Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 18 juni 2003 over verruiming van de regeling voor zelfstandige behandelcentra (ZBC's).

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Ik begrijp dat het vandaag een soort marathonzitting is van allerlei VAO's, dus zal ik mij beperken tot het voorlezen van een motie. Deze motie betreft de zelfstandige behandelcentra of privéklinieken. Wij hebben daarover uitgebreid met elkaar gesproken. De minister en wij verschillen van mening over de voorwaarden die gesteld moeten worden voor de toelating van zelfstandige behandelcentra.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - de burgers recht hebben op kwalitatief goede zorg;

  • - de inspectie in staat moet zijn toezicht op de kwaliteit van zorg uit te oefenen;

  • - privéklinieken en ZBC's een bijdrage kunnen leveren aan het oplossen van de wachtlijsten;

verzoekt de regering:

  • - de eis tot samenwerking met een ziekenhuis en de peiling naar de behoefte aan oprichting van een nieuwe ZBC c.q. uitbreiding van een ZBC, via de visie van de marktleidende zorgverzekeraar en de naburige ziekenhuizen, te handhaven;

  • - de Inspectie voor de gezondheidszorg in staat te stellen volwaardig toezicht uit te oefenen op alle instellingen;

  • - de Kamer vóór 1 september 2003 een notitie te zenden waarin de vormgeving van een volwaardig toezicht met bijbehorende sanctiemogelijkheden op instellingen wordt gepresenteerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Arib en Kant. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 134(28600 XVI).

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Voorzitter. In het AO over de privéklinieken en de ZBC is gesteld dat de Inspectie voor de gezondheidszorg aandringt op het handhaven van onder andere de samenwerkingsovereenkomsten van ZBC met ziekenhuizen, vanwege de kwaliteit. De minister wil daaraan niet tegemoetkomen. Vanochtend heeft de minister gedenkwaardige woorden gesproken. Hij zei namelijk – ik zeg het in mijn eigen woorden – dat het volstrekt raar zou zijn als hij een dringend advies van de inspectie in de wind zou slaan. Dat gebeurde weliswaar in een overleg over het IJsselmeerziekenhuis, maar ik neem aan dat de minister dit in het algemeen bedoelt.

Ik dien een motie in om hem daaraan te herinneren.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de verplichte samenwerkingsovereenkomst met ziekenhuizen voor zelfstandige behandelcentra (ZBC) wordt afgeschaft;

overwegende dat deze samenwerkingsovereenkomst mede met het oog op de bewaking van de kwaliteit en de veiligheid verplicht is gesteld;

overwegende dat de Inspectie voor de gezondheidszorg heeft geconstateerd dat de kwaliteit van de zorg in ZBC's in een aantal gevallen onvoldoende is en daarom samenwerkingsafspraken met ziekenhuizen adviseert;

verzoekt de regering, de verplichte samenwerkingsovereenkomst van ZBC's en ziekenhuizen in stand te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is ingediend door het lid Tonkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 135(28600 XVI).

Minister Hoogervorst:

Voorzitter. Wij hebben hierover al uitgebreid gediscussieerd in het algemeen overleg, zodat ik mij kan beperken tot een kort commentaar op de moties.

De motie van mevrouw Tonkens zit in zijn geheel al in de motie van mevrouw Arib, die is meeondertekend door mevrouw Kant. Hoofdeis van beide moties is dat de huidige samenwerkingsverplichting tussen ziekenhuis en ZBC blijft bestaan. Het argument van mevrouw Tonkens is dat de minister toch niet wil ingaan tegen de inspectie, die vindt dat een samenwerkingsverplichting moet worden gehandhaafd. Dat laatste is op zichzelf waar, maar de inspectie heeft niet gezegd dat het als eis vooraf moet worden verplicht. Het probleem in de huidige praktijk is juist dat ziekenhuizen die samenwerkingsverplichting misbruiken om hun marktpositie af te schermen. Daar moeten wij echt van af. De koepels van ziekenhuizen en die van de privéklinieken en behandelcentra zijn nu al in contact getreden over het starten van samenwerking. Dat is een positieve ontwikkeling.

Ik ben het vanzelfsprekend eens met het tweede verzoek in de motie van mevrouw Arib om de inspectie voor de gezondheidszorg in staat te stellen volwaardig toezicht uit te oefenen op alle instellingen. De inspectie zal op mijn verzoek binnen een jaar een nieuw rapport uitbrengen. Elk nieuw behandelcentrum zal drie maanden na oprichting worden bezocht door de inspectie. Voorts zal ik bekijken of de privéklinieken voor zover zij geen gebruik maken van collectieve gelden een heffing kan worden opgelegd waarmee extra toezicht kan worden bekostigd. Om die reden ontraad ik aanneming van beide moties.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

De minister maakt het volgens mij ingewikkelder dan het is. De inspectie dringt in het rapport nadrukkelijk aan op handhaving van een samenwerkingsovereenkomst. De minister heeft vanmorgen gezegd dat hij dringende adviezen van de inspectie niet in de wind kan slaan. Waarom kan dat dan wel met dit advies?

Minister Hoogervorst:

De inspectie zegt uitdrukkelijk niet dat als eis vooraf moet worden gesteld dat er een samenwerkingsverplichting is. In de praktijk misbruiken ziekenhuizen, wetende dat de ZBC's de vragende partij zijn, die verplichting om samenwerking en daarmee markttoetreding te onthouden. Ik ben ervan overtuigd dat de inspectie bij haar controles goed zal nagaan of er sprake is van adequate samenwerking tussen ZBC's en ziekenhuizen. Als de inspectie daarbij tot de conclusie komt dat een ZBC moet worden gesloten, dan ben ik de eerste die dat zal doen.

Mevrouw Arib (PvdA):

De verplichte samenwerking met ziekenhuizen is niet ingesteld vanwege de bescherming van de markt, maar vanuit het uitgangspunt dat het belangrijk is om aan een aantal kwaliteitseisen te voldoen. Een van die eisen was de intercollegiale toetsing. In haar rapport gaat de inspectie daarop in, bijvoorbeeld in de situatie dat arts-assistenten allerlei verrichtingen doen zonder intercollegiale toetsing. Het heeft dus ook met de kwaliteit van de zorg te maken.

Minister Hoogervorst:

Natuurlijk is het niet de bedoeling van de samenwerkingsverplichting dat de markt wordt afgeschermd, maar dat de kwaliteit wordt gehandhaafd. In de praktijk blijkt dat er ondanks de aanwezigheid van de samenwerkingsverplichting toch een probleem is met de kwaliteit. Op zichzelf garandeert de samenwerkingsverplichting geen kwaliteit. Wel blijkt zij in de praktijk de markt meer gesloten te houden dan wenselijk is. Laten wij nu die verplichting afschaffen. Ik ben ervan overtuigd dat de inspectie bij de beoordeling van de ZBC's zal bekijken of er sprake is van intercollegiale toetsing en adequate samenwerking. Als uiteindelijk de kwaliteit van een zodanig laag niveau is dat er gevaar voor de gezondheid dreigt, kan de inspectie een keur van maatregelen nemen. Nogmaals, ik ben dan de laatste die de inspectie daarin zal overrulen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik ben het absoluut niet met die redenering eens. Als reguliere ziekenhuizen niet met zelfstandige behandelcentra willen samenwerken, ligt het voor de hand dat zij daartoe worden gedwongen. Dat klinkt als: iedereen rijdt door rood licht, dus wij gaan die verkeerslichten maar afschaffen. Dat lijkt mij geen goede wijze van opereren.

Minister Hoogervorst:

Volgens mij hebben wij vanochtend een overleg gehad over een problematiek waaruit blijkt dat gedwongen samenwerken niet bestaat.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het eind van de vergadering over de ingediende moties te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven