Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

het rapport van de tijdelijke commissie evaluatie opsporingsmethoden (26269) (debat met de regering)

, en van:

- de motie-Van de Camp/Halsema over een integraal feitenonderzoek (26269, nr. 10);

- de motie-Van Oven over parlementaire controle op het integraal onderzoek (26269, nr. 11).

(Zie vergadering van 29 juni 1999.)

De beraadslaging wordt heropend.

De voorzitter:

Deze heropening is aangevraagd door de heer Van Oven; ik ga er derhalve van uit dat hij ook de eerste woordvoerder is. Dat is niet het geval? Dan krijgt de heer Van de Camp het eerst het woord.

De heer Van de Camp (CDA):

Mevrouw de voorzitter! Ik zit in het voorprogramma van de heer Van Oven; vandaar dat ik als eerste het woord mag voeren.

Ik zou u willen voorstellen de motie-Van de Camp/Halsema (26269, nr. 10) aan te houden. De medeondertekenaar, mevrouw Halsema, betuigt daarmee haar instemming. Wij hebben namelijk afgelopen dinsdag van de minister van Justitie de heldere toezegging gekregen dat wij een brief van hem krijgen, in het zomerreces, over de opzet van het integraal onderzoek, zoals dat in aanbeveling 65 is gevraagd door de commissie-Kalsbeek.

Ik zie de minister ietwat verbaasd kijken. Welnu, het kan ook de laatste week van het zomerreces zijn, zodat wij snel weer aan het werk kunnen.

In die brief, voorzitter, zal de minister, als ik het goed heb begrepen, uiteenzetten hoe hij het integraal onderzoek gaat opbouwen. Het integraal onderzoek zal niet alleen de strafrechtelijke aspecten bevatten, maar ook de meer organisatorische, coördinatievraagpunten die rond de afwikkeling van aanbeveling 65 leven. Wij vinden dat een voldoende toezegging om de motie aan te houden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van de Camp stel ik voor, de motie-Van de Camp/Halsema (26269, nr. 10) van de agenda af te voeren.

Daartoe wordt besloten.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Wij hebben in het debat over het rapport van de commissie-Kalsbeek met zowel de commissie als de minister van Justitie uitgebreid gesproken over aanbeveling 66, waar het gaat om de parlementaire controle op het onderzoek dat nu zal worden uitgevoerd. Dat is niet eenvoudig, maar parlementaire controle is daar uiteraard gewenst, gezien datgene wat zich heeft afgespeeld de afgelopen jaren, waardoor er nu ook sprake is van een intensivering van dat onderzoek. De heer Van de Camp heeft het daar zo-even nog over gehad; we krijgen er nog informatie over in september.

Wat de parlementaire controle betreft, is daar natuurlijk ook het belang van de vertrouwelijke informatie, die bij strafzaken nu eenmaal al snel een rol speelt. Wij hebben geprobeerd een modus te vinden en uiteindelijk zijn we Kamerbreed op de volgende "oplossing" uitgekomen. Ik plaats hier het woord oplossing tussen aanhalingstekens, omdat een gedeelte van de finale oplossing nog wel in uw handen en in die van het Presidium wordt gelegd.

Ik kom dan mede namens mevrouw Scheltema-de Nie, mevrouw Halsema en de heren Nicolaï, Van de Camp, De Wit, Van Dijke, Van der Staaij en Schutte tot de volgende motie.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

gezien hoofdstuk 5 van het rapport van de tijdelijke commissie evaluatie opsporingsmethoden;

overwegende, dat het wenselijk is het onderzoek dat door justitie naar de bevindingen in dat hoofdstuk wordt ingesteld, vanuit de Tweede Kamer nauwlettend te volgen;

overwegende, dat daarbij vertrouwelijke informatie aan de orde kan komen;

verzoekt het Presidium op zo kort mogelijke termijn een voorziening voor te bereiden om het de Tweede Kamer mogelijk te maken het onderzoek van nabij te volgen, in het kader van de vaste commissie voor Justitie, en dit voorstel aan de Tweede Kamer voor te leggen;

verzoekt het Presidium voor de periode dat nog geen voorziening bestaat, zo nodig op eigen gezag een voorziening te treffen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Oven, Nicolaï, Van de Camp, Scheltema-de Nie, Halsema, De Wit, Van Dijke, Van der Staaij en Schutte.

Zij krijgt nr. 12 (26269).

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Het tweede dictum is ervoor bedoeld om de tijd te overbruggen tot wij een definitieve oplossing hebben gevonden.

Minister Korthals:

Voorzitter! Aan het adres van de heer Van de Camp moet ik herhalen dat de Kamer in het reces een brief over de aanpak van het onderzoek krijgt, in de zin zoals hij zojuist heeft gememoreerd.

Wat betreft de motie-Van Oven heb ik mij op het standpunt gesteld dat ik de Kamer zo goed mogelijk zal informeren en, wanneer dat noodzakelijk is, ook vertrouwelijk. Voorzover ik op de korte termijn kan nagaan, richt deze motie zich alleen tot het Presidium en ik heb afgelopen dinsdag al in het debat gezegd dat ik mij een oordeel onthoud over de werkwijze van de Kamer.

De heer Van Oven (PvdA):

Voorzitter! Ik heb nog verzuimd mee te delen, dat ik mijn motie op stuk nr. 11 hierbij intrek.

De voorzitter:

U bent me net voor!

Aangezien de motie-Van Oven (26269, nr. 11) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, vanavond over de resterende motie te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven