30 015 Voortgang bodemsanering

Nr. 47 BRIEF VAN DE STAATSSECRETARIS VAN INFRASTRUCTUUR EN MILIEU

Aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal

Den Haag, 8 februari 2013

Bijgaand bied ik u aan het voortgangsverslag van de uitvoering van de convenantsafspraken inzake het bodembeleid1. Het betreft het convenant Bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties dat mijn ambtsvoorganger bij brief van september 2009 (kamerstuk 30 015, nr. 36) aan u ter informatie heeft aangeboden. Het verslag is anders van vorm en opzet dan het laatste jaarverslag bodemsanering 2009 dat opgesteld is door het RIVM. Mijn ambtsvoorganger mevr. Huizinga heeft deze wijziging al aangekondigd in haar brieven van april 2010 (kamerstuk 30 015, nr. 38) en september 2010 (kamerstuk 30 015, nr. 42).

Deze andere vorm van het verslag van de voortgang van de bodemsaneringsoperatie hangt samen met de verdere decentralisatie van het beleid alsmede met de in het convenant afgesproken verbreding van het bodembeleid. Het bodembeleid wordt uitgevoerd door alle convenantspartijen en betreft meer dan alleen sanering. Het bijgaande verslag is opgesteld door de convenantspartijen en biedt een beeld van de voortgang op de diverse onderdelen van het convenant, te weten:

  • a) De versnelde aanpak van de sanering van (humane) spoedlocaties;

  • b) De ontwikkeling van bodembeleid in relatie tot de ondergrond, in casu de verbreding van het bodembeleid naar ruimtelijke ordening van de ondergrond;

  • c) In samenhang hiermee het opschuiven van sectoraal beleid naar integraal beleid (o.a. samenhang met klimaatbeleid, energiebeleid en waterbeleid;

  • d) Het bevorderen van gebiedsgerichte aanpak;

  • e) Het komen tot verdergaande decentralisatie en het opzetten van nieuwe regelgeving.

In mijn brief zal ik ingaan op de voortgang van de convenantsafspraken. Tevens zal ik deze brief benutten om de beleidsvoornemens voor de ontwikkeling van het bodembeleid in de nabije toekomst te schetsen.

Voortgang doelstellingen convenant

Op hoofdlijnen zijn de volgende conclusies te trekken over de voortgang.

  • De afspraak over het in 2015 gesaneerd dan wel beheerst hebben van de spoedlocaties, waar humaan risico aan de orde is, lijkt zowel financieel als in de tijd haalbaar. In de brief van mijn ambtsvoorganger dhr. Atsma van 22 november 2011 (kamerstuk 30 012, nr. 45) is aangegeven dat tot en met 2015 nog ca. 400 humane spoedlocaties moeten worden aangepakt en dat de kosten voor deze operatie maximaal € 300 mln. bedragen, hetgeen past binnen de beschikbare middelen over deze 5-jaarsperiode (2010–2015). Deze afspraak staat echter onder druk doordat het economisch klimaat op dit moment echter maakt dat er weinig ruimtelijke ontwikkelingen zijn, die een extra impuls vormen voor bodemsanering.

  • Op 1 juli 2012 is het wetsvoorstel dat gebiedsgericht beheer van verontreinigingen mogelijk maakt per 1 juli 2012 in werking getreden, hetgeen de kosten van aanpak zal drukken en daarmee tot een versnelling in de aanpak kan leiden. Juist locaties, waar verspreidingsrisico aan de orde is, zijn mede afhankelijk van de conjunctuur («werk met werk maken»). Ook hier zijn dus zorgen over het tempo van aanpak en het behalen van de convenantsdoelstelling. Het gebiedsgericht beheer biedt kansen om in samenhang tussen bovengrondse en ondergrondse ontwikkelingen te komen tot meerdere kostendragers voor de te nemen maatregelen.

  • In het convenant zijn afspraken gemaakt om te komen tot verbreden van het beleid. Tot nu toe staat in het bodembeleid de sanering erg centraal. In het convenant wordt aandacht gevraagd voor de overstap van sectoraal beleid naar integraal beleid en voor het meer benutten van kansen door een duurzame benutting van de ondergrond. Het verslag geeft aan dat de doelstellingen van het convenant nog niet overal zijn gerealiseerd. Het komen tot lokaal beleid in relatie tot de ondergrond is lastig en vooral de stap van sectoraal naar integraal is ingewikkeld en heeft ook organisatorische consequenties. Anderzijds lijkt er nu momentum te zijn om meer te focussen op de kansen van de ondergrond. In een bijeenkomst vanwege het 25-jarig bestaan van de Technische Commissie Bodem (TCB) op 11 oktober jongstleden zijn agenda’s voor de ondergrond gepresenteerd van de kant van bestuurders van andere overheden, van het bedrijfsleven en van de kenniswereld. Ik zal mij inzetten om met deze partijen tot verdere afspraken over de verbreding van het bodembeleid te komen.

Voornemens voor 2013 en verder

De transitie van het bodembeleid is gestart, maar heeft blijkens de resultaten van de voortgangsanalyse nog versnelling nodig in relatie tot de doelstellingen van het convenant.

In 2013 ga ik in gesprek met het bevoegd gezag Wbb om vaart te houden in de aanpak van spoedlocaties. Daarnaast zal ik nieuwe afspraken maken voor de doorloop van de aanpak van spoedlocaties voor de volgende periode (2015–2019) teneinde zekerheid te scheppen dat deze operatie verantwoord wordt afgerond en er ruimte is om het nieuwe beleid te implementeren.

  • Het nieuwe beleid betekent dat de wet en regelgeving ingrijpend moet worden aangepast. Dat gebeurt stapsgewijs. In 2012 heeft uw Kamer een drietal wetsvoorstellen aangenomen, die kaders scheppen voor het bevoegd gezag om tot versnelling van de spoedoperatie te komen. Mijn voornemen is om met het bevoegd gezag in overleg te treden om deze mogelijkheden daadwerkelijk te benutten. Dit is nodig om de convenantsdoelstellingen te realiseren. Daarnaast is aan de orde dat na 2015, onder de randvoorwaarde van het gesaneerd dan wel beheerst hebben van de spoedlocaties, de bij de ruimtelijke gebiedsontwikkeling betrokken partijen verantwoordelijk worden voor behoud en indien nodig verbetering van de bodemkwaliteit. Dat vergt andere en nieuwe instrumenten. De zorg om in ieder geval de bodemkwaliteit tenminste op peil te houden, met een voorkeur voor gestadige verbetering is hierbij het leidende principe. Het impliceert meer ruimte voor de gemeente om tot nieuwe ontwikkelarrangementen met meer partijen te komen om de gebiedsontwikkeling te stimuleren en te faciliteren. De kwaliteit van de bodem kan daarbij een onderdeel zijn van de totale kwaliteit van de leefomgeving en er zal onderlinge afweging van kwaliteiten plaats kunnen vinden, met behoud van een basiskwaliteit van de bodem.

  • Het bedrijfsleven is natuurlijk een belangrijke partij bij de aanpak van bodemverontreiniging en zal een partij zijn waar ook nieuwe afspraken mee zullen worden gemaakt. Tot nu toe zijn er andere afspraken met het bedrijfsleven t.a.v. de aanpak van (spoed) locaties dan met de overheden. Het bedrijfsleven heeft op de bijeenkomst met de TCB haar ideeën ingebracht voor de toekomst van het bodembeleid. Zij ziet vele kansen voor een nieuw, innovatief en exportgericht bodembeleid. Er zal overleg worden gestart met het bedrijfsleven om de doelstellingen van overheden en bedrijfsleven te synchroniseren en om de ideeën van het bedrijfsleven een plaats te geven in het nieuwe afsprakenkader.

  • De Omgevingswet zal het kader vormen voor de wijziging van de wet en regelgeving. Dit betekent dat het nieuwe kader voor het bodembeleid er in 2015 moet liggen. Er wordt hard gewerkt aan een fundamentele wijziging van de Wet bodembescherming. Mijn voornemen is eind 2013 een voorstel hiertoe gereed te hebben, dat onderdeel kan worden van de Omgevingswet.

  • Kernbegrippen bij het nieuwe beleid zijn risicobeheersing, «van saneren naar beheren», afronden van de spoedoperatie, inpassing van het bodembeleid en de ordening van de ondergrond in de ruimtelijke ordening, ontwikkeling van duurzame benutting van de ondergrond en een gebiedsgerichte aanpak van grondwaterverontreiniging. Nieuwe instrumenten zullen hierbij nodig zijn.

    De komende paar jaar staat de transitie van een sectoraal bodemsaneringsbeleid naar een integraal beleid van ordening en duurzame benutting van de ondergrond centraal. De transitie zal mede vorm krijgen via een verbrede Structuurvisie Ondergrond (STRONG), waar u binnenkort door de minister van IenM over zult worden geïnformeerd. De scope van dit traject is overigens veel breder dan alleen het bodembeleid. Naar verwachting zal de concept structuurvisie begin 2014 aan uw Kamer worden gezonden.

    De duurzame benutting van de ondergrond vergt ook instrumenten voor het kunnen reguleren van de ondergrondse ruimte in samenhang met bovengrondse functies. Het heeft niet alleen met leefomgeving te maken, maar ook met energie, klimaat, bodem en waterbeleid. Bij het bodembeleid hebben we het evenzeer over de samenhang tussen ondergrondse en bovengrondse functies en bv. het aanleggen van ondergrondse infrastructuur. Ondergrond begint nu al een schaars goed te worden. De Omgevingswet, die de integratie van het sectorale beleid bij de leefomgeving tot doel heeft, kan een grote rol vervullen voor de ordening van de ondergrond. Bij het waterbeleid tenslotte hebben we het over het behouden en beschermen van onze strategische drinkwatervoorraden, het beheer van het grondwater, en de samenhang tussen oppervlaktewater en grondwater. Het is van belang om bij het ondergrond-beleid het systeem van bodem en grondwater als één geheel te benaderen, inclusief de betekenis voor de wet en regelgeving.

Afrondend kan ik stellen dat de invulling van de doelstellingen van het convenant voortvarend verloopt, dat hier en daar nog wel een extra impuls nodig is en dat de transitie naar nieuw beleid op gang komt. Verder hecht ik belang aan het betrekken van het bedrijfsleven en het komen tot een integrale aanpak na 2015 van het bodembeleid.

De staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu, W.J. Mansveld


X Noot
1

Ter inzage gelegd bij het Centraal Informatiepunt Tweede Kamer

Naar boven