Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 96, pagina 5576-5580 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1998-1999 | nr. 96, pagina 5576-5580 |
Aan de orde is de behandeling van:
de brief van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer over gasboringen in de Waddenzee (26431, nr. 2).
De beraadslaging wordt geopend.
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
Voorzitter! Het unieke karakter van de Waddenzee vraagt om een unieke bescherming. Daarom vereisen de te volgen procedures over dit onderwerp de grootst mogelijke zorgvuldigheid. Dat is de aanleiding voor dit zogenaamde tweeminutendebatje.
Toen de fractie van de PvdA de gasboringen in het Waddengebied bij de discussie over de Derde energienota in 1996 en in 1997 in haar discussienota "Gas, winnen of verliezen" opnieuw ter discussie stelde, wisten wij dat het boeken van resultaat een kwestie van lange adem zou worden. Onze wens om het wad met rust te laten, zou niet snel in vervulling gaan. Maar het kabinet heeft niet stilgezeten. Met genoegen stelt de PvdA-fractie dan ook vast dat de regering van mening is dat de PKB Waddenzee gehandhaafd moet blijven en dat de voortzetting van het huidige beleid ten aanzien van de mijnbouwactiviteiten geen vanzelfsprekendheid is. De fractie van de PvdA heeft er vertrouwen in dat het kabinet deze discussie tot een goed eind zal brengen, dat wil zeggen geen nieuwe proef- en winningsboringen en geen nieuwe concessies in het Waddengebied.
Wij hebben er begrip voor dat het kabinet wat meer tijd nodig heeft om tot besluiten te komen dan oorspronkelijk de bedoeling was. Liever meer tijd voor een goed besluit dan onder tijdsdruk een slecht besluit. Gelet op de grote belangen die op het spel staan voor het Nederlandse aardgas- en natuurbeleid is een beetje geduld op zijn plaats. Toch willen wij, om ieder misverstand uit te sluiten over te volgen procedures, nog eventjes de puntjes op de i zetten naar aanleiding van de brief van 25 juni van het kabinet. Deze is op verzoek van de fracties van de PvdA en D66 aan de Kamer toegezonden.
Wij vinden de brief op één punt nog niet duidelijk. Wij willen uitsluiten dat de Kamer tijdens het zomerreces wordt geconfronteerd met onomkeerbare beslissingen van het kabinet. Daarom dienen de fracties van de PvdA en D66, samen met de fracties van het CDA, GroenLinks, de SP, de RPF, de SGP en het GPV de volgende motie in.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
Witteveen-Hevingaoverwegende, dat de Waddenzee een natuurgebied is van unieke nationale en internationale waarde dat bescherming verdient;
overwegende, dat de regering binnen afzienbare termijnen besluiten neemt over de eventuele proef- en winningsboringen en de herziene PKB Waddenzee;
overwegende, dat in dat kader ook een besluit moet worden genomen over de vraag of opsporing en/of winning van gas wenselijk is en, zo ja, binnen welke randvoorwaarden zij plaats zouden moeten vinden;
verzoekt de regering te besluiten geen vergunningen en/of concessies in het Waddengebied aan de desbetreffende productiemaatschappijen te verlenen alvorens overleg met de Tweede Kamer over de eventuele proef- en winningsboringen en de herziene PKB Waddenzee heeft plaatsgehad,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Witteveen-Hevinga, Augusteijn-Esser, Atsma, Van der Steenhoven, Poppe, Van Dijke, Van der Staaij en Van Middelkoop.
Zij krijgt nr. 3. (26431).
Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):
Mevrouw de voorzitter! In mei 1994 stemde de Tweede-Kamerfractie van D66 tegen de voorgenomen gasboringen in de Waddenzee. Zij werd daarin gevolgd door GroenLinks en de RPF. Een grote meerderheid van de Kamer stemde toen echter voor. In september 1994 stemde in de Eerste Kamer wederom de fractie van D66 tegen het besluit dat de Tweede Kamer had genomen. Toen was er wat meer navolging. Inmiddels staan de argumenten van destijds – het is een ecologisch waardevol gebied, het is een wetland volgens de conventie van Ramsar en het valt onder de vogel- en habitatrichtlijnen – nog recht overeind. Er is echter meer gebeurd. Er zijn inmiddels nieuwe inzichten over gasvoorkomens, maar ook over kansen van import van gas uit andere landen. Kortom, de markt is veranderd, maar de ecologische voorwaarden niet. Voor mijn fractie is dat des te meer reden om nogmaals te benadrukken dat zij de destijds, in 1994, gekozen inzet volhoudt en blij is te merken dat er nu, in 1999, een groter draagvlak is in deze Kamer.
Nadere discussie over de toekomst van het Waddengebied en met name over de gasboringen zal nog moeten volgen, maar op dit moment liggen er een aantal besluiten voor die het gevolg zijn van het besluit van 1994. Dat zijn de boringen bij Ballum, Moddergat en Lauwersoog. Zonder een goede beslissing – dat zou in onze ogen een negatieve beslissing over boringen zijn – zullen de vergunningen voor de boringen gewoon worden verleend. Daarom hebben wij met de PvdA de motie op dit ingediend. Dit moet dus een negatief besluit zijn. Met andere woorden, een vergunning voor de proefboringen bij Ballum, Moddergat en Lauwersoog moet actief geweigerd worden. Dat betekent volgens mij dat het kabinet actie moet ondernemen en niet alleen maar moet afwachten en geen vergunning moet verlenen, maar bewust een vergunning moeten weigeren. Anders worden volgens de natuurbeschermingswetten de vergunningen automatisch verleend. Dat is echter volstrekt niet de bedoeling, noch van deze motie, noch van D66.
De heer Luchtenveld (VVD):
Mevrouw de voorzitter! De VVD-fractie is een beetje verrast door dit debat. Wij menen namelijk dat de brief van de minister alleszins duidelijk is. Het kabinet is nog bezig met zich te beraden op datgene wat er zowel ten aanzien van de boringen als van de PKB Waddenzee uiteindelijk aan de Kamer gaat worden bericht. Wij denken dat de goede volgorde is dat wij dat als Kamer afwachten. Daarom achten wij deze motie volstrekt overbodig. In het verleden zijn al een aantal concessies verleend, maar opgeschort. Wat is daarom de redengeving van deze motie? Wordt door de indiening van deze motie door mevrouw Witteveen niet onvoldoende vertrouwen uitgesproken in een normale gang van het parlementaire verkeer? Wij denken echt dat deze motie overbodig is en hadden dan ook geen behoefte om haar mede te ondertekenen.
De heer Rosenmöller (GroenLinks):
Voorzitter! Ik vervang met alle plezier mijn collega Van der Steenhoven, want ik koester nog steeds dierbare herinneringen aan de discussies die wij in het nabije verleden over dit thema hebben gevoerd. De heer Van der Steenhoven vertegenwoordigt op dit moment mijn partij in een algemeen overleg over het openbaar vervoer.
Mijn collega's van de PvdA en D66 hebben nog eens de positie van hun partijen in de afgelopen jaren duidelijk gemaakt. De positie van mijn partij verschilt niet van die van D66. Vanaf het moment dat de politieke discussie op gang kwam over vraag wat er moet gebeuren na het aflopen van het moratorium, hebben D66, GroenLinks en de RPF een lans gebroken voor verlenging ervan. Verlenging is voor ons een minimum, maar wij denken dat dit in ieder geval politiek haalbaar is.
De discussie over het moratorium wordt op dit moment volop gevoerd. Wij zullen hierover ongetwijfeld nog eens inhoudelijk met de regering discussiëren, maar ik wil desondanks herhalen dat mijn partij het ecologisch onacceptabel, maatschappelijk ongewenst en juridisch discutabel vindt als er niet wordt overgegaan tot een verlenging van het moratorium. Die verlenging moet in ieder geval voorkomen dat de Waddenzee, ons grootste natuurgebied waarvan men internationaal erkent dat het uniek is, wordt aangetast door boringen, of het nu gedevieerde boringen of proefboringen zijn.
Dit debatje is primair procedureel, maar het is toch goed dat het de nodige inhoudelijke lading krijgt. De regering weet nu immers waar zij aan toe is. De motie lijkt misschien wel procedureel van aard, maar zij is dat niet helemaal, want wij willen de regering wel degelijk een inhoudelijk signaal geven. In de brief van 25 juni jl. lijkt de regering namelijk niet uit te sluiten dat er een onomkeerbaar besluit wordt genomen. Dat gat willen de ondertekenaars dichten, omdat zij willen dat er uiteindelijk wordt afgezien van verdere boringen.
Dat de heer Luchtenveld de motie niet ondertekent, kan ik, gezien de voorgeschiedenis, begrijpen. Als hij echter zegt dat het hem allemaal overvalt en dat het allemaal niet nodig is, geeft hij daarmee nog geen reden waarom hij deze motie later op de avond niet zou kunnen steunen. Als hij de motie niet steunt, wordt het vanavond nog interessant, want hij zal dan moeten aangeven waar hij inhoudelijk staat.
Voorzitter! Dit debat is toch wat inhoudelijk geworden en dat lijkt mij niet overbodig. Wij hebben verder met alle plezier een brede Kamermeerderheid helpen creëren en ik denk niet dat de regering het standpunt van die meerderheid naast zich neer kan leggen.
De heer Poppe (SP):
Voorzitter! Mevrouw Witteveen sprak over het unieke karakter van de Waddenzee dat unieke bescherming moet genieten. Wij zijn het daar natuurlijk volledig mee eens. De brief van de regering sluit een en ander toch niet helemaal uit, ook al is de intentie van de brief goed. In de brief staat dat de voortzetting van de mijnbouwactiviteiten niet vanzelfsprekend is. Dat betekent echter niet dat het niet doorgaat. Daarom is wat meer steun van de Kamer voor bescherming van dit unieke gebied op zijn plaats. De Waddenzee is de kraamkamer van vele vissoorten en heeft als natuurgebied ongekend grote economische, maar vooral ook maatschappelijke waarde. De belangen van gaswinning wegen natuurlijk niet op tegen het maatschappelijke belang dat dit natuurgebied behouden blijft.
De regering en de Kamer zullen er alles aan moeten doen om reeds gemaakte afspraken, verleende concessies en gewekte verwachtingen bij de oliemaatschappijen ongedaan te maken. Het begrip "voortzetting mijnbouwactiviteit" is niet vanzelfsprekend. De Kamer zou duidelijk moeten maken dat het vanzelfsprekend niet door kan gaan. Dat is een belangrijke bijdrage aan de bescherming van het unieke Waddengebied. Wij hebben dan ook graag onze naam onder de reeds ingediende motie gezet.
De heer Atsma (CDA):
Mevrouw de voorzitter! De CDA-fractie ondersteunt het verzoek om nu geen vergunningen en/of concessies te verlenen aan maatschappijen die in het Waddengebied actief zijn. In de motie van mevrouw Witteveen wordt een aantal belangrijke argumenten genoemd. Daar kan er nog een aantal aan worden toegevoegd die door anderen naar voren zijn gebracht. Kortom, er zijn vele argumenten. Enerzijds wijs ik op de unieke waarden van de Wadden als natuurgebied. Anderzijds wijs ik op het ontbreken van de economische noodzaak om nu tot besluitvorming over te gaan.
Mevrouw de voorzitter! Ik stel het op prijs als vanavond ook de minister van Economische Zaken een reactie op deze motie geeft. Gelet op de brief van de minister van VROM, waarin wordt aangegeven dat er binnenkort, wellicht deze zomer, een standpunt wordt ingenomen, steunen wij de motie. Sterker nog, wij hebben haar medeondertekend.
Minister Pronk:
Mevrouw de voorzitter! Ik spreek namens het gehele kabinet, dus inclusief de minister van Economische Zaken. De brief die vandaag op de agenda staat, is door mij namens het gehele kabinet geschreven. De inhoud ervan is afgelopen vrijdag onderwerp van beraadslaging geweest in de ministerraad. Het is een procedurele, dus geen inhoudelijke brief. In de brief is de procedure vastgelegd met betrekking tot de totstandkoming van een inhoudelijk standpunt. De geachte afgevaardigden die dit proceduredebat willen aangrijpen om hierover inhoudelijk te spreken, hebben daartoe het volste recht, maar dat wordt een schampschot, want ik zal daar op geen enkele wijze op reageren.
Voorzitter! Dit brengt mij op de procedure. In de brief worden de volgende elementen aangegeven.
a. Deze zomer vindt besluitvorming plaats over al dan niet boren. Het gaat om een algemeen standpunt, dat wij graag eerder hadden bepaald, maar wij zijn er nog niet uit. De uitdrukkelijke intentie van het kabinet is, deze zomer een beslissing te nemen.
b. Over de individuele aanvragen van vergunningen wordt niet beslist dan nadat het kabinet over het algemene beleid terzake van vergunningverlening en boren in het Waddengebied een standpunt heeft bepaald. Uiteraard zal dit standpunt stante pede naar de Kamer worden gezonden, zodat daarover gediscussieerd kan worden. Het ligt in de rede – de brief kan op dat punt niet worden misverstaan – dat het kabinet eerst de mogelijkheid heeft om met de Kamer te spreken over het algemene standpunt inzake al dan niet boren, alvorens in het licht van de uitkomst van die discussie beslissingen worden genomen over ingediende vergunningaanvragen.
De geachte afgevaardigde mevrouw Augusteijn heeft daaraan een specifieke toespitsing toegevoegd. Zij vroeg: wat is de aard van die beslissing aan het einde van de termijn die het kabinet kan nemen om een beslissing te nemen? Zij heeft gelijk. Wanneer het kabinet geen beslissing neemt, is automatisch de betreffende vergunning verleend. Dat betekent dat het kabinet zal moeten beslissen. Dat is de geest van deze brief: het kabinet moet beslissen.
Wanneer het kabinet nog geen standpunt heeft of zou hebben, maar dat is niet de bedoeling, over de vraag boren of niet-boren in de Waddenzee en wanneer het kabinet dan nog niet in de gelegenheid zou zijn geweest met de Kamer over de betreffende brief van gedachten te wisselen, dan ligt het in de rede dat er een beslissing wordt genomen om de vergunning op dat moment niet te verlenen, op welke gronden dan ook. Die grond kan bijvoorbeeld zijn dat er nog geen discussie met de Kamer heeft kunnen plaatsvinden over de betreffende brief. Wij hebben besloten in ieder geval degenen die de vergunning hebben aangevraagd op de hoogte te stellen van dat element van deze procedure. Overigens hopen wij spoedig in de gelegenheid te zijn om een algemene beslissing over een algemeen standpunt te kunnen nemen.
Dat zou dan een beslissing zijn op basis van procedurele gronden dan wel een beslissing om de vergunning op dat moment niet te verlenen, omdat het algemene standpunt nog niet is geformuleerd. Dat betekent dat er dus in het algemeen op dat moment nog geen inzicht bestaat in de algemene consequenties van de betreffende vergunningverlening.
Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):
De minister zegt namens het hele kabinet te spreken. Vervolgens zei hij: het ligt in de rede te veronderstellen dat het kabinet zal besluiten een vergunning te weigeren onder erkenning dat wanneer het kabinet niets doet, de vergunning automa tisch wordt verleend. De woorden "het ligt in de rede" zijn voor mij onvoldoende. Ik wil van de minister horen dat het kabinet niet de situatie laat ontstaan dat automatisch op 26 augustus bij Ballum de vergunning is verleend.
Minister Pronk:
Ik bedoelde te zeggen dat het voor de Kamer in de rede ligt het kabinet te vertrouwen wanneer het met een dergelijke brief komt. Ik stel vast dat deze brief echt de intentie heeft de Kamer te garanderen dat er geen afzonderlijke beslissingen worden genomen met betrekking tot afzonderlijke vergunningaanvragen alvorens a. het kabinet een algemeen standpunt heeft geformuleerd en b. het kabinet daarover met de Kamer heeft gesproken. Dat is de politiek-procedurele garantie die ik de Kamer namens het kabinet bied. Dat is de bedoeling van deze brief.
Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):
Ik ben blij te horen dat de minister de garantie verleent dat op 26 augustus en 12 september geen automatische vergunningverlening heeft plaatsgevonden bij Ballum. Ik dank de minister voor zijn antwoord.
Minister Pronk:
Het kan zijn dat het kabinet bijvoorbeeld morgen of volgende week een beslissing neemt. Dat is niet uitgesloten. Wij konden dat vorige week niet doen. Het kan zijn dat de Kamer dan vraagt of het misschien mogelijk is daarover in de aanstaande weken met haar van gedachten te wisselen. Als de Kamer dat niet wil, moet de Kamer dat zelf beslissen. Dan hebben wij dat debat niet gehad. Wij zullen de Kamer niet voor het blok zetten. Wij zullen geen afzonderlijke beslissingen nemen dan nadat a. er is beslist door het kabinet in het algemeen en b. er een mogelijkheid is geweest met de Kamer daarover van gedachten te wisselen. Die mogelijkheid is het resultaat van een gezamenlijke besluitvorming a. door het kabinet en b. door de Kamer.
De voorzitter:
Mevrouw Augusteijn, de interrupties zijn vandaag heel kort.
Mevrouw Augusteijn-Esser (D66):
Ja, maar dit moet goed uitgesproken worden. Wij staan hier vandaag om over de gasboringen te praten. Ik begrijp dat het misschien leuk is volgende week allemaal van reces terug te komen, maar dat is niet de bedoeling van dit debatje. De bedoeling van dit debat is dat het kabinet weet dat de Kamer vindt dat het kabinet een negatieve beslissing moet nemen op de automatische vergunningverlening, in ieder geval voor Ballum en later voor de twee andere locaties. Met andere woorden: ik vraag de minister om de Kamer nu aan te geven dat er niet zal worden geboord, ook niet in de vakantie.
De voorzitter:
Vanaf nu wil ik bij de interrupties geen inleidingen meer, maar direct die laatste vraag, want daar ging het om.
Minister Pronk:
Ik herhaal exact datgene wat ik zojuist heb gezegd. Het kabinet zegt bij monde van mij op dit moment toe dat er geen beslissing wordt genomen over het gunnen van een vergunning op de deadline als er nog geen sprake is van een algemeen standpunt en als er nog geen debat met de Kamer is geweest over dat algemene standpunt. Die politiek-procedurele garantie bied ik de Kamer namens het kabinet.
De heer Rosenmöller (GroenLinks):
Ik vond dat u...
De voorzitter:
Alleen een korte vraag, mijnheer Rosenmöller.
De heer Rosenmöller (GroenLinks):
Ik vraag de minister om te reageren op mijn interpretatie van zijn woorden: als morgen of volgende week een besluit wordt genomen, wordt de bal wel erg makkelijk bij de Kamer gelegd. Dat kan niet de bedoeling zijn; die garantie betekent dus ook dat de Kamer de normale procedure bewandelt en eind augustus of begin september met de minister over dat kabinetsbesluit zal komen te spreken.
Minister Pronk:
Ja, dat weet ik. We hebben alle mogelijkheden genoemd. Als de Kamer besluit om de desbetreffende brief, als die in het zomerreces komt, pas te behandelen nadat het reces op een normale manier is afgehandeld en de Kamer weer vergadert, zullen wij geen beslissingen nemen die de Kamer voor het blok zetten. Ik heb deze toezegging nu een aantal keren gedaan en ik hoop werkelijk dat ik door alle Kamerleden kan worden vertrouwd.
Om ieder misverstand te voorkomen, noem ik nog één element. Ik heb in de motie immers ook een ander element gezien. Mijn brief met de hoofdlijnen van de PKB is bekend; die brief heb ik enkele maanden geleden naar de Kamer gezonden. Daarin staat dat de PKB op een aantal zaken betrekking heeft, bijvoorbeeld op de kokkelvisserij en het al dan niet beperken van vliegen boven de Waddenzee. De PKB gaat dus niet alleen over boren, maar ook over veel elementen die niets met boren te maken hebben. Die PKB komt later; de discussie daarover vindt immers plaats nadat de Kamer de ontwerp-PKB heeft ontvangen. In deze motie staat iets extra's. Ik weet niet of dat de bedoeling is, maar als de Kamer de motie zo aanneemt, neemt de Kamer haar zo aan. In de motie wordt namelijk gesteld dat de Kamer niet alleen wil spreken over de brief met betrekking tot het standpunt inzake het boren, maar ook over de kokkelvisserij, het vliegen boven de Wadden en dergelijke. Ik kan op dit moment niet reageren op dat verzoek aan het kabinet, want in mijn brief heb ik geschreven dat wij bereid zijn om met de Kamer te spreken over het standpunt over het boren – dat hebben wij uit elkaar gehaald en dat weet de Kamer ook – alvorens welke beslissing dan ook te nemen over het boren. De koppeling met al die andere elementen is een stapje verder dan naar mijn mening nodig zou zijn.
De heer Atsma (CDA):
Dat zijn veel woorden, maar in de kern komt het erop neer dat de door mevrouw Witteveen ingediende motie aangeeft dat er gewacht moet worden totdat...
De voorzitter:
Dit is dus een derde termijn. Daar vreesde ik al voor, want er is geen derde termijn.
De heer Atsma (CDA):
Mijn vraag aan de minister is of hij het dictum van de motie volmondig overneemt. Als hij dat doet, weet de Kamer wat zij aan het kabinet heeft en dan weet de minister kennelijk ook wat hij aan de Kamer heeft.
De voorzitter:
Ik moet nu tegen de indieners van de motie zeggen dat ik dit allemaal heel merkwaardig vind. Met die motie verzoeken zij het kabinet om iets te doen; als je die motie ondertekent, neem ik aan dat je daarin gelooft. Als die motie wordt aangenomen, heeft de minister de opdracht om haar uit te voeren. Laten wij dus niet op voorhand het debat gaan voeren alsof wij denken dat het kabinet niet gaat uitvoeren wat de Kamer hem verzoekt!
De heer Van Dijke (RPF):
Maar, voorzitter, als het zo duidelijk was als u formuleert...
De voorzitter:
Neen, zo duidelijk is het! Ik sta op het recht van de Kamer. Als een Kamermeerderheid iets wil, dan leggen wij dat neer bij het kabinet. De minister kan daarop reageren, kan het meenemen naar het kabinet en dan horen wij wel wat ermee gebeurt. Als wij op voorhand al het debat gaan voeren alsof wij niet geloven in wat wordt neergelegd in moties, vind ik dat geen goede zaak. Dat heeft niets met tijd te maken, al doen wij er tot vannacht twaalf uur over als de inhoud het nodig maakt, maar ik heb het nu over de procedure.
De heer Van Dijke (RPF):
Maar dan toch de vraag aan de minister of het kabinet bereid is om hetgeen in het dictum staat uit te voeren.
Minister Pronk:
Voorzitter! De heer Atsma had het over veel woorden, maar die zijn toch wel nodig. Als de Kamer mijn standpunt wil over een dictum, dan krijgt zij dat ook.
Ik heb volgens mij een duidelijke toezegging gedaan. In het dictum staat: "verzoekt de regering te besluiten geen vergunningen en/of concessies in het Waddengebied aan de desbetreffende productiemaatschappijen te verlenen alvorens overleg met de Tweede Kamer over de eventuele proef- en winningsboringen en over de herziene PKB Waddenzee heeft plaatsgehad". U heeft mij een vraag gesteld en ik heb daarop geantwoord. Als ik dat antwoord onvoldoende duidelijk had gegeven, had u achteraf gevraagd waarom ik het niet duidelijker had gedaan. Ik heb duidelijk gezegd dat ik direct meega met deze operatieve paragraaf, zonder de woorden "en de herziene PKB Waddenzee". Ik heb gezegd dat de brief over de herziene PKB Waddenzee, die over veel meer gaat dan over boren alleen – zoals ook staat in de brief die ik u heb gestuurd – pas na het standpunt over het boren naar de Kamer wordt gestuurd, een maand of zes weken daarna. Wij hebben immers ook wat tijd nodig om over de andere onderwerpen te spreken. Dat was mijn antwoord op een vraag van de geachte afgevaardigde de heer Atsma dat hij ook hoort te krijgen. Ik had daar een uitleg voor nodig, gegeven de brief die ik heb gestuurd.
Mevrouw Witteveen-Hevinga (PvdA):
Voorzitter! De reden dat het erbij staat, heeft niet te maken met wantrouwen. Het gaat erom dat de aardgasindustriële activiteiten moeten worden afgewogen tegen alle andere zaken die ook in de PKB een rol spelen. Een PKB is immers het integrale beleidskader waarbinnen die totale afwegingen plaatsvinden. Ik zal met de mede-indieners overleggen om te bezien of het verstandig is die toevoeging eruit te halen, want die was natuurlijk niet de eerste aanleiding tot indiening van deze motie.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, vanavond over de motie te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19981999-5576-5580.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.