Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 24 juni 2003 over de bestrijding van voetbalvandalisme en over de financiële relaties tussen gemeenten en organisaties van het betaald voetbal.

De voorzitter:

Omdat de minister van Economische Zaken in het buitenland is, is overeengekomen dat bij dit debat namens de regering het woord zal worden gevoerd door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Mijnheer de voorzitter. Wat zonde, wat ontzettend zonde dat de minister van Economische Zaken in Brussel zit. Wat had ik hem graag het volgende willen zeggen, want hij rukte afgelopen dinsdagavond in de zaak van de NMa en de voetbalrechten uit met groot materieel. Niet alleen was ik het niet met hem eens over de bestuurlijke verhoudingen tussen de minister van Economische Zaken en de NMa, het was ook niet nodig. Hij moet in het debat van dinsdagavond toch hebben gemerkt dat bij vele fracties zorgen leven over de consequenties van het mogelijk op handen zijnde besluit van de NMa inzake de verkoop van rechten van live uitzendingen van voetbalwedstrijden voor de organisatie, de veiligheid en andere aspecten van het betaald voetbal. Ik dacht: het is bijna reces, laat ik de minister van Economische Zaken maar een blauwtje besparen en hem helpen. En nu is hij er niet, terwijl ik hem wil helpen. Aangezien de staatssecretaris van VWS ook wel een handje hulp kan gebruiken, richt ik die motie maar tot haar.

Eerst wend ik mij echter tot de minister van Binnenlandse Zaken die een soort bestuurlijke surplace uitvoerde in antwoord op de vraag hoe zijn verhouding met het gemeentelijk bestuur in dit land eruitziet. Het was een zeer Thorbeckiaans betoog, maar hij zag wel het probleem waarover wij spraken. Het was mij allemaal net niet voldoende. Daarom dien ik in de eerste plaats een motie in die vooral is gericht tot de minister van Binnenlandse Zaken. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

van mening dat de rijksoverheid ten aanzien van de publieke steun aan betaaldvoetbalorganisaties een verantwoordelijkheid heeft en moet nemen;

verzoekt het kabinet, het initiatief te nemen om met alle betrokken partijen in gesprek te treden en te bezien of op korte termijn een convenant kan worden gesloten op basis van minimaal de volgende uitgangspunten:

  • 1. de gemeentes zullen zo terughoudend Vendrikmogelijk zijn met steun aan betaaldvoetbalorganisaties;

  • 2. de KNVB zal haar nieuwe licentiesysteem strikt handhaven;

  • 3. de rijksoverheid bezint zich op de mededingingsrechtelijke aspecten van het voetbal, in het bijzonder de beeldrechten;

  • 4. de rijksoverheid pleit in Brussel voor een actieve naleving van de Europese staatssteunregels voor voetbalclubs;

verzoekt, de Kamer hiervan zo snel mogelijk verslag te doen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik, Kant en Verbeet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 2(28877).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Ik keer terug naar de minister van Economische Zaken ad interim. Ik zei het al: er zal iets moeten gebeuren met de beeldrechten. Daarom dien ik de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het verbod van de NMa om de televisierechten van livewedstrijden gezamenlijk te verkopen, nadelige gevolgen kan hebben voor de openbare orde, de Nederlandse voetbalcompetitie (in het bijzonder voor de kleinere clubs) en het amateurvoetbal;

van mening dat het onverantwoord is om op deze gebieden een dergelijk risico te lopen;

verzoekt het kabinet:

  • - zich te bezinnen op de relatie tussen mededinging en verkoop van beeldrechten van voetbalwedstrijden;

  • - daarbij de mogelijkheden van een wettelijke regeling voor de gezamenlijke verkoop van beeldrechten te overwegen, onder de conditie dat de opbrengsten op solidaire wijze onder de clubs worden verdeeld;

  • - bij de NMa te bevorderen dat voldoende tijd is deze bezinning op een ordentelijke wijze af te ronden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Vendrik, Kant en Verbeet. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 3(28877).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Voorzitter. Met deze motie vragen wij de Kamer dus niet om de NMa te overrulen. Daarop was afgelopen dinsdagavond het hele betoog van de minister van Economische Zaken toegespitst. Hij trok toen de conclusie dat het kabinet daarom maar niets moest doen. Ik herinner het kabinet eraan dat destijds, bij het wetsvoorstel over de verzelfstandiging van de ZBO's, nadrukkelijk is aangegeven dat op elk moment kan worden overwogen dat het kabinet nadere beleidsregels stelt met betrekking tot de Mededingingswet, al dan niet vastgelegd in wetgeving, ten aanzien van specifieke sectoren. Wij vragen het kabinet om heel nadrukkelijk die optie te overwegen, en het ophanden zijnde besluit van de NMa daarbij mee te wegen. Het zou immers bizar zijn als de NMa "A" zegt en het kabinet straks "B". Er is dus behoefte aan enige coördinatie. Ik kan me ook niet voorstellen dat de NMa op geen enkele wijze rekening wil houden met ophanden zijnde besluitvorming in het kabinet. Ik vertrouw erop dat het kabinet dit nu eens in goed overleg écht kan regelen, zonder allerlei bestuurlijke acties zoals de minister van Economische Zaken vreest. Ik hoop op de steun van het kabinet in dezen.

De heer Atsma (CDA):

Voorzitter. Ook wij hebben met belangstelling kennisgenomen van hetgeen afgelopen dinsdag is uitgewisseld met betrekking tot de voetbaltelevisierechten en de positie van de NMa. Wij hebben kennisgenomen van hetgeen de minister heeft gezegd. Met instemming hebben wij gezien dat het ministerie inmiddels een brief heeft doen uitgaan naar de voetbalclubs, de KNVB en de Eredivisie NV. Wij juichen het zeer toe dat het ministerie tot overleg wil komen, omdat de schijnbare gang van zaken tot nu toe ingrijpende gevolgen voor velen kan hebben. Vandaar dat ik, mede namens een aantal collega's, de volgende motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het collectief verkopen van de televisierechten door Eredivisie NV door een uitspraak van de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) niet langer wordt toegestaan;

overwegende dat deze uitspraak ingrijpende negatieve gevolgen kan hebben voor de clubs in het betaald voetbal, de planning en coördinatie van de competitie(wedstrijden), de amateursport én de beschikbaarheid van vrijwilligers;

stelt vast dat op korte termijn overleg zal plaatsvinden met de betrokkenen uit het betaald voetbal;

verzoekt de regering, vanwege onder meer de bijzondere maatschappelijke functie van sport, het betaald voetbal in het bijzonder, een afzonderlijk afwegingskader inzake de mededingingsaspecten op te stellen;

verzoekt tevens, in afwachting van deze "status aparte" voor de sport, bij de NMa aan te dringen op opschorting van besluitvorming inzake de televisierechten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Atsma, Verbeet, Rijpstra en Van der Ham.

Zij krijgt nr. 4(28877).

De heer Vendrik (GroenLinks):

Ik neem met enige verbazing kennis van de motie. De strekking en geest ervan zijn namelijk exact hetzelfde als die van mijn motie. Waarom dient de heer Atsma haar in?

De heer Atsma (CDA):

Ik dien de motie in, omdat uw motie qua formulering en qua strekking in tal van opzichten verdergaat. Wij hebben na ampel beraad toch gemeend de motie te moeten indienen. Bovendien spreken wij niet over een aanwijzing, zoals u in uw motie heeft gedaan. Wij roepen het kabinet op Atsmaom in overleg te treden.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Zo gemakkelijk komt u niet weg. Dit is echt grote onzin en dat weet u ook wel. Ik heb in mijn betoog het woord"aanwijzing" juist nadrukkelijk vermeden. Ik heb dat ook aangegeven; ik hoop dat u naar mij heeft geluisterd. U dient een dubbele motie in. Gezien de onderlinge verhoudingen en de wijze waarop het debat dinsdagavond is gevoerd, vind ik dat een weinig collegiale wijze van opereren. Ik vind het buitengewoon jammer. Voorzitter, ik richt mij ook tot u. Gisteravond hebben wij bij de behandeling van de raming uitvoerig gesproken over overbodige moties. Wat hier gebeurt, is een slechte praktijk in het parlement. Ik neem daarvan met kracht afstand.

De heer Atsma (CDA):

Ik bied mijn excuus aan. Kennelijk heb ik de heer Vendrik veel horen zeggen, onder meer in de toelichting op de moties die hij heeft ingediend. Daarmee ben ik het volstrekt oneens. Als hij zegt dat ik niet naar zijn toelichting heb geluisterd, dan heeft hij aan mij een verkeerde. Ik weet exact wat hij heeft gezegd in de toelichting en ik heb precies gehoord wat hij heeft voorgelezen. Samen met de collega's die de motie met mij hebben ingediend, heb ik het concept ervan gisteren aan de heer Vendrik voorgelegd. Het had hem gesierd als hij daarop had gereageerd.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De motie heeft mij nooit bereikt. Ik word er nu mee geconfronteerd. Zij is een exacte kopie van de motie die ik heb ingediend. Dit is heel oude politiek!

De heer Atsma (CDA):

Ik heb gezegd wat ik heb gezegd. Zal ik nog een keer reageren op de woorden van de heer Vendrik?

De voorzitter:

Als uw reactie dezelfde is als uw eerdere reacties, dan is dat niet nodig.

De heer Atsma (CDA):

Ik zeg alleen tegen de heer Vendrik dat hij de volgende keer wat beter moet opletten.

Minister Remkes:

Voorzitter. Tijdens het AO heb ik de Kamer toegezegd dat ik de VNG en de KNVB zou oproepen om met mij om de tafel te gaan zitten. In het gesprek zouden aan de orde moeten zijn de financiële operaties die hier en daar plaatsvinden en de vraag wat voor de toekomst verstandig is. Dit moet gebeuren met het besef dat de gemeenten op dit punt primair verantwoordelijk zijn. Ik dank de Kamer in dit verband voor de kwalificatie en voor het "thorbeckiaans" betoog. Dat de gemeente de primaire verantwoordelijkheid hebben, moet zeker het geval blijven. Dat kan alleen op basis van vrijwilligheid en overtuigingskracht. Ik plaats deze kanttekening bij de overweging, waarin de verantwoordelijkheid van de rijksoverheid wordt genoemd. Gegeven mijn toezegging is de motie inzake het gesprek volgens mij eigenlijk overbodig. Ik ben het eens met het eerste uitgangspunt van de motie. Het tweede uitgangspunt lijkt mij van belang voor de KNVB. In feite wordt hij per motie toegesproken. Hij is verantwoordelijk voor de handhaving van het licentiesysteem.

De heer Vendrik (GroenLinks):

De motie staat bol van de onderscheiden verantwoordelijkheden. Zij roept juist op om de verantwoordelijkheden op elkaar af te stemmen. De KNVB heeft een taak, lokale overheden hebben hun eigen verantwoordelijkheid, maar ook hun eigen taak, en ook de landelijke overheid heeft een taak. Zij moet namelijk het initiatief te nemen om te bekijken of er spelregels kunnen komen – wij noemen die tezamen heel netjes een convenant – en op welke manier steun voor clubs beter kan worden georganiseerd, evenals de clubs zelf. Verder wordt het kabinet gevraagd om de mededingingsrechtelijke aspecten nog eens te bekijken en te bekijken wat het in de richting van Brussel kan doen. Ik heb er vol respect voor dat elke partij zo zijn eigen verantwoordelijkheid heeft, maar het moet even bij elkaar gebracht worden. De motie roept u op om die verantwoordelijkheden namens het kabinet bij elkaar te brengen, op elkaar af te stemmen en daarvoor een aantal spelregels te ontwikkelen. Niet meer en niet minder.

Minister Remkes:

Ik begrijp dat punt 2 van de motie niet bedoeld is om de KNVB een soort opdracht te geven, dus dat misverstand is in ieder geval opgehelderd. Punt 3 regardeert primair het ministerie van Economische Zaken en niet de minister van BZK. Van punt 4 wil ik zeggen dat de Europese Commissie – en natuurlijk weet de heer Vendrik dat ook – heeft aangegeven dat het moeilijk is om grenzen te markeren voor steun aan deze sector. Dat heeft de heer Vendrik ook kunnen aantreffen in de briefwisseling die ik naar de Kamer heb gestuurd. Het is bovendien niet zo eenvoudig om daarin hele heldere en scherpe lijnen te trekken. Ik hoop dat dit besef ook aanwezig is bij de eerste ondertekenaar van de motie en dat de communicatie met Brussel op die manier een rol mag spelen. Enige tijd geleden heeft in de Kamer een gedachtewisseling plaatsgevonden tussen fractievoorzitters over de omgang met overbodige moties. Ik ben natuurlijk niet de eerst aangewezene om mij in de orde van de Kamer te begeven, maar ik zou de motie in belangrijke mate als overbodig willen kwalificeren. Dat maakt tegelijkertijd dat ik het oordeel over deze motie, voorzien van de kanttekeningen die ik heb gemaakt, overlaat aan de Kamer.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat er in de motie een opdracht staat voor de minister van Economische Zaken neemt toch niet weg dat het kabinet hier met één mond spreekt? De minister van Economische Zaken is zwaar verontschuldigd, dus neem ik aan dat de minister van Binnenlandse Zaken ook namens hem spreekt. Ik heb deze motie niet ingediend omdat wij hier een overbodig debat voeren, maar omdat ik afgelopen dinsdag niet van deze minister van Binnenlandse Zaken heb gehoord dat hij wil streven naar een stelsel van afspraken over hoe wij het Nederlandse betaalde voetbal met zijn allen gezond kunnen houden. Ik noem dat een convenant. Ik heb dat niet van hem gehoord en ik hoor het ook nu niet. Weliswaar zie ik een aantal positieve elementen terugkeren in het betoog van de minister, maar het punt is nu juist dat het een keer bij elkaar gebracht moet worden: maak met alle betrokkenen een helder stelsel van afspraken waarbij eenieder zijn onderscheiden verantwoordelijkheid neemt. Als de minister zegt dat hij dat ook het liefste zou willen en daartoe gesprekken aangaat met de KNVB, gemeenten en anderen die daarbij betrokken dienen te zijn, dan is de motie overbodig. Dat heb ik hem alleen nog niet horen zeggen.

Minister Remkes:

Ik heb dat toegezegd, maar ik maak een voorbehoud met betrekking tot het convenant, omdat ik niet weet hoe gemeenten daar instaan. Bovendien weet ik dat een handtekening van de VNG geen garantie is dat er op de lokale werkvloer iets mee gebeurt. Zo is het nu eenmaal geregeld in onze polder en dat maakt tegelijkertijd dat je af en toe cynisch kunt zijn over afspraken die in de polder gemaakt worden. Als de heer Vendrik wil horen of de minister van BZK die gesprekken met die intentie zal entameren, dan is het antwoord "ja". Onder punt 3 van de motie staat: de rijksoverheid bezint zich op de mededingingsrechtelijke aspecten van het voetbal, in het bijzonder de beeldrechten. De heer Vendrik roept op tot datgene waarmee wij permanent bezig zijn.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Dat laatste is nu juist inzet van het debat, want wij meenden – en volgens mij is men die mening kamerbreed toegedaan – dat die bezinning in de verste verte niet aanwezig was. Goed, daarover zullen wij het nog hebben met de staatssecretaris van VWS. De kwestie is of het kabinet, evenals als de Kamer, een convenant wil. U hebt daarbij geen resultaatverplichting, want u hebt te maken met lastige gemeenten met eigenzinnige opvattingen, maar wel een inspanningsverplichting.

Minister Remkes:

Het antwoord is dus: ja. Wij zullen proberen om tot een set van afspraken te komen, maar u luistert slecht, want in het algemeen overleg heb ik dit ook al gezegd. Volgens mij heb ik toen mijn positie in dit debat voldoende duidelijk gemaakt.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Mede namens de minister van economische zaken ga ik in op de motie-Vendrik c.s. en op de motie-Atsma c.s. Met belangstelling heb ik kennis genomen van het zojuist gevoerde interruptiedebat. Het kabinet wil geen chaos in de Nederlandse voetbalcompetitie. De zorg daarvoor sprak uit de inbreng van de Kamer in het algemeen overleg. De Kamer vraagt de minister van Economische Zaken niet om de NMa een aanwijzing te geven. Ik denk dat de heer Atsma dat ook zou afkeuren, gezien zijn aangenomen motie over de bouwenquête, waarin juist wordt benadrukt dat de onafhankelijke positie van de NMa moet worden verstevigd. Ik versta de moties zo dat de Kamer wil dat een en ander nadrukkelijk onder de aandacht van de NMa wordt gebracht. Ik zal bezien hoe dit kan worden gedaan.

Ik zal proberen zover mogelijk tegemoet te komen aan de motie-Vendrik c.s., en bezien of wij samen een goede lijn kunnen vinden. Het kabinet wordt verzocht de mogelijkheden van een wettelijke regeling voor de gezamenlijke verkoop van beeldrechten te overwegen, onder bepaalde condities. De desbetreffende formulering gaat mij wat te ver, maar ik wil wel zo ver gaan dat wij ten aanzien van die mogelijkheden een afweging zullen maken, op basis van het gesprek, waarover de heer Atsma in zijn motie rept, dat de minister van Economische Zaken en ikzelf aanstaande donderdag hebben met de KNVB. Daaruit zal mogelijk het een en ander blijken wat ons kan nopen tot een afweging. Als dat het is waarom in de motie wordt verzocht, kan ik mij heel goed voorstellen dat wij dat afwegen. Wat betreft het verzoek om bij de NMa te bevorderen dat er voldoende tijd is om de bezinning op een ordentelijke wijze af te ronden, kan ik u zeggen dat, als wij een gesprek hebben gehad met de KNVB – van de conclusies daarvan zullen wij u op de hoogte brengen – de NMa niet onkundig zal blijven van het resultaat daarvan. Uiteraard zal de NMa zijn eigen verantwoordelijkheid nemen. Als ik motie zo lees, denk ik dat deze heel dicht komt bij de ondersteuning van het beleid dat de minister van Economische Zaken en ik op dit moment na ampel beraad, ook na het overleg, samen voeren. Ik zal u spoedig berichten over eventuele verdere resultaten daarvan.

De motie van de heer Atsma heeft een nog bredere strekking. Hij vraagt tevens om de bijzondere maatschappelijke functie van sport, die door niemand wordt betwist, te doen neerslaan in een afzonderlijk afwegingskader inzake de mededingingsaspecten. Dit zou een bredere strekking moeten hebben dan alleen het voetbal. Ik kan mij voorstellen dat wij de noodzaak daartoe serieus zullen afwegen, mede op basis van het overleg dat wij voeren. De heer Atsma zegt heel stellig dat hij een kader wil hebben. Ik moet echter zeggen dat ik dit graag samen met de minister van Economische Zaken wil laten onderzoeken. Het is dus weliswaar een afweging, maar de stelligheid van de formulering valt mij op. Het moet namelijk goed in de Europese context passen. Het is bekend dat daar het nodige speelt. Ik wil dus graag wat ruimte voor overleg krijgen, voordat ik tot de conclusie kom dat het echt op die manier moet.

Wij zouden in afwachting van de status aparte bij de NMa op opschorting moeten aandringen. Tegen de heer Vendrik heb ik al gezegd dat wij dit punt bij de NMa alleen maar onder de aandacht kunnen brengen. Vervolgens zal de NMa, met beide benen in de maatschappelijke realiteit staande, dat doen wat de NMa goed dunkt.

Ik interpreteer de moties zo dat wij daarmee een heel eind kunnen komen en het gesprek kunnen voortzetten. Als ik daarin echter veel stelliger moet zijn volgens de indieners, maak ik daar een behoorlijk voorbehoud bij.

De heer Atsma (CDA):

Ik concludeer dat er een substantieel verschil bestaat tussen de motie van de heer Vendrik en die van mij. Wij vragen inderdaad om te kijken naar de mogelijkheden van een breder afwegingskader. Ik begrijp dat de staatssecretaris bereid is om die mogelijkheden te onderzoeken. Het volgende verzoek ligt in het verlengde van die vraag.

Wij hebben de motie volkomen open geformuleerd. Toch willen wij dat er enig perspectief is voor een oplossing van de problemen die zich hebben aangediend. Daar gaat het uiteindelijk ook om. Als dat de inzet is, kan ik de interpretatie van de staatssecretaris alleszins billijken. Ik kan daar dus mee akkoord gaan. Dit neemt niet weg dat ons voorstel inhoudelijk verder gaat dan dat van collega Vendrik.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Ik zie dat ook zo. Ik voeg hieraan toe dat wij op grond van de verantwoordelijkheid van het kabinet alleen maar wat kunnen doen als die opvatting ook wordt gedeeld door het sportveld. De heer Vendrik zei zojuist in dit kader dat alleen de KNVB over licenties gaat en niet het kabinet. Tegen de achtergrond van de verschillende verantwoordelijkheden moet door de sport een daar levende consistente opvatting c.q. behoefte aan het kabinet overgebracht worden. Het kabinet gaat het dus niet zo maar namens de sport allemaal goed regelen. Ik hoop dat wij elkaar wat dit betreft goed verstaan hebben.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Juist daarom vraag ik het kabinet om te overwegen om daar heel expliciet de betrokken partijen bij te betrekken. Ik weet niet wat het verschil is tussen "overwegen" en "in afweging nemen". Een van de weinige gronden voor een uitzondering voor het algemeen mededingingsrecht die ik kan verzinnen, is de solidariteit. Het gaat om een gezamenlijke verkoop van live wedstrijden. Dit is een van de punten die eruit springt.

Als dat belang er niet zou zijn, zou ik hier geen uitzondering op de Mededingingswet bepleiten. Dit heel vitale punt is heel actueel. Als de KNVB dat niet goed geregeld heeft, moet dat voor een deel de verantwoordelijkheid van de KNVB zijn. Het kabinet kan dat laten lopen, maar je kunt ook uitgaan van een breder belang. Juist vanwege een nauwkeurige duiding van de verantwoordelijkheden vraag ik de regering om dat aspect te overwegen bij het nagaan of een aparte regeling in het kader van de Mededingingswet noodzakelijk is voor het betaald voetbal.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Als de heer Vendrik hiermee wil zeggen dat het belangrijk is om het begrip solidariteit nadrukkelijk mee te wegen, lijkt mij dat goed. Ik vatte de motie echter meer op als een opdracht aan het kabinet om een wettelijke regeling te maken onder een bepaalde conditie. De overweging vond ik wat stellig geformuleerd. Zoals gezegd, wil ik graag wat ruimte voor het overleg. Ik behoud mij het recht voor om tot de conclusie te komen dat het toch niet zo'n goed idee is, als blijkt dat er ter zake geen consistente en eenduidige visie bij het veld is waarop wij kunnen anticiperen. Het zal duidelijk zijn waar ik op doel. Als ik die ruimte van de Kamer krijg, lijkt het mij goed dat ik die maximaal benut. Ik zal de Kamer berichten over de ontwikkelingen ter zake.

Mevrouw Verbeet (PvdA):

Wil de staatssecretaris de positie van de amateursport ook bij haar overwegingen betrekken? Daar wordt namelijk ook met speelschema's gewerkt. Soms is er zelfs sprake van een probleem van openbare orde. Een groot probleem is ook dat het allemaal goed en veilig georganiseerd moet kunnen worden.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Ik denk dat u daarmee precies de strekking van de motie van de heer Atsma raakt, want die gaat over sporten in den brede. Als ik samen met de minister van Economische Zaken in samenwerking met de sportwereld serieus met de moties aan de slag wil, dan zal dat wel enige tijd vergen, want dan gaat het om een behoorlijk breed overleg. Verder lijkt het mij buiten twijfel dat de KNVB invulling zou moeten geven aan de solidariteit in de sport. De NMa heeft ook al aangegeven dat solidariteit te regelen is. Wel, dan is het meer een kwestie van samen met de KNVB nagaan hoe dat zou kunnen. Ik wil de KNVB wel de ruimte geven om hier met de bestaande mogelijkheden een maximale inspanning voor te leveren. Als men zeer tevreden blijkt te zijn met de huidige mogelijkheden, dan zou dat natuurlijk ook gehonoreerd moeten kunnen worden. Ik heb al gezegd dat wij hierover aanstaande donderdag met de KNVB zullen praten, dus ik zou mij kunnen voorstellen dat de indieners de moties aanhouden tot na dat overleg. Ze vormen een ondersteuning van mijn beleid, ik zal dus doen wat er in de moties van mij gevraagd wordt. Het is in ieder geval evident dat wij hierover nog nader komen te spreken en ik zal de Kamer nog berichten over het resultaat van het overleg van aanstaande donderdag.

De heer Vendrik (GroenLinks):

Op voorwaarde dat wij op korte termijn al enig inzicht krijgen in wat dit zal opleveren, bijvoorbeeld in september in een brief met een tussenstand, lijkt het mij verstandig om de motie op stuk nr. 3 aan te houden.

Verder heb ik echt goed geluisterd naar de minister van Binnenlandse Zaken en ik heb begrepen dat hij gaat doen wat wij vragen, dus de motie kan ingetrokken worden, maar misschien verdwijnt ze in mijn tas en komt ze volgend jaar weer te voorschijn. Dat hangt van de minister af.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. Wij gaan natuurlijk de vakantietijd tegemoet, maar ik denk dat het wel een goede afspraak is om in Ross-van Dorpseptember een tussenstand aan de Kamer te geven. Ik zeg dit toe.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Vendrik stel ik voor, zijn motie (28877, nr. 3) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Vendrik (28877, nr. 2) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Staatssecretaris Ross-van Dorp:

Voorzitter. De motie van de heer Atsma zie ik als een ondersteuning van mijn beleid, maar ik laat het oordeel daarover graag aan de Kamer over.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, over de ingediende motie aan het eind van deze vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De voorzitter:

De heer Van der Staaij heeft gevraagd om heropening van de beraadslaging over het wetsvoorstel over de instelling van een Onderzoeksraad voor veiligheid. Ik stel voor, aan dit verzoek te voldoen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven