Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 18 juni 2003 over de veiligheid en het beheer van radioactief afval, het vervoer van radioactieve stoffen en nucleaire installaties.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Samsom (PvdA):

Voorzitter. Het moet nu maar eens duidelijk zijn: kiest Nederland voor ondergrondse opslag van kernafval of niet? De staatssecretaris wilde tijdens het algemeen overleg niet verder gaan dan de uitspraak dat het nu niet aan de orde is. Welnu, het is wel aan de orde, voor de inwoners van Drenthe, Groningen, Friesland, Gelderland, Overijssel en al die andere provincies die zich afvragen of straks in hun buurt kernafval wordt gestort. Deze mensen kijken wel vooruit en willen terecht nú weten of dat ook voor generaties na hen zal gelden.

Mijn fractie heeft er nooit een geheim van gemaakt dat zij de ondergrondse opslag van kernafval niet ziet zitten. Ik hoorde eensluidende verhalen van andere fracties tijdens het algemeen overleg. De tijd is gekomen om van het dwaalspoor van ondergrondse opslag af te stappen en de mensen in het noorden, oosten en zuiden van het land enige zekerheid te bieden. De staatssecretaris kan de provincies niet aan de ene kant vertellen dat zij zich niet ongerust hoeven te maken en intussen wel met onderzoek in hun grond gaan snuffelen om te kijken of er stiekem toch niet iets kan. In dat licht dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het Nederlands beleid is om radioactief afval voor een periode van 100 jaar bovengronds op te slaan, maar in de tussentijd mogelijkheden voor ondergrondse eindberging te onderzoeken;

constaterende dat er geen draagvlak bestaat onder de bevolking en de in dit verband relevante provincies voor enige vorm van ondergrondse eindberging van kernafval, nu en in de toekomst;

constaterende dat kort durend onderzoek geen duidelijkheid zal geven over de langetermijneffecten van ondergrondse eindberging over een periode van vele duizenden jaren;

verzoekt de regering om haar plannen met betrekking tot het nader onderzoeken van de mogelijkheden van ondergrondse eindberging niet ten uitvoer te brengen;

verzoekt de regering om het geld voor gepland onderzoek naar ondergrondse eindberging te besteden aan andere opties voor de opslag van kernafval (zoals bovengrondse opslag voor lange termijn en/of transmutatie),

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Samsom, Duyvendak en Van Velzen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2(28674).

De heer Van der Ham (D66):

Ik kan voor een heel groot gedeelte meegaan met de motie van de heer Samsom. Als D66-fractie willen wij namelijk ook dat er bovengronds wordt opgeslagen. Stel echter – de staatssecretaris deelt deze redenering – dat wij in 2008 in Europees verband toch te horen krijgen dat wij ondergronds moeten opslaan, ondanks dat wij het niet willen. In dat geval zou het toch goed zijn als er een onderzoek is gedaan naar hoe wij dat zo safe mogelijk kunnen doen?

De heer Samsom (PvdA):

Deze Kamer staat nu voor een beslissing wat te doen. Het moet een ondersteuning voor de staatssecretaris zijn dat hij in Brussel met de motie kan wapperen en daar kan zeggen dat zijn Kamer, het belangrijkste orgaan in Nederland, niet wil dat er ooit wordt nagedacht over ondergrondse eindberging. De staatssecretaris heeft ons in het algemeen overleg ook al min of meer gerustgesteld dat wij juridisch door Europa nooit hiertoe gedwongen kunnen worden. Daarom zou ik het onderzoek al niet willen doen.

De heer Van der Ham (D66):

Dat is toch iets te gemakkelijk. Ik wil overigens van de staatssecretaris weten of wij gedwongen kunnen worden. Als dat zo is en wij hebben niet onderzocht hoe wij het zo goed mogelijk kunnen doen, is het milieu en zijn de mensen in Nederland er nog slechter aan toe. Nogmaals, D66 is zeer tegen zulke opslag, maar als wij het zouden moeten doen, moeten wij toch weten hoe wij dat zo goed mogelijk kunnen doen?

De heer Samsom (PvdA):

SamsomIk gooi niet nu al de handdoek in de ring. Ik heb de vraag al eerder aan de staatssecretaris gesteld. Hij antwoordde toen ferm dat het niet zover zou komen. Wij gaan dat niet toestaan. Brussel heeft die bevoegdheid ook niet.

Mevrouw Spies (CDA):

De heer Samsom heeft buitengewoon goed begrepen dat het CDA tegenstander is van ondergrondse berging van kernafval. Leidt het voortschrijdend inzicht bij de fractie van de PvdA ertoe dat niet langer meer internationaal onderzoek naar ondergrondse berging moet plaatsvinden, zoals in de afgelopen tien jaar is gebeurd? Duidt de motie erop dat ook na de nu voorziene honderd jaar van bovengrondse berging in Nederland geen ondergrondse berging moet plaatsvinden?

De heer Samsom (PvdA):

Voor dat laatste is de motie specifiek bedoeld. Wij geven geen geld uit; dat doet de coalitie. Maar wij willen het beperkte aantal euro's dat beschikbaar is alleen besteden aan onderzoek dat wijst in een richting die wij moreel, ethisch en technisch verantwoord vinden. In de Nederlandse bodem kunnen wij nergens en nimmer een stukje graniet vinden. Ook zullen wij er niet in slagen de levensduur van het afval, 240.000 jaar, te bekorten. Kort durend onderzoek zal nooit een antwoord kunnen geven op de vraag of dit veilig is of niet. Ik wil er niet aan beginnen. Ik wil mijn onderzoek richten op dingen die ik graag wil. Politiek is keuzes maken en ik maak die keuze.

Mevrouw Spies (CDA):

U hebt het nu over de Nederlandse ondergrond. Ik had het over internationaal onderzoek.

De heer Samsom (PvdA):

Wij hebben een belangrijk principe afgesproken, waaraan ik wil vasthouden. Wij zullen voor ons eigen afval zorgen en anderen voor hun afval. Wij moeten beslissen wat wij met ons afval gaan doen. Daar moeten wij nog onderzoek voor doen. Dat is een van de grootste problemen van de nucleaire industrie, maar daar hebben wij het uitgebreid over gehad. Ik voel mij tot dat onderzoek verplicht, want ook al sluit Borssele morgen, dat afval is er nog. Dat onderzoek wil ik richten op mogelijkheden die moreel, technisch en ethisch wel onze goedkeuring kunnen hebben, bijvoorbeeld bovengrondse opslag of transmutatie van het afval.

De heer De Krom (VVD):

Moet ik de motie van de Partij van de Arbeid zo lezen dat er een oordeel wordt uitgesproken over de veiligheid van ondergrondse opslag? Is de PvdA van mening dat ondergrondse opslag minder veilig is dan bovengrondse opslag?

De heer Samsom (PvdA):

Het is een oordeel over de aanvaardbaarheid van ondergrondse opslag. Daarbij spelen technische, maar ook morele en ethische aspecten een rol. Die laten wij meewegen. Ondergrondse opslag is niet aanvaardbaar. Zulk materiaal moet je niet voor 240.000 jaar, onder volgende generaties, ondergronds opbergen.

Staatssecretaris Van Geel:

Voorzitter. Het beleid inzake bovengrondse opslag is volstrekt helder. Wij hebben niet voor niets financiën gereserveerd, met een aandeelhouderschap van de Staat van 100%, om voor honderd jaar bovengrondse opslag te realiseren. Dat is het beleid, niet meer en niet minder. Er is geen enkele reden om daaraan te twijfelen, ook niet bij de Nederlandse inzet in de Europese discussie.

Deskundigen oordelen verschillend over ondergrondse opslag. Het kabinet heeft al eerder vastgelegd dat, mocht er echter ooit sprake zijn van ondergrondse opslag, die terugneembaar zou moeten zijn. Het zou onaanvaardbaar zijn om zo maar iets in de grond te stoppen en in een periode tot 140.000 jaar daarna met de gevolgen geconfronteerd te worden. Als wij spreken over opslag dan doelen wij altijd op terugneembare berging. Dat is een absolute voorwaarde. Het beleid is echter gericht op bovengrondse opslag voor een periode van 100 jaar.

Het is onverstandig om nu te stoppen om de mogelijkheden voor opslag en eindberging te onderzoeken. Op een gegeven moment moet een einde komen aan het onderzoek van de verschillende mogelijkheden. Het onderzoek richt zich niet op de uitkomst dat er sprake moet zijn van een ondergrondse eindberging. Het richt zich op de verschillende mogelijkheden op langere termijn, waarbij de oplossing volstrekt nog niet bekend is. Het is mogelijk dat uit de studies een keuze voor bovengrondse opslag komt, ook voor de periode daarna. Die ruimte moet het wetenschappelijk onderzoek geboden worden.

In het algemeen overleg merkte ik op dat ik weinig vertrouwen heb in de Europese ontwerprichtlijn die zich richt op ondergrondse berging in de periode van 2008 tot 2018, omdat Nederland met een aantal landen een blokkerende minderheid kan hebben. Met een paar kleine en een groot land komen wij in die discussie een eind. Op grond van de regelgeving en uitspraken van het Hof kan de EU dit echter wel in een verplichte richtlijn opnemen. Wanneer onverhoopt andere landen ons overrulen, kan wel degelijk sprake zijn van een verplichte richtlijn. In een dergelijke situatie wil ik met de heer Van Ham meegaan die opmerkte dat het dan verstandig is het onderzoek gereed te hebben. Het is ook mogelijk dat dit onderzoek voldoende argumenten oplevert om ons in Europa te verzetten tegen een dergelijke richtlijn.

Ik gaf al aan dat wij er alles aan doen om dit onzalige voornemen in Europa te blokkeren, maar ik moet constateren dat in een aantal landen, zoals Zweden en Finland, voorstellen voor ondergrondse berging worden ontwikkeld. Ik ontraad dus aanvaarding van de motie onder verwijzing naar het argument dat onderzoek niet betekent keuzes maken. Onderzoek betekent verdiepen, zodat wij op een verantwoorde manier, indien Europa ons onverhoopt dwingt, een reële keuze kunnen maken.

De heer Samsom (PvdA):

De staatssecretaris doet alsof wij gisteren met dat onderzoek zijn begonnen. Wij moeten volgens hem daar vooral mee doorgaan omdat wij absoluut niet weten waaraan wij toe zijn. Maar zo is het natuurlijk niet. Het onderzoek naar ondergrondse eindberging, eerst definitief en toen terugneembaar, is al zo'n 30 tot 40 jaar oud. Ik vind dat het nu tijd wordt, zeker gelet op deze periode van financiële krapte, om keuzes te maken. Ik wil ons geld inzetten op het onderzoek naar berging van kernafval, bovengronds of transmutatie. Ik snap niet waarom de staatssecretaris deze keuze nu niet wil maken.

Staatssecretaris Van Geel:

Ik heb de argumenten vanuit de onderzoekskant benadrukt. Het gaat nu niet om een theoretische discussie. Het onderzoek zal zich richten op toetsing in de praktijk van de verschillende modellen in een aantal landen om ons heen. Nu moet een aantal modellen in de praktijk worden getoetst. Dat type onderzoek is absoluut noodzakelijk als aanvulling op de theoretische discussies die tot nu toe gevoerd zijn. Het onderzoek is dus aanvullend. Wij kabbelen niet voort met dezelfde gegevens alsof wij om de hete brei zouden heen draaien.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende motie aan het eind van de vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven