Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 14 mei 2003 over zeehondenopvang.

De heer Geluk (VVD):

Mijnheer de voorzitter. Graag wil ik de minister van LNV danken voor de toezeggingen die hij in zijn brief heeft gedaan. Dat lost wel enkele zaken op. Over de totstandkoming van de leidraad houden wij onze twijfels, maar het voert nu te ver om daar nader op in te gaan. Eén probleem is echter niet opgelost, namelijk het probleem van de opvang van zeehonden uit het zuidwesten van het land en aangrenzende kustwateren. Dat is volgens de leidraad alleen mogelijk in Blankenberge, België. Een van de argumenten die daarvoor worden gebruikt is dat het om andere populaties zou gaan dan zuidwestelijke zeehonden. Ik wil de minister meegeven dat deze zeehonden heel snel zwemmen. Die zwemmen 150 kilometer per dag. Je kunt toch moeilijk zeggen dat het andere populaties zijn. Ook de hygiëne wordt als punt genoemd. In Blankenberge wordt nu echter een zadelrob opgevangen. Dat is zelfs in Nederlandse zeehondenopvangcentra strikt verboden. Dat is heel merkwaardig. Als argument wordt aangevoerd dat het gebruik van de tunnel onder de Westerschelde tijd zou besparen. Ik kan echter als ervaringsdeskundige zeggen – ik woon in Zeeland – dat dit een slecht argument is. De tunnel bij Antwerpen is veel eenvoudiger te gebruiken en die ligt er al jaren. Dat argument gaat dus niet op.

Wij willen daarom graag een uitspraak van de Kamer op de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening zijnde dat zeehonden gemakkelijk lange afstanden kunnen afleggen, waardoor geen sprake kan zijn van aparte populaties in Nederlandse en aangrenzende kustwateren met extra gevaar voor verspreiding van ziekten;

van oordeel zijnde dat reeds een bestaand netwerk van vrijwilligers en faciliteiten in Zeeland en Zuid-Holland is opgebouwd, met een educatief en wetenschappelijk belang, wat professionele opvang garandeert;

van oordeel zijnde dat de vervoersafstand bij de huidige organisatie van opvang van zeehonden nauwelijks of geen rol speelt;

verzoekt de Gelukregering, de leidraad zodanig aan te passen dat gewone en grijze zeehonden die afkomstig zijn uit zuidwestelijke en aangrenzende kustwateren, ook opgevangen kunnen worden in opvangcentra in Noord-Nederland,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Geluk, Ormel, Tichelaar, Van Velzen en Van der Ham.

Zij krijgt nr. 148(28600 XIV).

De heer Tichelaar (PvdA):

Kan de heer Geluk specificeren wat hij bedoelt met opvangcentra in Noord-Nederland?

De voorzitter:

Wilt u zo vriendelijk zijn om heel even te wachten? U bent namelijk medeondertekenaar van de motie.

De heer Tichelaar (PvdA):

Het is goed als uit de Handelingen blijkt wat wordt bedoeld met...

De voorzitter:

Nee, daar beginnen we niet aan. Of u ondertekent de motie, en dan staat u er helemaal achter en dan weet u precies wat de interpretatie is, of u ondertekent haar niet. Zo zouden de zeehonden het ook niet willen.

De heer Ormel (CDA):

Voorzitter. Als gevolg van het overleg over de opvang van grijze en gewone zeehonden is de leidraad op enkele punten gewijzigd. Het CDA had die punten ingebracht en is verheugd over de wijzigingen. Wij hebben echter nog een punt ingebracht, en dat betreft de bovengrens van de opvang. Deze bovengrens is bepaald op 5%. Daarmee zijn wij het wel eens. Je kunt immers niet blijven opvangen, maar we hebben wel te maken met de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren, waarin een zorgplicht is opgenomen. Die zorgplicht houdt in dat een gevonden zieke of gewonde zeehond goed en zorgvuldig moet worden opgevangen en genezen. Als de zeehond wordt opgevangen en is genezen, behoort hij ook uitgezet te worden. Om dat te benadrukken wensen wij de volgende motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat volgens de leidraad "opvang gewone en grijze zeehonden" niet meer dan circa 5% van de in de Nederlandse kustwateren aanwezige populatie zeehonden na opvang mag worden teruggezet;

constaterende dat volgens deze leidraad de minister van LNV mag besluiten om een hoger percentage behandelde zeehonden terug te laten zetten;

van mening dat opgevangen zeehonden na genezing ook weer losgelaten dienen te worden;

verzoekt de regering, op ruime en royale wijze gebruik te maken van de uitzonderingsmogelijkheden die de leidraad biedt om genezen zeehonden terug te zetten in het min of meer natuurlijke ecosysteem,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ormel, Van der Ham, Tichelaar en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 149(28600 XIV).

Minister De Geus:

Voorzitter. Het is mij een groot genoegen om hier op dit moment te kunnen spreken als minister van LNV ad interim. Zoals bekend behartigt mijn gewaardeerde collega onze belangen in Brussel. Ik heb hier ook al eerder gestaan als minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Naast mijn primaire ambt is het mij een groot genoegen om op dit moment stil te staan bij de vraag: hoe zouden de zeehonden het eigenlijk willen? Dat was immers uw kernachtige samenvatting van de pointe van dit debat. De vraag is immers niet hoe wij het willen, maar hoe de zeehonden het eigenlijk zouden willen.

In de motie-Geluk op stuk nr. 148 wordt gevraagd, de leidraad zodanig aan te passen dat de zeehonden die afkomstig zijn uit de Nederlandse en aangrenzende kustwateren, ook opgevangen kunnen worden in de Nederlandse opvangcentra. De heer Geluk wil daarmee de exclusieve toekenning van de opvang van zeehonden uit Zeeuwse en Zuid-Hollandse wateren aan het Belgische opvangcentrum Blankenberge doorbreken. Daar kleven toch wel twee belangrijke bezwaren aan. Het eerste bezwaar is dat er een grote geografische afstand is tussen die kustwateren en de Nederlandse opvangcentra. Hoewel de heer Geluk ook de gebreken heeft opgesomd van de verkeersvoorzieningen in Zuidwest-Nederland, is er een aanmerkelijk verschil tussen de afstand van de Zeeuwse en Zeeuws-Vlaamse kustwateren naar Blankenberge enerzijds en naar de Nederlandse opvangcentra anderzijds. Daar zie ik dus niet direct een reden.

Een tweede reden waarom ik niet gelukkig ben met de motie, is dat in het verleden nogal wat problemen zijn geweest over de twee opvangcentra Ecomare en Pieterburen in één gebied. Dat ging dan steeds over de vraag: wie mag de redder van de zeehond zijn? Wie mag de zeehond opvangen? Daarom is destijds gekozen voor een geografische spreiding. Dat werkt nu prima. Ik wil niet teruggaan naar een situatie waarin twee centra onderling strijden om een zeehond. Ik houd het dus graag bij de geografische spreiding zoals die er nu in zit. Ik raad de Kamer de aanvaarding van deze motie dus echt ten stelligste af.

In de motie van de heer Ormel op stuk nr. 149 wordt de regering gevraagd om op een royale wijze gebruik te maken van de mogelijkheid om een hoger percentage zeehonden terug te zetten indien daarvoor expliciet toestemming moet worden gegeven. Die motie zou een ondersteuning kunnen zijn van mijn beleid als wij elkaar zo verstaan dat dit calamiteiten betreft. Ik kan geen garantie geven over de uiteindelijke beslissing, maar ik zeg wel toe dat het dierenwelzijn bij dergelijke beslissingen royaal meeweegt. In die zin ben ik dus bereid om de motie uit te voeren en zie ik de motie als een ondersteuning van het te voeren beleid.

De heer Geluk (VVD):

Ik wil nog iets opmerken over de geografische ligging. Als een zeehond in Kijkduin, dus in de Zuid-Hollandse wateren wordt gevonden, dan moet deze zeehond dus naar Blankeberge worden vervoerd. Dan moet de minister eens uitrekenen hoelang je daarover doet! Misschien moet hij die rit maar eens maken. Ik kan hem die mooie tocht aanbevelen. De tocht duurt wel heel lang. Je kunt de zeehond dan veel beter naar Noord-Nederland transporteren. Daar is de zeehond veel sneller. Dat is de achtergrond van mijn motie. Het gaat niet om de afstand, het gaat ook om de opvang. De minister moet uit zijn vorige portefeuille nog weten dat afstand niet meer van belang is als een patiënt gestabiliseerd is. Dat geldt ook voor zeehonden.

Minister De Geus:

Voorzitter. De heer Geluk heeft het over de vraag, wat vanuit een bepaald punt in de Zuid-Hollandse kustwateren de beste geografische spreiding is. De huidige geografische spreiding is vrij nauwkeurig afgebakend tussen de twee centra. Kijkduin valt in de geografische afbakening onder Pieterburen. Ik wil voorkomen dat beide centra mogelijk zijn, want dan lijkt het mij beter om die geografische indeling ter discussie te stellen. In het verleden is nogal wat energie verspild door pogingen van beide centra om de zeehond te redden. Gezien de ervaringen in het verleden en het ontbreken van de noodzaak op dit moment ontraad ik aanvaarding van deze motie ik dan ook ten stelligste.

Mevrouw Van Velzen (SP):

Als de minister zegt dat Kijkduin onder Pieterburen valt, zou ik graag willen weten waar die scheiding dan precies ligt. Uit de brieven van de minister van LNV is mij dat dan niet echt duidelijk geworden.

Minister De Geus:

Voorzitter. Ik begrijp dat de Nieuwe Waterweg de scheiding is. De wateren ten noorden daarvan worden dus niet gerekend tot de Zeeuwse en Zuid-Hollandse wateren.

De heer Tichelaar (PvdA):

Voorzitter. De minister gebruikt als argument om aanvaarding van de motie ten stelligste te ontraden eventuele concurrentie tussen de twee centra omdat die in het verleden al tot grote problemen heeft geleid. De echte minister spreekt in zijn brieven alleen maar over afstand en dierenwelzijn. Bedenkt deze minister dat argument van concurrentie nu ter plekke?

Minister De Geus:

De onderbouwing die ik geef, is niet door mijzelf en zeker niet ter plekke verzonnen, maar steunt op het grondige voorbereidende werk vanuit het departement. Als hier nu collega Veerman had gestaan, zou hij precies hetzelfde hebben gezegd.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor om aan het eind van de vergadering over de moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven