Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2014, 15213 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Infrastructuur en Milieu | Staatscourant 2014, 15213 | algemeen verbindend voorschrift (ministeriële regeling) |
De Minister van Infrastructuur en Milieu,
Gelet op de artikelen 2, aanhef en onder a, 3, 4 en 6, van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat en 4:59, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht;
BESLUIT:
In deze regeling wordt verstaan onder:
activiteitenplan als bedoeld in artikel 4:62 van de Algemene wet bestuursrecht;
kostendekkende tarieven per uur voor een boekjaar welke worden gehanteerd voor de uitvoering van subsidiabele projecten en producten;
op factuur aantoonbare aan derden verschuldigde kosten die direct voor de subsidiabele projecten en producten worden gemaakt;
Minister van Infrastructuur en Milieu;
samenhangend geheel van activiteiten;
(deel)resultaat dat voortkomt uit een project;
Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid, gevestigd te Den Haag;
Algemene wet bestuursrecht;
het format zoals opgenomen in de bijlage.
1. De minister kan op aanvraag per boekjaar een subsidie verstrekken aan de SWOV voor het uitvoeren van projecten en producten op het gebied van verkeersveiligheid, gericht op:
a. wetenschappelijk onderzoek, met als doel uitbreiding van kennis ten behoeve van het verkeersveiligheidsbeleid, waarbij de verkeersveiligheid integraal wordt benaderd, of
b. kennisverspreiding verkregen uit het wetenschappelijk onderzoek, bedoeld in de aanhef en onder a.
2. Geen subsidie wordt verstrekt voor zover voor een project of product als bedoeld in het eerste lid, een subsidie is of wordt verstrekt door een ander bestuursorgaan dan wel andere inkomsten van derden zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen.
Afdeling 4.2.8 van de wet is van toepassing. Artikel 4:76 van de wet is van overeenkomstige toepassing.
De minister berekent de forfaitaire uurtarieven op basis van de betreffende gemiddelde salarisschalen zoals vastgelegd in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984 en een opslagpercentage voor de overheadkosten, waarbij wordt aangesloten bij de systematiek van de voor het betreffende kalenderjaar van toepassing zijnde Handleiding Overheidstarieven. Voor de berekening van de forfaitaire uurtarieven worden salarisschalen boven schaal 18 beschouwd als het maximum van schaal 18.
1. Het subsidieplafond bedraagt voor 2015 per boekjaar € 3.723.487,90 (prijspeil 2013).
2. Voor de jaren na 2015 stelt de minister jaarlijks het subsidieplafond vast en doet hiervan mededeling in de Staatscourant uiterlijk op 1 april van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor het subsidieplafond wordt vastgesteld.
3. Het in het eerste lid genoemde bedrag en het krachtens het tweede lid vastgestelde bedrag is exclusief de compensatie voor de arbeidskostenontwikkeling en voor de prijsontwikkeling, bedoeld in artikel 10, eerste lid.
4. Als subsidiabele kosten worden uitsluitend in aanmerking genomen het totaal aantal uren dat daadwerkelijk aan de uitvoering van de subsidiabele projecten en producten is besteed vermenigvuldigd met de forfaitaire uurtarieven, alsmede de kosten derden.
1. Uiterlijk op 1 juli van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd, zendt de SWOV ter bespreking aan de minister een concept van het activiteitenplan.
2. Voor zover dit naar het oordeel van de minister noodzakelijk is, zendt de SWOV telkens uiterlijk op 1 september een aangepast concept aan de minister waarin rekening is gehouden met de eerdere opmerkingen van de minister.
3. Het concept van een activiteitenplan gaat uiterlijk vanaf 1 september vergezeld van de ingevulde ramingen in de xls file.
1. De aanvraag tot subsidieverlening wordt uiterlijk ingediend op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het boekjaar waarvoor subsidie wordt aangevraagd.
2. Onverminderd artikel 4:65 van de wet gaat de aanvraag vergezeld van:
a. het activiteitenplan, dat in elk geval overzicht biedt van de projecten en producten;
b. de begroting, bedoeld in artikel 4:63 van de wet, die tevens bevat de onderbouwing van het geraamde aantal uren per project alsmede van de geraamde kosten derden per project;
c. een rapport van feitelijke bevindingen van een accountant ten aanzien van de berekening van de voorgestelde forfaitaire uurtarieven waarbij minimaal het volgende wordt aangegeven:
1°. de berekening is gebaseerd op de systematiek van de voor het betreffende kalenderjaar van toepassing zijnde Handleiding Overheidstarieven;
2°. de berekeningssystematiek is jaarlijks toegepast gedurende de looptijd van deze regeling, en
3°. de gehanteerde tarieven zijn gebaseerd op de salarisschalen zoals vastgelegd in het Bezoldigingsbesluit Burgerlijke Rijksambtenaren 1984;
d. de ingevulde ramingen in de xls file, en
e. voor de subsidieaanvraag voor het boekjaar 2015: de omvang van de egalisatiereserve.
1. De minister neemt de beschikking tot subsidieverlening binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.
2. In de beschikking worden vermeld:
a. de te subsidiëren projecten en producten;
b. het tijdstip waarop de SWOV gehouden is de projecten en producten te hebben afgerond;
c. de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald en het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld;
d. het aantal geraamde uren per project, alsmede de geraamde kosten derden per project,
e. de berekende forfaitaire uurtarieven, bedoeld in artikel 4, en
f. de inhoud van het controleprotocol.
3. Voor zover de subsidie wordt verleend ten laste van de nog niet door de Staten-Generaal aangenomen rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Milieu, wordt in de beschikking tevens vermeld dat de subsidieverlening plaatsvindt onder de voorwaarde dat voldoende gelden ter beschikking worden gesteld in de wet tot vaststelling van de rijksbegroting, onderdeel Infrastructuur en Milieu.
4. Voor het boekjaar 2015 wordt het bedrag van de egalisatiereserve op 31 december 2014 om 24.00 uur in mindering gebracht op het bedrag van de subsidieverlening 2015.
Onverminderd artikel 4:35 van de wet kan de minister de subsidieverlening geheel of gedeeltelijk weigeren indien naar zijn oordeel:
a. in het activiteitenplan onvoldoende rekening is gehouden met de door hem over een concept-activiteitenplan gemaakte opmerkingen;
b. de aanvraag niet voldoet aan artikel 7, of
c. er in voorgaande boekjaren ten aanzien van de subsidieverlening dan wel subsidievaststelling toepassing is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de wet.
1. Zolang de subsidie niet is vastgesteld, kan de minister ambtshalve het maximale subsidiebedrag, genoemd in artikel 5, eerste lid, verhogen met een bedrag dat ten hoogste bedraagt het bedrag dat wordt verkregen door:
a. het bedrag van de looncomponent in de subsidie te indexeren met het percentage voor de arbeidskostenontwikkeling, genoemd in de desbetreffende loonbijstellingsbrief van het ministerie van Financiën met betrekking tot compensatie voor de arbeidskostenontwikkeling van B3-instelllingen in de g&g-sector (code 905), en
b. het resterende bedrag van de subsidie te indexeren met het percentage voor de prijsontwikkeling van de materiele kosten in de desbetreffende prijsbijstelingsbrief van het ministerie van Financiën met betrekking tot de materiele consumptieve overheidsuitgaven (code 3).
2. De beschikking, bedoeld in het eerste lid, vermeldt tevens het bedrag van de looncomponent en de prijscomponent in de subsidie voor het volgende boekjaar. Voor het boekjaar 2015 bedraagt de looncomponent € 2.573.190,55 en de prijscomponent € 1.150.297,35 (prijspeil 2013).
1. De minister kan een beschikking tot bevoorschotting verlenen. Deze beschikking wordt ambtshalve gelijktijdig met de beschikking tot subsidieverlening gegeven.
2. Het voorschot wordt uitgekeerd per kwartaal op basis van een bij de aanvraag tot subsidieverlening verstrekt overzicht van de liquiditeitenprognose waarin de liquiditeitsbehoefte per kalenderkwartaal wordt aangegeven.
3. Het voorschot wordt uitgekeerd in termijnen waarvan de hoogte en de tijdstippen in de beschikking tot bevoorschotting worden bepaald met dien verstande dat de voorschotverlening ten hoogste 95 procent van de verleende subsidie per boekjaar bedraagt.
4. Het voorschot wordt ambtshalve verhoogd met een bedrag van ten hoogste 9 % van de verhoging, bedoeld in artikel 10, eerste lid, indien de minister gebruik maakt van de bevoegdheid, bedoeld in artikel 10, eerste lid.
5. Voor het boekjaar 2015 wordt het bedrag van de egalisatiereserve in mindering gebracht op het bedrag van de voorschotverlening 2015.
1. Onverminderd de artikelen 4:68, 4:69 en 4:70 van de wet gelden de volgende verplichtingen voor de SWOV:
a. het afronden van de uitvoering van de projecten en producten waarvoor subsidie is verleend uiterlijk op het tijdstip dat daarvoor is aangegeven in de beschikking tot subsidieverlening;
b. het onverwijld doen van een schriftelijke mededeling aan de minister van alle omstandigheden die van invloed kunnen zijn op de hoogte van de subsidie en op de rechtmatige en de doelmatige aanwending daarvan, zoals financiering van projecten en producten vanuit andere bronnen en over- en onderschrijdingen van meer dan 10% van het geraamde subsidiebedrag van een project;
c. het onverwijld doen van een schriftelijke melding aan de minister zodra aannemelijk is dat een gesubsidieerd project onderscheidenlijk product niet, niet tijdig of niet geheel zal worden verricht onderscheidenlijk opgeleverd of dat niet, niet tijdig of niet geheel aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen zal worden voldaan;
d. het doen van een schriftelijke melding aan de minister, vergezeld van een herziene liquiditeitenprognose, indien de gemaakte subsidiabele kosten op de laatste dag van elk kalenderkwartaal 75% of minder bedragen van de voor dat desbetreffende kwartaal begrote subsidiabele kosten; de melding geschiedt binnen twee maanden na afloop van het desbetreffende kalenderkwartaal;
e. het verlenen van medewerking aan een onderzoek naar de rechtmatige en doelmatige aanwending van de ontvangen subsidiegelden, dat wordt verricht namens of in opdracht van de minister of door de Algemene Rekenkamer en het desverlangd verstrekken van alle informatie aan degene die met dit onderzoek is belast;
f. het verlenen van medewerking binnen een door de minister te stellen termijn aan een door hem ingesteld evaluatieonderzoek teneinde te beoordelen in welke mate de SWOV bij het uitvoeren van een gesubsidieerd project door het genereren van kwalitatief hoogstaande kennis een toegevoegde waarde heeft geleverd, die niet in de markt beschikbaar is, aan de in artikel 2 omschreven doelen van deze regeling;
g. het aan een ieder ter beschikking stellen van onderzoeksresultaten van een gesubsidieerd project of product onverwijld na afronding van het desbetreffende project of product tegen ten hoogste een vergoeding van de verschaffingkosten, met dien verstande dat de SWOV minimaal vijf werkdagen van tevoren de minister schriftelijk op de hoogte stelt van het onderzoeksresultaat;
h. het in andere gevallen dan onder g. bedoeld, de minister minimaal twee werkdagen van tevoren schriftelijk op de hoogte stellen in geval op initiatief van de SWOV op enigerlei wijze bekendheid wordt gegeven aan gesubsidieerde projecten of producten of standpunten dienaangaande, met een politiek gevoelig of belangrijk beleidsmatig karakter, en
i. het in acht nemen van het controleprotocol.
2. De SWOV draagt er zorg voor dat:
a. een gescheiden administratie van kosten en baten wordt gevoerd voor de gesubsidieerde projecten en producten enerzijds en de overige activiteiten anderzijds;
b. een onderzoek als bedoeld in artikel 4:79, eerste lid, van de wet wordt uitgevoerd en dat dit onderzoek geschiedt met inachtneming van hetgeen daarover is bepaald in het controleprotocol, bedoeld in artikel 8, tweede lid, onder f, en
c. geen indirecte staatssteun wordt verleend aan ondernemingen middels de subsidie.
3. De minister kan bij de beschikking tot subsidieverlening andere verplichtingen opleggen die hij noodzakelijk acht ter verwezenlijking van het doel van de subsidie.
1. De SWOV behoeft toestemming van de minister voor:
a. het oprichten van dan wel deelnemen in een rechtspersoon;
b. het wijzigen van de statuten;
c. het ontbinden van de rechtspersoon, of
d. het voor haarzelf doen van aangifte tot faillissement of het aanvragen van surseance van betaling.
2. Aan de toestemming kunnen voorwaarden of voorschriften worden verbonden.
1. De SWOV dient de aanvraag tot subsidievaststelling in uiterlijk op 1 mei van het jaar volgend op het boekjaar waarvoor de subsidie is verleend.
2. De aanvraag gaat vergezeld van:
a. een activiteitenverslag dat tevens voldoet aan artikel 4:80 van de wet, waarin tevens de stand van de projecten en producten inzichtelijk wordt gemaakt;
b. een financieel verslag dat tevens voldoet aan artikel 4:76 van de wet;
c. de ingevulde realisaties in de xls file;
d. een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 4:78, derde lid, van de wet, en
e. een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 4:79, derde lid, van de wet.
1. De minister neemt de beschikking tot subsidievaststelling binnen 22 weken na ontvangst van de aanvraag.
2. De minister kan de subsidie ambtshalve vaststellen indien de SWOV niet tijdig de aanvraag tot vaststelling heeft ingediend.
Met het toezicht op de naleving van de aan de subsidie verbonden verplichtingen zijn belast de directeur en medewerkers van de Auditdienst Rijk van het ministerie van Financiën en andere bij besluit van de minister aangewezen personen.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.
Deze regeling strekt ertoe subsidiegelden aan de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid SWOV (SWOV) te kunnen verstrekken voor het uitvoeren van bepaalde projecten en producten van de SWOV. De voorgaande Subsidieregeling SWOV 2010 is vervallen per 1 januari 2014.
De SWOV is een onafhankelijk nationaal wetenschappelijk instituut voor onderzoek naar verkeersveiligheid. De stichting verspreidt tevens kennis ten behoeve van het verkeersveiligheidsbeleid. De minister van Infrastructuur en Milieu (IenM) onderkent het belang en de functie van dit onderzoek en van deze kennisverspreiding en is bereid hiervoor opnieuw subsidie beschikbaar te stellen, waarbij zij vermeld dat er voor de komende jaren in ieder geval duidelijk behoefte bestaat aan kennis omtrent fietsers, ouderen en ernstig gewonden.
De Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat geeft de mogelijkheid om bij ministeriële regeling subsidies te verstrekken voor activiteiten die passen in het verkeer- en vervoerbeleid. Deze wet vormt de wettelijke basis voor de onderhavige regeling. Door het vervallen van de vorige subsidieregeling is het noodzakelijk voor de nieuwe subsidieperiode een nieuwe regeling te maken ter continuering van de te subsidiëren activiteiten.
De afdelingen 4.2.1 tot en met 4.2.7 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) zijn van rechtswege van toepassing op de subsidieverstrekking. De wet geeft de mogelijkheid ook afdeling 4.2.8 van toepassing te verklaren op per boekjaar verstrekte subsidies. Dit is in artikel 3 gebeurd. Omdat de SWOV zijn inkomsten niet geheel ontleent aan de onderhavige subsidie, is ook artikel 4:76 van overeenkomstige toepassing verklaard. Dit artikel heeft betrekking op de inrichting van het financieel verslag.
Aangezien een jaarlijkse subsidie aan de SWOV op een wettelijk voorschrift berust, verplicht artikel 4:24 van de Awb om ten minste eenmaal in de vijf jaren een verslag te publiceren over de doeltreffendheid en de effecten van de subsidie in de praktijk. IenM heeft ditmaal zelf een evaluatie uitgevoerd. De tekst van dit hoofdstuk is bedoeld als bovengenoemd verslag.
De vorige evaluatie van de SWOV is gepubliceerd in december 2009 door PriceWaterhouseCooper (‘De handschoen opgepakt’, Evaluatie van de subsidieregeling SWOV 2006, zie http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/rapporten/2010/11/25/de-handschoen-opgepakt-evaluatie-subsidieregeling-swov-2006.html). Deze evaluatie was zeer uitgebreid en heeft geleid tot de subsidieregeling SWOV 2010, die uiteindelijk pas in 2011 is gepubliceerd. Belangrijke veranderingen waren het verkleinen van de egalisatiereserve, het explicieter maken hoe het activiteitenprogramma eruit moet zien (met projecten en producten) en het vereenvoudigen van de berekening van de beschikking, waarin tot 2010 de egalisatiereserve nog werd meegenomen.
Naar de letter van de wet zou de huidige evaluatie dus eind 2014 hebben kunnen plaatsvinden. De minister van IenM heeft er echter voor gekozen om de evaluatie al in 2013 uit te voeren tegelijkertijd met het aflopen van de subsidieregeling SWOV 2010. Eventuele aanbevelingen zouden dan direct meegenomen kunnen worden in de nieuwe subsidieregeling. De huidige evaluatie ziet dus toe op de periode 2010-2012, aangezien het jaar 2013 nog niet meegenomen kon worden in de evaluatie.
Gezien de zeer uitgebreide evaluatie uit 2009 is er ditmaal gekozen om de evaluatie in een lichtere vorm uit te voeren, zijnde deze toelichting bij de onderhavige subsidieregeling. Deze mogelijkheid wordt expliciet genoemd in de toelichting van het wetsartikel. In diezelfde toelichting op artikel 4:24 geeft de wetgever aan: ‘Het is vaak zeer wel mogelijk, en verdient dan ook de voorkeur, om op basis van periodiek door uitvoeringsorganen aangeleverde gegevens, jaarverslagen van inspecties e.d. voldoende zicht te krijgen op de werkelijkheid achter de wet.’ Dit is de vorm die IenM verkiest om de evaluatie uit te voeren. Hier zijn ook minder kosten mee gemoeid.
Voor deze evaluatie zijn gebruikt: De jaarverslagen 2010, 2011 van de SWOV (te vinden op internet onder www.swov.nl/rapport/Jaarverslag/NL/SWOV_2009.pdf, www.swov.nl/rapport/Jaarverslag/NL/SWOV_2010.pdf, www.swov.nl/rapport/Jaarverslag/NL/SWOV_2011.pdf). Daarnaast is gebruik gemaakt van het door SWOV gepubliceerde rapport R-2012-1 (Onderzoek en kennisverspreiding 2011), te vinden op www.swov.nl/rapport/R-2012-01.pdf. Tenslotte zijn informele gesprekken gevoerd met de SWOV.
De subsidie voor de afgelopen jaren is elk jaar weer slechts verleend na een subsidieaanvraag. Die aanvraag bevatte (onder andere) een gedetailleerde onderzoeksprogrammering, waarin tot op projectniveau en fte’s geschat werd welke activiteiten verricht zouden worden. Deze programmering wordt jaarlijks in nauw overleg met de minister van IenM opgesteld (dit is een plicht die voortvloeit uit de subsidieregeling). De minister weet dus tot op detailniveau welke onderzoekswerkzaamheden SWOV zal verrichten. Vanzelfsprekend zit er enige vrijheid in de programmering, en wordt bij de vaststelling bezien welke producten wel en niet zijn opgeleverd. In algemene zin kan dus worden geconstateerd dat de subsidie doeltreffend is in de zin dat de minister zelf duidelijk kan zorgen dat de onderzoeken die SWOV verricht bijdragen aan de beleidsvragen en -maatregelen van IenM. Er zijn over de afgelopen jaren ook vele concrete onderzoeksrapporten van SWOV verschenen die als onderdeel van de onderbouwing van beleidsmaatregelen zijn gebruikt. Met name kunnen worden genoemd de verschillende verkenningen die de SWOV de afgelopen jaren heeft uitgebracht, maar ook de analyse van de verkeersveiligheidcijfers en de onderzoeken met betrekking tot verkeersveiligheid motorrijders hebben direct hun impact op het beleid gehad.
Vanzelfsprekend is doeltreffendheid meer dan het feit dat onderzoeksresultaten aansluiten bij beleidsvragen. Doeltreffendheid strekt zich ook uit tot het bereiken van het grotere doel: Het verhogen van de kennis over verkeersveiligheid in Nederland. Dit is geborgd door de gesubsidieerde activiteiten jaarlijks te categoriseren langs twee lijnen: Fundamenteel onderzoek en toegepast onderzoek. Het fundamenteel onderzoek genereert de basiskennis die nodig is om nieuwe vragen te kunnen beantwoorden. Toegepast onderzoek kan vervolgens deze basiskennis toepassen op concrete kennisvragen. Deze tweedeling van onderzoeksprogrammering maakt dat de SWOV niet alleen aantoonbaar bijdraagt aan de beleidsvragen en -maatregelen, maar daarnaast ook op doeltreffende wijze de kennis over verkeersveiligheid in Nederland verhoogt.
Bij dit laatste wordt nadrukkelijk beklemtoond dat het niet primair de bedoeling is om de kennis over verkeersveiligheid in Nederland in algemene zin te verhogen. Daar zijn de huidige fondsen niet toereikend voor. Daarom wordt de sturing van de SWOV beperkt tot het vergroten van de kennis verkeersveiligheid in Nederland op die gebieden die voor Nederland, en in ieder geval voor IenM, relevant zijn.
Uit de verschillende jaarverslagen alsmede uit de publicatie over onderzoek en kennisverspreiding blijkt dat de subsidie van IenM de belangrijkste bron van inkomsten voor de SWOV is. In de afgelopen jaren is ongeveer 83% van de interne kosten besteed aan de subsidieprojecten van IenM. Dit betekent ook dat de korting van 15%, die vanaf 2013 aan de SWOV is opgelegd, zwaar is aangekomen bij deze organisatie. Een organisatie die zo sterk van onze subsidie afhankelijk is, is kwetsbaar in deze zin. Daarom zijn samen met SWOV afspraken gemaakt zodat de SWOV in de toekomst zelf de risico’s kan dragen bij eventuele toekomstige kortingen. Dit leidt tot een onafhankelijker SWOV. Dit is van belang omdat de SWOV ook activiteiten voor derden mag uitvoeren. Een onafhankelijker SWOV kan ook in dit opzicht doeltreffender opereren. De SWOV dient overigens in verband met het voorkomen van kruissubsidiëring een 100% gescheiden boekhouding te voeren tussen de door de minister van IenM gesubsidieerde activiteiten en activiteiten voor derden (verwezen zij ook naar paragraaf 3).
Naast bovengenoemde effecten, kan heel duidelijk worden gesteld dat de subsidie tot onderbouwing van beleid leidt. Ook zijn nog een aantal andere concrete effecten van de subsidie in de praktijk zichtbaar. Deze effecten kunnen worden verdeeld in de nationale en internationale effecten.
Nationale effecten zijn bijvoorbeeld dat de infrastructuur, mede door de kennis van de SWOV, via de CROW, op alle niveaus (nationaal, regionaal en gemeentelijk) steeds veiliger wordt. Bax (R-2012-1) geeft een concreet beeld van hoe de SWOV rapporten in de praktijk tot doorwerking leiden.
Internationale effecten zijn onder andere dat Nederland, door de inbreng van de SWOV in Europese projecten, internationaal als expert wordt gezien. Daarnaast kan de kennis, die SWOV via cofinanciering in EU projecten opdoet, in Nederland direct worden toegepast. Bijvoorbeeld aan het DRUID (Driving Under the Influence of Drugs, Alcohol and Medicines) onderzoek naar de effecten van rijden onder invloed van drank en verdovende middelen of medicijnen.
Een aspect dat de aandacht heeft is de vertraging in projecten waardoor de uitvoering ervan wordt doorgeschoven naar het volgende boekjaar alsmede het niet onverwijld melden van vertragingen. Er is geen sprake van een realistische planning. Hierop zal strenger worden gestuurd.
Uitgangspunt is dat de SWOV de werkzaamheden afrondt in het boekjaar waarvoor de subsidie is aangevraagd en dat vertragingen onverwijld worden gemeld zoals de subsidieregeling ook voorschrijft (artikel 12, eerste lid, sub c).
Onvermijdelijke vertragingen in projecten door bijvoorbeeld externe factoren, kunnen met mijn voorafgaande instemming worden doorgeschoven naar het volgend boekjaar. Omdat het in casu een boekjaarsubsidie betreft van projecten waarvan de hoogte van de subsidie wordt bepaald door de werkelijke kosten (op basis van forfaitaire uurtarieven), zullen projecten voor zover deze niet (tijdig) zijn uitgevoerd in het vervolg voor dat deel in minder worden gebracht op de subsidievaststelling van het jaar waarin ze hadden moeten worden uitgevoerd. Indien projecten of het resterende deel ervan met mijn instemming worden uitgevoerd dan wel afgerond in het volgende boekjaar, zullen ze moeten worden opgenomen in het activiteitenplan van dat jaar. Het instrument van de in te vullen xls-file bij de subsidieverlening en -vaststelling maakt de transparantie en verantwoording van de subsidie eenvoudiger en stimuleert een realistische planning.
Mijns inziens kan met bovenvermeld instrumentarium de SWOV op genoegzame wijze worden gestimuleerd tot tijdige melding van vertragingen en tot het zoveel mogelijk uitvoeren van projecten in het desbetreffende boekjaar. De SWOV wordt hierdoor gestimuleerd de interne organisatie zo vorm te geven dat achterstallig werk in principe niet meer voorkomt. Dit past in de verzakelijking van de subsidierelatie.
Een ander aspect betreft de egalisatiereserve welke als een buffer fungeert voor onvoorziene tegenvallers in het volgend boekjaar. De egalisatiereserve van de SWOV is opgebouwd uit overschotten op subsidiegeld van IenM en bedraagt maximaal 5% van de subsidie. In de praktijk van de dag is het geld besteed aan vertraagde projecten, en niet aan onvoorziene tegenvallers. Voor een subsidieverstrekking die is gebaseerd op werkelijke kosten, is een reserve niet nodig. Immers de werkelijke kosten van werkelijk uitgevoerde projecten worden betaald tot maximaal het subsidieplafond. Een en ander is voor mij reden in deze subsidieregeling de egalisatiereserve te schrappen. In punt 8 wordt hier uitvoeriger op in gegaan.
Op basis van de gebruikte documenten en de constateringen heeft de minister van IenM het beeld dat de subsidie aan de SWOV doeltreffend wordt gebruikt om met kennis uit wetenschappelijk onderzoek bij te dragen aan de verbetering van de verkeersveiligheid. De effecten van de subsidie in de praktijk zijn concreet zichtbaar, zowel nationaal als internationaal. Het beeld is dan ook dat de evaluatie niet tot grote inhoudelijke wijzigingen hoeft te leiden in de nieuwe subsidieregeling. Wel zal een strakkere sturing plaatsvinden op de naleving van de subsidieregels.
Het streven is erop gericht bij een eventuele opvolgende subsidieregeling te komen tot een lichter subsidieregime. De komende subsidieperiode kan als een testcase worden beschouwd. Indien blijkt dat de nieuwe werkwijze bevredigend functioneert, zal bij een eventuele opvolgende subsidieperiode worden bezien of een lichter subsidieregime mogelijk is. Dit past in de verdere verzakelijking die de minister voor ogen staat.
De subsidieregeling ten behoeve van de SWOV is getoetst aan de regels betreffende staatssteun, als bedoeld in artikel 107 Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie. Conclusie van deze toets is dat de SWOV kan worden aangemerkt als een onderzoeksorganisatie als bedoeld in punt 2.2, onder d, van de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek, ontwikkeling en innovatie (PbEU 2006, nr. C323/1). Hiertoe is het volgende van belang:
a. Het primaire doel van de SWOV is (wetenschappelijke technologische) kennis opdoen en verspreiden. De onderzoeksresultaten zijn voor een ieder toegankelijk en worden verspreid via onderwijs, publicaties of technologieoverdracht. De SWOV doet blijkens het gesubsidieerde jaarlijkse activiteitenplan aantoonbaar alleen kennis op voor de subsidie.
b. De activiteiten van de SWOV richten zich (in hoofdzaak) op het uitvoeren van fundamenteel onderzoek, industrieel onderzoek en experimentele ontwikkeling op het terrein van verkeersveiligheid. De SWOV doet alleen onderzoek op gebieden waar nog geen kennis beschikbaar is. Het gaat zeker niet om het uitwerken of het toepassen van reeds beschikbare kennis. Het analyseren van de stand van zaken van beschikbare kennis is wel nodig om te bezien of onderzoek door de SWOV noodzakelijk is, of dat anderen die kennis al hebben opgedaan.
c. De winst van de SWOV wordt volledig geïnvesteerd in nieuw onderzoek en nieuwe experimentele ontwikkelingen, onderwijs over de behaalde resultaten en kennisverspreiding. De SWOV heeft een beperkt eigen vermogen (zoals ook uit de jaarrekeningen blijkt), maar deze is niet opgebouwd uit subsidiegeld. Daarvoor geldt een gescheiden boekhouding. Het subsidiegeld wordt jaarlijks volledig uitgeput, zij het dat onder de vorige subsidieregeling de SWOV een middels de regeling gemaximeerde egalisatiereserve kon vormen (tot maximaal 5% van het subsidiebedrag) welke in een later boekjaar alsnog werd ingezet voor fundamenteel onderzoek op het terrein van verkeersveiligheid (in overleg met de minister van IenM).
d. Ondernemingen (bijvoorbeeld sponsoren van de SWOV) welke invloed kunnen uitoefenen op de SWOV, hebben geen structurele preferente toegang tot de onderzoekscapaciteit, het onderzoeksprogramma of de resultaten van de SWOV. De minister van IenM verplicht de SWOV niet om capaciteit vrij te maken voor IenM noch om bepaald onderzoek te doen. Het is aan de SWOV om gebruik te maken van de subsidieregeling. Indien de SWOV dat doet en een subsidieaanvraag indient binnen de kaders van de subsidieregeling, dan komt er een subsidiebeschikking op basis waarvan de SWOV capaciteit inzet teneinde de gesubsidieerde onderzoeksprojecten te verrichten. Bij realisatie van deze projecten wordt het subsidiegeld beschikbaar gesteld.
Omdat de SWOV als onderzoeksorganisatie kan worden aangemerkt, is overheidsfinanciering van niet-economische activiteiten van de SWOV in casu toegestaan. Evenwel dient op grond van punt 3.1.1. van de kaderregeling, teneinde kruissubsidiëring te vermijden, een gescheiden administratie te worden gevoerd van economische activiteiten enerzijds en niet-economische activiteiten anderzijds. Artikel 12, tweede lid, onder a, voorziet hierin.
Om te vermijden dat met overheidsgeld indirect staatssteun wordt verleend aan derden, is in artikel 12, tweede lid, onder c, een bepaling daartoe opgenomen. De onderzoeksresultaten worden zo breed mogelijk gedeeld.
De minister van IenM voert jaarlijks in elk geval uiterlijk 1 juli overleg met de SWOV over het concept van een activiteitenplan. Zonodig vindt opnieuw overleg plaats met de minister over een aangepast concept. Beoogd wordt dat de SWOV op deze wijze ten aanzien van de keuze van de te subsidiëren projecten en producten tijdig rekening kan houden met de wensen van de minister als belangrijkste subsidiegever. Dit consultatieproces is erop gericht de minister sturingsmogelijkheden te geven zodat beleidsdoelstellingen ook daadwerkelijk worden meegenomen. Bijkomend voordeel is dat de uiteindelijke aanvraag tot subsidieverlening aldus geen inhoudelijke verrassingen oplevert en de subsidie kan worden verleend, ruimschoots binnen de termijn van dertien weken.
In de praktijk zal het concept van een activiteitenplan een groeidocument zijn waarbij maximaal kan worden aangesloten op de praktijk van de SWOV. Deze komt erop neer dat in het concept op 1 juli minimaal de hoofdlijnen worden geschetst waarbij titel, doel en aard van elk project wordt aangegeven, en voorts een summiere beschrijving en indicatie van omvang en opleverdatum van elk project en product. Daartoe wordt een xls file ingevuld.
Om een betere transparantie te verkrijgen tussen de hoogte van de subsidie en de werkelijke kosten, wordt in deze subsidieperiode gewerkt met kostendekkende forfaitaire uurtarieven per project op basis van de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven 2013. Dit uurtarief omvat een salariscomponent en een overheadcomponent. De overheadcomponent is samengesteld uit huisvestingskosten, automatiseringskosten en indirecte kosten (uitgaven voor materieel waaronder exploitatiekosten, bureaukosten, reiskosten, opleidingskosten en inhuur van derden zoals schoonmaakpersoneel). De indirecte kosten betreffen zowel de indirecte kosten van de personen die uitvoering geven aan de subsidiabele projecten en producten (de uitgaven voor materieel), als de kosten van niet direct betrokkenen die werkzaamheden verrichten samenhangend met de werkzaamheden en diensten van de wel betrokkenen, zoals stafdiensten (financiële dienst, personeelszaken, voorlichtingsdienst e.d.) en accountants.
De Aanwijzingen voor subsidieverstrekking noemen drie standaardberekeningswijzen voor de berekening van uurtarieven. Het forfaitair uurtarief is er één van (aanwijzing 19). De keuze voor dit instrument is ingegeven om een zo laag mogelijke administratieve lastendruk op de SWOV te leggen. Voor de toepassing van de berekeningsmethode van de forfaitaire uurtarieven is aangesloten bij de praktijk van de SWOV. Bij de SWOV wordt gewerkt met vijf uurtarieven voor alle activiteiten. Deze tarieven zijn gebaseerd op gemiddelde salariskosten met een opslagpercentage voor de overhead. De vijf door de SWOV te hanteren uurtarieven kunnen per boekjaar verschillen en worden door de minister van IenM in de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld.
Eventuele salarissen die boven schaal 18 van de Handleiding liggen worden voor de berekening van de forfaitaire uurtarieven op maximaal schaal 18 gesteld ter vermijding van financiering van bovenmatige inkomens met gemeenschapsgeld.
Naast de kosten van salarissen en overhead zijn er ook kosten voor inhuur van derden, bijvoorbeeld bij uitbesteding van een deel van de subsidiabele projecten en producten, alsmede de kosten van voor de subsidiabele projecten en producten geleverde goederen en diensten zoals drukwerk, onderzoeksrapporten e.d. Ook dergelijke kosten – in de begripsbepaling van artikel 1 geduid als kosten derden – zijn subsidiabel.
Het subsidieproces kent een jaarlijkse cyclus. In de subsidieregeling zijn uiterlijke tijdstippen gesteld waaraan de SWOV en de minister van IenM zijn gebonden. Het betreft per boekjaar voor:
• Concept van een activiteitenplan (SWOV): 1 juli, en zonodig ook 1 september;
• Aanvraag tot subsidieverlening SWOV): 1 oktober;
• Beschikking tot subsidieverlening (minister): dertien weken na 1 oktober;
• Aanvraag tot subsidievaststelling (SWOV): 1 mei;
• Beschikking tot subsidievaststelling (minister): 22 weken na ontvangst van de aanvraag.
De subsidieregeling is in hoofdzaak een voortzetting van vorige subsidieregelingen. De totale administratieve lasten komen op circa € 136.903,– per jaar. Dit is 3,6% van het jaarlijkse subsidiebedrag in de periode 2014- 2018.
Tevens is de subsidieregeling getoetst aan de uitkomsten van de risicoanalyse die ingevolge de Aanwijzingen voor de subsidieverstrekking verplicht is (aanwijzing 20). In deze analyse is gewezen op het niet tijdig melden van vertragingen in projecten en op het doorschuiven van projecten naar een volgend boekjaar ten laste van de egalisatiereserve. Ook de zakelijkheid van de relatie is genoemd als een aandachtspunt. In hoofdstukken 2 en 8 is uiteengezet welk instrumentarium daarvoor kan worden ingezet om naleving van de subsidieregeling te stimuleren en om te komen tot verdere verzakelijking.
Gedurende de looptijd van deze subsidieregeling kan geen egalisatiereserve (meer) worden gevormd. Zoals eerder opgemerkt, is voor een subsidieverstrekking die is gebaseerd op werkelijke kosten, een reserve niet nodig. Immers de werkelijke kosten worden betaald, dus overschotten en tekorten zijn er niet. De ervaring in de afgelopen jaren heeft geleerd dat de reserve niet is gebruikt voor het doel waarvoor de reserve is gevormd, te weten het opvangen van onvoorziene tegenvallers in een volgend boekjaar. De reserve is gebruikt ter financiering van vertraagde projecten van een eerder boekjaar.
In het kader van de verzakelijking van subsidierelatie is het gewenst dat gesubsidieerde projecten worden uitgevoerd op het tijdstip waarop de SWOV gehouden is het project of product af te ronden. Indien onverhoopt toch vertraging optreedt, dient dit onverwijld te worden gemeld. In het wettelijk systeem kan de subsidie vervolgens lager worden vastgesteld indien projecten of producten niet of niet geheel zijn uitgevoerd in het betreffende boekjaar (art. 4:46 Awb).
De omvang van de reserve op 31 december 2014, welke is opgebouwd uit overschotten op de gesubsidieerde projecten en producten op grond van de vorige subsidieregeling, wordt verrekend met de subsidieverstrekking 2015. Dit geldt ook voor de bevoorschotting. Een en ander is geregeld in de artikelen 7, 8 en 11.
Dit artikel bevat begripsbepalingen. Voor wat betreft het begrip product zal doorgaans sprake zijn van een tastbaar product zoals een rapportage, in een enkel geval zal dit niet zo zijn, bijvoorbeeld bij de bibliotheek: de collectievorming en -onderhoud en het technisch beheer van de website.
De SWOV kan jaarlijks op basis van deze subsidieregeling een aanvraag voor subsidie indienen bij de minister van IenM op basis waarvan, na een positieve beoordeling, de subsidieverstrekking zal plaatsvinden. Niet elk project en product van de SWOV komt op grond van dit artikel voor subsidie in aanmerking; het betreft slechts projecten en producten op het terrein van verkeersveiligheid en die gericht zijn op wetenschappelijk onderzoek en kennisverspreiding. De kennisverspreiding is gebaseerd op kennis verworven uit door de SWOV verricht wetenschappelijk onderzoek; dit kan ook gaan om SWOV-onderzoeken uit voorgaande subsidieperiodes. Voor subsidiëring komen louter in aanmerking niet-economische activiteiten.
De Structuurvisie infrastructuur en ruimte geeft onder andere aan dat IenM het doel heeft om een permanente verbetering van de verkeersveiligheid te bewerkstellingen door reductie van het aantal verkeersdoden en ernstige verkeersgewonden. De subsidie dient om kwalitatief hoogstaande kennis te genereren die niet in de markt beschikbaar is, maar wel nodig is voor IenM om tot goede beleidsafwegingen te komen.
Het tweede lid bevat een anti-cumulatiebepaling. Indien de in de aanvraag genoemde projecten en producten (reeds) door een ander bestuursorgaan zijn of worden gesubsidieerd, dan zal subsidieverstrekking door de minister van IenM voor dat deel achterwege blijven. Hetzelfde geldt voor inkomsten van derden die zonder tegenprestatie zijn of worden verkregen. Het is namelijk mogelijk dat bepaalde projecten en producten op grond van meer dan één regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen, maar het is ongewenst dat ten behoeve van dezelfde projecten en producten een beroep gedaan kan worden op meerdere subsidie-instrumenten van de overheid, voor zover dit leidt tot meer dan 100%-financiering. Hetzelfde geldt voor activiteiten waarvoor andere ongemarkeerde inkomsten (zogeheten inkomsten zonder tegenprestatie) worden ontvangen.
Dit artikel bepaalt het maximaal bedrag dat aan subsidie kan worden verstrekt over een boekjaar. Een boekjaar is gelijk aan een kalenderjaar (artikel 4:68 Awb). Het vierde lid geeft aan dat de subsidieverstrekking geschiedt op basis van werkelijke kosten. De anti-cumulatiebepaling van artikel 2, tweede lid, wordt hierbij betrokken. Dit betekent dat andere verkregen subsidies in mindering worden gebracht op de uiteindelijke subsidie evenals andere eigen inkomsten.
Dit artikel bevat een bepaling die het de minister van IenM mogelijk maakt om vooraf wensen kenbaar te maken omtrent de projecten en producten die voor subsidiëring in aanmerking komen. De SWOV kan hiermee alvast rekening houden zodat de subsidieverlening vlotter kan verlopen. Nieuw is het invullen van de ramingen in de xls file waarin onder meer is opgenomen:
a. het tijdstip waarop de SWOV gehouden is de projecten en de producten te hebben afgerond;
b. het bedrag per project;
c. het aantal uren per project, de forfaitaire uurtarieven en de kosten derden per project, en;
d. de cofinanciering en inkomsten van derden per project.
Deze gegevens moesten ook in de vorige subsidieregeling al worden aangeleverd, doch de ervaring leert dat het de transparantie en verantwoording van subsidiegelden ten goede komt als alles overzichtelijk in een file is ingevuld.
De subsidieverlening geschiedt op aanvraag. Deze aanvraag wordt ingediend door de SWOV bij de minister van IenM, geadresseerd SSO-F&I Servicedesk, Plesmanweg B01.06, Postbus 20901, 2500 EX Den Haag. Artikel 7 bepaalt welke bescheiden dienen te worden bijgevoegd alsmede de inhoud ervan.
Artikel 4:65 van de Awb bevat een verplichting om bij de aanvraag mededeling te doen van eventuele andere aangevraagde subsidies voor dezelfde projecten en producten. Ook andere inkomsten van derden zonder tegenprestatie worden afgetrokken van de uiteindelijke subsidieverlening (artikel 2, tweede lid).
Het activiteitenplan is het geheel van alle projecten van de SWOV waar subsidie van IenM voor verstrekt wordt. De producten zijn de resultaten die voorkomen uit de projecten. De subsidie wordt zoals ook eerder aangegeven louter voor niet-economische activiteiten verstrekt.
In de beschikking tot subsidieverlening wordt onder meer vermeld de wijze waarop het subsidiebedrag wordt bepaald. Uitgangspunt zal zijn dat de hoogte van de subsidieverlening uiteindelijk wordt bepaald door berekening van het aantal uren dat daadwerkelijk aan de projecten is besteed, vermenigvuldigd met de betreffende, goedgekeurde forfaitaire uurtarieven, alsmede de werkelijke kosten derden. Aangesloten wordt bij de systematiek van de Handleiding Overheidstarieven. Het aldus verkregen bedrag kan evenwel niet hoger zijn dan het subsidieplafond. De subsidieverstrekking wordt verrekend met de voorschotten.
De beschikking tot subsidieverlening vermeldt voorts het tijdstip waarop de SWOV de projecten en producten moet hebben afgerond. Uiteraard zal ingeval van doorlopende projecten dit als zodanig worden aangegeven.
Het derde lid van artikel 8 maakt het mogelijk in de beschikking een begrotingsvoorbehoud op te nemen als bedoeld in artikel 4:34 van de Awb. Op grond van dit voorbehoud kan de minister van IenM de subsidieverlening met inachtneming van een redelijke termijn intrekken of ten nadele van de SWOV verlagen (art. 4:50 Awb) indien in de door de Staten-Generaal vastgestelde rijksbegroting (onderdeel Infrastructuur en Milieu) onvoldoende gelden zijn opgenomen. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen bij een financiële taakstelling van het Rijk. Het eventueel beroep op een begrotingsvoorbehoud moet door de minister van IenM binnen vier weken na het aannemen van de begrotingswet worden gedaan.
In artikel 4:35 van de Awb wordt een niet-limitatieve opsomming gegeven van de algemeen geldende gronden om een subsidieaanvraag te weigeren. Met name de weigeringsgrond van het eerste lid, onder a en b, van dat artikel is van belang: er is gegronde reden dat de projecten niet of niet geheel zullen plaatsvinden, of dat de aanvrager niet zal voldoen aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen. In zo’n geval kan de subsidie geheel of gedeeltelijk worden geweigerd. Zo kan de subsidieverlening worden geweigerd indien de SWOV de verplichtingen uit de Awb maar ook op grond van de onderhavige regeling niet nakomt.
Naast deze wettelijke weigeringsgronden zijn in artikel 9 van de onderhavige regeling een aantal aanvullende gronden opgenomen om de aanvraag tot subsidieverlening geheel of ten dele te weigeren. Zo kan weigering plaatsvinden indien in het verleden toepassing is gegeven aan de artikelen 4:48, 4:49 en 4:50 van de Awb, bijvoorbeeld als in voorgaande jaren de beschikking tot subsidieverlening respectievelijk tot subsidievaststelling is gewijzigd of ingetrokken als gevolg van aan de subsidieontvanger toe te rekenen specifieke omstandigheden. Het bewust verstrekken van onjuiste gegevens is een van deze omstandigheden. Voor een uitvoerige beschrijving van deze omstandigheden wordt verwezen naar voornoemde artikelen uit de Awb.
Naast deze discretionaire weigeringsgronden bevat de Awb ook een imperatieve weigeringsgrond (artikel 4:25, tweede lid). Indien de aanvraag tot subsidieverlening het subsidieplafond overschrijdt, moet de aanvraag gedeeltelijk worden geweigerd. Welk deel van de aanvraag (met andere woorden: welk project of product) wordt geweigerd, is ter beoordeling van de minister van IenM.
De aanvraag zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover niet is voldaan aan de vereisten van artikel 2.
In de subsidierelatie met de SWOV wordt het wenselijk geacht eventuele loon- en prijscompensaties te laten doorwerken in de hoogte van het maximale subsidiebedrag, voor zover daarvoor van Rijkswege voldoende gelden beschikbaar worden gesteld. Dit artikel geeft de mogelijkheid daartoe. Het betreft hier een ambthalve beschikking ten voordele van de SWOV. De mogelijkheid van bezwaar en beroep staat open.
Het tweede lid regelt dat bij de toekenning van de compensatie tevens wordt vastgesteld welk bedrag voor de looncomponent zal worden gebruikt in het volgende jaar.
In dit artikel is gebruik gemaakt van de wettelijke mogelijkheid om voorschotten te verlenen. Voorschotten zijn op grond van het derde lid mogelijk tot ten hoogste 95% van het maximumbedrag van de subsidie. Dit is weliswaar een uitzonderlijk hoog percentage doch wenselijk omdat de SWOV voor een groot deel afhankelijk is van de geldstroom van de minister van IenM en zonder dit bedrag aan voorschotten in ernstige financiële problemen zou geraken, vooral nu de egalisatiereserve is afgeschaft.
De SWOV heeft de plicht bij de aanvraag tot subsidieverlening een helder inzicht in het verloop van de liquiditeit te geven per kalenderkwartaal.
Voorschotten worden automatisch (ambtshalve) verstrekt. Een aparte aanvraag tot bevoorschotting is dus niet nodig. De SWOV is verplicht te melden indien er omstandigheden zijn die van invloed zijn op de hoogte van het verleende bedrag. IenM kan vervolgens, indien nodig door een wijziging van de verleningsbeschikking, het bevoorschottingsregime en de hoogte van de voorschotten aanpassen. Na vaststelling van de subsidie wordt het resterende bedrag (het vastgestelde bedrag verminderd met de verleende voorschotten), uitgekeerd aan de SWOV.
Het eerste lid van dit artikel bevat de verplichtingen die in elk geval gelden voor de SWOV zoals het tijdig afronden van projecten en producten, het onverwijld melden van (tussentijdse) financiering van projecten of producten door derden en over- en onderschrijdingen van meer dan 10%van het geraamde subsidiebedrag van een project. Het betreft hier de geraamde ‘kosten tlv subsidie IenM’ die bij het betreffende project behoren (kolom e van de xls file).
De in onderdeel c. genoemde meldingsplicht is nodig omdat op grond van de Aanwijzingen voor subsidieverstrekking niet mag worden gevraagd om tussentijdse voortgangsverslagen (bij langer lopende subsidies) en omdat de bevoorschottingssystematiek is vereenvoudigd (artikel 11). De nieuwe verplichting in onderdeel d. houdt verband met de Wet bestuurlijke boete meldingsplichten door ministers verstrekte subsidies, welke wet vanaf 1 juli 2013 geldt. De in onderdeel f opgenomen evaluatiebepaling vloeit voort uit een wettelijke verplichting (artikel 4:24 van de Awb). De resultaten van de evaluatie kunnen bouwstenen zijn voor een eventuele nieuwe regeling. De medewerking van SWOV bij de totstandkoming van het evaluatieverslag is onontbeerlijk en derhalve wordt een verplichting daartoe in de subsidieregeling neergelegd. In de evaluatie zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan eventueel oneigenlijk gebruik van de subsidieregeling. Op grond van de Awb (artikel 4:24) dient het evaluatieverslag in elk geval eenmaal in de vijf jaren te worden gepubliceerd.
Met het oog op het verspreiden van de kennis ter verbetering van het verkeersveiligheidsbeleid wordt de kennis verkregen uit onderzoeksresultaten tegen ten hoogste vergoeding van de verschaffingkosten beschikbaar gesteld aan een ieder. Dit kan bijvoorbeeld geschieden via internet, op aanvraag, het SWOV-tijdschrift en verspreiding van rapporten en degelijke. Ook dit onderwerp zal in het activiteitenplan haar beslag krijgen. De minister van IenM wordt minimaal vijf werkdagen van tevoren schriftelijk geïnformeerd over de resultaten van de nieuwe onderzoeksrapporten. In andere gevallen van bekendmaking van activiteiten en standpunten van de SWOV – bijvoorbeeld via persberichten en brieven aan de Staten-Generaal – bedraagt deze termijn minimaal twee dagen zij het dat deze plicht alleen geldt bij activiteiten of standpunten met een politiek gevoelig of belangrijk beleidsmatig karakter. Een en ander is niet bedoeld als controle maar ter voorbereiding van het departement op eventuele vragen vanuit de media of politici. De behoefte hieraan is gebaseerd op de ervaringen van de afgelopen jaren. Het eerste lid, onderdelen g. en h. voorzien hierin.
Vanuit het oogpunt van het afleggen van rekening en verantwoording van de subsidiegelden is in het tweede lid, onderdeel a, de bepaling opgenomen dat de SWOV zorg draagt voor een gescheiden administratie, dat wil zeggen: de door IenM gesubsidieerde niet-economische activiteiten moeten worden onderscheiden van de overige activiteiten van de SWOV. Deze bepaling houdt tevens verband met de eerdergenoemde Communautaire kaderregeling inzake staatssteun voor onderzoek en ontwikkeling (paragraaf 3 van de toelichting).
Ook de Awb kent een aantal verplichtingen met betrekking tot de administratie. Zo is de subsidieontvanger op grond van artikel 4:69 van de Awb verplicht een (financiële) administratie te voeren, zodanig dat daaruit te allen tijde de voor de vaststelling van de subsidie van belang zijnde rechten en plichten alsmede de betalingen en de ontvangsten kunnen worden nagegaan. Deze administratie en de bijbehorende bescheiden dienen gedurende zeven jaren te worden bewaard.
De verplichting in het tweede lid, onderdeel c, strekt ertoe dat met subsidiegeld geen indirecte staatsteun wordt verleend aan derden. Zo zal inschakeling van derden marktconform moeten plaatsvinden, bijvoorbeeld door het houden van aanbestedingen door de SWOV. Alsdan kan staatssteun op het niveau van derden worden voorkomen.
Het niet voldoen aan de subsidieverplichtingen kan leiden tot het intrekken of ten nadele van de subsidieontvanger wijzigen van de subsidieverlening alsmede tot een lagere subsidievaststelling (artikel 4:48 en 4:46 van de wet).
Met het oog op het al dan niet continueren van de toekenning van subsidie aan de SWOV is het van belang dat wijzigingen in de rechtspersoonlijkheid en het voortbestaan van de stichting de instemming van de minister van IenM hebben. Dit artikel voorziet hierin.
Ter afronding van het subsidieproces dient de SWOV een aanvraag in tot subsidievaststelling. De SWOV dient deze aanvraag in bij de minister van IenM, geadresseerd aan SSO-F&I servicedesk, Plesmanweg, kamer B01.06, Postbus 20901, 2500 EX Den Haag. Het tweede lid noemt de bescheiden die worden bijgevoegd, zoals het activiteitenverslag, het financieel verslag en de ingevulde xls file.
Het activiteitenverslag en het financieel verslag zijn wettelijk verplicht (artikel 4:75, eerste lid, van de Awb). De xls file strekt ertoe de verantwoording van de subsidiegelden inzichtelijker te maken en de controle daarop te vergemakkelijken.
Onderdeel e. van het tweede lid betreft de zogeheten uitgebreide accountantscontrole. Artikel 4:79 van de Awb maakt het mogelijk dat de accountantscontrole zich eveneens uitstrekt tot de vraag of de SWOV zich heeft gehouden aan verplichtingen die in het kader van de subsidieverstrekking zijn gesteld. Van deze mogelijkheid wordt in onderdeel e. gebruik gemaakt. Daarbij gaat het om verplichtingen die voortvloeien uit de Awb maar ook uit onderhavige subsidieregeling.
In de beschikking tot subsidievaststelling wordt het bedrag aan vastgestelde subsidie vermeld. Ingevolge artikel 4:46, eerste lid, van de Awb wordt de subsidie overeenkomstig de beschikking tot subsidieverlening vastgesteld. De subsidie kan echter op een lager bedrag worden bepaald in specifieke gevallen, opgesomd in artikel 4:46, tweede en derde lid, van de Awb. Bijvoorbeeld indien de activiteiten waarvoor subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden of indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan de aan de subsidie verbonden verplichtingen (bijvoorbeeld het niet onverwijld melden van inkomsten van derden op gesubsidieerde projecten of producten alsmede het niet onverwijld melden van vertragingen van projecten of producten).
Het maximale subsidiebedrag geldt voor 100% van de projecten en producten. Worden deze voor een deel niet uitgevoerd, dan wordt de subsidie lager vastgesteld. Het niet-uitgevoerde deel kan in overeenstemming met de minister van IenM meegenomen worden in het activiteitenplan van het daaropvolgende boekjaar. Dit past in de verzakelijking van de subsidierelatie.
In de van de subsidieregeling deel uitmakende bijlage is het format voor de xls file opgenomen. Vanwege de omvang is plaatsing in de Staatscourant bezwaarlijk. Daarom is de bijlage ter inzage gelegd bij het ministerie van IenM op hetzelfde adres als vermeld in de toelichting op de artikelen 7 en 14.
Dit artikel bepaalt welke functionarissen binnen het ministerie van IenM toezichthouder zijn. In afdeling 5.2 van de Awb (artikel 5:11 tot en met 5:20) wordt een aantal bevoegdheden genoemd waarover de toezichthouder beschikt, met name de bevoegdheid om inlichtingen te vorderen en de bevoegdheid inzage te vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden alsmede daarvan kopieën te maken. De SWOV dient ingevolge artikel 5:20, eerste lid, van de Awb en 6, tweede lid, van de Kaderwet subsidies Verkeer en Waterstaat aan de toezichthouder alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kan vorderen bij de uitoefening van zijn bevoegdheden. Een toezichthouder maakt van zijn bevoegdheden slechts gebruik voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van zijn taak nodig is (artikel 5:13 van de Awb).
De onderhavige regeling heeft een beperkte werkingsduur om in een eventuele daaropvolgende subsidieregeling rekening te kunnen houden met de resultaten van de evaluatie.
Dit artikel bevat verder een overgangsbepaling in het tweede lid. De regeling vervalt weliswaar per 1 januari 2019, maar blijft in verband met de afwikkeling van reeds verleende subsidies van toepassing op die subsidies. Zo zal de subsidie die in 2018 is verleend voor 2019, blijven vallen onder de onderhavige regeling.
Omdat de SWOV al op 1 juli 2014 aan de verplichting ex
Om ervoor te zorgen dat de SWOV tijdig aan haar verplichtingen kan voldoen, met name die van artikel 6, eerste lid, is het noodzakelijk af te wijken van de vaste verandermomenten. De publicatiedatum van deze regeling zal naar verwachting namelijk eind mei 2014 zijn.
De Minister van Infrastructuur en Milieu, M.H. Schultz van Haegen-Maas Geesteranus.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2014-15213.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.