Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 18 juni 2003 over modernisering van de huisartsenzorg en het eindrapport over knelpunten in de huisartsenzorg.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Voorzitter. De minister heeft in het AO over de huisartsenzorg voorzichtig gesteld dat heel kleine deeltijdbanen voor artsen misschien niet zo wenselijk zijn en dat bijvoorbeeld twee dagen werken wel wat meer zou kunnen voorkomen. Vervolgens stond in de kranten, dat de minister het werken in deeltijd onder artsen zou willen ontraden. Er stond zelfs dat hij deeltijdwerk extra wil belasten. Dat lijkt mij onwenselijk. Ik vermoed dat de minister dat niet zo kras heeft bedoeld. Wij kunnen deze tumult in ieder Tonkensgeval met een motie ongedaan maken, want het heeft erg veel onrust veroorzaakt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de minister van VWS door middel van een lagere praktijkvergoeding huisartsen wil stimuleren om voltijds te werken;

constaterende dat 86% van de huisartsen aangeeft in deeltijd te willen werken;

overwegende dat het werken in deeltijd onder meer om arbeid en zorg te kunnen combineren een belangrijke factor is voor de instroom en het behoud van artsen;

verzoekt de regering, werken in deeltijd voor huisartsen niet onaantrekkelijk te maken door dit extra te belasten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Tonkens en Arib. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 136(28600 XVI).

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Tijdens het algemeen overleg over de huisartsenzorg heeft de minister een aantal toezeggingen gedaan. Over één punt was ik niet helemaal tevreden: de praktijkverpleegkundigen. Het gaat om een experiment dat erg goed loopt, niet alleen omdat de verpleegkundigen de hoge werkdruk bij huisartsen verlichten, maar ook omdat heel veel patiënten hierover tevreden zijn. In een aantal regio's blijkt echter dat het aanstellen van praktijkverpleegkundigen organisatorisch en/of financieel niet goed is geregeld. Vandaar dat ik hierover een motie indien.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat:

  • - de werkdruk van veel huisartsen te hoog is;

  • - er een tekort aan huisartsen is;

  • - het beroep van huisarts aantrekkelijk moet blijven;

voorts overwegende dat:

  • - praktijkverpleegkundigen een belangrijke rol kunnen spelen ten aanzien van de vermindering van de werkdruk van huisartsen en kwaliteitsverbetering van de huisartsenzorg;

  • - de opleiding tot praktijkverpleegkundige is gestart en de eerste praktijkverpleegkundigen deze al hebben afgerond;

verzoekt de regering, de Kamer zo spoedig mogelijk te laten weten op welke wijze de financiering van praktijkverpleegkundigen vormgegeven zal worden en welke verantwoordelijkheid de overheid in dezen heeft,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Arib, Kant en Tonkens. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 137(28600 XVI).

De voorzitter:

Mevrouw Schippers wil een vraag stellen. Dat is haar maideninterruptie.

Mevrouw Schippers (VVD):

In het AO heb ik de minister gevraagd of hij een eerstelijnsvisie wil opstellen en daarin wil aangeven hoe hij taakdifferentiatie en functiedifferentiatie wil vormgeven en financieren. Loopt mevrouw Arib met deze motie niet vooruit op deze eerstelijnsvisie die de minister al heeft toegezegd?

Mevrouw Arib (PvdA):

Ik ben bang dat die notitie over de eerstelijnszorg wat achterloopt ten opzichte van de werkelijkheid op dit moment. Praktijkverpleegkundigen is iets wat de Kamer van het begin af aan heeft ondersteund. Wij hebben er ook mee ingestemd. De LHV zou er met de zorgverzekeraars mee aan de slag gaan. Je ziet nu dat de zorgverzekeraars de financiering van de praktijkverpleegkundigen direct wil koppelen aan de opbrengsten van het systeem van elektronisch voorschrijven. Het is natuurlijk prima dat de minister met een notitie over de eerstelijnszorg komt, die er overigens al veel eerder had moeten liggen, maar de kwestie rond de praktijkverpleegkundigen is wel een punt dat op dit moment aan de orde is. Ik zou dan ook heel graag de harde toezegging van de minister krijgen dat de financiering daarvan geregeld wordt.

De heer Buijs (CDA):

Is mevrouw Arib met mij van mening dat de honorering van de praktijkverpleegkundigen onderdeel uitmaakt van de totale honoreringsstructuur van huisartsen?

Mevrouw Arib (PvdA):

Ja.

De heer Buijs (CDA):

Betekent dit dan niet dat deze motie automatisch overbodig is vanwege het feit dat de minister toegezegd heeft om met het oog op de begrotingsbehandeling straks de gehele honoreringsstructuur van de huisartsen opnieuw ter discussie te stellen?

Mevrouw Arib (PvdA):

U weet even goed als ik dat er het rapport-Tabaksblad ligt, waarin een aantal adviezen zijn gegeven over onder andere de honorering van huisartsen. Er had daarover al lang een standpunt moeten worden geformuleerd. De minister heeft aangekondigd met een standpunt te komen maar ik heb hem niet expliciet horen zeggen dat de praktijkverpleegkundigen een onderdeel daarvan uitmaken. Als de minister erkent dat de praktijkverpleegkundigen een cruciale rol spelen bij de toegankelijkheid en kwaliteitsverbetering van de huisartsenzorg en hij bereid is om daarin te investeren, zal ik de motie absoluut niet intrekken. Daarover wil ik dan wel een concrete toezegging van de minister horen.

Minister Hoogervorst:

Voorzitter. Allereerst ga ik in op de motie van mevrouw Tonkens over de onrust onder de deeltijdhuisartsen. Nu komt het in dit vak heel vaak voor dat er op een gegeven moment een artikel in de krant verschijnt met een alarmerende kop erboven, waarbij die kop vaak een versterking van het artikel is en het artikel weer een versterking is van een onderliggend rapport of wat dies meer zij. Er wordt daarop dan onmiddellijk een debat georganiseerd waarin vervolgens blijkt dat het in werkelijkheid allemaal niet zo verschrikkelijk is. Nu hebben we het over een uitspraak die ik zou hebben gedaan tijdens een algemeen overleg, waar mevrouw Tonkens zelf bij is geweest en waarvan zij zelf ook heeft gezegd dat ik heel voorzichtig ben geweest in de manier waarop ik mij heb geuit. Zo kent zij mij inmiddels overigens ook. En dan krijg ik toch een motie aan m'n broek om uitspraken die ik dus eigenlijk niet gedaan heb, te ontkrachten. Ik moet zeggen dat dit mij zeer veel leed doet.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Ik wil u op dit punt zeker geen leed berokkenen en wil mijn motie namelijk best intrekken wanneer u zegt dat wat u bedoelt iets heel anders is dan in de media is weergegeven, en dat u deeltijdwerken onder artsen een fantastische ontwikkeling vindt. Als u iets positief zegt over de wens van veel huisartsen om in deeltijd te werken en dat u dat niet gaat bestraffen maar stimuleren, dan trek ik mijn motie onmiddellijk in.

Minister Hoogervorst:

Ik vind deeltijd fantastisch. Ik kijk er zelf smachtend naar uit als die tijd voor mij ooit mag komen, maar ik houd wel staande dat het een probleem is dat waar er een huisartsentekort is, er een heel sterke tendens is tot deeltijd. Ik heb nooit gezegd dat wij als kabinet het werken in deeltijd onaantrekkelijk willen maken door het extra te belasten. Ik houd niet van extra belastingen, dus dat zou ik ook niet voor mijn rekening willen nemen. De motie is dus echt overbodig.

Mevrouw Tonkens (GroenLinks):

Wat zegt u nu in feite tegen de huisartsen? Dat u deeltijd mogelijk zal maken of wilt u er een grens in aanbrengen?

Minister Hoogervorst:

Ik heb eigenlijk niet zo veel gezegd. Ik heb alleen geconstateerd dat wij een tekort aan huisartsen hebben, net zoals iedereen. Dat is een probleem.

Verder heb ik geconstateerd dat de gemiddelde voltijd- of deeltijdfactor 0,8 is, aangezien wij een structureel tekort verwachten van 20%. Vervolgens heb ik gezegd dat als iedereen voltijds werkte, het hele probleem zou zijn opgelost. Dat is natuurlijk een utopie. Ik vind dat dit probleem wringt. Ik heb er zo snel geen oplossing voor, maar mevrouw Arib gaat mij toch niet verbieden om erover na te denken? Dat was ik namelijk wel van plan.

Mevrouw Arib verzoekt de regering in de door haar ingediende motie over de praktijkverpleegkundigen om zo spoedig mogelijk aan de Kamer te laten weten op welke wijze de financiering van praktijkverpleegkundigen zal worden vormgegeven. Zoals ik duidelijk gezegd heb, is daar op dit moment geen extra geld voor. Ook heb ik gezegd dat ik met een alomvattende visie op de eerste lijn zal komen. Ik ben ervan overtuigd dat de positie van de praktijkverpleegkundigen daarin aan de orde zal komen. Dat ik een zak geld mee zal kunnen brengen, lijkt mij op dit moment niet zo waarschijnlijk. Ik zeg mevrouw Arib wel graag toe dat ik aandacht zal besteden aan de positie van de praktijkverpleegkundigen.

Mevrouw Arib (PvdA):

Het stokt nu juist door de financiering. U belooft, terug te komen op de positie van praktijkverpleegkundigen, maar u zegt er tegelijkertijd geen geld voor te hebben. Op welke wijze wilt u dat dan doen?

Minister Hoogervorst:

Volgens mij weet u het ook niet, anders droeg u wel een oplossing aan.

Mevrouw Arib (PvdA):

De begrotingsbehandeling volgt nog, dus dan kom ik erop terug. U zegt dat u er geen geld voor heeft; dat heeft natuurlijk met prioriteiten te maken.

Minister Hoogervorst:

Absoluut.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties zal aan het einde van de vergadering worden gestemd.

Naar boven