lopende opdrachten in de sfeer van de uitvoering van met name de geluidsanering en van de steekproefcontroleprogramma’s.

Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor diverse (onderzoeks)opdrachten op de beleidsterreinen geluid en luchtkwaliteit.

20.01 Luchtkwaliteit en tegengaan geluidhinder

Toelichting op de financiële instrumenten

20.01.01 Opdrachten

Het Ministerie van IenM geeft uitvoerings- en onderzoeksopdrachten in het kader van de beleidsterreinen verkeersemissies, geluidhinder en luchtkwaliteit. Op het gebied van verkeersemissies worden opdrachten verstrekt voor de uitvoering van steekproefcontroleprogramma’s door de Nederlandse Organisatie voor toegepast natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) inzake voertuigemissies en voor het Expertisecentrum Milieuzones. Ten aanzien van het beleidsterrein geluidhinder gaat het met name om de opdrachtverlening aan het Bureau Sanering Verkeerslawaai (BSV), dat namens het Ministerie van IenM zorg draagt voor de uitvoering van de geluidsanering voor gemeentelijke en provinciale infrastructuur. Daarnaast is opdracht verstrekt aan het RIVM voor het Kenniscentrum Geluid.

20.01.02 Subsidies

Het Ministerie van IenM verstrekt subsidies in de aanschafkosten van nieuwe voertuigen, uitgerust met schone motoren, welke voldoen aan normen voor Euro-6 (taxi’s en bestelauto’s) respectievelijk Euro-VI (vrachtwagens en bussen).

20.01.03 Bijdragen aan agentschappen

RWS

De voornaamste werkzaamheden van RWS zijn de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) en de monitoring van duurzame mobiliteit.

20.01.04 Bijdragen aan medeoverheden

De betalingen aan de provincies en gemeenten in het kader van het NSL hebben in de afgelopen jaren plaatsgevonden, in diverse tranches. In aanvulling daarop zijn in 2015 nog op beperkte schaal uitgaven voorzien ter ondersteuning van de uitvoering en voor toekomstige afronding.

Bij het onderdeel wegverkeerslawaai gaat het om de bijdragen aan provincies en gemeenten voor het uitvoeren van saneringsmaatregelen met betrekking tot geluidhinder door het verkeer.

20.01.07 Bekostiging

Jaarlijks bekostigt het Ministerie van IenM een deel van het milieuonderzoeksprogramma van ECN te Petten. Over de invulling van dit programma worden afspraken gemaakt met ECN, mede om te borgen dat het onderzoek en de resultaten dienstbaar zijn aan de beleidsontwikkeling en -onderbouwing door IenM.

Beleidsartikel 21: Duurzaamheid

Algemene Doelstelling

Bevorderen van de transitie naar een circulaire economie door het stimuleren van een verstandig gebruik van grondstoffen en versterking van de veerkracht van het natuurlijk kapitaal.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

Duurzaamheid moet expliciet onderdeel uit gaan maken van afwegingen en besluiten van organisaties en individuen in Nederland. Om dit te bereiken worden belemmeringen weggenomen, instrumenten ontwikkeld en samenwerkingsverbanden georganiseerd met de benodigde maatschappelijke partners. De Minister is hierbij verantwoordelijk voor:

  • Een transitie naar een circulaire economie, door uitvoering van het programma «Van Afval naar Grondstof» (VANG) met als belangrijkste doelen om het marktaandeel van duurzame producten te vergroten, duurzamer te consumeren en meer en beter te recyclen;

  • Het ontwikkelen van instrumenten om de waarde van biodiversiteit en natuurlijk kapitaal tot uitdrukking te brengen in het economisch verkeer;

  • Het borgen van verduurzaming via wetgeving op nationaal en op internationaal niveau, bijvoorbeeld om ongewenste emissies van stoffen te kunnen voorkomen of door het marktaandeel van circulaire producten te verhogen;

  • Het met behulp van de minimumstandaarden in het Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) verder realiseren van hoogwaardige afvalverwerking;

  • Het coördineren van beleid in Europees en in mondiaal verband om het internationale level playing field voor duurzaamheid te versterken;

  • Het beter benutten van duurzame functiecombinaties (infra, groen, etcetera) bij het opdrachtgeverschap voor aanleg en beheer van eigen terreinen. Ecosysteemdiensten (zoals watervasthoudend en zelfreinigend vermogen van de bodem, waterzuivering en natuurlijke plaagregulatie) vormen hiervoor een goede basis; en

  • Stellen van grenzen aan de uitputting en de aantasting van natuurlijke hulpbronnen. Dit gebeurt via generieke en brongerichte maatregelen ter versterking van de veerkracht van het natuurlijk kapitaal.

Stimuleren

Zowel producenten als consumenten moeten concrete stappen kunnen zetten naar een meer circulaire economie. Om dit te bereiken steunt IenM duurzame initiatieven in de samenleving. Daarom stimuleert de Minister in samenwerking met andere departementen door:

  • De verduurzaming van productketens waarbij bedrijven worden gestimuleerd om efficiënter om te gaan met grondstoffen, kringlopen verder te sluiten en meer waarde uit afval te halen. Hiertoe worden partijen gefaciliteerd via bijvoorbeeld aanpassing van regelgeving, Green Deals en ketenprojecten;

  • Het stimuleren van ketenpartijen om duurzaamheidscriteria te hanteren. Door het bieden van meer transparantie en vergelijkingsmogelijkheden kan duurzaamheid een integraal onderdeel uitmaken van ieders afwegingen en besluiten;

  • Samenwerking met andere organisaties om begrippen als «duurzaam consumeren» en «maatschappelijk verantwoord ondernemen» concreet en hanteerbaar maken voor (kleine) bedrijven en burgers;

  • Het stimuleren van duurzaam gebruik van het bodem- en watersysteem door concrete projecten op het gebied van groene functiecombinaties mogelijk te maken. Hiervoor wordt kennis en informatie over het duurzaam gebruik ter beschikking gesteld door ondermeer het ontwikkelen van de «Digitale Atlas van het Natuurlijk Kapitaal», worden beslissingsondersteunende instrumenten aangeboden aan bedrijven en overheden en worden voorbeeldprojecten ondersteund.

Tenslotte is de Minister van IenM verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Duurzaam gebruik van natuurlijk hulpbronnen en de transitie naar een circulaire economie kan op meerdere manieren inzichtelijk worden gemaakt. Wat betreft de Nederlandse samenleving zijn hiervoor kengetallen te vinden in de Monitor Duurzaam Nederland (MDN), zoals Grondstoffenefficiëntie, Biodiversiteit en Natuurlijk kapitaal. De MDN, die te vinden is op de website van het Centraal Bureau voor de Statistiek, wordt regelmatig uitgebracht door het Centraal Bureau voor de Statistiek in samenwerking met de drie planbureaus.

Onderstaande grafiek laat kengetallen zien met betrekking tot de hoogwaardigheid van afvalverwerking.

Ontwikkeling in aanbod en toepassing van afval

Bron: LAP en RWS Leefomgeving.

Toelichting

In maart 2010 is het gewijzigde LAP 2009–2021 van kracht geworden. In dat plan zijn kwantitatieve en kwalitatieve doelen geformuleerd. De figuur laat prognoses uit het verleden zien van het afvalaanbod. Ook is het werkelijk afvalaanbod weergegeven. Het verschil tussen de afvalaanbodlijnen en de lijn «Werkelijke afvalhoeveelheid» geeft aan hoeveel preventie is bereikt. Verder is in de grafiek te zien hoeveel afval nuttig is toegepast (recycling + inzet van afval als brandstof), is gerecycled, is verbrand als vorm van verwijdering en is gestort.

Het recyclingspercentage ligt de afgelopen jaren rond de 78%. De absolute daling van de recycling in de figuur is te verklaren door de daling in werkelijke hoeveelheid afval.

De stijging van de nuttige toepassing de laatste jaren wordt met name verklaard door een toename van de «inzet van afval als brandstof». De hoeveelheid verbranden als verwijdering is tegelijkertijd afgenomen. Meer afvalstoffen worden daarmee nuttig toegepast in plaats van verwijderd. Er zijn in het LAP, en dus bij dit kengetal, alleen (tussen)doelen voor de jaren 2015 en 2021 geformuleerd. Dit wordt met name veroorzaakt door de verschillende looptijden tussen het treffen van maatregelen en het effect daarvan.

Beleidswijzigingen

De Minister van IenM geeft onder andere via het programma «Van Afval Naar Grondstof» invulling aan de Groene Groei strategie van het kabinet. Over de concrete uitwerking van de operationele doelstellingen van dit programma is de Kamer per brief geïnformeerd (Kamerstukken II, 2013/14, 33 043, nr. 28). De beweging van afval naar grondstof wordt benut om een meer circulaire economie te realiseren. Dit vergt het duurzaam omgaan met natuurlijke bronnen (sustainable sourcing), het efficiënt omgaan met onze grondstoffen (resource efficiency), het slim ontwerpen van producten (eco-design en substitutie van niet duurzame materialen), voorwerpen langer en meerdere keren gebruiken (hergebruik en reparatie) en het optimaal benutten van reststromen. Hierbij hoort ook dat de functies van ecosystemen optimaal worden benut.

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 21 Duurzaamheid (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

8.880

17.961

19.262

20.952

18.320

18.152

15.320

Uitgaven:

11.596

18.102

20.493

22.612

18.320

18.152

15.320

Waarvan juridisch verplicht

   

85%

       

21.01

Afval en duurzaamheidagenda

6.045

0

0

0

0

0

0

21.01.01

Opdrachten

1.762

0

0

0

0

0

0

 

– Uitvoering AgNL

0

0

0

0

0

0

0

 

– Overige opdrachten

1.762

0

0

0

0

0

0

21.01.02

Subsidies

1.393

0

0

0

0

0

0

 

– Afvalfonds

1.393

0

0

0

0

0

0

 

– Overige subsidies

0

0

0

0

0

0

0

21.01.03

Bijdrage aan agentschappen

2.890

0

0

0

0

0

0

 

– Bijdrage aan RWS

2.890

0

0

0

0

0

0

21.02

Preventie en milieugebruiksruimte

2.839

0

0

0

0

0

0

21.02.01

Opdrachten

2.469

0

0

0

0

0

0

21.02.03

Bijdrage aan agentschappen

370

0

0

0

0

0

0

 

– Bijdrage aan RWS

370

0

0

0

0

0

0

21.03

Ecosystemen en landbouw

2.712

0

0

0

0

0

0

21.03.01

Opdrachten

1.274

0

0

0

0

0

0

21.03.02

Subsidies

934

0

0

0

0

0

0

21.03.03

Bijdrage aan agentschappen

504

0

0

0

0

0

0

 

– Bijdrage aan RWS

504

0

0

0

0

0

0

21.03.04

Bijdrage aan medeoverheden

0

0

0

0

0

0

0

21.04

Duurzaamheidsinstrumentarium

0

759

1.787

1.556

1.847

1.788

1.365

21.04.01

Opdrachten

0

565

1.593

1.362

1.653

1.594

1.171

21.04.03

Bijdrage aan agentschappen

0

194

194

194

194

194

194

 

– waarvan bijdrage aan RWS

0

194

194

194

194

194

194

21.05

Duurzame Productketens

0

11.732

15.399

16.471

11.894

11.797

9.388

21.05.01

Opdrachten

0

5.281

12.279

13.351

8.774

8.677

6.268

21.05.02

Subsidies

0

1.456

520

520

520

520

520

21.05.03

Bijdrage aan agentschappen

0

4.995

2.600

2.600

2.600

2.600

2.600

 

– waarvan bijdrage aan RWS

0

4.995

2.600

2.600

2.600

2.600

2.600

21.06

Natuurlijk kapitaal

0

5.611

3.307

4.585

4.579

4.567

4.567

21.06.01

Opdrachten

0

3.903

2.079

3.357

3.351

3.339

3.339

21.06.02

Subsidies

0

439

359

359

359

359

359

21.06.03

Bijdrage aan agentschappen

0

1.269

869

869

869

869

869

 

– waarvan bijdrage aan RWS

0

1.269

869

869

869

869

869

 

Ontvangsten

125

0

0

0

0

0

0

21.04 Duurzaamheidsinstrumentarium

Budgetflexibiliteit

De opdrachten hebben veelal betrekking op de uitvoering van wettelijke taken onder andere door Rijkswaterstaat in het kader van de uitvoering van het afvalbeleid. Deze opdrachten worden eind 2014 verstrekt voor het uitvoeringsjaar 2015.

Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor diverse (onderzoeks)opdrachten op het beleidsterrein duurzaamheidsinstrumentarium.

21.05 Duurzame productketens

De opdrachten hebben veelal betrekking op de uitvoering van wettelijke taken en de uitvoering van de prioriteit VANG door onder andere RWS in het kader van de uitvoering van het beleid voor duurzame productketens. Een deel van het budget zal in de loop van het jaar 2015 worden verplicht (circa € 1 mln). De opdracht aan RWS wordt eind 2014 versterkt voor het uitvoeringsjaar 2015. Het budget voor de subsidies is in 2014 verplicht voor de Stichting Milieu Centraal.

Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor diverse (onderzoeks)opdrachten en ondersteuning van ketensamenwerking op het beleidsterrein duurzame productketens.

21.06 Natuurlijk kapitaal

De opdrachten hebben veelal betrekking op de uitvoering van wettelijke taken onder andere door het RIVM, RVO en RWS op het gebied van biomassa, ecosystemen en landbouw en worden eind 2014 juridisch verplicht. Subsidies hebben betrekking op de uitvoering van het jaarlijks toe te zeggen milieuonderzoeksprogramma van het Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN).

Het niet juridisch verplichte deel van dit artikel wordt aangewend voor diverse (onderzoeks)opdrachten op het beleidsterrein natuurlijk kapitaal.

21.04 Duurzaamheidsinstrumentarium

Toelichting op de financiële instrumenten

Ontwikkelen van duurzaamheidsinstrumentarium en het verbeteren van het economisch functioneren van de huidige verdienmodellen, zodat alle (maatschappelijke) kosten een rol gaan spelen bij de afwegingen van consumenten.

21.04.01 Opdrachten

In dit kader worden opdrachten verstrekt voor de ontwikkeling en implementatie van duurzaamheidsinstrumentarium, zoals groene business cases, afwegingskaders op het gebied van verduurzaming en financiële instrumenten.

21.04.03 Bijdragen aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan RWS, Unit Leefomgeving voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van het duurzaamheidsbeleid.

21.05 Duurzame Productketens

Productketens worden onderzocht met het oog op de gevolgen van de winning, verwerking en het (her)gebruik van grondstoffen. Actie- en resultaatgerichte samenwerking in ketens en in de «gouden driehoek» (onderzoekers, ondernemers en overheid) wordt ondersteund om te komen tot een circulaire economie gericht op het maximaliseren van de herbruikbaarheid van producten en grondstoffen en het minimaliseren van waardevernietiging.

21.05.01 Opdrachten

De opdrachten hebben betrekking op uitvoering van wettelijke taken op het gebied van het afvalbeleid (onder andere de uitvoering van het LAP). Daarnaast worden opdrachten verstrekt voor de uitvoering van VANG en projecten ter verduurzaming van ketens in het kader van de circulaire economie. Dit betreft vooral de ketens: fosfaat, kunststof, voedsel, textiel, beton, hout en elektronica, alsmede sectoren met een grote milieudruk zoals landbouw en bouw.

21.05.02 Subsidies

Hier is een budget geraamd voor subsidieverlening in het kader van voorlichting aan burgers over duurzame handelingsperspectieven en ondersteuning van bedrijven bij verduurzaming van productieprocessen.

21.05.03 Bijdragen aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van het beleid op het gebied van afval, grondstoffen en productketens.

21.06 Natuurlijk kapitaal

Ecosystemen zijn van groot belang voor het voortbestaan van de mens, onder andere door de levering van voedsel, water en een schone leefomgeving. In stand houden en verbeteren van de vitaliteit van het «natuurlijk kapitaal» maakt het mogelijk om goederen, diensten of ecosysteemfuncties duurzaam te kunnen benutten.

21.06.01 Opdrachten

Het betreft hier opdrachten voor de ontwikkeling van criteria voor duurzaamheid van onder andere biomassa en voor de waardering van ecosystemen. Verder betreffen het opdrachten op het gebied van de landbouw (onder andere het College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en Biociden en certificering).

21.06.02 Subsidies

Subsidies hebben betrekking op het honoreren van incidentele aanvragen die voor de ontwikkeling van het beleid van het duurzaam gebruik van ecosystemen bevorderlijk kunnen zijn. Per aanvraag zal een beoordeling op relevantie plaatsvinden.

21.06.03 Bijdragen aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van het beleid op het gebied van natuurlijk kapitaal.

Beleidsartikel 22: Externe Veiligheid en Risico’s

Algemene Doelstelling

Mens en milieu beschermen tegen maatschappelijk onaanvaardbaar geachte milieu- en gezondheidsrisico’s.

Regisseren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor de integrale kaderstelling rond activiteiten die risico’s kunnen veroorzaken voor het milieu en de gezondheid van de mens. Deze regisserende rol komt naar voren in:

  • De normstelling en regels waaraan bedrijven en overheden zich bij de uitoefening van hun activiteiten moeten houden. Dit beschermingsniveau wordt bij voorkeur op Europees of internationaal niveau vastgelegd en zonder «nationale kop» geïmplementeerd, waardoor een level playing field bereikt wordt. De veiligheid van mens en milieu bij handelingen met genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s), bij de ontwikkeling en implementatie van regelgeving op het gebied van chemische stoffen (REACH), bij risicovolle bedrijven en bij het transport van gevaarlijke stoffen (water, rail en weg) zijn voorbeelden waarbij dit in de vorm van wet- en regelgeving gebeurt. Voor deze dossiers geldt dat Nederland een actieve bijdrage levert aan de Europese processen die leiden tot verdere verbetering van deze Europese regels.

  • Waar Europese regels (deels) ontbreken, of lidstaatspecifieke implementatie vereisen, of waar specifieke omstandigheden in Nederland het stellen van regels voor de veiligheid van de omgeving noodzakelijk maken, wordt in dialoog met stakeholders gezocht naar een optimum tussen de te bereiken doelen (en dus baten in termen van milieu en gezondheidswinst) en de lasten die deze regels veroorzaken. Dit is onder meer aan de orde bij de regelgeving rond buisleidingen en basisnet vervoer gevaarlijke stoffen waarmee een balans wordt gezocht tussen de belangen van vervoer, ruimte en veiligheid.

  • De reductie van administratieve lasten voor bedrijven door de vereenvoudiging van de bestaande wet- en regelgeving. Het Activiteitenbesluit, dat bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet daarin opgaat, is hiervan het belangrijkste voorbeeld. Dit besluit is er onder meer op gericht de vergunningplicht te vervangen door algemene regels. Reductie van de regeldruk wordt ook nagestreefd door een betere kwaliteit van vergunningverlening, toezicht en handhaving. Deze taken worden door 29 Omgevingsdiensten (OD’s) uitgevoerd, waarbij 6 OD’s een specialisatie in BRZO 21-taken hebben en samenwerken met de Inspectie SZW en de veiligheidsregio’s. Bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is het tegengaan van lastendruk reden te bezien of belemmeringen vermeden kunnen worden bij het gebruik van LNG (Liquified Natural Gas) als brandstof (met name wegverkeer).

  • Het verlenen van vergunningen met als doel bescherming van mens en milieu voor activiteiten met GGO’s. Tot slot het verlenen van vergunningen voor defensie-inrichtingen waarvoor een strikt geheimhoudingsregime geldt. Hetzelfde geldt voor een beperkt aantal bedrijven met een verhoogd risico voor de externe veiligheid op de eilanden van Caribisch Nederland.

Stimuleren

Het is primair de verantwoordelijkheid van bedrijven die risico’s voor mens en milieu veroorzaken om deze risico’s te identificeren en te voorkomen of te beperken. Dit geldt ook voor overheden die – bijvoorbeeld in de ruimtelijke ordening – keuzen maken die invloed hebben op veiligheid en risico’s. De Minister stimuleert:

  • Het in beeld (doen) brengen van bestaande of nieuwe risicosituaties en het vermijden of beperken hiervan. Dit geschiedt door inventarisaties van deze risico’s en het stimuleren van de aanpak daarvan, zoals bijvoorbeeld gebeurt bij asbestdaken, door het in beeld brengen van de risico’s van nieuwe technologieën zoals het gebruik van nanomaterialen en synthetische biologie, het volgen van nieuwe wetenschappelijke inzichten op het gebied van hormoonverstoring en gecombineerde blootstelling aan stoffen en door het ontwikkelen van beleid ten aanzien van onzekere risico’s zoals bij elektromagnetische velden. In vervolg op in gang gezette stappen inzake een verkenning in hoeverre de biobased economy benut kan worden voor het verminderen van het gebruik van zeer zorgwekkende stoffen, zal in 2015 bezien worden of deze inventarisatie concreet vervolg kan krijgen. Het gaat hier, per definitie, om vrijwillige stappen waar het bedrijfsleven zelf de handschoen oppakt. Om het MKB te helpen de wetgeving chemische stoffen efficiënt te implementeren liep in 2014 een project om samen met het bedrijfsleven verbeteringsmogelijkheden te identificeren. In 2015 worden de resultaten daarvan opgeleverd. De eigen verantwoordelijkheid van bedrijven en andere overheden is daarbij een belangrijk anker, onder andere door openheid te geven ten aanzien van feitelijke risico’s. De Risicokaart (in overleg met het Ministerie van Veiligheid en Justitie ontwikkeld) en de Atlas Leefomgeving zijn hiervan voorbeelden. Op basis van deze informatie kunnen burgers nagaan hoe het is gesteld met de kwaliteit van hun directe leefomgeving. Het landelijk asbestvolgsysteem moet in 2015 alle ketenpartijen van de nodige informatie voorzien en door die ketenpartijen worden gefinancierd.

  • Het nemen van maatregelen ter bescherming van mens en maatschappij tegen moedwillige verstoring van onderdelen van de vitale infrastructuur door te bevorderen dat de risico’s op moedwillige verstoring (bijvoorbeeld terroristische aanslagen) worden geïdentificeerd en waar mogelijk beperkt. Het betreft hier onder andere chemische bedrijven en buisleidingen.

  • Het, door middel van onder meer safety deals, verbeteren van de veiligheidsprestatie van BRZO-bedrijven en het voorkomen van (ernstige) nalevingstekorten met grote risico’s voor mens en milieu.

Tenslotte is de Minister verantwoordelijk voor het toezicht op en de handhaving van (een deel van) de wet- en regelgeving door de ILT op dit beleidsterrein (zie beleidsartikel 24 Handhaving en toezicht).

Indicatoren en Kengetallen

Veiligheid en veiligheidsbeleving zijn niet eenvoudig objectief te meten. Het streven is gericht op het voorkomen van onveiligheid: vermeden onveilige situaties laten zich niet tellen. Bovendien geeft het Rijk hier veelal instrumenten aan anderen om hun eigen verantwoordelijkheid te nemen zodat de daadwerkelijke implementatie lokaal plaatsvindt.

Op dit terrein worden daarom de volgende kwantitatieve kengetallen gehanteerd:

  • Bij het basisnet is door de genomen maatregelen het aantal knelpunten gereduceerd tot 42 woningen, waarvoor een milde saneringsregeling zal gaan gelden.

  • GGO’s: aantal verleende vergunningen per jaar, met het percentage daarvan dat onder de grens van verwaarloosbaar risico gerealiseerd werd. Het aantal vergunningen dat in 2015 wordt verleend is nog niet goed in te schatten daar naar verwachting in de tweede helft van 2014 het Besluit «GGO 2013» in werking treedt waarin een meldingsysteem wordt geïntroduceerd naast het al bestaande systeem van vergunningen.

  • Defensie-inrichtingen: aantal verleende vergunningen. Voor 2015 worden evenals in 2014 circa 50 vergunningen verwacht.

  • In het kader van de Europese stoffenregelgeving (REACH) worden stoffen beoordeeld en waar nodig van maatregelen voorzien (autorisatie, restrictie). Nederland levert een bijdrage aan dat proces, waarbij de Nederlandse inzet bepaald wordt door de eerder ontwikkelde beleidsprioriteringscriteria en de mate waarin de betreffende stof voor Nederland zorgen oplevert, of hier geproduceerd of gebruikt wordt. Onderstaande tabel geeft aan wat de realisatie is in 2013 bij deze producten van het Europese systeem en wat naar verwachting de Nederlandse inbreng is in 2014 en 2015. Daarbij betreft de Nederlandse bijdrage, naast het zelf inbrengen van dossiers, ook het actief becommentariëren van door andere lidstaten ingebrachte dossiers.

Tabel resultaten EU REACH in 2013, 2014 en 2015
   

Realisatie 2013

Geraamd 2014 1

Geraamd 2015 2

   

NL inbreng

Hele EU 3

NL inbreng

Hele EU3

NL inbreng

Hele EU3

1

Beoordelingen ontwerpbesluiten ECHA t.a.v. registratiedossiers en testvoorstellen van Europese bedrijven

192

379

120

320

100

360

2

Door Nederland uitgevoerde en becommentarieerde stofevaluaties1

22 (3)

46

20 (3)

50

20 (3)

50

3

Door Nederland ingediende en becommentarieerde RMO-analyses en informatieverzoeken2

14 (5)

35

15 (5–10)

 

20 (5–10)

 

4

Door Nederland ingebrachte en becommentarieerde Annex XV dossiers t.a.v. zeer ernstige zorgstoffen3

14 (3)

17

15–30 (3–5)

30

30–50 (3–5)

50

5

Door Nederland ingebrachte en becommentarieerde restrictiedossiers4

5 (1)

5

3–5 (1)

8

305 (1)

9

6

Door Nederlandse ingebrachte en becommentarieerde voorstellen voor geharmoniseerde classificatie & labelling5

54 (6)

37

30–50 (6–10)

70

30–50 (6–10)

70

7

Behandelde vragen door de REACH helpdesk

393

n.v.t.

300–400

n.v.t.

300–400

n.v.t.

X Noot
1

Bron: Werkprogramma Bureau REACH 2014

X Noot
2

Bron: ECHA’s «baseline figures for 2014–2018 (Annex 3)»

X Noot
3

Het aantal dossiers dat in de Europese Unie is ingebracht.

Toelichting

Ad 1) Onder stofevaluaties vallen ook de transitiedossiers van de voormalige wetgeving voor nieuwe stoffen (67/548EEG) en bestaande stoffen (793/93/EG), de zogenaamde Notification Of New Substances (ONS) dossiers en Persistant Bioaccumulative and Toxic (PBT)-dossiers. Het getal tussen haakjes geeft aan hoeveel stofevaluaties door Nederland worden uitgevoerd.

Ad 2) Met tussen haakjes de door NL in te dienen Risk Management Options (RMO)-analyses.

Ad 3) Nederland levert in 2015, naast de zelf in te dienen Substance of Very High Concern (SVHC) dossiers, op alle door andere lidstaten en Eurpopean Chemicals Agency (ECHA) in te dienen SVHC dossiers commentaar. De getallen tussen haakjes geven het aantal Nederlandse dossiers weer.

Ad 4) Met tussen haakjes het door Nederland ingediende restrictiedossier.

Ad 5) In de tabel is het totale aantal door Nederland in te dienen dan wel te becommentariëren Classification and Labelling Harmonisation (CLH) stoffen opgenomen (zowel reacties op publieke consultatie als ontwerp opinies van het Committee for Risc Assessment (RAC)). Tussen haakjes is het aantal door Nederland ingediende dossiers weergegeven.

Beleidswijzigingen

Met ingang van 2015 wordt een meer gerichte aanpak van de externe (omgevings)veiligheid rond inrichtingen in gang gezet, gelet op een adequate borging van de omgevingsveiligheid. De daarvoor noodzakelijke professionalisering en intensivering van (de uitvoering van) het omgevingsveiligheidsbeleid krijgt vorm langs drie lijnen:

  • Modernisering van het beleid: in de vorm van een integraler afwegingskader (waarin kosten en baten breder wordt afgewogen) komen tot een eenvoudige, heldere en betere inbreng van omgevingsveiligheid in de besluitvorming. Via de uitvoeringsregelgeving van het wetsvoorstel Omgevingswet, wordt de omgevingsveiligheid eerder in het ruimtelijke ordeningsproces verankerd met eenvoudiger en effectiever instrumentarium.

  • Kwaliteitsimpuls van de uitvoering van omgevingsveiligheid: voor het jaar 2015 met een doorkijk naar de periode tot en met 2018 worden afspraken gemaakt tussen het Rijk, provincies, gemeenten en veiligheidsregio’s over de versterking van de uitvoering (het programma Impuls Omgevingsveiligheid). De daarmee gemoeide gelden zullen onder meer worden aangewend voor de versterking van de veiligheid rond BRZO-bedrijven, voor ondersteuning en actualisatie van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS), voor een goede informatie- en kennisinfrastructuur en voor een goede uitvoering van het lokaal omgevingsveiligheidsbeleid.

  • Creëren van een duurzame veiligheidscultuur bij bedrijven: het verbeteren van de veiligheidsprestaties van BRZO-bedrijven is een van de hoofddoelstellingen van het programma Safety Deals dat in 2015 verder wordt uitgerold. Verder voorziet het programma ook in het oplossen van ruimtelijke knelpunten bij de basisnetten (transportroutes voor het vervoer van gevaarlijke stoffen).

De programma’s Impuls Omgevingsveiligheid (IOV) en Safety Deals zijn complementair aan elkaar. Het zijn programma’s die werken met verschillende instrumenten maar wel hetzelfde doel dienen. De instrumenten van beide programma’s kunnen dan ook onderling uitwisselbaar worden ingezet.

In 2015 wordt de voorbereiding van het verbod op asbestdaken, dat in 2024 moet ingaan, afgerond. Dit omvat niet alleen het juridisch vastleggen van het verbod op asbestdaken, maar ook het voor een deel financieel ondersteunen van de maatschappelijke kosten die de verwijdering met zich meebrengt en het in kaart brengen van de consequenties voor verwijdering en handhaving. Het beleid is erop gericht dat de maatregel 1 januari 2016 in werking treedt.

De komende jaren zal nadrukkelijk gewerkt worden aan maatregelen die zowel de «safety-» als de «security-»aspecten van risicovolle activiteiten in samenhang adresseren. De snelle technologische ontwikkelingen op het gebied van synthetische biologie en gentherapie maken het noodzakelijk een beleidsvisie en waar nodig (beleids)instrumenten voor de toepassing van deze technieken te ontwikkelen. De Europese aanpassing van de GGO-regelgeving, ten aanzien van de vrijheid voor lidstaten om teelt van genetisch gemodificeerde gewassen op het eigen grondgebied te beperken, moet na een akkoord tussen het Europees Parlement en de Europese Raad in 2015 in de Nederlandse wetgeving woren verankerd.

Op EU-niveau zal ingezet worden op het invoeren van ontsporingsdetectie en op het nemen van stappen inzake hormoonverstorende stoffen en risico’s van gecombineerde blootstelling aan chemische stoffen (opeenstapeling van negatieve effecten voor mens en milieu).

Voor het vuurwerkdossier zal worden voorzien in een vergunningstelsel voor vuurwerkimporteurs. Daarmee wordt een instrument aangereikt om de handel in illegaal vuurwerk tegen te gaan. Voor bestaande regelgeving op dit vlak en op het vlak van de externe veiligheid (risicomethodiek en rekenmethodieken) wordt gewerkt aan vereenvoudiging en reductie van de administratieve lasten, mede in het kader van de Omgevingswet. De bredere professionalisering van de uitvoering van vergunningverlening, toezicht en handhaving (VTH) door overheden krijgt in 2015 een wettelijke basis door inwerkingtreding van de wet en besluit VTH. Hierin worden afspraken vastgelegd die tussen het Rijk, provincies en gemeenten zijn gemaakt over de Omgevingsdiensten, zoals over het zogenaamde basistakenpakket, een aantal kwaliteitscriteria en informatieuitwisseling. Een belangrijke actie in dit kader is het evalueren van het VTH-stelsel. Hiermee is eind 2014 een aanvang gemaakt. Deze evaluatie zal begin 2016 worden afgerond.

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 22 Externe veiligheid en risico’s (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

34.184

21.868

42.203

48.050

52.105

64.447

71.559

Uitgaven:

29.451

25.254

43.846

48.653

51.596

64.782

71.894

Waarvan juridisch verplicht

   

94%

       

22.01

Veiligheid chemische stoffen

12.470

10.121

10.597

8.530

8.588

10.141

9.710

22.01.01

Opdrachten

6.510

6.751

7.483

7.286

8.088

9.641

8.868

 

– Veiligheid en gezondheid

4.758

4.208

2.182

2.100

1.988

2.143

2.143

 

– Overige opdrachten

1.752

2.543

5.301

5.186

6.100

7.498

6.725

22.01.02

Subsidies

4.882

2.469

2.469

670

0

0

0

22.01.03

Bijdrage aan agentschappen

779

881

645

554

500

500

462

 

– Bijdrage RWS

779

881

645

554

500

500

462

22.01.05

Bijdragen aan internationale organisaties

299

20

0

20

0

0

380

22.02

Veiligheid GGO’s

1.877

2.016

2.910

5.002

3.800

3.000

3.100

22.02.01

Opdrachten

1.779

2.016

2.910

5.002

3.800

3.000

3.000

22.02.05

Bijdragen aan internationale organisaties

98

0

0

0

0

0

100

22.03

Externe veiligheid inrichtingen en transport

15.104

13.117

30.339

35.121

39.208

51.641

59.084

22.03.01

Opdrachten

4.601

5.979

24.053

24.410

26.092

24.134

32.053

 

– Programma omgevingsveiligheid

518

2.118

19.000

18.000

16.500

16.500

21.000

 

– Uitvoering veiligheid inrichtingen en basisnetten

3.327

2.864

3.083

3.090

3.674

3.516

4.130

 

– Overige opdrachten

756

997

1.970

3.320

5.918

4.118

6.923

22.03.02

Subsidies

4.160

3.415

524

490

490

290

290

22.03.03

Bijdrage aan agentschappen

2.438

3.085

2.762

2.721

2.626

2.626

2.158

 

– waarvan bijdrage aan RWS

2.438

3.085

2.762

2.721

2.626

2.626

2.158

22.03.04

Bijdragen aan medeoverheden

3.870

638

0

4.500

7.000

21.591

21.583

 

– Bijdragen asbestsanering

570

0

0

4.500

7.000

21.591

21.583

 

– Bijdragen programma Externe Veiligheid

0

638

0

0

0

0

0

 

– Overige bijdragen aan medeoverheden

3.300

0

0

0

0

0

0

22.03.05

Bijdragen aan internationale organisaties

35

0

0

0

0

0

0

22.03.09

Inkomensoverdrachten

0

0

3.000

3.000

3.000

3.000

3.000

 

Ontvangsten

16.919

2.719

2.719

800

250

250

250

Extracomptabele verwijzingen

Extracomptabele verwijzing naar artikelonderdeel 18.06 Externe Veiligheid van het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

Bijdrage uit artikel 26 van Hoofdstuk XII aan artikel 18.06 (Externe Veiligheid) van het Infrastructuurfonds

1.995

2.005

1.996

1.000

865

22.01 Veiligheid chemische stoffen

Budgetflexibiliteit

De uitgaven voor subsidies, de agentschapbijdragen zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies hebben een tijdshorizon. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht door lopende opdrachten. Meer specifiek betreft het opdrachten in de sfeer van wettelijke taken inzake het (inter)nationale stoffenbeleid alsmede de vergunningverlening daaromtrent, het NANoREG-programma en het (interdepartementale) meerjaren programma Gezondheidsrisico’s straling zendmasten (elektromagnetische velden).

Het niet juridisch verplichte deel van dit artikelonderdeel heeft met name betrekking op het uitvoeren van de programma’s REACH, Atlas Leefomgeving en Nationale Aanpak Milieu en Gezondheid.

22.02 Veiligheid GGO’s

Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht door lopende opdrachten. Meer specifiek betreft het opdrachten in de sfeer van risicobeoordelingen, risicobeheersing, monitoring en vergunningverlening van Genetisch Gemodificeerde Organismen (GGO).

Het niet juridisch verplichte deel van dit artikelonderdeel wordt aangewend voor uitgaven in het kader van de modernisering van het GGO-beleid als onderdeel van de prioriteit modernisering milieuregels.

22.03 Externe veiligheid inrichtingen en transport

De uitgaven voor subsidies, inkomensoverdrachten en de agentschapbijdragen zijn volledig juridisch verplicht. De subsidies hebben, met uitzondering van de TNS-regeling (mesothelioom slachtoffers) een tijdshorizon. Van het opdrachtenbudget is een deel juridisch verplicht door lopende opdrachten. Meer specifiek betreft het opdrachten in de sfeer van wettelijk taken inzake externe veiligheid, de vergunningverlening (veiligheid inrichtingen) en basisnetten.

Het niet juridisch verplichte deel van dit artikelonderdeel wordt aangewend voor uitgaven in het kader van de modernisering van milieuregels.

22.01 Veiligheid chemische stoffen

Toelichting op de financiële instrumenten

22.01.01 Opdrachten

In dit kader worden opdrachten verstrekt aan het RIVM en de Gezondheidsraad voor de uitvoering van wettelijke taken op het gebied van asbest, chemische stoffen en externe veiligheid. Daarnaast worden hier opdrachten verstrekt voor het meerjarig onderzoekprogramma elektromagnetische velden, het Platform EMV en de uitvoering van EU-regelgeving ten aanzien van kankerverwekkende stoffen in relatie tot andere overheden (vergunningverlening). Voorts worden opdrachten verstrekt voor de uitvoering van taken op de gebieden «veiligheid en gezondheid» (asbest) en «nieuwe risico’s en security» (nanotechnologie en synthetische biologie) en voor de ontwikkeling en implementatie van de Atlas Leefomgeving.

22.01.02 Subsidies

De subsidies hebben betrekking op de bijdrage van de Europese Commissie (EC) voor de coördinatie van het EU-project NANoREG uit het zevende kaderprogramma voor onderzoek van de EC.

22.01.03 Bijdragen aan agentschappen

RWS

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor voornamelijk de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) op het beleidsonderwerp «asbest».

22.01.05 Bijdragen aan internationale organisaties

Nederland geeft in het kader van «stoffenbeleid mondiaal» uitvoering aan de jaarlijkse verplichtingen die samenhangen met de internationale strategie chemie en diverse verdragsverplichtingen (Verdrag van Stockholm, Verdrag van Rotterdam).

22.02 Veiligheid GGO’s
22.02.01 Opdrachten

Vergunningen voor werkzaamheden met GGO’s worden verleend indien het risico van die werkzaamheden voor mens en milieu verwaarloosbaar klein is. Ter uitvoering van deze wettelijke taak wordt jaarlijks een opdracht verstrekt aan de Commissie Genetische Modificatie (COGEM) voor het maken van beoordelingen inzake risico’s verbonden aan werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen en het adviseren over maatregelen risicobeheersing en monitoring die bij de uitvoering van werkzaamheden met GGO’s kunnen worden toegepast. Ook wordt jaarlijks aan het Bureau Genetisch Gemodificeerde Organismen (Bureau GGO) bij het RIVM een opdracht verstrekt ten behoeve van de vergunningverlening voor werkzaamheden met genetisch gemodificeerde organismen die beoordeeld moeten worden op de risico’s voor mens en milieu. Daarnaast worden in dit kader van vergunningverlening opdrachten verstrekt voor onderzoek en beleidsontwikkeling toetsingscriteria nieuwe GGO’s.

22.02.05 Bijdragen aan internationale organisaties

Nederland geeft in het kader van het «Biosafety Protocol» uitvoering aan de jaarlijkse verplichtingen die samenhangen met onder andere de implementatie en de uitvoering van het Biosafety Protocol en met de ratificatie en implementatie van het supplementair protocol aansprakelijkheid en verhaal van GGO’s.

22.03 Externe veiligheid inrichtingen en transport
22.03.01 Opdrachten

Omgevingsveiligheid: Impuls programma

Het betreft hier uitgaven in het kader van de Impuls omgevingsveiligheid (IOV 2015–2018) voor de deelprogramma’s Besluit risico’s zware ongevallen (BRZO), Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen (PGS), Informatie/Kennisinfrastructuur en lokaal externe (omgevings)veiligheidsbeleid. Door middel van een programmatische aanpak wordt ingezet op het creëren van een veiligere leefomgeving.

Daarnaast is het programma Safety Deals hierin ondergebracht. De «Safety deals» vormen onderdeel van de uitvoeringsagenda BRZO en zijn complementair aan de maatregelen die versterking van toezicht en handhaving tot doel hebben (IOV 2015–2018). Bij de verdere uitwerking van het programma »Safety deals» zijn de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid en de Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur richtinggevend. Het gaat hier om het creëren van een duurzame veiligheidscultuur bij onder meer de bedrijfsprocessen binnen de chemiesector, te weten het gebruik en productie van gevaarlijke stoffen, evenals de opslag en het transport daarvan. De veiligheidsmaatregelen leveren een positieve bijdrage aan de veiligheid in de omgeving.

Uitvoering veiligheid inrichtingen en basisnetten

Het betreft hier opdrachten voor wettelijke taken zoals vergunningverlening (defensie-inrichtingen, BRZO bedrijven en olieterminals in Caribisch Nederland) en de monitoring van basisnetten (weg, water, spoor). Daarnaast worden opdrachten verstrekt voor onderzoek en implementatie van risicoreductie maatregelen.

Overige opdrachten

Het betreft hier opdrachten voor wettelijke taken zoals aanpassing regelgeving vervoer gevaarlijke stoffen als gevolg van wijzigingen internationale verdragen, modellenbeheer buisleidingen (Bevb), uitbreiding en onderhouden Activiteitenbesluit voor het realiseren vermindering regeldruk bedrijven en de ontwikkeling en het beheer van standaarden voor vergunningverlening, toezicht en handhaving. Daarnaast worden in het kader van Bevb opdrachten verstrekt voor onderzoek LNG en Waterstof en voor ketenstudies.

22.03.02 Subsidies

Subsidies hebben voornamelijk betrekking op het stimuleren van de coördinatie van BRZO, vuurwerkcampagne, veiligheid en transport en VTH-stelsels (vergunningen, toezicht en handhaving).

22.03.03 Bijdragen aan agentschappen

RWS

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet in het kader van de uitvoering van Infomil (centraal punt voor bundeling en verspreiding van milieu wet- en regelgeving) op de beleidsonderwerpen «kennisoverdracht externe veiligheid» en «vergunningverlening (activiteitenbesluit)». Daarnaast vinden hier uitgaven plaats voor werkzaamheden van de Dienst Verkeer en Scheepvaart van RWS in het kader van basisnet, vervoer gevaarlijke stoffen en de vergunningverlening olieterminals Caribisch Nederland.

22.03.04 Bijdragen aan medeoverheden

De betreffende budgetten worden ingezet voor de ondersteuning van het in te stellen verbod op asbestdaken. In 2015 zal duidelijk worden op welke wijze deze ondersteuning vorm wordt gegeven en via welk financieel instrument de betreffende middelen beschikbaar worden gesteld.

22.03.05 Bijdragen aan internationale organisaties

Bijdragen aan internationale organisaties voor activiteiten op het vlak van Externe Veiligheid ten aanzien van industriële activiteiten en transport.

22.03.09 Inkomensoverdrachten

De inkomensoverdrachten hebben betrekking op het honoreren van incidentele aanvragen in het kader van de Regeling tegemoetkoming niet-loondienst gerelateerde slachtoffers van mesothelioom (TNS). Deze regeling is bedoeld voor iedereen die de ziekte van maligne mesothelioom heeft als gevolg van contact met asbest buiten de werksituatie.

Beleidsartikel 23: Meteorologie, seismologie en aardobservatie

Algemene Doelstelling

Het KNMI garandeert als onafhankelijke autoriteit aan Nederland de best beschikbare informatie op het gebied van meteorologie en seismologie als bijdrage aan de veiligheid, bereikbaarheid en leefbaarheid van Nederland, inclusief de openbare lichamen Saba, Sint Eustatius en Bonaire.

Financieren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor het faciliteren van een internationaal systeem van organisaties waarin Nederland vertegenwoordigd wordt door het KNMI. Dit doet zij door haar rol van financier in de vorm van bijdragen en contributies. Met name te noemen zijn EUMETSAT 22, ECMWF 23 en WMO 24.

(Doen) uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap KNMI zoals vastgelegd in de Wet op het KNMI (2002). De rol «(doen) uitvoeren» heeft betrekking op de volgende taken:

  • Het beschikbaar maken, houden en stellen van een algemeen weerbericht voor de Nederlandse samenleving en het afgeven van weerwaarschuwingen;

  • Het beschikbaar maken, houden en stellen van meteorologische, seismologische en andere geofysische gegevens (onder andere voor hergebruik);

  • Het beschikbaar maken, houden en stellen van luchtvaartmeteorologische inlichtingen;

  • Het verrichten van wetenschappelijk onderzoek, met name op het gebied van meteorologie en seismologie;

  • Het desgevraagd en onder voorwaarden ondersteunen van bestuursorganen, de rechterlijke organisatie, overheidsbedrijven of openbare lichamen op het terrein van meteorologie, seismologie of andere geofysische terreinen bij de uitvoering van aan hen opgedragen taken;

  • Het onderhouden van de nationale infrastructuur voor de meteorologie en andere geofysische terreinen;

  • Internationale samenwerking op het gebied van meteorologie en seismologie en andere geofysische terreinen.

De Minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het Kernstopverdrag en de Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het kader van de Mijnbouwwet.

Indicatoren en Kengetallen

Indicatoren
 

Realisatie

Streefwaarde/norm

 

2010

2011

2012

2013

 

Algemene weersverwachtingen en adviezen

         

– afwijking min.temperatuur (°C)

– 0,24

– 0,06

– 0,17

– 0,01

ABS24 (<0,5)

– afwijking max.temperatuur (°C)

– 0,21

– 0,33

– 0,37

– 0,25

ABS (<0,5)

– gemiddelde afwijking windsnelheid (m/s)

0,04

– 0,03

– 0,06

0,26

ABS (<1,0)

Maritieme verwachtingen

         

– tijdigheid marifoonbericht (%)

99,3

99

98,6

99,3

> 99

Gereviewde publicaties

120

97

103

105

> 80

Kengetallen

         

Aantal uitgegeven weeralarmen

4

0

1

2

 

Percentage tijdige beschikbaarheid van de meteorologische producten (Bron: EUMETSAT)

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5

>98,5

Bron: KNMI, 2014

Toelichting

De indicatoren ten aanzien van algemene weers- en maritieme verwachtingen geven een indruk van de tijdigheid van de berichtgeving door het KNMI en de gemiddelde afwijking van verwachte waardes voor temperatuur en windsnelheid ten opzichte van de uiteindelijk waargenomen waardes. Het aantal gereviewde publicaties is een maatstaf voor de kwantiteit en de kwaliteit van het onderzoek van het KNMI.

Het aantal weeralarmen is afhankelijk van de weersomstandigheden; hierdoor is er geen norm aan te geven. Bovendien is het afgeven van een weeralarm geen doel op zich. Wel is belangrijk dat het instrument weeralarm effectief wordt ingezet om de samenleving tijdig te waarschuwen voor maatschappij-ontwrichtend weer. In het jaarverslag zal worden ingegaan op het aantal opgetreden weeralarmsituaties en de mate waarin het KNMI gegrond heeft gewaarschuwd, dan wel gegrond niet heeft gewaarschuwd.

Het kengetal tijdige beschikbaarheid van de meteorologische producten geeft een beeld van de tijdige beschikbaarheid van de gegevens van de METEOSAT- en METOP-satellieten voor de meteorologische producten van het KNMI. Indien de streefwaarden niet worden gehaald, heeft dat een negatieve impact op de kwaliteit van de weersverwachting op de dagen van gebrekkige beschikbaarheid van de waarnemingen, een en ander afhankelijk van de dan optredende weerssituatie.

Beleidswijzigingen

De Wet op het KNMI zal worden ingetrokken. Daarvoor in de plaats komt de «Wet taken meteorologie en seismologie ». Er wordt gestreefd deze wet met onderliggende regelgeving per 1-1-2015 in werking te laten treden. Deze wet regelt wat de zorgplichten (publieke taken) van de Minister zijn op het gebied van weer, klimaat en seismologie. Voorheen werd in de ingetrokken wet het KNMI expliciet genoemd als uitvoeringsorganisatie. De verantwoordelijkheid voor publieke taken op het gebied van weer, klimaat en seismologie(zorgplichten) en de uitvoering van die taken worden op deze manier ontkoppeld. Dit maakt het makkelijker om in te spelen op zich in de toekomst voordoende ontwikkelingen. In zijn algemeenheid kan deze wet beter inspelen op internationale en Europese ontwikkelingen. Zo wordt een luchtvaartmeteorologische dienstverlener nu op basis van de Wet luchtvaart aangewezen door de Minister in plaats van de wettelijke aanwijzing in de Wet op het KNMI. Ten slotte maakt de wet het mogelijk om meer te werken op basis van vraagsturing.

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 23 Meteorologie, seismologie en aardobservatie (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

42.042

37.620

40.781

40.660

45.953

35.797

37.526

Uitgaven:

43.001

36.753

39.914

41.527

45.086

36.664

36.659

Waarvan juridisch verplicht

   

100%

       

23.01

Meteorologie en seismologie

26.911

26.071

22.913

22.110

21.678

21.262

21.259

23.01.03

Bijdrage aan het agentschap KNMI

25.952

25.204

22.046

21.243

20.811

20.395

20.392

 

– Meteorologie

24.363

24.630

21.553

20.782

20.393

20.004

20.001

 

– Seismologie

1.589

574

493

461

418

391

391

23.01.04

Bijdrage aan internationale organisatie

959

867

867

867

867

867

867

 

– Contributie WMO (HGIS)

959

867

867

867

867

867

867

23.02

Aardobservatie

16.090

10.682

17.001

19.417

23.408

15.402

15.400

23.02.03

Bijdrage aan het agentschap KNMI

16.090

10.682

17.001

19.417

23.408

15.402

15.400

 

– Aardobservatie

16.090

10.682

17.001

19.417

23.408

15.402

15.400

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

De uitgaven voor de bijdrage aan het agentschap KNMI zijn volledig juridisch verplicht. De bijdrage aan het agentschap KNMI heeft een structureel karakter.

23.01 Meteorologie en seismologie

Toelichting op de financiële instrumenten

23.01.03 Bijdrage aan het agentschap KNMI

Meteorologie

  • Reguliere uitgifte van een algemeen weerbericht en van waarschuwingen voor gevaarlijk weer (code geel, code oranje en weeralarm);

  • Ter beschikkingstelling van de meteorologische basisdata van het nationale meteorologische meetnet en de nationale meteorologische modelinfrastructuur, op basis van een open databeleid;

  • Ter beschikkingstelling van data, informatie en kennis over het huidige klimaat;

  • Het leveren van projecties over het toekomstige klimaat (klimaatscenario’s);

  • Verrichten van strategisch en toegepast onderzoek en het geven van beleidsadviezen op het gebied van de meteorologie;

  • Internationale vertegenwoordigingen op het gebied van de meteorologie (met name WMO, EUMETSAT en ECMWF);

  • Beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij over weer en klimaat.

Seismologie

  • Continue monitoring van natuurlijke en geïnduceerde seismiciteit in Nederland;

  • Verrichten van strategisch en toegepast onderzoek en het geven van beleidsadviezen op het gebied van de seismologie;

  • Beantwoorden van vragen vanuit de maatschappij op het gebied van aardbevingen en tsunami’s;

  • Verrichten van waarnemingen en onderzoek ten behoeve van het Nationaal Data Centre (NDC) voor de CBTBO.

23.01.04 Bijdragen aan internationale organisatie: contributie WMO

De beschikbare middelen worden gebruikt om de Nederlandse contributie aan de World Meteorological Organization (WMO) te voldoen. Deelname aan de activiteiten van het WMO wordt gefinancierd uit HGIS.

23.02 Aardobservatie
23.02.03 Bijdrage aan het agentschap KNMI: aardobservatie

Het verzorgen van de waarnemingen vanuit polaire en geostationaire weersatellieten in Europees verband (EUMETSAT).

Beleidsartikel 24: Handhaving en Toezicht

Algemene Doelstelling

Het stimuleren en bewaken van veilige vervoers- en watersystemen en een duurzame leefomgeving.

Financieren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving in het transport en de leefomgeving. De Minister van EZ is verantwoordelijk voor nucleaire aangelegenheden. De Minister van BZK heeft een medeverantwoordelijkheid inzake wonen en bouwen. De Minister heeft een nationale coördinatie- c.q. verantwoordingsverplichting richting de EU ten aanzien van internationale milieuregelgeving.

Bij de totstandkoming van wet- en regelgeving beoogt de wetgever een door haar gewenst niveau van veiligheid en duurzaamheid te bewerkstelligen. Daarbij worden de rechtsbeginselen van rechtvaardigheid, rechtszekerheid en rechtsgelijkheid gehanteerd, met oog voor de nalevingseisen die van de ondertoezichtstaanden worden gevraagd (administratieve lasten). Zij streeft daarbij samenwerking met andere overheidspartners na.

(Doen) uitvoeren

De Minister is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap ILT. De Minister van EZ is verantwoordelijk voor de uitvoering van de wettelijke taken op het gebied van nucleaire zaken, de Minister van BZK is mede verantwoordelijk op het terrein van wonen en bouwen.

De rol uitvoeren heeft betrekking op:

  • vergunningverlening;

  • toezicht door middel van objectinspecties, administratie controles, audits, convenanten en digitale inspecties;

  • het verrichten van opsporing in geval van ernstige overtreding of fraude (onder aansturing van het OM);

  • incidentafhandeling en onderzoek.

Een uitgebreidere toelichting op de producten is te vinden in de agentschapsparagraaf van de inspectie. Een gedetailleerde beschrijving van het uitvoeringsprogramma van de inspectie is te vinden in het Meerjarenplan 2015–2019 dat samen met het jaarverslag ILT 2014 begin 2015 aan de Tweede Kamer wordt gezonden.

Indicatoren en Kengetallen

Indicatoren en Kengetallen
 

Vergunningen

Adm. Contr.

Audits

Convenanten

Digitale inspecties

Objectinsp.

(incident.)onderzoek

Risicovolle bedrijven

15

390

160

4

0

690

4

Rail- en wegvervoer

700

1.000

185

81

3.000

20.000

0

Scheepvaart

7.200

150

110

19

0

4.880

250

Luchtvaart

6.300

0

390

20

0

1.350

0

Risicovolle stoffen en producten

3.000

1.000

10

3

0

7.000

197

Water, bodem en bouwen

30

2.900

20

7

0

9.600

0

Transport gevaarlijke stoffen

290

200

30

5

0

2.200

0

Deze tabel geeft inzicht in het aantal te verstrekken vergunningen, het aantal uit te voeren administratieve controles, (digitale en object) inspecties, audits, het aantal af te sluiten convenanten en het aantal opsporingen in het begrotingsjaar. Meer gedetailleerde informatie over indicatoren en kengetallen en de uitkomsten van handhavings- en toezichtsactiviteiten staan beschreven in het jaarverslag ILT. Op 25 juni 2014 is het Jaarverslag ILT 2013 aan de Tweede Kamer aangeboden (Kamerstukken II, 2013/14, 33 750 XII, nr. 92).

Beleidswijzigingen

Vanaf 2015 worden de door het Ministerie van EZ aan de ILT opgedragen taken inzake nucleair en straling samengevoegd in de nieuwe Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Straling (ANVS) en gepositioneerd onder IenM. Omdat het formele wettelijke traject voor de overdracht van de taken naar de ANVS nog tot in 2015 doorloopt, zijn de indicatoren en de budgettaire gevolgen nog niet in de tabellen verwerkt.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft het volkshuisvestelijk toezicht per 1 januari 2014 voor de periode van twee jaar ondergebracht bij de ILT.

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 24 Handhaving en toezicht (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

130.230

113.770

110.047

107.471

104.448

102.169

102.164

Uitgaven:

130.230

113.770

110.047

107.471

104.448

102.169

102.164

Waarvan juridisch verplicht

   

100%

       

24.01

Handhaving en toezicht

130.230

113.770

110.047

107.471

104.448

102.169

102.164

24.01.03

Bijdrage aan het agentschap ILT

130.230

113.770

110.047

107.471

104.448

102.169

102.164

 

– Risicovolle bedrijven

9.251

11.472

9.990

9.743

9.431

8.654

8.649

 

– Rail en wegvervoer

29.330

24.802

24.286

23.709

23.035

22.662

22.662

 

– Scheepvaart

17.985

15.208

14.892

14.539

14.126

13.896

13.896

 

– Luchtvaart

15.799

13.221

12.957

12.626

12.246

12.037

12.037

 

– Risicovolle stoffen en producten

39.492

33.944

33.131

32.434

31.622

31.172

31.172

 

– Water, bodem, bouwen

18.373

15.123

14.791

14.420

13.988

13.748

13.748

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

De uitgaven voor de bijdrage aan het agentschap ILT zijn volledig juridisch verplicht. De bijdrage aan het agentschap ILT heeft een structureel karakter.

Toelichting op de financiële instrumenten

De inspectie levert voor de financiële bijdragen van het moederdepartement aan het agentschap in de hieronder weergegeven zes domeinen de volgende producten. In het meerjarenplan 2015–2019 dat begin 2015 aan de Tweede Kamer wordt gezonden, staat per domein uitgebreid beschreven welke taken worden uitgevoerd en de bijbehorende kengetallen ten aanzien van naleving, vergunningverlening en toezicht.

24.01 Handhaving en toezicht
24.01.03 Bijdrage aan het agentschap ILT

Domein risicovolle bedrijven

Het toezicht richt zicht op bedrijven en organisaties die verantwoordelijk zijn voor risicobronnen bij (externe) veiligheid, zoals geformuleerd in het Besluit externe veiligheid buisleidingen en/of inzake luchtemissies, energie en klimaat in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en andere milieu- en veiligheidsregelgeving.

Veiligheid mens en omgeving

De inspectie oefent toezicht uit op inrichtingen van het Ministerie van Defensie en enkele andere inrichtingen op grond van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, de Wet milieubeheer, het Bouwbesluit en de vergunningen die daaraan verbonden zijn. Daarnaast houdt zij toezicht op externe veiligheid rondom buisleidingen en de veiligheid rondom genetisch gemodificeerde organismen.

Nationale en Europese verplichtingen

De inspectie ziet toe op toepassing, uitvoering en naleving van nationale en Europese normen en wettelijke regels op het gebied van luchtemissies, energie, klimaat en externe veiligheid. Het gaat om ruim 8.000 bedrijven, waaronder raffinaderijen, de chemische industrie, elektriciteitsproducenten, afvalverbrandingsorganisaties, LPG-tankstations, ammoniakkoelinstallaties en intensieve veehouderijen. De ILT is toezichthouder van twee tankterminals en twee andere inrichtingen voor brandstofopslag op de BES-eilanden.

Domein rail en wegvervoer

De inspectie richt zich bij het toezicht op railvervoer op:

  • infrastructuur en materieel;

  • bedrijven en keuringsinstanties;

  • operaties (machinisten, conducteurs, baanwerkers, rangeerders);

  • veiligheidsmanagement, cultuur en arbeidsomstandigheden.

De inspectie richt zich bij het toezicht op het wegvervoer op:

  • bedrijven;

  • vrachtwagens, bussen en taxi’s;

  • chauffeurs.

Rail

De inspectie houdt toezicht op de naleving van de spoorwegwet. De markt voor het railgoederenvervoer is internationaal georiënteerd en geheel geliberaliseerd. De sector kent een hoog veiligheidsgehalte, maar het hoofdspoor blijft een kwetsbaar systeem. Daarnaast is de inspectie toezichthouder voor interlokale tramlijnen, lightrail en metrosystemen. In de Wet Lokaal Spoor worden de laatstgenoemde lijnen en systemen uitgebreid met de stedelijke tramlijnen, waarin het toezicht op het totaal komt te liggen bij de lokale overheid, met de ILT als aangewezen toezichthouder.

Taxi

De inspectie richt zich op de naleving van de Wet en Besluit Personenvervoer 2000 en het Arbeidstijdenbesluit Vervoer. De inspectie besteedt binnen haar toezicht veel tijd aan de aanpak van het aanbieden en verrichten van taxivervoer zonder vergunning en rapporteert hierover twee maal per jaar aan de Tweede Kamer.

Bus

De inspectie houdt toezicht op de naleving van de arbeidstijdenwetgeving (ATB-V) en de Wet Personenvervoer 2000. In het nationale busvervoer met zijn relatief veilige status sluit de inspectie convenanten af met goed presterende bedrijven.

Goederenvervoer over de weg

De inspectie houdt toezicht op de naleving van arbeidstijdenwetgeving (inclusief fraude met de digitale tachograaf) en wetgeving met betrekking tot maten en gewichten (overbelading). Het goederenvervoer over de weg is grensoverschrijdend. In Europees verband is de fraude met de digitale tachograaf een belangrijk probleem, waar in het toezicht extra aandacht aan wordt gegeven. Daarnaast spelen overtredingen rond inleen van (buitenlandse) arbeidskrachten en ontduiken van sociale wetgeving een belangrijke rol. De omvang van de problematiek rond cabotage wordt verder onderzocht.

Door de enorme omvang van de sector is het noodzakelijk gericht en selectief toezicht te houden. Veel ondernemers zoeken de grenzen van de regelgeving op vanwege de hoge concurrentiedruk.

Domein scheepvaart

Binnenvaart

De taken van de inspectie op het terrein van de binnenvaart zijn vastgelegd in regelgeving die in belangrijke mate van Europese origine is. De inspectie is primair verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van de Binnenvaartwet en van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. De handhaving van de Scheepvaartverkeerswet is primair een taak van de politie en Rijkswaterstaat. Gelet op de naleving blijft in de binnenvaart aandacht nodig voor ten minste stabiliteit/stuwage, ladinginformatie en documenten, de vaartijden en de bemanningssterkte. Gelet op risico’s die met deze vorm van vervoer gemoeid zijn, krijgt het vervoer van gevaarlijke stoffen meer aandacht.

Koopvaardij en visserij

Voor de koopvaardij is een complex van wet- en regelgeving van kracht, dat is geënt op overwegend mondiaal geldende regimes. Het algemene beeld is dat het veiligheidsbewustzijn in de koopvaardij op een behoorlijk niveau is en de naleving op de meeste onderdelen relatief hoog is (tussen de 80 en 95%).

Wet- en regelgeving voor de visserij is van (inter)nationale origine. Gelet op het aantal ongevallen is de visserij relatief onveiliger dan de andere scheepvaartsectoren. De meeste ongevallen in de visserij zijn het gevolg van menselijk handelen. Voor de naleving zijn met name de bemanningsaspecten in de visserij een aandachtspunt.

Domein luchtvaart

De inspectie houdt toezicht op de naleving van veiligheids- en milieuwetten en regels voor de luchtvaart. De luchtvaartsector is een hightech industrie waarin de zorg voor veiligheid vanaf haar ontstaan een van de belangrijkste oorzaken is geweest voor uitgebreide en zeer gedetailleerde internationale regelgeving. De Europese regelgeving en de Europese vormen van samenwerking nemen een steeds prominentere plaats in. Het toezicht richt zich op de hele keten: luchtvervoerders, luchtvaartuigen, technische bedrijven, grondafhandelingsbedrijven, luchtverkeersleiding, bemanning, onderhoudstechnici, keurings- en examineringsinstanties, opleidingsinstellingen, meteodiensten, het luchtruim, luchthavens en luchtvaartvertoningen. Naast toezicht op veiligheid is de inspectie wettelijk ook betrokken bij de handhaving van milieuvoorschriften met name op het gebied van geluid.

Domein risicovolle stoffen en producten

De inspectie houdt toezicht op:

  • de naleving van wet- en regelgeving gericht op grensoverschrijdend afvaltransport, preventie van afval, duurzaam produceren, nuttige toepassing en recycling van afvalstoffen en veilige inzameling en verwerking van (gevaarlijke)afvalstromen. Ondertoezichtstaanden zijn producenten, importeurs, ontdoeners, inzamelaars (inclusief tussenhandelaars), transporteurs, verwerkers en exporteurs van afval;

  • gebruikers, producenten en importeurs van milieugevaarlijke stoffen, preparaten en producten en voorwerpen voor professioneel gebruik;

  • het Vuurwerkbesluit. De inspectie voert integraal toezicht uit waaronder productveiligheid en de professionele toepassing. Tevens draagt zij bij aan de opsporing en handhaving van illegaal vuurwerk.

In het geval van afvalstoffen, (milieu)gevaarlijke stoffen en explosiegevaarlijke stoffen is sprake van een ketenbenadering. De inspectie neemt voor enkele onderwerpen in dit domein de rol van ketenregisseur op zich. Voor REACH, biociden, en de Wet explosieven civiel gebruik is deze rol van de inspectie wettelijk vastgelegd.

Afval

Volgens het Besluit Inzameling Afvalstoffen dienen inzamelaars van scheepsafvalstoffen, klein gevaarlijk afval en afgewerkte olie vergund te zijn. De inspectie verleent inzamelvergunningen en ziet toe op de naleving.

Bij grensoverschrijdend transport van afval is de inspectie de bevoegde autoriteit in Nederland om vergunningen te verlenen zoals voorgeschreven in de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA). Met controles en handhaving wordt illegale import, export en doorvoer van afval voorkomen; dit behelst ook het retour zenden van illegale afvaltransporten. De inspectie werkt hierbij samen met buitenlandse autoriteiten, politie en douane.

De inspectie voert door objectinspecties en administratiecontroles een meerjarig plan uit naar de naleving van de productbesluiten en de Ecodesign verordeningen.

Risicovolle stoffen

Het toezicht op de naleving van wet- en regelgeving rondom (milieu) gevaarlijk stoffen is verdeeld over Rijk, provincie, waterschappen en gemeenten en richt zich op de gehele keten. De inspectie is onder andere verantwoordelijk voor het toezicht op:

  • de sanering van asbestwegen, het verwijderen van asbest uit objecten en het verbod op het verhandelen en bewerken van asbesthoudende producten;

  • de industriële en professionele toepassingen van biociden;

  • de productie, import en handel van stoffen en mengsels voor industriële en professionele gebruikers (REACH);

  • de kwaliteit, het gebruik van en de handel in ozonlaagafbrekende stoffen en gefluoreerde broeikasgassen;

  • de samenstelling van brandstoffen.

Wat betreft REACH en Biociden investeert de inspectie in de samenwerking met onder andere de Inspectie SZW, NVWA, SodM, douane en provincies. Internationaal wordt geparticipeerd in het Europees REACH Forum.

De inspectie voert administratiecontroles uit naar ozonlaagafbrekende stoffen die, ondanks een verbod in de EU verordening nog steeds op de markt gebracht, verkocht en uitgestoten worden, naar het gebruik van deze stoffen en gefluoreerde broeikasgassen, naar de naleving van de REACH en biociden regelgeving.

Naast de ketenregierol richt de inspectie zich de komende jaren in het toezicht op de verwijdering van asbest uit objecten waaronder treinen, schepen en industriële (proces-) installaties. De inspectie richt zich verder alleen op asbestwegen wanneer die buiten de saneringsregeling vallen.

Het toezicht op biociden richt zich primair op industriële toepassingen en het vakbekwame dierplaagmanagement (verzamelnaam voor industriele toepassers, importeurs en gebruikers, gecertificeerde bedrijven in knaagdierbestrijding en desinfectie) waarbij extra aandacht wordt besteed aan toelatinghouders, beurzen en de waterbeheersector.

Explosiegevaarlijke stoffen

De inspectie houdt toezicht op de naleving van de Wet explosieven voor civiel gebruik en het Vuurwerkbesluit bij onder andere producenten, transporteurs en importeurs. Zowel bij vuurwerk als bij explosieven is steeds meer sprake van een ketenbenadering.

Bij vuurwerk richt de inspectie zich enerzijds op het vergroten van de productveiligheid van consumentenvuurwerk en anderzijds op het terugdringen van ondeugdelijk en illegaal vuurwerk. Het laatste betreft onder andere het aanpakken van de georganiseerde handel in en het tegengaan van de invoer van dit soort vuurwerk. Vanwege het internationale karakter van de keten, heeft de inspectie als ketenregisseur contact met internationale handhavingspartners en werkt zij aan het tot stand brengen van een samenwerkingsverband op het gebied van handhaving met partners in de EU.

De Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD)

De onderzoeken van de inspectie zijn gericht op personen en bedrijven die de regelgeving op het gebied van milieu en wonen stelselmatig en op een ernstige manier overtreden. De inspectie richt zich daarbij op georganiseerde criminaliteit met een ondermijnend karakter en vaak met internationale (financiële) constructies en handelsstromen, waarbij zonder ingrijpen van de overheid uiteindelijk onherstelbare schade ontstaat aan mens, milieu en maatschappij. De daadwerkelijke aansturing van strafrechtelijke onderzoeken gebeurt door het Functioneel Parket (FP) van het Openbaar Ministerie. Afspraken over prioriteiten en te bereiken resultaten liggen vast in een Handhavingsarrangement, dat jaarlijks wordt afgesloten tussen de inspectie en het FP.

Transport van gevaarlijke stoffen

Het toezicht op het vervoer van gevaarlijke stoffen is belegd bij de vervoersdomeinen Rail- en Wegvervoer, Scheepvaart en Luchtvaart en richt zich op de grootste risico’s van het vervoer van gevaarlijke stoffen en op bedrijfsmatige producten en processen van betrokken bedrijven. De inzet is hierbij vooral multimodaal vervoer. Ook hier ligt de nadruk op systeemtoezicht en het afsluiten van convenanten met de best presterende bedrijven. Daarnaast wordt de inspectiecapaciteit zoveel mogelijk ingezet op de logistieke knooppunten.

Domein water, bodem en bouwen

Het toezicht op water en bodem richt zich op een breed palet van bedrijven, instellingen en personen: waterkeringbeheerders, Rijkswaterstaat en gecontracteerde aannemers, drinkwaterbedrijven, erkende bodemintermediairs, producenten/distibuteurs en importeurs van bouwproducten wat betreft de correcte CE-labelling, producenten en leveranciers van pleziervaartuigen, distibuteurs van verkeersproducten, ditributeurs van autobanden, eigenaren van publiek toegankelijke gebouwen (zichtbaarheid energielabels), eigenaren van gebouwen met een airconditioning van meer dan 12 kW, woningcorporaties en provincies.

Op het gebied van hoogwaterveiligheid houdt de inspectie toezicht op de beheerders van primaire waterkeringen. Bij de drinkwaterbedrijven richt het toezicht zich op de bepalingen in de Drinkwaterwet en de daaronder vallende regelingen maar het toezicht richt zich ook op het tarief, de beveiliging en de afhandeling van calamiteiten. De inspectie houdt toezicht op bodemintermediairs en certificerende instellingen met als oogmerk de betrouwbaarheid van het werk van intermediairs te vergroten door toezicht te houden op werkzaamheden in het bodembeheer en aan de integriteit van de uitvoerders. In de bodemregelgeving is zowel sprake van publiek- toezicht als van privaattoezicht en beide stelsels zijn sterk met elkaar verweven. Hier houdt de ILT in de uitvoering van haar taken rekening mee.

Het toezicht voor bouwen, wonen en ruimte is gericht op correcte labels en conforme producten voor bouwproducten, pleziervaartuigen en voertuigbanden. De verplichting geldt voor fabrikanten, importeurs en distributeurs. Ook het toezicht op het zichtbaar aanwezig zijn van energielabels in voor publiek toegankelijke overheidsgebouwen hoort hierbij.

Verder wordt toezicht gehouden ter voorkoming van de verkoop van verkeersproducten (denk aan auto’s, bromfietsen, trekhaken, aanhangwagens) die niet zijn toegelaten of die niet overeenkomen met de toelating. Voorts houdt de ILT toezicht op de wijze waarop provincies met hun provinciale verordening de rijksbelangen borgen. Tot slot worden beleidsmonitoringsonderzoeken op het gebied van ruimte en bouwen uitgevoerd.

Beleidsartikel 25: Brede Doeluitkering

Algemene Doelstelling

Het realiseren van maatwerkoplossingen voor verkeers- en vervoersvraagstukken.

Financieren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De Minister is systeemverantwoordelijk voor de bijdrage aan de Brede Doeluitkering verkeer en vervoer (BDU), die het mogelijk maakt dat er op decentraal niveau maatwerkoplossingen kunnen worden gemaakt voor verkeers- en vervoervraagstukken. De beleidsinhoudelijke beslissingen worden voornamelijk door de mede overheden genomen. Dit artikel hangt samen met artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid en artikel 15 OV-keten waarin het bredere beleidsveld wordt geschetst.

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 25 Brede doeluitkering (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

2.000.820

1.927.101

1.807.451

1.827.084

1.795.684

1.795.117

1.795.499

Uitgaven:

2.046.018

1.989.794

1.782.405

1.825.530

1.809.209

1.795.339

1.795.236

Waarvan juridisch verplicht

   

100%

       

25.01

Brede doeluitkering

2.046.018

1.989.794

1.782.405

1.825.530

1.809.209

1.795.339

1.795.236

 

Bijdragen aan medeoverheden

2.046.018

1.989.794

1.782.405

1.825.530

1.809.209

1.795.339

1.795.236

 

Ontvangsten

0

0

0

0

0

0

0

Budgetflexibiliteit

Conform de wet BDU wordt jaarlijks voorafgaand aan het uitkeringsjaar de brede doeluitkering ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het provinciaal en regionaal verkeer- en vervoerbeleid geheel als betalingsverplichting vastgelegd.

25.01 Brede Doeluitkering

Toelichting op de financiële instrumenten

Jaarlijks wordt een beschikking verstrekt voor de Brede Doeluitkering aan de regionale en lokale overheden. Deze wordt jaarlijks berekend op basis van in de Wet BDU Verkeer en Vervoer opgenomen methodiek. Uitbetaling vindt plaats in vijf termijnen, waarvan de tweede termijn een dubbele is.

Op 14 juni 2013 heeft het kabinet het voorstel van wet tot wijziging van de Wet gemeenschappelijke regelingen en enkele andere wetten in verband met de afschaffing van de plusregio’s bij de Tweede Kamer ingediend (Kamerstukken II, 2012/13, 33 659). De Tweede Kamer heeft het wetsvoorstel op 3 juli 2014 aanvaard. De beoogde datum van inwerkingtreding van het wetsvoorstel is 1 januari 2015. Onderdeel van het wetsvoorstel is een gedeeltelijke decentralisatie naar de provincies van de BDU, gebaseerd op de Wet BDU verkeer en vervoer. Op dit moment is de BDU een specifieke uitkering die IenM verstrekt aan provincies en plusregio’s. De omvang van de uitkeringen voor 2015 op basis van de Wet BDU verkeer en vervoer moet ingevolge de huidige wetgeving voor 1 januari 2015 worden vastgesteld. Dat betekent dat de middelen voor 2015 nog worden uitgekeerd door IenM. De betaling van de BDU van vier op te heffen plusregio’s zal overeenkomstig het overgangsrecht per 1 januari 2015 via de provincies gaan lopen. De middelen van de overige drie plusregio’s (Amsterdam, Haaglanden en Rotterdam) worden uitgekeerd aan twee vervoerregio’s, die de betrokken decentrale overheden daartoe inrichten. Het gaat om de vervoerregio waarin de stadsregio Amsterdam opgaat en om de vervoerregio waarin het stadsgewest Haaglanden en de stadsregio Rotterdam opgaan.

Met ingang van 2016 zullen de voor de provincies bestemde BDU-middelen worden toegevoegd aan het provinciefonds (dat wil zeggen inclusief de middelen van het viertal opgeheven plusregio’s). De middelen voor de twee vervoerregio’s blijven verstrekt worden als specifieke uitkering door IenM.

Beleidsartikel 26: Bijdrage investeringsfondsen

Algemene Doelstelling

Op dit artikel worden de bijdragen aan het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.

Financieren

Rollen en Verantwoordelijkheden

De rollen en verantwoordelijkheden voor zaken die op het Infrastructuurfonds en Deltafonds worden verantwoord zijn terug te vinden in de verschillende beleidsartikelen op de Begroting hoofdstuk XII.

Beleidswijzigingen

Voor de beleidswijzigingen wordt verwezen naar de betreffende beleidsartikelen.

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 26 Bijdrage investeringsfondsen (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

6.696.616

6.916.754

6.453.944

6.670.619

7.011.539

6.477.778

6.578.486

Uitgaven:

6.696.616

6.916.754

6.453.944

6.670.619

7.011.539

6.477.778

6.578.486

26.01

Bijdrage aan het Infrastructuurfonds

5.722.871

5.842.231

5.329.360

5.606.372

6.040.426

5.594.213

5.742.309

 

Bijdrage aan een ander begrotingshoofdstuk

5.722.871

5.842.231

5.329.360

5.606.372

6.040.426

5.594.213

5.742.309

26.02

Bijdrage aan het Deltafonds

973.745

1.074.523

1.124.584

1.064.247

971.113

883.565

836.177

 

Bijdrage aan een ander begrotingshoofdstuk

973.745

1.074.523

1.124.584

1.064.247

971.113

883.565

836.177

 

Ontvangsten

             

Budgetflexibiliteit

De mate van budgetflexibiliteit is terug te vinden bij de afzonderlijke artikelen op de beide fondsen van IenM.

26.01 Bijdrage aan Infrastructuurfonds

Toelichting op de financiële instrumenten

Het betreft hier de bijdrage vanuit de Begroting hoofdstuk XII aan het Infrastructuurfonds, ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord.

Opbouw artikel onderdeel 26.01 Bijdrage aan het Infrastructuurfonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

12

Hoofdwegen

1.760.309

1.848.434

2.355.181

2.123.842

2.707.666

3.065.238

2.315.701

12.01

Verkeersmanagement

4.038

3.617

3.617

3.617

3.618

3.617

3.614

12.02

Beheer, onderhoud en vervanging

658.195

605.451

543.436

528.116

501.659

483.547

454.157

12.03

Aanleg

189.652

353.457

868.714

833.686

1.509.809

1.936.505

1.082.209

12.04

GIV/PPS

545.431

527.315

585.329

395.843

333.259

280.398

276.481

12.06

Netwerkgebonden kosten HWN

424.674

419.242

414.248

411.795

411.554

411.479

411.342

12.07

Investeringsruimte

– 61.681

– 60.648

– 60.163

– 49.215

– 52.233

– 50.308

87.898

                 

13

Spoorwegen

2.155.161

2.287.330

2.045.022

2.014.223

1.729.211

1.587.254

1.261.956

13.02

Beheer, onderhoud en vervanging

1.240.257

1.319.800

1.167.051

1.110.815

1.185.320

1.162.653

1.169.571

13.03

Aanleg

879.662

899.702

830.022

868.276

490.720

367.464

8.891

13.04

GIV/PPS

– 13.021

42.319

33.878

33.161

31.243

33.505

29.640

13.07

Rente en aflossing

48.397

16.597

16.597

16.597

16.597

16.597

16.597

13.08

Investeringsruimte

– 134

8.912

– 2.526

– 14.626

5.331

7.035

37.257

                 

14

Regionaal, lokale infrastructuur

181.447

273.935

348.376

341.694

248.418

218.512

82.518

14.01

Grote regionaal/lokale projecten

118.082

107.330

198.914

211.842

113.400

168.629

73.269

14.02

Regionale mobiliteitsfondsen

0

0

0

0

0

9.076

0

14.03

RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid

63.365

166.605

149.462

129.852

135.018

40.807

9.249

                 

15

Vaarwegen

856.448

726.421

678.336

638.590

630.935

511.941

779.258

15.01

Verkeersmanagement

7.516

8.380

8.380

8.380

8.380

8.380

8.380

15.02

Beheer, onderhoud en vervanging

394.852

347.047

254.581

233.719

199.971

214.772

233.454

15.03

Aanleg

224.146

140.797

182.655

163.631

193.027

55.501

309.918

15.06

Netwerkgebonden kosten HVWN

246.589

244.533

242.728

241.145

240.999

241.087

243.061

15.07

Investeringsruimte

– 16.655

– 14.336

– 10.008

– 8.285

– 11.442

– 7.799

– 15.555

                 

17

Megaprojecten

103.393

140.101

306.268

318.574

271.451

370.408

429.655

17.02

Betuweroute

5.055

5.055

0

0

0

0

0

17.03

Hoge snelheidslijn HSL

614

765

0

0

0

0

0

17.06

PMR

3.482

3.513

3.529

3.533

476

485

2.831

17.07

ERTMS Landelijke invoer

40.000

30.000

221.162

242.153

230.473

274.148

323.000

17.08

ZuidasDok

54.242

100.768

81.577

72.888

40.502

95.775

103.824

                 

18

Overige uitgaven

272.602

330.151

307.243

157.290

154.628

154.521

356.234

18.01

Saldo afgesloten rekeningen

0

0

0

0

0

0

0

18.02

Beter Benutten

49.872

124.723

124.723

0

0

0

0

18.03

Intermodaal vervoer

852

0

0

0

0

0

0

18.06

Externe veiligheid

1.995

2.005

1.996

1.000

865

763

0

18.07

Mobiliteitsonafh. Kennis en expertise

42

42

42

42

36

36

0

18.08

Netwerkoverstijgende kosten

219.841

203.381

180.482

156.248

153.727

153.722

154.174

18.11

Investeringsruimte

0

0

0

0

0

0

– 1

18.12

Nader toe te wijzen BenO en Vervanging

0

0

0

0

0

0

266.061

18.13

Tol gefinancierde uitgaven

0

0

0

0

0

0

0

18.14

Minregel: rentevrijval

0

0

0

0

0

0

– 64.000

Totaal

 

5.329.360

5.606.372

6.040.426

5.594.213

5.742.309

5.907.874

5.225.322

   

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

12

Hoofdwegen

2.569.583

2.420.651

2.381.467

2.205.130

2.084.365

2.024.863

2.122.256

12.01

Verkeersmanagement

3.611

3.610

3.609

3.607

3.607

3.607

3.615

12.02

Beheer, onderhoud en vervanging

454.074

454.031

454.152

454.451

427.976

682.668

430.267

12.03

Aanleg

1.448.970

1.361.888

1.290.005

1.094.974

931.032

395.032

350.524

12.04

GIV/PPS

246.065

239.753

220.928

245.892

327.917

176.833

253.595

12.06

Netwerkgebonden kosten HWN

411.863

412.072

412.768

413.173

413.163

413.199

411.927

12.07

Investeringsruimte

5.000

– 50.703

5

– 6.967

– 19.330

353.524

672.328

                 

13

Spoorwegen

1.148.896

1.400.238

1.568.068

1.609.356

1.675.490

1.728.223

1.830.549

13.02

Beheer, onderhoud en vervanging

1.174.223

1.177.245

1.197.156

1.196.858

1.197.926

1.165.259

1.147.811

13.03

Aanleg

– 106.454

138.520

220.757

244.407

310.262

346.467

137.447

13.04

GIV/PPS

28.193

26.851

26.082

64.955

65.026

64.214

53.974

13.07

Rente en aflossing

16.597

16.597

16.597

16.597

16.597

16.597

16.597

13.08

Investeringsruimte

36.337

41.025

107.476

86.539

85.679

135.686

474.720

                 

14

Regionaal, lokale infrastructuur

135.853

120.885

10.228

43.935

74.529

99.201

132.200

14.01

Grote regionaal/lokale projecten

135.853

120.885

10.228

43.935

74.529

99.201

132.200

14.02

Regionale mobiliteitsfondsen

0

0

0

0

0

0

0

14.03

RSP-ZZL: pakket bereikbaarheid

0

0

0

0

0

0

0

                 

15

Vaarwegen

686.475

696.818

667.063

816.006

885.226

927.365

586.565

15.01

Verkeersmanagement

8.380

8.380

8.380

8.380

8.380

8.380

8.380

15.02

Beheer, onderhoud en vervanging

233.156

217.459

254.775

225.369

225.354

220.221

250.499

15.03

Aanleg

209.457

235.378

99.489

306.882

399.141

391.494

0

15.06

Netwerkgebonden kosten HVWN

243.298

243.400

243.925

244.179

244.172

244.192

243.390

15.07

Investeringsruimte

– 7.816

– 7.799

60.494

31.196

8.179

63.078

84.296

                 

17

Megaprojecten

446.455

343.266

263.069

197.507

155.964

123.168

172.473

17.02

Betuweroute

0

0

0

0

0

0

0

17.06

PMR

2.831

2.831

2.836

2.836

2.836

2.836

73.821

17.07

ERTMS Landelijke invoer

307.000

247.000

185.000

150.000

125.000

100.000

70.000

17.08

ZuidasDok

136.624

93.435

75.233

44.671

28.128

20.332

28.652

                 

18

Overige uitgaven

497.518

497.631

490.349

491.042

491.018

470.854

521.578

18.01

Saldo afgesloten rekeningen

0

0

0

0

0

0

0

18.02

Beter Benutten

0

0

0

0

0

0

0

18.03

Intermodaal vervoer

0

0

0

0

0

0

0

18.06

Externe veiligheid

0

0

0

0

0

0

0

18.07

Mobiliteitsonafh. Kennis en expertise

0

0

0

0

0

0

0

18.08

Netwerkoverstijgende kosten

154.964

155.077

147.911

148.604

148.579

148.758

146.320

18.11

Investeringsruimte

0

0

– 1

– 1

0

0

– 1

18.12

Nader toe te wijzen BenO en Vervanging

406.554

406.554

406.439

406.439

406.439

386.096

439.259

18.13

Tol gefinancierde uitgaven

0

0

0

0

0

0

0

18.14

Minregel: rentevrijval

– 64.000

– 64.000

– 64.000

– 64.000

– 64.000

– 64.000

– 64.000

Totaal

 

5.484.780

5.479.489

5.380.244

5.362.976

5.366.592

5.373.674

5.365.621

26.02 Bijdrage aan Deltafonds

Het betreft hier de bijdrage vanuit de Begroting hoofdstuk XII aan het Deltafonds, ten behoeve van uitgaven die op het fonds worden verantwoord.

Opbouw artikel onderdeel 26.02 Bijdrage aan het Deltafonds (x € 1.000)
   

2015

2016

2017

2018

2019

2020

2021

1

Investeren in waterveiligheid

657.734

551.077

542.915

478.067

395.011

331.673

725.634

1.01 Grote projecten waterveiligheid

546.668

420.557

351.667

170.645

– 4.003

115.226

215.181

1.02 Overige aanlegprojecten Waterveiligheid

105.716

126.470

189.873

306.947

398.664

216.097

510.453

1.03 Studiekosten

5.350

4.050

1.375

475

350

350

0

                 

2

Investeren in zoetwatervoorziening

2.249

32.879

23.711

2.126

1.721

1.721

5.478

2.01 Aanleg waterkwantiteit

0

0

0

0

0

0

0

2.02 Overige waterinvesteringen zoetwatervoorziening

258

31.158

21.991

406

0

0

5.478

2.03 Studiekosten

1.991

1.721

1.720

1.720

1.721

1.721

0

                 

3

Beheer, onderhoud en vervanging

190.021

208.829

146.742

136.554

120.146

87.220

126.791

3.01 Watermanagement

7.734

6.964

6.962

6.962

6.962

6.962

6.962

3.02 Beheer, onderhoud en vervanging

182.287

201.865

139.780

129.592

113.184

80.258

119.828

                 

4

Experimenteren cf art. III Deltawet

11.463

3.537

0

0

0

0

0

4.01 Experimenteerprojecten

11.463

3.537

0

0

0

0

0

                 

5

Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven

216.347

223.339

216.341

225.997

265.534

291.970

263.315

5.01 Apparaat

176.412

171.332

168.868

175.500

175.266

173.965

176.257

5.02 Overige uitgaven

64.932

64.386

63.778

63.776

63.778

63.778

61.964

5.03 Investeringsruimte

– 24.997

– 12.379

– 16.305

– 13.279

26.490

54.227

25.094

                 

7

Investeren in waterkwaliteit

46.770

44.586

41.404

40.821

53.765

102.670

47.861

7.01 Real.progr.Kaderrichtlijn water

38.827

42.464

38.140

40.057

53.001

81.861

47.861

7.02 Overige aanlegprojecten Waterkwaliteit

7.943

2.122

3.264

764

764

20.809

0

Totaal

1.124.584

1.064.247

971.113

883.565

836.177

815.254

1.169.079

   

2022

2023

2024

2025

2026

2027

2028

1

Investeren in waterveiligheid

484.891

498.875

424.680

414.785

443.050

441.510

418.411

1.01 Grote projecten waterveiligheid

0

0

0

0

0

0

0

1.02 Overige aanlegprojecten Waterveiligheid

484.891

498.875

424.680

414.785

443.050

441.510

418.411

1.03 Studiekosten

0

0

0

0

0

0

0

                 

2

Investeren in zoetwatervoorziening

1.833

1.833

1.833

1.833

1.833

1.833

1.833

2.01 Aanleg waterkwantiteit

0

0

0

0

0

0

0

2.02 Overige waterinvesteringen zoetwatervoorziening

1.833

1.833

1.833

1.833

1.833

1.833

1.833

2.03 Studiekosten

0

0

0

0

0

0

0

                 

3

Beheer, onderhoud en vervanging

193.274

233.333

299.339

316.698

239.285

234.392

231.549

3.01 Watermanagement

6.962

6.962

6.987

6.987

6.987

7.183

6.790

3.02 Beheer, onderhoud en vervanging

186.311

226.370

292.352

309.711

232.298

227.209

224.760

                 

4

Experimenteren cf art. III Deltawet

0

0

0

0

0

0

0

4.01 Experimenteerprojecten

0

0

0

0

0

0

0

                 

5

Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven

242.149

266.626

387.404

379.166

424.766

424.088

462.476

5.01 Apparaat

176.186

176.186

176.209

176.209

176.209

176.209

176.233

5.02 Overige uitgaven

61.964

61.964

61.940

61.940

61.940

63.632

60.252

5.03 Investeringsruimte

3.999

28.475

149.255

141.017

186.617

184.247

225.991

                 

7

Investeren in waterkwaliteit

47.861

47.861

43.861

43.861

43.861

43.861

0

7.01 Real.progr.Kaderrichtlijn water

47.861

47.861

43.861

43.861

43.861

43.861

0

7.02 Overige aanlegprojecten Waterkwaliteit

0

0

0

0

0

0

0

Totaal

488.890

527.350

573.935

555.802

629.667

625.757

644.402

2.3 De niet-beleidsartikelen

Artikel 97 Algemeen departement

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 97 Algemeen departement (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

42.119

50.403

45.168

46.573

38.327

38.116

44.011

Uitgaven:

25.740

50.992

45.445

46.831

44.479

45.763

44.010

97.01

IenM-brede programmamiddelen

25.740

50.992

45.445

46.831

44.479

45.763

44.010

97.01.01

Opdrachten

18.057

24.952

23.213

24.591

22.241

23.528

22.025

97.01.02

Subsidies

1.700

1.650

250

250

250

250

0

97.01.03

Bijdrage aan agentschappen

606

19.007

16.605

16.607

16.607

16.607

16.607

 

– waarvan bijdrage aan KNMI

0

2.400

0

0

0

0

0

 

– waarvan bijdrage aan ILT

0

16.000

16.000

16.000

16.000

16.000

16.000

 

– waarvan bijdrage aan RWS

606

607

605

607

607

607

607

97.01.06

Bijdragen aan ZBO’s en RWT’s

5.377

5.383

5.377

5.383

5.381

5.378

5.378

 

Ontvangsten

4.271

20.122

3.373

3.373

3.373

3.373

3.373

97.01 IenM-brede programmamiddelen

Toelichting op de financiële instrumenten

97.01.01 Opdrachten

Regeringsvliegtuig

Dit betreft de uitgaven van IenM voor het onderhoud en de exploitatie van het Regeringsvliegtuig.

Onderzoeken PBL

Betreft uitgaven ten behoeve van onderzoeksactiviteiten van PBL, zoals aanschaf van databestanden, ontwikkeling van modellen, uitbesteding van onderzoek en vervaardiging van (web)publicaties. Een deel van deze uitgaven wordt door externe opdrachtgevers vergoed. Voor nieuws en publicaties van het PBL zie de website van het PBL 25.

Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing (DCC)

Het beleid op het gebied van Crisisbeheersing is het laatste decennium flink in ontwikkeling. Dit is vooral veroorzaakt door andere vormen van crisis (terreuraanslagen, extreme weersomstandigheden en infectieziekten) en door de internationale dimensies van crises. DCC is verantwoordelijk voor een effectief crisisbeheersingsbeleid en een professionele aanpak van crises. De hoofdtaak van het DCC is het voorbereiden van het Ministerie van IenM op het beheersen van crises.

Van A naar Beter, onderzoek, beleidscommunicatie en overige opdrachten

Dit betreft voornamelijk de uitgaven die worden gedaan inzake corporate- en beleidscommunicatie, grote publiekscampagnes als van A naar Beter 26, alsmede artikeloverstijgende onderzoeksopdrachten van bijvoorbeeld het Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid 27, op het gebied van Kennis, Innovatie en Strategie alsmede Bestuurlijke en Juridische Zaken.

97.01.02 Subsidies

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO)

Deze uitgaven hangen samen met de subsidie die IenM in samenwerking met EZ verstrekt aan de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek 28 voor het onderzoeksprogramma Duurzame bereikbaarheid Randstad voor de periode 2008 tot en met 2014 (totaal € 9 mln tot maximaal € 9,5 mln) en de subsidie voor duurzame logistiek voor de periode 2014 tot en met 2018 (totaal € 1,25 mln).

97.01.03 Bijdragen aan agentschappen

Dit betreft de bijdrage aan RWS voor de capaciteitsinzet met betrekking tot onder andere modelanalyses, dataverzameling en advisering OEI (Overzicht Effecten Investeringen) in het kader van beleidsondersteuning en advies. De bijdrage aan ILT is bestemd voor de kosten van vergunningverlening die niet geheel gedekt worden door de inkomsten die de ILT verkrijgt vanuit de tariefheffing. Dit wordt veroorzaakt door tarieven, waarvan het bij ministeriele regeling vastgestelde bedrag lager is dan de werkelijke kosten van de vergunningverlening en door vergunningverlenende activiteiten van ILT waarvoor geen tarief is vastgesteld, waardoor de betreffende aanvragers van vergunningen de kosten van de aanvraag niet aan ILT hoeven te vergoeden. De vastgestelde tarieven worden in de Staatscourant gepubliceerd.

97.01.06 Bijdragen aan ZBO en RWT’s

Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB)

Deze uitgaven hangen samen met de subsidie die IenM verstrekt aan de Stichting Advisering Bestuursrechtspraak 29. De StAB adviseert, door middel van deskundigenberichten, op verzoek van de Raad van State en de rechtbanken over geschillen op het terrein van de fysieke leefomgeving zoals milieu, ruimtelijke ordening, water, bouw en schade.

97.09 Ontvangsten

Op dit artikel worden de ontvangsten geraamd die IenM onder andere ontvangt voor het Regeringsvliegtuig en voor onderzoeken van het PBL.

Niet-beleidsartikel 98: Apparaatsuitgaven kerndepartement

Algemene Doelstelling

Op dit artikel staan alle personele en materiële uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu met uitzondering van de agentschappen Rijkswaterstaat, Inspectie Leefomgeving en Transport, Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut en de Nederlandse Emissieautoriteit. Het omvat de verplichtingen en uitgaven voor ambtelijk personeel, inhuur externen en materieel voor het kerndepartement.

Budgettaire gevolgen van beleid

Artikel 98 Apparaatsuitgaven Kerndepartement: (x € 1.000)
   

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

336.847

314.881

296.110

288.922

254.110

254.650

255.651

Uitgaven:

336.238

316.305

300.273

293.725

253.520

254.316

255.639

Personele uitgaven

221.509

216.894

207.452

192.582

180.821

175.327

175.323

– waarvan eigen personeel

206.492

190.282

184.953

174.492

163.961

159.098

159.094

– waarvan externe inhuur

15.017

14.028

11.317

7.566

6.929

6.298

6.298

Materiele uitgaven

114.729

99.411

92.821

101.143

72.699

78.989

80.316

– waarvan ICT

48.548

36.474

32.065

31.623

30.933

30.205

30.205

– waarvan bijdrage aan SSO’s

46.859

36.791

30.495

46.413

26.330

25.689

25.689

Ontvangsten

13.138

18.963

2.434

2.434

2.434

2.434

2.434

Personele uitgaven

Dit betreft alle uitgaven van het eigen personeel, de externe inhuur en postactieven voor het kerndepartement. Onder uitgaven eigen personee vallen de loonkosten en de uitgaven voor de personele exploitatie. Onder loonkosten wordt verstaan alle uit de rechtspositiebepalingen en aanverwante (wettelijke) regelingen voortvloeiende uitgaven aan en ten behoeve van de werknemers, zoals salaris, vakantie- en eindejaarsuitkering, vergoedingen voor inbesteding van personeel, toelagen, toeslagen en vergoedingen, gratificaties, onkostenvergoedingen waaronder woon-werkverkeer (ook collectieve inkoop openbaar vervoerskaarten), sociale lasten en de bijdrage aan de zorgverzekeringswet, pensioenpremies en de eindheffing loonbelasting. Onder personele exploitatie worden andere personele uitgaven verstaan zoals verhuiskosten, hotels in het kader van dienstreizen, werving en selectie, keuringen, assesments, outplacement, loopbaanbegeleiding en re-integratie, arbeidsgezondheidskundige begeleiding, werkplekaanpassing, uitbesteding arbo-dienstverlening, bedrijfshulpverlening, representatie voor eigen personeel, opleiding, coaching, training, bezoek van symposia en congressen, personeelsevenementen, bijeenkomsten en recepties, noodzakelijke contributies van personeel, uitgaven sociaal flankerend beleid en dergelijke. Onder postactieven wordt verstaan uitgaven aan en ten behoeve van voormalig personeel, voor zover niet ten laste komend van derden (pensioen- of uitkeringsfonds) zoals Functioneel leeftijdsontslag (FLO), werkloosheidsuitkeringen, wachtgelden en de daarmee samenhangende uitvoeringskosten van derden.

Materieel Kerndepartement

Dit betreft materieeluitgaven van het kerndepartement waarvoor geldt dat deze betrekking hebben op uitgaven die bedoeld zijn voor activiteiten ter ondersteuning van het primaire proces. ICT bevat zowel de uitgaven voor projecten als structurele uitgaven zoals onderhoud en licenties. De bijdrage aan de Shared Services Organisaties betreft onder andere FM Haaglanden en de Rijksgebouwendienst. De hogere uitgaven bijdragen aan SSO’s in 2016 worden veroorzaakt door een eenmalige bijdrage van het Ministerie van Financiën aan het Ministerie van IenM als gevolg van gemaakte afspraken in het kader van het Masterplan kantoorhuisvesting Den Haag. Deze bijdrage is reeds bij voorjaarsnota 2012 verwerkt.

Apparaatsuitgaven per dienstonderdeel van de Bestuurskern

Budgettaire gevolgen (x € 1.000)

Totaal apparaat Betuurskern

300.273

Directoraat-Generaal Bereikbaarheid

37.078

Directoraat-Generaal Milieu en Internationale Coördinatie

32.855

Directoraat-Generaal Ruimte en Water

27.480

Beleids- en Bestuursondersteuning

36.683

Financiën en Bedrijfsvoering

143.056

– waarvan IenM-brede apparaatsuitgaven

95.087

Planbureau voor de Leefomgeving

23.121

Deze tabel splitst de apparaatsuitgaven van het kerndepartement per integratieonderdeel uit voor het jaar 2015.

Extracomptabele verwijzingen

Apparaatsuitgaven Staf Deltacommissaris (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Totaal apparaatsuitgaven Staf Deltacommissaris

2.203

2.021

1.842

1.811

1.760

1.710

1.710

De apparaatsuitgaven van de Staf Deltacommissaris worden in lijn met de Waterwet op het Deltafonds begroot en verantwoord (zie artikel 5 Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven van het Deltafonds).

Apparaatskosten Agentschappen (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Totaal apparaatskosten agentschappen

1.265.913

1.243.764

1.150.916

1.110.412

1.074.913

1.057.032

1.051.153

RWS

1.071.454

1.045.524

963.076

927.386

895.569

880.488

874.628

ILT

141.788

141.848

137.877

135.173

131.993

129.557

129.552

KNMI

46.254

49.203

43.388

41.383

40.911

40.470

40.452

NEA

6.417

7.189

6.575

6.470

6.440

6.517

6.521

Vier agentschappen vallen onder IenM: Rijkswaterstaat (RWS), de Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (ILT), het Koninklijk Nederlands Metereologisch Instituut (KNMI) en de Nederlandse Emissieautoriteit (NEa). Bovenstaand zijn de begrote apparaatskosten van deze agentschappen opgenomen. IenM draagt hier deels aan bij. Voor nadere toelichting wordt verwezen naar de agentschapsparagrafen.

Budgettaire gevolgen (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Totaal apparaatskosten ZBO’s en RWT’s

593.400

650.377

623.377

447.377

439.377

431.377

430.377

ProRail 1

422.000

478.000

458.000

442.000

434.000

426.000

425.000

Kadaster

166.000

167.000

160.000

       

StAB

5.400

5.377

5.377

5.377

5.377

5.377

5.377

X Noot
1

Vanaf 2014 zijn de bedragen inclusief BTW

IenM verstrekt bijdragen aan drie begrotingsgefinancierde ZBO’s en RWT’s: Prorail, Kadaster en StAB. Voor meer informatie wordt verwezen naar de bijlage ZBO’s en RWT’s.

Taakstelling Rutte II

Conform de Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften wordt hieronder aangegeven hoe de taakstelling Rutte II binnen IenM is verdeeld naar alle verschillende onderdelen van het ministerie (inclusief agentschappen en ZBO’s).

Tabel verdeling taakstelling Rutte II 2016–2018 (x € 1.000)
   

2016

2017

2018

Structureel

Kerndepartement

– 15.138

– 40.807

– 37.320

– 37.320

Agentschappen

       
 

RWS

– 18.289

– 37.972

– 53.100

– 53.100

 

ILT

– 1.726

– 3.430

– 5.135

– 5.135

 

NEa

– 90

– 180

– 269

– 269

 

KNMI

– 261

– 519

– 777

– 777

ZBO’s

         
 

Kadaster

– 310

– 618

– 924

– 924

Overig

         
 

RIVM

– 361

– 824

– 1.000

– 1.000

 

Prorail

– 6.825

– 13.650

– 20.475

– 20.475

Totale taakstelling

– 43.000

– 98.000

– 119.000

– 119.000

Toelichting

Bij het Kerndepartement worden maatregelen om de taakstelling in te vullen voor het grootste deel gevonden in de materiële budgetten (o.a. door efficiency, verdergaande digitalisering en invoering van Het Nieuwe Werken). Voor de agentschappen geldt dat de te nemen maatregelen binnen de afzonderlijke dienstonderdelen nog nader worden uitgewerkt.

Niet-beleidsartikel 99: Nominaal en onvoorzien

Dit artikel is een administratief begrotingstechnisch artikel. Dit betekent dat er geen daadwerkelijke uitgaven ten laste van artikel 99 worden gedaan. Het artikel dient hoofdzakelijk als tussenstation voor de overboeking van middelen naar de andere artikelen op de IenM begroting, zoals loon- en prijsbijstelling. Ook taakstellingen die nog niet direct kunnen worden doorgeboekt worden op dit artikel geadministreerd.

Budgettaire gevolgen van beleid

art. 99 Nominaal en onvoorzien (x € 1.000)
 

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Verplichtingen

0

1.008

8.593

510

– 2.816

2.898

4.742

Uitgaven:

0

1.008

8.593

510

– 2.065

2.149

4.743

Loonbijstelling

0

0

0

0

0

0

0

Prijsbijstelling

0

1.008

580

469

460

307

401

Onvoorzien

0

0

8.013

41

– 2.525

1.842

4.342

3. DE AGENTSCHAPPEN

Rijkswaterstaat

Introductie

Rijkswaterstaat (RWS) is de uitvoeringsorganisatie van het Ministerie van IenM die, in opdracht van de Minister en de Staatssecretaris van IenM de nationale infrastructurele netwerken in Nederland aanlegt, beheert en ontwikkelt.

Rijkswaterstaat werkt aan:

  • droge voeten;

  • voldoende en schoon water;

  • vlot en veilig verkeer over water en weg;

  • bruikbare en betrouwbare informatie.

Het Ministerie van IenM kent een scheiding tussen beleid, toezicht en uitvoering. RWS fungeert hierbij als uitvoeringsorganisatie van het ministerie. Het formuleren van beleid is belegd bij de beleids-Directoraten-Generaal. Dit betekent dat de doelstellingen van het agentschap afhankelijk zijn van de (veelal lange termijn) beleidsdoelstellingen en kaders welke door IenM worden aangegeven. Deze beleidsdoelen zijn geformuleerd in de beleidsartikelen van de Begroting hoofdstuk XII.

Producten en diensten

RWS treedt op als manager van het gebruik van een aantal hoofdinfrastructuur-netwerken (hoofdwegennet, hoofdvaarwegennet, hoofdwatersystemen), als beheerder van die netwerken, als realisator van uitbreidingen van deze netwerken en als adviseur voor het ten aanzien hiervan te voeren beleid. RWS voert deze taken uit vanuit een netwerkbenadering. Belangrijkste producten zijn:

  • Verkeersmanagement: het inzetten van instrumenten en hulpmiddelen om vraag en aanbod op elk moment zo goed mogelijk op elkaar af te stemmen en om het verkeersaanbod zo goed mogelijk af te wikkelen. Het betreft vooral bediening van objecten als bruggen en sluizen, verstrekken van route-informatie en incidentmanagement.

  • Watermanagement: reguleren van de hoeveelheden water in het hoofdwatersysteem en van de kwaliteit daarvan, door het hanteren van de te onderscheiden categorieën «vasthouden/bergen/afvoeren» en «schoonhouden/scheiden/zuiveren».

  • Beheer, onderhoud & vervanging: instandhouding van objecten en areaal op een vooruitstrevende, toekomstgerichte manier, gericht op het ook in technische zin steeds verder ontwikkelen van het netwerk of systeem. Dit product voegt dus kwaliteit toe aan het netwerk.

  • Aanleg: dit betreft investeringen om de functionaliteit van het netwerk te vergroten. Nieuwe verbindingen of verbreding van bestaande. Sleutelwoord: capaciteitsvergroting.

  • Beleidsondersteuning en -advisering: het uitvoeren van studies of het leveren van bijdragen daaraan, adviezen met betrekking tot beleidsnota’s en de uitvoerbaarheid van beleid.

  • Leveren van kennis en expertise: ten behoeve van beleidsondersteuning en -advisering, milieu en leefomgeving, grote (aanleg)projecten en aansturing projecten en uitvoeringsorganisaties, het verstrekken van subsidies en basisinformatie.

  • Het leveren van kennis en doen van uitvoeringstaken op het gebied van milieu en leefomgeving.

De begroting van baten en lasten voor het jaar 2015 van het agentschap RWS (x € 1.000)

Totaal

Realisatie 2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Baten

             

Omzet IenM

2.270.042

2.295.878

2.119.836

2.130.714

1.979.545

1.941.395

1.913.408

Omzet nutv werkzaamheden

0

153.915

0

0

0

0

0

Omzet overige departementen

36.089

30.544

29.718

25.810

25.810

25.810

25.810

Omzet derden

109.903

137.440

136.886

140.844

141.369

141.394

141.394

Rentebaten

947

800

800

800

800

800

800

Bijzondere baten

4.431

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

Vrijval voorziening

964

           

Totaal baten

2.422.376

2.628.577

2.297.240

2.308.168

2.157.524

2.119.399

2.091.412

               

Lasten

             

Apparaatskosten

1.071.454

1.047.991

965.478

929.374

897.337

882.280

876.435

– Personele kosten

802.885

785.391

725.185

694.535

668.149

657.400

651.555

* waarvan eigen personeel

697.629

711.489

673.243

648.823

624.887

614.488

608.643

* waarvan externe inhuur

105.256

73.902

51.942

45.712

43.262

42.912

42.912

– Materiele kosten

268.569

262.600

240.293

234.839

229.188

224.880

224.880

* waarvan apparaat ICT

49.544

45.000

45.000

45.000

45.000

45.000

45.000

* waarvan bijdrage aan SSO’s

 

56.000

56.000

56.000

56.000

56.000

56.000

Onderhoud

1.273.370

1.556.863

1.274.039

1.321.072

1.202.465

1.179.396

1.157.254

Rentelasten

6.502

8.748

8.748

8.748

8.748

8.748

8.748

Afschrijvingskosten

40.361

39.975

39.975

39.975

39.975

39.975

39.975

– materieel

39.357

38.500

38.500

38.500

38.500

38.500

38.500

* waarvan ICT

6.079

6.000

6.000

6.000

6.000

6.000

6.000

– immaterieel

1.004

1.975

1.975

1.975

1.975

1.975

1.975

Dotaties

19.900

           

Bijzondere lasten

14.314

           

Totaal lasten

2.425.901

2.653.577

2.288.240

2.299.169

2.148.525

2.110.399

2.082.412

Saldo van baten en lasten

– 3.525

– 25.000

9.000

9.000

9.000

9.000

9.000

Dotatie aan reserve Rijksrederij

9.319

9.000

9.000

9.000

9.000

9.000

9.000

Te verdelen resultaat

– 12.844

– 34.000

0

0

0

0

0

Toelichting

Baten

Omzet IenM

De omzet IenM betreft de omzet uit hoofde van activiteiten (en de daarmee samenhangende producten) die RWS verricht voor IenM. De omzet IenM is onder andere een vergoeding voor:

  • het beheer en onderhoud van de infrastructuur en waterkwaliteit;

  • de apparaatskosten (personeel en materieel) van RWS die verband houden met de aanleg, verkeers- en watermanagement en onderhoud van infrastructuur;

  • de capaciteit die RWS levert in het kader van zijn kennis- en adviestaken en de activiteiten in het kader van RWS-Leefomgeving.

Met name als gevolg van schommelingen in de beschikbaarheid van middelen voor beheer en onderhoud door de jaren heen, fluctueert de post omzet IenM.

Specificatie omzet IenM (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Deltafonds artikel

406.672

429.742

388.748

358.231

362.375

354.197

Artikel 1 Investeren in waterveiligheid

2.850

4.550

1.100

Artikel 2 Investeren in zoetwatervoorziening

1.201

1.223

Artikel 3 Beheer, Onderhoud en Vervanging

169.867

144.767

147.098

126.052

126.016

118.070

Artikel 5 Netwerkgebonden kosten en overige uitgaven

232.754

237.572

231.936

228.915

235.595

235.363

Artikel 7 Waterkwaliteit

41.630

8.614

3.264

764

764

Infrastructuurfonds

1.749.473

1.634.456

1.691.492

1.581.448

1.541.154

1.521.249

Artikel 12 Hoofdwegennet

970.902

911.979

961.364

942.848

934.325

931.124

Artikel 15 Hoofdvaarwegennet

558.612

509.981

542.812

472.532

456.591

445.099

Artikel 18 overige uitgaven

219.958

212.496

187.316

166.067

150.237

145.026

Hoofdstuk XII

139.733

55.638

50.474

39.866

37.866

37.962

Artikel 11 Waterkwantiteit

18.774

17.605

16.629

15.938

15.008

15.610

Artikel 12 Waterkwaliteit

78.944

Artikel 13 Ruimtelijke ontwikkeling

9.818

8.263

7.830

7.710

7.710

7.710

Artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid

3.312

2.948

2.948

2.948

2.948

2.948

Artikel 15 OV-Keten

1.014

995

995

995

995

995

Artikel 17 Luchtvaart

10.048

11.898

8.948

48

48

48

Artikel 18 Scheepvaart en Havens

1.404

1.404

1.404

1.404

1.404

1.404

Artikel 19 Klimaat

4.360

3.793

3.285

2.668

1.760

1.760

Artikel 20 Lucht en geluid

1.028

1.057

890

759

597

597

Artikel 21 Duurzaamheid

6.458

3.663

3.663

3.663

3.663

3.663

Artikel 22 Externe veiligheid en risico’s

3.966

3.407

3.275

3.126

3.126

2.620

Artikel 97 Algemeen departement

607

605

607

607

607

607

Totaal

2.295.878

2.119.836

2.130.714

1.979.545

1.941.395

1.913.408

Van totale omzet IenM

           

* apparaats- en afchrijvingskosten en rentelasten

1.023.862

976.908

936.846

904.284

889.204

883.358

* programma

1.272.016

1.142.928

1.193.868

1.075.261

1.052.192

1.030.050

Nog uit te voeren werkzaamheden

Dit betreffen middelen die RWS in 2013 van het moederdepartement heeft ontvangen en bestemd waren voor werkzaamheden die gepland waren in 2013, maar waarvan de uitvoering doorloopt in 2014 (€ 153,9 mln).

Omzet overige departementen

De omzet overige departementen heeft betrekking op van andere ministeries ontvangen vergoedingen voor het gebruik van vaartuigen van de Rijksrederij.

Specificatie omzet overige departementen (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Ministerie van Defensie

16.619

16.798

12.891

12.891

12.891

12.891

Ministerie van Financiën

5.900

5.900

5.900

5.900

5.900

5.900

Ministerie van Economische Zaken

8.025

7.020

7.019

7.019

7.019

7.019

Totaal

30.544

29.718

25.810

25.810

25.810

25.810

Omzet derden

De omzet derden heeft betrekking op vergoedingen van onder meer provincies, gemeenten en de Europese Unie in het kader van het beheer en onderhoud van de infrastructuur en de kennis- en adviesfunctie. Daarnaast bevat deze post de verwachte opbrengsten uit schaderijdingen en schadevaringen ter dekking van de kosten van reparatiewerkzaamheden, opbrengsten uit vergunningverlening, beheeropbrengsten op het areaal, opbrengsten voor de Nationale Bewegwijzeringsdienst en adviezen vanuit RWS Leefomgeving aan onder meer gemeenten.

Specificatie omzet derden (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Schaderijdingen/schadevaringen

21.000

21.000

21.000

21.000

21.000

21.000

Vergunningen WVO

22.500

22.500

22.500

22.500

22.500

22.500

Vergoeding provincies etc.

37.460

38.286

42.266

42.266

42.266

42.266

Nationale Bewegwijzeringsdienst

17.080

15.700

15.750

16.275

16.300

16.300

RWS Leefomgeving

3.700

3.700

3.700

3.700

3.700

3.700

Beheeropbrengsten areaal (RWS Partner)

35.700

35.700

35.700

35.700

35.700

35.700

Totaal

137.440

136.886

140.916

141.441

141.466

141.466

Bijzondere baten

De geraamde bijzondere baten betreffen voornamelijk verwachte boekwinst op de verkoop van vaste activa.

Lasten

Personele kosten

De specificatie van de personele kosten is als volgt:

 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Aantal FTE

8.800

8.550

8.145

7.829

7.651

7.651

Eigen Personeelskosten (x € 1.000)

711.489

673.243

648.823

624.887

614.488

608.643

Inhuur (x € 1.000)

73.902

51.942

45.712

43.262

42.912

42.912

Eigen personeel

De kracht van Rijkswaterstaat ligt in de zakelijke en professionele wijze waarop het zijn kerntaken uitvoert. Om daarop te kunnen sturen is gedefinieerd welke taken RWS met eigen mensen uitvoert (de kerntaken) en welke taken aan de markt kunnen worden overgelaten (de niet-kern taken).

De bovengenoemde kosten van externe inhuur betreffen de inzet van derden op de kerntaken van RWS. Daarnaast vindt er inzet van derden plaats op taken die RWS aan de markt overlaat en derhalve niet tot de apparaatskosten behoren. Omwille van de aansluiting op de Rijksbrede rapportages is ervoor gekozen om de daarmee samenhangende kosten ook hier inzichtelijk te maken in onderstaande tabel.

 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Inhuur apparaat

73.902

51.942

45.712

43.262

42.912

42.912

Inhuur programma

93.000

79.000

69.000

63.000

57.000

57.000

 

166.902

130.942

114.712

106.262

99.912

99.912

Inhuur apparaat (kerntaken)

RWS streeft ernaar om de inhuur van externen op kerntaken zoveel mogelijk te beperken vanuit het basisprincipe dat Rijkswaterstaat op kerntaken eigen mensen inzet, ter vermindering van de kwetsbaarheid en het verkleinen van de afhankelijkheid van externen. Inhuur op kerntaken vindt in beginsel alleen plaats als er sprake is van piekbelasting in de directe productie of in geval van onderbezetting, ziekte of vervanging. Inhuur op kerntaken kan ook een keuze zijn als vanuit de arbeidsmarkt hele specifieke kennis/specialisme niet kan worden aangetrokken.

Bij inhuur op kerntaken wordt eerst nagegaan of de vacature binnen de eigen RWS organisatie kan worden ingevuld (met eigen medewerkers of vanuit de mobiliteitspool). Door deze maatregelen zal de inhuur op kerntaken de komende jaren gaan dalen.

Inhuur programma (niet-kerntaken)

Voor inhuur op niet-kerntaken geldt dat deze zoveel mogelijk op basis van op productafspraken gebaseerde contracten moet worden gedaan. Hierdoor zal de inhuur op niet-kerntaken de komende jaren gaan dalen. In de verantwoording van 2012 en 2013 is in de bijlage externe inhuur in beeld gebracht wat de hoogte is van de totale externe inhuur door RWS op basis van de definitie van het Ministerie van BZK. Met ingang van deze begroting wordt de inhuur die betrekking heeft op de niet-kerntaken van RWS, inzichtelijk gemaakt. De inhuur op niet-kerntaken in het primaire proces wordt met name onder de posten onderhoud en aanleg op het Infrastructuurfonds en het Deltafonds verantwoord.

Materiële kosten

De materiële kosten omvatten onder andere ICT, huisvesting, bureaukosten en communicatie.

Onderhoud

De kosten beheer en onderhoud hebben betrekking op de kosten die in rekening worden gebracht door derden (met name aannemers en ingenieursbureaus). Deze voeren werkzaamheden uit die direct bijdragen aan het beheer en de instandhouding van de infrastructuur. Tevens vindt er een bijdrage van circa € 2 mln in 2015 aan het KNMI plaats.

Saldo van baten en lasten

RWS zal in 2014 naar verwachting een negatief resultaat lijden van circa € 34 mln. Dit wordt veroorzaakt doordat de maatregelen die zijn getroffen om te voldoen aan de taakstelling Rutte 1 nog niet de besparingen opleveren in het tempo zoals benodigd voor de invulling van de ingeboekte taakstelling. Om aan de taakstelling te voldoen heeft RWS een aantal maatregelen getroffen. Deze maatregelen hebben betrekking op het budget voor materiële uitgaven zoals huisvesting, structurele reductie van inhuur en voor het grootste deel door afbouw van de formatie. Deze afbouw van formatie wordt zowel gerealiseerd door versobering in de taakuitvoering als door efficiencyverbetering in de werkprocessen van RWS. Deze efficiencyverbetering is gebaseerd op procesanalyses en de daaruit voortvloeiende verandering in werkwijze en organisatie vanuit het Ondernemingsplan RWS 2015. De krimp en de daarvoor benodigde uitstroom is inmiddels goed op gang gekomen en wordt sterk door gezet (van Werk naar Werk).

Verder wordt een deel van het tekort veroorzaakt door de (incidentele) extra inhuur (€ 12 mln) die nodig is om de hoge productie opgaven in 2014 te kunnen realiseren. De productie blijft namelijk onveranderlijk hoog.

Om toekomstige negatieve resultaten te voorkomen worden – naast de natuurlijke uitstroom – de volgende maatregelen genomen:

  • mobiliteit tot stand brengen door mensen van werk naar werk te begeleiden.

  • samenwerking met anderen (Alliantievorming).

  • het werken voor tweeden en derden (RWS Partner) waardoor extra inkomsten kunnen worden gegenereerd.

  • het terugdringen van de inhuur waardoor kosten kunnen worden bespaard (zie hiertoe de toelichting onder personele kosten).

Kasstroomoverzicht over het jaar 2015 (x € 1.000)
   

Stand slotwet 2013

2014 VJN*

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Rekening-courant RHB 1 januari 2012+ stand depositorekening

359.905

394.129

222.713

207.761

201.309

193.257

177.005

2.

Totaal operationele kasstroom

77.530

129.921-

17.748

17.748

17.748

17.748

17.748

3a.

Totaal investeringen (-/-)

16.580

40.500-

50.500-

31.100-

56.100-

56.100-

56.100-

3b.

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+)

31.739-

3.

Totaal investeringskasstroom

15.159-

40.500-

50.500-

31.100-

56.100-

56.100-

56.100-

4a.

Eenmalige uitkering aan moederdepartement (-/-)

195-

4b.

Eenmalige storting door het moederdepartement (+)

9.400

8.700

7.300

15.800

14.200

6.000

8.600

4c.

Aflossingen op leningen (-/-)

13.200

50.000-

40.000-

40.000-

40.000-

40.000-

41.000-

4d.

Beroep op leenfaciliteit (+)

50.747-

40.500

50.500

31.100

56.100

56.100

56.100

4.

Totaal financieringskasstroom

28.147-

995-

17.800

6.900

30.300

22.100

23.700

5.

Rekening-courant RHB 31 december 2012 + stand depositorekening) (=1+2+3+4)

394.129

222.713

207.761

201.309

193.257

177.005

162.353

 

(maximale roodstand 0,5 miljoen Euro)

             

Toelichting

Operationele kasstroom

Hieronder vallen de inkomsten en uitgaven uit de reguliere bedrijfsvoering. Meerjarig wordt gestreefd naar een stabiel saldo van baten en lasten.

Investeringskasstroom

Hieronder vallen de verkopen van activa en de nieuwe investeringen. De investeringen hebben betrekking op het in stand houden van de activa van RWS. Deels betreft het investeringen in activasoorten, zoals voertuigen, waarbij de omvang van de jaarlijkse investeringen op een constant niveau ligt.

Financieringskasstroom

Hieronder vallen alle geldstromen die gerelateerd zijn aan de financiering van het agentschap. RWS doet een beroep op de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën ter financiering van haar investeringen als agentschap. Daarnaast is in de begroting van het agentschap rekening gehouden met aflossing op deze leenfaciliteit. De storting door moederdepartement betreft de aflossing van de langlopende vordering die RWS heeft op het moederdepartement. De eenmalige uitkering aan het moederdepartement betreft het, op basis van de Regeling agentschappen, uitkeren van het surplus aan eigen vermogen aan de eigenaar. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Voorjaarsnota 2014.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren

Omschrijving

2013 realisatie

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Apparaatskosten per eenheid areaal

             

Hoofdwegennet

27.683

25.659

23.878

23.184

22.536

22.222

22.059

Hoofdvaarwegennet

27.443

25.544

24.395

24.146

23.927

23.750

23.733

Hoofdwatersystemen

1.140

1.058

1.014

1.003

992

985

983

               

% Apparaatskosten tov omzet

             

% Apparaatskosten tov omzet

23%

21%

20%

22%

20%

21%

20%

               

Tarieven per FTE

             

Kosten per FTE

120.574

125.649

119.673

121.190

121.991

122.860

122.096

               

Omzet BLD per product

             

Hoofdwatersystemen

443.405

406.672

429.742

388.748

358.231

362.375

354.197

Hoofdwegen

1.028.266

970.902

911.979

961.364

942.848

934.325

931.124

Hoofdvaarwegen

539.986

558.612

509.981

542.812

472.532

456.591

445.099

Overig

246.225

359.691

268.134

237.790

205.933

188.103

182.988

TOTAAL

2.257.881

2.295.878

2.119.836

2.130.714

1.979.545

1.941.395

1.913.408

               

Bezetting

             

FTE formatie

9.278

8.800

8.550

8.145

7.829

7.651

7.651

% overhead

13%

13%

13%

13%

13%

13%

               

Exploitatiesaldo

             

Exploitatiesaldo

– 0,1%

– 1,3%

0%

0%

0%

0%

0%

               

Gebruikerstevredenheid

             

publieksgerichtheid

44%

68%

70%

70%

70%

70%

70%

gebruikerstevredenheid HWS

*

68%

70%

70%

70%

70%

70%

gebruikerstevredenheid HWN

79%

78%

80%

80%

80%

80%

80%

gebruikerstevredenheid HVWN

65%

73%

75%

75%

75%

75%

75%

               

Ontwikkeling pinwaarde

             

Hoofdwatersystemen

103

100

100

100

100

100

100

Hoofdwegen

130

100

98

96

96

96

96

Hoofdvaarwegen

180

100

100

100

100

100

100

Toelichting

Apparaatskosten per eenheid areaal

Deze indicator geeft informatie over hoe de kosten die het apparaat van RWS maakt voor verkeersmanagement en beheer en onderhoud zich ontwikkelen ten opzichte van het areaal. Een dalende trend van de kosten per eenheid areaal geeft een indicatie van een toename in de efficiëntie van de organisatie op het gebied van Beheer en Onderhoud en Verkeersmanagement.

Percentage Apparaatskosten tov omzet

Deze indicator geeft de verhouding weer tussen de kosten van het apparaat en de totale omzet (incl. GVKA-gelden) van RWS.

Kosten per FTE

Deze indicator geeft de ontwikkeling weer van de kosten (loonkosten en materiële kosten) per formatieve ambtelijke fte. Wanneer deze kosten dalen kan dit een indicatie van een toename in doelmatigheid van de organisatie zijn. De reden achter de stijging in 2016 en 2018 wordt veroorzaakt doordat bij de invulling van de taakstelling de besparingen op materiële kosten sneller gerealiseerd kunnen worden dan de besparingen op personeel.

Omzet per productgroep

In de tabel is de Omzet IenM uitgesplitst naar de verschillende netwerken.

Organisatiegrootte in FTE

Deze voorgeschreven indicator geeft aan hoe de ambtelijke formatie van RWS zich ontwikkelt.

Percentage overhead

Deze indicator geeft aan welk deel van het ambtelijke personeel (in FTE) binnen RWS zich bezig houdt met de bedrijfsvoering. Bedrijfsvoering bevat alle processen die ondersteunend zijn aan de organisatie. Het streven is daarbij voortdurend een optimale kwalitatieve en kwantitatieve omvang van de bedrijfsvoering. De definitie van deze indicator is begin 2014 aangepast in verband met de organisatieverandering die is doorgevoerd, waardoor het realisatiecijfer van 2013 niet vergelijkbaar is.

Exploitatiesaldo (% van de omzet)

Deze voorgeschreven indicator toont de ontwikkeling van het exploitatiesaldo als percentage van de omzet.

Gebruikerstevredenheid

Publieksgerichtheid: geeft aan hoe tevreden onze gebruikers en partners over RWS zijn als publieke dienstverlenende organisatie. Dan gaat het over zaken als «luisteren; verwachtingenmanagement; aanspreekbaarheid; houding en gedrag en de wijze waarop wij communiceren».

Gebruikerstevredenheid (per netwerk): geeft aan hoe tevreden onze gebruikers over de kwaliteit van de drie netwerken zijn. Denk daarbij aan veiligheid, doorstroming; kwaliteit infrastructuur en tijdige en betrouwbare informatievoorziening (gekoppeld aan de netwerken).

Ontwikkeling PIN-waarden

De ontwikkeling van de PIN-waarden geeft een beeld hoe de ontwikkeling is in de toestand van het door RWS beheerde areaal. Het weergegeven cijfer betreft een index ten opzichte van het jaar 2014. De hoge scores in 2013 zijn met name het gevolg van het feit dat enkele PINs zoals het percentage ongeplande stremmingen goed hebben gescoord ten opzichte van de afspraken voor 2014.

Inspectie Leefomgeving en Transport

Introductie

Het Ministerie van IenM kent een scheiding tussen beleid, uitvoering en toezicht. Het formuleren van beleid en wet- en regelgeving is primair belegd bij de beleidsdirectoraten-generaal. De toezichthoudende taken zijn bij IenM belegd bij de Inspectie Leefomgeving en Transport.

Producten en diensten

De producten en diensten van de Inspectie betreffen de toelating op de markt (vergunningen) en vervolgens de handhaving van de van toepassing zijnde wet- en regelgeving.

1. vergunningverlening

Nieuwe toetreders tot een markt moeten aan wettelijke eisen voldoen. Wordt daar aan voldaan, dan verleent de inspectie één of meer vergunning(en) of certificaten. De wetgever verbindt door die keuze veiligheidseisen aan marktordeningsprincipes: zonder vergunning mag het bedrijf niet handelen.

2. handhaving

Het handhaven van wet- en regelgeving geschiedt door middel van dienstverlening, toezicht en opsporing. Het zwaartepunt van de inspectieactiviteiten ligt op het terrein van het toezicht. De inspectie kent de volgende vormen:

  • objectinspecties;

  • administratiecontroles;

  • audits;

  • convenanten;

  • digitale inspecties.

Toezicht wordt gehouden vanuit het beginsel «vertrouwen, tenzij». Basis daarvoor vormt een nog verder uit te werken risicoselectiesysteem. Bij correcte naleving krijgt de ondertoezichtstaande minder toezicht en kunnen handhavingsconvenanten worden gesloten (horizontaal toezicht). Fysieke inspecties (objecten, producten en personen), audits, administratiecontroles, steekproefcontroles en acties (landelijk, regionaal of themagericht) vormen het verdere instrumentarium.

3. incident- en ongevalsonderzoek

Ongevallenonderzoek is bij ernstige ongevallen, soms geheel (luchtvaart), opgedragen aan de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV). In die gevallen levert de inspectie expertise en deskundigen. In de scheepvaart en het railvervoer heeft de inspectie een eigen taak bij het onderzoeken van ongevallen. Op de weg ligt de taak bij de politie. Ongevallenonderzoek kan aanleiding zijn om de dienstverlening te vergroten en/of het toezicht te versterken. In ernstige gevallen van falen kan uit het onderzoek een toezichtmaatregel voortvloeien.

Incidenten en ongevallen vragen om een snelle respons en moeten gecoördineerd worden aangepakt. Crisismanagement is geen toezichtstaak, maar de (systeem) verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de crisisbeheersingstaak is belegd bij de Inspecteur-generaal. Het betreft de preparatie, respons en (deels) nazorg van incidenten.

De begroting van baten en lasten van het Agentschap ILT voor het jaar 2015 (x € 1.000)
 

Realisatie 2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

BATEN

             

Omzet IenM

132.231

129.770

126.047

123.471

120.448

118.169

118.164

Omzet overige departementen

11.078

6.690

6.527

6.374

6.217

6.060

6.060

Omzet derden

8.810

7.584

7.584

7.584

7.584

7.584

7.584

Rentebaten

164

50

50

50

50

50

50

Bijzondere baten

3.456

0

0

0

0

0

0

               

totaal baten

155.739

144.094

140.208

137.479

134.299

131.863

131.858

               

LASTEN

             

apparaatskosten

141.788

141.979

138.008

135.304

132.124

129.688

129.683

* personele kosten

100.979

108.664

111.241

108.755

105.995

103.978

104.175

waarvan eigen personeel

97.361

100.564

108.541

106.255

103.895

102.438

103.675

waarvan externe inhuur

3.618

8.100

2.700

2.500

2.100

1.540

500

* materiële kosten

40.809

33.315

26.767

26.549

26.129

25.710

25.508

waarvan apparaat. ICT

4.941

14.411

5.000

5.000

5.000

5.000

5.000

waarvan bijdrage aan SSO’s

17.346

14.100

18.000

18.000

18.000

18.000

18.000

rentelasten

2

100

100

100

100

100

100

afschrijvingskosten

1.608

2.015

2.100

2.075

2.075

2.075

2.075

* materieel

1.429

1.720

2.100

2.075

2.075

2.075

2.075

waarvan apparaat ICT

430

0

0

0

0

0

* immaterieel

179

292

0

0

0

0

0

overige kosten

11.583

0

0

0

0

0

0

               

totaal lasten

146.957

144.094

140.208

137.479

134.299

131.863

131.858

saldo van baten en lasten

11.503

0

0

0

0

0

0

Toelichting

Baten

Omzet IenM

De omzet IenM is een vergoeding voor de productgroepen vergunningverlening en handhaving (toezicht, incidentmelding en onderzoek)

Specificatie omzet IenM (x € 1.000)

Hoofdstuk XII

2014

2015

2016

2017

2018

2019

artikel 24 Handhaving en Toezicht

113.770

110.047

107.471

104.448

102.169

102.164

artikel 97 algemeen

16.000

16.000

16.000

16.000

16.000

16.000

Totaal

129.770

126.047

123.471

120.448

118.169

118.164

Van totale omzet IenM

           

– apparaats-en afschrijvingskosten en rentelasten

129.770

126.047

123.471

120.448

118.169

118.164

– programma

0

0

0

0

0

0

Omzet overige departementen

De omzet overige departementen betreft een bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken voor de door de ILT doorbelaste kosten inzake de handhavingsactiviteiten van de Kernfysische Dienst. De Inspectie houdt in dit kader toezicht op de nucleaire industrie en op alle andere branches waarin radioactieve stoffen en ioniserende straling worden toegepast.

De handhavingstaken van de Kernfysische Dienst worden vanaf 1 januari 2015 volledig overgedragen aan de nieuwe Autoriteit Nucleaire Veiligheid en Straling (ANVS).

Specificatie omzet overige departementen (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Ministerie van Economische zaken

6.690

6.527

6.374

6.217

6.060

6.060

Totaal

6.690

6.527

6.374

6.217

6.060

6.060

Omzet derden

De opbrengsten derden betreffen de doorberekende kosten aan de afnemers van de vergunningen.

Lasten

Personele kosten

Vanaf 2015 zal de omvang van de ILT geleidelijk dalen door pensionering van een groot aantal medewerkers. In 2013 en 2014 heeft anticiperende werving plaatsgevonden zodat vertrekkende medewerkers tijdig vervangen kunnen worden door goed opgeleide nieuwe medewerkers.

De specificatie van de personele kosten is als volgt:

 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Aantal Fte’s

1.166

1.141

1.113

1.067

1.029

1.029

Eigen personeelskosten (x € 1.000)

100.564

108.541

106.255

103.895

102.438

103.675

Externe inhuur (x € 1.000)

8.100

2.700

2.500

2.100

1.540

500

Materiële kosten

De materiële uitgaven omvatten onder andere ICT, huisvesting, opleidingen, communicatie, et cetera. Er vindt daarnaast een bijdrage van € 0,2 mln aan het KNMI plaats in het kader van BORI (Back Office Radiologische Informatie) en BOT-mi (Beleidsondersteunend Team milieu-incidenten).

Kasstroomoverzicht over het jaar 2015 (x € 1.000)
 

Stand slotwet 2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1. Rekening courant RHB 1 januari + stand depositorekeningen

82.851

65.474

39.301

33.301

29.301

27.301

26.301

2. Totaal operationele kasstroom

– 11.264

– 10.000

– 6.000

– 4.000

– 2.000

– 1.000

– 1.000

3a. totaal investeringen (-/-)

– 4.581

– 4.500

– 2.000

– 2.000

– 2.000

– 2.000

– 2.000

3b. totaal boekwaarde desinvesteringen (+/+)

351

0

0

0

0

0

0

3. Totaal investeringskasstroom

– 4.230

– 4.500

0

0

0

0

0

               

4a. eenmalige uitkering aan

– 1.825

– 11.615

0

0

0

0

0

moederdepartement (-/-)

             

4b. eenmalige storting door het

0

0

0

0

0

0

0

moederdepartement (+/+)

             

4c. aflossingen op leningen (-/-)

– 58

– 58

0

0

0

0

0

4d. beroep op leenfaciliteit(+/+)

0

0

0

0

0

0

0

               

4. Totaal financieringskasstroom

– 1.883

– 11.673

0

0

0

0

0

               

5. Rekening courant RHB 31 december + stand depositorekening en (=1+2+3+4)

65.474

39.301

33.301

29.301

27.301

26.301

25.301

(Maximale roodstand € 0,5 mln.)

             

Toelichting

Operationele kasstroom

De verwachting is dat de gereserveerde middelen voor het project BCT vanaf 2013 tot betaling komen.

Investeringskasstroom

Investeringen hebben vooral betrekking op het wagenpark. Gelet op de beschikbare liquiditeiten worden de investeringen gefinancierd met eigen middelen. De eenmalige uitkering aan het moederdepartement betreft het, op basis van de Regeling agentschappen, uitkeren van het surplus aan eigen vermogen aan de eigenaar. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de eerste suppletoire begroting 2014.

Financieringskasstroom

Het beroep op de leenfaciliteit van het Ministerie van Financiën betreft investeringen in 2011.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren

Omschrijving Generiek Deel

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1. Kostprijzen per produkt (groep)

             

– Handhaving

118.837

136.299

112.513

110.006

106.874

103.912

103.912

– Vergunningverlening

13.832

7.584

22.784

22.579

22.762

22.881

22.881

– Incidentafh. en onderzoek

nb

nb

5.083

5.065

4.741

4.781

4.781

2. Tarieven/uur

             

– Handhaving

131,3

148,4

148,4

148,4

148,4

148,4

148,4

– Vergunningverlening

132,8

147,3

147,3

147,3

147,3

147,3

147,3

– Incidentafh. en onderzoek

nb

nb

134,2

133,8

138,2

139,4

139,4

3. Omzet per produktgroep (pxq)

             

– Handhaving

143.309

136.299

112.513

110.006

106.874

103.912

103.912

– Vergunningverlening

8.810

7.584

22.784

22.579

22.762

22.881

22.881

– Incidentafh. en onderzoek

nb

nb

5.083

5.065

4.741

4.781

4.781

4. FTE-totaal (excl. externe inhuur)

1.119

1.166

1.141

1.113

1.067

1.029

1.029

               

5. Saldo van baten en lasten (%)

7,56%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

0,0%

               

6. Kwaliteitsindicator 1: Binnen norm doorlooptijd vergunningen

85%

95%

95%

95%

95%

95%

95%

7. Kwaliteitsindicator 2: wachttijden informatiecentrum

nb

<20sec.

<20sec.

<20sec.

<20sec.

<20sec.

<20sec.

               

Omschrijving Specifiek Deel Inspectiediensten

             
               

8. Kostprijs/produkt:

             

Inspectie

117.316

136.299

117.596

115.071

111.615

108.693

108.693

Vergunningverlening

23.832

7.584

22.784

22.579

22.762

22.881

22.881

Monsterafname

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

               

9. Kwaliteit Handhaving:

             

Klachten

39

25

25

25

25

25

25

Waarvan afgerond binnen wettelijke termijn

nb

95%

95%

95%

95%

95%

95%

Toelichting

Bovenstaand overzicht bevat de doelmatigheidsindicatoren van de ILT is opgesteld conform de Rijksbegrotingsvoorschriften. Het aantal fte in de organisatie is gebaseerd op de geraamde formatie passend binnen de randen van de begroting.

De kwaliteitsindicatoren (6, 7 en 9) betreffen de kwaliteit van vergunningverlening, dienstverlening en handhaving. Aangezien «gegronde klachten» in het Inspectieproces niet bestaan, cq. van de klachten niet formeel wordt vastgesteld of deze wel of niet gegrond zijn, is deze vervangen door «afgerond binnen wettelijke termijn». Conform de AWB moeten deze klachten binnen zes weken in behandeling worden genomen. De inspectie verwacht voor 95% van het aantal klachten aan deze norm te voldoen.

Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI)

Introductie

De werkzaamheden van het KNMI zijn gericht op de algemene doelstelling van het KNMI: bijdragen aan de veiligheid, de economie en een duurzaam milieu in en van Nederland met informatie, kennis en data op het gebied van meteorologie en seismologie.

Er wordt gestreefd om per 1 januari 2015 de Wet taken meteorologie en seismologie in werking te laten treden. Deze wet regelt wat de zorgplichten (publieke taken) van de Minister zijn op het gebied van weer, klimaat en seismologie. Voorheen werd in de ingetrokken wet het KNMI expliciet genoemd als uitvoeringsorganisatie. De verantwoordelijkheid voor publieke taken op het gebied van weer, klimaat en seismologie(zorgplichten) en de uitvoering van die taken worden op deze manier ontkoppeld. Dit maakt het makkelijker om in te spelen op zich in de toekomst voordoende ontwikkelingen. In zijn algemeenheid kan deze wet beter inspelen op internationale en Europese ontwikkelingen. Zo wordt een luchtvaartmeteorologische dienstverlener nu op basis van de Wet luchtvaart aangewezen door de Minister in plaats van de wettelijke aanwijzing in de Wet op het KNMI. Ten slotte maakt de wet het mogelijk om meer te werken op basis van vraagsturing.

Als gevolg van de voorgenomen samenwerking tussen het RIVM en het KNMI op ICT gebied (SSC Campus) dalen de personele kosten per 1 januari 2015 met ca. € 2 mln. door overgang van circa 25 fte vanuit het KNMI naar het RIVM. De materiele kosten stijgen echter met ongeveer hetzelfde bedrag vanwege de kosten van de dienstverlening van SSC Campus aan het KNMI.

Producten en diensten

Om de bovengenoemde algemene beleidsdoelstelling te bereiken levert het KNMI voortdurend informatie, kennis en data op het gebied van meteorologie en seismologie. Deze worden permanent «up to date» gehouden volgens de modernste inzichten van wetenschap en techniek. Informatie, kennis en data moeten ook effectief op de plaatsen terechtkomen waar ze daadwerkelijk nodig zijn: bij burgers, brandweer, politie, water- en wegbeheerders, luchtvaartautoriteiten, bedrijven, beleidsmakers en rampenbestrijders. Daarbij spelen ook de particuliere weerbureaus en de media een belangrijke rol. Het KNMI heeft zijn producten en diensten ingedeeld in de productgroepen Meteorologie en Seismologie. Daarnaast wordt Aardobservatie als product onderscheiden. Meetbare gegevens voor deze productgroepen zijn opgenomen in het beleidsartikel 23.

De begroting van baten en lasten voor het jaar 2015 van het agentschap KNMI (x € 1.000)
 

Realisatie 2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Baten

             

Omzet IenM

38.571

42.357

43.346

43.772

47.386

38.954

38.839

Omzet overige departementen

1.231

2.129

2.329

2.329

2.329

2.329

2.329

Omzet derden

19.231

18.223

18.223

18.223

18.223

18.223

18.223

Rentebaten

68

110

95

80

65

50

35

Vrijval voorzieningen

741

0

0

0

0

0

0

Totaal baten

59.842

62.819

63.993

64.404

68.003

59.556

59.426

               

Lasten

             

Apparaatskosten

46.254

49.176

43.308

41.303

40.911

40.470

40.342

– personele kosten

31.936

31.596

28.235

26.425

26.138

25.785

25.649

* waarvan eigen personeel

30.620

29.535

27.823

26.013

25.726

25.373

25.237

* waarvan externe inhuur

1.316

2.061

412

412

412

412

412

– materiële kosten

14.318

17.580

15.073

14.878

14.773

14.685

14.693

* waarvan apparaat ICT

3.836

2.391

2.391

2.391

2.391

2.391

2.391

* waarvan bijdrage aan SSO’s

3.112

3.005

3.005

3.005

3.005

3.005

3.005

Aardobservatie

8.468

10.682

17.001

19.417

23.408

15.402

15.400

Rentelasten

219

242

280

280

280

280

280

Afschrijvingskosten

             

– materieel

2.577

2.719

3.404

3.404

3.404

3.404

3.404

* waarvan apparaat ICT

1.861

1.986

1.986

1.986

1.986

1.986

1.986

– immaterieel

             

Overige kosten

             

– dotaties voorzieningen

49

           

Totaal lasten

57.567

62.819

63.993

64.404

68.003

59.556

59.426

               

Saldo van baten en lasten

2.276

0

0

0

0

0

0

Toelichting

Baten

Omzet IenM

De omzet IenM betreft een vergoeding voor de producten op het gebied van meteorologie, seismologie en aardobservatie. Het betreft zowel een vergoeding voor de wettelijk taken als de vergoeding van RWS, ILT en beleids-DG’s voor het maatwerk.

Specificatie omzet IenM (x € 1.000)

Specificatie omzet IenM

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Hoofdstuk XII

           

Artikel 11 Waterkwantiteit

558

400

400

400

400

400

Artikel 16 Spoor

74

0

0

0

0

0

Artikel 17 Luchtvaart

23

0

0

0

0

0

Artikel 19 Klimaat

318

218

218

218

218

108

Artikel 23 Meteorologie en seismologie en aardobservatie

35.886

39.047

40.660

44.219

35.797

35.792

Artikel 97 Algemeen departement

2.400

         

Inzet middelen balans

2.670

1.142

– 45

10

0

0

Bijdrage ILT

313

313

313

313

313

313

Bijdrage RWS

115

2.226

2.226

2.226

2.226

2.226

Totaal

42.357

43.346

43.772

47.386

38.954

38.839

Van totale omzet IenM

           

* apparaats- en afschrijvingskosten en rentelasten

31.675

26.345

24.355

23.978

23.552

23.439

* programma

10.682

17.001

19.417

23.408

15.402

15.400

De bedragen per product zijn:

Omzet IenM per product

2014

2015

Meteorologie

31.101

25.852

Seismologie

574

493

Aardobservatie

10.682

17.001

Totaal

42.357

43.346

Omzet overige departementen

De opbrengst overige departementen heeft betrekking op vergoedingen voor de inzet van KNMI-capaciteit voor maatwerk dat wordt uitgevoerd in opdracht van deze departementen.

Specificatie omzet overige departementen (x € 1.000)

Specificatie omzet overige departementen

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Rijksinstituut voor Veiligheid en Milieu

246

246

246

246

246

246

Het Ministerie van Defensie

933

933

933

933

933

933

Het Ministerie van Economische Zaken

950

950

950

950

950

950

Het Ministerie van Buitenlandse Zaken

 

200

200

200

200

200

Totaal

2.129

2.329

2.329

2.329

2.329

2.329

De bijdrage van het Ministerie van Defensie is een bijdrage voor onderhoud infrastructuur. De Minister van Economische Zaken is verantwoordelijk voor het kader van de Mijnbouwwet. De bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken betreft dienstverlening op seismologisch gebied. De Minister van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor het Kernstopverdrag. De bijdrage betreft Internationale klimatologie.

Omzet derden

Opbrengsten luchtvaart zijn inkomsten uit een drietal tarieven die via Eurocontrol of LVNL bij luchtvaartmaatschappijen in rekening worden gebracht. Projecten extern gefinancierd bestaat uit gelden van de Europese Unie, ESA/Estec, Universiteiten en NSO ter financiering van onderzoeksprojecten in de meteorologie. De opbrengsten dataverstrekking en licenties bestaan uit ontvangsten van voornamelijk weerproviders voor door het KNMI aan hen geleverde meteorologische data.

Specificatie omzet derden (x € 1.000)

Specificatie omzet derden

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Opbrengsten luchtvaart

9.434

9.434

9.434

9.434

9.434

9.434

Projecten extern gefinancierd

7.534

7.534

7.534

7.534

7.534

7.534

Dataverstrekkingen en licenties

500

500

500

500

500

500

Overige opbrengsten

755

755

755

755

755

755

Totaal

18.223

18.223

18.223

18.223

18.223

18.223

Lasten

Personele kosten

De specificatie van de personele kosten is als volgt:

Bedragen x € 1.000

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Aantal fte

352

318

313

309

304

304

Eigen personeelskosten

29.535

27.823

26.013

25.726

25.373

25.237

Inhuur

2 061

412

412

412

412

412

Materiële kosten

De materiële uitgaven omvatten onder andere ICT, huisvesting, communicatie.

Kasstroomoverzicht over het jaar 2015 (x € 1.000)
   

Stand slotwet 2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Rekening-courant RHB 1 januari + stand depositorekening

19.081

28.404

23.373

22.363

24.740

26.303

21.165

                 

2.

Totaal operationele kasstroom

11.323

1.984

3.048

5.124

4.798

– 1.028

– 2.650

                 

3a.

Totaal investeringen (-/-)

– 1.878

– 2.876

– 6.783

– 3.192

– 3.884

– 3.000

– 3.000

3b.

Totaal boekwaarde desinvesteringen (+/+)

 

0

0

0

0

0

0

3.

Totaal investeringskasstroom

– 1.878

– 2.876

– 6.783

– 3.192

– 3.884

– 3.000

– 3.000

                 

4a.

Eenmalige uitkeringen aan moederdepartement (-/-)

0

– 2.374

0

0

0

0

0

4b.

Eenmalige storting door het moederdepartement (+/+)

1.253

0

0

0

0

0

0

4c.

Aflossingen op leningen (-/-)

– 1.375

– 1.765

– 1.375

– 1.155

– 950

– 1.110

– 1.270

4d.

Beroep op leenfaciliteit (+/+)

   

4.100

1.600

1.600

   

4.

Totaal financieringskasstroom

– 122

– 4.139

2.725

445

650

– 1.110

– 1.270

                 

5.

Rekening courant RHB 31 december + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

28.404

23.373

22.363

24.740

26.303

21.165

14.245

 

(maximale roodstand 0,5 miljoen €)

             

Toelichting

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten gecorrigeerd voor afschrijvingen en mutaties in de voorzieningen en vooruitontvangen bedragen.

Investeringskasstroom

Investeringen vinden vooral plaats in waarneemapparatuur en computersystemen. De eenmalige uitkering aan het moederdepartement betreft het, op basis van de Regeling agentschappen, uitkeren van het surplus aan eigen vermogen aan de eigenaar. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Voorjaarsnota 2014.

Financieringskasstroom

Het beroep op de leenfaciliteit van het Ministerie van Financiën betreft investeringen met een afschrijvingstermijn van 10 jaar of langer.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren

Omschrijving Generiek Deel

Realisatie 2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Kostprijzen per product (groep)

             

– percentage overhead (*)

123

100

100

100

100

100

100

– fte’s overhead (*)

105

100

78

77

76

74

74

               

Tarieven/uur (*)

107

100

98

95

96

96

96

               

Omzet per produktgroep

             

– Meteorologie

20.892

31.101

25.852

23.894

23.560

23.161

23.048

– Seismologie

1.589

574

493

461

418

391

391

– Aardobservatie

16.090

10.682

17.001

19.417

23.408

15.402

15.400

               

FTE-totaal (excl. externe inhuur)

369

352

318

313

309

304

304

               

Saldo van baten en lasten (%)

4%

0%

0%

0%

0%

0%

0%

               

Algemene weersverwachtingen en adviezen

             

– afwijking min.temperatuur (°C)

– 0,01

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

– afwijking max.temperatuur (°C)

– 0,25

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

ABS (<0,5)

– gemiddelde afwijking windsnelheid (m/s)

0,26

ABS (<1,0)

ABS (<1,0)

ABS (<1,0)

ABS (<1,0)

ABS (<1,0)

ABS (<1,0)

Maritieme verwachtingen

             

– tijdigheid marifoonbericht (%)

99,3

> 99

> 99

> 99

> 99

> 99

> 99

* Geindexeerd: 2014 = 100

Toelichting

De bezuinigingen slaan bij het KNMI voornamelijk neer op de personele kosten. Zowel de fte’s overhead als de fte’s productief zullen in ongeveer gelijke verhoudingen verminderen. Het percentage overhead zal daardoor niet veranderen. De tarieven per uur zullen stijgen omdat de materiële- en afschrijvingskosten met minder fte terugverdiend moeten worden.

Nederlandse Emissieautoriteit (NEa)

Introductie

De missie van de NEa luidt: «De Nederlandse Emissieautoriteit borgt als onafhankelijke uitvoeringsorganisatie de realisatie van nationale doelstellingen op het terrein van klimaat en hernieuwbare energie.» De NEa doet dit op transparante en rechtvaardige wijze, waarbij ze een effectieve en efficiënte uitvoering nastreeft.

Producten en diensten

De uitvoering van de wettelijke taken van het agentschap NEa vallen onder de eindverantwoordelijkheid van het bestuur van de NEa dat als zodanig een ZBO is. Het gaat daarbij waar het emissiehandel betreft om het verlenen en actualiseren van emissievergunningen, het beheren van de CO2- en NOx- registers en toezicht en handhaving van de wetgeving. Voor wat betreft biobrandstoffen gaat het om uitvoering en toetsing van de Richtlijnen Hernieuwbare energie en Brandstofkwaliteit.

Begroting van baten en lasten voor het jaar 2015 van het Agentschap NEa (x € 1.000)
 

Realisatie 2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Baten

             

Omzet moederdepartement

7.370

7.595

7.183

7.140

6.882

6.740

6.740

Omzet overige departementen

16

           

Omzet derden

75

45

50

55

60

65

65

Rentebaten

5

           

Totaal baten

7.466

7.640

7.233

7.195

6.942

6.805

6.805

               

Lasten

             

apparaatskosten

6.417

7.189

6.575

6.470

6.440

6.517

6.521

– personele kosten

5.288

5.899

5.569

5.576

5.380

5.380

5.370

* waarvan eigen personeel

3.905

4.765

4.834

4.893

4.760

4.765

4.760

* waarvan externe inhuur

1.383

1.134

735

683

620

615

610

– materiële kosten

1.129

1.290

1.006

894

1.060

1.137

1.151

* waarvan apparaat ICT

417

883

880

835

790

740

735

* waarvan bijdrage aan SSO’s

             

rentelasten

24

28

27

24

15

8

4

afschrijvingskosten

423

423

631

701

487

280

280

– materieel

1

1

         

* waarvan apparaat ICT

0

           

– immaterieel

422

422

631

701

487

280

280

Totaal lasten

6.864

7.640

7.233

7.195

6.942

6.805

6.805

               

Saldo van baten en lasten

602

0

0

0

0

0

0

Toelichting

Baten

Omzet IenM

De omzet moederdepartement is een vergoeding voor het leveren van producten en diensten betreffende wettelijke- en niet wettelijke taken vanuit ETS en werkzaamheden voortkomend uit de Richtlijnen voor hernieuwbare energie en brandstoffenkwaliteit.

Specificatie omzet IenM (x € 1.000)
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Artikel 19 Klimaat

6.943

7.183

7.140

6.882

6.740

6.740

Inzet middelen balans

652

         

Totaal

7.595

7.183

7.140

6.882

6.740

6.740

Lasten

Personele kosten

De specificatie van de personele kosten is als volgt:

Omschrijving
 

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Aantal fte’s

53

54

53,4

50,7

50,1

50,1

Eigen personeelskosten (x € 1.000)

4.765

4.834

4.893

4.760

4.765

4.760

Inhuur (x € 1.000)

1.134

735

683

620

615

610

Materiële kosten

De materiële uitgaven omvatten onder andere ICT en communicatie.

Kasstroomoverzicht over het jaar 2015 (x € 1.000)
 

Stand slotwet 2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1. Rekening-courant RHB 1 januari + stand depositorekeningen

5.612

2.363

1.807

1.828

1.849

1.856

1.856

               

2. Totaal operationele kasstroom

– 1199

423

631

701

487

280

280

               

3a. totaal investeringen (-/-)

0

– 700

– 700

0

0

0

0

3b. totaal desinvesteringen (+/+)

             

3. Totaal investeringskasstroom

0

– 700

– 700

0

0

0

0

               

4a. eenmalige uitkering aan moederdepart. (-/-)

– 1650

– 579

0

0

0

0

0

4b. eenmalige storting door moederdepart. (+/+)

0

0

0

0

0

0

0

4c. aflossingen op leningen (-/-)

– 400

– 400

– 610

– 680

– 480

– 280

– 280

4d. beroep op leenfaciliteit (+/+)

0

700

700

       

4. Totaal financieringskasstroom

– 2.050

– 279

90

– 680

– 480

– 280

– 280

               

5. Rekening courant RHB 31 december + stand depositorekeningen (=1+2+3+4)

2.363

1.807

1.828

1.849

1.856

1.856

1.856

Maximale roodstand € 0,5 mln.

             

Toelichting

Operationele kasstroom

De operationele kasstroom bestaat uit het geraamde saldo van baten en lasten gecorrigeerd voor afschrijvingen.

Investeringskasstroom

In 2014 wordt gestart met de bouw van een biobrandstoffenregister dat medio 2015 gereed moet zijn en in gebruik worden genomen.

Financieringskasstroom

Vanwege de bouw van het biobrandstoffenregister zal zowel in 2014 als in 2015 een beroep op de leenfaciliteit gedaan worden. De raming van de aflossingen is gebaseerd op de leenfaciliteit bij het Ministerie van Financiën.

De eenmalige uitkering aan het moederdepartement betreft het, op basis van de Regeling agentschappen, uitkeren van het surplus aan eigen vermogen aan de eigenaar. Voor nadere informatie wordt verwezen naar de Voorjaarsnota 2014.

Overzicht doelmatigheidsindicatoren

Doelmatigheidsindicatoren

Realisatie 2013

2014

2015

2016

2017

2018

Kostprijzen per product (x € 1):

           

Naleving ETS (per broeikasgasinstallatie)

6.916

7.474

6.890

6.850

6.820

6.820

Registeradministratie ETS/rekeninghouders zonder verplichting (per rekening)

1.154

1.071

1.100

1.050

1.000

1.000

Tijdelijk regime HEB / Nieuw regime (per deelnemer)

 

6.725

6.720

6.720

6.200

6.200

Infodesk NEa (per vraag)

 

106

105

105

104

104

             

Tarieven per uur (x € 1):

           

Laag

83

75

75

75

75

75

Midden

95

95

94

94

93

92

Hoog

125

124

123

122

121

120

             

FTE totaal (excl. externe inhuur)

40,7

53

54

53,4

50,7

50,1

             

Omzet per productgroep (x € 1.000)

           

Naleving ETS stationair

3.209

3.303

3.158

3.342

3.302

3.212

Naleving ETS luchtvaart

222

283

285

300

350

350

Tijdelijk regime HEB

 

1.580

1.360

     

Project nieuw regime HEB

 

1.162

1.100

2.000

1.600

1.600

Infodesk

 

233

240

235

230

225

Registeradministratie ETS rekeninghouders zonder verplichtingen

 

214

215

275

285

295

Communicatie en voorlichting

385

         

Registeradministratie handelaren

256

         

Nationale Verplichtingen onder EU en VN

91

119

120

120

120

120

NEa brede producten en diensten

544

193

195

195

195

195

Overige producten/diensten

 

286

285

323

350

293

Projecten

2.663

222

225

350

450

450

Totaal

7.370

7.595

7.183

7.140

6.882

6.740

             

Saldo van baten en lasten (%)

8,9

0

0

0

0

 
             

Kwaliteitsindicatoren

           

Naleving ETS stationair

           

Vergunningen verleend binnen wettelijke termijn

100%

100%

100%

100%

100%

100%

Meldingen afgehandeld binnen wettelijke termijn

95%

>99%

100%

100%

100%

100%

BKG’s waarvoor toezichtactiviteit heeft plaatsgevonden

 

20%

20%

20%

20%

20%

Emissie ETS stationair waarvoor tijdig emissierechten zijn ingeleverd

 

100%

100%

100%

100%

100%

             

Naleving ETS luchtvaart

           

Monitoringsplannen binnen gestelde termijn getoetst

 

100%

100%

100%

100%

100%

Meldingen binnen wettelijke termijn afgehandeld

 

100%

100%

100%

100%

100%

             

Tijdelijk regime Hernieuwbare energie en biobrandstoffen

           

Tijdig ingediende biobrandstofbalansen

 

90%

90%

90%

90%

90%

Deelnemers tijdelijk regime HEB waarvoor toezichtsactiviteit heeft plaatsgevonden

 

20%

20%

20%

20%

20%

             

Infodesk NEa

           

Vragen binnen de gestelde termijn afgerond

 

95%

95%

95%

95%

95%

             

NEa brede producten en diensten

           

Aantal gegronde bezwaarprocedures waarbij de NEa onjuist heeft gehandeld

 

<2

<2

<2

<2

<2

             

Project afbouw NOx-emissiehandel

           

Register NOxonline

100%

>95%

       
             

Algemeen

           

Aantal formele klachten

0

<4

<4

<4

<4

<4

Directe uren/totaal aantal gewerkte uren

58%

>65%

>66%

>68%

>70%

>70%

Toelichting

Uitgangspunt van de NEa is dat zij op een doelmatige wijze haar rol als bevoegd gezag voor emissiehandel en voor Hernieuwbare energie en Brandstofkwaliteit binnen Nederland vervult. In onderstaande tabel zijn de indicatoren voor de komende jaren weergegeven.

Meldingen en vergunningen ETS stationair

Het gaat hier om het percentage meldingen en vergunningen dat binnen de wettelijke termijn van acht weken is afgehandeld.

Register NOx online

In 2014 zal de laatste jaarafsluiting voor NOx-emissiehandel (over het jaar 2013) plaatsvinden. Vanaf 2015 zal het NOx-register niet meer online zijn.

Directe uren/totaal aantal gewerkte uren

Hieronder wordt verstaan het percentage van het totaal aantal directe uren gedeeld door het totaal aantal gewerkte uren van alle medewerkers (primair en secundair proces). Gewerkte uren is gelijkgesteld aan de beschikbare productieve uren op jaarbasis, zoals vastgesteld in de tarievennotitie.

4. DE BIJLAGEN

4.1 Bijlage Rechtspersonen met een Wettelijke Taak en Zelfstandige Bestuursorganen

Naam organisatie (1)

RWT

ZBO

Functie

Begrotingsartikel(en)

Begrotingsraming (2)

(in € 1.000)

Apparaatskosten/

Begrotingskosten

(in € 1.000)

Verwijzing naar website RWT/ZBO (3)

APK-erkenninghouders

 

X

Keuren motorvoertuigen

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

div.

Bevoegde Autoriteiten Rijnvaart

 

X

Div. bevoegdheden

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR)*

X

X

Afnemen div. mobiliteitsexamens

14.02

2.625

n.v.t.

www.cbr.nl

College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb)

X

X

Besluitvorming omtrent de toelating van bestrijdingsmiddelen in Nederland

22.01

561

n.v.t.

www.ctgb-wageningen.nl

Dienst voor het Kadaster en de openbare registers*

X

X

Het bijhouden van de openbare registers en kadastrale registratie en het cartografisch weergeven van geografische basisgegevens. Het verstrekken van inlichtingen aan belanghebbenden

13.02

24.159

n.v.t.

www.kadaster.nl

Dienst voor het Wegverkeer (RDW)*

X

X

Keuren en registreren voertuigen/onderdelen

14

n.v.t.

n.v.t.

www.rdw.nl

Havenbeheerders

 

X

Zorgdragen voor ontvangstinrichtingen voor scheepsafval

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

div.

Innovam Branche Kwalificatie Instituut van de stichting VAM (IBKI)*

X

X

Afnemen examen rij-instructeur, APK-keurmeester

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

www.ibki.nl

Keuringsartsen Scheepvaart

 

X

Medische keuring

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

www.ilent.nl

Keuringsinstanties Pleziervaartuigen

 

X

Keuren pleziervaartuigen

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

div.

Keuringsinstanties Scheepsuitrusting

 

X

Keuren scheepsuitrusting

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

div.

KIWA

X

 

Vergunningverlening voor IVW

div.

n.v.t.

n.v.t.

www.kiwa.nl

Klassebureaus art. 6 Schepenwet en art. 6 en 3.1 Schepenbesluit 1965 en Binnenvaart

X

X

Classificeren van schepen

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

div.

Landelijke Examencommissie verkeersinformatie en verkeersaanwijzingen (scheepvaart)

 

X

Afnemen examen verkeersinformatie- en aanwijzingen

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL)*

X

X

Luchtverkeersbegeleiding

17

n.v.t.

n.v.t.

www.lvnl.nl

Nederlandse Emissieautoriteit*

 

X

Ondersteunen van de uitvoering van emissiehandel en de inzet van hernieuwbare energie in het vervoer en transport en het toezicht op de naleving van de regels op deze terreinen

19.01

n.v.t.

n.v.t.

www.emissieautoriteit.nl

Nederlands Loodswezen BV

X

 

Faciliteren beloodsen schepen

18.01

n.v.t.

n.v.t.

www.loodswezen.nl

Nederlandse Loodsencorporatie (NLC)

div

div

Beloodsen van schepen

18.01

n.v.t.

n.v.t.

www.loodswezen.nl

ProRail

X

 

Beheren spoorinfrastructuur

16 HXII en

13.02 IF

2.258.473

458.000

(incl. BTW)

www.prorail.nl

Regionale Loodsencorporaties (RLC’s)

X

X

Beloodsen van schepen

18.01

n.v.t.

n.v.t.

www.loodswezen.nl

Rijkshavenmeester Rotterdam

X

X

Havenverkeersleiding

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

www.portofrotterdam.com

Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (StAB)

X

 

Het op verzoek van de bestuursrechter uitbrengen van onafhankelijke deskundigenberichten op het gebied van milieu, ruimtelijke ordening, water, bouw en schade

98

5.377

5.377

www.stab.nl

Stichting Airport Coordination Netherlands (SACN)*

 

X

Slottoewijzing luchtvaart

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

www.slotcoordination.nl

Stichting Buisleidingenstraat Nederland (LSNed)

x

 

LSNed beheert een obstakelvrij leidingentracé tussen de industriegebieden van Rotterdam en Moerdijk, in de richting van Vlissingen en Antwerpen.

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

www.lsned.nl

               

Stichting Nationale en Internationale Wegvervoer Organisatie (NIWO)*

X

X

Afgeven vergunningen

14

n.v.t.

n.v.t.

www.niwo.nl

Stichting Scheepsafvalstoffen en Vaardocumenten Binnenvaart (SAB)

X

 

Afgeven olieafgifteboekje

18

n.v.t.

n.v.t.

www.sabni.nl

Stichting Vaarbewijs- en Marifoonexamens (VAMEX)*

X

X

Afnemen examen klein vaarbewijs

n.v.t.

n.v.t.

n.v.t.

www.vamex.nl

4.2 Verdiepingshoofdstuk

Beleidsartikel 11: Waterkwantiteit
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

11

Waterkwantiteit

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

39.731

38.756

38.522

39.411

39.400

39.397

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

2.429

– 597

1.211

– 1.364

– 2.294

– 1.692

Nieuwe mutaties

– 312

– 312

– 312

– 319

– 100

– 100

Stand ontwerpbegroting 2015

41.848

37.847

39.421

37.728

37.006

37.605

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Luchthaven Bonaire

   

– 212

     

2.

Overboeking naar BZK (Gemeentefonds)

 

23.800

       
 

t.b.v. waterschapsverkiezingen

 

– 23.800

       
 

Diversen

– 312

– 312

– 100

– 319

– 100

– 100

 

Totaal

– 312

– 312

– 312

– 319

– 100

– 100

Ad 1. Bijdrage aan het IenM-beleid ten behoeve van de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland om aan de minimale (internationale) voorschriften voor de vliegveiligheid te voldoen. Deze uitgaven worden verantwoord onder artikel 17.

Ad 2. De algemene uitkering van het gemeentefonds wordt in 2015 met eenmalig € 23,8 mln verhoogd vanwege de gecombineerde verkiezingen voor Provinciale Staten en waterschappen die gemeenten op 18 maart 2015 organiseren. Deze middelen worden overgeheveld naar BZK ten behoeve van het Gemeentefonds.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

11

Waterkwantiteit

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

30

         

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

           

Nieuwe mutaties

 

23.800

       

Stand ontwerpbegroting 2015

30

23.800

0

0

0

0

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Ontvangsten

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Bijdrage waterschappen

 

23.800

       
 

Totaal

0

23.800

0

0

0

0

Ad 1. Het betreft de ontvangst van de bijdrage van de waterschappen ten behoeve van de waterschapsverkiezingen, die naar artikel 11 wordt overgeboekt.

Beleidsartikel 12: Waterkwaliteit
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

12

Waterkwaliteit

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

85.558

47.634

46.405

41.677

41.091

41.090

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 80

9

860

842

83

83

Nieuwe mutaties

212

– 41.418

– 39.580

– 36.045

– 35.681

– 35.681

Stand ontwerpbegroting 2015

85.690

6.225

7.685

6.474

5.493

5.492

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Luchthaven Bonaire

   

– 134

     

3.

Overboeking naar het Deltafonds

0

– 41.630

– 39.446

– 36.264

– 35.681

– 35.681

 

Diversen

212

212

 

219

   
 

Totaal

212

– 41.418

– 39.580

– 36.045

– 35.681

– 35.681

Ad 1. Bijdrage aan het IenM-beleid ten behoeve van de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland om aan de minimale (internationale) voorschriften voor de vliegveiligheid te voldoen. Deze uitgaven worden verantwoord onder artikel 17.

Ad 2. Overboeking naar het Deltafonds. Op grond van het amendement Jacobi (Kamerstukken II, 2013/14, 33 503, nr. 8) is het met ingang van 1 januari 2015 mogelijk om de uitgaven op het gebied van waterkwaliteit, ook wanneer deze uitgaven geen relatie hebben met waterveiligheid en zoetwatervoorziening, te verantwoorden op het Deltafonds. Hierdoor is het mogelijk om vanuit het Deltafonds projecten waarin ook waterkwaliteitsaspecten een rol spelen integraal te financieren. Hiertoe zijn middelen overgeboekt van artikel 12 op Begroting hoofdstuk XII naar het nieuwe artikel 7 in het Deltafonds. Het gaat daarbij om de realisatieprojecten Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren (KRW), Natuurcompensatie Perkpolder, Verruiming vaargeul Westerschelde en Natuurlijker Markermeer/IJmeer. Tevens is voor dekking gezorgd voor de totale opgave voor de Kaderrichtlijn Water (KRW), die loopt tot en met 2027 (zie ook de «Groeiparagraaf» (Wat is nieuw in deze begroting») in het Deltafonds).

Beleidsartikel 13: Ruimtelijke ontwikkeling
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

13

Ruimtelijke ontwikkeling

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

105.979

196.861

192.272

192.802

190.085

190.057

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

4.109

– 2.325

– 1.376

– 1.154

554

– 48

Nieuwe mutaties

4.729

200

– 58.304

3.750

3.750

– 3.194

Stand ontwerpbegroting 2015

114.817

194.736

132.592

195.398

194.389

186.815

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Luchthaven Bonaire

   

– 2.054

     

2.

Investeringen drinkwaterkwaliteit en -kwantiteit Caribisch Nederland

3.885

         

3.

Overboeking naar het Deltafonds

         

– 4.944

4.

Safety deals

         

– 2.000

5.

Bijdrage gemeenten aan Basisregistratie Kadaster

   

3.650

3.650

3.650

3.650

6.

Bijdrage OCW aan Commissie m.e.r.

662

         

7.

Bijdrage EZ aan Commissie m.e.r.

1.386

         

8.

Bodemsanering

   

– 60.000

     
 

Diversen

– 1.204

200

100

100

100

100

 

Totaal

4.729

200

– 58.304

3.750

3.750

– 3.194

Ad 1. Bijdrage aan het IenM-beleid ten behoeve van de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland om aan de minimale (internationale) voorschriften voor de vliegveiligheid te voldoen. Deze uitgaven worden verantwoord onder artikel 17.

Ad 2. Bijdrage aan de kosten van voorzieningen voor drink- en afvalwater in Caribisch Nederland.

Ad 3. Overboeking naar het Deltafonds ten behoeve van het programma Kaderrichtlijn Water (KRW). Om aan de opgave vanuit de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) voor de tweede en derde planperiode tot en met 2027 te voldoen, zijn middelen op andere artikelonderdelen vrijgemaakt. Een deel van de dekking van de KRW-opgave is gevonden op het artikelonderdeel 13.04 Meerjarenprogramma Bodem.

Ad 4. Overboeking vanuit artikel 13.04.04 (€ 2 mln per jaar voor de periode 2019–2028) ten behoeve van intensiveringen. In het Bestuurlijk Omgevingsberaad (BOB) van 4 juni 2014 is met VNG en IPO afgesproken dat er Safety deals ten behoeve van Omgevingsveiligheid worden afgesloten.

Ad 5. Bijdrage gemeenten aan de uitvoering van de Basisregistratie Kadaster (BRK). Opdrachtverstrekking aan het Kadaster loopt via IenM.

Ad 6. Bijdrage van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap aan de Commissie m.e.r. (milieueffectrapportage).

Ad 7. Bijdrage van het ministerie Economische Zaken aan de Commissie m.e.r. (milieueffectrapportage).

Ad 8. Eind 2014 worden nieuwe afspraken gemaakt met de lokale overheden over bodemsanering vanaf 2016. Vanuit het budget wordt € 60 mln. vrijgemaakt in het jaar 2016. Dit is betrokken in de integrale besluitvorming voor de begroting 2015. In de lopende beleidsdoorlichting naar artikel 13 «ruimtelijke ontwikkeling» op de begroting van IenM zal de nieuwe RPE vraag naar een 20% besparingsoptie worden beantwoord.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

13

Ruimtelijke ontwikkeling

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

934

934

934

934

934

934

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

           

Nieuwe mutaties

           

Stand ontwerpbegroting 2015

934

934

934

934

934

934

Beleidsartikel 14: Wegen en Verkeersveiligheid
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

14

Wegen en verkeersveiligheid

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

33.119

32.098

33.265

33.215

28.181

28.178

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

2.134

– 830

– 720

– 718

– 625

– 625

Nieuwe mutaties

267

775

109

775

775

775

Stand ontwerpbegroting 2015

35.520

32.043

32.654

33.272

28.331

28.328

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Overdracht middelen fietsbeleid

735

775

775

775

775

775

2.

Luchthaven Bonaire

   

– 666

     
 

Diversen

– 468

 

0

0

0

0

Totaal

267

775

109

775

775

775

Ad 1. Overboeking middelen fietsbeleid van artikel 15 naar artikel 14 vanwege de beleidsmatige samenhang met Beter Benutten.

Ad 2. Bijdrage aan het IenM-beleid ten behoeve van de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland om aan de minimale (internationale) voorschriften voor de vliegveiligheid te voldoen. Deze uitgaven worden verantwoord onder artikel 17.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

14

Wegen en verkeersveiligheid

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

6.782

6.782

6.782

6.782

6.782

6.782

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

           

Nieuwe mutaties

           

Stand ontwerpbegroting 2015

6.782

6.782

6.782

6.782

6.782

6.782

Beleidsartikel 15: OV-keten
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

15

OV-keten

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

7.531

7.223

7.627

7.210

7.589

7.588

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

1.500

– 427

– 456

– 441

– 483

– 233

Nieuwe mutaties

7.209

– 775

– 962

– 775

– 775

– 775

Stand ontwerpbegroting 2015

16.240

6.021

6.209

5.994

6.331

6.580

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Overdracht middelen fietsbeleid

– 735

– 775

– 775

– 775

– 775

– 775

2.

Luchthaven Bonaire

   

– 187

     

3.

Bijdrage Regeling Waddenveren

9.000

         

4.

Herprioritering/OV-begeleiderskaart

– 1.300

         
 

Diversen

244

 

0

0

0

0

Totaal

7.209

– 775

– 962

– 775

– 775

– 775

Ad 1. Overboeking middelen fietsbeleid van artikel 15 naar artikel 14 vanwege de beleidsmatige samenhang met Beter Benutten.

Ad 2. Bijdrage aan het IenM-beleid ten behoeve van de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland om aan de minimale (internationale) voorschriften voor de vliegveiligheid te voldoen. Deze uitgaven worden verantwoord onder artikel 17.

Ad 3. Bijdrage in het kader van regeling met Eigen Veerdienst Terschelling over veerverbinding met Terschelling.

Ad 4. Overboeking middelen van artikel 15 OV-keten naar artikel 16 Spoor voor dekking uitgaven lange termijn spooragenda en OV-begeleiderskaart.

Beleidsartikel 16: Spoor
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

16

Spoor

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

24.424

13.900

4.918

5.318

5.068

5.068

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

4.229

– 115

– 103

– 118

– 123

– 123

Nieuwe mutaties

127

15.000

– 86

     

Stand ontwerpbegroting 2015

28.780

28.785

4.729

5.200

4.945

4.945

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Overboeking GSM-R interferentieproblematiek

 

15.000

       

2.

Luchthaven Bonaire

   

– 86

     

3.

Herprioritering/OV-begeleiderskaart

1.300

         
 

Diversen

– 1.173

       

Totaal

127

15.000

– 86

0

0

0

Ad 1. Bijdrage vanuit EZ voor subsidieregeling vervoerders voor aanpak interferentieproblematiek op GSM-Rail door inbouw filters in treinen.

Ad 2. Bijdrage aan het IenM-beleid ten behoeve van de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland om aan de minimale (internationale) voorschriften voor de vliegveiligheid te voldoen. Deze uitgaven worden verantwoord onder artikel 17.

Ad 3. Overboeking middelen van artikel 15 OV-keten naar artikel 16 Spoor voor dekking uitgaven lange termijn spooragenda en OV-begeleiderskaart.

Beleidsartikel 17: Luchtvaart
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

17

Luchtvaart

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

34.291

23.706

20.828

16.642

11.986

11.984

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 267

– 182

– 204

– 206

– 241

– 241

Nieuwe mutaties

1.617

235

4.746

– 300

35

35

Stand ontwerpbegroting 2015

35.641

23.759

25.370

16.136

11.780

11.778

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Convenant versneld onderploegen graanresten

1.300

200

200

300

   

2.

Luchthaven Bonaire

   

5.815

     

3.

Protocol IenM inzake NLR

   

– 1.304

– 635

   
 

Diversen

317

35

35

35

35

35

Totaal

1.617

235

4.746

– 300

35

35

Ad 1. In 2014 wordt € 2 miljoen besteed in het kader van het convenant versneld onderploegen graanresten. De luchtvaartsector levert daaraan een bijdrage van € 0,7 mln. Deze bijdrage wordt geleverd in de jaren 2015–2017.

Ad 2. Het betreft hier een bijdrage ten behoeve van uitvoering masterplannen luchthavens Caribisch Nederland om aan de minimale (internationale) voorschriften voor de vliegveiligheid te voldoen. De dekking is IenM-breed vanuit andere artikelen gevonden.

Ad 3. Op basis van het protocol tussen IenM en EZ inzake NLR hevelt IenM middelen aan EZ over ter compensatie voor eerdere taakstellingen op subsidies.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

17

Luchtvaart

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

44.851

28.111

6.628

25

25

25

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

           

Nieuwe mutaties

407

4.998

200

300

   

Stand ontwerpbegroting 2015

45.258

33.109

6.828

325

25

25

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Ontvangsten

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Bijstelling ontvangsten overige heffingen en GIS 2/3

 

4.798

       

2.

Convenant versneld onderploegen graanresten

 

200

200

300

   
 

Diversen

407

         

Totaal

407

4.998

200

300

0

0

Ad 1. Bijstelling ontvangstenraming heffingen GIS 2/3 en overige heffingen als gevolg van meer vliegbewegingen.

Ad 2. De luchtvaartsector levert een bijdrage van € 0,7 mln aan de kosten in 2014 in het kader van het convenant versneld onderploegen graanresten.

Beleidsartikel 18: Scheepvaart en havens
Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

18

Scheepvaart en havens

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

5.303

4.752

4.929

4.923

4.922

4.921

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 9

– 20

– 76

– 76

– 76

– 87

Nieuwe mutaties

   

– 76

     

Stand ontwerpbegroting 2015

5.294

4.732

4.777

4.847

4.835

4.834

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Luchthaven Bonaire

   

– 76

     

Totaal

0

0

– 76

0

0

0

Ad 1. Bijdrage aan het IenM-beleid ten behoeve van de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland om aan de minimale (internationale) voorschriften voor de vliegveiligheid te voldoen. Deze uitgaven worden verantwoord onder artikel 17.

Artikel 19: Klimaat
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

19

Klimaat

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

59.422

54.127

49.691

48.550

48.065

48.060

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

10.443

1.435

1.535

1.335

1.335

1.335

Nieuwe mutaties

1.374

4.353

1.521

1.621

653

– 90

Stand ontwerpbegroting 2015

71.239

59.915

52.747

51.506

50.053

49.305

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Luchthaven Bonaire

   

– 198

     

2.

Prioritering Milieu thema’s

– 113

1.283

1.221

1.286

743

 

3.

Gecoördineerde opdracht NEN

– 197

         

4.

Overboeking EZ voor het SER-energieakkoord

1.600

3.050

425

425

   
 

Diversen

84

20

73

– 90

– 90

– 90

 

Totaal

1.374

4.353

1.521

1.621

653

– 90

Ad 1. Bijdrage aan het IenM-beleid ten behoeve van de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland om aan de minimale (internationale) voorschriften voor de vliegveiligheid te voldoen. Deze uitgaven worden verantwoord onder artikel 17.

Ad 2. Overboeking vanuit met name artikelen 20 en 22 ten behoeve van beleidsintensivering Klimaat, onder meer voor de uitvoering van Roadmap 2050.

Ad 3. Overboeking naar artikel 21 ten behoeve van opdrachtverstrekking aan het Nederlands Normalisatie Instituut voor NEN (NEderlandse Norm), onder andere op het gebied van biomassa, lokale luchtkwaliteit en emissiemeting.

Ad 4. Bijdrage van het Ministerie van Economische Zaken voor de uitvoering van de aan IenM gerelateerde activiteiten uit het SER-Energieakkoord.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

19

Klimaat

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

200.000

200.000

200.000

200.000

200.000

200.000

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 53.000

– 32.000

– 11.000

24.000

24.000

157.000

Nieuwe mutaties

           

Stand ontwerpbegroting 2015

147.000

168.000

189.000

224.000

224.000

357.000

Artikel 20: Lucht en Geluid
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

20

Lucht en geluid

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

49.383

43.526

36.602

33.089

33.074

33.071

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 594

         

Nieuwe mutaties

– 3.729

– 7.076

– 6.746

– 2.875

1.549

 

Stand ontwerpbegroting 2015

45.060

36.450

29.856

30.214

34.623

33.071

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Luchthaven Bonaire

   

– 945

     

2.

Prioritering Milieu thema’s

– 2.690

– 7.076

– 5.801

– 2.875

1.549

 

3.

BDU waterstofbussen

– 1.000

         
 

Diversen

– 39

         

Totaal

– 3.729

– 7.076

– 6.746

– 2.875

1.549

0

Ad 1. Bijdrage aan het IenM-beleid ten behoeve van de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland om aan de minimale (internationale) voorschriften voor de vliegveiligheid te voldoen. Deze uitgaven worden verantwoord onder artikel 17.

Ad 2. Overboeking naar met name artikelen 19 en 21 ten behoeve van beleidsintensivering Klimaat en Duurzaamheid.

Ad 3. Overboeking naar artikel 25 (BDU) ten behoeve van continuering van de pilot waterstofbussen in Amsterdam.

Beleidsartikel 21: Duurzaamheid
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

21

Duurzaamheid

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

13.530

14.759

17.815

16.056

15.935

15.932

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

435

– 37

– 37

– 37

– 37

– 37

Nieuwe mutaties

4.137

5.771

4.834

2.301

2.254

– 575

Stand ontwerpbegroting 2015

18.102

20.493

22.612

18.320

18.152

15.320

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Luchthaven Bonaire

   

– 328

     

2.

Prioritering Milieu thema’s

4.365

6.446

5.737

2.876

2.829

 

3.

Gecoördineerde opdracht NEN

878

         

4.

Uitvoering EVOA

– 475

– 475

– 475

– 475

– 475

– 475

 

Diversen

– 631

– 200

– 100

– 100

– 100

– 100

Totaal

4.137

5.771

4.834

2.301

2.254

– 575

Ad 1. Bijdrage aan het IenM-beleid ten behoeve van de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland om aan de minimale (internationale) voorschriften voor de vliegveiligheid te voldoen. Deze uitgaven worden verantwoord onder artikel 17.

Ad 2. Overboeking vanuit met name artikelen 20 en 22 ten behoeve van beleidsintensivering Duurzaamheid, onder meer voor de uitvoering van Duurzame Productketens (programma VANG).

Ad 3. Overboeking vanuit artikelen 19 en 22 ten behoeve van opdrachtverstrekking aan het Nederlands Normalisatie Instituut voor NEN (NEderlandse Norm), onder andere op het gebied van biomassa, lokale luchtkwaliteit en emissiemeting.

Ad 4. Overboeking naar artikel 24 (Handhaving en toezicht) ten behoeve van opdrachten voor de uitvoering van de Europese Verordening Overbrenging Afvalstoffen (EVOA).

Artikel 22: Externe Veiligheid en Risico’s
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

22

Externe veiligheid en risico’s

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

28.134

44.132

50.477

52.689

69.709

69.700

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 765

277

172

104

104

104

Nieuwe mutaties

– 2.115

– 563

– 1.996

– 1.197

– 5.031

2.090

Stand ontwerpbegroting 2015

25.254

43.846

48.653

51.596

64.782

71.894

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Luchthaven Bonaire

   

– 929

     

2.

Prioritering Milieu thema’s

– 1.562

– 653

– 1.157

– 1.287

– 5.121

 

3.

Gecoördineerde opdracht NEN

– 681

         

4.

Safety Deals

         

2.000

 

Diversen

128

90

90

90

90

90

Totaal

– 2.115

– 563

– 1.996

– 1.197

– 5.031

2.090

Ad 1. Bijdrage aan het IenM-beleid ten behoeve van de uitvoering van de masterplannen luchthavens Caribisch Nederland om aan de minimale (internationale) voorschriften voor de vliegveiligheid te voldoen. Deze uitgaven worden verantwoord onder artikel 17.

Ad 2. Overboeking naar met name artikelen 19 en 21 ten behoeve van beleidsintensivering Klimaat en Duurzaamheid.

Ad 3. Overboeking naar artikel 21 ten behoeve van opdrachtverstrekking aan het Nederlands Normalisatie Instituut voor NEN (NEderlandse Norm), onder andere op het gebied van biomassa, lokale luchtkwaliteit en emissiemeting.

Ad 4. Overboeking vanuit artikel 13.04.04 (€ 2 mln per jaar voor de periode 2019–2028) ten behoeve van intensiveringen. In het Bestuurlijk Omgevingsberaad (BOB) van 4 juni 2014 is met VNG en IPO afgesproken dat er Safety deals ten behoeve van Omgevingsveiligheid worden afgesloten.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

22

Externe veiligheid en risico’s

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

2.369

2.369

500

     

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

350

350

300

250

250

250

Nieuwe mutaties

           

Stand ontwerpbegroting 2015

2.719

2.719

800

250

250

250

Artikel 23: Meteorologie, seismologie en aardobservatie
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

23

Meteorologie, seismologie en aardobservatie

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

33.926

39.432

41.468

45.028

36.606

36.601

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

39

58

58

58

58

58

Nieuwe mutaties

2.788

424

1

0

0

0

Stand ontwerpbegroting 2015

36.753

39.914

41.527

45.086

36.664

36.659

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Veranderopgave KNMI

2.788

424

1

     
 

Totaal

2.788

424

1

0

0

0

Ad 1. Bijdrage in de reorganisatiekosten Veranderopgave KNMI. Daarnaast compensatie aan KNMI voor onder andere de vertraging in de realisatie van medefinanciering door derden voor het gebruik van de meetmast Cabauw.

Artikel 24: Handhaving en toezicht
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

24

Handhaving en toezicht

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

129.559

126.746

124.170

121.147

118.868

118.863

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

– 252

– 252

– 252

– 252

– 252

– 252

Nieuwe mutaties

– 15.537

– 16.447

– 16.447

– 16.447

– 16.447

– 16.447

Stand ontwerpbegroting 2015

113.770

110.047

107.471

104.448

102.169

102.164

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Uniformering ICT

1.287

         

2.

Uitvoering EVOA-taken

475

475

475

475

475

475

3.

Overboeking bijdrage in uitvoeringskosten vergunningverlening

– 16.000

– 16.000

– 16.000

– 16.000

– 16.000

– 16.000

4.

Overboeking middel ICAWEB

– 977

– 977

– 977

– 977

– 977

– 977

 

Diversen

– 322

55

55

55

55

55

Totaal

– 15.537

– 16.447

– 16.447

– 16.447

– 16.447

– 16.447

Ad 1. Als gevolg van de fusie tussen de VROM-inspectie en de Inspectie V&W tot ILT zijn verschillende werkprocessen en een divers ICT-landschap ontstaan. Er wordt een bijdrage verstrekt in de meerkosten voor uniformering hiervan.

Ad 2. Voor uitvoering van de Europese Verordening voor overbrenging van afvalstoffen (EVOA) zijn aanvullende middelen voor ICT-systemen benodigd.

Ad 3. Dit betreft een bijdrage aan de kosten van vergunningverlening door ILT. Bij artikel 97.01.03 Bijdragen aan agentschappen is een nadere inhoudelijke toelichting opgenomen.

Ad 4. Dit betreft een overboeking als gevolg van de overdracht van ICAWEB van ILT aan RWS.

Artikel 25: BDU
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

25

BDU

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

1.819.189

1.779.230

1.804.487

1.806.127

1.792.451

1.792.229

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

165.720

18.000

Nieuwe mutaties

4.885

3.175

3.043

3.082

2.888

3.007

Stand ontwerpbegroting 2015

1.989.794

1.782.405

1.825.530

1.809.209

1.795.339

1.795.236

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Continuering pilot waterstofbussen

1.000

         

2.

Loon- en prijsbijstelling

3.885

3.175

3.043

3.082

2.888

3.007

Totaal

4.885

3.175

3.043

3.082

2.888

3.007

Ad 1. Bijdrage voor de continuering van de pilot met waterstofbussen in Amsterdam.

Ad 2. Verdeling van de loon- en prijsbijstelling.

Artikel 26: Voeding van de fondsen
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

26

Voeding Fondsen

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2013

7.452.327

6.426.753

6.470.184

6.928.973

6.457.333

6.552.321

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

– 460.480

– 20.419

116.159

81.143

– 18.863

– 18.863

Nieuwe mutaties

– 75.094

47.610

84.276

1.423

39.308

45.028

Stand ontwerpbegroting 2014

6.916.753

6.453.944

6.670.619

7.011.539

6.477.778

6.578.486

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1./000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

26.01 Infrafonds

           

1.

Overboeking met HXII: spoor

1.173

         

2.

Overboeking met HXII: Reglok

– 101.287

         

3.

Overboeking met HXII: overig

835

         

4.

Verwerking index 2014

8.187

4.186

3.062

3.519

2.265

2.998

5.

Cyber security

15.254

         

6.

Overboeking met HXII: wegen

– 8.835

         

7.

Loonbijstelling 2014

1.040

1.032

953

918

891

884

8.

Maatwerk KNMI

– 1.416

         

9.

Generale kasschuif

   

40.000

– 40.000

   

10.

Bijdrage EZ: GSM-R

4.000

         
 

Diversen

– 1

– 1

– 1

– 1

2

– 6

26.02 Deltafonds

           

1.

Indexering 2014

1.375

768

588

498

235

293

2.

loonbijstelling apparaat

248

235

228

225

234

234

3.

overb. XII in het kader van Cyber security

5.437

         

4.

overb. XII in het kader van CPB

– 120

– 240

       

5.

overb. XII in het kader van maatwerk KNMI

– 984

         

6.

Overheveling KRW/Motie Jacobi

 

41.630

39.446

36.264

35.681

40.625

Totaal

– 75.094

47.610

84.276

1.423

39.308

45.028

26.01 Bijdrage aan het Infrafonds

1. Overboeking met HXII: spoor

Uit dit artikel worden een overboeking naar de begroting van HXII aangebracht voor Actieplan groei op het spoor (€ 1,2 mln).

2. Overboeking met HXII: Reglok

Vanuit het IF artikel 14 Regionaal, lokale infra worden de volgende overboekingen naar de begroting van HXII aangebracht:

  • Een betaling aan de Waddenveren (€ 9 mln). De jarenlange concurrentiestrijd tussen TSM Doeksen en Eigen Veerdienst Terschelling (EVT) is beslecht. Doeksen neemt de veerdienst over van Eigen Veerdienst Terschelling. EVT stopt met varen. Hiermee is de veerverbinding voor de komende 15 jaar veiliggesteld.

  • Voor het project FlorijnAs, een concreet project binnen het Regiospecifiek Pakket Zuiderzeelijn, vervult de gemeente Assen de rol van contracterende partij. Om deze rol te kunnen vervullen stort IenM, in lijn met 2010, 2011 en 2012, delen van het taakstellende budget in het Gemeentefonds. BZK publiceert in haar circulaire vervolgens onder het kopje Decentralisatie-uitkering RSP hoe hoog de uitkering over 2014 zal zijn.

  • Het regiodeel van het Ruimtelijk Economisch Programma, onderdeel binnen het RSP, is indertijd geparkeerd op de begroting van IenM. lenM stort, in lijn met 2010, 2011 en 2012, delen van dit budget in het Provinciefonds. BZK publiceert in haar circulaire vervolgens onder het kopje Decentralisatie-uitkering RSP hoe hoog de uitkering aan de provincies Groningen, Fryslân, Drenthe en Flevoland over 2014 zal zijn.

3. Overboeking met HXII: overig

Vanuit het IF artikel 18 Overig worden de volgende overboekingen naar de begroting van HXII aangebracht:

  • Overboeking aan Deltaris voor onderzoek naar de aardbevingsbestendigheid van kades bij de noordzijde van het Eemskanaal (€ 0,2 mln).

  • Voor de bekostiging van de afspraken baangarantie uit het sociaal akkoord wordt € 0,5 mln overgeboekt uit het Transitiebudget naar de RWS.

  • Overboeking aan de RWS voor van AnaarBeter.nl.

4. Prijsbijstelling tranche 2014

Net als in de vorige begroting dekt IenM de korting op de prijsbijstelling tranche 2014 uit de resterende investeringsruimte per investeringsdomein. Er resteert dan een kasprobleem. IenM lost dit uiterlijk bij ontwerpbegroting 2017 op, maar zo mogelijk bij de eerstvolgende herijking van het investeringsprogramma. In het uitvoeringsjaar wordt een risico op een kasoverschrijding ter omvang van het minbedrag in de begroting geaccepteerd.

5. Cyber security

Beveiligd Werken richt zich op het «in control» brengen en houden van de missiekritieke systemen (MKS) en Industriële Automatisering ter ondersteuning van de maatschappelijk vitale en primaire processen van RWS. Missie Kritieke Systemen zijn ICT systemen die een essentiële rol spelen in een informatieketen (mensen, processen en techniek). Onderdeel hiervan is het voldoen aan de eisen van informatiebeveiliging (Cyber Security). In dit kader is nu € 21 mln vrijgemaakt voor die werkzaamheden die in 2014 noodzakelijk zijn.

6. Overboeking met HXII: wegen

Voor de IODS-kwaliteitsprojecten (Integrale Ontwikkeling Delft-Schiedam; Bestuurlijke Overeenkomst bij het Tracébesluit A4 Delft-Schiedam) «Sanering verspreid liggend glas» en «Groen ondernemen» wordt een bijdrage verleend (2e tranche) aan de gemeente Midden-Delfland. Deze middelen worden via BZK in het Gemeentefonds gestort zoals ook bij de 1e tranche is gebeurd.

7. Loonbijstelling 2014

Dit betreft de toevoeging van de aan het Infrastructuurfonds uitgekeerde loonbijstelling 2014.

8. Maatwerk KNMI

Betreft afname meteorologische producten en diensten van KNMI voor uitvoering diverse taken RWS waaronder gladheidbestrijding. Deze dienstverlening werd aanvankelijk tussen agentschappen gefactureerd maar conform sturingafspraken nu door middel van budgettaire overboeking toegevoegd aan het KNMI.

9. Generale kasschuif

Bij Voorjaarsnota 2014 is een kasschuif van € 250 miljoen van 2014 naar 2016 (€ 150 miljoen) en 2017 (€ 100 miljoen) verwerkt. Bij het opstellen van de Miljoenennota bleek dat er binnen de volledige Rijksbegroting nog ruimte was om – aanvullend op deze reeds verwerkte kasschuiven – de budgettaire dip in 2016 verder te verlichten. Om deze reden wordt aanvullend € 40 miljoen versneld van 2017 naar 2016.

10. Bijdrage EZ: GSM-R

De bijdrage van EZ aan het project Beschermingsmaatregelen GSM-R interferentie bedraagt € 4 mln. De uitgaven worden op het IF artikel 13 Spoorwegen verantwoord.

26.02 Bijdrage aan het Deltafonds

1. Indexering 2014

IenM heeft voor het jaar 2014 een beperkte bijdrage ontvangen voor de prijsstijging van de investeringen (IBOI). Net als in de vorige begroting dekt IenM de korting op de prijsbijstelling tranche 2014 uit de resterende investeringsruimte per investeringsdomein. Er resteert dan een kasprobleem dat in de ontwerpbegrotingen van 2019 en 2020 wordt opgelost. In het uitvoeringsjaar wordt een risico op een kasoverschrijding ter omvang van het minbedrag in de begroting geaccepteerd.

2. Loonbijstelling 2014

Dit betreft de toevoeging van de aan het Deltafonds uitgekeerde loonbijstelling 2014.

3. Overboeking van XII in het kader van Cyber Security

Beveiligd Werken richt zich op het «in control» brengen en houden van de missiekritieke systemen (MKS) en Industriële Automatisering ter ondersteuning van de maatschappelijk vitale en primaire processen van RWS. Missie Kritieke Systemen zijn ICT systemen die een essentiële rol spelen in een informatieketen (mensen, processen en techniek). Onderdeel hiervan is het voldoen aan de eisen van informatiebeveiliging (Cyber Security). In dit kader is nu € 21 mln vrijgemaakt voor die werkzaamheden die in 2014 noodzakelijk zijn.

4. Overboeking van XII in het kader van CPB

Deze overboeking vanuit HXII naar DF betreft de bijdrage aan het CPB voor KIRE (Kennisunit Infrastructuur en Ruimtelijke Economie).

5. Maatwerk KNMI

Betreft afname meteorologische producten en diensten van KNMI voor uitvoering diverse taken RWS waaronder gladheidbestrijding. Deze dienstverlening werd aanvankelijk tussen agentschappen gefactureerd maar conform sturingafspraken nu door middel van budgettaire overboeking toegevoegd aan het KNMI.

6. Overheveling KRW/amendement Jacobi

Op grond van het amendement Jacobi (Kamerstukken II, 2013/14, 33 503, nr. 8) is het met ingang van 1 januari 2015 mogelijk om de uitgaven op het gebied van waterkwaliteit, ook wanneer deze uitgaven geen relatie hebben met waterveiligheid en zoetwatervoorziening, te verantwoorden op het Deltafonds. Hierdoor is het mogelijk om vanuit het Deltafonds projecten waarin ook waterkwaliteitsaspecten een rol spelen integraal te financieren. Hiertoe zijn middelen overgeboekt van artikel 12 op de Begroting hoofdstuk XII naar het nieuwe artikel 7 in het Deltafonds. Het gaat daarbij om de realisatieprojecten Verbeterprogramma Waterkwaliteit Rijkswateren (KRW). Daarnaast zijn de projecten Natuurcompensatie Perkpolder, Verruiming vaargeul Westerschelde en Natuurlijker Markermeer/IJmeer ook overgeheveld naar het Deltafonds.

In de schriftelijke beantwoording van de Kamervragen ten behoeve van het WGO 18 november 2013 is ook aangegeven dat opgaven voor waterkwaliteit niet gedekt mogen worden uit de budgetten op het Deltafonds die bestemd zijn voor waterveiligheid en zoetwatervoorziening. In lijn met deze voorwaarde is dekking gevonden binnen overige budgetten zodat de opgave KRW op artikel 7 van het DF volledig gedekt is. Dit is uitgebreid toegelicht in de Groeiparagraaf van de begroting van het Deltafonds.

Artikel 97: Algemeen departement
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

97

Algemeen departement

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

27.206

24.976

25.333

25.306

25.412

25.409

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

3.014

215

213

213

212

– 38

Nieuwe mutaties

20.772

20.254

21.285

18.960

20.139

18.639

Stand ontwerpbegroting 2015

50.992

45.445

46.831

44.479

45.763

44.010

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Kostendekkendheid Vergunningtarieven

16.000

16.000

16.000

16.000

16.000

16.000

2.

Verzameling budget beleidscommunicatie

2.067

2.620

2.308

1.983

1.662

1.662

3.

Kasschuif onderzoeksbudget PBL

– 3.500

 

2.000

 

1.500

 

4.

ICAWEB

977

977

977

977

977

977

5.

OLO

1.739

         

6.

Cyber security

20.691

         
 

Cyber security naar IF

– 15.254

         
 

Cyber security naar DF

– 5.437

         

7.

Meteorologie

2.400

         
 

Diversen

1.089

657

       

Totaal

20.772

20.254

21.285

18.960

20.139

18.639

Ad 1. Overboeking bijdrage aan de kosten van vergunningverlening door ILT. Bij artikel 97.01.03 Bijdragen aan agentschappen is een nadere inhoudelijke toelichting opgenomen.

Ad 2. Vanuit met name artikel 98 zijn budgetten die begroot zijn voor de doelstelling algemene beleidscommunicatie van het Ministerie van IenM op artikel 97 geplaatst, het artikel waar beleidscommunicatie wordt begroot en verantwoord.

Ad 3. Met behulp van artikel 99 is een kasschuif van onderzoeksbudgetten mogelijk gemaakt.

Ad 4. De Inspectie voor de Leefomgeving en Transport (artikel 24 Handhaving) heeft het Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing (DCC) vergoed voor de uitvoering van ICAWEB (Integrale Crisisadvies Website). De uitgaven van het DCC worden op artikel 97 begroot en verantwoord.

Ad 5. DCI, een ICT-dienst van IenM, neemt de opdracht van artikel 13 Ruimtelijke ordening voor de opzet van OLO (omgevingsloket online) op zich. DCI verantwoordt zijn uitgaven op artikel 97.

Ad 6. Op de Begroting hoofdstuk XII is ruim € 20 mln vrijgemaakt (met name op basis van de afroming van het eigen vermogen van agentschappen ad € 14,8 mln) voor de bekostiging van de opstartkosten van Cybersecurity. Deze zijn op artikel 97 Algemeen verzameld. Gezien het om investeringen in infrastructuur gaat, worden deze middelen naar het Infrastructuur- en Deltafonds overgeheveld.

Ad 7. Betreft de afname van meteorologische producten en diensten van KNMI voor uitvoering diverse taken van RWS, waaronder gladheidbestrijding. Deze dienstverlening werd aanvankelijk tussen agentschappen gefactureerd maar conform sturingafspraken nu door middel van budgettaire overboeking toegevoegd aan de agentschapsbijdrage van KNMI.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

97

Handhaving en toezicht

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

3.873

3.373

3.373

3.373

3.373

3.373

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

1.449

         

Nieuwe mutaties

14.800

         

Stand ontwerpbegroting 2015

20.122

3.373

3.373

3.373

3.373

3.373

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Ontvangsten

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Afdrachten agentschappen

14.800

         

Totaal

14.800

0

0

0

0

0

Ad 1. Het eigen vermogen van een baten-lastenagentschap is op basis van de regeling agentschappen gebonden aan een maximumomvang van 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Bij de agentschappen ILT (€ 11,6 mln), KNMI (€ 2,4 mln) NEa (€ 0,6 mln) en RWS (€ 0,2 mln) wordt deze norm overschreden. Bij 1e suppletoire wet zijn deze overschrijdingen conform de regeling agentschappen hersteld door afroming ten gunste van het IenM-brede beeld. Deze zijn op artikel 99 Nominaal en onvoorzien geplaatst maar horen vanwege de technische aard van dit artikel bij artikel 97 Algemeen departement thuis.

Artikel 98: Apparaat van het kerndepartement
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

98

Handhaving en toezicht

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

4.513

3.558

– 2.613

458

446

446

Nieuwe mutaties

– 7.908

– 6.462

– 6.501

– 5.925

– 5.433

– 5.328

Stand ontwerpbegroting 2014

316.305

300.273

293.725

253.520

254.316

255.639

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Egalisatieschuld

– 21.329

         
 

Overige ontvangsten diensten 2013

9.198

         
 

Ontvangst basispremie WAO/WIA

3.715

         

2.

HGIS-besluitvorming 2014

   

103

195

195

195

3.

Bijdrage min. EZ aan wettelijk onderzoek PBL

1.000

1.000

       

4.

Verschuiving corporate Communicatie naar programma

– 567

– 1.220

– 908

– 683

– 362

– 362

5.

Loonbijstelling

1.223

1.218

1.156

1.116

1.087

1.083

6.

Afspraken Sociaal Akkoord

– 480

         

7.

Nieuw besturingsmodel KNMI

– 650

– 423

       

8.

Centrale bekostiging P-Direkt

 

– 6.934

– 6.691

– 6.553

– 6.353

– 6.244

 

Diversen

– 18

– 103

– 161

     

Totaal

– 7.908

– 6.462

– 6.501

– 5.925

– 5.433

– 5.328

Ad 1. Op het apparaat van het Kerndepartement worden incidentele ontvangsten verwacht. Samen met incidentele besparingen op de uitgaven zijn deze ingezet ter dekking van de egalisatieschuild ad € 25 mln die bij 1e suppletoire wet aan het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) is overgedragen.

Ad 2. Van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is de besluitvorming 2014 over de Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS) ontvangen. Dit betreft de herziening van de bezuiniging op de kosten van attachés in 2016 en verder.

Ad 3. Bijdrage van het Ministerie van EZ aan het werkprogramma PBL ten behoeve van wettelijke onderzoeken.

Ad 4. De corporate budgetten voor communicatie zijn niet bestemd voor het eigen personeel maar voor het communicatiebeleid van IenM. Beleid zet steeds meer in op communicatie als beleidsinstrument. Hierdoor is verschuiven van deze budgetten van artikel 98 naar het programmabudget (artikel 97) gewenst.

Ad 5. De loonbijstellingstranches 2013 en 2014 stonden op artikel 99 geparkeerd. Deze worden naar het apparaatsartikel overgeheveld.

Ad 6. Voor de bekostiging van de afspraken met betrekking tot baangarantie uit het sociaal akkoord (jaarlijks 38 extra banen voor IenM t/m 2024) wordt budget overgeboekt naar Rijkswaterstaat.

Ad 7. Het KNMI staat aan de vooravond van een omvangrijk transitietraject waarbij wordt overgegaan op een meer vraaggestuurd besturingsmodel. Om dit te realiseren worden kosten gemaakt waarvoor aanspraak wordt gemaakt op het transitiebudget.

Ad 8. Vanaf 1 januari 2015 vindt centrale bekostiging voor de basisdienstverlening door P-Direkt plaats bij BZK/W&R. Met deze mutatie worden budgetten overgeheveld (julibrief) naar de begroting van BZK/W&R.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

98

Handhaving en toezicht

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

2.434

2.434

2.434

2.434

2.434

2.434

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

3.616

0

0

0

0

0

Nieuwe mutaties

12.913

         

Stand ontwerpbegroting 2015

18.963

2.434

2.434

2.434

2.434

2.434

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Ontvangsten

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Niet tot verreking gekomen ontvangsten uit 2013

9.198

         

2.

Basispremie WAO/WIA

3.715

         

Totaal

12.913

0

0

0

0

0

Ad 1. Dit betreft voornamelijk ontvangsten op ICT-projecten waarvoor de uitgaven in 2013 hebben plaatsgevonden maar de verrekening met de opdrachtgever niet.

Ad 2. Incidentele teruggave basispremie WAO/WIA 2013.

Artikel 99: Nominaal en onvoorzien
Opbouw uitgaven vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

99

Nominaal en onvoorzien

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2013

– 14.543

– 8.628

– 14.627

– 19.329

– 13.462

– 12.462

Mutatie 1e suppletoire begroting 2013

37.329

29.134

27.466

27.821

25.913

26.904

Nieuwe mutaties

– 21.778

– 11.913

– 12.329

– 10.558

– 10.303

– 9.700

Stand ontwerpbegroting 2014

1.008

8.593

510

– 2.066

2.148

4.742

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2014

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Cyber security

– 20.691

         

2.

Egalisatieschuld

25.003

         
   

– 3.674

         

3.

Toedeling prijs- en loonbijstelling

– 16.603

– 10.834

– 9.166

– 9.521

– 7.613

– 8.604

   

1.008

580

469

459

306

400

4.

Dekking tekorten HXII

– 8.558

         

5.

Kasschuif onderzoeken PBL

3.500

 

– 2.000

 

– 1.500

 
 

Diversen

– 1.763

– 1.659

– 1.632

– 1.496

– 1.496

– 1.496

Totaal

– 21.778

– 11.913

– 12.329

– 10.558

– 10.303

– 9.700

Ad 1. Beveiligd Werken richt zich op het «in control» brengen en houden van de missiekritieke systemen (MKS) en Industriële Automatisering ter ondersteuning van de maatschappelijk vitale en primaire processen van RWS. Missie Kritieke Systemen zijn ICT systemen die een essentiële rol spelen in een informatieketen (mensen, processen en techniek). Onderdeel hiervan is het voldoen aan de eisen van informatiebeveiliging (Cyber Security). In dit kader is bijna € 21 mln vrijgemaakt voor die werkzaamheden die in 2014 noodzakelijk zijn. Een deel wordt het Infrastructuurfonds ingezet (ruim € 15 mln) en een deel op het Deltafonds (ruim € 5 mln).

Ad 2. Vanwege de betaling van de egalisatieschuld aan de Rijksvastgoeddienst bij 1e suppletoire wet 2014 was een tekort op artikel 99 ontstaan. Dit is gedekt uit artikel 98 en 99.

Ad 3. De verdeling van de bij Voorjaarsnota 2014 ontvangen loon- en prijsbijstelling was op artikel 99 geparkeerd. Deze wordt toegewezen naar de BDU (artikel 25), het Infrastructuurfonds (artikelonderdeel 26.01), het Deltafonds (artikelonderdeel 26.02)en het personeel van het Kerndepartement (artikelonderdeel 98.01). Een deel blijft op artikel 99 achter.

Ad 4. Artikel 99 biedt ruimte om tekorten in het jaar 2014 te dekken. Het betreft de financiering van tekorten in de artikelen 13, 17, 22, 23 en 24.

Ad 5. Deze mutatie maakt de voorgestelde kasschuif op artikel 97 mogelijk. Hierdoor is het mogelijk om de budgetten voor onderzoeken van het PBL in latere jaren te plaatsen.

Opbouw ontvangsten vanaf de vorige ontwerpbegroting (x € 1.000)

99

Nominaal en onvoorzien

2015

2016

2017

2018

2019

Stand ontwerpbegroting 2014

0

0

0

0

0

Mutatie 1e suppletoire begroting 2014

14.800

       

Nieuwe mutaties

– 14.800

       

Stand ontwerpbegroting 2015

0

0

0

0

0

Specificatie nieuwe mutaties (x € 1.000)

Uitgaven

2015

2016

2017

2018

2019

1.

Afdrachten agentschappen

– 14.800

       

Totaal

– 14.800

0

0

0

0

Ad 1. Het eigen vermogen van een baten-lastenagentschap is op basis van de regeling agentschappen gebonden aan een maximumomvang van 5% van de gemiddelde jaaromzet, berekend over de laatste drie jaar. Bij de agentschappen ILT (€ 11,6 mln), KNMI (€ 2,4 mln), NEa (€ 0,6 mln) en RWS (€ 0,2 mln) wordt deze norm overschreden. Bij 1e suppletoire wet zijn deze verschrijdingen conform de regeling agentschappen hersteld door afroming ten gunste van het IenM-brede beeld. Deze zijn op artikel 99 Nominaal en onvoorzien geplaatst maar horen vanwege de technische aard van dit artikel bij artikel 97 Algemeen departement thuis.

Bijlage 4.3 Moties en toezeggingen

Moties

Bron

Omschrijving

Bewindspersoon

Stand van zaken

Wetsvoorstel tot wijziging van de Wet Bodembescherming met het oog op nieuwe regels voor de toepassing van bouwstoffen, grond en baggerspecie (30 522)

14-02-2007

Motie Donner c.s. 30 522-10 verzoekt de regering om binnen drie jaar na inwerkingtreding van de onderhavige wetswijziging een voorstel tot nadere normering van de bevoegdheid tot subdelegatie in te dienen.

Stas I&M

In Kamerstuk 30 015 nr. 44 is de Kamer per brief geïnformeerd over het verdere verloop van de uitvoering van de motie. Het kabinet zal onverkort uitvoering geven aan de motie en heeft daar meer tijd voor nodig dan de periode tot 1 januari 2011. In 2012 is voldoende inzicht en evaluatie-informatie verzameld om tot nadere normering van de bevoegdheid tot subdelegatie te komen. Om efficiencyredenen (voorkomen van een apart wetgevingstraject) zal daarbij worden aangesloten bij een andere en meeromvattende wijziging van de Wet bodembescherming, die in 2015 tot gewijzigde wetgeving moet leiden.

VAO Verkeersveiligheid en CBR

03-07-2008

Motie Madlener 29 398-112 over regels voor dekking van examencentra door heel Nederland.

Minister I&M

De Kamer zal medio 2014 worden geïnformeerd over de besluitvorming van het CBR inzake het locatiebeleid.

Notaoverleg MIRT

15-12-2008

Motie Cramer en Vermeij 31 700 A-53 verzoekt de regering in overleg te gaan met de regio over gezamenlijke financiering van de OV-tunnel en de OV-knoop in Amstelveen en de Kamer hierover binnen een jaar te informeren.

Stas I&M

Deze motie zal samen met de motie Wiegman-Van Meppelen Scheppink en motie De Rouwe in een brief aan de Tweede Kamer medio 2014 worden beantwoord.

NO Landelijk Afvalbeheersplan LAP (2e termijn)

20-04-2009

Motie Poppe 30 872-30 verzoekt de regering om het Landelijk afvalbeheerplan 2009–2021 zodanig te wijzigen dat thermische verwerking van het jaarlijkse aanbod aan asbest ook daadwerkelijk de minimumstandaard wordt.

Stas I&M

Op 1 januari 2013 is het gewijzigde Besluit Stortplaatsen en stortverboden Afvalstoffen in werking getreden. Het onderdeel stortverbod hechtgeboren asbestcementproducten is echter nog niet in werking getreden, omdat er nog geen verwerkingscapaticiteit voor de genoemde afvalstroom beschikbaar is. Als de geplande fabriek in bedrijf gaat, wordt het stortverbod per KB in werking gesteld en wordt de minimumstandaard in het LAP aangepast. Het is nog niet bekend of/wanneer de fabriek wordt gebouwd.

VAO initiatiefnota Koopmans «De grenzen voorbij»

22-04-2010

Motie Anker/Mastwijk 32 351-8 over meenemen van de inbouw van ERTMS in de infrastructuur.

Stas I&M

Na voorkeursbeslissing ERTMS (Kamerstuk 33 652, nr. 14) wordt gestart met het uitwerkingsplan. Daar wordt deze motie in meegenomen.

Begrotingsbehandeling I&M 01-12-2010

Motie De Rouwe/De Mos 32 500 XII-28 verzoekt de regering al het mogelijke in het werk te stellen om verschuiving van de aanlegplaats van TESO in Den Helder naar het oosten mogelijk te maken.

Minister I&M

De Minister is in afwachting van de plannen van de initiatiefnemer (i.c. de gemeente).

Agrarische activiteiten

28-06-2011

Motie Van Gerven/Jacobi 29 383-172 verzoekt de regering, binnen twee jaar na inwerkingtreding van de wijziging van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer een evaluatie te starten naar de uitwerking van het besluit in ieder geval betreffende:- lastendruk voor boeren en bedrijven;- milieu, geur en geluidshinder effecten;- waterkwaliteitseffecten met name betreffende normoverschrijdende stoffen.

Stas I&M

Uitvoering zal plaatsvinden in 2014, zodat per 1 januari 2015 kan worden gerapporteerd.

VAO Luchtvaart

08-11-2011

Motie Koopmans/De Caluwé 31 936-93 verzoekt de regering om:

– alle aangekondigde aanpassingen in het luchtruim en de luchtverkeersleiding met grote voortvarendheid te blijven najagen en niet later dan 1 januari 2015 te realiseren;

– als grootste aandeelhouder de Schiphol Groep op te roepen, de noodzakelijke investeringen in Lelystad voor het openstellen in gang te zetten, zodat uiterlijk per 1 januari 2015 de benodigde baanverlenging en infrastructuur gerealiseerd zijn.

Stas I&M

De motie is in uitvoering, over de voortgang rondom luchthaven Lelystad is de Kamer meest recentelijk op 13 juni 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 31 936, nr. 202).

Begrotingsbehandeling IenM

23-11-2011

Motie Aptroot c.s. 33 000 XII-18 verzoekt de regering het gebruik van vervoer over water en spoor te bevorderen door in samenwerking met provincies en bedrijfsleven een landelijk dekkend plan voor overslagterminals weg-water-spoor op te stellen met daarin in ieder geval:

– aangegeven waar overslagterminals wenselijk en mogelijk zijn;

– een aanpak hoe private investeringen aantrekkelijk kunnen worden gemaakt, bijvoorbeeld door het wegnemen van belemmeringen in regelgeving; verzoekt de regering voorts dit plan vóór 1 mei 2012 aan de Kamer voor te leggen.

Minister I&M

Het MIRT onderzoek is gestart en duurt 2 jaar. Oplevering naar verwachting begin 2016.

VSO Ontwerpbesluit wijziging Crisis- en herstelwet

26-01-2012

Motie Van Veldhoven 32 127-154 verzoekt de regering in gesprekken met het bevoegd gezag en de exploitant erop aan te dringen dat zij onderzoeken met welke maatregelen, zoals bijvoorbeeld het aanbrengen van een oxidatielaag, extra methaanuitstoot kosteneffectief kan worden teruggebracht.

Minister I&M

Het ministerie is in gesprek met bevoegde gezagen (provincies) en exploitanten over de te nemen maatregelen ten aanzien van methaanuitstoot. Onderzocht wordt bovendien of extra maatregelen noodzakelijk zijn, en zo ja hoe deze uitstoot kosteneffectief kan worden teruggebracht. Deze maatregelen worden opgenomen in een Green Deal rond eind 2014

Wet Basisnet (32 862) vervolg

14-06-2012

Motie Jansen 32 862-43 verzoekt de regering, binnen een jaar een voorstel aan de Kamer te doen om het toezicht op de externe veiligheid bij het spoor in één hand te brengen.

Stas I&M

De uitspraken van de Raad van State (19 maart 2014) over de vergunning voor het emplacement in Kijfhoek heeft invloed op de aanpak voor het onder algemene regels brengen van emplacementen. Er heeft daarom een herijking van het plan van aanpak om emplacementen onder algemene regels te brengen, plaats gevonden. De uitspraak van de RvSt inzake Kijfhoek zal in deze nieuwe regelgeving worden meegenomen. Gezien uitspraken van de Raad van State, ligt de handhaving van de wettelijke bepalingen inzake alle vervoer bij de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT). Dit is inclusief de vervoersbewegingen en het rangeren op emplacementen. Daarmee is de facto het toezicht op externe veiligheid bij het spoor in één hand gekomen. De vorming voor algemene voorschriften voor onder andere de externe veiligheid voor emplacementen in landelijke voorschriften, is nog in ontwikkeling en zal deel uitmaken van het activiteitenbesluit onder de omgevingswet.

VAO MIRT

05-07-2012

Motie Kuiken 33 000 A-80 verzoekt de regering om in de Hoofdrailnetconcessie nachttreinen op te nemen tussen de Randstad en Brabant, aansluitend aan de nachttreinen in de Randstad, ten minste in de nachten van vrijdag op zaterdag en zaterdag op zondag, waarvan de laatste treinen uit Rotterdam respectievelijk Utrecht vertrekken om ca. 02.00 uur.

Minister I&M

In de concept-ontwerpvervoerconcessie is opgenomen dat NS de nachtnetverbinding zoals die in dienstregelingjaar 2014 in Brabant bestond handhaaft, voor zover er genoeg reizigers zijn om de verbinding rendabel te exploiteren, hierin meegerekend, indien vereist, een financiële bijdrage van een decentrale overheid.

Begrotingsbehandeling IenM

22-11-2012

Motie 33 400 XII-31 Van Veldhoven verzoekt de regering, de relevante eisen uit de Wet Milieubeheer snel te actualiseren en te voorzien van concrete maatregellijsten, zodat medeoverheden effectieve handhavingsinstrumenten in handen hebben, en met hen toe te zien op een actieve handhaving.

Stas I&M

De Kamer is met het toezenden van het Energieakkoord voor duurzame groei geïnformeerd over de wijze waarop de motie wordt uitgevoerd.

Op zijn vroegst is in 2015 de wettelijke verankering van erkende maatregellijsten voor energiebesparing formeel van kracht in de Wet milieubeheer.

VAO Vervoersconcessie Hoofdrailnet

20-12-2012

Motie Hoogland c.s. 29 984-346 verzoekt de regering, de concessie voor het hoofdrailnet te gunnen voor tien jaar aan de NS en tussentijds geen lijnen te decentraliseren en aan te besteden; verzoekt de regering tevens, de bevindingen van decentralisatie van het hoofdrailnet uit de midterm review te betrekken bij de concessieverlening na 2025.

Stas I&M

In de Lange Termijn Spooragenda is opgenomen dat het Hoofdrailnet voor de komende 10 jaar vast staat

De ervaringen met decentralisatie worden conform motie in kaart gebracht bij de midterm review.

VAO Vervoersconcessie Hoofdrailnet

20-12-2012

Motie Hoogland/De Boer 29 984-347 verzoekt de regering, de trajecten Roermond-Maastricht Randwyck en Heerlen-Sittard door de provincie Limburg te laten aanbesteden en in een midterm review in 2020 te onderzoeken wat de effecten zijn van samenloop voor de reiziger.

Stas I&M

Op 14 april 2014 hebben de Staatssecretaris en de gedeputeerde Van der Broeck het convenant over de voorwaarden tot decentralisatie getekend. In dit convenant zijn afspraken gemaakt over het evalueren en monitoren van de effecten van de decentralisatie. Ook de nieuwe vervoerconcessie bevat hierover afspraken. Naar verwachting neemt in mei de Staatssecretaris het officiële decentralisatiebesluit.

VAO Vervoersconcessie Hoofdrailnet

20-12-2012

Motie Van Veldhoven c.s. 29 984-350 verzoekt de regering, na vijf jaar de ervaringen van de op dat moment reeds gedecentraliseerde lijnen in kaart te brengen en hierbij de wenselijkheid van het decentraliseren van aanvullende verbindingen te verkennen, en tevens te evalueren of een eventuele openbare aanbesteding van het hoofdrailnet vanaf 2025 in het belang van de reiziger is.

Stas I&M

De ervaringen met decentralisatie worden conform motie in kaart gebracht bij de midterm review.

Het convenant tussen IenM en de provincie Limburg en de nieuwe vervoerconcessie bevatten bepalingen voor het uitvoeren van een evaluatie.

VAO Vervoersconcessie Hoofdrailnet

20-12-2012

Motie De Boer/Hoogland 29 984-352 verzoekt de regering om zo snel mogelijk in samenwerking met de NS te onderzoeken wat de problemen zijn met de Fyra, en met de NS af te spreken een punctualiteit na te streven van 95% voor de HSL en deze tevens vast te leggen in de concessie aan de NS met bijbehorende sancties indien de gemaakte afspraken niet worden gehaald.

Stas I&M

In de bijlage bij de concept-ontwerpvervoerconcessie is een prestatie-indicator opgenomen inzake reizigerspunctualiteit HSL Zuid diensten. De instelwaarde is nog in ontwikkeling en wordt opgenomen in het ontwerpconcessie.

Verkeersveiligheid

13-02-2013

Motie Kuiken 29 398-356 verzoekt de regering, in het belang van de verkeersveiligheid en gelijke concurrentieverhoudingen over te gaan tot kentekening van te benoemen categorieën tractoren en landbouwvoertuigen.

Minister I&M

De Kamer wordt medio 2014 geïnformeerd over de voor- en nadelen per categorie van kentekening. Naar aanleiding van het debat over het T-rijbewijs 10 april 2014 wordt in de brief ook ingegaan op de mogelijkheid van snelheidsverhoging op korte termijn en de aanpak van de ombouw tot mmbs-sen.

VAO Zee- en binnenvaart

14-03-2013

Motie Remco Dijkstra c.s 31 409-51 verzoekt de regering om, in IMO-verband te ijveren voor een systeem waarbij verladers niet verplicht worden tot het wegen van containers, maar ervoor te pleiten dat er alternatieven voor het vaststellen van het juiste gewicht van containers worden ontwikkeld en tevens om met de sector in overleg te treden over een uitvoerbare en minder kostbare methode ter bevordering van veilig vervoer van containers.

Minister I&M

In het IMO-Sub-Committee on Dangerous Goods, Solid Cargoes and Containers (DSC) is een tekst aanvaard, die naast het wegen van containers ook andere opties open houdt: een door de lidstaat gecertificeerde methode om de massa van de container te bepalen.

In nauw overleg met de sector wordt onderzocht welke methode het best hiervoor in aanmerking komt rekening houdend met een beperking van de uitvoeringskosten en administratieve lasten. Er wordt zo veel mogelijk aangesloten bij de bestaande praktijk en zo min mogelijk (extra) lasten voor de verladers en vervoerders.

VAO 4e EU Spoorpakket

21-03-2013

Motie Van Tongeren 33 546-5 verzoekt de regering, zich in EU-verband in te zetten voor de realisatie van toegankelijke internetboekingssystemen voor alle internationale treinen.

Stas I&M

De Kamer zal medio 2014 over de voortgang en resultaten van internationaal overleg worden geïnformeerd middels de voortgangsbrief «grensoverschrijdend spoorvervoer».

VAO Veiligheid in de chemie (Odfjell)

03-04-2013

Motie Van Veldhoven 26 956-178 verzoekt de regering, de relevante wetgeving zodanig aan te passen dat het mogelijk wordt om notoire overtreders harder te bestraffen, bijvoorbeeld door het verhogen van de boetes bij herhaaldelijk overtreden van de veiligheidsregels; verzoekt de regering tevens om bij het aangekondigde kabinetsstandpunt over toerekening van inspectiekosten aan de bedrijven dit zo in te vullen dat de goeden niet onder de kwaden lijden.

Stas I&M

De Kamer zal medio 2014 worden geïnformeerd.

NO MIRT Infra

08-04-2013

Motie Elias/Kuiken 33 400 A-55 verzoekt de regering, om 5 mln euro van het budget voor Meer veilig 3 te reserveren voor verbetering van de verkeersveiligheid op de N35 Wijthmen-Nijverdal.

Minister I&M

De gevraagde € 5 mln voor de N35 Wijthmen – Nijverdal is in de begroting gereserveerd. Via het reguliere begrotingsproces (door publicatie in MIRT-Projectenboek 2015) zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd.

NO MIRT Infra

08-04-2013

Gewijzigde motie De Boer/Kuiken 33 400 A-95 verzoekt de regering om eerst sluitende afspraken te maken met de regio over de dekking van de exploitatieverliezen voor de 1e fase, het zogenaamde voorloopbedrijf waarbij zonder infrastructurele investeringen een diesel-IC moet gaan rijden vanaf 2014 dan wel de huidige Euregiobaan wordt voortgezet;overwegende dat aansluitend voor de tweede fase maximaal 18 mln euro extra benodigd is voor de infrastructuur tussen Heerlen en Herzogenrath;verzoekt de regering tevens, als voorwaarde hierbij afspraken te maken over de tweede fase met betrokken partijen (provincie Limburg, de Duitse overheid en vervoerders) over de noodzakelijke stappen om een geëlektrificeerde IC-verbinding te realiseren en als de plannen nader uitgewerkt zijn afspraken te maken over de daarvoor benodigde kosteneffectieve infrastructurele investeringen en de verdeling van de exploitatieverliezen om de IC tussen Eindhoven-Heerlen-Aken op een verantwoorde manier te kunnen laten rijden.

Stas I&M

Met bijlage 1. bij de brief aan de Kamer van 18 november 2013 over de uitkomsten van het MIRT-overleg is de Kamer geïnformeerd over de afspraken die er gemaakt zijn tussen IenM en de provincie Limburg over de grensoverschrijdende verbinding naar Aken. Het traject van Landgraaf naar de grens met Duitsland wordt geëlektrificeerd. Er vindt nog nadere studie plaats naar de capaciteit van het baanvak van Heerlen naar Aken voor de door Limburg beoogde sneltrein en naar de mogelijkheid en haalbaarheid van een IC of een IC-achtige verbinding naar Aken. Inzet daarbij is de Kamer in elk geval nog voor de zomer 2014 over de uitkomst van de capaciteitsstudie te informeren. Voor de studie naar de IC wordt dat waarschijnlijk najaar van 2014.

VAO Noordzee en Wadden

21-05-2013

Motie Van Veldhoven/Jacobi 30 195-35 verzoekt de regering, in goed overleg met de Duitse regering en de betrokken lokale overheden werk te maken van een langetermijnvisie in de vorm van een integraal managementplan voor het hele Eems-Dollard-estuarium, waarin zowel aandacht geschonken wordt aan voldoende maatregelen voor natuurherstel als het benutten van de mogelijkheden voor de economische ontwikkeling van het gebied.

Minister I&M

Nederlandse overheden werken samen met Duitse partijen aan een integraal managementplan voor de Eems-Dollard. Het Ministerie van EZ heeft hierin de lead. IenM en EZ hebben januari 2014 een samenwerkingsovereenkomst getekend met regionale partijen om verder te werken aan de ontwikkeling van het gebied met aandacht voor balans tussen ecologie en economie. Bovendien loopt een MIRT onderzoek om na te gaan tot welke herstelmaatregelen in de Eems-Dollard mogelijk zijn, en hoe dit samen met Duitsland opgepakt kan worden.

VAO Grondstoffen en afval 05-06-2013

Motie Dik-Faber 30 872-144 verzoekt de regering, in beeld te brengen hoe en voor welke producten producentenverantwoordelijkheid effectief kan worden uitgewerkt voor afvalstromen zoals matrassen, en de Kamer hierover voor 1 april 2014 te informeren.

Stas I&M

Beantwoording wordt opgenomen in visie huishoudelijk afval en plan van aanpak dat samen met gemeenten wordt opgesteld en in het derde kwartaal 2014 naar de Kamer gaat.

VAO Grondstoffen en afval 05-06-2013

Motie Dik-Faber c.s. 30 872-145 verzoekt de regering, de nieuwe regels voor milieustraten strikt te handhaven en door de Inspectie Leefomgeving en Transport onderzoek te laten doen naar de milieuwinst van verplichte nasortering van restafval.

Stas I&M

Het onderzoek is thans gaande; de rapportage volgt in het najaar 2014.

VAO Grondstoffen en afval 05-06-2013

Motie Van Gerven 30 872-140 spreekt uit dat met de industrie harde afspraken moeten worden gemaakt om te komen tot een snelle overschakeling naar biologisch afbreekbare plastics als verpakkingsmateriaal.

Stas I&M

Kennisinstituut Duurzaam Verpakken pakt dit op door een studie uit te voeren naar de duurzaamheid van verpakkingsmaterialen. Daarnaast wordt samen met EZ een beleidsvisie opgesteld. Gereed vierde kwartaal 2014

VAO Gewasbescherming

01-07-2013

Motie Ouwehand/Schouw 27 858-240 verzoekt de regering, de verkoop van glyfosaat aan particulieren per november 2015 te verbieden.

Stas I&M

De Kamer is over de uitvoering van de motie geïnformeerd met brief 25 maart 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 261).

VAO Gewasbescherming

01-07-2013

Motie Schouw-Jacobi 27 858-206 verzoekt de regering, de voor- en nadelen in kaart te brengen van het verplichten van een emissiereductieplan als de waterkwaliteitsnorm gehanteerd bij toelating van een gewasbeschermingsmiddel ruimer is dan de waterkwaliteitsnorm van de KRW.

Stas I&M

De Kamer wordt naar verwachting na het zomerreces 2014 geïnformeerd.

VAO Gewasbescherming

01-07-2013

Motie Geurts 27 858-205 verzoekt de regering, de Kamer na twee jaar te informeren over de voortgang in de verbetering van de waterkwaliteit alvorens nadere maatregelen te treffen

Stas I&M

Rapportage vindt eind 2016 plaats.

VAO Biotechnologie

03-07-2013

Motie Geurts/Dik-Faber 27 428-255 verzoekt de regering om in Europees verband de vrijstelling van cisgenese-technieken van de GMO-wetgeving topprioriteit van haar beleid te maken.

Stas I&M

In december is een brief naar de Europese Commissie gestuurd waarin is gevraagd om prioriteit te geven aan dit onderwerp. Een afschrift van deze brief is naar de Kamer gestuurd. De verdere uitvoering van de motie loopt.

Debat over de beperkte daling van het aantal gevaarlijke chemische bedrijven onder verscherpt toezicht

05-09-2013

Motie Van Gerven 26 956-172 spreekt uit dat onderzoeken van de Inspectie Leefomgeving en Transport zo concreet en duidelijk moeten zijn dat de Tweede Kamer ook werkelijk kennis kan nemen van wat zich afspeelt bij Brzo-bedrijven.

Stas I&M

Conform de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) in het rapport over de brand bij Chemie-Pack wordt een jaarlijkse Staat van de veiligheid bij de risicobedrijven opgesteld. Voor zover mogelijk zullen alle monitoringsonderzoeken van rijksinspecties en Brzo-toezichthouders (zoals de jaarlijkse Brzo-monitor naleving en handhaving) op het terrein van de Brzo-bedrijven in deze jaarlijkse rapportage worden samengevoegd. De rapportages zullen daarmee mede bepalend zijn voor de beoordeling van de staat van de veiligheid bij de risicobedrijven. Met deze vorm van rapporteren invulling gegeven aan de motie om concreetheid en duidelijkheid in de rapportages over veiligheid vanuit de inspectie te bewerkstelligen. Medio 2014 wordt de eerste rapportage aan de Kamer gezonden.

VAO Natura 2000 inclusief Westerschelde

01-10-2013

Motie Geurts 32 760-77 verzoekt de regering, de beschermde zones als gevolg van de Kaderrichtlijn Mariene Strategie, te evalueren met het oog op de sociaaleconomische impact van het sluiten van grote delen van de Noordzee voor vissers.

Minister I&M

De Kamer wordt geïnformeerd via de ontwerp Beleidsnota Noordzee (bijlage bij Nationaal Waterplan 2), eind december dit jaar. Hierin is het voorstel opgenomen als onderdeel van het KRM-Programma van Maatregelen. Definitief uitgewerkt voorstel wordt in 2015 uiterlijk 2016 voorgelegd, alvorens het aan de Europese Commissie wordt gezonden

VAO Spoor

03-10-2013

Motie Van Tongeren 29 984-434 verzoekt de regering om, in samenspraak met de treinvervoerders te zorgen voor stopcontacten in de tweedeklastreincoupés bij de aanschaf en renovatie van treinen.

Stas I&M

In de concept-ontwerpvervoerconcessie worden afspraken gemaakt over een integraal revisieprogramma. NS geeft op basis van het integrale revisieprogramma een kostenopgave voor de inbouw van stopcontacten in de tweede klasse bij aanschaf en renovatie. Op basis hiervan kan besluitvorming plaatsvinden (op zo’n moment dat dit aansluit bij de planning van aanschaf/revisie).

VAO Biobrandstoffen

03-10-2013

Motie Dik-Faber 32 813-65 verzoekt de regering om, met ingang van 2014 jaarlijks op bedrijfsniveau te rapporteren over de aard, herkomst en duurzaamheid van de bio-energie die energiebedrijven op de markt brengen.

Stas I&M

Aan de motie wordt invulling gegeven door middel van de uitvoering van de Green Deal Rapportage Vaste Biomassa. De Kamer is dit gemeld per brief van 21 maart 2014 (Kamerstuk 32 813 nr. 89).

VAO Vervoer HSL-Zuid/Alternatief Fyra

04-11-2013

Motie De Boer/Hoogland 22 026-440 verzoekt de regering om, de NS in de studiefase de mogelijkheden te laten onderzoeken om met de nieuwe IC sneller dan 200 km/u op de binnenlandse corridors van de HSL te rijden, waarbij de inzet erop gericht is om de eerste treinen al vanaf 2018 te laten rijden.

Stas I&M

Op 20 maart 2014 is de Kamer geïnformeerd over de wijze van uitvoering van de motie (Kamerstuk 22 026 nr. 454).

VAO Groene groei

05-11-2013

Motie Dik Faber 33 034-19 verzoekt de regering, samen met genoemde instanties te onderzoeken wat een sociaal- en verkeersveilig lichtniveau is zodat genoemde normen en richtlijnen kunnen worden aangepast om lichtvervuiling tegen te gaan en de Kamer te informeren over de onderzoeksresultaten en de vertaling daarvan in aangepaste normen.

Stas I&M

De motie is in uitvoering.

VAO Groene groei

05-11-2013

Motie Van Gerven/Smaling 33 034-24 constaterende dat Nederland koploper is op het gebied van recycling van huishoudelijk afval; verzoekt de regering, in haar normerings- en beprijzingsgedrag deze tak van sport in de volle breedte te koesteren.

Stas I&M

De uitvoering van deze motie wordt meegenomen in de uitwerking van het beleid rondom afval en grondstoffen.

Begrotingsbehandeling IenM

05-11-2013

Motie Elias/Kuiken 33 750 XII-25 roept de regering op, om in samenwerking met de sector naar concrete mogelijkheden te zoeken voor grootschalige tests (indien mogelijk ook op de openbare weg) met voertuigen zonder bestuurder.

Minister I&M

De Minister heeft d.d. 16 juni 2014 (Kamerstuk 31 305, nr. 210) de Kamer geïnformeerd over de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de motie. Begin 2015 zal de Kamer worden geïnformeerd over de stand van zaken, onder meer over het juridische kader.

Begrotingsbehandeling IenM

05-11-2013

Motie De Rouwe 33 750 XII-35 verzoekt de regering, de provincies te stimuleren en tevens te ondersteunen om hun wegennet binnen twintig jaar op een niveau van minimaal drie sterren te brengen.

Minister I&M

Conform de motie worden provincie gestimuleerd (hiermee) aan de slag te gaan. De provincies worden daartoe de kennis van Rijkswaterstaat geboden, die is opgedaan bij het op drie sterrenniveau brengen van de rijkswegen, en bied hen inzicht in de provinciale wegen met de meeste ongevallen in de periode 2008–2012. De provincies betrekken zelf ook informatie van SWOV vanuit het onderzoek Proactief Meten van Verkeersveiligheid (PROMEV), waarbij naast de weginrichting ook het gedrag van de verkeersdeelnemers wordt betrokken.

Begrotingsbehandeling IenM

05-11-2013

Motie De Rouwe 33 750 XII-36 overwegende dat landbouwvoertuigen slechts 25 km/u mogen rijden en daardoor nu ongeschikt zijn voor de gebiedsontsluitingswegen; constaterende dat het wenselijk is om landbouwvoertuigen in de bebouwde kom te ontmoedigen en ze via gebiedsontsluitingswegen en rondwegen zonder fietsers, en een snelheidsverhoging, te stimuleren een andere route te nemen; verzoekt de regering, een snelheidsverhoging tot 40 km/u alleen voor deze wegen mogelijk te maken.

Minister I&M

De Kamer wordt medio 2014 geïnformeerd over de voor- en nadelen per categorie van kentekening. Naar aanleiding van het debat over het T-rijbewijs 10 april 2014 wordt in de brief ook ingegaan op de mogelijkheid van snelheidsverhoging op korte termijn en de aanpak van de ombouw tot mmbs-sen.

Begrotingsbehandeling IenM

05-11-2013

Motie Dik-Faber 33 750 XII-45 verzoekt de regering, zich in Brussel hard te maken voor het ten spoedigste, en uiterlijk in 2017, geldig worden van emissie-eisen voor ultrafijnstof voor bromfietsen, kwalitatief gelijk aan het niveau van personenauto.

Stas I&M

De Kamer is geïnformeerd bij brief van 19 december 2013 (Kamerstuk 33 750XII, nr. 64). Tevens is de Kamer toegezegd dat na overleg met RDW en ILT de Kamer wordt geïnformeerd over de toezicht op de kwaliteit van de geleverde bromfietsen. Er lopen diverse activiteiten om het markttoezicht te organiseren en te verbeteren. Dat zal nog enige maanden werk vergen voordat deze verder aan de toezichthouders overgelaten kunnen worden. Na het bereiken van die laatste fase zal in de tweede helft van 2014 een brief naar de Kamer worden gestuurd met uitleg over de aanpak en optie.

Begrotingsbehandeling IenM

05-11-2013

Motie Dik-Faber 33 750 XII-46 verzoekt de regering, de controle op voertuigeisen van bromfietsen aanzienlijk te verscherpen, zowel op papier als in de praktijk, om zo een halt toe te roepen aan de verkoop van bromfietsen die feitelijk niet aan de wetgeving voldoen.

Stas I&M

De Kamer is geïnformeerd bij brief van 19 december 2013 (Kamerstuk 33 750XII, nr. 64). Tevens is de Kamer toegezegd dat na overleg met RDW en ILT de Kamer wordt geïnformeerd over de toezicht op de kwaliteit van de geleverde bromfietsen. Er lopen diverse activiteiten om het markttoezicht te organiseren en te verbeteren. Dat zal nog enige maanden werk vergen voordat deze verder aan de toezichthouders overgelaten kunnen worden. Na het bereiken van die laatste fase zal in de tweede helft van 2014 een brief naar de Kamer worden gestuurd met uitleg over de aanpak en optie.

Begrotingsbehandeling EZ

07-11-2013

Motie Verhoeven 33 750-XIII verzoekt de regering, het Planbureau voor de Leefomgeving te vragen om een analyse te maken van de huidige staat van het leefklimaat, het vestigingsklimaat, de economische structuur en het voorzieningenniveau van onze binnensteden en daarbij zowel te kijken naar toekomstige kansen als belemmerende factoren en regelgeving.

Minister I&M

Het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) heeft de opdracht gekregen die analyse te maken n.a.v. motie Verhoeven. De verwachting is dat het PBL rapport oplevert in het najaar van 2014.

NO MIRT

25-11-2013

Motie De Rouwe c.s. 33 750-A-31 Verzoekt de regering om samen met de verantwoordelijke decentrale overheden de uitwerking van de Toekomstagenda voor Snelfietsroutes te ondersteunen, zodat maatregelenten behoeve van het fietsgebruik onderdeel kunnen zijn van het programma Beter Benutten en daarna kunnen de uitkomsten bij het MIRT-overleg worden besproken.

Minister I&M

Er is een Inspiratieboek Snelle Fietsroutes gerealiseerd, alsmede een webtool is gereed. Er is een opdracht gegeven ter ondersteuning van het Platform Fietsfilevrij.

Daarnaast is er binnen de kaders van het vervolg van Beter Benutten ruimte voor het inbrengen van snelfietsroutes in de regionale maatregelenpakketten. Hierbij moet wel helder worden

aangetoond dat een snelfietsroute in een regio meerwaarde heeft naast gedragsmaatregelen om het fietsgebruik te stimuleren.

NO MIRT

25-11-2013

Motie Van Veldhoven/Dik-Faber 33 750 A-55 verzoekt de regering, bij de herziening van de OEI-richtlijnen te onderzoeken hoe de MKBA-systematiek op deze punten, waar wenselijk, zou kunnen worden gemoderniseerd.

Minister I&M

Reistijd wordt, in overeenstemming met de motie, in de MKBA-systematiek reeds uitgedrukt in veranderingen in reistijd en reistijdbetrouwbaarheid. De afgelopen jaren is bij IenM gewerkt aan de ontwikkelagenda MKBA. Een van de doelstellingen van de ontwikkelagenda was de MKBA methodiek verbreden door «zachte» waarden erin op te nemen. Zachte waarden zijn effecten die moeilijk in geld zijn uit te drukken. In het kader van de ontwikkelagenda is voor de tien meest voorkomende omgevingskwaliteiten bij MIRT-projecten, uiteenlopend van bereikbaarheid, luchtkwaliteit tot een overzicht gemaakt van rekenmethoden en kengetallen voor het bepalen van de welvaartseffecten in een MKBA (RIGO, 2012). Hierin wordt ook ingegaan op de effectmeting op natuur. In dit kader is ook bekeken of de systematiek van The Economics of Ecosystems and Biodiversity (TEEB) een nuttig handvat zou kunnen bieden bij de verbetering van de MKBA-systematiek, maar geconstateerd is dat deze eerst verdere uitwerking behoeft. De bevindingen van de ontwikkelagenda zijn meegenomen bij het opstellen van de nieuwe MKBA handleiding die 6 december 2013 door PBL en CPB is uitgebracht. Het Ministerie van Economische Zaken voert een tweejarig programma (2013–2015) over TEEB uit met het PBL (Kamerstukken 26 407, nr. 86). De bedoeling is om op basis van de uitkomsten werkenderwijs een invulling te geven aan de TEEB-systematiek. Daarbij wordt ook naar de relatie tussen TEEB en de MKBA-systematiek gekeken.

VAO OV, taxi en OV-chipkaart

26-11-2013

Motie Bashir 23 645-551 verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat er één ov-chipkaartloket komt waar de reiziger terecht kan voor informatie en klachtafhandeling.

Stas I&M

Het oprichten van één loket voor klachten en service over OV-chipkaart is opgenomen in NOVB-werkagenda. De uitvoering is gereed medio 2014.

VAO OV, taxi en OV-chipkaart

26-11-2013

Motie Dik-Faber/De Boer 23 645-553 verzoekt de regering, de transformatie richting ov-chip 2.0 maximaal te stimuleren door zo spoedig mogelijk maar uiterlijk 1 januari 2016 te bewerkstelligen dat: 1.TLS het ov-chipkaartplatform opent zodat ook aanbieders van andere betaalsystemen, zoals Touch & Travel, efficiënt gebruik kunnen maken van bestaande controle en in- en uitcheckapparatuur; 2.Een systeem van roaming mogelijk wordt onder toezicht van de ACM, zodat elke partij die vervoer wil aanbieden, capaciteit kan inkopen en/of verrekenen bij ov-bedrijven en vrij is om deze ingekochte capaciteit aan te bieden tegen zelf vorm te geven reisproducten en prijzen, zoals kilometerbundels met een tarief voor trein, tram en bus.

Stas I&M

De eerste stappen in transformatie zijn: opstellen van gezamenlijke visie op OV-betalen, herpositionering TLS en inrichten van toezicht op OV-betaalmarkt. Zodra deze stappen gezet zijn kan de OV-betaalmarkt zich verder ontwikkelen en is er zicht op welke innovaties op welke termijn mogelijk zijn.

VAO OV, taxi en OV-chipkaart

26-11-2013

Motie De Rouwe 23 645-554 roept de regering op om, in overleg te treden met de (reizigers)consumentenorganisaties met als inzet hen voluit te betrekken bij het verder ontwikkelen van de ov-chipkaart; verzoekt de regering, de resultaten daarvan naar de Kamer te zenden.

Stas I&M

Gemeenschappelijke toekomstvisie op OV-betalen staat bovenaan in werkagenda NOVB. Gelet op de rol die de consumentenorganisaties krijgen in het NOVB-Directeurenoverleg, zullen zij daar voluit bij betrokken worden. Zodra de toekomstvisie gereed is zal deze met de Kamer worden gedeeld.

VAO Grondstoffen en afval

26-11-2013

Motie Van Veldhoven/Remco Dijkstra 30 872-150 verzoekt de regering, ernaar te streven dat uiterlijk 1 januari 2015 alle recyclers en verwerkers van elektronische producten zijn gecertificeerd.

Stas I&M

De certificering van verwerkers is in de WEEE regeling opgenomen. Deze regeling is per 14 februari 2014 in werking getreden

Hierin staat dat de certificering per 1 juli 2015 voltooid moet zijn.

VAO Grondstoffen en afval

26-11-2013

Motie Van Gerven 30 872-153 verzoekt de regering, in overleg met de kunststofrecyclers in kaart te brengen welke mogelijkheden er zijn om de kwalitatieve resultaten van de recycling te verbeteren, welke belemmeringen er zijn om dit in praktijk te brengen en de Kamer voor 1 mei 2014 te informeren over hoe de mogelijkheden beter zijn te benutten.

Stas I&M

Het Kennisinstituut Duurzaam Verpakken heeft dit opgenomen in het werkprogramma 2014, de branche (VKR) is hier bij betrokken. De rapportage verschijnt in het vierde kwartaal van 2014.

VAO Grondstoffen en afval

26-11-2013

Motie Dijkstra 30 872-154 verzoekt de regering om, op zowel Nederlands als Europees niveau te bezien welke aanpassingen van specifieke normeringen mogelijk zijn om de bijdrage van secundaire grondstoffen in de circulaire economie te bevorderen en zich hiervoor in te zetten; verzoekt de regering tevens, de Kamer hierover voor de zomer van 2014 te rapporteren.

Stas I&M

De Kamer wordt medio 2014 geïnformeerd.

VAO Grondstoffen en afval

26-11-2013

Motie Dik-Faber 30 872-155 verzoekt de regering, op Europees niveau afspraken te maken over het percentage recyclaat in elektronische apparatuur.

Stas I&M

In programma VANG is opgenomen dat NL bij de Commissie pleit voor wettelijke materiaal eisen (waaronder aandeel recyclaat) voor producten onder de Richtlijn Ecodesign. Om dit te onderbouwen wordt een studie uitgevoerd door VHK.

In het kader van het ketenakkoord wordt door een werkgroep van ketenpartijen, bedrijven, kennisinstellingen, NGO’s en de overheid, concreet gewerkt aan voorstellen om meer recyclaat, biobased feedstock toegepast te krijgen in nieuwe producten, als wel om producten zodanig te ontwerpen dat ze in het afvalstadium gemakkelijk kunnen worden gerecycled.

VAO Scheepvaart

12-12-2013

Motie Van Gerven/Albert de Vries 33 450-16 verzoekt de regering, bij op- en overslag en import van stookolie en blendmiddelen regels te stellen waarmee deze producten traceerbaar zijn en blijven in de gehele bunkerketen en daarbij tevens in overleg met de relevante marktpartijen te onderzoeken of het mogelijk is om een sluitend (elektronisch) paspoort in te voeren voor scheepsbrandstoffen en de Kamer hierover vóór 1 juli 2014 te rapporteren.

Minister I&M

De Kamer zal na de zomerreces 2014 worden geïnformeerd.

VAO Scheepvaart

12-12-2013

Motie Heerema c.s. 33 450-12 verzoekt de regering, de doelstellingen van het PKB PMR als uitgangspunt te nemen en in samenwerking met de provincie Zuid-Holland ruimte te zoeken binnen het PKB PMR om de doelstellingen op een andere manier in te vullen en daarbij rekening te houden met de bestaande wensen en voorstellen van de bewoners van het gebied Buijtenland van Rhoon.

Minister I&M

De Staatssecretaris van EZ zal de Tweede Kamer informeren over de uitvoering van de motie.

VAO Scheepvaart

12-12-2013

Motie De Boer 33 450-18 verzoekt de regering, een onderzoek uit te voeren naar de wijze waarop buurlanden en andere EU-landen met de bunkeren omgaan; verzoekt de regering tevens, de Kamer over de uitkomsten van dat onderzoek voor 1 juli 2014 te informeren.

Minister I&M

De Kamer zal na de zomerreces 2014 worden geïnformeerd.

VAO Scheepvaart

12-12-2013

Motie Albert de Vries/De Boer 33 450-19 verzoekt de regering, een benchmarkonderzoek uit te voeren naar de regels en procedures die in Singapore van kracht zijn met betrekking tot de kwaliteit van de bunkers; verzoekt de regering, de Kamer voor 1 juli 2014 te rapporteren welke regels en procedures die Singapore hanteert zij toepasbaar acht in Nederland.

Minister I&M

De Kamer zal na de zomerreces 2014 worden geïnformeerd.

VAO Scheepvaart

12-12-2013

Motie Albert de Vries 33 450-15 verzoekt de regering, die marktpartijen met het opstellen van deze lijsten te ondersteunen, opdat uiterlijk 31 maart 2014 overeenstemming bestaat over deze lijsten; verzoekt de regering tevens, de mogelijkheid te onderzoeken om deze lijsten in samenwerking met de buurlanden van Nederland effectief om te zetten in handhaafbare regels en de Kamer hierover voor het zomerreces van 2014 te rapporteren.

Minister I&M

De Kamer zal na de zomerreces 2014 worden geïnformeerd.

Externe Veiligheid en Handhaving

17-12-2013

Motie Dijkstra/Van Tongeren 26 956-189 verzoekt de regering, geen nieuwe wettelijke interventiebevoegdheden voor het Rijk te creëren voordat de geplande evaluatie van de RUD’s in 2014 is afgerond.

Stas I&M

De evaluatie van de RUD’s is begin 2015 gereed. Na evaluatie Rud’s wordt bezien of interventiebevoegdheid voor Rijk noodzakelijk is.

Debat over de resultaten van de VN-klimaattop

15-01-2014

Motie Smaling 31 793-88 verzoekt de regering, de voortgang in de mondiale klimaatarena te stimuleren door accenten te leggen bij het verlagen van kwetsbaarheid als gevolg van extreem weer op nationaal gedragen adaptatie, op inspanningsverplichtingen en op een adequate rol voor het bedrijfsleven.

Stas I&M

De motie sluit aan bij staand beleid. Nederland stimuleert vooruitgang in de mondiale klimaatonderhandelingen door actief in te zetten op adaptatie in het nieuwe klimaatakkoord, door bedrijven actief te betrekken bij dit nieuwe akkoord en bij huidig klimaatbeleid, en door actieve dialoog met andere landen over de vorm van het nieuwe akkoord en de verplichtingen hieronder. In maart van dit jaar vond de eerste onderhandelingsronde van 2014 plaats in Bonn.

Debat over de resultaten van de VN-klimaattop

15-01-2014

Motie Jan Vos 31 793-89 verzoekt de regering, te bezien of het hanteren van een aparte Europese doelstelling voor duurzame energie en energie-efficiency richting 2030 van meerwaarde kan zijn en, zo ja, of die zodanig vormgegeven kan worden dat deze de CO2-doelstelling zo min mogelijk tegenwerkt.

Stas I&M

De Minister van EZ heeft de Kamer toegezegd de Kamer vóór Prinsjesdag te informeren over de uitkomsten van het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving en het Energieonderzoek Centrum Nederland over wat de Europese doelstellingen betekenen voor Nederland, vergezeld van een kabinetsreactie. Bij deze kabinetsreactie zal de motie Vos worden betrokken. Tot die tijd zal Nederland geen onomkeerbare stappen zetten in het Brusselse onderhandelingsproces.

Wijziging van de Wet milieubeheer (tarieven Commissie voor de milieueffectrapportage)

33 686

23-01-2014

Motie Bisschop 33 686-11 verzoekt de regering, in overleg met de Commissie voor de milieueffectrapportage zorg te dragen voor een voldoende fijnmazige tariefstelling, waarbij ook de tarieven voor relatief kleine projecten evenredig zijn aan de grootte van het project.

Minister I&M

De Commissie m.e.r. werkt nu aan een voorstel voor tarieven van m.e.r.-adviezen. Minister moet deze tarieven goedkeuren en vaststellen. Er komt een extra categorie in de tarieven om tot een wat fijnmaziger tariefstelling te komen.

VAO Spoor

29-01-2014

Motie Van Tongeren/Van Veldhoven 29 984-449 verzoekt de regering om, gevaarlijke stoffen bij voorkeur te vervoeren over de Betuweroute en te monitoren wanneer van dit principe wordt afgeweken.

Stas I&M

De Kamer is 13 januari 2014 per brief (Kamerstuk 22 589, nr. 319) geïnformeerd dat het streven is om de Betuweroute maximaal te gebruiken voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Na de zomer wordt de Kamer geïnformeerd over het maatregelenpakket 3e spoor Duitsland.

VAO Spoor

29-01-2014

Motie Van Tongeren/Van Veldhoven 29 984-451 verzoekt de regering om, samen met de NS te bezien of het mogelijk is om als tussenoplossing in elk geval laadpalen op de stations en perrons te plaatsen waar reizigers hun tablets, telefoons en laptops kunnen opladen.

Stas I&M

Mede op basis van de kostenopgave van NS voor het realiseren van stopcontacten in de tweede klas van de Intercity’s zal de Staatssecretaris in 2015 in samenspraak met vervoerders en ProRail een besluit nemen over zowel stopcontacten in treinen als oplaadpalen op stations

VAO Spoor

29-01-2014

Motie De Boer/Hoogland 29 984-455 verzoekt de regering, te komen met een uitgewerkt plan van aanpak, in overleg met vervoerders en buurland Duitsland, en te zorgen voor het ontzien van de Brabantroute en de IJssellijn voor wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen.

Stas I&M

De Kamer is 13 januari 2014 per brief (Kamerstuk 22 589, nr. 319) geïnformeerd dat het streven is om de Betuweroute maximaal te gebruiken voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. Na de zomer wordt de Kamer geïnformeerd over het maatregelenpakket 3e spoor Duitsland.

VAO Spoor

29-01-2014

Motie Van Veldhoven/De Rouwe 29 984-462 verzoekt de regering, in kaart te brengen welke gevolgen de tijdelijke toename van goederenvervoer op deze trajecten betekent voor de toename van geluid, trillingen en veiligheidsrisico’s, en in overleg met gemeenten en provincies die te maken krijgen met dit toenemend goederenvervoer, te zorgen voor maatregelen die deze overlast zo veel mogelijk beperken; verzoekt de regering tevens, de Kamer hierover bij de uitwerking van het gehele maatregelenpakket in het najaar van 2014 te informeren.

Stas I&M

Na de zomer wordt de Kamer geïnformeerd over het maatregelenpakket 3e spoor Duitsland. Daarin wordt duidelijk of, waar, wanneer en in welke mate er sprake is van overlast – geluid, trillingen – en/of onveiligheid – externe veiligheid i.c. vervoer gevaarlijke stoffen – en hoe afspraken zijn gemaakt met partijen langs het spoor.

VAO Spoor

29-01-2014

Motie De Rouwe 29 984-459 overwegende dat per januari 2015 de concessie voor het HRN verleend zal worden; overwegende dat een effectief stelsel van prikkels en sancties noodzakelijk is om de juiste sturing en prestaties in de praktijk af te dwingen; verzoekt de regering om, de Kamer te informeren over de verschillende instrumenten die hiervoor mogelijk zijn, naast het opleggen van boetes, en hierin geen keuzes te maken dan na instemming van de Tweede Kamer.

Stas I&M

Beide concept-ontwerpconcessies bevatten een regime inzake sanctionering. Daarnaast zal de Kamer na de standpuntbepaling door het kabinet middels het ontwerp van de concessies geïnformeerd worden over alternatieve prikkels.

Daarbij onderzoekt de Staatssecretaris zoals in de LTSA 2 aangegeven – naast de reeds bestaande mogelijkheid uit de Wp2000 om bij wanprestatie delen of het geheel van de concessie in te trekken – de mogelijkheden om de boete directer ten goede te laten komen aan de reiziger. Ook wordt er samen met het Ministerie van Financiën gekeken naar de mogelijkheid om een verbinding aan te brengen tussen het beloningsbeleid van de bestuurders en het boeteregime (conform de motie Merkies/Bashir, Kamerstuk 28 165, nr. 153).

Tijdens de consultatie van de decentrale overheden en consumentenorganisaties wordt ook naar suggesties voor alternatieve prikkels ten aanzien van het optimaliseren van de deur-tot-deurreis gevraagd. Deze alternatieve prikkels dienen dan zowel voor NS en ProRail als voor de regionale vervoerders in de concessies te worden opgenomen.

VAO ERTMS

29-01-2014

Motie De Boer/Hoogland 33 652-7 verzoekt de regering, in de nieuwe concessie Hoofdrailnet met de NS bindende afspraken te maken over de inzet van ERTMS-materieel op de reeds omgebouwde en de komende 10 jaar om te bouwen trajecten, te beginnen met de Hanzelijn.

Stas I&M

In de bijlage (bij de vervoerconcessie) wordt opgenomen dat NS de lijnen die toegerust zijn met ERTMS binnen zo kort mogelijke termijn zo optimaal mogelijk benut met haar met ERTMS toegeruste treinen, waardoor de reistijden maximaal worden verkort.

VAO Wegverkeer en verkeersveiligheid

19-02-2014

Motie Kuiken 29 398-403 verzoekt de regering om, net als bij de binnenvaartsector, verdere samenwerking tussen de brancheorganisaties in de rijschoolbranche te bevorderen, met als doel om onder andere te komen tot een gezamenlijk keurmerk en klachtenmeldpunt.

Minister I&M

Op 20 mei jl. is gesproken met BOVAG, FAM, VRB, CBR, IBKI en I&M. De Kamer zal in het najaar van 2014 worden geïnformeerd.

VAO Milieuraad

20-02-2014

Motie Ouwehand c.s. 21 501-08-502 van mening dat gegronde redenen om de teelt van gentechgewassen te willen verbieden onder andere bestaan uit:

– sociaaleconomische en ethische overwegingen;

– aanvullende milieugronden;

– het toepassen van het voorzorgsbeginsel;

– het willen vrijwaren van conventionele en biologische landbouw van besmetting met ggo’s; verzoekt de regering, in te zetten op een teeltvoorstel dat aan bovenstaande overwegingen tegemoet komt en niet met minder genoegen te nemen.

Stas I&M

Uitvoering van de motie loopt zolang de onderhandelingen over het teeltvoorstel plaatsvinden in de EU en is afgerond zodra er een finaal akkoord wordt bereikt tussen EP en Raad.

VAO Behandelvoorbehoud over EU-voorstel Kader klimaat en energie 2030

20-02-2014

Motie Van Veldhoven c.s. 33 858-13 verzoekt de regering, om in de discussies in Europa in te zetten op een structurele oplossing, door bijvoorbeeld de naar achter geschoven rechten in het stabiliteitsmechanisme te laten vloeien, door een sterkere jaarlijkse daling van het plafond, of door het laten vervallen van een deel van de rechten in het stabiliteitsmechanisme na verloop van tijd.

Stas I&M

De motie is ondersteuning van het beleid gericht op het versterken van het ETS. De Kamer zal conform motie worden geïnformeerd.

VAO Behandelvoorbehoud over EU-voorstel Kader klimaat en energie 2030

20-02-2014

Motie Van Tongeren c.s. 33 858-8 verzoekt de regering, na te gaan of er betrouwbare onderzoeken zijn uitgevoerd naar de invloed van een toename van het aandeel hernieuwbare energie en energiebesparing op de effectiviteit van het ETS-systeem en zo ja, deze met een begeleidende kabinetsbrief te sturen naar de Kamer; verzoekt de regering tevens, als dergelijke onderzoeken er niet zijn, zelf een onafhankelijk onderzoek te laten uitvoeren naar de invloed van een toename van hernieuwbare energie en energiebesparing op de effectiviteit van het ETS-systeem; en de Kamer daarover te informeren voor Prinsjesdag.

Stas I&M

De Kamer zal voor Prinsjesdag worden geïnformeerd over bestaande dan/wel uit te voeren onderzoeken naar de invloed van hernieuwbare energie en energiebesparing op het ETS-systeem.

VAO Behandelvoorbehoud over EU-voorstel Kader klimaat en energie 2030

20-02-2014

Motie Jan Vos 33 858-10 verzoekt de regering, in het onderzoek naar de gevolgen voor een bindende doelstelling zowel naar de voordelen als naar de nadelen te kijken en de Kamer daarover te rapporteren; verzoekt de regering tevens om, totdat de uitkomsten van de onderzoeken met de Kamer zijn besproken, zich in EU-verband niet actief te verzetten tegen een bindende doelstelling voor duurzame energie, of zich in te zetten voor een enkelvoudige doelstelling en te handelen in de geest van het Nederlandse energieakkoord, waarin duurzame energie een belangrijke separate bindende doelstelling is.

Stas I&M

De motie wordt beantwoord met een onderzoek van PBL en ECN dat voor Prinsjesdag aan de Kamer wordt gestuurd.

VAO Duurzaam hout

20-02-2014

Motie Van Veldhoven c.s. 30 196-238 verzoekt de regering, te garanderen dat de TPAC bij deze toets met bijbehorend veldonderzoek ook vertegenwoordigers van inheemse volkeren en lokale milieuorganisaties consulteert, in het bijzonder JOAS, de Jaringan Orang Asal SeMalaysia (The Indigenous Peoples Network of Malaysia) en MNS, de Malaysian Nature Society.

Stas I&M

De Tweede Kamer wordt uiterlijk 1 maart 2016 geïnformeerd.

VAO Duurzaam hout

20-02-2014

Motie Van Veldhoven c.s. 30 196-239 verzoekt de regering, in overleg met de Malaysian Timber Certification Council een tijdsgebonden stappenplan op te zetten om ervoor te zorgen dat het MTCS-keurmerk binnen twee jaar volledig voldoet aan de door de TPAC vier geconstateerde tekortkomingen in het eindoordeel van TPAC over MTCS (d.d. 22 oktober 2010) en op die manier dus ook volledig voldoet aan inkoopcriteria duurzaamheid van de rijksoverheid; verzoekt de regering tevens, te bewerkstelligen dat deze eindevaluatie van TPAC binnen twee jaar wordt afgerond en dat daarbij geen uitloop zal zijn; verzoekt de regering voorts, te garanderen dat indien de TPAC over twee jaar constateert dat MTCS nog niet op alle vier de eerder genoemde punten voldoet aan de inkoopcriteria van de rijksoverheid voor duurzaam hout dit er toe zal leiden dat hout met het MTSC-keurmerk niet langer zal worden toegestaan voor het Nederlandse duurzaam inkoopbeleid.

Stas I&M

De Tweede Kamer wordt uiterlijk 1 maart 2016 geïnformeerd.

VAO Gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw

20-02-2014

Motie Van Tongeren 27 858-239 verzoekt de regering om, alleen uitzonderingen op het verbod toe te staan die voldoen aan de criteria goud en zilver van de Barometer Duurzaam Terreinbeheer van de Stichting Milieukeur.

Stas I&M

De motie wordt betrokken bij het opstellen van de regelgeving. De wetgeving wordt voor inspraak gepubliceerd, naar verwachting net na de zomer 2014.

VAO Gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw

20-02-2014

Motie Van Gerven 27 858-241 verzoekt de regering, de uitzonderingen op dit verbod zo beperkt mogelijk te houden.

Stas I&M

De Kamer is geïnformeerd met de brief van 25 maart 2014 (Kamerstuk 27 858, nr. 261).

De motie wordt betrokken bij het opstellen van de regelgeving. De wetgeving wordt voor inspraak gepubliceerd, naar verwachting net na de zomer 2014.

VAO Luchtvaart

20-02-2014

Motie Graus 31 936-178 verzoekt de regering om borging van een gelijk speelveld, waaronder verkrijging van eerlijke concurrentie, voor alle Nederlandse luchtvaartmaatschappijen, zo ook bij de ontwikkeling van regionale luchthavens.

Stas I&M

De motie is ondersteuning van bestaand beleid. Ingezet wordt voor o.a. een goede marktwerking en een concurrerend kostenniveau en dat ook bij het selectiviteitsbeleid handhaving van een gelijk speelveld en eerlijke concurrentie een belangrijk uitgangspunt is.

VAO Luchtvaart

20-02-2014

Motie Geurts/De Rouwe 31 936-182 overwegende dat op 30 maart 2010 een motie De Rouwe/Meeuwis is aangenomen teneinde met de betrokken partijen uit de luchtvaartsector en de provincies tot een passende oplossing, zoals vrijstelling, te komen; constaterende dat deze oplossing voor de paramotorvliegers nog niet is gerealiseerd; verzoekt de regering, met spoed tot afronding te komen en tevens hier de Kamer voor het zomerreces over te informeren.

Stas I&M

De Kamer zal medio 2014 worden geïnformeerd.

VAO Voortgang van de capaciteitsverhoging op de Valleilijn

06-03-2014

Motie Dik-Faber c.s. 29 984-468 spreekt uit dat het wenselijk is, een kwartierdienst te realiseren op de hele Valleilijn (Amersfoort-Barneveld-Ede-Wageningen); verzoekt de regering, met betrokken partijen (ProRail, Connexxion en de provincie Gelderland) de financiële mogelijkheden voor betere benutting en voor een kwartierdienst te onderzoeken; verzoekt de regering tevens, te onderzoeken hoe hierbij een goede doorgaande verbinding met Arnhem kan worden geboden en de Kamer voor het einde van het zomerreces over de uitkomsten van beide onderzoeken te rapporteren.

Stas I&M

De Kamer zal conform motie voor het einde van het zomerreces worden geïnformeerd.

VAO Gewasbeschermingsmiddelen en bijensterfte

12-03-2014

Motie Dik-Faber 27 858-253 verzoekt de regering, zich ervoor in te spannen dat op korte termijn ook een green deal voor recreatieterreinen wordt gesloten, waarbij deze green deal gelijk op gaat lopen met de green deal voor sportterreinen.

Stas I&M

De Green Deal is nog niet gesloten. De Kamer wordt naar verwachting begin 2015 geïnformeerd.

VAO OV, OV-chipkaart en Taxi

26-03-2014

Motie Dik-Faber c.s. 23 645-569 verzoekt de regering, in overleg met vervoerders en de Oogvereniging alles op alles te zetten om reizen op rekening voor de zomer beschikbaar te stellen voor blinden en slechtzienden, naast de al bestaande producten voor deze doelgroep.

Stas I&M

In de NOVB-vergadering voor de zomer 2014 ligt het plan van aanpak voor invoeren reizen op rekening voor blinden en slechtzienden ter bespreking.

VAO OV, OV-chipkaart en Taxi

26-03-2014

Motie Dik-Faber 23 645-563 verzoekt de regering, de ov-begeleiderskaart zo spoedig mogelijk te verchippen zodat een extra toegangskaart voor deze doelgroep niet nodig is.

Stas I&M

Met de vervoerders en TLS wordt onderzocht of verchipping mogelijk is. Naar verwachting wordt de Kamer hierover in het najaar 2014 geïnformeerd.

VAO OV, OV-chipkaart en Taxi

26-03-2014

Motie Hoogland 23 645-568 verzoekt de regering, de NS erop aan te spreken om per station in overleg met de betrokken gemeente maatwerk te bieden om daarmee de toegankelijkheid van de stations voor iedereen te waarborgen; verzoekt de regering tevens, de Kamer over de voortgang hierop binnen zes maanden te informeren.

Stas I&M

NS is hierop aangesproken en in de regulier overleggen over de toegangspoortjes tussen NS, gemeenten (via koepel VOC) en IenM wordt de voortgang gemonitord. Daarnaast is ook in de ontwerp conceptconcessie de eis opgenomen dat NS zorgvuldig moet handelen bij het in gebruik nemen van de poortjes op de stations. De Kamer wordt voor de voortgang uiterlijk september 2014 geïnformeerd.

VAO OV, OV-chipkaart en Taxi

26-03-2014

Motie Van Veldhoven 23 645-567 verzoekt de regering, in overleg met de NS de mogelijkheden in kaart te brengen om laatste treinen later te laten vertrekken, de reeds voorgenomen laatste treinen verder te laten doorrijden naar bijvoorbeeld Groningen, Maastricht of Enschede, maar ook te kijken naar treinen vanuit andere steden naar de Randstad en treinen binnen bijvoorbeeld Brabant of Twente.

Stas I&M

De Kamer zal voorafgaand aan de bespreking van de conceptontwerpconcessie over de mogelijkheden worden geïnformeerd.

VSO Ontwerpbesluit tot wijziging van het Besluit uitvoering Crisis-en herstelwet (achtste tranche)

27-03-2014

Motie Van Veldhoven 32 127-187 verzoekt de regering, de aanmelding van een project voor de Crisis- en herstelwet pas in behandeling te nemen wanneer alle betrokken overheden tijdig en voldoende over die aanmelding zijn geïnformeerd.

Minister I&M

De uitvoering van de motie is reeds staand beleid.

VAO Windenergiegebieden

24-04-2014

Motie Albert de Vries c.s. 33 612-29 verzoekt de regering, de voorbereidingen van het windpark Fryslân in het IJsselmeer vooralsnog te beperken tot een omvang van 250MW en daarbij te kiezen voor het gedeelte van het plangebied dat het verst van de kust af ligt; verzoekt de regering tevens, onder de voorwaarde dat de provincie Fryslân garandeert dat de taakstelling voor 2020 wordt gehaald, ruimte te geven om op land het resterende deel van de Friese taakstelling te realiseren door middel van het initiatief van het comité Hou Friesland Mooi, de Friese Milieufederatie en het platform Duurzaam Friesland.

Minister I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO Windenergiegebieden

24-04-2014

Motie Albert de Vries/Paulus Jansen 33 612-30 verzoekt de regering om initiatiefnemers binnen de gebruikelijke procedures te verplichten bij windprojecten vooraf inschattingen te laten maken door erkende taxatiebureaus over mogelijke planschade.

Minister I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VSO Evaluatie Activiteitenbesluit

20-05-2014

Motie Albert de Vries en Van Veldhoven 29 383-218 verzoekt de regering, ook een assessment uit te voeren van de milieuef-fecten en gezondheidseffecten van het invoeren van het Activiteitenbesluit en hierover de Kamer voor de behandeling van de Omgevingswet te informeren,

Stas I&M

Overleg met PBL over methodiek is gestart.

Het assessment-onderzoek zelf wordt na de zomer gestart op basis van de methodiek.

VSO Ontwerpbesluit tot wijziging diverse amvb’s in verband met permanent maken Crisis- en herstelwet

21-05-2014

Motie Bisschop/Van Veldhoven 32 127-196 verzoekt de regering, de mogelijkheden voor het creëren van mantelzorgwoningen in het buitengebied te verruimen, waarbij in ieder geval de afstand tot het hoofdgebouw, de hoogte van het bouwwerk en de eisen met betrekking tot het dak worden betrokken.

Minister I&M

Er wordt uitvoering aan de motie gegeven bij de verdere procedure van totstandkoming van de amvb pCHW. Naar verwachting kan deze amvb in oktober 2014 in werking treden.

Debat Wijziging van de Wet milieubeheer (jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer, hernieuwbare brandstofeenheden en elektronisch register hernieuwbare energie vervoer)

20-05-2014

Motie Van Gerven/Van Veldhoven 33 834-21 verzoekt de regering, over drie jaar de werking van voorliggende Wijziging van de Wet milieubeheer onafhankelijk te laten evalueren waarbij douanegegevens geanalyseerd worden om te bezien of de kwantiteit van de daadwerkelijke importstromen overeenkomt met de gegevens uit het HBEsysteem,

Stas I&M

De evaluatie zal conform de motie worden uitgevoerd.

Debat Wijziging van de Wet milieubeheer (jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer, hernieuwbare brandstofeenheden en elektronisch register hernieuwbare energie vervoer)

20-05-2014

Motie Jan Vos 33 834-17 verzoekt de regering om, in kaart te brengen welke juridische en economische obstakels er zijn om volledige transparantie van de brandstoffenmix te realiseren en de Kamer daarover binnen zes maanden te informeren.

Stas I&M

De Kamer wordt eind oktober geïnformeerd over de conclusies van de European Climate Foundation en Cambridge Econometrics.

VAO Milieuraad

10-06-2014

Motie De Liefde/Van Dekken 21 501-08-517 verzoekt de regering, de Kamer actief te betrekken tijdens het opstellen van een nationaal afwegingskader voor de teelt van ggo’s op Nederlands grondgebied,

Stas I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO Biotechnologie en Kwekersrecht

27-05-2014

Motie 27 428-276 Van Gerven verzoekt de regering, betreffende het nieuwe compromisvoorstel nationale bevoegdheid gentech te bepleiten:

– dat een land dat de teelt van een gentechgewas wil weigeren op zijn grondgebied, niet overruled kan worden door de Commissie;

– dat landen niet eenmalig maar permanent het recht krijgen om teelt van een gentechgewas te weigeren, waarbij de tweede fase dus niet afhankelijk is van de eerste;

– om niet alleen een besluit tot weigering van nationale teelttoelating omkeerbaar te maken, maar ook een besluit tot nationale toelating omkeerbaar te maken;

– om de gronden waarop teelt van een gentechgewas nationaal geweigerd kan worden zo breed mogelijk te houden, waarbij deze ook ethische gronden en publieke moraal kunnen omvatten;

– om de sociaal-economische gronden voor weigering van nationale gentechteelt breed te houden en niet onnodig te beperken.

Stas I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO Waterkwaliteit

17-06-2014

Motie Jacobi/Van Veldhoven 27 625-319 verzoekt de regering, de openbare drinkwatervoorziening uitdrukkelijk vanaf heden als nationaal belang te benoemen en dit te formaliseren in de Structuurvisie Ondergrond (STRONG).

Minister I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO Waterkwaliteit

17-06-2014

Motie Jacobi/Van Veldhoven 27 625-324 verzoekt de regering om de waterkrachtcentrales van Linne en Lith aan te wijzen als proeflocaties voor experimenten met niet-bewezen, nieuwe technieken, opdat de gezamenlijke vissterfte van beide centrales ver beneden de norm van 10% komt te liggen.

Minister I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO Waterkwaliteit

17-06-2014

Motie Smaling 27 625-321 verzoekt de regering, te komen tot een juridische verankering van de bescherming van drinkwaterbronnen met als primair doel de drinkwatervoorziening in Nederland duurzaam veilig te stellen.

Minister I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO OV, taxi en OV-chipkaart

26-11-2013

Motie Van Tongeren/Van Veldhoven 29 984-556 verzoekt de regering, inzicht te krijgen in het totale bedrag aan niet-teruggevraagde gelden sinds de ov-chipkaart is ingevoerd en dit te specificeren naar vervoerder; verzoekt de regering tevens, er bij de vervoerders op aan te dringen dat zij de gelden van de incomplete transacties ten goede laten komen aan de reiziger.

Stas I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO Ruimtelijke Ordening

24-06-2014

Motie Albert de Vries 33 118-15 verzoekt de regering om, het instrument stedelijke herverkaveling voorafgaand aan het in werking treden van de Omgevingswet en naar analogie van de Wilg al op korte termijn te verankeren in wetgeving.

Minister I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO Vervoer en beheer hoofdrailnet

25-06-2014

Motie Van Veldhoven/Hoogland 29 984-495 verzoekt de regering, in de ontwerpconcessie de artikelen met betrekking tot tariefdifferentiatie uit te breiden met voorwaarden waaraan de NS moet voldoen voordat zij over mag gaan tot tariefverhoging, en daar in ieder geval in op te nemen het bewijs dat capaciteitsuitbreiding, optimalisering van de dienstregeling en alleen prijsverlaging niet voldoende werkt of onbetaalbaar is.

Stas I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO Vervoer en beheer hoofdrailnet

25-06-2014

Motie Van Veldhoven/De Rouwe 29 984-496 verzoekt de regering, in de ontwerpconcessie een bepaling op te nemen dat de NS slechts gemotiveerd van de adviezen van decentrale overheden en regionale vervoerders kan afwijken; verzoekt de regering voorts, aan te geven hoe geschillen tussen de NS, decentrale overheden en regionale vervoerders over de invulling en uitvoering van de samenwerkingsartikelen worden beslecht.

Stas I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO Vervoer en beheer hoofdrailnet

25-06-2014

Motie De Boer/Hoogland 29 984-497 verzoekt de regering, voor de vaststelling van de definitieve bodem- en streefwaarden van de informatie- en prestatie-indicatoren in de vervoerconcessie van de NS opdracht te geven tot een onafhankelijke toetsing van deze waarden, en de resultaten van dit onderzoek voor de vaststelling van de concessie met de Tweede Kamer te delen.

Stas I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO Vervoer en beheer hoofdrailnet

25-06-2014

Motie De Boer 29 984-498 verzoekt de regering, via de beheerconcessie 2015–2024 ProRail op te dragen om in overeenstemming met de verordening voldoende capaciteit voor internationaal goederenvervoer vrij te maken en jaarlijks de verwachte en gerealiseerde volumegroei alsmede de kwaliteit van treinpaden op de Nederlandse secties van de corridors terug te koppelen aan de Kamer.

Stas I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO Vervoer en beheer hoofdrailnet

25-06-2014

Motie Dik-Faber 29 984-502 verzoekt de regering, in de vervoersconcessie vast te leggen dat voor het meten van klantoordelen wordt aangesloten bij de onafhankelijke ov-klantenbarometer, en dat de brondata van reisinformatie, vervoers-prestaties en tarieven realtime beschikbaar worden gesteld als open data zodat eenieder met deze gegevens toepassingen kan ontwikkelen.

Stas I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO Vervoer en beheer hoofdrailnet

25-06-2014

Motie De Rouwe 29 984-521 verzoekt de regering om de Kamer halfjaarlijks te informeren over de ontwikkeling van het goederenvervoer per spoor door Oost-Nederland en de mate waarin wettelijke normen worden gehaald.

Stas I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO Vervoer en beheer hoofdrailnet

25-06-2014

Motie De Rouwe/Hoogland 29 984-510 verzoekt de regering om, met de NS, ROCOV en de Noordelijke regio oplossingen in kaart te brengen om de reistijd eerder te verkorten dan 2021, en de Kamer hierover in het najaar te informeren.

Stas I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO Vervoer en beheer hoofdrailnet

25-06-2014

Motie Hoogland c.s. 29 984-522 verzoekt de regering om, in het NOVB te agenderen dat vervoerders verplicht worden om mensen er actief op te wijzen dat ze zijn vergeten om uit te checken en hun een aantal maal per jaar de mogelijkheid te geven om dit achteraf te corrigeren.

Stas I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO LTSA

25-06-2014

Motie Dik Faber 29 984-515 verzoekt de regering, in samenwerking met NS, ProRail en de provincies een quickscan te maken met kosten en baten van maatregelen welke mogelijk zijn voor het substantieel verkorten van de reistijd naar de Randstad vanaf Groningen, Leeuwarden, Enschede, Nijmegen, Maastricht, Vlissingen en Den Helder.

Stas I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VAO MIRT

03-07-2014

Motie gewijzigde De Boer/Van Veldhoven 33 750 A-89 Verzoekt de regering naast het monitoren op groei van het spoorgoederenvervoer, tevens het economisch perspectief van de havens, de spoorgoederenvervoerders en voor Nederland mee te wegen door een tijdige realisatie van voldoende spoorcapaciteit naar het Europese achterland, en dit najaar te onderzoeken ism provincies Overijssel en Gelderland en het Havenbedrijf Rotterdam wat de uiteindelijke kosten zijn van een eventuele spoorlijn voor goederenvervoer langs de N18, welke procedures gevolgd moeten worden en welk tijdsbestek nodig is voor besluitvormingsprocedures en realisatie.

Stas I&M

De uitvoering van de motie is in gang gezet.

VSO Verpakkingen

03-07-2014

Motie Van Veldhoven c.s 28 694-121 Verzoekt, de regering de procedure voor het Ontwerpbesluit voort te zetten, en hierbij de artikelen 8 tot en met 11 (met betrekking tot Statiegeld) terug te plaatsen.

Stas I&M

Het ontwerpbesluit beheer verpakkingen wordt in juli 2014 door de Minister getekend.

Toezeggingen

Bron

Toezegging

Bewindspersoon

Stand van zaken

AO Moties en toezeggingen

02-04-2009

De evaluatie van de pilot met snelwegbussen en het voorstel van een landelijke formule voor een nationaal interlinernet kan de Kamer na afloop van de driejarige pilot in Utrecht tegemoet zien.

Stas I&M

Op 12 mei 2014 is de Tweede Kamer geïnformeerd over de tussenevaluatie (Kamerstuk 23 645, nr. 573). Na afloop van de pilot zal een eindevaluatie plaatsvinden. De Tweede Kamer wordt hier eind 2015 over geïnformeerd.

EK-behandeling over de Modernisering van de regelgeving over de milieueffectrapportage

08-12-2009

De Minister van VROM zegt de Kamer toe, naar aanleiding van opmerkingen de heer De Boer in de evaluatie aandacht te besteden aan de borging van cultuurhistorische waarden in kleine MERprojecten.

Minister I&M

De evaluatie vindt plaats in 2015. De toezegging wordt afgedaan via traject evaluatie.

NO Evaluatie Spoorwegwetgeving

12-10-2009

Alvorens de juridische eigendom van het spoor wordt overgedragen aan de Staat zal de Kamer worden geïnformeerd over de afspraken met Prorail en de Dienst Domeinen.

Stas I&M

De afspraken tussen ProRail en ROVB zijn nog niet geheel rond. De verwachting is dat dit eind 2014 wel het geval zal zijn.

Debat Wetsvoorstel Alcoholslotprogramma

14-01-2010

De Minister zegt toe, conform het amendement De Rouwe (31 896-10), het alcoholslotprogramma na drie jaar te zullen evalueren.

Minister I&M

De evaluatie van het alcoholslotprogramma loopt en is in december 2014 gereed.

AO Loodsenwet

21-04-2010

De Minister zal het uitvoeren van de eindevaluatie naar Bedienen op afstand breder betrekken, en ook ondermeer Schuttevaer benaderen.

Minister I&M

Aan de Tweede Kamer was toegezegd om in 2014 een evaluatie uit te voeren van de twee pilotprojecten: Zeeland (project MOBZ) en Limburg (project Regiocentrale Zuid) waarbinnen bediening op afstand wordt gerealiseerd. De doorlooptijd van deze projecten hebben de afgesproken datum van de evaluatie overschreden zodat de evaluatie zal opschuiven. Huidige planning: Limburg in 2016 en Zeeland in2018/2019. De evaluatie kan pas worden opgesteld zodra deze pilotprojecten zijn afgerond.

AO Waterkwantiteit

20-06-2011

De Kamer ontvangt in 2018 de evaluatie van de 50/50% financiering tussen Rijk en waterschappen van het Hoogwaterbeschermingsprogramma.

Minister I&M

De Kamer zal conform toezegging in 2018 worden geïnformeerd.

AO Handhaving en vergunningverlening

15-09-2011

De Staatssecretaris doet de Kamer binnen twee jaar een evaluatie toekomen van het Activiteitenbesluit.

Stas I&M

Uitvoering zal plaatsvinden in 2014, zodat per 1 januari 2015 kan worden gerapporteerd.

AO Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

14-11-2011

De Minister zegt toe in de tweejaarlijkse monitor over de effecten van de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte, die de monitor Nota Ruimte vervangt, ook aandacht te besteden aan het effect van het schrappen van rijksbeleid ten aanzien van ruimtelijke ordening, zoals aan de orde bij nationale landschappen en rijksbufferzones. Daarnaast zal zij in deze monitor tevens de werking van de ladder voor duurzame verstedelijking evalueren en decentrale overheden een handreiking voor toepassing daarvan aanreiken. De criteria voor de monitor ontvangt de Kamer begin 2012, de eerste versie van de monitor zelf komt begin 2013.

Minister I&M

De nulmeting van de Monitor Infrastructuur en Conform toezegging aan de Tweede Kamer heeft de Minister van I&M in 2012 een handreiking beschikbaar gesteld bij de Ladder voor duurzame verstedelijking; deze handreiking staat op internet (www.rijksoverheid.nl/svir).

De nulmeting van de Monitor Infrastructuur en Ruimte is op 25 september 2012 door de Minister van I&M aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 32 660 nr. 54) en de eerste vervolgmeting wordt in september 2014 aan de Kamer toegezonden. In deze monitor zijn conform de toezegging aan de Kamer indicatoren opgenomen voor het losgelaten beleid ten aanzien van Rijksbufferzones, Nationale Landschappen en het bundelingsbeleid. De evaluatie van de ladder voor duurzame verstedelijking wordt opgenomen in de vervolgmeting van 2014.

AO Geluid

14-12-2011

Bij de evaluatie van het Besluit geluid milieubeheer en het invoeringsbesluit geluidproductieplafonds zal de Staatssecretaris specifiek aandacht geven aan gevoelige bestemmingen in samenhang met luchtkwaliteit.

Stas I&M

Besluit is op 1 juli 2012 in werking getreden. Evaluatie zal te zijner tijd worden meegenomen in de Swung-II evaluatie.

Debat 32 821 wijz. wet Ruimtelijke ordening (provinciaal medebewind)

02-04-2012

De Minister zal de Inspectie Leefomgeving en Transport vragen om een themaonderzoek uit te voeren ter evaluatie van de met dit wetsvoorstel ingevoerde ontheffingsbevoegdheden voor het Rijk en provincies. De Kamer zal de uitkomsten van dat onderzoek een jaar na de inwerkingtreding van deze wet ontvangen.

Minister I&M

De wet is op 1-10-2012 ingegaan.

De ILT heeft het gevraagde themaonderzoek ter evaluatie van de ontheffingsbevoegdheden van Rijk en provincies uitgevoerd en begin 2014 afgerond.

In de onderzochte periode zijn door de provincies geen ontheffingen op basis van de nieuwe wetsbepaling verleend.

Door het Rijk is één ontheffing verleend en wel aan de gemeente Goedereede ten behoeve van een omgevingsvergunning voor een publieke voorziening (voorlichtings- en inspiratiecentrum) op de Brouwersdam.

AO Biotechnologie en kwekersrecht

05-04-2012

De Staatssecretaris van IenM zegt toe de WRR om advies te vragen over ethische afwegingen die spelen rond internationale biotechnologische ontwikkelingen.

Stas I&M

De internationale ontwikkelingen op het gebied van sociaal economische aspecten zijn afgewacht alvorens de adviesaanvraag uit te zetten. De COGEM zal op korte termijn worden gevraagd samen met de WRR een trendmatige analyse van biotechnologische ontwikkelingen op te stellen. Interdepartementale afstemming moet nog plaatsvinden.

NO MIRT

05-07-2012

De Minister zal de Kamer, naar aanleiding van de aangehouden motie Kuiken, nader informeren over het ondergronds uitvoeren van de spoorpassage van de N18 bij Haaksbergen.

Minister I&M

Op 15 augustus is 2013 is het Tracébesluit N18 vastgesteld. De regio heeft financiële dekking gevonden voor het ondergronds uitvoeren van de spoorpassage bij Haaksbergen. Inmiddels is daarvoor met de regio een bestuursakkoord gesloten. Het ontwerp-wijzigings-tracébesluit is op 21 februari 2014 ondertekend. Via de reguliere Voortgangsrapportage (door publicatie in MIRT projectenboek 2015) zal de Tweede Kamer hierover worden geïnformeerd (na 3e dinsdag in de september).

Debat 31 898 Wijziging van de Wet luchtvaart (Beperkingengebied buitenlandse luchthaven)

04-10-2012

De Staatssecretaris van IenM zal de Kamer een verkenning doen toekomen over de mogelijkheid om in Europees verband nader invulling te geven aan het principe van «de vervuiler betaalt» in het geval van grensoverschrijdende overlast en milieueffecten, van bijvoorbeeld luchtvaart- en industriële activiteiten in omliggende landen.

Stas I&M

De uitvoering van dit verzoek is gestart en wordt in 2014 afgerond.

AO Spoor

30-10-2012

De Minister zal met haar Duitse ambtsgenoot overleg voeren over grensoverschrijdende spoortrajecten. Daarbij zal zij ook de wens overbrengen om het vervoer van gevaarlijke stoffen zoveel als mogelijk via de Betuweroute te geleiden. De uitkomsten van dit overleg zal zij te zijner tijd terugkoppelen aan de Kamer.

Stas I&M

Dit onderwerp is ambtelijk besproken ter voorbereiding van gesprek met NRW Minister Groschek.

Debat 33 135 Permanent maken Crisis- en herstelwet

19-03-2013

De Minister van Infrastructuur en Milieu zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van de leden Ester en Vliegenthart, dat zij weliswaar geen aparte integrale evaluatie van de Crisis- en herstelwet meer gaat doen, maar zegt de Kamer wel toe dat de evaluatie zal plaatsvinden in aanloop naar de indiening van de Omgevingswet door uitgebreide consultaties met alle stakeholders. Daar komen ook evaluaties bij op specifieke onderdelen, zoals de reactieve aanwijzing of het procesrecht. Ook zegt de Minister toe om jaarlijks voortgangsrapportages met betrekking tot de Crisis- en herstelwet te blijven sturen.

Minister I&M

Er worden continue consultaties met de stakeholders georganiseerd in het kader van de ontwikkeling van de Omgevingswet. Daar waar in het wetsvoorstel Omgevingswet gebruik wordt gemaakt van de ervaringen die worden opgedaan met de experimenten in het kader van de Crisis- en herstelwet wordt dit ook gedeeld met de stakeholders.

Voor de bestuursrechtelijke versnellingen, hoofdstuk 1 van de Crisis- en herstelwet, wordt een evaluatie uitgevoerd door het Ministerie van VenJ. Deze evaluatie zal de Kamer op korte termijn ontvangen. Jaarlijks ontvangt de Kamer een Voortgangsrapportage Crisis- en herstelwet.

AO Noordzee en Wadden

24-04-2013

De Minister van I&M stuurt de Kamer begin 2014 de resultaten van de haalbaarheidsstudie naar wind op zee binnen de 12-mijlszone.

Minister I&M

Tijdens het Verzamel AO Energie op 26 juni 2014 is door de Minister van Economische Zaken aangegeven dat na het reces de haalbaarheidsstudie windenergie binnen de 12-mijlszone, de Rijksstructuurvisie Windenergie op Zee en de routekaart voor de uitrol van windenergie op zee naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

AO Noordzee en Wadden

24-04-2013

De Minister van I&M zal de Kamer nader informeren over de uitkomsten van het overleg inzake de watertaxi’s.

Minister I&M

Om het nachtelijk snelvaren mogelijk te maken is een wijziging van het Binnenvaartpolitiereglement (Bpr) nodig. Deze wijziging is voorbereid, maar nog niet in procedure gebracht vanwege benodigde beleidsmatige besluitvorming. RWS voert onderzoek uit naar de milieugevolgen. Zodra de resultaten beschikbaar zijn, zal in overleg met de provincies (die de vaarroutes moeten aanwijzen) besloten worden of nachtelijk snelvaren wel of niet mogelijk gemaakt kan worden.

AO Bijensterfte (EZ)

16-05-2013

Overleg IenM om zo snel mogelijk de 75% driftreductie in de open teelten en zuiveringstechnieken in de glastuinbouw (zie beiden NAP) op te nemen in het activiteitenbesluit op verzoek vd Kamer.

Stas I&M

Het streven is om dit in het reparatiebesluit mee te nemen. Het reparatiebesluit wordt uitgesteld tot mei 2014. De wetgeving wordt voor inspraak gepubliceerd, naar verwachting eind 2014. De ontwerp-wijziging wordt dan tevens aan de Tweede Kamer voorgehangen.

Debat 33 125 Wijziging van de Wet veiligheid wegtunnels

04-06-2013

De Minister van Infrastructuur en Milieu zegt de Kamer, naar aanleiding van vragen en opmerkingen van het lid Schouwenaar, toe om bij het Kenniscentrum voor Tunnels expliciet de vraag neer te leggen hoe ervoor gezorgd kan worden dat gebruikers van tunnels meer actieve kennis krijgen over wat zij moeten doen in onveilige situaties in tunnels en om te vragen op welke wijze dit het beste georganiseerd kan worden.

Minister I&M

Het Kenniscentrum voor Tunnels (KPT) is geïnformeerd over de toezegging. Het KPT is nog niet volledig operationeel. Dit zal naar verwachting in het derde kwartaal 2014 zijn. In overleg tussen I&M en het KPT zal worden bepaald hoe de toezegging uitgevoerd kan worden.

AO Luchtvaart

12-06-2013

De Staatssecretaris zal in de Wijziging van de Wet luchtvaart inzake de exploitatie van luchthaven Schiphol uitvoeriger omschrijven wat zal worden verstaan onder uitzonderlijke, onvoorziene gevallen die aanleiding kunnen zijn voor extra tariefstijgingen.

Stas I&M

De toezegging wordt meegenomen in Wijziging Wet luchtvaart.

AO Structuurvisie Wind op Land

20-06-2013

De Minister van I&M zal de Kamer eind 2013 informeren over de uitkomsten van het onderzoek naar benutting van rijksgronden ten behoeve van windenergie. Zij zal daarbij ook ingaan op de stand van zaken ten aanzien van de uitvoering van de motie Holtackers/ Van Tongeren over een windmolenpark op de Afsluitdijk (Kamerstuk 33 000-XII, nr. 72).

Minister I&M

Windmolens op Rijksgronden is onderdeel van Rijksvastgoedportefeuille. Het is als uitvoering opgenomen in het Uitvoeringsprogramma Structuurvisie Wind op Land.

AO Externe veiligheid en handhaving

20-06-2013

De Staatssecretaris informeert de Kamer eind 2013 over de investeringen in veiligheidsregio’s.

Stas I&M

Het Uitvoeringsprogramma Omgevingsveiligheid 2015–2018, het vervolg op de Programmafinanciering Externe Veiligheid, zal in de eind 2014 aan de Kamer worden gezonden. De toezegging zal hierin zijn opgenomen.

AO Waterkwaliteit

27-06-2013

In 2015 zal de Minister de Kamer, samen met haar EZ-collega, informeren over de effecten van de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water op EZ-beleidsterreinen als visserij.

Minister I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

Debat Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen

02-07-2013

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zegt de Kamer, naar aanleiding van een vraag/opmerking van het lid Schaap (VVD) en het lid Martens (CDA), toe de maatschappelijke kosten-batenanalyse uit te werken en in beeld te brengen voor verschillende risicodomeinen op het gebied van Infrastructuur en Milieu.

Stas I&M

Met het programma Bewust Omgaan met Veiligheid wordt hier binnen IenM invulling aangegeven. Tevens is een adviesaanvraag hierover gezonden aan de WRR op 25-11-2013. Een reactie op het advies van de WRR zal verwerkt worden in een brief aan beide Kamers, medio 2014.

Debat Wet basisnet vervoer gevaarlijke stoffen

02-07-2013

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zegt de Kamer, naar aanleiding van de opmerking en vraag van het lid Van Boxtel (D66) en het lid Koning (PvdA) toe alle gemeenten een brief te sturen met de mededeling dat de inwerkingtreding van de wet een communicatie-element in zich draagt.

Stas I&M

Per 1 juli 2014 treedt de Wet Basisnet in werking. Rijkswaterstaat (Infomil) verzorgt de communicatie over Basisnet. Deze zal vóór 1 juli 2014 een brief sturen naar alle gemeenten over de communicatie rondom Basisnet.

WGO Jaarverslagen

03-07-2013

De Minister stuurt de Kamer bij de begroting voor 2014 een overzicht van adviesorganen op het gebied van Infrastructuur en Milieu, met daarbij een overzicht van de kosten die gemaakt zijn voor de incidentele adviesorganen.

Minister I&M

De Kamer zal uiterlijk bij de begroting 2015 worden geïnformeerd.

AO Spoor

12-09-2013

De Staatssecretaris zal de Kamer jaarlijks informeren over het ««omgevingsmanagement»« in verband met de tijdelijke sluiting van het spoor tussen Emmerich en Oberhausen in verband met de aanleg van het derde spoor. Daarbij zal ook worden ingegaan op de afspraken met de Drechtsteden en het plan van aanpak ten behoeve van veilig vervoer van gevaarlijke stoffen in dat gebied.

Stas I&M

Zodra de tijdelijke sluiting een feit is wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd over het omgevingsmanagement.

AO Transportraad

02-10-2013

De Minister komt terug op de stand van zaken van de onderhandelingen mbt de wijziging richtlijn maten en gewichten wegvoertuigen.

Minister I&M

Tijdens de Transportraad van 5 juni jl. is een politiek akkoord bereikt. Tijdens het Italiaans voorzitterschap wordt gestreefd naar een compromis in het Europees Parlement.

AO Milieuraad

09-10-2013

De Staatssecretaris houdt de Kamer in de geannoteerde agenda’s voor de Milieuraad op de hoogte van haar inzet om andere landen ertoe aan te zetten regelgeving en handhaving ten aanzien van uitstoot door brom- en snorfietsen te verbeteren.

Stas I&M

De Kamer wordt conform toezegging geïnformeerd.

AO Milieuraad

09-10-2013

Na overleg met het lid Van Tongeren informeert de Staatssecretaris de Kamer over de «Carbon Bubble».

Stas I&M

De resultaten van een onderzoek door Clingendael zijn naar verwachting in september 2014 beschikbaar.

Brief met resultaten onderzoek wordt voor Prinsjesdag aan de TK verzonden.

Begrotingsbehandeling IenM

05-11-2013

De Kamer ontvangt een «aanvalsplan» inzake P+R-terreinen eind 2013.

Stas I&M

De Tweede Kamer ontvangt medio 2014 een plan over de toekomstige invulling van de verdere ontwikkeling van P+R. Dit is opgenomen in de uitvoeringsagenda van de LTSA.

AO Klimaat

13-11-2013

De Staatssecretaris zegt toe dat de implementatie van de Klimaatagenda aansluit bij het SER-energieakkoord en dat zij zo veel mogelijk andere landen betrekt om tot een klimaatakkoord te komen.

Stas I&M

De toezegging wordt door de Staatssecretaris opgevat als een inspanningsverplichting voor de komende jaren.

AO Grondstoffen en afval

14-11-2013

De Staatssecretaris informeert de Kamer voor de zomer van 2014 over het ontwikkelen van een visie op duurzaam stortbeheer bij gemeenten.

Stas I&M

De Kamer wordt najaar 2014 geïnformeerd.

NO MIRT

25-11-2013

In het voorjaar van 2014 zal de Minister de Kamer infomeren over het resultaat van haar overleg met het Havenbedrijf Rotterdam over het Breeddiep.

Minister I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

NO MIRT

25-11-2013

De Kamer wordt geïnformeerd over het MIRT-onderzoek problematiek bruggen Twentekanaal.

Minister I&M

De Tweede Kamer zal hierover medio 2014 worden geïnformeerd.

AO Scheepvaart

03-12-2013

De Minister informeert de Kamer kort na de zomer 2014 over de samenhangende visie op haven-, zee- en binnenvaartbeleid.

Minister I&M

Op basis van de huidige planning zal de maritieme strategie in het najaar 2014 naar de Tweede Kamer worden gestuurd.

AO Scheepvaart

03-12-2013

De Minister van IenM infomeert de Kamer voor de zomer 2014 over een NLe zwarte lijst van gevaarlijke stoffen die niet thuishoren in stookolie en geeft daarbij aan hoe deze internationaal van toepassing kan worden.

Minister I&M

De Tweede Kamer na het zomerreces geïnformeerd worden.

AO Duurzaam Hout

04-12-2013

De Staatssecretaris van IenM gaat in overleg met het Verenigd Koninkrijk en andere gelijkgezinde EU-lidstaten over harmonisatie van of gezamenlijke toetsing van MCTS en informeert de Kamer hierover voor de zomer van 2014.

Stas I&M

De Tweede Kamer wordt najaar 2014 geïnformeerd.

AO Duurzaam Hout

04-12-2013

Bij de evaluatie van MCTS over twee jaar zal ook ter plaatse worden gekeken.

Stas I&M

Aan deze toezegging wordt binnen twee jaar uitvoering gegeven. De Kamer wordt vóór eind 2015 geïnformeerd over het resultaat van de evaluatie.

AO AWACS

11-12-2013

De Kamer ontvangt het onderzoek naar gezondheid door het RIVM en de resultaten van gesprekken met betrokkenen hierover in het voorjaar van 2014.

Stas I&M

De verwachting is dat het rapport medio 2014 naar de Tweede Kamer kan worden verzonden.

AO Externe veiligheid en handhaving

12-12-2013

De Kamer wordt voor de behandeling van de begroting I&M voor 2015 geïnformeerd over nadere vormgeving van ketenverantwoordelijkheid in de chemische sector.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Externe veiligheid en handhaving

12-12-2013

De Kamer wordt geïnformeerd of het is gelukt om een verbod op het ontgassen van schepen in te stellen.

Stas I&M

Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu, de provincies Noord-Brabant en Zuid-Holland en de gemeente Rotterdam hebben bestuurlijk overeenstemming bereikt over het terugdringen van ontgassingen door varende binnenvaartschepen.

Overeenstemming is er over de uitwerking van een samenhangend pakket van internationale, nationale, regionale en lokale maatregelen. De maatregelen bestaan uit een convenant met het bedrijfsleven op nationaal en regionaal niveau en verbodsbepalingen in internationale, nationale, regionale en lokale regelgeving. Het pakket treedt vanaf 2015 in werking en is naar verwachting in 2018–2020 volledig gerealiseerd.

AO Leefomgeving

15-01-2014

De Staatssecretaris zal de Kamer z.s.m. na haar overleg met de RDW en de ILT informeren over het toezicht op de kwaliteit van geleverde bromfietsen.

Stas I&M

De Tweede Kamer eind september 2014 middels een brief geïnformeerd worden.

AO Leefomgeving

15-01-2014

Vóór de zomer ontvangt de Kamer van de Staatssecretaris een ontwerp-AMvB over de gebruiksvergoeding voor het spoor waarin ook ingegaan wordt op differentiatie daarvan.

Stas I&M

In 2014 ontvangt de Tweede Kamer een ontwerp-AMvB over de prijsprikkels bij de gebruiksvergoeding.

AO Leefomgeving

15-01-2014

Vóór de zomer ontvangt de Kamer het standpunt van de Staatssecretaris t.a.v. trillingen.

Stas I&M

Het RIVM is thans bezig met de afronding van het onderzoek naar de gezondheidseffecten rondom het spoor. De definitieve rapportage wordt eind september/begin oktober verwacht.

AO Spoor

22-01-2014

De Staatssecretaris zal de Kamer eind september informeren over de planning teneinde alle treinen te voorzien van toiletten.

Stas I&M

De Tweede Kamer zal uiterlijk eind september 2014 over de planning worden geïnformeerd

AO Spoor

22-01-2014

De Staatssecretaris zal de Kamer per brief informeren over het maatregelenpakket waarmee zij het vervoer van gevaarlijke stoffen zal accommoderen tijdens de bouwperiode van het derde spoor naar Duitsland.

Stas I&M

Na de zomer wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over het maatregelenpakket 3e spoor Duitsland.

AO Spoor

22-01-2014

De Staatssecretaris zal de Kamer informeren over haar gesprek(ken) met NS en ProRail over de mogelijkheden voor stopcontacten op stations.

Stas I&M

De nut en noodzaak is gekoppeld aan de eventuele inbouw van stopcontacten in treinen. In het kader van de gesprekken over de nieuwe vervoerconcessie heeft de Staatssecretaris met NS afgesproken dat NS op basis van het integrale revisieprogramma een kostenopgave geeft voor de inbouw van stopcontacten in de tweede klasse bij aanschaf en renovatie van treinen.

AO Luchtvaart en Schiphol/Lelystad

23-01-2014

De Staatssecretaris doet de Kamer na afloop van de experimenten met glijvluchten rapportages daarover toekomen.

Stas I&M

De regeling die het mogelijk maakt om tussen 22.30 en 23.00 uur glijvluchtnaderingen toe te passen is op 25 oktober 2013 in werking getreden. Het experiment wordt met één jaar verlengd. De evaluatie zal in de eerste helft van gebruiksjaar 2015 worden uitgevoerd.

AO Wegverkeer en verkeersveiligheid

30-01-2014

Rond de zomer van 2014 ontvangt de Kamer een wetsvoorstel in verband met de problemen die in de transportsector worden ervaren met het alcoholslot(programma), zoals bedoeld in de brief van de Minister d.d. 29 januari 2014 «Stand van zaken rond het Alcoholslotprogramma (ASP)».

Minister I&M

Het wetsvoorstel gaat na de zomer van 2014 naar de Tweede Kamer.

AO Milieuraad

19-02-2014

De Staatssecretaris zal de Kamer uiterlijk één maand na verschijning van het RIVM-advies inzake roet in Nederland een kabinetsappreciatie sturen. Daarbij zal ook ingegaan worden op een mogelijk landelijk meetnet.

Stas I&M

De Kamer zal op korte termijn middels de verzamelbrief Luchtkwaliteit en Geluid ter zake worden geïnformeerd.

AO Milieuraad

19-02-2014

De regering zal de Kamer pro-actief en tijdig informeren over ontwikkelingen in het onderhandelingsproces omtrent luchtkwaliteit die van invloed zijn op het welslagen van de Nederlandse inzet en/of aanpassing van deze inzet vereisen.

Stas I&M

Deze toezegging is een continue proces. De Kamer zal regelmatig worden geïnformeerd over de voortgang van de onderhandelingen.

AO Milieuraad

19-02-2014

De Staatssecretaris zal na de verschijning van het PBL-rapport inzake de kosten-batenanalyse luchtverontreiniging een kabinetsreactie naar de Kamer sturen, vergezeld van een lijst elementen die in de analyse zijn meegenomen. Tot die tijd zal de regering geen onomkeerbare stappen zetten in het Brusselse onderhandelingsproces.

Stas I&M

Rond 1 oktober 2014 komt er een Kabinetsstandpunt met betrekking tot de uitkomst van de kosten en batenanalyse door PBL n.a.v. voorstel tot wijziging van de NEC richtlijn.

AO Behandelvoorbehoud over EU-voorstel Kader klimaat en energie 2030

20-02-2014

De Staatssecretaris zal de resultaten van het onderzoek naar de «carbon bubble» vóór de zomer naar de Kamer sturen.

Stas I&M

De resultaten van een onderzoek door Clingendael zijn naar verwachting in september 2014 beschikbaar.

Brief met resultaten onderzoek wordt voor Prinsjesdag aan de TK verzonden.

AO Duurzaam hout

20-02-2014

De Staatssecretaris stuurt vóór de zomer (2014) een brief over de maatregelen die de Maleisische overheid heeft genomen/gaat nemen op het gebied van de beschikbaarheid van kaarten (gebruikt om de boskap in kaart te brengen).

Stas I&M

De Tweede Kamer wordt najaar 2014 geïnformeerd.

AO Duurzaam hout

20-02-2014

De Staatssecretaris stuurt vóór de zomer (2015) een voortgangsrapportage inzake het voldoen van het Maleisisch certificatiesysteem voor duurzaam hout (MTCS) aan de Nederlandse inkoopcriteria.

Stas I&M

De Tweede Kamer wordt vóór de zomer 2015 geïnformeerd.

AO OV, OV-chipkaart en Taxi

06-03-2014

De Staatssecretaris stuurt de intentieovereenkomsten voor de coöperatie TLS (Trans Link Systems) naar de Kamer zodra ze ondertekend zijn (tweede kwartaal 2014).

Stas I&M

Zodra de intentieovereenkomsten voor coöperatie TLS gereed zijn, wordt de Tweede Kamer geïnformeerd. Naar verwachting zal dit medio 2014 zijn.

AO OV, OV-chipkaart en Taxi

06-03-2014

De Staatssecretaris informeert de Kamer begin 2015 over de uitkomsten van de evaluatie van verplichte groepsvorming op de taximarkt. In de tussentijd zal ze nagaan of hier al extra gemeentes mee kunnen gaan werken.

Stas I&M

De Kamer wordt begin 2015 geïnformeerd over de resultaten van de evaluatie van de Taxiwet. Vooruitlopend daarop wordt voor de zomer van 2014 bezien of al meer gemeenten desgewenst het model van groepsvorming (TTO’s) kunnen toepassen.

AO Transportraad

12-03-2014

De Minister zal inzet plegen in de Europese Raad om het nadere EU-onderzoek naar de havenfinanciering in diverse EU lidstaten te vervroegen en zal de Kamer over de uitkomsten van een en ander schriftelijk informeren.

Minister I&M

De Tweede Kamer wordt medio 2014 geïnformeerd.

AO LTSA

13-03-2014

De Staatssecretaris stuurt de Kamer voor de zomer van 2014 het afwegingskader voor de herijking van spoorprogramma’s en -projecten.

Stas I&M

De Tweede Kamer wordt medio zomer 2014 geïnformeerd.

AO LTSA

13-03-2014

De Staatssecretaris bericht de Kamer zo mogelijk voor de zomer, maar waarschijnlijk in september 2014, over de uitkomsten van het onderzoek naar de elektrificatie van regionale spoorlijnen, waaronder de Maaslijn.

Stas I&M

De Tweede Kamer wordt conform toezegging geïnformeerd.

AO LTSA

13-03-2014

De Staatssecretaris bericht de Kamer over de mogelijkheid om NS uit te nodigen om aan te besteden als zich maar één andere partij inschrijft voor een aanbesteding.

Stas I&M

De Tweede Kamer wordt medio zomer 2014 geïnformeerd.

AO LTSA

13-03-2014

De Staatssecretaris bericht de Kamer voor de zomer van 2014 over de bemensing van de Investeringscommissie voor het spoor.

Stas I&M

De Tweede Kamer wordt medio zomer 2014 geïnformeerd.

Debat 33 781 rijbewijsplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid (T-rijbewijs)

10-04-2014

Bij de evaluatie van de Wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 en de Wet rijonderricht motorvoertuigen 1993 zal de Minister rekening houden met administratieve kosten, proportionaliteit (welke groepen bestuurders vallen wel of niet onder de wet) en zal eventuele mazen in de wet onderzoeken.

Minister I&M

De toezegging zal bij de evaluatie worden betrokken.

Debat 33 781 rijbewijsplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers en motorrijtuigen met beperkte snelheid

(T-rijbewijs)

10-04-2014

Een brief te sturen met de voor- en nadelen van snelheidsverhoging en kentekening voor landbouw- en bosbouwtrekkers (LBT’s) en motorrijtuigen met beperkte snelheid (MMBS-en) en daarbij tevens een oordeel over ontkoppeling daarvan te geven.

Minister I&M

De Kamer wordt medio 2014 geïnformeerd over de voor- en nadelen per categorie van kentekening. Naar aanleiding van het debat over het T-rijbewijs 10 april 2014 wordt in de brief ook ingegaan op de mogelijkheid van snelheidsverhoging op korte termijn en de aanpak van de ombouw tot mmbs-sen.

AO Spooronderhoud

22-04-2014

De Staatssecretaris informeert de Kamer na de zomer van 2014 over de resultaten van de onderzoeken naar de wisselstoringen bij Den Haag en Rotterdam in februari 2014.

Stas I&M

De Tweede Kamer zal in het najaar 2014 geïnformeerd worden.

AO Waddenveren

23-04-2014

De Staatssecretaris bericht de Kamer over de uitkomsten van het onderzoek naar de mogelijkheid om de concessieverlening voor de Waddenveren te decentraliseren naar de provincie.

Stas I&M

De Tweede Kamer zal medio 2014 geïnformeerd worden.

AO Waddenveren

23-04-2014

De Staatssecretaris informeert de Kamer jaarlijks rond de jaarwisseling over de kwaliteit van de dienstverlening bij de veerdiensten.

Stas I&M

Eind 2015 wordt de Tweede Kamer geïnformeerd over de klanttevredenheid en de kwaliteit van de dienstverlening.

AO Windenergiegebieden

24-04-2014

De Minister van infrastructuur en milieu heeft toegezegd om met de Minister van Defensie te overleggen over de locatie van het oefengebied «Ten Noorden van de Waddeneilanden».

Minister I&M

Er is gesproken met het Ministerie van Defensie en vervolgens Defensie, provincie Groningen en Groningen Seaports. Uitkomst van deze gesprekken wordt verwerkt in de defenitieve Rijksstructuurvisie. Besluit hierover vindt plaats na de zomer.

Debat Wijziging van de Wet milieubeheer (jaarverplichting hernieuwbare energie vervoer, hernieuwbare brandstofeenheden en elektronisch register hernieuwbare energie vervoer) 20-05-2014

De Staatssecretaris zal de definitieve nalevingsstrategie voor hernieuwbare energie uiterlijk medio 2016 naar de Kamer sturen. NB: in 2015 zal eerst ervaring worden opgedaan met de strategie en zullen eventuele veranderingen worden doorgevoerd.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Evaluatie Activiteitenbesluit

20-05-2014

De Staatssecretaris zal de resultaten van de reeds toegezegde evaluatie (zie verslag schriftelijk overleg) van de uitbreiding van het Activiteitenbesluit met agrarische activiteiten, die plaats zal vinden in de loop van 2015, uiterlijk eind 2015 naar de Kamer sturen, vóór de start van de behandeling van de Omgevingswet.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Evaluatie Activiteitenbesluit

20-05-2014

De Staatssecretaris zal in het kader van de reeds toegezegde evaluatie (zie verslag schriftelijk overleg) van de uitbreiding van het Activiteitenbesluit met agrarische activiteiten, die plaats zal vinden in de loop van 2015, in overleg treden met het Planbureau voor de Leefomgeving over de vraag of het mogelijk is het meldingsplichtsysteem voor agrarische activiteiten te laten beoordelen op de impact op natuur, milieu en leefomgeving (motie-Van Gerven 29 383-222). Vóór het zomerreces geeft de Staatssecretaris aan of dit mogelijk is of niet.

Stas I&M

Het Planbureau heeft aangegeven dat het bedoelde onderzoek gezien het lokale karakter van de milieueffecten niet tot zijn normale taken behoort, maar dat het wel bereid is een begeleidende rol te spelen. Voor deze evaluatie zal een adviesbureau ingeschakeld worden dat ruime ervaring heeft op het gebied van lokaal milieueffectonderzoek. De resultaten van het onderzoek naar de impact van het meldingsysteem voor agrarische activiteiten zal eind 2015 aan de Kamer worden gezonden.

AO Transportraad

28-05-2014

De Staatssecretaris biedt aan de Kamer in een technische briefing nader te informeren over de wijze waarop zij de afspraken en suggesties voor een betere informatievoorziening aan de Kamer over Europese voorstellen en Europese Raden op IenM-terrein wil vormgeven, opdat de Leden zich daar een oordeel over kunnen vormen.

Stas I&M

Indien de Kamer van de briefing gebruik wens te maken, zal deze worden ingepland.

AO Transportraad

28-05-2014

De Kamer wordt binnenkort geïnformeerd over de thema’s die de regering centraal zal willen stellen tijdens het Nederlandse EU-voorzitterschap in 2016.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Transportraad

28-05-2014

Zodra duidelijk is hoe het «Umfeld» en de behandeling van het Vierde EU-Spoorpakket verder vorm krijgen onder het Italiaanse EU-voorzitterschap zal de Kamer worden geïnformeerd, ook over de ontwikkelingen ten aanzien van het komen tot een blokkerende minderheid.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Transportraad

28-05-2014

De Minister heeft met haar Duitse ambtsgenoot heldere afspraken gemaakt over het betrekken van Nederland bij de besluitvorming over het Duitse voornemen tot invoering van een vignet voor personenvoertuigen. Als op dit vlak nieuwe ontwikkelingen te melden zijn, zal de Kamer worden geïnformeerd. Over de stappen die Oostenrijk in deze heeft gezet en de vraag of Nederland daarbij betrokken is, zal de Kamer op korte termijn worden geïnformeerd.

Minister I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Transportraad

28-05-2014

In het voorjaar van 2015 zal de Kamer nader worden geïnformeerd over het nader onderzoek naar de cabotageactiviteiten in Nederland en over de handhaving hierop in Nederland en andere EU-lidstaten.

Minister I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Transportraad

28-05-2014

De Kamer zal binnenkort worden geïnformeerd over de vraag of de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voldoende instrumenten heeft om de cabotageregels te kunnen handhaven. Daarbij nodigt de Staatssecretaris de Leden uit om een bezoek te brengen aan de ILT.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Scheepvaart

10-06-2014

De Minister stuurt de Kamer twee jaar na 1 juli 2014 een evaluatie van het huisvuilabonnement voor de binnenvaart.

Minister I&M

Het nieuwe abonnement is per 1 juli 2014 ingegaan. RWS volgt de uitvoering.

VAO Milieuraad

10-06-2014

De Staatssecretaris zegt toe dat er in het onderzoek van PBL en ECN naar de gevolgen voor Nederland van het voorstel van de Commissie voor een klimaat- en energiepakket voor 2030 ook nog specifiek gekeken wordt naar de effecten van de doelstelling op energiezekerheid en meer specifiek naar de afhankelijkheid van fossiele import. Er wordt verder ingegaan op de interferentie tussen de CO2-doelen, de doelen voor hernieuwbare energie en energiebesparing. Bovendien wordt er ook gekeken naar de meerwaarde van de doelen voor hernieuwbare energie en energiebesparing.

Stas I&M

De Minister informeert de Kamer vóór Prinsjesdag (uiterlijk 9 september) over de uitkomsten van het onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving en het Energieonderzoek Centrum Nederland over wat de Europese doelstellingen betekenen voor Nederland, vergezeld van een kabinetsreactie.

VAO Milieuraad

10-06-2014

De Staatssecretaris zegt toe invulling te geven aan de motie De Liefde en Van Dekken (over het betrekken van de Kamer bij het opstellen van een nationaal afwegingskader voor de teelt van ggo’s) door de Kamer te betrekken in het opstellen van kaders waarbinnen een nationaal afwegingskader opgesteld moet worden. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van een position paper waarin kaders en dilemma’s aan de Kamer worden voorgelegd.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Hoofdrailnet, NS, ProRail

17-06-2014

De Staatssecretaris bericht de Kamer bij de ontwerpconcessies over de mogelijkheid een prestatie-indicator inzake samenwerking op te nemen.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Hoofdrailnet, NS, ProRail

17-06-2014

De Staatssecretaris vraagt de Minister van Financiën om de Kamer te informeren over de beloning van de directie van NS.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Hoofdrailnet, NS, ProRail

17-06-2014

De Staatssecretaris bericht de Kamer bij de ontwerpconcessies over hoe ze de betrokkenheid van de Kamer ziet bij de beleidsprioriteitenbrief en bij het vervoerplan en het beheerplan.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Hoofdrailnet, NS, ProRail

17-06-2014

De Staatssecretaris doet de Kamer een overzicht toekomen van de vraag naar nieuwe stations en de bijbehorende vervoersstromen en het daarvoor beschikbare budget.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Hoofdrailnet, NS, ProRail

17-06-2014

De Staatssecretaris vraagt de decentrale overheden om een «letter of intent» naar de Kamer te sturen over de aansluiting van de regionale concessies op de concessie voor het hoofdrailnet, zo mogelijk tegelijk met de ontwerpconcessie voor het hoofdrailnet.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Hoofdrailnet, NS, ProRail

17-06-2014

De Staatssecretaris komt bij de ontwerpconcessie terug op de randvoorwaarden en de percentages die daarin opgenomen zijn over tariefdifferentiatie en de verhoging van de tarieven voor de maand- en trajectkaarten.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Hoofdrailnet, NS, ProRail

17-06-2014

De Staatssecretaris komt bij de ontwerpconcessies terug op de motie-Dik-Faber/Van Tongeren (Kamerstuk 22 026, nr. 426) over de snelheid van intercitymaterieel.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Hoofdrailnet, NS, ProRail

17-06-2014

De Staatssecretaris vraagt NS om informatie over de mogelijkheid om het toegankelijk maken van treinen te versnellen en bericht de Kamer daarover.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Waterveiligheid

19-06-2014

De Minister zal, naar aanleiding van het overleg met de regio over de varianten bij de sluis bij Kornwerderzand, begin september de uitkomsten van dit overleg aan de Kamer doen toekomen. Hierbij wordt ook de Richtlijn Vaarwegen betrokken, evenals de bijdragen die dan zijn toegezegd door de verschillende betrokken partijen.

Minister I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Waterveiligheid

19-06-2014

De Minister zal een voortgangsbrief over de Oosterscheldekering aan de Kamer sturen, met inbegip van behandeling van- en onderzoek naar de problemen die daarbij kunnen ontstaan door zeespiegelstijging. In deze brief zal worden ingegaan op de moties van Provinciale Staten van Zeeland die op dit onderwerp betrekking hebben.

Minister I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Waterveiligheid

19-06-2014

De Minister zal een brief aan de Kamer sturen over de projecten en werkzaamheden die in het kader van Topsector Water plaatsvinden of plaats hebben gevonden.

Minister I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Waterveiligheid

19-06-2014

De Minister zal contact opnemen met de coalitie die de brief «Natuurlijke Klimaatbuffers» heeft geschreven.

Minister I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

NO MIRT

18-06-2014

De Minister heeft toegezegd om, vóór het Notaoverleg MIRT in het najaar van 2014, te bezien of de Noordelijke Ringweg Utrecht naar voren kan worden getrokken, indien andere projecten getemporiseerd worden.

Minister I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

NO MIRT

18-06-2014

De Minister zal vóór het Notaoverleg MIRT in het najaar van 2014 inzicht geven over alternatieve scenario’s met betrekking tot de A15 bij onder meer Helhoek, inclusief een kostenplaatje.

Minister I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

NO MIRT

18-06-2014

De Staatssecretaris zal de Kamer een schriftelijke reactie doen toekomen op het rapport van de Erasmus Universiteit over de aansluiting van de Betuweroute op Duitsland; een promotieonderzoek van historica Paardenkoper, zoals dat ter vergadering is overhandigd.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

NO MIRT

18-06-2014

Het Jaarverslag Meerjarenplan Ontsnippering zal binnenkort aan de Kamer worden gezonden.

Minister I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

NO MIRT

18-06-2014

De Minister zal een reactie aan de Kamer sturen aangaande het signaal van het Longfonds en het Gronings Universitair Ziekenhuis over luchtkwaliteit en de gezondheidseffecten voor kinderen ten gevolge van de Zuidelijke Ringweg Groningen.

Minister I&M

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Grondstoffen en afval

18-06-2014

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zal onderzoeken of het mogelijk is aanvullende afspraken te maken om te komen tot 50–60% recyclaat en zal de Kamer daar na de zomer over informeren.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Grondstoffen en afval

18-06-2014

De Staatssecretaris zal in de door haar eerder toegezegde milieueffectenanalyse de vervoersbewegingen van het Plastic Heroes-systeem meenemen.

Stas I&M

De milieueffectenanalyse verschijnt uiterlijk 1 juni 2015.

AO Grondstoffen en afval

18-06-2014

De Staatssecretaris voor Infrastructuur en Milieu zal parallel aan de aanbieding van de milieueffectenananalyse tevens ingaan op de mogelijkheid om ook kleine plastic flessen te betrekken in een statiegeldsysteem, waarbij zij tevens aandacht zal geven aan recyclingmodellen in het buitenland. Daarnaast zal de Staatssecretaris terugkomen op het probleem van zwerfafval en op de vraag of de zwerfvuilproblematiek ook in financiële termen kan worden uitgedrukt.

Stas I&M

De milieueffectenanalyse verschijnt uiterlijk 1 juni 2015.

AO Grondstoffen en afval

18-06-2014

De Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu zal voor de milieueffectenanalyse inzake de Raamovereenkomst Verpakkingen een klankbordgroep in het leven roepen voor het verkrijgen van draagvlak en de Kamer na de zomer informeren uit welke partijen de klankbordgroep ten minste bestaat. In deze klankbordgroep hebben ook partijen buiten de Raamovereenkomst zitting. Aan de basis van de klankbordgroep ligt de vraag of er aanvullende afspraken zijn te maken bovenop de Raamovereenkomst, met de kennis die er voorhanden is en meegenomen de hoogst haalbare technieken. De klankbordgroep heeft geen rol in de besluitvorming of een rol bij de prestatiegaranties. De milieueffectanalyse komt volgend jaar, samen met de uitkomsten van de prestatiegaranties.

Stas I&M

De Kamer wordt na de zomer geïnformeerd.

AO ERTMS / Spoorveiligheid

24-06-2014

De Staatssecretaris doet de Kamer een planning toekomen van alle go-no go-momenten en evaluaties in het project ERTMS. Ze neemt daar ook de doelen van het project in mee.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO ERTMS / Spoorveiligheid

24-06-2014

De Staatssecretaris brengt bij de planuitwerking van ERTMS in beeld welke trajecten buiten PHS extra aandacht krijgen en waarom.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO ERTMS / Spoorveiligheid

24-06-2014

De Staatssecretaris bericht de Kamer in de loop van 2014 over de resultaten van haar gesprekken met de vervoerders over hun financiële bijdrage aan de inbouw van ERTMS en over de voortgang in Brussel inzake subsidiemogelijkheden.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO ERTMS / Spoorveiligheid

24-06-2014

De Staatssecretaris informeert de Kamer begin 2015 over de aanbestedingsstrategie voor ERTMS.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO ERTMS / Spoorveiligheid

24-06-2014

De Staatssecretaris bericht de Kamer over creatieve alternatieven op het gebied van ERTMS die in Nederland en het buitenland zijn opgekomen.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

VAO LTSA

25-06-2014

De Staatssecretaris doet de Kamer na overleg met de Minister van Financiën een reactie toekomen op de aangehouden motie van het lid De Rouwe (CDA) op Kamerstuk 29 984, nr. 512 over de buitenlandse activiteiten van NS.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

WGO Jaarverslagen

26-06-2014

De Kamer zal een brief ontvangen over de effectiviteit van het Meerjarenplan Ontsnippering (MJPO) en over de budgettaire vrije ruimte en het juridisch verplichte deel, naar aanleiding van het Jaarverslag MJPO 2013 dat de Kamer recentelijk heeft ontvangen.

Minister I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

WGO Jaarverslagen

26-06-2014

Ten tijde van de ontvangst van de ontwerpbegroting 2015 zal de Kamer worden geïnformeerd over de aanpak van de ICT-problemen bij de Inspectie Leefomgeving en Transport.

Minister I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Luchtvaart

26-06-2014

De Staatssecretaris bericht de Kamer of ontheffingen in het buitenland inzake de verlening van brevetten voor zweefvliegers en ballonvaarders ook in Nederland mogelijk en wenselijk zijn en neemt daarbij ook informatie op over de kosten van deze brevetverlening.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Luchtvaart

26-06-2014

De Staatssecretaris informeert de Kamer over de ontwikkelingen inzake het vrachtvervoer in de luchtvaart.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

AO Luchtvaart

26-06-2014

De Staatssecretaris informeert de Kamer in oktober 2014 over de voortgang inzake locaties voor general aviation.

Stas I&M

De Kamer zal conform toezegging worden geïnformeerd.

4.4 Subsidieoverzicht

Begrotingsartikel

Naam subsidie(regeling) (met hyperlink naar vindplaats)

2013

2014

2015

2016

2017

2018

2019

Aantal verleningen 2013

Laatste evaluatie (jaartal, met hyperlink naar vindplaats)

Volgende evaluatie (jaartal)

Einddatum subsidie (regeling) (jaartal)

Artikel 11 Waterkwantiteit

                     
 

incidentele subsidies

644

22

             

2015

2014

 

HGIS Partners voor Water deel 3

11.615

10.500

9.506

1.884

     

1

n.v.t.

2015

2015

 

HGIS Partners voor Water deel 4

     

8.886

8.886

8.886

8.886

0

n.v.t.

2021

2021

   

12.259

10.522

9.506

10.770

8.886

8.886

8.886

       
                         

Artikel 12 Waterkwaliteit

                     
 

Incidentele subsidies

94

113

         

0

n.v.t.

2015

2014

 

Pilot waterplanten maaien randmeren2

 

60

50

40

     

0

n.v.t.

2017

2016

 

Stichting Rioned: project Kenniscoaches 1

 

212

212

0

219

   

0

n.v.t.

2018

2017

   

94

385

262

40

219

0

0

       
                         

Artikel 13 Ruimtelijke Ontwikkeling

                     
 

Programma Ruimtelijke Ontwikkeling1

 

148

240

250

     

2

n.v.t.

2017

2016

 

Subsidies Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp 2013–2016 (AAARO 2013–2016): Stimuleringsfonds Creatieve Industrie en Stichting Architectuur Lokaal

3.073

616

3.036

616

     

0

2012

2017

2016

 

EO Wijers Stichting: prijsvraag 2013–2015

20

20

         

0

n.v.t.

2016

2015

 

Platform31

267

87

         

1

n.v.t.

2015

2014

 

Provincie Zeeland: pilot ruimtelijke transformatie regio Schouwen – Duiveland)1

   

15

       

0

n.v.t.

2016

2015

 

Regio Achterhoek: pilot transformatie Regio Achterhoek1

   

15

       

0

n.v.t.

2016

2015

 

Samenwerkingsorgaan Hoeksche Waard: Pilot ruimtelijke transformatie Hoeksche Waardenmakerij aan de Delta

 

15

         

0

n.v.t.

2015

2014

 

TU Delft leerstoel Ontwerp1

100

100

100

100

1

n.v.t.

2017

2016

   

660

                   
 

Klimaatbuffers

748

1.000

100

       

0

n.v.t.

zie toelichting 3

2015

 

Subsidies basisregistraties1

5.060

11.164

12.152

1.619

     

0

20133

zie toelichting 4

2016

 

Stichting Geonovum meerjarige subsidie t/m 20161

 

300

380

380

     

1

20131,3

2016

Zie toelichting 5

2016

 

Subsidie Regie College Waddengebied1

48

60

60

60

60

60

60

1

n.v.t.

Zie toelichting 1

zie toelichting 1 en 6

 

Bedrijvenregeling bodemsanering

6.912

6.400

10.000

10.000

10.000

10.000

10.000

13

n.v.t.

2016

2023

 

Stichting Bodemsanering NS (SBNS): bodemsanering NS-terreinen 1 , 13

4.538

4.538

4.538

       

0

n.v.t.

2015

2015

 

Commissie voor de Milieueffectrapportage (MER), 1703, 19021

6.997

3.340

2.000

2.000

2.000

   

1

n.v.t.

2013

zie toelichting 7

2017

 

Stichting Kennisontwikkeling Kennisoverdracht Bodem (SKB): programma 2010–2014

1.400

1.400

         

0

n.v.t.

2015

2014

 

Staatsbosbeheer: bodemsanering Staatsbos

2.200

2.200

         

0

n.v.t.

2015

2014

   

32.023

31.388

32.636

15.025

12.060

10.060

10.060

       
                         

Artikel 14 Wegen en verkeersveiligheid

                     

14.01.02 – netwerk

Tankstations + alternatieve brandstoffen

   

778

20

     

0

2012

2017

2016

 

MJA's OV rail en weg1, 8

26

13

0

2012

2015

2014

 

IvDM – het nieuwe rijden (Instituut voor Duurzame Mobiliteit)1

260

800

       

0

n.v.t.

2016

2015

 

Diverse incidentele subsidies1

21

131

13

5

       

n.v.t.

2017

2016

 

Papierloos wegtransport (TLN)

298

74

         

1

n.v.t.

2015

2014

 

subsidie fietsbeleid/fietsersbond

1.168

575

575

575

575

575

575

1

n.v.t.

2019

2019

                         
                         

14.02.02 – veiligheid

Subsidie VVN

3.523

3.645

3.651

3.651

3.651

3.651

3.651

1

2014

Zie toelichting 9

2018

2019

 

Subsidie SWOV

3.879

3.904

3.949

3.949

3.949

3.949

3.949

1

2014

Zie toelichting 10

2018

2019

 

Subsidie Team Alert

860

792

761

756

756

756

756

1

n.v.t.

2014

2015

 

Subsidie CBR1, 11

3.570

2.632

2.625

925

900

900

900

1

n.v.t.

2014

Zie toelichting 11

2016

 

Subsidies veiligheid kleine som (m.i.v. 2015 samengevoegd met Subsidies incidentele doelgroepen)1

586

1.061

327

1.257

1.257

1.257

1.257

5

n.v.t.

2015

2015

 

Subsidie incidentele doelgroepen (m.i.v. 2015 samengevoegd met Subsidies veiligheid kleine som)

703

149

0

0

0

0

0

2

n.v.t.

n.v.t.

2016

   

14.894

12.976

13.479

11.138

11.088

11.088

11.088

       
                         

Artikel 15 Openbaar vervoer

                     
 

Subsidie sociale veiligheid openbaar vervoer1

504

521

608

485

485

485

485

0

n.v.t.

2014/15

2015

 

Subsidie regionale openbaar vervoer systemen/geschillencommissie taxi1

127

188

150

1

n.v.t.

2015

2014

   

631

709

758

485

485

485

485

       
                         

Artikel 16 Spoor

                     
 

Subsidie contractsector/Bijzondere spoordiensten

23.000

10.019

         

0

n.v.t.

2015

2014

 

Subsidie actieplan groei op het spoor

7.293

963

         

0

n.v.t.

2015

2014

 

Subsidie CLU+ op HSL-BR (Complete Lijnuitschakeling + op hogesnelheidslijn en Betuweroute)1

2.198

2.170

2.170

2.170

2.170

2.170

2.170

8

n.v.t.

2014

2015, zie toelichting 14

 

Subsidie bodemsanering NS percelen (SBNS)1

9.076

9.076

9.076

0

2009

2015

2015

 

Subsidies overig, w.o. GSM-R, ROVER en Expertnetwerk veiligheid spoorvervoer1

926

900

15.100

100

100

100

100

0

n.v.t.

2018

2017

   

42.493

23.128

26.346

2.270

2.270

2.270

2.270

       
                         

Artikel 17 Luchtvaart

                     
 

Commissie Regionaal Overleg Schiphol (CROS)

155

264

264

264

264

264

264

0

2013

2017

zie toelichting 15

 

Overige commissies regionaal overleg1

138

139

138

138

138

138

2

n.v.t.

2017

zie toelichting 16

 

Subsidieregeling KDC 2013–2017

905

40

49

50

50

50

50

1

n.v.t.

2017

2017

 

Vogelaanvaringen

1.762

2.038

73

n.v.t.

zie toelichting 17

2014

 

Incidentele subsidie

20

35

1

n.v.t.

n.v.t.

2014

   

2.842

2.515

452

452

452

452

452

       
                         

Artikel 18 Scheepvaart en havens

                     
 

wetten.nl – Wet- en regelgeving – Tijdelijke subsidieregeling EICB 2012 – BWBR0031748

37

40

         

0

nee

n.v.t.

2013

 

Subsidieprogramma innovaties duurzame binnenvaart

 

79

         

0

nee

2015

2015

 

Regeling subsidiëring kennismakingsstages in zeescheepvaart en waterbouw

315

300

 

0

nee

n.v.t.

2014

   

352

419

0

0

0

0

0

       
                         

Artikel 19 Klimaat

                     
 

Proefproject IKS (lokaal klimaat)

0

1.000

         

0

zie toelichting 18

n.v.t.

2016

 

Programma Milieu en Technologie (ProMT)

777

1.000

         

0

n.v.t.

2015

2014

 

Subsidies Duurzame mobiliteit

827

1.180

5.300

       

0

n.v.t.

2016

2015

 

Overige incidentele subsidies klimaat

63

                   
   

1.667

3.180

5.300

0

0

0

0

       
                         

Artikel 20 Lucht en geluid

                     
 

Subsidieprogramma Euro-6 (taxi's en bestelwagens)

775

2.621

2.000

0

n.v.t.

n.v.t.

2014, zie toelichting 19

 

Subsidieprogramma Euro-VI (trucks en bussen)

15.926

11.850

0

n.v.t.

n.v.t.

2013, zie toelichting 19

 

Incidentele subsidies luchtkwaliteit

118

                   
   

16.819

14.471

2.000

0

0

0

0

       
                         

Artikel 21 Duurzaamheid

                     
 

Afvalfonds

0

           

0

2010

2014

2014, zie toelichting 20

 

Overige incidentele subsidies Afval en duurzaamheidagenda1

1.393

1.456

520

520

520

520

520

6

n.v.t.

2014

2015, zie toelichting 21

 

Subsidies Natuurlijk kapitaal1

934

439

359

359

359

359

359

0

n.v.t.

Zie toelichting 1

Zie toelichting 1

   

2.327

1.895

879

879

879

879

879

       
                         

Artikel 22 Externe veiligheid en risico's

                     
 

Subsidies inrichting en transport1

300

186

50

50

50

3

n.v.t.

2018

2017

 

Subsidies Puma/VTH-stelsel1

23

150

150

150

150

0

n.v.t.

2018

2017

 

Subsidies veiligheid stoffen1

100

100

100

100

1

n.v.t.

2018

2016

 

EU Project NANoREG1

4.782

2.369

2.369

570

0

0

0

1

n.v.t.

2017

2016

 

Overige subsidies1

79

324

290

290

290

290

   

2018

2018

   

5.205

2.884

2.993

1.160

490

290

290

       
                         

Artikel 97 Algemeen departement

                     
 

NWO Programma Duurzame bereikbaarheid Randstad

1.700

1.400

         

0

n.v.t.

2015

2014

 

NWO Programma Duurzame logistiek1

250

250

250

250

250

 

0

n.v.t.

2019

2018

   

1.700

1.650

250

250

250

250

0

       
                         
 

Totaal Subsidieoverzicht

133.306

106.122

94.861

42.469

37.079

34.660

34.410

       

Toelichting

1 Algemeen

Per 1 juli 2012 dienen alle nieuwe subsidieregelingen voorzien te zijn van een einddatum. Per 1 juli 2014 is de overgangstermijn ten einde gekomen en moeten ook alle bestaande subsidieregelingen van een einddatum zijn voorzien (Aanwijzingen voor subsidieverstrekking). Deze horizonbepaling voor subsidies is tevens opgenomen in de CW (zesde wijziging van de CW). De TK heeft tevens geamendeerd om de horizonbepaling nog scherper te maken. Deze mag maximaal vijf jaar in de toekomst liggen na de eerste verlening. Voor subsidies die het eerst verstrekt zijn vóór 2012, geldt dat dit jaartal maximaal op 2017 mag liggen. Tevens dienen alle subsidies periodiek te worden geëvalueerd, met publicatie van de resultaten. Nog niet voor alle IenM subsidies wordt volledig aan deze voorschriften voldaan of is deze informatie in bovenstaand subsidieoverzicht opgenomen. In de voorkomende gevallen zal IenM het komende jaar maatregelen nemen om alsnog aan de geldende voorschriften te voldoen. De resultaten hiervan zullen terug te vinden zijn in het subsidieoverzicht van de ontwerpbegroting 2016. Van subsidieregelingen zijn in het overzicht vindplaatsen aangegeven; van overige subsidies is thans nog geen grondslag vermeld. Die zal in het subsidieoverzicht van de ontwerpbegroting 2016 eveneens worden opgenomen.

2, art. 12 Pilot waterplanten maaien randmeren: deze subsidie is nog niet verleend.

3, art. 13 Klimaatbuffers: deze middelen zijn gedecentraliseerd naar provincies (natuurakkoord 2013).

4, art. 13 Subsidies basisregistraties: het betreft hier subsidies in het kader van de omvorming van de Grootschalige Basiskaart Nederland (GBKN) naar de Basisregistratie Grootschalige Topografie (BGT). Dit betreft een eenmalige omzetting die in 2016 gereed is. Evaluatie van de gerealiseerde basisregistraties en de onderlinge verbindingen vinden plaats in het kader van de monitoring van de voortgang van de overheidsbrede implementatie-agenda dienstverlening e-overheid (I-NUP): http://www.e-overheid.nl/images/stories/Publicaties/i-NUP-tussenbalans%20medio%202013.pdf

5, art. 13 Stichting Geonovum: dit betreft een subsidie t.b.v. standaardisatie van geo-informatie. De subsidie wordt voor 3 jaar verstrekt en loopt nu t/m 2016. In 2016 zal een beslissing worden genomen voor de volgende periode.

6, art. 13 Subsidie Regie College Waddengebied: subsidie conform afspraken RCW Nieuwe Stijl. Het betreft een jaarlijkse subsidieverstrekking. Beëindiging van de subsidie hangt samen met het Waddenfonds.

7, art. 13 Commissie voor de Milieueffectrapportage (MER): de commissie heeft een wettelijke basis in de Wet milieubeheer. Het betreft een structurele exploitatiesubsidie die wordt afgebouwd i.v.m. overgang naar tarieffinanciering. De laatste evaluatie is te vinden op https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-236156.

8, art. 14 MJA's OV rail en weg: Nadere Overeenkomst o.b.v. Raamovereenkomst met RVO

9, art. 14 VVN de evaluatieresultaten staan opgenomen in de toelichting op de nieuwe regeling: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-15213.html

10, art. 14 SWOV de evaluatieresultaten staan opgenomen in de toelichting op de nieuwe regeling: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-15213.html

11, art. 14 Voor bepaalde producten ontvangt CBR van IenM een bijdrage teneinde de tarieven die burgers hiervoor in rekening worden gebracht te reduceren. In 2014 zal deze bijdrage worden heroverwogen. Dit kan gevolgen hebben voor de hoogte van de bijdrage en de einddatum. Hierover zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd. Grondslag is HW96120.

12, art. 14 Subsidie CLU+ op HSL-BR (Complete Lijnuitschakeling + op hogesnelheidslijn en Betuweroute): Overeenkomst tussen Staat NL en veiligheidsregio

13, art. 14. Stichting Bodemsanering NS (SBNS): de grondslag hiervan is het Convenant bodemsanering NS-percelen

14, art. 16 subsidie CLU+ op HSL-BR (Complete Lijnuitschakeling + op hogesnelheidslijn en Betuweroute). Indien er geen nieuwe afspraken worden gemaakt wordt deze subsidie telkens met één jaar verlengd.

15, art. 17 Commissie Regionaal Overleg Schiphol (CROS): Deze commissie is verankerd in de Wet luchtvaart, het is een structurele exploitatiesubsidie.

16, art. 17 Overige commissies regionaal overleg: dit betreft een structurele reeks.

17, art. 17 vogelaanvaringen: de subsidie eindigt in 2014. Eventuele continuering wordt nu bezien. Mocht hiertoe worden besloten, dan zal tevens een evaluatiemoment worden bepaald.

18, art. 19 Proefprojecten IKS: Dit is een specifieke uitkering, de einddatum is niet in de regeling opgenomen, maar zal na afwikkeling van de lopende beschikkingen in 2016 worden beëindigd. Geen evaluatie, wel Lokale Klimaatagenda 2011–2014 gemaakt.

19, art. 20 Subsidieprogramma’s Euro-6 en Euro-VI: deze programma's zijn beide gestoeld op dezelfde regeling (de Subsidieregeling emissieverminderende voorzieningen voor voertuigen met een dieselmotor). Deze regeling is deels ingetrokken, maar kan niet volledig worden ingetrokken. De programma’s voor retrofit (roetfilters) voor zware en lichte voertuigen moeten blijven voortbestaan, omdat daarmee de juridische basis voor de registratie in het kentekenregister van nieuwe roetfilters in stand wordt gehouden. Voor het subsidieprogramma Euro-6 is de einddatum 2014, voor het subsidieprogramma Euro-VI is de einddatum 2013 (waarbij in 2014 nog subsidies worden verstrekt op reeds (en tijdig) ingediende aanvragen). Bij brief van 10 juli 2014 heeft de Staatssecretaris van IenM de Tweede Kamer geïnformeerd over de resultaten van de Euro-VI regeling, door middel van het aanbieden van de door RVO opgestelde rapportage (Kamerstukken 2013–2014, 31 209, nr. 165): http://www.tweedekamer.nl/kamerstukken/brieven_regering/detail.jsp?id=2014Z13289&did=2014D26567

20, art. 21 Voor het Afvalfonds geldt dat er nog slechts een financiële afwikkeling moet plaatsvinden (waarschijnlijk in 2015).

21, art. 21, overige subsidies: betreft incidentele/individuele subsidies en dus geen subsidieregeling. Subsidies Natuurlijk Kapitaal betreffen bijdragen voor onderzoeken op het gebied van natuurlijk kapitaal door ECN.

4.5 Evaluatie- en overig onderzoek

Soort onderzoek

Onderwerp

Artikel

Start

Afronding

Vindplaats

Beleidsdoorlichtingen

       
 

Waterkwantiteit

11

2013

2014

 
 

Waterkwaliteit

12

2015

2015

 
 

Ruimtelijke ontwikkeling (SVIR)

13

2013

2014

 
 

Wegen en verkeersveiligheid

14

2017

2017

 
 

OV-Keten

15

2013

2014

 
 

Spoor

16

2017

2017

 
 

Luchtvaart

17

2017

2017

 
 

Scheepvaart en havens

18

2017

2017

 
 

Klimaat

19

2018

2018

 
 

Geluid

20

2014

2015

 
 

Lucht

20

2017

2017

 
 

Duurzaamheid

21

2014

2014

 
 

Externe Veiligheid en risico’s (Besluit externe veiligheid inrichtingen)

22

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32861–4.html

 

Externe Veiligheid en risico’s

22

2018

2018

 
 

Meteorologie, seismologie en aardobservatie

23

2018

2018

 
 

Handhaving en toezicht

(keuzes die in het handhavings- en toezichtbeleid door ILT kunnen worden gemaakt)

24

2018

2018

 
 

Brede Doeluitkering Verkeer en Vervoer

(wordt zoveel mogelijk opgenomen in de doorlichtingen van de beleidsartikelen)

25

     
 

Bijdrage investeringsfondsen

(Wordt zoveel mogelijk meegenomen in de doorlichtingen van de beleidsartikelen).

26

     
           

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

   
 

Waterkwantiteit

       
 

Effectenonderzoek ex-post evaluatie van enkele onderdelen van de waterwet

11

2013

2014

 
 

Effectenonderzoek ex post: evaluatie Waterschapswet verkiezingsstelsel

(uitgesteld agv voornemen om waterschapsverkiezingen te houden samen met PS in 2015)

11

2015

2015

 
 

Leefomgevingsbalans (1x per 2 jaar)

11

 

2014

http://themasites.pbl.nl/balansvandeleefomgeving/2012/beleidsdoelen-voor-de-leefomgeving

 

Tussentijds evaluatie Bestuursakkoord water

11

2013

2014

 
 

MIRT onderzoeken in het kader van (de deelprogramma’s van) het Deltaprogramma gericht op voorstellen van het Deltaprogramma in 2014 voor de Deltabeslissingen

(hebben betrekking op de waterveiligheid, zoetwaterstrategie, peilbeheer IJsselmeergebied, Rijn-Maasdelta en ruimtelijke adaptatie).

11

2009

2014

 
 

¾ Evaluatie Ruimte voor de Rivier

11

2012

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-216364.html

 

Evaluatie Deltawet (experimenteerartikel in 2021/2)

11

2016

2017

 
 

Diverse voortgangsrapportages in het kader van de «Regeling grote projecten», oa HWBP2,Ruimte voor de rivier en Maaswerken

11

2012

Einde project

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26399–13.html

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/32698/kst-32698–13?resultIndex=1&sorttype=1&sortorder=4

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/dossier/30080

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-18106–221.html

MKBA’s

         
 

CPB: MKBA waterveiligheid IJsselmeergebied

11

2010

2013

http://www.cpb.nl/publicatie/economisch-optimale-waterveiligheid-het-ijsselmeergebied

Overig onderzoek

       
 

Policy dialoque n.a.v. OESO onderzoek gericht op toekomstige opgaven in het waterbeheer

11

2013

2014

http://www.oecd.org/env/watergovernanceprogramme.htm

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28966–27.html

 

Jaarlijkse voortgangsrapportage waterbeleid in Nederland 2014 (Water in Beeld)

11

12

 

Jaarlijks

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625–317.html

 

Periodieke toetsing van primaire waterkeringen:

ILT:Rapportage Derde toets primaire waterkeringen; Landelijke toets 2006–2011

ILT:Rapportage verlengde derde toetsing

11

 

2011

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31710–22.html

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31710–26.html

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31710–32.html

 

Toetsing van de Basiskustlijn (kustlijnkaartenboek)

11

 

jaarlijks

http://www.rijkswaterstaat.nl/images/Kustlijnkaartenboek%202013

 

Verkenning van de veiligheid in Nederland fase 2

11

2006

2015

 
 

5-jaarlijkse evaluatie activiteiten Schelde estuarium conform verdrag met Vlaanderen inzake samenwerken beleid en beheer

11

2012

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30862–95.html

 

PBL: Monitor SVIR

11

12

13

14

2013

2014

http://www.pbl.nl/publicaties/2012/monitor-infrastructuur-en-ruimte-2012-nulmeting

           
 

Waterkwaliteit

12

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

PBL: Leefomgevingsbalans (1x per 2 jaar)

12

 

2014

http://themasites.pbl.nl/balansvandeleefomgeving/2012/beleidsdoelen-voor-de-leefomgeving

 

Actualisatie initiële beoordeling KRM: beoordeling het bereiken van de goede milieutoestand en daarbij behorende doelen in 2020 n.a.v. het treffen van maatregelen in het kader van bestaand en voorgenomen beleid

12

 

2017

 
 

Evaluatie doelmatigheid drinkwatervoorziening (evaluatie van hoofdstuk 5 vd drinkwaterwet ogv art 60 vd drinkwaterwet)

12

 

2016

 

MKBA’s

         
 

MKBA maatregelen en kosten uitvoering Kaderrichtlijn Mariene strategie

12

2012

2015

 

Overig onderzoek

       
 

De kwaliteit van het drinkwater in Nederland 2012

12

 

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625–313.html

 

Policy dialoque n.a.v. OESO onderzoek gericht op toekomstige opgaven in het waterbeheer

11

2013

2014

http://www.oecd.org/env/watergovernanceprogramme.htm

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28966–27.html

 

EC evaluatie over toestand zwemwater (jaarlijks)

12

 

jaarlijks

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625–290.html

 

Diverse rapportages over specifieke stoffen en toestand drinkwater(winning)

12

 

2013

Convocatie AO Waterkwaliteit (http://www.tweedekamer.nl/vergaderingen/commissievergaderingen/

 

RIVM: bescherming drinkwaterbronnen in het nationaal beleid

12

 

2013

http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Wetenschappelijk/Rapporten/2013/april/Bescherming_drinkwaterbronnen_in_het_nationaal_beleid

 

ILT: bedrijfsvergelijking in de drinkwatersector

(benchmark 2012–2013)

12

 

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-277498.html

 

ILT: Jaarevaluatie drinkwatertarieven

(jaarlijks)

12

 

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-27625–309.html

 

PBL: Monitor SVIR

12

2013

2014

 
           
 

Ruimtelijke ontwikkeling

13

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Leefomgevingsbalans PBL (1x per 2 jaar)

13

 

2014

http://themasites.pbl.nl/balansvandeleefomgeving/

 

Evaluatie Basisregistratie Gebouwen

13

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33926–1.html

MKBA’s

         
 

KEA SMASH

13

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32660–57.html

 

MKBA Zandhonger Oosterschelde

13

2012

2013

http://www.rijkswaterstaat.nl/water/plannen_en_projecten/vaarwegen/oosterschelde/oosterschelde_zandhonger/

 

MKEA/MKBA Haalbaarheidsstudie 12-mijlszone

13

2013

2013

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2013/06/27/quickscan-haalbaarheidsstudie-windparken-binnen-12-mijlszone.html

 

MKBA Structuurvisie Ondergrond

13

2013

 

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bodem-en-ondergrond/ruimtelijke-ordening-ondergrond

Overig onderzoek

       
 

PBL: Monitor SVIR

13

2013

2014

http://www.compendiumvoordeleefomgeving.nl/onderwerpen/nl0041-Monitor-Infrastructuur-en-Ruimte.html?i=40

 

INSPIRE monitor EU

13

2011

2017

http://inspire.jrc.ec.europa.eu/index.cfm/pageid/182

 

Ex durante Evaluatie AMvB Ruimte 1e tranche

13

 

2017

 
 

Ex durante evaluatie Wet voorkeursrecht gemeenten

13

2015

2015

 
 

Evaluatie ladder voor duurzame verstedelijking

13

2013

2014

http://www.pbl.nl/publicaties/infrastructuur-en-verstedelijking-kennis-en-beleid-voor-een-betere-afstemming

 

Uitvoeringsmonitor SVIR

13

 

jaarlijks

http://www.pbl.nl/publicaties/2012/monitor-infrastructuur-en-ruimte-2012-nulmeting

 

Plan MER Structuurvisie Ondergrond

13

2013

 

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bodem-en-ondergrond/structuurvisie-ondergrond

 

Heroverweging bodem(sanerings)beleid

13

2013

2014/2015

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bodem-en-ondergrond/ruimtelijke-ordening-ondergrond

 

Voortgangsrapportage Groot Project RRAAM

13

 

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31089–109.html

           
 

Wegen en verkeersveiligheid

14

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Verslag over de wijze waarop tracéwet is toegepast

14

2013

2015

 
 

Verslag over de wijze waarop de Tracéwet is toegepast (incl. infrastructuurfonds art 12)

14

2015

2015

 
 

Monitoring en evaluatie «beter benutten»

14, 15 en 16

2012

jaarlijks

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-264684.html

 

Effectonderzoek Wet Rijonderricht motorrijtuigen

14

2012

2013

http://wetten.overheid.nl/BWBR0024674/geldigheidsdatum_24-07-2013

 

Evaluatie meerjarenprogramma Geluidsanering

14

2016

2016

 
 

Evaluatie aantal doden en gewonden in het verkeer

14

 

jaarlijks

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29398–368.html

 

NMCA

14

 

tweejaarlijks vanaf 2015

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2011/06/14/nationale-markt-en-capaciteitsanalyse-nmca.html

MKBA’s

         
 

A27 Houten-Hooipolder (voorkeursbeslissing)

     

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-A-68.html

Overig onderzoek

       
 

Mobiliteitsbalans 2013

14

15

16

17

18

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31305–206.html

 

Alcoholslotprogramma

14

2014

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29398–393.html

 

ILT: Staat van de transportveiligheid 2012

14

16

17

 

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-XII-65.html

 

Publieksrapportage rijkswegennet

14

 

elke vier maanden

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-A-64.html

           
 

OV-keten

15

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie sociale veiligheid ov

15

2014

2014

 
 

Evaluatie taxiwet

15

2014

2015

 
 

Evaluatie boordcomputer taxi

15

2015

2016

 
 

Ruimte voor de fiets

15

 

driejaarlijkse monitoring

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984–317.html

 

Evaluatie dubbeltariefsysteem taxi

15

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31521–72.html

 

OV-klantenbarometer

15

2013

2013

http://www.ovklantenbarometer.nl/

 

Eindrapport «Krachten bundelen voor toekomstvast doelgroepenvervoer en OV»

15

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-25847–117.html

 

Beleidsevaluatie maximum tarieven taxivervoer

15

2015

2015

 

MKBA’s

         
 

       

Overig onderzoek

       
 

Ruimte voor de fiets

15

 

driejaarlijkse monitoring

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/fiets/meer-fietsenstallingen-bij-stations

 

OV-klantenbarometer

15

2013

2013

http://www.ovklantenbarometer.nl/

 

Eindrapport «Krachten bundelen voor toekomstvast doelgroepenvervoer en OV»

15

2013

2013

Bijlage bij TK 25 847 nr. 117

 

Mobiliteitsbalans 2013

15

2012

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31305–206.html

           
 

Spoor

16

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie HSL-Zuid groot project status IF artikel 17

16

   

TK 22 026

 

ERTMS groot project

16

2013

 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33652–4.html

MKBA’s

         
 

ERTMS (voorkeursbeslissing)

16

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33652–14.html

 

PHS (voorkeursbeslissing)

16

 

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32404–74.html

Overig onderzoek

       
 

LTSA-1

16

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984–384.html

 

LTSA-2

16+15

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29984–474.html

 

Jaarlijkse evaluatie one stop shop op corridors Rotterdam-Genua en Rotterdam-Lyon

16

2014

   
 

Spoorveiligheid personen/Verkeersslachtoffers op het spoor

16

 

jaarlijks

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-276592.html

 

Audit security

16

2013

2014

 
 

MER Evaluatie Betuweroute Aspect Sociaal

16

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-239593.html

 

Impact analyse EU DG Transport

16

2012

2013

http://ec.europa.eu/transport/facts-fundings/evaluations/index_en.htm

 

Jaarverslag van de Nederlandse Autoriteit voor spoorveiligheid

16

   

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29893–156.html

           
 

Luchtvaart

17

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Luchtvaart (GIS)

17

2012

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-26959–140.html

MKBA’s

         
 

KEA SMASH

13

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32660–57.html

 

Luchthavenbesluit Twente

17

   

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31936–198.html

 

Luchthavenbesluit Lelystad

Quick Scan Maatschappelijke Kosten en Baten Analyse

17

2014

   

Overig onderzoek

       
 

Uitvoeringsagenda Luchtvaartnota

17

2014

2015

 
 

Wettelijke ZBO evaluatie functioneren LVNL

17

2013

2014

 
 

Externe veiligheid

17

2013

 

http://easa.europa.eu/language/nl/home.php

 

Beleidsagenda luchtvaartveiligheid

17

2015

2016

 
 

Evaluatie subsidie Knowledge & Development Center (KDC)

17

2017

2017

 
           
 

Scheepvaart

18

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie Loodsenwet/toezicht ACM

18

2013

2013

https://www.acm.nl/nl/publicaties/publicatie/11402/Autoriteit-Consument-en-Markt-verlaagt-vergoeding-vermogenskosten-Loodswezen/

 

Evaluatie beleidsbrief zeevaart «verantwoord varen en een vitale vloot»

18

2013

2014

 
 

Evaluatie van fiscaal maritiem beleid met financiën

18

2013

2014

 
 

Evaluatie subsidieregeling Zeehaveninnovatieproject IF artikel 15

18

2014

2015

 
 

Evaluatie Quick wins binnenhavens IF artikel 15

18

2016

2017

 
 

Evaluatie Project Mainport Rotterdam (evaluatie status groot project) IF artikel 17

18

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-24691–119.html

MKBA’s

         
 

KBA Volkeraksluizen

(voorkeursbeslissing)

18

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33400-A-53.html

 

Capaciteitsuitbreiding Ligplaatsen IJssel, onderdeel Boven-IJssel (voorkeursbeslissing)

18

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-A-5.html

 

KBA Twentekanalen

(voorkeursbeslissing)

18

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33750-A-56.html

Overig onderzoek

       
 

Beveiliging door moedwillige verstoring – audit EC

18

2012

2012

Vertrouwelijk

 

Onderzoek naar de concurrentieverhoudingen tussen de zeehavens in Duitsland, Frankrijk, Nederland, Vlaanderen en het Verenigd Koninkrijk

18

2013

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29862–24.html

           
 

Klimaat

19

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Hernieuwbare energie: evaluatie Europese richtlijn

EZ

   

http://ec.europa.eu/energy/studies/index_en.htm

 

Lokale klimaatinitiatieven

19

2013

2015

 
 

ECN: Evaluatie Besluit Emissie-eisen middelgrote stookinstallaties

19

2012

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-231228.html

 

Kabinetsreactie op parlementair onderzoek naar klimaat

19

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33193–7.html

 

MIA/VAMIL

19

 

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33752–5.html

 

CDM

19

 

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-346237.html

MKBA’s

         
 

       

Overig onderzoek

       
 

Voortgang klimaatbeleid in de balans voor de leefomgeving

19

 

tweejaarlijks

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-31253–32.html

 

Agentschapsevaluatie NEa

19

2013

2014

 
           
 

Geluid

20

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Swung I en II

20

2015

2015

 

MKBA’s

         
 

– 

       

Overig

         
 

– 

       
           
 

Lucht

20

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Eindevaluatie NSL

20

 

2017

 

MKBA’s

         
 

       

Overig onderzoek

       
 

Jaarlijks monitoringrapport NSL

20

 

jaarlijks

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30175-E.html

           
 

Duurzaamheid

21

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Ex-ante-evaluatie ontwikkelingsrichtingen mestbeleid op realisatie milieudoelen voor de veehouderij

21

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-281083.html

 

Evaluatie Green Deals

21

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-264765.html

 

Ex-ante evaluatie Circulaire economie (inclusief consumentenbeleid en Van Afval naar Grondstof (VANG))

21

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-234688.html

 

Evaluatie instrument duurzaam inkopen

21

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-290001.html

 

Evaluatie ketenaanpak

21

2013

2013

http://www.rwsleefomgeving.nl/onderwerpen/duurzaam_produceren/ketenaanpak/nieuws-ketenaanpak/ Evaluatie ketenaanpak IenM – leren van ervaringen met milieudrukverlaging in ketens. KPMG, wordt in september 2014 aangeboden aan de Kamer tegelijk met bovengenoemde studie door het PBL

 

Voortgangsrapportage op grond van biocideverordening

21

2014

2015

 
 

Quickscan van eerste observaties mbt programma Van Afval Naar Grondstof (VANG)

21

2014

2014

Studie door het PBL, wordt in september 2014 aangeboden aan de Kamer

 

Evaluatie of de voordelen van covergisting opwegen tegen de nadelen (EZ en IenM)

21

2014

2015

brief van 25 februari 2013 van de Staatssecretaris van EZ, mede de Staatssecretaris van I&M, in antwoord op vragen van het lid Ouwehand (Tweede Kamer, 2012–2013, 33 037, nr. 44).

 

Ex ante:Fundamentele herziening besluit bodemkwaliteit

21

2015

2016

 
 

Evaluatie Activiteitenbesluit milieubeheer mbt landbouwactiviteiten

21

2015

2016

 
 

Nitraatrichtlijnrapportage (evaluatie nitraatrichtlijn)

21

2016

2016

 

MKBA’s

         
 

       

Overig onderzoek

       
 

Voortgangsrapportage uitvoering Landelijk Afval Plan

21

 

2014

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30872–161.html

 

National ecosystem assessment

PBL Quick Scan Hoofdlijnennotitie

21

2013

 

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-252785.html

1e versie eind 2014 klaar, daarna doorontwikkeling

 

PBL ea:monitor duurzaam Nederland

21

 

2014

http://www.pbl.nl/publicaties/2011/monitor-duurzaam-nederland-2011

           
 

Externe veiligheid

22

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Evaluatie GGO-beleid 2000 – 2013

22

2014

2015

 

MKBA’s

         
 

       

Overig onderzoek

       
 

Derde vijfjaarlijkse evaluatie resultaten beleid prioritaire stoffen

22

2016

2016

 
 

Tweede tussentijdse evaluatiedoelstelling vernieuwing stoffenbeleid (REACH/SOMS)

22

2013

2014

 
 

Tussentijdse evaluatie omgaan met risico’s van nanotechnologie

22

2015

2015

 
 

Vierjaarlijkse evaluatie Nationale aanpak Milieu en Gezondheid

22

2013

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-28089–27.html

 

Vierjaarlijkse wettelijke evaluatie Commissie Genetische Modificatie

22

2015

2015

 
 

Evaluatie van de BRZO (RUD)structuur

22

2013

2014

 
 

Evaluatie Activiteitenbesluit

22

2012

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-29383-K.html

 

Evaluatie VTH, inclusief BRZO-OD structuur

22

2014

2016

 
 

Evaluatie TNS regeling

22

2014

   
           
 

Meteorologie, seismologie en aardobservatie

23

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Belang Eurometsat satellieten voor KNMI

23

2012

 

http://www.knmi.nl/cms/content/95298/nieuwe_serie_meteosat-weersatellieten

Overig onderzoek

       
 

Verkenning toekomst KNMI en heroverweging wet KNMI

23

 

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-32379–8.html

 

Evaluatie wet taken metereologie en seismologie

23

2018

   
           
 

Handhaving en toezicht

24

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Publicitair jaarverslag 2012 obv meerjarenplan ILT (jaarlijks)

24

 

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-247448.html

 

Staat van de transportveiligheid 2012

14

16

17

24

 

jaarlijks

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-276592.html

           
 

BDU Verkeer en Vervoer

25

     

Ander onderzoek naar doeltreffendheid en doelmatigheid

 
 

Inzicht in besteding gelden BDU verkeer en vervoer

25

 

2010

http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/kamerstukken/2010/04/26/20102724-inzicht-in-besteding-gelden-bdu-verkeer-en-vervoer.html

Overig onderzoek

       
 

Nader rapport WGR plusgebieden

25

 

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-33659–6.html

 

Uitvoeringsregeling en beleidsregel BDU verkeer en vervoer

25

 

2013

https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2013–34173.html

Toelichting

Bij MIRT projecten en de te nemen voorkeursbeslissingen ligt altijd een MKBA ten grondslag. Deze wordt bij de voorkeursbeslissing openbaar. Over de voortgang van de besluitvorming over MIRT projecten wordt de Tweede Kamer ieder half jaar geïnformeerd via een rapportage.

De onderzoeks- en adviesrapporten met betrekking tot de totstandkoming van de omgevingswet staan op pleio (https://omgevingswet.pleio.nl/pages/view/361708/onderzoeksrapporten en https://omgevingswet.pleio.nl/pages/view/361455/adgviesrapporten

KIM publiceert haar werkprogramma en rapporten op http://www.kimnet.nl

PBL publiceert haar werkprogramma en onderzoeken op de site http://www.pbl.nl

ILT publiceert haar rapporten op http://ilent.nl/

4.6 Overzichtsconstructie Milieu

In de ministerraad van 24 augustus 2001 is besloten om vanaf de begroting 2003 een Overzichtsconstructie Milieu op te nemen als vervanging van het Milieuprogramma. Dit is een overzicht waarin informatie bijeen wordt gebracht van (onderdelen van) beleidsartikelen van verschillende begrotingen met een milieudoelstelling. In de overzichtsconstructie zijn beleidsartikelen van de verschillende departementen opgenomen, exclusief de Zelfstandige Bestuursorganen (ZBO’s) en de Baten- en Lastendiensten, die overwegend een uitvoerend karakter hebben.

Het opnemen van een overzichtsconstructie door een daartoe aangewezen Minister dient louter een informatiefunctie voor de Staten-Generaal. Op deze wijze wordt het integrale overheidsbeleid op een beleidsterrein zichtbaar gemaakt in één begroting of jaarverslag, ook al wordt het beleid door meerdere ministers ontwikkeld en/of uitgevoerd. De individuele ministeriële verantwoordelijkheid blijft daarbij gehandhaafd.

De Overzichtsconstructie Milieu is opgezet volgens de vigerende Regeling Rijksbegrotingsvoorschriften. Er wordt een overzicht gegeven van alle met milieubeleid in verband staande artikelen en onderdelen bij IenM en andere ministeries. Begrotingsprestaties en -bedragen worden niet opgenomen; in de begroting van de andere ministeries kan de precieze invulling van de beleidsartikelen worden teruggevonden.

De Overzichtsconstructie Milieu kent primair een thematische indeling waarbij is uitgegaan van de kerntaken van het milieubeleid bij het Ministerie van IenM:

  • 1. Klimaatverandering en luchtkwaliteit

  • 2. Duurzaam produceren

  • 3. Verminderen van risico’s van stoffen, straling en GGO’s

  • 4. Versterken van het internationale milieubeleid

  • 5. Leefomgevingskwaliteit

Aangezien een artikelonderdeel kan bijdragen aan meerdere taken, komen sommige onderdelen in de overzichtsconstructie op meerdere plaatsen voor. De overzichtsconstructie bevat geen andere informatie dan in de individuele begrotingen is terug te vinden. De kwaliteit van de informatie is daarom direct afhankelijk van de informatie die is opgenomen in de afzonderlijke departementale begrotingen.

Niet alle ministeries hebben specifieke beleidsdoelstellingen op milieugebied of de milieubijdrage is niet expliciet ondergebracht in een artikelonderdeel:

  • III Algemene Zaken (AZ)

    Algemene Zaken heeft geen specifieke beleidsdoelstellingen op het milieugebied en ook geen significante milieu-uitgaven.

  • VIII Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen (OCW)

    In het kader van wetenschapsbeleid heeft OCW geen taken en specifieke doelen ten aanzien van milieubeleid. OCW oormerkt geen subsidies of begrotingsbedragen aan milieubeleid.

    ontvangstenoverzicht in bijlagen van de Mlnennota. Er mag overigens geen relatie gelegd worden tussen fiscale ontvangsten en milieu-uitgaven; milieugerelateerde fiscale ontvangsten zijn uit hun aard niet geoormerkt voor milieu-uitgaven.

  • IX Financiën en Nationale Schuld (Fin)

    Financiën heeft geen specifieke beleidsdoelstellingen op het milieugebied en ook geen significante milieu-uitgaven. Voor de volledigheid is voor de fiscale ontvangsten uit de diverse vergroeningsmaatregelen wel een verwijzing in de OCM opgenomen naar het desbetreffende

  • X Defensie (Def)

    Defensie heeft niet zichtbare milieu-uitgaven in investerings- en exploitatiebudgetten. Deze niet zichtbare uitgaven betreffen onder andere de (meer)kosten voor inkoop van groene stroom, meerkosten voor duurzaam bouwen en energie-efficiënte apparaten en voertuigen, het bodemsaneringsprogramma en energiebesparende maatregelen in gebouwen en op militaire compounds.

  • XVIII Wonen en Rijksdienst (WenR)

    Gemeentes en Provincies ontvangen van het Rijk verschillende bijdragen voor milieu. Deels staan die uitgaven op de betreffende departementale begrotingen (specifieke- of verzameluitkering) en deels maken zij onderdeel uit van het Gemeente- (B) en/of het Provinciefonds (C) (algemene, integratie- of decentralisatieuitkering). De Minister voor Wonen en Rijksdienst is Fondsbeheerder voor beide fondsen; de Staatssecretaris van Financiën is medefondsbeheerder.

    Daarnaast is de Minister voor Wonen en Rijksdienst verantwoordelijk voor het beleid en de kaders op het terrein van de bedrijfsvoering van de rijksdienst. Dit betreft onder meer duurzame faciliteiten, duurzame huisvesting en ict, duurzame mobiliteit en duurzaam inkopen. De uitgaven hiervoor maken onderdeel uit van de begrotingen van departementen zelf.

    De rijksuitgaven in het kader van het stedenbeleid zijn opgenomen in de begrotingen van Wonen en Rijksdienst en Infrastructuur en Milieu en maken onderdeel uit van het extracomptabel overzicht stedenbeleid. De Minister voor Wonen en Rijksdienst is programmaminister voor het stedenbeleid.

Taak 1: Klimaatverandering en luchtkwaliteit

Hoofdstuk

Ministerie

Artikel

Nr AO

Naam onderdeel

XVIII

WenR

2

1

Energie en bouwkwaliteit

VII

BZK

9

9.1

Energiebesparing Rijkshuisvesting

XII

IenM

15

15.01

Openbaar vervoer

XII

IenM

16

16.01

Spoor

XII

IenM

14

14.01

Netwerk

XII

IenM

17

17.01

Luchtvaart

XII

IenM

18

18.01

Scheepvaart en havens

XII

IenM

23

23.01

Meteorologie en seismologie

XII

IenM

24

24.01

Handhaving en toezicht (ILT)

XII

IenM

20

20.01

Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder

XII

IenM

19

19.01

Klimaat

XIII

EZ

14

 

Een doelmatige en duurzame energievoorziening

XIII

EZ

16

 

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

IXB

Fin

Bijlage Milj.nota

 

Toelichting op de belastingontvangsten

IXB

Fin

Bijlage Milj.nota

 

Toelichting op de belastinguitgaven

Taak 2: Duurzaam produceren

Hoofdstuk

Ministerie

Artikel

Nr AO

Naam onderdeel

XVII

BHOS

2

2

Verbeterd waterbeheer, drinkwater en sanitatie

VII

BZK

9

9.1

Een goed functionerende internationale rechtsorde

XII

IenM

11

11.02

Waterveiligheid

XII

IenM

12

12.01

Waterkwaliteit

XII

IenM

16

16.01

Spoor

XII

IenM

24

24.01

Handhaving en toezicht (ILT)

XII

IenM

21

21.04

Duurzaamheidsinstrumentarium

XII

IenM

21

21.05

Duurzame Productketens

XII

IenM

21

21.06

Natuurlijk kapitaal

XIII

EZ

16

 

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

XIII

EZ

18

 

Natuur en Regio

IXB

Fin

Bijlage Milj.nota

 

Toelichting op de belastinguitgaven

Taak 3: Verminderen van risico’s van stoffen, straling en GGO’s

Hoofdstuk

Ministerie

Artikel

Nr AO

Naam onderdeel

VI

VenJ

36

2

Contraterrorisme en Nationale Veiligheid

XII

IenM

22

22.03

Externe veiligheid inrichtingen en transport

XII

IenM

17

17.01

Luchtvaart

XII

IenM

18

18.01

Scheepvaart en havens

XII

IenM

24

24.01

Handhaving en toezicht (ILT)

XII

IenM

22

22.01

Veiligheid chemische stoffen

XII

IenM

22

22.02

Veiligheid GGO’s

XII

IenM

22

22.03

Externe veiligheid inrichtingen en transport

XIII

EZ

16

 

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

XV

SZW

1

 

Subsidies, bekostiging en opdrachten

XV

SZW

6

 

Inkomensoverdrachten

IXB

Fin

Bijlage Milj.nota

 

Toelichting op de belastingontvangsten

IXB

Fin

Bijlage Milj.nota

 

Toelichting op de belastinguitgaven

Taak 4: Versterken van het internationale milieubeleid

Hoofdstuk

Ministerie

Artikel

Nr AO

Naam onderdeel

V

BZ

1

1

Goed functionerende internationale instellingen met een breed draagvlak

V

BZ

2

4

Bevordering van veiligheid, stabiliteit en rechtsorde in internationaal verband

V

BZ

3

1

Een democratische, slagvaardige en transparante Europese Unie die haar burgers vrijheid, recht, veiligheid, welvaart en duurzame economische groei biedt

V

BZ

3

2

Een effectief, efficiënt en coherent optreden van de Unie ten opzichte van derde landen en regio’s, incl. ontwikkelingslanden

V

BZ

3

3

Een hechtere Europese waardengemeenschap

XVII

BHOS

2

1

Toename van voedselzekerheid

XVII

BHOS

1

3

Versterkte private sector en een verbeterd investeringsklimaat in ontwikkelingslanden

XVII

BHOS

2

3

Duurzaam gebruik natuurlijke hulpbronnen, tegengaan van klimaatverandering en vergrote weerbaarheid van de bevolking tegen onafwendbare klimaatverandering

XVII

BHOS

2

2

Verbeterd waterbeheer, drinkwater en sanitatie

XII

IenM

16

16.01

Spoor

XII

IenM

17

17.01

Luchtvaart

XII

IenM

18

18.01

Scheepvaart en havens

XII

IenM

24

24.01

Handhaving en toezicht (ILT)

XII

IenM

19

19.02

Internationaal beleid, coördinatie en samenwerking

XIII

EZ

13

 

Een excellent ondernemingsklimaat

XIII

EZ

16

 

Concurrerende, duurzame, veilige agro-, visserij- en voedselketens

XIII

EZ

18

 

Natuur en Regio

XVI

VWS

1

10

Gezondheidsbescherming

XVI

VWS

6

10

Passend sport- en beweegaanbod

XVI

VWS

10

21 en 22

Gezondheidsraad

IXB

Fin

Bijlage Milj.nota

 

Toelichting op de belastinguitgaven

XVIII

WenR

2

1

Energie en bouwkwaliteit

Taak 5: Leefomgevingskwaliteit

Hoofdstuk

Ministerie

Artikel

Nr AO

Naam onderdeel

XVII

BHOS

2

2

Verbeterd waterbeheer, drinkwater en sanitatie

VII

BZK

9

9.1

Stim.architectonische kwaliteit

XVIII

WenR

2

3

Kwaliteit woon- en leefomgeving

XII

IenM

12

12.01

Waterkwaliteit

XII

IenM

16

16.01

Spoor

XII

IenM

18

18.01

Scheepvaart en havens

XII

IenM

20

20.01

Luchtkwaliteit en tegengaan geluidshinder

XII

IenM

13

13.01 en 13.04

Ruimtelijk Instrumentarium en Ruimtegebruik bodem

XIII

EZ

18

 

Natuur en Regio

IXB

Fin

Bijlage Milj.nota

 

Toelichting op de belastinguitgaven

4.7 Afkortingenlijst

A.

 

AAARO

Actieagenda Architectuur en Ruimtelijke Ontwerp

AAS

Amsterdam Airport Schiphol

ABS

Absolute waarde

ACM

Autoriteit Consument & Markt

ADR

Auditdienst Rijk

ADT

Area Devolpment Twente

AGAS

Adviesraad Gevaarlijke Stoffen

AgNL

AgentschapNL

AIP

Aeronautical Information Publication

AIRSPINT

Airspace Infringement Team

AIS

Automatic Identification System

AMvB

Algemene Maatregel van Bestuur

ANBO

Algemene Nederlandse Bond voor Ouderen

ANWB

Algemene Nederlandse Wielrijders Bond

AO

Algemeen Overleg

APK

Algemene Periodieke Keuring

AR

Algemene Rekenkamer

ATB

Automatische treinbeïnvloeding

ATB-V

Arbeidstijdenbesluit Vervoer

AWACS

Airbone warning and control station

   

B.

 

BAG

Basisregistratie Adressen en Gebouwen

Barro

Besluit algemene regels ruimtelijke ordening

BAW

Bestuursakkoord Water

BBGP

Basismodel Beheersing Grote Projecten

BBP

Bruto Binnenlands Product

BCT

Boordcomputer Taxi

BDU

Brede Doeluitkering

BenO

Beheer en Onderhoud

BES

Bonaire, st. Eustatius en Saba

Bevb

Besluit externe veiligheid buisleidingen

Bevi

Besluit externe veiligheidinrichtingen

BGT

Basisregistratie Grootschalige Topografie

BIR

Baseline Informatiebeveiliging Rijk

BIRK

Budget Investeringen Ruimtelijke Kwaliteit

BKL

Basiskustlijn

BOR

Besluit omgevingsrecht

BOT-mi

Beleidsondersteunend Team Milieu-incidenten

BPM

Belasting van Personenauto`s en Motorrijwielen

BPRW

Beheersplan Rijkswateren

BRL

Beoordelings Richtlijn

Bro

Besluit ruimtelijk ordening

BRZO

Besluit Risico en Zware Ongevallen

BSIK

Besluit Subsidies Investeringen Kennisinfrastructuur

BSV

Bureau Sanering Verkeerslawaai

BuZa

Ministerie van Buitenlandse Zaken

BZK

Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

   

C.

 

CAW

Commissie van advies inzake waterstaatwetgeving

CBL

Centraal Bureau Levensmiddelenhandel

CBR

Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen

CBRN

Chemical, Biological and Nuclear

CBS

Centraal Bureau voor de Statistiek

CBV

Comité Binnenvaartveiligheid

CCAA

Curaçao Civil Aviation Authority

CCR

Centrale Commissie voor de Rijnvaart

CDA’s

Continuous Descent Approaches

CDM

Clean Development Mechanism

CE-markering

Conformité Européenne markering

CenD

Centrale Diensten

CER’s

Emissiereducties

Chw

Crisis- en herstelwet

CLH

Classification and Labelling Harmonisation

CLSK

Commando Luchtstrijdkrachten

CO2

Koolstofdioxide

COGEM

Commissie Genetische Modificatie

CPB

Centraal Planbureau

CRO

Commissies van Regionaal Overleg

CROS

Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol

Ctgb

College voor de Toelating van Gewasbeschermingsmiddelen en biociden

   

D.

 

DANK

Digitale Atlas Natuurlijk Kapitaal

dB(A)

decibel (audio)

DBFM

Design-Build-Finance-Maintenance

DCC

Departementaal Coördinatiecentrum Crisisbeheersing van het Ministerie van IenM

DD

Duurzaam Doen

DF

Deltafonds

DGB

Directoraat-Generaal Bereikbaarheid

DRO

Duurzame ruimtelijke ontwikkeling

DVS

Dienst Verkeer en Scheepvaart

   

E.

 

EASA

European Aviation Safety Agency

EC

Europese Commissie

ECAC

European Civil Aviation Conference

ECE

Economic Commission for Europe

ECHA

European Chemicals Agency

ECN

EnergieonderzoekCentrum Nederland

EEDI

Energy Efficiency Structuur

EHS

Ecologische Hoofd Structuur

EMSA

Europese Maritieme Veiligheidsagentschap

EMV

Meerjarige onderzoeksprogramma elektronische velden

EMV&G

Kennisplatform elektromagnetische velden en gezondheid

EPIP

European Programme for Critical Infrastructure Protection

ERGO

Ecologie rond genetisch gemodificeerde organismen

ERRU-register

European register of road transport undertakings

ERTMS

European Rail Traffic Management System

ESD

Effort Sharing Decision

ESO

Ernstige Scheepsongevallen

ESPON

Europese Observartienetwerk voor territoriale ontwikkeling en cohessie

ETCS

European Train Control System

ETS

Emission Trading System

EU

Europese Unie

EU ETS

Europese CO2 emissiehandelssysteem

EUMETSTAT

European Organisation for the exploitation of Meteorological Satellites

EVOA

Europese Verordening Overbrengen Afvalstoffen

EZ

Ministerie van Economische Zaken

   

F.

 

FAB’s

Functional Airspace Blocks

FABEC

Functional Airspace Block Europe Central

FES

Fonds Economische Structuurversterking

FMO

Financiëringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden

FWSI

Fatalities and Weighted Serieus Injuries

   

G.

 

GEF

Global Environment Facility

GEVERS

Geïntegreerd EV-RekenSysteem

GGO

Genetisch Gemodificeerd Organisme

GGP

Governancemodel Grote Projecten

GIS

Geluidsisolatieproject Schiphol

GIV

Geïntegreerde Contractvormen

GNSS

Global Navigation Satellite Systeem

GT

Bruto Tonnage

   

H.

 

HCFK

Hydrochloorfluorkoolwaterstoffen

HGIS

Homogene Groep Internationale Samenwerking

HNR

Het Nieuwe Rijden

HNS

Hazard and Noxius Substances

HRN

Hoofdrailnet

HSA

High Speed Alliance

HSL

Hogesnelheidslijn

HVWN

Hoofdvaarwegennet

HWBP

Hoogwaterbeschermingsprogramma

HWN

Hoofdwegennet

   

I.

 

IAEA

International Atomic Energy Agency

ICAO

International Civil Aviation Organization

ICAWEB

Integrale Crisis Advies Website van IenM en VWS

ICT

Informatie en Communicatie Technologie

IenM

Ministerie van Infrastructuur en Milieu

IF

Infrastructuurfonds

IGRAC

International Groundwater Resources Assessment Centre

ILB

Impuls Lokaal Bodembeheer

ILG

Investeringsbudget Landelijk Gebied

ILT

Inspectie Leefomgeving en Transport

IMO

International Maritime Organisation

IMPEL

The European Union Netwerk for the Implementation and Enforcement of Environmental Law

INCE

International Network for Environmental Compliance and Enforcement

INS

Internationale Normen Stoffen

INSPIRE

Europese Richtlijn voor harmonisatie van geo-informatie

INTERREG

Programma voor transnationale samenwerking op het gebied van de ruimtelijke ordening

IOD

Inlichtingen- en Opsporingsdienst

IPCC

Intergovernmental Panel on Climate Change

IPG

Innovatieprogramma Geluid

IPM

Integraal Project Management

IPO

Interprovinciaal Overleg

IRO

Infrastructuur en Ruimtelijk Overleg

ITF

Internationaal TransportForum

ITS

Intelligente Transportsystemen

IvDM

Instituut voor Duurzame Mobiliteit

IVW

Inspectie Verkeer en Waterstaat

   

K.

 

KCB

Kerncentrale Borssele

KDC

Knowledge Development Center

KDF

Kern Fysische Dienst

KIM

Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid

KNMI

Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut

KNRM

Koninklijke Redding Maatschappij

KPVV

Kennisplatform Verkeer en Vervoer

KRM

Kaderrichtlijn Mariene Strategie

KRW

(Europese) Kaderrichtlijn Water

Kton

Kiloton (mln kilo)

   

L.

 

LAP

Landelijk Afvalbeheerplan

LAVS

Landelijk Asbest Volg Systeem

LDen

Day-evening-night level

LIB

Luchthavenindelingbesluit

LKW+

Laterkanaal West

Lnight

Night Level

LOM

Landelijk Overleg Milieuhandhaving

LPG

Liquified Petrol Gas

LPH

Lozingsprogramma Haringvliet

LTSA

Lange Termijn Spooragenda

LVB

Luchthaven verkeerbesluit Schiphol

LVNL

Luchtverkeersleiding Nederland

LZV’s

Langere en Zwaardere Vrachtwagens

   

M.

 

MAD

Medicijnen, alcohol en drugs

MARPOL

Maritieme Pollutie

MARSEC

Maritime Security

MBO

Middelbaar Beroepsonderwijs

MDG`s

Millennium Devolpment Goals

MDN

Monitor Duurzaam Nederland

MER

Milieu-effectenrapportage

MESMA

Monitoring en Evaluation of Spatially Managed Areas

MIA

Milieu investeringsaftrek

MIAW

Maatschappelijk Innovatie Agenda Water

MIRT

Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport

MJPG

Meerjarenprogramma Geluidssanering

MJPO

Meerjarenprogramma Ontsnippering

MKB

Midden- en Kleinbedrijf

MKBA

Maatschappelijke Kosten-Batenanalyse

MOU

Memorandum of Understanding

Mton

Megaton (1 miljard kilo)

MTOW

Maxim takeoff weight

MVO

Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

MW

Megawatt

   

N.

 

NAI

Nederlands Architecten Instituut

NAVO

Noord-Atlantische Verdragsorganisatie

NBD

Nationale Bewegwijzeringdienst

NBW

Nationaal Bestuursakkoord Water

NCAP

New Car Assessment Programme

NDOV

Nationale Databank voor Vervoergegevens

NDPV

Nationale Databank Parkeervoorzieningen

NDW

Nationale Databank Wegverkeergegevens

NEa

Nederlandse Emissieautoriteit

NEC

National Emission Ceilings

NEN

Nederlands Normalisatie Instituut

NER

Nederlandse emissierichtlijn lucht

NGO

Non-gouvernementele organisatie

NGR

Nationaal Geo Register

NH3

Ammoniak

NIWO

Stichting Nationale en Internationale Wegvervoerorganisatie

NJN

Najaarsnota

NLR

Nationaal Lucht- en Ruimtevaart Laboratorium

NLS

Nalevingsregistratie

NMa

Nederlandse Mededelingautoriteit

NMCA

Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse

NMIJ

Natuurlijker Markermeer/IJmeer

NML

Stichting Nederland Maritiem Land

NO2

Stikstofdioxide

NoMo

Nota Mobiliteit

NOVB

Nationaal Openbaar Vervoer Beraad

NOx

Stikstofoxiden

NRG

Nuclear Research & Consultancy Group

NS

Nederlandse Spoorwegen

NSL

Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit

NSP

Nieuw Sleutel Projecten

NWEA

Nederlandse Windenergie Associatie

NWO

Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek

NWP

Nationaal Waterplan

   

O.

 

OAA

Open Aviation Agreement

OCW

Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

OD

Operationele Doelstellingen

OESO

Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling

OLO

Omgevingsloket Online

ORBP-en

Overstromingsrisicobeheerplannen

OSPAR

Oslo-Parijs

OTIF

Organisation pour les Transports Internationaux Ferroviaires

OV

Openbaar vervoer

OV SAAL

Openbaar Vervoer Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad

OvV

Onderzoeksraad van de Veiligheid

   

P.

 

PAS

Programma Aanpak Stikstof

PBL

Planbureau voor de Leefomgeving

PGS (15)

Publicatiereeks gevaarlijke stoffen

PHS

Programma Hoogfrequent Spoorvervoer

PIA

Privacy Impact Assesment

PIC

Prior Informed Consent

PIM

Programma Informatie-uitwisseling Milieuhandhaving

PKB

Planologische Kernbeslissing

PM10

Fijnstof met een aerodynamische diameter kleiner dan 10 micrometer

PMR

Project Mainportontwikkeling Rotterdam

POP

Persistent Organic Pollutant

PPS

Publiek-private samenwerking

PRIA

Programmateam Industriële Automatisering Rijkswaterstaat

ProMT

Programma Milieu en Technologie

PSC

Port State Control

PSO

Public Service Obligation

PSSA

Particularly Sensitive Sea Area

PUMA

Programma Uitvoering Met Ambitie

   

R.

 

RAC

Committee for Risc Assessment

RBML

Regelgeving Burgerluchthavens en Militaire Luchthavens

RCR

Rijks Coördinatie Regeling

RDW

Rijksdienst voor het Wegverkeer

REACAAP

Regionaal Co-operation Agreement on Anti Piracy in Asia

REACH

Registratie, evaluatie en autorisatie chemische stoffen

Revb

Regeling externe veiligheid buisleidingen

Revi

Regeling externe veiligheidinrichingen

RGD

Rijksgebouwendienst

RHB

Rijkshoofdboekhouding

RIONED

Stichting riolering Nederland

RIS

River Information Services

RIVM

Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu

RLG

Raad voor het Landelijk Gebied

RLI

Raad voor de Leefomgeving en Infrastructuur

RMO

Risk Management Options

ROL

Commissie Ruimtelijk Ontwikkeling Luchthavens

ROR

Richtlijn Overstroming Risico`s

RRAAM

Rijk – regioprogramma Amsterdam-Almere-Markermeer

RUD

Regionale Uitvoeringsdiensten

RVO

Rijksdienst voor ondernemend Nederland

RVB

Rijksvastgoedbedrijf

RvS

Raad van State

RWG

Rotterdam World Gateway

RWS

Rijkswaterstaat

RWT

Rechtspersoon met een wettelijke taak

   

S.

 

SAV

Scheepsvaartafvalstoffenverdrag

SBNS

Stichtingen Bodemsanering Nederlandse Spoorwegen

SBVV

Strategisch Beraad Verkeersinformatie en Verkeersmanagement

SCB

Systeemgerichte Contractbeheersing

SCP

Sociaal en Cultureel Planbureau

SDE

Stimuleringsregeling Duurzame Energie

SER

Sociaal Economische Raad

SES

Single European Sky

SGWE

Stuurgroep Watereducatie

SHVP

Service Huis Parkeervoorzieningen

SMASH

Structuurvisie Mainport Schiphol Haarlemmermeer

SO2

Zwaveldioxide

SSO

Shared Services Organisatie

StAB

Stichting Advisering Bestuursrechtspraak

STCW

International Convention on Standards of Training, Certification and Watchkeeping For Seafarers

STKB

Stichting Keurmerken Touringcarbedrijven

STOWA

Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer

STRONG

Structuurvisie Ondergrond

STS

Stoptonend sein

SVHC

Substance of Very High Concern

SVIR

Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte

SVOV

Sociale Veiligheid Openbaar Vervoer

SWOV

Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid

SWUNG

Samen Weken aan de Uitvoering van Nieuw Geluidsbeleid

SZW

Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

   

T.

 

TAF

Terminal Aerodrome Forecast

TCB

Technische Commissie Bodembescherming

TENT-T

Trans- Europese Netwerken

TK

Tweede Kamer

TLN

Transport en Logistiek Nederland

TLS

Trans Link System

TNO

Nederlandse Organisatie voor Toegepast Natuurwetenschappelijk Onderwijs

TRG

Totaal Risicogewicht Grenswaarde

TSI

Technische Specificaties van Interprobaliteit

TVG

Totaal Volume Geluid

   

U.

 

UNECE

United Nations Economic Commission for Europe

UNEP

United Nations Environment Programme

UNESCO

United Nations Educational, Scientific and Cultural Organization

UNFCCC

United Nations Framework Convention on Climate Change

UPGE

Uitvoeringsprogramma Geluid op Emplacementen

USONA

Uitvoeringsorganisatie Stichting Ontwikkeling Nederlandse Antillen

UvW

Unie van Waterschappen

   

V.

 

VAMEX

Stichting Vaarbewijzen- en Marifoon Examens

VAMIL

vrijwillige afschrijving milieu-investeringen

VANG

Van Afval Naar Grondstof

VB

Verantwoord Begroten

VenW

Verkeer en Waterstaat

VHR

Vogel en Habitat Richtlijn

VI

VROM-Inspectie

VN

Verenigde Naties

VNG

Vereniging Nederlandse Gemeenten

VOLCEX

Volcanic Ash Execise

VOS

vluchtige organische stoffen

VROM

Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer

VTH

Vergunningverlening, Toezicht en Handhaving

VVN

Veilig Verkeer Nederland

VWS

Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

   

W.

 

Wabo

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

WAR

Waddenadviesraad

WB

Wereldbank

Wbb

Wet bodembescherming

WenR

Ministerie voor Wonen en Rijksdienst

WEZARD

Weather Hazards for Aviation

WGG

Wet wegvervoer goederen

Wgh

Wet geluidhinder

WGO

Wetgevingsoverleg

WGR

Wet Gemeenschappelijke Regelingen

Wkpb

Wet kenbaarheid publiekrechterlijke beperkingen onroerende zaken

WMO

Wereld Meteorologische Organisatie

Wnt

Wet normering topinkomens

Wp2000

Wet Personenvervoer 2000

WPMN

Working Party on Manufactured Nanomaterials

WRM

Wet Rijonderricht Motorrijtuigen

WROOV

Werkgroep Reizigers Omvang en Omvang Verkopen

WTI

Wettelijk Toetsinstrumentarium

WWI

Ministerie voor Wonen, Wijken en Integratie

   

Z.

 

ZBO

Zelfstandig Bestuursorgaan

ZESO’s

Zeer ernstige scheepvaartongevallen

ZOAB

Zeer Open Asfaltbeton


X Noot
1

PBL, De energieke samenleving. Op zoek naar een sturingsfilosofie voor een schone economie, Den Haag 2011

X Noot
3

33 962

X Noot
5

PBL, Wissels omzetten – Bouwstenen voor een robuust milieubeleid voor de 21e eeuw, 16 juni 2013

X Noot
15

Alle resultaten zoals opgenomen in de OV-Klantenbarometer 2012 zijn te vinden op www.kpvv.nl/klb.

X Noot
17

United Nations Framework Convention on Climate Change.

X Noot
18

Milieu-investeringsaftrek.

X Noot
19

Willekeurige afschrijving milieu-investeringen; voorheen: «vervroegde».

X Noot
20

SWUNG: Samen Werken aan de Uitvoering van Nieuw Geluidbeleid

X Noot
21

BRZO: Besluit Risico’s Zware Ongevallen.

X Noot
22

European Organisation for the Exploitation of Meteorological Satellites; www.eumetsat.int.

X Noot
23

European Centre for Medium-Range Weather Forecasts; www.ecmwf.int.

X Noot
24

World Metereological Organization; www.wmo.ch.

X Noot
25

www.pbl.nl

X Noot
27

www.kimnet.nl

X Noot
28

www.nwo.nl

X Noot
29

www.stab.nl

Naar boven