Aan de orde is de behandeling van:

de brief inzake de informatievoorziening rond de JBZ-raad.

De beraadslaging wordt geopend.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Wij hebben een brief gekregen van de regering naar aanleiding van een brief van de vaste commissies voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en voor Justitie over informatievoorziening inzake de JBZ-raad. Daarmee zijn al jarenlang problemen. Vaak krijgen wij later dan wettelijk is voorgeschreven de stukken. Begin juni was het wel heel erg, want toen kregen wij tijdens het algemeen overleg nog een stapel van ik meen 260 bladzijden. In antwoord op onze schriftelijke klacht heeft de regering gezegd dat het vermoedelijk zelden of nooit mogelijk zal zijn om 15 dagen voor een JBZ-raad over alle documenten te beschikken die uiteindelijk in die raad aan de orde zullen komen. Kennelijk is er sprake geweest van een afweging van de regering tussen enerzijds het belang van de informatievoorziening van het parlement, een belang dat zij van harte ondersteunt, en anderzijds de besluitvorming die in de praktijk plaatsvindt in de aanloop naar gouvernementele raden als de JBZ-raad. Wat dit betreft, geeft de regering geen enkele garantie. Dat is gezien de voorgeschiedenis teleurstellend. In het verleden zijn daarover moties aangenomen.

Dit moet volgens de PvdA-fractie tot twee acties leiden. De eerste is een actie van het parlement zelf in de richting van andere nationale parlementen om te bereiken dat wij gezamenlijk druk kunnen uitoefenen. De tweede is een dringende oproep aan de regering. In verband daarmee heb ik de eer, mede namens de heer Vos, de heer Van den Akker en de heer Dittrich de volgende motie in te dienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat op 20 december 1995 en 11 juni 1996 de motie-Jurgens c.s. en de motie-Van Oven c.s. zijn aangenomen over informatievoorziening van de Tweede Kamer met betrekking tot de JBZ-raden;

overwegende, dat ten aanzien van de parlementaire behandeling van onderwerpen voor de raad (Justitie en Binnenlandse Zaken, amendement-Van der Linden c.s.) is overeengekomen (laatstelijk bij goedkeuringswet bij het Verdrag van Amsterdam, artikel 3, de leden 3 en 4, middels amendement-Van den Akker c.s.) dat de Tweede Kamer de geannoteerde agenda en de bijbehorende stukken 15 dagen voor het overleg ontvangt;

overwegende, dat meermalen is gebleken dat deze termijn ruimschoots is overschreden, hetgeen bij brief van 4 juni jl. nogmaals door de vaste commissie voor Justitie aan de regering kenbaar is gemaakt;

overwegende, dat het antwoord van de regering van 23 juni jl. erop neerkomt dat aan de verplichting tot informatievoorziening niet kan worden voldaan, hetgeen uit democratisch oogpunt niet kan worden geaccepteerd;

verzoekt de regering derhalve al het mogelijke te doen om de JBZ-documenten aan de Kamer te doen toekomen met inachtneming van de daarvoor bepaalde wettelijke termijn;

dringt er bij de regering met klem op aan de informatievoorziening aan parlementen als apart onderwerp op de agenda van de JBZ-raad te plaatsen en de Tweede Kamer over het resultaat van de discussie daarover met spoed te informeren;

spreekt uit dat de regering voor wat betreft die onderwerpen met betrekking waartoe de informatievoorziening aan de Tweede Kamer onvoldoende is geweest, niet aan de besluitvorming in de raad kan deelnemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oven, O.P.G. Vos, Van den Akker en Dittrich. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 132 (23490).

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Ik wil nog opmerken dat ik mede namens mevrouw Halsema van GroenLinks heb gesproken.

De heer Vos (VVD):

Voorzitter! Op de agenda van de JBZ-raad staan met grote regelmaat zeer zwaarwichtige onderwerpen die veel burgers ook in Nederland aangaan. Het is zeer relevant dat het parlement daarop een adequate reactie geeft en in voorbereidende zin aan de bewindspersonen duidelijk maakt hoe erover gedacht wordt. Ik lees in de brief dat de bewindspersonen zich inspannen om het parlement in staat te stellen op tijd de stukken te kunnen bestuderen en van hun mening blijk te geven, maar dat het niet altijd lukt. Ik wil niet afdoen aan het feit dat ik erop vertrouw dat men zich blijft inspannen om de stukken tijdig te krijgen, maar ik stel wel vast dat de bewindspersonen de schuld, voorzover aanwezig, met name schuiven op de wijze waarop de respectievelijke voorzitters de JBZ-raad voorbereiden.

Ik heb namens de VVD-fractie de motie van de heer Van Oven ondersteund, omdat het mij goed lijkt dat de bewindspersonen in Brussel duidelijk maken dat het Nederlandse parlement op dit punt lastig is en wel verdraaid lastig is, echt wil meepraten over wat er in de JBZ-raad aan de hand is, zeer betrokken is bij wat in Europa gebeurt en dat, als het parlement niet de gelegenheid krijgt op tijd van zijn standpunt blijk te geven, niet over onderwerpen kan worden besloten. Ik ondersteun dus van ganser harte deze motie.

Voorzitter: Van Nieuwenhoven

De heer Van den Akker (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ook voor de CDA-fractie is het niet verteerbaar dat de geannoteerde agenda van de JBZ-raad en de bijbehorende stukken later dan de afgesproken termijn van 15 dagen voor het overleg ter beschikking komen. Dat is tegen de afspraken. Wij vinden het absoluut noodzakelijk dat wij de stukken op tijd ter beschikking hebben om goed overleg te kunnen voeren. Wij steunen dan ook van harte de motie van de heer Van Oven. Wij zijn van mening dat de regering er in Brussel, maar misschien ook bij zichzelf alles aan moet doen om de stukken op tijd ter beschikking te krijgen, opdat wij het democratisch gat niet hoeven te laten voortbestaan.

Minister Korthals:

Mevrouw de voorzitter! Het probleem van de niet optimale informatievoorziening rondom de JBZ-raden is een bekend probleem. De heer Van Oven vroeg er terecht wederom aandacht voor. Namens de regering kan ik zeggen dat wij volledig begrip hebben voor het feit dat dit niet goed loopt. Dat hebben wij nog eens aangegeven in het algemeen overleg met de vaste commissie, gehouden op 26 mei jl., en in onze brief van 23 juni jl. aan de Kamer. Ik stel voorop dat de regering voorstander is en blijft van een optimale informatievoorziening aan het parlement bij de besluitvorming door de JBZ-raad. Wij onderschrijven de brief die hierover door staatssecretaris Benschop aan de Kamer is verzonden. Ik meen dat hij dat op 25 mei heeft gedaan. Ik herinner er ook aan dat wij de Kamer enige maanden geleden al hebben toegezegd belangrijke voorstellen van de lidstaten op het terrein van de JBZ-samenwerking te sturen via de zogenaamde BNC-procedure. Ook dat moet waarborgen dat er zo goed mogelijk informatie naar de Kamer wordt gezonden. Ik wijs er verder op dat op uitdrukkelijk verzoek van Nederland een verklaring bij het nieuwe reglement van orde van de raad is aangenomen. Die verklaring houdt in dat het voorzitterschap ernaar streeft dat de lidstaten de voorlopige agenda en de bijbehorende documenten in beginsel 21 dagen vóór een bijeenkomst van de raad ontvangen. In de praktijk staat de 15-dagentermijn van de instemmingsprocedure onder de druk van de voortgang van de werkzaamheden, zoals al is toegegeven. Ook hebben wij geregeld te kampen met een zeker gebrek aan efficiency bij het voorzitterschap en het raadssecretariaat. Ook dat is niets nieuws. Dit neemt niet weg dat wij, zoals naar ik aanneem bekend is bij de Kamer, alles in het werk stellen om de Kamer voor iedere JBZ-raad zo goed mogelijk op de hoogte te stellen van de onderwerpen die op de agenda staan. Zodra dat mogelijk is, sturen wij alle beschikbare documenten aan de Kamer.

Ik denk dat het belangrijk is tegelijkertijd te onderstrepen dat de betrokkenheid van nationale parlementen en het Europees Parlement bij de besluitvorming op JBZ-gebied is versterkt door de inwerkingtreding van het Verdrag van Amsterdam. De transparantie van de werkzaamheden op dit terrein is bovendien sterk verbeterd. Zo zullen voorstellen van lidstaten voortaan worden gepubliceerd in het Publicatieblad. Dat is naar mijn gevoel een belangrijk nieuwe ontwikkeling. De buitenwereld zal daardoor in een veel eerder stadium op de hoogte raken van de nieuwe initiatieven.

Wat kan de regering nog doen om de informatievoorziening verder te verbeteren? Wij zullen bij toekomstige voorzitterschappen blijven aandringen op de noodzaak van tijdige bekendmaking van de agenda voor bijeenkomsten van de JBZ-raad en tijdige toezending van de bijbehorende stukken, opdat de Kamer effectieve parlementaire controle kan blijven uitoefenen. Wij zullen ons er verder voor beijveren de Kamer in elk geval optimaal te attenderen op de ontwikkelingen met betrekking tot die ontwerpbesluiten die het Koninkrijk beogen te binden. Verder willen wij graag in overleg met de Kamer bezien of het mogelijk is aanvullende afspraken over de informatievoorziening te maken.

Ik hoop dat de Kamer, voorzover zij het nog niet was, ervan overtuigd is geraakt dat wij onze uiterste best doen om haar zo goed mogelijk op de hoogte te brengen van de onderwerpen van de JBZ-raad. Ik ben er zeker van dat wij in nauw overleg met de Kamer nog enige praktisch gerichte verbeteringen in de informatievoorziening zullen kunnen aanbrengen. Sommige dingen zullen onze macht helaas te boven blijven gaan.

Dit alles laat vanzelfsprekend onverlet dat de Kamer haar instemming aan de totstandkoming van een besluit tijdens de JBZ-raad kan onthouden. Daardoor zal de vertegenwoordiger van de regering die aan de bijeenkomst van de JBZ-raad deelneemt, niet kunnen instemmen met het desbetreffende ontwerpbesluit. Naar mijn mening weerhoudt het ontbreken van instemming de regeringsvertegenwoordigers er overigens niet van actief deel te nemen aan de discussie in de JBZ-raad. Het op basis van deze discussie gewijzigde ontwerpbesluit zal dan opnieuw aan het parlement moeten worden voorgelegd met het oog op de verkrijging van de parlementaire instemming.

In grote lijnen kan ik mij geheel vinden in de motie van de heer Van Oven, maar het dictum gaat wel erg ver. Wij moeten onderscheid maken tussen bindende en niet-bindende besluiten. Wanneer het een bindend besluit betreft, maakt de regering altijd een voorbehoud vanwege het ontbreken van parlementaire instemming. Ook bij niet-bindende besluiten is het echter raadzaam dat wij zoveel mogelijk deelnemen aan de besprekingen die gevoerd worden, om onze inbreng veilig te stellen. De laatste passage interpreteer ik in het kader van het instemmingsrecht. De onderwerpen waaraan de Kamer vooraf instemming moet geven, kan de Kamer tegenhouden door instemming te onthouden. De Kamer heeft dit instemmingsrecht op grond van de goedkeuringswet van het Verdrag van Amsterdam en kan het dus in concrete gevallen benutten. Over het algemeen hebben wij vlak voor de JBZ-raad overleg met de Kamer hierover. Het is vaste gewoonte om dan vast te stellen of de Kamer akkoord gaat met de besluiten die bindend zijn. Op deze wijze wil ik de motie van de heer Van Oven interpreteren. Ik denk dat hiermee de verschillen tussen de regering en de Kamer bepaald niet zo groot zijn als het lijkt. Ik weet dat het in de praktijk te lang duurt voordat alle informatie bij de Kamer is, maar dit komt doordat de gehele periode tot aan de JBZ-raad de onderhandelingen doorgaan, waarbij alle landen betrokken zijn. Het lijkt mij onverstandig als wij ons aan die onderhandelingen in het voorstadium onttrekken. Overigens lees ik dit niet in de motie van de heer Van Oven.

De heer Van Oven (PvdA):

Het gaat natuurlijk altijd om een afweging tussen de doorgaande intergouvernementele besluitvorming en de informatievoorziening. Ik ga akkoord met uw interpretatie van de motie, maar stel nog een informatieve vraag. Wanneer telkens een parlementair voorbehoud wordt gemaakt, maar wel aan de besprekingen wordt deelgenomen, tot aan de besluitvorming, kan de indruk ontstaan dat het parlementaire voorbehoud een automatisme is en in feite niet veel inhoudt omdat er vaak achteraf toch goedkeuring wordt gegeven. Is de Nederlandse regering ertoe in staat deze indruk te vermijden en het belang van de informatievoorziening als zodanig in die zin op tafel te leggen, dat men ertoe gedwongen wordt zich rekenschap te geven van het probleem?

Minister Korthals:

Van Nederlandse zijde is, voorzover ik mij herinner, al tweemaal bij de raad gezegd dat wij het ongelooflijk belangrijk vinden dat er tijdige informatievoorziening plaatsvindt. Beide keren werd dit vrij algemeen, eigenlijk door alle landen, ondersteund. Dan wordt er natuurlijk gezegd: wij doen ons best. Dat is de eerste JBZ-raad die ik heb meegemaakt ook goed gegaan. Ik geef toe dat het de laatste keren wat minder is gelopen.

Als dan op een gegeven moment een agendapunt aan de orde komt dat onvoldoende is besproken of ten aanzien waarvan het Nederlandse parlement een voorbehoud heeft gemaakt, omdat het de informatie te laat heeft gehad, dan beginnen wij met te zeggen dat het staat onder het beslag van parlementaire instemming van het Nederlandse parlement. Maar daarna willen we natuurlijk, om de besluitvorming zo goed mogelijk te krijgen, wel mee blijven doen aan de besprekingen met betrekking tot dat agendapunt.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, vanavond over de motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven