12 Sociale Zaken en Werkgelegenheid (begroting)

Voorzitter: Elias

Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:

- het wetsvoorstel Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (XV) voor het jaar 2012 (33000-XV).

De algemene beraadslaging wordt hervat.

De voorzitter:

Ik wil met de leden afspreken dat we allemaal proberen ervoor te zorgen dat we ergens tussen twaalf en één vanavond klaar zijn. Dat lijkt me toch niet al te onredelijk. Ik zie de heer Klaver al bij de interruptiemicrofoon.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dit lijkt wat vreemd, maar hier waren we gebleven voor de schorsing. We waren bij het laatste deel van het blokje "crisis", als ik het goed heb. Ik probeer terug te halen waarover de minister sprak. Volgens mij ging het over het feit dat de economische situatie verslechtert en wat daarbij de rol van de overheid is. Ik wil teruggaan naar de berekeningen van het CPB, waarin we zien dat die 100.000 banen met dit kabinetsbeleid uiteindelijk toch zullen verdwijnen. Er komt een banencrisis aan. Nu komt dat omdat er te veel aanbod is. Waarschijnlijk zal er het komende halfjaar en daarna ook vraaguitval plaatsvinden. Daarom is het heel belangrijk te zien dat die banencrisis er is en daarop actie te ondernemen. Wanneer kan de minister de Kamer informeren over zijn plannen om die banencrisis in ieder geval een zachte landing in de samenleving te geven?

Minister Kamp:

Ik heb aangegeven dat wij al vanaf het begin van het aantreden van het kabinet met ons banenplan bezig zijn geweest. Ik heb de elementen van het banenplan opgesomd en ik heb gezegd dat dit plan ook het juiste antwoord blijkt te zijn op de huidige problemen. Dat neemt niet weg dat we ons, als er aanleiding is voor iets extra's, daarop zullen bezinnen en zullen onderzoeken in welke vorm we dat het beste kunnen gieten. Ik kan daarover nog geen toezegging doen aan de Kamer, omdat ik niet weet of er iets komt, wanneer het komt, in welke vorm het komt en hoe lang het gaat duren. Pas als ik daarin inzicht heb, kunnen we een besluit nemen. Dan zullen we staan te trappelen om de Kamer daarover te informeren.

De heer Klaver (GroenLinks):

De minister zegt dat het kabinetsbeleid effectief is in de aanpak van de werkloosheid, maar ik heb daar mijn twijfels over. Ik verwijs naar de CPB-cijfers in de doorrekening van het regeerakkoord. Het CPB zegt dat de absorptiekracht van de arbeidsmarkt niet groot genoeg is. Daardoor komen 90.000 mensen aan de kant te staan. Daarmee valt het beleid van dit kabinet toch een klein beetje in duigen. Deze bewindspersoon heeft altijd gezegd dat de absorptiekracht van de arbeidsmarkt groot genoeg is, omdat er tekorten aankomen. Daarom zal er voor iedereen plaats zijn op de arbeidsmarkt en hoeven we niets te doen aan de vraagzijde van de arbeidsmarkt. Volgens mij is nu het moment om in actie te komen. Ik hoop dat de minister halverwege januari de Kamer kan informeren over de mogelijkheden die hij ziet om deze banencrisis het hoofd te bieden.

Minister Kamp:

Zeker niet. Ik heb gezegd dat we anderhalf jaar geleden al in actie zijn gekomen. Met betrekking tot de effecten van het kabinetsbeleid is het mijn vaste overtuiging dat wij op de goede weg zijn, omdat wij aan de basis van onze economie werken en het bedrijfsleven versterken, waar de banen tenslotte vandaan moeten komen. In het verleden hebben wij ook op deze wijze de zaak aangepakt en zijn wij erin geslaagd om 1,5 miljoen extra banen te creëren in het bedrijfsleven, de banenmotor van ons land. Het kabinet heeft nu deze ombuigingsoperatie in gang gezet, een operatie waarvan niemand meer de redelijkheid en de noodzaak betwist. Daarmee leggen we een goede basis voor een verdere groei van onze werkgelegenheid in de toekomst.

De heer Klaver heeft ook enkele aantallen genoemd. Hij zegt dat er 90.000 mensen extra aan de kant komen te staan. Ik heb al gezegd dat er de afgelopen vier maanden 86.000 mensen bij zijn gekomen op de arbeidsmarkt. Dat is op zichzelf een positieve ontwikkeling. Ook het komende jaar komen er naar schatting van het CPB ongeveer 87.000 mensen bij op de arbeidsmarkt. Dat zijn de aantallen waarvan we het, met het oog op de lange termijn, moeten hebben. Het kabinet is op de korte termijn bezig met het versterken van de economie en het bieden van ruimte aan het bedrijfsleven. Voor de mensen die nu op de arbeidsmarkt komen, biedt dat volgens mij de beste mogelijkheden.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan mevrouw Karabulut.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter, volgens mij mag ik drie keer interrumperen.

De voorzitter:

Als we dat doen, halen we het helemaal niet meer voor vier uur vannacht.

Mevrouw Karabulut (SP):

De minister doet alsof er niets aan de hand is. Hij heeft goede intenties: werk, werk, werk. Volgens hem zijn er banen en kunnen mensen allemaal aan de slag. Het gaat allemaal lukken. De werkelijkheid, de realiteit, is echter anders. De realiteit is dat er bijna 100.000 werkzoekenden bij zijn gekomen. De realiteit is nog steeds dat honderdduizenden mensen werkloos zijn en niet aan de bak komen. De realiteit is ook dat er als gevolg van het kabinetsbeleid 100.000 banen worden geschrapt. De minister kan dus wel zeggen "werk, werk, werk", maar de praktijk van de minister is "werkloosheid, werkloosheid, werkloosheid". Mijn vraag aan de minister is dus waarop wij hem kunnen afrekenen en wanneer.

Minister Kamp:

Ik heb geen moment beweerd dat er niets aan de hand is, integendeel. Deze regeringscoalitie is er vanaf het allereerste begin van doordrongen geweest dat er veel aan de hand is en dat het hoogst noodzakelijk is om onze financiële overheidshuishouding op orde te brengen. Deze regeringscoalitie was er vanaf het begin van overtuigd dat wij ruimte moeten bieden aan het bedrijfsleven om banen te laten ontstaan. Ik denk dat wij met de financiële sanering waarmee wij bezig zijn en met de ruimte die wij bieden aan het bedrijfsleven, onze banenmotor weer op gang krijgen in het belang van iedereen die, naar wij hopen, de komende tijd extra op de arbeidsmarkt beschikbaar gaat komen.

De voorzitter:

Nog één keer over de orde: mijn excuus aan de heer Klaver. De afspraak blijkt te zijn gemaakt dat de interrupties in drieën lopen, want dan heb je ook wat meer een debat. Dat snap ik, maar ik vraag de Kamerleden dan wel om die interrupties enigszins te beperken. Mijnheer Klaver, wilt u nu nog gebruikmaken van uw derde mogelijkheid? Nee? Prima. Dan is dit de tweede keer voor mevrouw Karabulut, maar natuurlijk wel zo kort mogelijk.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik wil graag antwoord op mijn vraag: wat is de doelstelling van de minister en waar kunnen wij hem op afrekenen?

Minister Kamp:

Onze doelstelling is dat wij de overheidsfinanciën op orde brengen en dat wij ruimte bieden aan het bedrijfsleven, aan de banenmotor, om ervoor te zorgen dat daar weer werkgelegenheid gaat ontstaan. Dat hebben wij nauwkeurig vastgelegd in het regeer- en gedoogakkoord. Met betrekking tot Sociale Zaken en Werkgelegenheid heb ik dit nog eens heel specifiek op allerlei onderdelen uitgewerkt. Ik heb daar ook prestatie-indicatoren bij gegeven. Dat noemen wij "onze begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid voor het jaar 2012".

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik concludeer dat de minister geen doelstelling noemt omdat hij die niet heeft. De minister schrapt banen, tot nu toe 100.000. De minister en het kabinet snoeien zo hard in de economie dat mensen vervolgens bovendien zo weinig geld overhouden dat de economie totaal gaat haperen en dat de werkloosheid de komende jaren alleen maar zal toenemen. De minister zal, als hij niets doet en als hij zijn politiek niet wijzigt, de minister van werkloosheid worden.

Minister Kamp:

Wij snoeien helemaal niet onverantwoord hard, integendeel. Terwijl er in het begin nog kritiek was op het bedrag waarvan het kabinet overtuigd was dat dat omgebogen moest worden, hoor je daar niemand meer over. De enige discussie die ik nog hoor, gaat over de vraag hoeveel extra daarbij zou moeten komen.

De heer Van Hijum (CDA):

Een van de zaken die in een tijd van oplopende werkloosheid van belang zijn, is mobiliteit of wendbaarheid op de arbeidsmarkt, zodat mensen die met ontslag worden bedreigd of die werkloos zijn, perspectief hebben op plekken waar nog wel vacatures zijn. De minister heeft heel goede voornemens op het punt van het "van werk naar werk"-budget, maar die maatregel gaat pas in 2013 in. Welke concrete voornemens en mogelijkheden zijn er om ook in 2012 invulling te geven aan die mobiliteit op de arbeidsmarkt?

Minister Kamp:

De mogelijkheden die wij zien, zijn verwoord in onze begroting. Wij hebben met het vitaliteitspakket een aantal mogelijkheden gezien om meer te gaan doen aan scholing. Het eerste wat wij gaan doen, is de cao-partners stimuleren om ervoor te zorgen dat de O&O-fondsen niet alleen beschikbaar zijn voor opleidingen in de eigen sector, maar ook voor sectoroverschrijdende opleidingen. De cao-partners die daarover afspraken maken, zullen wij ook tegemoetkomen. Daarvoor hebben wij budget vrijgemaakt in het vitaliteitspakket. Het tweede wat wij doen, is dat wij de drempel voordat men de kosten die men individueel besteedt aan scholing, voor de belasting in mindering kan brengen op het inkomen, verlagen van € 500 naar € 250, waardoor de mensen meer en sneller hun kosten af kunnen trekken. Het derde wat wij doen, is het zodanig opzetten van het vitaliteitssparen dat het mogelijk is om daarin een fors bedrag te gaan sparen voor scholing. Daardoor is het zelfs mogelijk om daarvoor ongeveer een halfjaar vrij te nemen om je helemaal op die scholing te richten. Die mogelijkheden zien wij binnen het vitaliteitspakket. We hebben de data waaruit blijkt dat dit kan worden gerealiseerd doorgegeven. Ik zeg de heer Van Hijum graag toe dat wij zijn voorstel om de scholingsmogelijkheden naar voren te halen zullen overwegen, als wij op enig moment tot de conclusie komen dat er een pakket moet komen.

De heer Van Hijum (CDA):

Daar neem ik voorlopig even genoegen mee.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Er wordt 300 mln. uit het vitaliteitspakket gehaald om een afspraak te betalen die met de PvdA is gemaakt in het kader van het pensioenakkoord. Ik heb in mijn termijn gevraagd of de minister dat wil heroverwegen, want die regeling is bedoeld om mensen aan het werk te houden. Nu heeft de minister een afspraak gemaakt om mensen eerder te laten stoppen. Dat lijkt me een beetje de omgekeerde wereld. Wil de minister dit op een andere manier dekken? Daar heb ik tot op heden geen antwoord op gekregen. Ik krijg dat graag alsnog.

Minister Kamp:

Ik wilde daar nog op terugkomen, maar ik wil het best naar voren halen. Wij hebben met de Kamer gesproken over wat wij met het pensioenakkoord moeten doen. Wij hadden een afspraak met de sociale partners en wilden daar graag de steun van de Tweede Kamer voor verkrijgen. De fractie van de Partij van de Arbeid, die zelf indertijd al betrokken was bij het op gang brengen van de onderhandelingen over het pensioenakkoord, vond een aantal verbeteringen in wat er lag noodzakelijk. Ik had al rekening gehouden met de opstelling van de Partij van de Arbeid en was al op een aantal punten in haar richting gegaan. Vervolgens heb ik met hen gesproken over de mogelijkheid om de werkbonus, die wij zelf al hadden geïntroduceerd en waarbij er een verschuiving zou komen van de hoge naar de lage inkomens, aan te vullen met een aanvullende werkbonus. Het geheel van de middelen dat dan voor de lage inkomens beschikbaar komt, is een bedrag van 300 mln. Het extra bedrag dat laatstelijk is afgesproken in de vorm van de aanvullende werkbonus is een bedrag van 125 mln.

Al die bedragen, zowel de werkbonus als de aanvullende werkbonus, komen beschikbaar voor mensen die op hun 58ste, 61ste en 64ste nog werken. Zij kunnen optimaal van die regeling gebruikmaken. Juist voor die mensen die, ook toen ze ouder werden, zijn blijven werken tot de laatste dag van de huidige pensioenleeftijd worden bonussen beschikbaar gesteld. In de leeftijdscategorie tussen 55 en 65 jaar valt op dit moment namelijk nog de helft uit. Die bonussen bereiken twee doelen. In de eerste plaats blijven mensen erdoor werken. In de tweede plaats wordt het voor degenen onder hen met een laag inkomen mogelijk om straks, als de pensioenleeftijd wordt verhoogd naar 66 of 67 jaar, toch op hun 65ste met pensioen te gaan. Er is hierbij een korting voor de mensen met de laagste inkomens van maximaal 3%. Dat is het pakket dat wij hebben ontwikkeld als gevolg van de discussie met de Kamer en met de PvdA-fractie. Dat leggen we aan de Kamer voor in de vorm van een wetsvoorstel. Ik zie nog wat hier de reactie op zal zijn van de Kamer. Misschien steunt mevrouw Koşer Kaya het wel.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Wij verschillen van mening over het pensioenakkoord. D66 vindt het niet ver genoeg gaan, maar de minister heeft ervoor gekozen om een pensioenakkoord te sluiten. D66 wil de verhoging van de AOW-leeftijd echter veel sneller invoeren. Ik vind het bizar dat er aan de ene kant een Vitaliteitsregeling is die volgens de minister wordt gebruikt voor duurzame inzetbaarheid, voor om- en bijscholing en een leven lang leren, en dat de minister vervolgens aan de andere kant uit dat budget 300 mln. haalt om mensen vervroegd te laten uittreden. Dat is toch een bizarre situatie en de omgekeerde wereld?

Minister Kamp:

Ik heb al aangegeven dat naar aanleiding van de laatste discussie met de Kamer voor de aanvullende werkbonus een extra bedrag van 125 mln. is uitgetrokken, te dekken uit het vitaliteitspakket. Het totaal van de bedragen dat in dit verband naar de lage inkomens gaat, bereikt inderdaad 300 mln. Met het bedrag dat wij uit gaan geven voor de werkbonus en de aanvullende werkbonus zullen wij twee doelen bereiken. Zo gaan wij, waar nu nog 50% van de mensen tussen 55 en 65 jaar uitvalt, degenen die het volhouden tot en met hun 64ste en die tot op de dag van de actuele pensioenleeftijd nog werken, financiële middelen toespelen. Als zij er straks, wanneer de AOW-leeftijd omhooggaat, toch op hun 65ste uit willen, wordt hun dat met die middelen financieel mogelijk gemaakt. Het accent ligt dus niet op het eerder uittreden. Het gaat erom dat je de groep van mensen die na hun 55ste blijven werken tot het 65ste jaar, financieel faciliteert.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De minister kan zeggen dat het accent niet ligt op het vervroegd uittreden, maar de bottomline is wel degelijk: vervroegd uittreden. Het geld dat duurzaam in mensen moet worden geïnvesteerd om hen een leven lang te laten leren, wordt daarvoor gebruikt. Ik zal dan ook een motie indienen in mijn tweede termijn, want dit vind ik echt een situatie waarin wij niet moeten geraken.

Minister Kamp:

Ik heb die discussies gevoerd met de Kamer en met de PvdA-fractie, maar wat wij hiervoor op dit moment doen, vind ik gewoon heel goed. Ik vind het heel goed dat wij degenen met een laag inkomen die zijn blijven werken, die 55 zijn geworden en zijn blijven werken, 58, 61, 64 zijn geworden en zijn blijven werken, belonen voor wat zij doen en vervolgens in staat stellen om eruit te gaan op de manier die ik heb geformuleerd. Ik denk dat dit een goede afspraak is, die ik hier met alle plezier verdedig, ook als er een motie van mevrouw Koşer Kaya zou komen.

De voorzitter:

U hebt in dit blok al geïnterrumpeerd, mijnheer Van Hijum. Zo gaat het niet lukken.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb een zeer beperkt aantal interrupties gehad. Ik wil er wel een op dit punt plaatsen.

De voorzitter:

Ga uw gang.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb hierover een opmerking gemaakt in mijn inbreng. De moeite die mijn fractie met dit voorstel heeft, ligt niet zozeer in het feit dat sparen en vervroegd uittreden mogelijk worden gemaakt voor een beperkte groep, maar veel meer in de dekking die daaraan ten grondslag ligt. Ik heb de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel gelezen. Er staat ongeveer 80 keer het woord "vitaliteitspakket" in als middel om mensen langer te laten doorwerken en fit en gezond te houden op de arbeidsmarkt. De vraag is dan toch waarom de minister uitgerekend daar de dekking voor dit voorstel heeft gevonden.

Minister Kamp:

Ik zag geen andere mogelijkheden. Daarnaast gaat het hierbij om een groot budget, in totaal zo'n 2,2 mld. Het geld voor de doelen waarover ik het nu heb, is pas vanaf het jaar 2018–2019 nodig. Wij mogen aannemen dat tegen die tijd de wereld er economisch weer anders uitziet. Tegen die tijd kunnen wij het vitaliteitspakket zoals wij het nu hebben ingevuld en al met de Kamer hebben besproken, evalueren. Vervolgens kunnen wij bekijken hoe wij door verschuivingen op grond van de situatie die dan zal bestaan, het extra bedrag van 125 mln. en de al eerder in dit verband genoemde bedragen van het pensioenakkoord zo goed mogelijk kunnen inpassen. Ik denk dat dit heel verantwoord is. Zelfs de pessimisten onder ons zullen hoop hebben dat wij ons, mede als gevolg van het beleid van dit kabinet, in 2018–2019 weer in een andere situatie bevinden. Ik denk dat het heel goed mogelijk is om dit dan voor elkaar te krijgen. Daarbij speelt ook het volgende. Dit is niet alleen het pensioenakkoord van het CDA en de VVD. Het is ook het pensioenakkoord van de PvdA. Zoals ik al zei, is die hiermee destijds begonnen. De PvdA heeft ook de onderhandelingen beïnvloed en heeft uiteindelijk, in de discussie in de Kamer, eisen gesteld ten aanzien van de verleende steun. Dit is dus ook het pensioenakkoord van de PvdA. Zo liggen de feiten. Wat betreft de dekking: wij hebben het naar mijn idee op de best mogelijke manier gedaan, maar als de heer Van Hijum – dit zeg ik niet om hem uit te dagen – andere mogelijkheden ziet, ben ik altijd beschikbaar om daar met hem over te spreken.

De heer Van Hijum (CDA):

Juist vanwege het feit dat ik in de vorige periode onderhandelingen met de PvdA heb mogen voeren over de AOW en weet hoe belangrijk de PvdA het vindt om langer doorwerken te stimuleren en te faciliteren met flankerend beleid – dit was altijd een randvoorwaarde die wij gezamenlijk hebben gesteld – verbaast het me zo dat het tot deze afspraken is gekomen. Ik vraag me ook af hoe deugdelijk het is om in de dekking van het voorstel vooruit te lopen op een evaluatie waarvan we de uitkomst nog niet kennen en waaruit ook zou kunnen voortvloeien dat die maatregelen juist heel hard nodig zijn om het langer doorwerken te ondersteunen. Mijn fractie kan zich daar niet op voorhand aan committeren.

Minister Kamp:

Ik begrijp niet goed waar de heer Van Hijum naartoe wil. Wij hebben voor het pensioenakkoord steun in de Kamer nodig. Steun in het kabinet, bestaande uit VVD en CDA, is een heel goed begin, maar is niet voldoende. Er is steun in de Kamer nodig. De PvdA heeft vanaf het begin gezegd dat zij van mening is dat mensen met een lang arbeidsverleden en een laag inkomen straks in staat moeten zijn om met 65 jaar en met maximaal 3% inkomensverlies eruit te stappen. Dat zijn dus de mensen die nu een werkbonus toegespeeld krijgen, de mensen die blijven werken. De groep waarin de helft van de mensen op dit moment uitvalt en waarin tot voor enkele jaren 70% van de mensen uitviel, blijft werken. De groep die tegen een laag inkomen al lang werkt, blijft werken tot aan het 65ste jaar. Als wij onze bonussen gebruiken om juist voor de categorie 55 jaar tot 65 jaar de arbeidsdeelname zo hoog mogelijk te laten zijn, maken wij heel goed gebruik van die bonussen. Als we met het goed gebruikmaken van deze bonussen, gericht op de arbeidsdeelname van de groep van 55-jarigen tot 65-jarigen ook kunnen bereiken dat er steun is voor het pensioenakkoord, ook bij de PvdA-fractie, slaan we twee vliegen in één klap.

De invulling halen we uit het vitaliteitspakket, dat ruime mogelijkheden biedt. De bedoeling van de sociale partners is om al in 2020 een evenredige arbeidsdeelname van de ouderen op de Nederlandse arbeidsmarkt te realiseren. Als het geheel lukt, zal er heel veel ruimte ontstaan in het vitaliteitspakket. Als het in mindere mate lukt, zal er ten minste enige ruimte ontstaan. Volgens mij zal er tegen die tijd ruim voldoende ruimte ontstaan om de bedragen die we nu af moeten dekken, op een verantwoorde manier te kunnen afdekken. Daarmee bereik je dat de overheidsbegroting op dit moment niet onnodig wordt belast en dat de arbeidsdeelname van de groep 55-jarigen tot 65-jarigen jaar wordt bevorderd. Bovendien verwerf je steun voor het pensioenakkoord. Dit is voor het kabinet van groot belang, omdat daarmee belangrijke ombuigingen in de AOW worden gerealiseerd.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik kom even terug op de financiering. Ik geef een compliment voor het regeerakkoord. Daarin staat namelijk dat de Vitaliteitsregeling niet gebruikt mag worden voor vroegpensioen. Dat punt is echter helaas in de onderhandelingen met de PvdA gesneuveld; het kan er straks wel voor worden ingezet. Ik begrijp dit niet zo goed van mijn collega's van de PvdA. Ik heb die partij toch leren kennen als een partij die het prima vindt dat de leeftijd omhoog wordt gegooid en dat er dus langer doorgewerkt wordt, maar die wel wil dat de mensen in staat worden gesteld om dat te doen. Daarvoor was het vitaliteitspakket bedoeld. Goed, door de andere collega's is hier al meer dan genoeg over gezegd.

Mijn vraag heeft betrekking op de dekking van het voorstel om mensen eerder te laten uittreden. Ik ben ervoor dat mensen met een lange arbeidshistorie, die op jonge leeftijd zijn begonnen met werken, eerder kunnen stoppen. De minister heeft het er echter over dat het in 2019 gedekt moet worden uit het vitaliteitspakket. Dan komt er echter nog een evaluatie. De dekking voor dit voorstel is daarmee toch boterzacht? Dit betekent toch gewoon het doorschuiven van de rekening naar volgende generaties? Zegt dit kabinet niet te staan voor deugdelijk financieel beleid? Ik vind dit niet getuigen van deugdelijk begroten.

Minister Kamp:

Dit is juist superdeugdelijk. We zien aankomen dat er in 2018–2019 bepaalde uitgaven moeten worden gedaan en we zeggen uit welk budget die gedekt kunnen worden, gebaseerd op afspraken met sociale partners over arbeidsdeelname tegen die tijd. Ik denk dat er een ruim budget uit die evaluatie beschikbaar zal komen. Ik onderbouw de inschatting die we daarvoor maken. Het zou heel onverstandig zijn om ons anno 2011 in de financiële problemen te brengen voor iets wat we op een verantwoorde manier in 2018–2019 kunnen oplossen.

Ik heb nog een punt in dit kader. Met alle respect: vitaliteitssparen en waar dat voor gebruikt mag worden, komt niet uit de koker van de PvdA. Het is door ons in de gesprekken met de sociale partners nader ingevuld. Wij hebben gezegd dat vitaliteitssparen niet gebruikt mag worden om vervroegd met pensioen te gaan maar wel om bestaande pensioenregelingen – bijvoorbeeld die van bouwvakkers – te ondersteunen. Om te zorgen dat het alleen voor ondersteuning wordt gebruikt en niet voor vervroegd pensioen, brengen we het bedrag dat je uit het vitaliteitssparen mag halen nadat je een bepaalde leeftijd bent gepasseerd op een maximum van € 10.000 per jaar. Die afspraak, die denk ik de instemming van de PvdA zal krijgen omdat deze ten goede komt aan mensen met een zwaar beroep voor wie de regeling voor vervroegd pensioen wordt ondersteund, is in een eerder stadium al gemaakt. Ik zal deze met plezier in de Kamer verdedigen.

De heer Klaver (GroenLinks):

De € 10.000 alleen is niet genoeg om vervroegd uit te treden, maar als je die combineert met alle maatregelen die al bestaan, bijvoorbeeld voor de bouw, is het straks wel mogelijk dat mensen eerder uittreden in plaats van dat je ervoor zorgt dat mensen in staat zijn om langer door te werken. Je gaat nu iets inboeken voor de wijze waarop je in 2020 een maatregel wilt betalen, maar dat is verre van zeker en evenmin verantwoord begroot, iets waarop dit kabinet zich laat voorstaan. Wij begroten verantwoord en willen de zaak op orde krijgen. Dan kun je beter de AOW-leeftijd eerder verhogen. Dat levert veel geld op waarmee wij juist voor die laagste inkomens maatregelen kunnen nemen. Het zijn bovendien zekere inkomsten voor de toekomst. Dat lijkt mij veel beter voor de verhouding tussen de generaties.

Minister Kamp:

Wat wij hebben gedaan, is zeer verantwoord. Wij hebben de hele zaak voorgelegd aan het CPB. Het CPB zal een dezer dagen met een doorrekening komen. Dan zal men zien dat ook het CPB dat verantwoord vindt.

Nog even een ander punt van de heer Klaver. Laten wij het vitaliteitspakket en vitaliteitssparen uit elkaar halen. Het vitaliteitspakket is het totaal van fiscale regelingen en bonussen die optellen tot een bedrag van ongeveer 2,2 mld., een bestaand budget dat wij opnieuw hebben ingevuld. Het vitaliteitssparen is daarvan een klein onderdeel. Dat houdt in dat een werknemer een deel van zijn inkomen apart mag zetten en mag sparen tot een bedrag van € 20.000. Je mag dat bijvoorbeeld gebruiken voor scholing of mantelzorg, maar ook voor ondersteuning van een bestaande vroegpensioenregeling. Dat leidt ertoe dat mensen met een zwaar beroep, waarvoor al een bestaande vroegpensioenregeling is, worden ondersteund met deze faciliteit. Dat was een onderdeel van de afspraken die wij met de vakbeweging hebben gemaakt.

Het pensioenakkoord is een akkoord tussen werkgevers, werknemers en kabinet en het moet uiteindelijk ook de steun van de Kamer hebben. Er zijn veel partijen met allemaal verschillende invalshoeken die met het resultaat moeten instemmen. In de onderhandelingen daarover moet je bereid zijn om elkaar tegemoet te komen.

De voorzitter:

Een laatste interruptie van de heer Klaver.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik prijs de flexibiliteit van de minister. Hij zegt dat hij moet zoeken naar compromissen. In polderland Nederland moeten wij verder zien te komen. Ons bezwaar betreft twee punten. Ten eerste: als je maatregelen in de toekomst wilt betalen, moet je dat doen van zekere inkomsten, zodat je de lasten niet doorschuift naar volgende generaties. Ten tweede: als de AOW- en de pensioenleeftijd omhoog moeten, haal je geld om vervroegd uit te kunnen treden voor lagere inkomens niet uit het budget dat is bedoeld om mensen langer en fit door te laten werken. Die twee zaken zijn niet met elkaar te rijmen. Ik hoop dat wij in het wetgevingsproces over het pensioenakkoord een andere dekking weten te vinden.

Minister Kamp:

Dit zijn bij uitstek zekere inkomsten, omdat het een bestaand pakket is van bestaande faciliteiten. Het is iets waarover wij beschikken. Zekerder dan dit kun je het niet hebben. Wij gebruiken het geld om mensen vanaf 58 jaar die zijn blijven werken een bonus toe te spelen. Dat is precies de groep waarvoor wij het allemaal doen. Ik begrijp niet wat daartegen het bezwaar is.

De voorzitter:

Ik wilde zeggen dat de minister zijn betoog vervolgt, maar voor wie goed heeft geluisterd, moet ik zeggen: de minister begint zijn betoog. Tot nu toe heeft hij immers alleen nog maar vragen vanuit de Kamer beantwoord.

Minister Kamp:

Voorzitter. Mijn eerste onderwerp was crisis en beleid. Mijn tweede onderwerp is het vitaliteitspakket. Ik heb daarover al het nodige gezegd en zal kijken of ik wat korter kan antwoorden.

Ik heb al gezegd dat de verhouding tussen het aantal werkende mensen en het aantal gepensioneerden daalt van 7:1 tot 2:1. De inzet van iedereen die kan werken, is straks noodzakelijk. Met het vitaliteitspakket wordt samen met de sociale partners gewerkt aan duurzame inzetbaarheid en wordt het bestaande fiscale instrumentarium voor ouderenparticipatie effectiever gemaakt. Er komt een werkbonus voor ouderen vanaf 61 jaar. Wij breiden die voor wat de aanvullende werkbonus betreft uit naar ouderen vanaf 58 jaar. Er komt een mobiliteitsbonus waarmee werkgevers worden gestimuleerd om oudere werknemers in dienst te nemen en om mensen die iets minder sterk op de arbeidsmarkt staan werk te bieden. Dan hebben wij zowel voor de werknemers als voor de werkgevers een stimulans.

Er zijn concrete afspraken gemaakt met de sociale partners over de inzet van de O&O-fondsen. Ik had het hier net over met de heer Van Hijum. We gaan ook regelen dat er een "van werk naar werk"-budget in de cao's komt; dat had ik de heer Van Hijum nog niet gemeld. Een werkgever die een werknemer van wie hij afscheid moet nemen in de gelegenheid stelt om bij een andere werkgever door te gaan met een andere baan, moet daarvoor straks in de cao-afspraken een bedrag opnemen. Een werknemer die in de problemen komt, weet dan dat hij recht heeft op een bedrag waarmee hij gemakkelijk de overgang naar een andere werkgever kan maken. Als de werkgevers daar inderdaad afspraken over maken in het kader van de cao, gaan wij dat vanuit het vitaliteitspakket stimuleren. De werkgevers zijn met de werknemers op dit moment al druk bezig, daar een nadere invulling aan te geven.

Verder staat in het vitaliteitspakket dat de vitaliteitsspaarregeling er komt. Ik heb die net al genoemd. Ik denk dat wij met deze invulling van het vitaliteitspakket echt een omslag maken waardoor de wens van de sociale partners om in 2020 te komen tot evenredige arbeidsparticipatie van 55-plussers, gerealiseerd kan worden.

De heer Van Hijum vroeg mij, concreter uit te leggen hoe het vitaliteitspakket in het overleg met de sociale partners handen en voeten krijgt. Hij had het daarbij over de inzet van de O&O-fondsen voor intersectorale scholing en de introductie van het "van werk naar werk"-budget waar ik net over sprak. Hij vroeg ook of wij de SER om advies willen vragen over de rol van de vitaliteitsregeling in de arbeidsvoorwaarden. Ik denk dat een advies van de SER op dit moment echt geen meerwaarde heeft. Het vitaliteitspakket is in samenhang met het pensioenakkoord en in samenhang met de Beleidsagenda 2020 van de sociale partners tot stand gekomen. Het is een vrucht ook van de Stichting van de Arbeid. Het kabinet en de sociale partners werken nauw samen bij het duurzaam vergroten van de arbeidsdeelname van met name ouderen, en zorgen ervoor dat werkenden zich tijdens hun hele werkzame leven inspannen voor hun duurzame inzetbaarheid. Daar hebben we een heel pakket afspraken over gemaakt. Werkgevers en werknemers hebben daar ook onderling afspraken over gemaakt. In de Stichting van de Arbeid wordt momenteel overlegd over de vormgeving van het "van werk naar werk"-budget en van de intersectorale scholing vanuit de O&O-fondsen. Met name deze onderdelen moeten echt op cao-niveau worden ingevuld. De Stichting van de Arbeid is er druk mee bezig. Ik verwacht de Kamer medio 2012 te kunnen informeren wat de resultaten daarvan zijn. Ik hoop dat dit de tevredenheid van de Kamer, inclusief de heer Van Hijum, op zal kunnen wekken.

Ik heb gehoord dat de heer Dijkgraaf zich vanmorgen vroeg niet goed voelde. Inmiddels gaat het weer beter met hem. Ik weet dat hij ons debat hier zal volgen. Ik wens hem spoedige beterschap toe en hoop dat hij van de week alweer hier in dit huis zal zijn.

De heer Dijkgraaf vroeg hoe het zit met de effectiviteit en de welvaartseffecten van de maatregelen in het vitaliteitspakket. Hij noemde in dat verband ook de recente ophoging van de combinatiekorting. Hij zei dat die ophoging veel te veel kost en te weinig arbeidsparticipatie oplevert. Hij vroeg ook de toezegging dat wij in het vervolg beslissingen nemen op basis van een kosten-batenanalyse. Zoals de Kamer weet, heb ik het CPB gevraagd om een doorrekening van het hele vitaliteitspakket. Die komt binnenkort naar de Kamer. Ik kan de heer Dijkgraaf verzekeren dat wij, niet alleen met dat werk van het CPB, maar ook met onze eigen deskundigheid, al dit soort beslissingen nemen na een zeer zorgvuldige afweging van de kosten en de baten. Het gaat ons dan om:

  • - de budgettaire randvoorwaarden: welke middelen hebben we ter beschikking?;

  • - het koopkrachtbeeld: hoe pakt het uit op de koopkracht van mensen?;

  • - de arbeidsmarktprikkels: wat is het gevolg van de maatregel voor de arbeidsdeelname?

Daarbij hanteren wij altijd het principe dat werk moet lonen en dat iedere wijziging de armoedeval moet verminderen. Bovenop de analyses die we zelf maken, worden periodiek nadere analyses gemaakt door het CPB en andere instellingen. Ik denk dat het geheel van wat wij aan kosten en kosten-batenanalyses beschikbaar hebben, voldoende is en geen uitbreiding behoeft.

De heer Dijkgraaf maakte een opmerking over de naar zijn mening te geringe participatiewinst als gevolg van de ophoging van de combinatiekorting met € 230. De heer Dijkgraaf ziet het te eenzijdig als hij alleen naar de arbeidsparticipatie kijkt, want het uitgangspunt voor die ophoging was ook dat wij koopkrachtmaatregelen wilden treffen om het effect van de bezuiniging op de kinderopvangtoeslag voor bepaalde groepen te verminderen. De heer Dijkgraaf moet dus kijken naar zowel de effecten voor de arbeidsdeelname als de effecten voor de koopkracht. En dan lijkt het me een nuttige maatregel.

De heer Dijkgraaf maakt zich ook zorgen over de verzilveringsproblemen bij premiekortingen voor werkgevers met arbeidsgehandicapte of oudere werknemers. Hij zegt dat niet alle werkgevers die kortingen kunnen verzilveren. Die verzilveringsmogelijkheden worden verruimd omdat de premiekortingen met ingang van 2012 ook van toepassing worden op de sectorpremies. Dan zijn er dus ruimere mogelijkheden om die te verzilveren. Bovendien is in het kader van de fiscale agenda die de staatssecretaris van Financiën op 15 april aan de Tweede Kamer heeft gestuurd, afgesproken dat er een verkenning komt naar de loonsomheffing. Die verkenning zal begin 2012 aan de Kamer worden toegestuurd. Het lijkt me heel verstandig om die verkenning af te wachten en naar aanleiding daarvan op dit punt terug te komen. Dit geef ik heer Dijkgraaf dan ook in overweging. In die verkenning komen de kortingen op de premies voor de werknemersverzekeringen en de verminderingen op de afdracht van loonbelasting en premies volksverzekeringen aan de orde en dus ook de mogelijkheden om deze instrumenten te uniformeren en daarmee te bereiken dat er breed gebruik van gemaakt wordt.

De heer Van Hijum vraagt zich af of de middelen uit het vitaliteitspakket die worden gebruikt voor vervroegde uittreding wel op de juiste wijze worden ingezet. Ik hoop dat hij inmiddels door hetgeen ik daarover heb gezegd tot de conclusie is gekomen dat dit inderdaad het geval is.

Voorzitter, ik ben toe aan mijn derde blokje, dat gaat over wat zich in de polder afspeelt, dus over de cao's en het algemeen verbindend verklaren. Door de heer Van den Besselaar, de heer Van Hijum en de heer Azmani zijn verschillende vragen gesteld over het cao-beleid en het algemeen verbindend verklaren. Ik heb hierover recentelijk een brief gestuurd, waarin ik ben ingegaan op de waarde van het avv-instrument, de inhoudelijke sturing van cao's en de ruimte voor sectoraal maatwerk. De kern van het kabinetsbeleid is dat wij resultaten op het terrein van arbeidsvoorwaarden willen bereiken via centrale afspraken met sociale partners. Dat heeft in het verleden goed gewerkt. De onderlinge relaties zijn nu zo dat het nog steeds goed kan werken en dat zien wij als de beste weg. Als de sociale partners ervan overtuigd zijn dat iets moet gebeuren en zij zich daartoe bereid verklaren, dan is dat altijd effectiever dan als je het ze voorschrijft. Zo zijn in het pensioenakkoord afspraken gemaakt over aandacht voor duurzame inzetbaarheid in cao's. Daar zijn zij nu dus ook mee bezig. Sturend avv'en is, denk ik, pas aan de orde en van belang als centrale afspraken tot onvoldoende resultaten leiden, en ik ga ervan uit dat op dit punt voldoende resultaten gerealiseerd kunnen worden.

De heer Azmani heeft gevraagd naar de stand van zaken rond deze afspraken over duurzame inzetbaarheid in cao's. Ik heb in de schriftelijke beantwoording al laten weten wanneer deze informatie naar de Kamer komt.

Voordat ik inga op de specifieke vragen over het avv-beleid is het goed om stil te staan bij de waarde van het overlegmodel. Ik heb dat ook aan het begin van mijn inleiding al gedaan. Ons overlegmodel is gebaseerd op vertrouwen. Dat resulteert in een hoge mate van arbeidsrust, in relatief weinig stakingen en in afspraken over gematigde loonontwikkeling, ook in relatie tot het behoud van werkgelegenheid; dat is natuurlijk heel belangrijk. Daarvoor is die gematigde loonontwikkeling essentieel. Vakbonden hebben daar verantwoordelijkheid voor genomen en ik denk dat we ons bij discussies over modernisering bewust moeten zijn van het wezenlijke belang van het overlegmodel. Ik heb daar in mijn periode als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid veel waardering voor gekregen, meer nog dan ik in het verleden had, toen ik minder in de materie thuis was.

Op het terrein van het algemeen verbindend verklaren heeft de heer Van den Besselaar voorgesteld dat cao's alleen nog algemeen verbindend worden verklaard als een meerderheid van de werknemers in de sector instemt met de cao. Ook de werknemers die geen vakbondslid zijn, zouden dus moeten instemmen. Ik ben het met de heer Van den Besselaar eens dat het goed is om te kijken naar de modernisering van het avv-instrument. Zoals door verschillende fracties is benadrukt, kent het algemeen verbindend verklaren van cao-bepalingen verschillende positieve effecten; die kent de heer Van den Besselaar ook. Avv's dragen bij aan evenwichtige en stabiele verhoudingen en leiden tot een positieve sociaaleconomische ontwikkeling. Ze ondersteunen ook zaken die het bedrijfsbelang en het sectorbelang overstijgen, zoals afspraken over scholing, intersectorale mobiliteit en de civielrechtelijke handhaving van cao's. Het algemeen verbindend verklaren zorgt ook voor gelijke arbeidsvoorwaarden bij grensoverschrijdende arbeid. Toch denk ik dat er reden is om kritisch te kijken naar de minder wenselijke effecten van het algemeen verbindend verklaren en naar de mogelijkheden om die te voorkomen, want die zijn er wel degelijk. Het cao-beleid en het avv-beleid moeten de ruimte voor maatwerk en flexibiliteit niet in de weg staan en het aanpassingsvermogen van het bedrijfsleven ondersteunen. Daarom kom ik in het eerste kwartaal van 2012 met een aangepast dispensatiekader. De hoofdlijn blijft overeind, maar het wordt gemoderniseerd en de nadelen kunnen worden weggenomen. Ik ben bereid om in dat kader meerdere mogelijkheden te bezien en aan de Kamer te presenteren. Ik ben ook bereid om het model waarop de heer Van Hijum heeft gewezen, namelijk het model zoals dat in 1996 door de Stichting van de Arbeid is opgesteld, erbij te betrekken.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De minister houdt een lofzang op het poldermodel en dat is mooi. De Stichting van de Arbeid, die toch een beetje het model is voor het poldermodel, heeft ons een brief gestuurd over de hele avv-problematiek. Volgens mij is de strekking van die brief dat zij liever heeft dat we het aan haar overlaten en dat het blijft zoals het is omdat ze er helemaal geen last van heeft. De minister zegt dat hij het wil verruimen. Ik ga er wel van uit dat hij dat in overleg met de sociale partners doet.

Minister Kamp:

Mijn waardering voor de sociale partners is bekend, maar ik laat mij door hen niet de wet voorschrijven. Wij hebben namelijk ook onze eigen verantwoordelijkheid. In het parlement is door de heren Van Hijum en Van den Besselaar gezegd dat het hun nuttig lijkt om daar eens over te spreken. Ik ben zelf ook van mening dat er naast alle positieve aspecten ook andere aspecten zijn waarvoor je wel degelijk alternatieven kunt overwegen. Je zou bestaande bezwaren kunnen wegnemen met bepaalde maatregelen. Die zaken wil ik graag bespreken in de Kamer. In mijn contacten met de sociale partners zal ik daar natuurlijk ook over spreken. Ik laat me er door hen echter niet van weerhouden om over dit soort onderwerpen overleg met de medewetgever aan te gaan.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Volgens mij heb ik de minister helemaal niet gevraagd zich de wet te laten voorschrijven. Ik vroeg hem of hij eerst met de sociale partners wil praten omdat het hen voornamelijk aangaat en zij hun standpunt al aan ons hebben laten weten. Dat de minister daarna naar de Kamer komt, zal ik hem niet verbieden. We zijn tenslotte een democratie waarin zoiets hoort. Mijn vraag is of de minister bereid is om eerst met de sociale partners te praten voordat hij met voorstellen komt, juist vanwege hetgeen hij net over het poldermodel heeft gezegd.

Minister Kamp:

Ik heb al meerdere malen met de sociale partners over dit onderwerp gesproken en ik zal dat zeker nog een keer doen, ook ter voorbereiding op mijn gedachtewisseling met de Kamer en de uitwerking van de voorstellen die ik hier in de Kamer zal presenteren. De richting waarin het gaat, heb ik al aangegeven. Ik zal daar zeker nog een keer over spreken, omdat ik denk dat het nuttig is om over dit soort zaken goed overleg met de sociale partners te voeren.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik ben blij met deze toezegging. Ik zou de minister het volgende willen meegeven. Als hij met voorstellen over verruiming komt, moeten die wel in balans zijn voor werkgevers en werknemers. Ik hoop dat we dat terug zullen zien in zijn voorstellen.

Minister Kamp:

Ik zal het oordeel van mevrouw Hamer te zijner tijd vernemen en daarover graag met haar van gedachten wisselen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik ben blij met de toezegging van de minister, want die biedt perspectief om straks een moderne, vernieuwende vakbond gestalte te geven. De polder is ons namelijk allemaal dierbaar. Ik heb in mijn termijn aangegeven hoe belangrijk het is dat er vakbonden zijn. Gaat de minister de Wet op de collectieve arbeidsovereenkomst uit 1927 onder de loep nemen? Gaat hij daarbij kijken naar de toetredingsmogelijkheden voor nieuwe bonden en naar de financieringsstructuren? Of houdt hij dat daarbuiten?

Minister Kamp:

Dat die wet uit 1927 stamt, zie ik niet als reden om te proberen er zo gauw mogelijk van af te komen. Ik denk dat deze wet met de nodige aanpassingen erop die er zijn geweest, goed functioneert. Ik denk ook dat het heel verstandig is om nader in te gaan op een aantal kritische punten die vanuit de Kamer naar voren zijn gebracht door bijvoorbeeld de heren Van Hijum en Van den Besselaar. Dan kunnen we bekijken hoe daaraan tegemoetgekomen kan worden. Ik deel die kritische benadering. Als het nodig is om daar onderdelen van die wet bij te betrekken, zal ik dat zeker niet nalaten. Het feit dat die wet al oud is, is voor mij geen reden om de wet opnieuw te evalueren en te bekijken of die misschien helemaal afgeschaft moet worden. De wet is voor mij een gegeven. Het gaat om het doel dat ik wil bereiken. Als daar aanpassingen van de wet voor nodig zijn, komt dit alles daar ook bij in beeld.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik ben weer heel positief hierover. Ik vind het geweldig dat de minister dit doet. Het gaat er mij niet om dat een wet koste wat het kost gewijzigd dient te worden omdat die uit 1927 stamt. Ik ben blij dat de minister aangeeft dat hij wel naar problemen wil kijken, als die er zijn. Mijn specifieke vraag was of de minister ook kijkt naar toetredingsmogelijkheden voor nieuwe bonden en naar de financieringsstructuren. Die zaken zijn namelijk nodig als wij straks in Nederland een vernieuwende of meerdere vernieuwende vakbonden hebben.

Minister Kamp:

Alleen al het feit dat mevrouw Koşer Kaya als woordvoerder van D66 hier aandacht voor vraagt, is voor mij voldoende om die aandacht te schenken.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Ik hoorde de minister zeggen dat hij vooral en in de eerste plaats op centraal niveau afspraken wil maken met de sociale partners. Dat lijkt mij op zichzelf prima. De minister heeft echter zelf gezien wat er afgelopen zomer heeft plaatsgevonden bij het pensioenakkoord. Er zijn toen centrale afspraken gemaakt, maar het draagvlak daarvoor lijkt behoorlijk te ontbreken. Kijkt de minister dadelijk bij de herziening van het toetsingskader in eerste aanleg naar het draagvlak en de representativiteit van de vakbeweging? Is de minister het met mij eens het draagvlak zo breed mogelijk zou moeten zijn bij het algemeen verbindend verklaren van cao's en ook bij ondernemings-cao's?

Minister Kamp:

Ik ben tevreden over het draagvlak voor het pensioenakkoord. Binnen de vakbeweging is dit bij de MHP en de CNV wat gemakkelijker gegaan dan bij de FNV, maar uiteindelijk is ook de instemming van de FNV verkregen. Bovendien hebben alle werkgeversorganisaties ingestemd. In het parlement is een pittige discussie gevoerd, maar ook hier is in meerderheid steun voor dit akkoord verkregen. Ik denk dat het er dus goed uitziet voor het pensioenakkoord.

Ik ga nu nader in op het punt over de werkgevers en de werknemers dat de heer Van den Besselaar aan de orde heeft gesteld. Ik ga inderdaad uit van de huidige constellatie, namelijk de werkgevers- en de werknemersorganisaties. Ik wil graag dat die organisaties in stand blijven, want ik wil die graag blijven gebruiken en mij door hen ook laten gebruiken als gesprekspartner. Bovendien wil ik met hen afspraken maken en ze samen verantwoordelijkheid laten nemen. Het is echter wel aan die organisaties zelf om ervoor te zorgen dat zij hun achterban erbij betrekken en dat zij die goed vertegenwoordigen. Dat is allereerst hun eigen verantwoordelijkheid. Zij moeten ervoor zorgen dat diegenen die betrokken willen worden bij de cao-onderhandelingen, er ook bij betrokken worden, als het even kan als lid van hun organisaties, maar anders op andere wijze. De organisaties moeten dus zorgen voor voldoende draagvlak.

Het algemene beeld is dat werknemers, zowel de vakbondsleden als de niet-leden, op dit moment tevreden zijn over de cao's. Ik hoor daar kritische geluiden over, maar als wij dit onderzoeken, stellen wij vast dat de werknemers bij de vraag wat zij ervan vinden, zeggen dat zij de cao's zien als een instrument om ervoor te zorgen dat de rechtspositie goed geregeld is. Zij geven daar gemiddeld het cijfer 8 voor. Bij de werknemers is er grote waardering voor de cao als instrument. Ik denk dat dit een goede basis is voor de vakbeweging om te proberen om weer meer mensen aan zich te binden, want er is op dat vlak wel degelijk een probleem. De waardering voor de cao is er trouwens ook bij de werkgevers. 80% van de werkgevers geeft aan dat bijvoorbeeld het algemeen verbindend verklaren een goed principe is. Zij vinden ook dat dit toegepast moet worden en dat zij daarmee heel goed uit de voeten kunnen. De werknemers geven dus het cijfer 8 en 80% van de werkgevers stemt in met het algemeen verbindend verklaren.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Ik moet de minister maar even op zijn blauwe ogen geloven wat betreft die 8. Ik heb dat cijfer niet gecontroleerd. Het zou best waar kunnen zijn, maar dit neemt niet weg dat het draagvlak bij de vakbeweging tanende is. Het zou niet zo mogen zijn dat een minderheid uiteindelijk bepaalt voor een meerderheid hoe de arbeidsvoorwaarden er uitzien, zeker niet als die meerderheid behoorlijk vergrijst en gepensioneerden en arbeidsongeschikten daarnaast een belangrijk deel van het potentieel van de vakbeweging uitmaken, want dan krijgen wij straks scheve verhoudingen.

Minister Kamp:

De heer Van den Besselaar stelt een reëel probleem aan de orde. Hij pleit ook niet voor het onderuithalen van de vakbeweging. Hij zegt dat de vakbeweging erin moet slagen om meer mensen aan zich te binden en als dat niet lukt dat die mensen op een andere manier recht moet worden gedaan. Ik vind dat een redelijke benadering. Als cao-partijen een brede stemming zouden willen organiseren, dan kan ik mij dat heel goed voorstellen. Je ziet ook in de praktijk dat cao-partijen daarmee aan het experimenteren zijn. Ik onderschrijf net als de heer Van den Besselaar het belang van verdere modernisering van het cao-stelsel. Als er initiatieven zijn in de richting van de door de heer Van den Besselaar genoemde voorstellen, ben ik bereid om te bekijken of ik die kan ondersteunen. Ik heb er belang bij dat de mensen zich vertegenwoordigd voelen, al dan niet vanwege een rechtstreeks lidmaatschap van de vakbeweging, als het gaat om het opkomen voor de belangen van werknemers. Een beter alternatief heb ik nog niet gehoord.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Ik heb nog een slotvraag voor de minister. Is hij bereid om voorafgaand aan het nieuwe toetsingskader met de nieuwe vakbeweging te overleggen over de wijze waarop meer invulling kan worden gegeven aan hetgeen net besproken is?

Minister Kamp:

Ja, daartoe ben ik bereid. Het lijkt mij nuttig om dat te doen.

Mevrouw Karabulut (SP):

De minister bevestigt het ook. De partijen die cao's afsluiten, geven gelukkig een 8. Dat is toch geweldig. De minister is gelukkig met de polder zoals die nu werkt. Er zijn één of twee Kamerleden die dat blijkbaar allemaal stuk willen slaan of daar een onvoldoende van willen maken. De heer Van Hijum wil morrelen aan de totstandkoming van die cao's. De minister zegt dat hij het goed vindt, maar het nog even gaat bekijken omdat er wat problemen zijn. Kan hij dat iets concreter maken?

Minister Kamp:

Ik heb de heren Van Hijum en Van den Besselaar anders begrepen. Ik heb gezegd dat zij het nuttig vinden om dit stelsel in stand te houden maar dat zij daar wel een aantal kanttekeningen bij plaatsen. Ik zie de moderniseringsvoorstellen van de heer Van Hijum en de voorstellen van de heer Van den Besselaar voor een breder draagvlak en om recht te doen aan de ongeorganiseerden, als constructieve voorstellen. Ik wil daar graag met de Kamer over van gedachten wisselen. Ik heb een aantal punten dus al genoemd. Ik zal het verder uitwerken. Door Kamerleden zijn positieve suggesties gedaan. Ik denk dat wij daar een constructieve discussie over kunnen voeren.

Mevrouw Karabulut (SP):

Nogmaals, ik heb de minister verzocht om concreter te maken waar de problemen zitten en waar hij precies naar gaat kijken, omdat hij net zo tevreden is als de partijen die de cao's afsluiten. Laat ik mijn vraag anders stellen. Wil de minister uitsluiten – dat heb ik de heer Van Hijum namelijk ook horen roepen – dat er wordt ingebroken in cao's om bijvoorbeeld bedrijven dispensatie te verlenen? Ik weet dat alleen in een soort dictatuur dat de overheid kan ingrijpen in dat overleg en zich daarmee kan bemoeien. Kan de minister dat in ieder geval uitsluiten?

Minister Kamp:

Nee, want ik heb in de brief in heel andere bewoordingen aangegeven dat ik het nuttig vind om daarover te spreken. We zouden die discussie nu kunnen gaan voeren, maar ik weet niet of dat nuttig is. Stel, je hebt een bepaalde sector waarvoor een bepaalde cao is afgesloten, bijvoorbeeld de bouwsector. Binnen die sector zijn er groepen die de algemene cao die voor de hele bouwsector is afgesloten voor de bouwsector als geheel wel goed vinden maar niet voor de eigen groep, bijvoorbeeld van dakdekkers. De dakdekkers menen als groep een aparte cao te moeten hebben. Zij vinden dat zij daartoe in staat gesteld moeten worden. Zulke verzoeken komen er en daarop moet gereageerd worden. Er moet beleid zijn hoe je daarop reageert. Ik wil graag aan de Kamer voorleggen hoe ik dat zie. Welke mogelijkheden zouden er moeten zijn, en welke mogelijkheden kun je niet bieden omdat je dan het wezen van het stelsel aantast? Dat zal ik naar de Kamer toe presenteren. Dan ben ik graag beschikbaar om daar ook met u, mevrouw Karabulut, over te spreken.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik begrijp de minister dan maar zo dat aan het cao-overleg en de totstandkoming van de cao niet wordt getornd en dat de minister met voorbeelden komt waar dat binnen het bestaande stelsel misschien niet helemaal lekker loopt om meer maatwerk te bieden. Kan ik dat zo begrijpen?

Minister Kamp:

Het lijkt mij een goede samenvatting. Ik ben van mening dat wij blij mogen zijn dat sociale partners in de regel overeenstemming weten te bereiken over cao's. Dat doen zij op een heel constructieve wijze. Het leidt ertoe dat de zaken geordend verlopen en dat dingen die de politiek belangrijk vindt ook aandacht krijgen van sociale partners. Ik wil het graag in stand houden, maar ik zie ook dat er dingen verbeterd kunnen worden. De mogelijkheden daartoe wil ik graag inventariseren en presenteren aan de Kamer en ik wil er met de Kamer over discussiëren.

Mevrouw Koşer Kaya vraagt in haar amendement om een cao-commissie in te stellen voor vernieuwing van de cao-wetgeving. Ik zie voor zo'n commissie geen aanleiding. Werkgevers en werknemers zijn over het geheel genomen tevreden over het stelsel en over het instrument cao en het instrument algemeen verbindend verklaren. Dat geldt zowel voor de georganiseerden als voor de ongeorganiseerden. Het is nu aan sociale partners om een moderniseringsslag te maken. Dat hoeven wij niet voor hen uit te zoeken. De Wet op de cao staat een moderniseringsslag absoluut niet in de weg. De aangekondigde aanpassing van het dispensatiebeleid zal het systeem meer flexibel maken en meer ruimte geven voor nieuwe partijen met hun eigen cao. Ik denk dat daarover een goede discussie kan worden gevoerd en dat het de tevredenheid die nu al bestaat nog verder kan vergroten.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De minister heeft zojuist een heel mooie toezegging gedaan. Het gaat mij uiteraard niet om een commissie per se. Het gaat mij er wel om dat wij onderzoeken hoe wij de vakbonden beter kunnen faciliteren, zodat wij een betere vertegenwoordiging, diversiteit en nieuwe toetreders hebben. De minister heeft die toezegging gedaan. Ik zal mijn amendement nog eens in beraad nemen. Ik wil de minister nog wel vragen of hij in dat proces ook mensen van buiten wil betrekken die er heel goede ideeën over hebben hoe je dat goed vorm zou kunnen geven. Ik denk aan de heer Grapperhaus en andere deskundigen. Dan zouden de voorstellen die de minister straks aan de Kamer voorlegt een mooier afgewogen invalshoek ook van die kant met zich kunnen brengen.

Minister Kamp:

De heer Grapperhaus is een kroonlid van de SER. Ik zal erover nadenken wat wij in de voorbereiding van de discussie met de Kamer kunnen doen met de suggestie van mevrouw Koşer Kaya.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik hoop dat de Kamer dan ook te horen krijgt hoe de minister dat vorm wil geven. Of overvraag ik de minister nu? Dat wil ik ook niet.

Minister Kamp:

Ik ben er wat terughoudend in. Stel dat er gesprekken zijn tussen de PvdA-fractie en de SP-fractie. Ik denk dat zij dan heel goed in staat zijn om zelf te bepalen wat zij belangrijk vinden, wat zij samen al dan niet willen bereiken en welke afspraken zij willen maken. Dan heb ik geen commissie nodig om hun te vertellen wat zij moeten doen. Zoals ik beide fracties serieus neem, neem ik ook de werkgevers en de werknemers serieus. Die vormen de kern van de SER. Natuurlijk hebben de kroonleden daar ook een rol in, maar er zit heel veel expertise bij die werkgevers en werknemers op het punt van de cao's. Ook op mijn ministerie zit heel veel expertise. Mevrouw Koşer Kaya zegt dat er ook deskundigheid zit bij de kroonleden in de SER; kijk hoe je ook daarvan nuttig gebruik kunt maken in de voorbereiding. Ik ben er graag toe bereid om te kijken wat ik met haar suggestie kan.

De voorzitter:

Even voor de precisie. Betekent dit dat u uw amendement intrekt?

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik zal waarschijnlijk tot intrekking overgaan, maar ik wil morgen de tekst nog even teruglezen samen met de toezeggingen, zodat ik dat precies kan afwegen.

De voorzitter:

Voor de stemmingen horen wij dat. De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Kamp:

De staatssecretaris en ik zullen allebei over de fraude spreken. Hij en ik trekken daarin samen op in de voorbereiding van een wetsvoorstel. Inmiddels is dat wetsvoorstel afgerond. Over de inhoud daarvan hebben wij al een discussie met de Kamer gehad. De staatssecretaris doet met name de fraude wat betreft de bijstand en de gemeenten. Ikzelf heb verantwoordelijkheid voor het UWV en de Sociale Verzekeringsbank. Wij zullen beiden over dit onderwerp iets zeggen. Wat wij delen, is dat wij zeer ambitieus zijn in de aanpak van fraude. Wij willen een aanscherping van de handhaving en het sanctiebeleid. Wij willen fraude sneller opsporen door bestandskoppeling, waarvoor de staatssecretaris zich zeer inzet. En wij willen preventie en aanpak van fraude via het handhavingsprogramma, waarmee hij zich ook in eerste instantie bezighoudt.

De heer Azmani pleit ervoor om te regelen dat er niet langer meer sprake is van een terugvorderingsbevoegdheid, maar van een terugvorderingsverplichting. Als er gefraudeerd is, dan moet het geld teruggehaald worden. Het gehanteerde kwijtscheldingsbeleid van doorgaans vijf jaar moet wat hem betreft worden verdubbeld naar tien jaar. Met de aanscherping van ons sanctiebeleid krijgen de gemeenten de plicht om net als het UWV en de SVB de fraudebedragen terug te vorderen. Het wordt inderdaad een verplichting. Ik deel het idee dat uitvoerders langer moeten terugvorderen. Fraudevorderingen moeten niet kwijtgescholden worden bij de schuldhulpverlening. De staatssecretaris en ik zullen dat meenemen in het wetsvoorstel voor de aanscherping van het sanctiebeleid, zoals dat binnenkort door de Kamer kan worden behandeld. Daarbij willen wij de gemeenten gelijkstellen met het UWV en de SVB, zodat er over de hele linie één beleid is. Ook in het kader van minnelijke schuldhulpverlening zullen de gemeenten niet meer kunnen afzien van terugvordering van verwijtbaar te veel uitbetaalde uitkeringen. Die moeten helemaal teruggehaald worden.

Voor mensen die niet willen betalen, bestaat voor de uitvoerders nu al de mogelijkheid van het verrekenen van die vordering met de uitkering of van het leggen van beslag op de uitkering. Het kan ook verrekend worden met het loon of met vermogen. Dat gebeurt in de praktijk ook. Een vorm van gijzeling – de heer Azmani sprak van het vastzetten van mensen die niet willen betalen – kan niet in het bestuursrecht. Ik ben het met de heer Azmani eens dat mensen die niet kunnen betalen, ook aangepakt moeten worden. Wij gaan helemaal op de toer van het bestuursrecht, omdat wij weten dat je dan veel sneller kunt reageren. Juist bij fraudebeleid is het belangrijk om snel te reageren. Mensen die frauderen, doen dat om er zelf financieel beter van te worden. Als je ze via het bestuursrecht financieel aanpakt, dan pak je ze daar waar zij het het meeste voelen: in hun portemonnee. Ik denk dat dat een goede manier van doen is. Detentie moet als alternatief in beeld zijn, omdat er een groep mensen is waarvan je redelijkerwijs kunt zien aankomen dat zij niet kunnen betalen. En dan moet er een andere straf zijn. De heer Azmani vindt dat dat een vrijheidsstraf moet zijn; die opvatting delen wij. De ene keer zullen wij het bestuursrecht als uitgangspunt nemen. Hoe wij de andere keer, als wij zien aankomen dat er niet betaald wordt, in de sfeer van het strafrecht adequaat kunnen optreden, moeten wij nog nader uitwerken. Wij zijn daarover in gesprek met Veiligheid en Justitie. De benadering van de heer Azmani is die van ons.

De heer Azmani (VVD):

Ik ben blij met het antwoord van de minister dat in principe de terugvordering verplicht wordt en dat de kwijtscheldingstermijn van vijf naar tien jaar gaat. De minister zegt dat hij in overleg is met zijn collega's van Veiligheid en Justitie om te bekijken in hoeverre dit strafrechtelijk kan worden benaderd. Stel dat gemeenten constateren dat er een risico is dat het geld niet teruggevorderd kan worden. Zullen zij dan sneller opschakelen naar het strafrecht?

Minister Kamp:

Ja. Als je ziet aankomen dat je met het bestuursrecht niet bereikt dat mensen gecorrigeerd worden, dan zul je ze op een andere manier moeten corrigeren. Dan zul je ervoor moeten zorgen dat er via het strafrecht een adequate sanctie volgt.

Mevrouw Sterk (CDA):

In het hele verhaal rond de aanpak van fraude, wat wij natuurlijk ook graag willen, gaat het ons er ook om dat er onderscheid wordt gemaakt tussen mensen die moedwillig fraude plegen en mensen die dat onbedoeld doen. Vrijheidsbeneming gaat vrij ver. Ik neem aan dat het dan echt om notoire fraudeurs moet gaan. Het moet niet gaan om iemand die in de schulden zit en die vervolgens niet kan afbetalen en dan in de gevangenis belandt.

Minister Kamp:

Bij fraude hebben de staatssecretaris en ik het over mensen die opzettelijk de boel tillen. Als mensen een vergissing maken, als iets niet verwijtbaar is, dan is er geen sprake van fraude. Dan zijn er andere mogelijkheden om dat te herstellen en eventueel te corrigeren. Bij fraude gaat het erom dat mensen zich bewust verrijken ten koste van de gemeenschap. Mensen kunnen bijvoorbeeld inkomen hebben dat ze niet opgeven of samenwonen terwijl ze zeggen dat ze alleen wonen. Ze kunnen vermogen hebben terwijl ze zeggen dat ze geen vermogen hebben. Ze kunnen in het weekend zwartwerken terwijl ze zeggen dat ze niet werken. Ze kunnen zeggen dat ze niet in staat zijn te werken terwijl ze ergens anders toch blijken te werken. Het gaat om die gevallen. Daarover hebben we het.

Mevrouw Sterk (CDA):

Dan hebben we het volgens mij over hetzelfde. Ik concludeer dat de minister het met mij eens is dat het echt om notoire fraudeurs moet gaan. Dan is deze aanpak terecht.

Minister Kamp:

Als er sprake is van een vergissing en men niet de bedoeling heeft de zaak te tillen, moet men niet worden behandeld alsof dit wel het geval is. Wij moeten redelijk en rechtvaardig zijn. We weten heel goed waarover we het hebben. Het ene geval moeten we op een andere manier corrigeren dan het andere geval. Ik denk er hetzelfde over als mevrouw Sterk.

Mevrouw Sterk heeft namens haar fractie enkele interessante punten op het gebied van uitkeringsfraude naar voren gebracht. Haar uitgangspunt dat fraude niet mag lonen, delen wij zeer. Ze wordt op haar wenken bediend met een aanscherping van het sanctiebeleid. Wij zijn het eens met mevrouw Sterk dat de gemeenten, het UWV en de SVB een stevige boete moeten opleggen, ook voor kleine fraudezaken. De staatssecretaris en ik hebben wat dit betreft een heel simpel beleid. Als je voor € 100 knoeit, moet je eerst die € 100 terugbetalen en daarna krijg je een boete van € 100. Als je voor € 10.000 knoeit, moet je € 10.000 terugbetalen en krijg je daarnaast een boete van € 10.000. Als je een tweede keer knoeit, stoppen we de uitkering. Dat is onze lijn, heel simpel.

Mevrouw Sterk gaf ons het idee mee dat de SVB en het UWV ook gegevens van nutsbedrijven moeten gebruiken, als informatiebron voor fraudesignalen. Dat vind ik een goed idee. Ik heb al gezegd dat de staatssecretaris intensief bezig is met de koppeling van de bestanden. We hebben hiervoor een wijziging nodig van de Wet SUWI en ik verwacht deze na de zomer van het jaar 2012 aan de Tweede Kamer te kunnen voorleggen. Ik denk dat de suggestie van mevrouw Sterk een nuttige extra mogelijkheid biedt.

We zijn het ook eens over het laagdrempelig melden van fraude. Daar is het meldpunt Meld Misdaad Anoniem voor. Bovendien kunnen meldingen altijd worden doorgegeven aan het UWV, de SVB of de gemeenten. Het UWV en de SVB hebben eigen fraudemeldpunten. Ook een aantal gemeenten heeft een meldpunt. We zullen onderzoeken hoe we die verschillende meldpunten kunnen stroomlijnen en goed op elkaar kunnen afstemmen.

Tegen het idee van de CDA-fractie om de bewijslast om te keren, worden door deskundigen de nodige bezwaren aangevoerd, maar mij spreekt het aan. Ik geloof daarin. Als je op je klompen kunt aanvoelen dat de zaak ergens wordt bedonderd, denk ik dat we moeten zeggen: de signalen zijn zo duidelijk, laat maar eens zien dat het niet zo is. Anders nemen we aan dat je inderdaad de zaak hebt bedonderd. Ik denk dat het idee van omkering van de bewijslast aandacht van ons blijft verdienen. Wij zullen bij de verdere uitwerking van het beleid proberen dat zo veel mogelijk mee te nemen. Dat wil overigens niet zeggen dat ik het met alles eens ben in het plan van mevrouw Sterk. Zij heeft bijvoorbeeld voorgesteld om een verlaging van de aangiftegrens door te voeren. Zij wil in plaats van € 10.000 liever een grens van € 7500. Wij willen juist heel veel, veel meer dan nu, in het bestuursrecht afdoen, omdat wij denken dat we dan veel sneller kunnen reageren en we bovendien de mensen heel direct en hard in hun portemonnee kunnen treffen. Ik heb al aangegeven richting de heer Azmani dat we in de gevallen waarbij we denken dat het instrument van het bestuursrecht niet effectief is, zullen onderzoeken hoe we het strafrecht eerder kunnen inzetten. Ik denk dat we daarmee werken in de geest van wat er is voorgesteld.

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Klaver.

Minister Kamp:

Voorzitter, mag ik dit deel nog even afmaken?

De voorzitter:

Gaat uw gang.

Minister Kamp:

Er zijn verschillende voorstellen gedaan door ons, de heer Azmani, mevrouw Sterk en anderen. Met terugvordering en bestuurlijke boetes, in combinatie met een stringent terug- en invorderingsbeleid en, als het niet anders kan, het inschakelen van het strafrecht, zijn wij volgens mij in staat de fraudeur te treffen waar hij het meest gevoelig is, namelijk in zijn portemonnee.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het aanpakken van fraude is ontzettend belangrijk. Het is de vraag of het de grootste prioriteit moet zijn in deze tijd, waarin een banencrisis op ons afkomt, maar het aanpakken van fraude is belangrijk. Heiligt het doel, het aanpakken van fraude, echter het middel, het aantasten van de rechtsstaat? Ik vind het omdraaien van de bewijslast immers een heel vergaande stap. Volgens mij geldt in onze rechtsstaat namelijk het principe dat je onschuldig bent totdat het tegendeel is bewezen.

Minister Kamp:

Stel: er is een verkeerscontrole en er komt een busje voorbij met zes mensen die vanuit Twente in de richting van Amsterdam rijden om daar bouwvakwerk te doen. Bij die verkeerscontrole is ook het UWV aanwezig. Dan blijkt dat een van de mensen in dat busje – hij zit daar gewoon met zijn collega's en zij hebben allemaal de spullen bij de hand om aan het werk te gaan – een bijstandsuitkering heeft omdat hij niet zou kunnen werken. Hij zit echter wel met zijn collega's om 6.00 uur in dat busje op weg naar Amsterdam. Ik denk dat je dan toch kunt zeggen: we hebben het vermoeden dat er iets niet goed is; jij zit in dat busje; maak ons maar eens duidelijk dat jij niet aan het werk bent en dat jij niet die uitkering aan het "tillen" bent. Ik denk dat de overheid die praktische benadering nodig heeft. Dat is ook het voorstel van mevrouw Sterk en ik ben dat met haar eens.

De heer Klaver (GroenLinks):

Als je zo'n persoon in een busje tegenkomt – om bij dat voorbeeld te blijven – vraag je natuurlijk wat er aan de hand is, maar het is de vraag of je iemand gelijk moet labelen als dader en fraudeur, ook al weet je bijna zeker dat die persoon fraudeert. Een belangrijk beginsel van onze rechtsstaat is dat iemand onschuldig is totdat het tegendeel bewezen is en dat je de bewijslast niet kunt omdraaien. We beginnen nu bij uitkeringsfraudeurs; waar eindigt het? Volgens mij moeten wij er alles aan doen om uitkeringsfraude aan te pakken, maar dit gaat mij echt een brug te ver.

Minister Kamp:

Mij gaat het niet te ver. Ik wil bekijken hoe wij dit op een verantwoorde manier toch kunnen doen. Ik heb een ander voorbeeld meegemaakt. Er komt iemand van de Arbeidsinspectie bij een Chinees restaurant. Daar staat iemand op zijn sloffen en met een T-shirt aan in een heel warme omgeving met een grote lepel in de satésaus te roeren. Bij de controle wordt aan die persoon gevraagd wat hij daar doet. Het verhaal is dan dat hij op familiebezoek is, dat hij net goedendag heeft gezegd en dat hij maar even in de pindasaus is gaan roeren omdat hij er nou eenmaal toch is. In zo'n geval moeten wij toch zeggen dat wij het vermoeden hebben dat er iemand aan het werk is: wij treffen jou aan terwijl je aan het werk bent; maak maar eens aannemelijk voor ons dat je niet als werknemer aan de gang bent in dat restaurant. Als je met fraudebestrijding bezig bent, moet je dit soort dingen doen. Dat moet op een verantwoorde manier en binnen ons rechtssysteem. Mevrouw Sterk wil dat ook niet anders; zij wil dat wij de mogelijkheden hiertoe onderzoeken en, als die er zijn, op een verantwoorde manier benutten. Dat zijn wij van plan.

De voorzitter:

Wij schrokken even; we dachten dat u een grap ging vertellen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dit is van het niveau "komt een vrouw bij de dokter". Ik prijs de minister voor de anekdotes waarmee hij komt, maar het principe blijft voor mij natuurlijk gewoon overeind staan. Fraude moet je keihard aanpakken, maar het omkeren van de bewijslast is een aantasting van de rechtsstaat. Daar moet je niet aan beginnen; daar blijf ik bij.

Minister Kamp:

Als er iemand in zo'n busje op weg naar een bouwproject in Amsterdam zit en als de opsporingsorganisatie die persoon dan niet kritisch mag benaderen en hem niet mag vragen om duidelijk te maken dat hij niet aan het werk is, komt er weinig terecht van het keihard aanpakken van de fraude. We moeten wel praktisch blijven.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik ben benieuwd waar wij de grens dan leggen. Ik ben het met de minister eens dat wij er echt alles aan moeten doen om fraude te bestrijden. Ik herken de door de minister gegeven voorbeelden, maar er zijn ook gevallen waarin iemand inderdaad op familiebezoek is. Waar leggen wij de grens?

Minister Kamp:

Dat moeten wij bekijken. Het gaat om de vraag welke houding je hebt als je bezig bent met fraudebestrijding. Het mag voor zo'n persoon in een busje niet voldoende zijn om te zeggen dat hij onderweg was naar Artis, dat hij toevallig dezelfde kleren aan heeft als de andere personen in het busje, dat hij wist dat zij naar Amsterdam gingen, dat hij daarom heeft gevraagd of hij mee mocht rijden en dat hij natuurlijk niet werkt, want hij kan helemaal niet werken, is altijd thuis en heeft een uitkering. Als je je met dat soort verhalen af laat schepen, dan komt er van fraudebestrijding niets terecht. Ik vind het prachtig als je zegt dat je voor keihard aanpakken bent en dat je wilt dat er alles aan gedaan wordt om fraude tegen te gaan, maar dan moet je niet afhaken bij dit soort situaties. Dat vind ik namelijk onverstandig. Ik vind het dan veel verstandiger om het voorstel van mevrouw Sterk op te volgen, namelijk om te bekijken welke mogelijkheden je op een verantwoorde manier kunt benutten om ook omkering van de bewijslast toe te passen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik stelde mijn vraag omdat er gemeenten zijn die nu al zo kijken of mensen frauderen. Ik ben achter verhalen gekomen van mensen die allerlei soorten bewijzen hebben gegeven. De gemeente bleef echter tegen hen zeggen dat er sprake was van fraude. Hoe moeten mensen daarmee omgaan? Zij staan met hun rug tegen de muur. Die gevallen zijn er ook. Ik vraag alleen waar wij de grens leggen. Wanneer heeft iemand bewezen dat hij de waarheid heeft gesproken?

Minister Kamp:

Die vraag is te abstract. Daar kan ik niet op reageren. Mevrouw Ortega noemt een voorbeeld waar ik me niet al te veel bij kan voorstellen. Ik kan alleen als lijn geven dat bij een strafrechtelijke aanpak de bewijslast altijd bij het Openbaar Ministerie ligt. Dat weten we allemaal. Voor het bestuursrecht bestaat volgens mij de mogelijkheid om te onderzoeken of je in bepaalde situaties binnen ons rechtsstelsel op een verantwoorde manier omkering van de bewijslast kunt toepassen. Die mogelijkheden wil ik graag onderzoeken.

De heer Spekman (PvdA):

Ik ben het eens met het voorbeeld van de handhaving, zeker het voorbeeld met het busje. Het is in mijn ogen overigens in tegenspraak met de schriftelijke beantwoording van de vragen van mevrouw Sterk, waaruit bleek dat de busjescontrole door het UWV niet langer wordt gedaan. Dat vind ik spijtig, want ik ben er echt een groot voorstander van. Misschien kan de minister dat dus verhelderen. Mijn vraag is echter of de minister dit even streng gaat doen bij de werkgevers die de kluit belazeren. Ik heb gisteren het voorbeeld genoemd van de manier waarop de Belastingdienst omgaat met de g-rekening. Als er overduidelijk wordt gefraudeerd, geeft de Belastingdienst dit niet door aan Sociale Zaken, waardoor de werkgever lachend doorgaat met onderbetaling, van minder dan het minimumloon.

Minister Kamp:

Ten aanzien van de werkgevers ben ik nog gemotiveerder dan ten aanzien van de werknemers. Onze aanpak van de werkgevers is nog harder. Ik zal daar zo iets over zeggen. Ik ga het voorbeeld dat de heer Spekman heeft genoemd onderzoeken. Ik zal daar schriftelijk op terugkomen, want ik begrijp vanuit welke overwegingen de heer Spekman het naar voren heeft gebracht. Ik kan dat ook volgen. Ik wil het dus onderzoeken en mij daar een mening over vormen. Ik zal de Kamer daarover informeren.

De heer Spekman bracht het onderwerp fraude door werkgevers in. Fraude door werkgevers moet wat mij betreft ten minste evenveel en misschien nog wel wat meer aandacht krijgen dan de andere fraude. Als een werkgever de regels overtreedt, dan is een zeer krachtig optreden van de overheid nodig. Wij hebben de regels in ons land zo gemaakt dat als de werkgevers op het punt van de arbeidswetten of de Wet arbeid vreemdelingen overtredingen begaan, een particuliere werkgever daarvoor een boete krijgt van € 4000 en een bedrijf dat werkgever is een boete van € 8000. De staatssecretaris en ik hebben daar in beide gevallen € 12.000 van gemaakt. Als het bedrijf dezelfde overtreding voor de tweede keer begaat, is de boete € 24.000 per persoon. Bij de eerste keer betaal je dus, als je een illegaal in dienst hebt, per illegaal € 12.000 boete. De tweede keer krijgt het bedrijf € 24.000 boete. Daar wordt bij gezegd dat er een last onder dwangsom komt. Als het bedrijf het voor de derde keer doet, dan krijgt het bedrijf eerst € 36.000 boete per illegaal en vervolgens wordt de last onder dwangsom geïnd of het bedrijf wordt gesloten. Als werkgevers niet voldoen aan de Arbeidsomstandighedenwet, niet het minimumloon betalen en illegalen tewerkstellen, dan wordt dit soort maatregelen genomen.

Zoals ik gezegd heb, zullen wij naast de hogere boetes het middel van de last onder dwangsom of het stilleggen van de werkzaamheden deel laten uitmaken van het beleid. Dit wetsvoorstel ligt nu voor advisering voor bij de Raad van State en zal daarna zo snel mogelijk bij de Kamer terechtkomen.

Mevrouw Sterk stelde nog een vraag over de handhaving in de re-integratiesector. Het UWV heeft naar aanleiding van de vorige week gemelde fraude met de jobcoachbedrijven extra controles uitgevoerd. De staatssecretaris heeft de Kamer daar al op 13 december in een tweetal brieven over geïnformeerd. Naast jobcoaching levert die sector aan het UWV ook re-integratietrajecten. Daarom intensiveren wij naar aanleiding van wat er recent is gebeurd, onze onderzoeken zowel wat betreft de re-integratietrajecten als wat betreft de jobcoaching.

Voorzitter, dit was het vierde onderdeel, fraude.

De voorzitter:

Ik ben bang dat het nog niet helemaal klaar is.

Mevrouw Karabulut (SP):

Er zijn jarenlang signalen binnengekomen bij het UWV. Blijkbaar zijn die niet of niet op tijd opgepikt. Daardoor is er nu fors misbruik gemaakt en gefraudeerd door een bedrijf ten koste van de begeleiding van jonggehandicapten, waarop tegelijkertijd wordt bezuinigd; dat is het wrange. Dit is niet het enige voorval bij het UWV. De Ombudsman heeft recent een zeer kritisch rapport uitgebracht. Er zijn de ICT-problemen. Er zijn problemen met de WW voor zelfstandigen. Is de minister het met mij eens dat er iets grondig mis is aan het functioneren van het UWV?

Minister Kamp:

Nee, ik heb grote waardering voor het UWV en voor de medewerkers die met elkaar dit belangrijke onderdeel van de rijksoverheid vormen. Het UWV staat onder grote druk, maar presteert steeds beter. Tussen 2003 en 2015 is het aantal arbeidsplaatsen bij het UWV met ruim 8000 verminderd en het budget met 1,2 mld. verminderd. Desondanks voorziet men op een correcte wijze 1,2 miljoen Nederlanders en hun gezinnen van een uitkering. Het UWV verwerkt per jaar 9 miljoen telefonische klantvragen en het houdt een administratie bij met alle gegevens van 12 miljoen Nederlanders die loon of een uitkering hebben. Er komen klachten binnen bij het UWV, maar het aantal klachten daalt. Er is sprake van een opmerkelijke daling, ondanks de feiten die ik net heb genoemd. Het aantal vragen van de Ombudsman daalt en de klantwaardering van zowel de burgers als de bedrijven stijgt. Ik heb grote waardering voor dit onderdeel van de rijksoverheid. Het gaat om een uitvoeringsorganisatie die fors onder druk staat en die al heel veel heeft ingeleverd, zowel wat betreft menskracht als wat betreft budget, en die nog voor grote ombuigingstaakstellingen staat. Deze organisatie voert heel grootschalige administraties en neemt voortdurend op een verantwoorde manier miljoenen beslissingen. Daarbij gaat een aantal dingen mis; dat kan niet anders met zulke grote aantallen. Het aantal klachten neemt echter af en de klanttevredenheid neemt toe. Ik heb voor het UWV grote bewondering en ik werk heel graag met de nieuwe leiding van het UWV, zoals ik ook met de oude leiding van het UWV heb gewerkt aan verdere verbetering van de kwaliteit. De kritische benadering door de Ombudsman is voor ons, het UWV en het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, heel goed. Wij moeten die gebruiken om verdere verbeteringen te realiseren en wij zullen proberen om dat naar tevredenheid van de Ombudsman te doen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Zeker is het UWV belangrijk. Zeker zijn daar heel veel mensen die heel hard werken en goed werk verrichten. Het UWV is o zo belangrijk, juist omdat het inderdaad de mensen, de jonggehandicapten, de werklozen moet bedienen. Daar zit precies het probleem. Het gaat niet één keer mis, maar er is structureel iets mis, zoals in de loop van de jaren is gebleken. Misschien zit het in de aansturing, misschien zit het erin dat het UWV te veel taken heeft die het niet goed genoeg kan uitvoeren door gebrek aan middelen. Er zijn signalen binnengekomen die jarenlang niet zijn opgepikt. De Ombudsman zegt dat dit nu net ten koste gaat van het belangrijke werk van het UWV. Is het dan niet zaak om met een grondig onderzoek uit te zoeken waar de structurele problemen zitten, zodat wij het UWV beter kunnen maken?

Minister Kamp:

Ondanks enorme inkrimpingen en grote verlagingen van het budget, die in de komende jaren verdergaan, en ondanks het feit dat het UWV voor zeer grootschalige administraties en miljoenen beslissingen verantwoordelijk is, constateren wij dat het aantal klachten afneemt, het aantal vragen van de Ombudsman afneemt, de tevredenheid van de burgers met een vol punt is gestegen, van 6 naar 7, en ook de tevredenheid van bedrijven met een vol punt is verbeterd. Als wij dat kunnen constateren, heb ik geen aanleiding om te zeggen dat het daar helemaal niet goed loopt en de zaak op de kop moet. Voor het tegengaan van integriteitsproblemen, als er ergens in de uitvoering of de eigen organisatie iets misgaat, heeft het UWV een eigen integriteitsbureau. Er zijn weinig van dit soort organisaties die een eigen integriteitsbureau hebben. Al die zaken worden gemeld bij het integriteitsbureau en vervolgens onderzocht. Ik denk juist dat het UWV op veel punten een voorbeeldige organisatie is.

Mevrouw Karabulut (SP):

Het spijt mij te moeten constateren dat de minister voorbijgaat aan de kern van de zaak, namelijk dat er jarenlang signalen binnenkomen die niet doorgeleid worden naar de top, waardoor fraude kan plaatsvinden. Er ligt een heel kritisch rapport van de Ombudsman. Ons bereiken ook vele tientallen e-mails over dit onderwerp. Ik wil het UWV juist beter maken. De minister wil er niets aan doen, dus ik zal in mijn tweede termijn voorstellen dat de Kamer zelf een parlementair onderzoek verricht naar het functioneren en de werkwijze van het UWV, opdat wij lessen kunnen trekken voor de toekomst.

De voorzitter:

Ik constateer dat u geen vraag hebt gesteld aan de minister.

Het woord is aan de heer Spekman.

De heer Spekman (PvdA):

Voorzitter, misschien is er sprake van een vergissing. Bij de schriftelijke beantwoording van de vragen zijn er geen vragen van ons beantwoord. Het antwoord begon bij de vragen van de heer Azmani. Ik was dus in de blijde verwachting dat mijn zes vragen over fraude vanavond beantwoord zouden worden. Ik heb deze antwoorden echter gemist. Ik vind het belangrijk om hierop terug te komen, omdat ik zie dat heel veel Nederlanders zich in Nederland het schompes werken voor weinig geld. Juist het werk voor die mensen staat onder druk.

Ik was pas bij een bedrijf met betonmortelchauffeurs. Daar werken 40 mensen onder een keurige cao. Er komen echter steeds minder mensen te werken onder die keurige cao, want er wordt tegenwoordig gebruikgemaakt van lege Duitse bv'tjes en allerlei schijnconstructies. Ik heb hier een aantal vragen over gesteld, bijvoorbeeld of de minister bereid is schijnconstructies zoals lege bv'tjes breder aan te pakken. Ik heb gevraagd of de minister ook bereid is om zijn eerdere besluit om 40 uur werken per week als uitgangspunt te nemen te heroverwegen. Mijn voorkeur is om 36 uur werken per week als uitgangspunt te nemen, omdat mensen anders onder het minimumloon betaald kunnen worden. Ik heb gevraagd hoe de minister aankijkt tegen de Arbeidsinspectie. We hebben daar al een paar keer een debat over gevoerd, maar ik heb een nieuw voorstel gedaan. Ik heb ook een vraag gesteld over de G-rekening. Deze vraag heeft de minister overigens zojuist beantwoord: dit wordt uitgezocht en terugvertaald. Ik heb een vraag gesteld over de sociale partners en de rol die de pensioenfondsen zouden kunnen nemen. Ik heb gevraagd of er voortgang is geboekt met de toezegging die de minister de vorige keer heeft gedaan. Ik heb een aantal van dergelijke vragen gesteld. Ik vind het onderwerp heel belangrijk, dus ik vind het een beetje teleurstellend dat de minister op geen van mijn vragen en voorbeelden is ingegaan.

Minister Kamp:

Ik zal graag nagaan, nadat de staatssecretaris ook heeft gereageerd, welke antwoorden wij schriftelijk en mondeling aan de heer Spekman hebben gegeven en wat is blijven liggen. Ik zal vervolgens graag mijn tweede termijn gebruiken om eventuele tekortkomingen goed te maken. Ik ga nu al in op enkele punten die de heer Spekman zojuist aan de orde stelde.

Eerst het punt van de lege bv's. Als je uit Roemenië of Bulgarije afkomstig bent, mag je in Nederland niet werken zonder tewerkstellingsvergunning. Wat er gebeurt, is dat men een overeenkomst van dienstverlening afsluit. Op grond van die dienstverleningsconstructie kan men de tewerkstellingsvergunning links of rechts voorbijgaan, met als gevolg dat de facto het werk toch door mensen van Roemeense of Bulgaarse afkomst wordt gedaan waar dat volgens de Wet arbeid vreemdelingen niet mag. Wij denken dat we effectief kunnen optreden tegen het misbruik van dienstverleningsconstructies. We zijn daar al mee bezig en we zijn zeer van plan om onze bemoeienis in de toekomst verder te intensiveren. Aan de hand van de Wet arbeid vreemdelingen is er een grens getrokken in ons beleid met Roemenië en Bulgarije. Het is voor mij onacceptabel dat dit via die constructie ongedaan wordt gemaakt. We zullen ons daar zeer tegen verzetten.

Ook vanuit Duitsland en België wordt gebruik gemaakt van bv's. Wij hebben samenwerking gezocht met onze collega's in die landen. In het geval van België zijn er al uitvoeringsafspraken gemaakt.

Dan het punt over hoeveel uren per week het minimumloon berekend moet worden. Op dit moment geldt het weekloon voor de berekening van het minimumloon. In de ene sector is dat weekloon van toepassing voor 36 uur en in de andere voor 40 uur. Het is maar net wat men in die sector heeft afgesproken. Wanneer er 40 uur wordt gewerkt, komt het per uur wat lager uit en wanneer er 36 uur wordt gewerkt, komt het wat hoger uit. Ik denk dat het verstandig is om het weekloon te gebruiken voor het stelsel, omdat het gemakkelijk controleerbaar is. Het is ook heel duidelijk voor degenen die het moeten uitvoeren.

Bij de controle door de Arbeidsinspectie zijn er verschillende modellen waarmee men kan rekenen, bijvoorbeeld of er 36 uur, 38 uur of 40 uur wordt gewerkt en wat het bedrag per uur is dat minimaal wordt betaald. Ik heb gemerkt dat er veel discussies zijn binnen de Arbeidsinspectie over het feit dat iets is vastgesteld, maar dat men iets anders beweert. Men kan dat niet duidelijk maken en zit in een lastige bewijspositie. Dat belemmert de doeltreffendheid van de Arbeidsinspectie. Daarom heb ik met de Arbeidsinspectie afgesproken dat wij het laagste bedrag per uur nemen. Tussen 36, 38 of 40 uur zit niet veel verschil. Wij nemen het laagste bedrag per uur en gaan daarop controleren. Wie minder betaalt, zit in ieder geval verkeerd. Daarover hoeven wij geen discussie meer te voeren. De werkgever blijft verplicht om het minimumloon gewoon uit te betalen naar rato van het aantal uren dat in die sector van toepassing is. De positie van de werknemer wordt daarmee dus niet verslechterd. Wij maken het de inspecteurs in de opsporing en in de inspectie echter veel gemakkelijker.

Dan een algemene opmerking over de Arbeidsinspectie. Wij hadden verschillende onderdelen bij de Arbeidsinspectie. Die worden nu allemaal samengevoegd in één inspectie SZW. Wij kunnen een grote doelmatigheidswinst behalen. Op die manier en door de wijze waarop slim geïnspecteerd wordt, de wijze waarop geautomatiseerde bestanden worden gebruikt, kunnen wij, ondanks de reductie die ook daar plaatsvindt, ten minste dezelfde prestatie blijven leveren.

De voorzitter:

Ons is na navraag en nakijken gebleken dat de heer Spekman terecht een omissie heeft gesignaleerd. Kan hij leven met de toezegging van de minister dat hij die omissie nog tijdens het debat zal rechtzetten?

De heer Spekman (PvdA):

Dat kan ik, want fouten zijn menselijk. Ik wil echter wel reageren op wat de minister nu zegt. Ik deel de overtuiging van de minister dat fraude moet worden aangepakt, maar dan wel rechtvaardig en gelijk bij werkgevers en werknemers. Bij de werknemers ging de minister zo ver dat hij misschien zelfs wel gebruik wilde maken van de omgekeerde bewijslast. De werkgevers komen echter wel gemakkelijk weg met minder betalen dan het minimumloon. De handhaafbaarheid op de 36 uur is minstens zo gemakkelijk. Het maakt niet uit, het is een eenduidige norm en daarom is die beter dan de huidige praktijk van 40 uur. Als de minister daadwerkelijk streng wil zijn naar werkgevers, moet hij niet tegelijkertijd een beloning geven aan die werkgevers die minder betalen. Ook werkgevers kunnen immers berekenend zijn, net zo goed als mensen met een uitkering. Zij gaan uit van de 40 urennorm en dat scheelt weer € 30. Zo wordt er geredeneerd. Ik zou graag zien dat wij uitgaan van de 36 urennorm, temeer omdat er nog geen cao-controle is. Daarover komt nog een antwoord in tweede termijn. In Nederland hebben wij in de meeste sectoren een cao en dat vinden wij een groot goed. Ik verzoek dus nadrukkelijk om de strengheid ten opzichte van mensen met een uitkering – ik ben het ermee eens dat zij, als zij de boel belazeren, dat mogen voelen – ook te betrachten bij de werkgevers en uit te gaan van een norm die hen niet beloont, maar bestraft.

Minister Kamp:

Ik heb hierover geen verschil van mening met de heer Spekman. Dit is niet uit mijn koker gekomen omdat ik werkgevers een pleziertje wil doen. Ik heb er geen behoefte aan om knoeiende werkgevers pleziertjes te doen. Dit is van de inspecteurs zelf gekomen. Zij zeggen dat je het minimumloon moet delen door 40 om te zien wat het uurloon is. Dan kun je kijken wat er in werkelijkheid wordt betaald en of dat wel voldoet aan dat bedrag. Er is echter altijd discussie over de vraag of het in die sector gebruikelijk is om 36, 38 of 40 uur te werken. Misschien is voor anderen 36 uur gebruikelijk, maar is het voor een bepaalde categorie personeel 40. Er zijn dus altijd een heleboel smoesjes, waardoor de inspecteurs in een soort moeras worden getrokken. Zij kunnen daardoor veel minder effectief zijn dan wanneer zij volstrekte duidelijkheid hebben.

Wij hebben gemeend dat er niet zoveel verschil zit tussen 36 uur en 40 uur. In de regel wordt er veel te weinig betaald als er echt wordt geknoeid. Wij nemen dan ook gewoon het laagste bedrag en tegen alles wat daaronder zit kunnen wij zonder discussie optreden. Op die manier zijn wij veel effectiever. Dit is echt vanuit de uitvoering gekomen. Om de uitvoering ter wille te zijn hebben we dit ingevoerd. De heer Spekman weet als geen ander dat bijvoorbeeld de Arbeidsinspectie altijd vanuit de uitvoering redeneert. Ik hoop daarom dat hij met mijn uitleg kan instemmen. Als ik ergens bijvoorbeeld 40 inspecteurs voor heb, zou ik het jammer vinden als daar maar een kwart van de productie uitkomt voor wat betreft het minimumloon, omdat ze veel te ingewikkelde onderzoeken moeten doen en veel te ingewikkelde processen-verbaal moeten maken. Dat is zonde van onze energie.

De heer Spekman (PvdA):

Dit is nou net waarom ik ben meegegaan met de argumentatie en niet kies voor de 40 urennorm maar voor de 36 urennorm. Die is namelijk net zo eenduidig. Dat is niet doorgaan met de bestaande systematiek, nee, het is meestappen met de systematiek die de minister en de uitvoeringsorganisatie graag willen. Maar je gaat wel uit van een urennorm die deze medewerkers niet verder uitbeent maar ze beschermt tegen bewuste onderbetaling. Dat is de keuze die ik maak en waarvan ik graag zou zien dat de minister die maakt.

Minister Kamp:

Hoewel ik er hetzelfde over denk als de heer Spekman, slaag ik er niet in om hem te overtuigen. Ik stel voor dat ik mijn argumenten nog een keer op een rij zet, met voorbeelden lardeer en aangeef wat het kwantitatief betekent voor de Arbeidsinspectie. Ik zal dit schriftelijk aan de Kamer presenteren. Dan kan de heer Spekman óf zich daardoor laten overtuigen óf daar opnieuw met mij over in discussie gaan.

De heer Spekman (PvdA):

Ik waardeer iedere toezegging, maar volgens mij is het mij volstrekt helder. Met de norm die de Arbeidsinspectie nu hanteert, moet ze kijken hoeveel daadwerkelijk is gewerkt. Die norm stel ik dus niet voor. Ik laat die oude werkwijze los en ik ga mee met de eenduidige norm die voor de uitvoeringsorganisatie belangrijk is, alleen is mijn norm strenger. De norm die de minister wil hanteren, die 40 uur, is nadelig voor mensen die minder werken, en dat zijn er nogal wat. Daarom ga ik uit van 36 uur. Dat lijkt een klein verschil, maar ik wil minstens net zo streng zijn naar de werkgevers in dit land als naar de mensen met een uitkering die de boel belazeren.

De voorzitter:

Uw punt is duidelijk. Het was uw vierde keer. De minister.

Minister Kamp:

Het is interessant hoe de heer Spekman dat beredeneert en het is interessant hoe ik dat beredeneer, maar nog interessanter zijn degenen die door ons op pad worden gestuurd, die onderzoeken moeten doen en processen-verbaal maken en voor de rechter verdedigen. Zij zeggen tegen mij: het gaat zo niet goed, want het is te ingewikkeld en we worden iedere keer gepiepeld, want als we dit doen, beweren ze dat en als we dat doen beweren ze dit. De oplossing wordt door ons gezien aan de onderkant. Het gaat om kleine verschillen, tussen 36 uur en 40 uur, maar er wordt meestal heel fors onderbetaald. Als je geen discussie meer voert over de norm, kun je simpelweg vaststellen dat er zo- en zoveel onderbetaald wordt en dan kun je een proces-verbaal opmaken. Als je een proces-verbaal opmaakt en beweert "dat moet het zijn en dat wordt betaald", en er wordt gezegd "ja, maar dat is niet goed, want bij ons moet het niet dat zijn maar dit zijn" en de zaak blijft niet overeind, dan koop je daar niets voor. Ik heb de heer Spekman niet kunnen overtuigen. Dat ligt aan mij. Ik zal dus een tweede poging moeten wagen. Tot dat moment moet hij er maar even op wachten. Ik kom zo gauw mogelijk met die informatie bij hem. Mocht het zo zijn, mijnheer Spekman, dat u gelijk hebt en ik niet, dan ben ik graag bereid om het te doen op de manier die u voorstaat.

De voorzitter:

Ik vraag de minister of hij kan vervolgen met zijn volgende blokje.

Minister Kamp:

Dat is het onderdeel "flexibiliteit".

Mevrouw Hamer wil inzicht in de omvang van flexibele arbeid en de verschillende verschijningsvormen daarvan. Bij sommigen hier in dit huis overheerst het gevoel dat de flexibele schil hard groeit en steeds minder mensen werken op basis van een vast contract. Dat gevoel lijkt ook bevestigd te worden door de recente bevinding van het CBS dat het aandeel werklozen dat vast werk vindt de laatste jaren afneemt. Maar als je kijkt naar de samenstelling van de beroepsbevolking naar contractvorm, krijg je een ander beeld. Het aandeel werknemers met een flexibele arbeidsrelatie lag bijvoorbeeld in 2010 lager dan in de jaren direct voor de crisis, 2007 en 2008, en ook lager dan het een aantal jaren in de jaren negentig was. De cijfers van het CBS laten bovendien zien dat de samenstelling van de beroepsbevolking wat betreft het type arbeidsrelatie in de periode 1996–2010 niet veel is veranderd. Het aandeel werknemers met een vaste arbeidsrelatie is slechts zeer licht afgenomen. Het aandeel flexibele werknemers is 8% van de werkzame beroepsbevolking. Ik spreek dus over werknemers. Dat komt neer op 600.000 personen.

Wel is er sprake van een groei van het aandeel zelfstandigen in de werkzame beroepsbevolking. Dat was 12% in 1996 en het is 14% in 2010. Ik vind dat een positieve ontwikkeling. De groei is het gevolg van een toename van het aantal zzp'ers, mensen die hebben gekozen voor die zelfstandigheid en die, zo blijkt ook uit onderzoek, heel goed in staat zijn om hun prijs te bepalen. Zij zijn heel goed in staat om een behoorlijke omzet te realiseren en zijn tevreden met het flexibele werk dat zij verrichten. Dat neemt niet weg dat bedrijven met een crisis achter de rug en mogelijk weer een crisis voor de boeg, behoedzaam zullen zijn bij het aangaan van vaste contracten. Dat zij mensen op een flexibele manier kunnen aannemen is alleen maar positief, omdat daardoor ook banen vervuld kunnen worden in de komende jaren, als sprake is van meer onzekerheid. Ik denk dat de flexibele schil positief is, en essentieel voor banengroei, ook in de moeilijke omstandigheden van dit moment.

De heer Van Hijum vraagt of de analyse van het CPB over toename van de werkloosheid door het gestegen arbeidsaanbod een nieuw licht werpt op de evaluatie van de flexbepalingen. Concreet vraagt hij of het mogelijk maken van meer tijdelijke contracten voor jongeren, dus vier in plaats van drie contracten achter elkaar, een oplossing kan bieden voor de oplopende werkloosheid. Ik heb de Kamer vorige week een brief gestuurd over de evaluatie van de crisismaatregel Extra tijdelijke contracten voor jongeren. Uit die evaluatie blijkt dat de maatregel dat een werkgever in plaats van drie keer, vier keer een contract mag afsluiten voordat sprake is van een vast contract, slechts in beperkte mate het beoogde effect heeft gehad. De maatregel heeft ook een averechts effect gehad, want 9000 van de 18.000 jongeren zouden zonder deze maatregel waarschijnlijk een vast contract hebben gekregen terwijl ze nu weer een extra tijdelijk contract hebben gekregen.

Het verruimen van de ketenbepaling uit de Flexwet kan maar in beperkte mate een oplossing bieden voor de oplopende werkloosheid. De analyse die het CPB heeft gemaakt van de toename van de werkloosheid werpt wat dat betreft geen nieuw licht op de evaluatie. Op grond van die evaluatie denk ik dat het verstandig is om de duur te beperken tot drie jaar. Je bereikt daar in ieder geval mee dat jongeren wel een vast contract krijgen. En als jongeren geen vierde contract krijgen, mag je aannemen dat er andere jongeren zijn die wel een contract krijgen en een kans om op den duur naar een vast contract door te groeien. Dat is de conclusie die ik heb getrokken en die ik aan de Kamer heb voorgelegd.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik ben in ieder geval blij met de laatste conclusie van de minister. Het was overigens ook de uitkomst van een algemeen overleg dat wij eerder hebben gevoerd. Ik ben dus blij dat de minister op dit punt zo standvastig is.

Ik kom nog even terug op de cijfers. De minister zegt dat het aantal flexibele werknemers niet toeneemt. Hij duidt dat als een positieve ontwikkeling. Ik heb eerder vandaag al verwezen naar een artikel in Het Financieele Dagblad. Daar stond iets interessants in wat de minister en ik waarschijnlijk verschillend zullen beoordelen. De werkgevers zeggen eigenlijk: laat die versoepeling van het ontslagrecht verder maar zitten, want een derde van de mensen werkt al via een uitzendbureau of via flexwerk. Daarmee geven zij dus aan dat de flexibele schil op de arbeidsmarkt wel degelijk zo aan het groeien is dat daarmee de rechtszekerheid van een heleboel mensen onder druk komt te staan. De minister noemt de cijfers vrij neutraal op, maar ik wil graag weten of hij het als een positieve ontwikkeling ziet dat er steeds meer mensen op de arbeidsmarkt komen die zich niet kunnen verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid of voor hun pensioen en die in steeds onzekerder posities terechtkomen.

Minister Kamp:

Het aandeel werknemers met een flexibel contract is lager dan het geweest is. Het gaat om een aandeel van 8%, wat neerkomt op 600.000 personen. Ik denk dat dit functioneel is. Het is een deel van de flexibele schil, en die flexibele schil is zeer nuttig voor de werking van de economie en daarmee voor de werkgelegenheid. Daarnaast zijn er natuurlijk zzp'ers, maar dat zijn geen zielenpoten. Dat zijn mensen die daar bewust voor hebben gekozen en daar, zo blijkt uit onderzoek, zeer tevreden over zijn en ook heel goed in staat zijn om een behoorlijke omzet te realiseren en hun prijzen te bepalen. Die zzp'ers vervullen een functie. Er is natuurlijk een wisselwerking. Een heel soepel ontslagrecht verandert de samenstelling van het werknemersbestand en het aantal zzp'ers. In een streng ontslagstelsel zullen die mogelijkheden wat meer benut worden. Het zoekt toch een evenwicht; dat is onvermijdelijk.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De minister ontwijkt eigenlijk steeds mijn vraag. Hij zegt dat zzp'ers geen zielige mensen zijn, maar dat hangt er maar van af. Er zijn er die een goed inkomen hebben omdat ze een behoorlijk uurtarief hanteren en hun vrijheid hebben. De minister weet echter ook dat het anders kan. We hebben over de postmarkt gedebatteerd. Ik zou die mensen geen zielenpoten willen noemen, maar zij zitten wel zwaar in de problemen. Ze weten niet hoe ze rond moeten komen, ze kunnen geen hypotheek krijgen of ze moeten hun huis opeten omdat ze onvoldoende inkomen hebben. Daarom heb ik de minister destijds gevraagd onderzoek te doen naar de overeenkomst van opdracht. Ik zou graag met de minister willen delen dat er een groot verschil is tussen mensen die aan de bovenkant van de arbeidsmarkt zitten en vrijwillig die keuze maken en mensen die aan de onderkant van de arbeidsmarkt gedwongen worden om tijdelijke banen aan elkaar te knopen om op die manier het hoofd boven water te houden. Zij kunnen zich niet verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en ziekte, noch pensioen opbouwen. Is de minister met mij van mening dat we het voor die mensen beter moeten regelen?

Minister Kamp:

Op de mensen die aan de onderkant van dit deel van de arbeidsmarkt zitten, kom ik zo apart terug. Ik denk dat ik een eind kan meegaan met mevrouw Hamer. De ondernemers bepalen zelf of zij zich verzekeren tegen arbeidsongeschiktheid en of ze een pensioenverzekering hebben. Als je ervoor kiest geen werknemer, maar ondernemer te zijn – zzp'er of ondernemer met personeel – dan hoort daarbij dat je dergelijke zaken regelt. Ik vind niet dat wij een werknemersachtig verzekeringsstelsel moeten hebben voor zzp'ers. Deze zaak is ook aan de SER voorgelegd. De SER is eveneens van mening dat er geen aanleiding is om het socialezekerheidsstelsel aan te passen naar aanleiding van de ontwikkelingen op het gebied van zzp'ers. Er kunnen weliswaar wat dingen geregeld worden voor ex-werknemers die overgaan naar de zzp-status. Je laat ze nog een aantal jaar in het werknemerspensioenfonds en je staat toe dat er fiscaal van alles gefaciliteerd wordt. Je zorgt ook dat er altijd een vorm van verzekering beschikbaar is. Vervolgens moeten de zzp'ers wel hun eigen verantwoordelijkheid nemen. Als zij die niet wensen te nemen, moeten zij opteren voor de werknemersstatus.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De minister gaat weer over op de bovenkant van de arbeidsmarkt waar men die keuze wél heeft. Ik heb het echter juist over de mensen die die keuze niet hebben omdat ze te weinig inkomen hebben om überhaupt de premies te kunnen betalen. Denk aan de mensen in de zorg, de alfahulpen, de mensen in de post en de schoonmakers over wie we vanmiddag nog een overleg hebben gehad. Op tal van plekken zitten op dit moment mensen die hun hoofd nauwelijks boven water kunnen houden, die baantje aan baantje moeten koppelen en die geen sociale rechten hebben zoals wij dat graag zouden willen. Over die mensen heb ik het. Ik begrijp dat de minister nog op die groep terugkomt. Ik hoop dat hij daar anders naar wil kijken dan naar de bovenkant van de arbeidsmarkt.

Minister Kamp:

Wij hebben een onderzoek gedaan naar de overeenkomst van opdracht. Dat onderzoek is ook gedeeld met de Kamer. Je ziet dat daar in de regel verstandig gebruik van wordt gemaakt en dat de mensen die voor lage tarieven werken, zoals net beschreven door mevrouw Hamer, daar soms bewust voor kiezen. Ze zien de voordelen daarvan en willen dat graag zo in stand houden. Toch heb ik naar aanleiding van het onderzoek naar het gebruik van die overeenkomst van opdracht eerder deze maand in een brief aan de Kamer aangekondigd dat de bescherming van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag uitgebreid moet worden naar iedereen die feitelijk arbeid verricht ten behoeve van een opdrachtgever, tenzij die arbeid plaatsvindt in de vorm van de uitoefening van een beroep of bedrijf. Mevrouw Hamer noemt enkele voorbeelden, zoals de postbesteller. Die werkt onder de overeenkomst van opdracht. Voor deze mensen moet gewoon de bescherming van het minimumloon gelden. Tot nu toe was het gebruikelijk dat de werkgever in die gevallen de afspraak had dat een persoon het werk mocht doen, maar dat het ook goed was als die persoon zich zou laten vervangen door een ander en dat de werkgever op grond daarvan niet gebonden was aan de bepalingen van het minimumloon. Nu prikken wij door die constructie heen. Ik vind namelijk dat voor de groep die mevrouw Hamer beschreef, onverkort de bescherming van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag moet gelden. Ik zal dan ook regelen dat dit gebeurt.

De heer Van den Besselaar (PVV):

De minister staat bekend om een heleboel parate kennis. Wij hebben eerder vanavond gehoord dat 95.000 jongeren de arbeidsmarkt betreden. Verder hebben wij begrepen dat er daarnaast wellicht 90.000 mensen extra werkloos worden. Het is dan wel belangrijk om de jongeren aan een baan te helpen. De ketenbepaling kon daartoe bijdragen. Ik heb de minister horen zeggen dat hij eigenlijk niet verder wil gaan dan drie keer een tijdelijk dienstverband. Is de minister het met mij eens dat die bepaling oorspronkelijk was bedoeld om vanuit het tijdelijke dienstverband door te stromen naar een vast dienstverband?

Minister Kamp:

Ja, dat klopt. Het was de bedoeling dat mensen maximaal drie keer een tijdelijk contract mochten krijgen, dat wil zeggen drie keer een contract van een jaar. Als het derde contract afgesloten zou worden, werd dat geacht het vaste contract te zijn. In het kader van de vorige crisis is de maatregel genomen dat er in plaats van drie keer vier keer zo'n contract afgesloten mocht worden. Wij hebben geëvalueerd hoe dat in elkaar zit en nu blijkt dat er in 18.000 gevallen iets opmerkelijks kan worden geconstateerd. In 9000 gevallen krijgen mensen geen nieuw contract. Deze mensen verliezen dus hun baan. In 9000 andere gevallen hadden de mensen na het derde jaar al het vaste contract gekregen, als er geen regeling was geweest voor een vierde jaar. Het effect dat wij hiermee hebben willen bereiken, wordt dus maar in beperkte mate bereikt. Bovendien is het averechtse effect vergelijkbaar groot. In dit geval moet je mijns inziens een dergelijke uitzondering op de bestaande regel niet in stand houden. Ik heb daarom de conclusie getrokken dat het goed is om het te laten bij drie contracten en de uitzondering van tijdelijk vier contracten niet te verlengen.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Nogmaals complimenteer ik de minister met zijn parate kennis. Hij geeft goed aan op welke wijze de evaluatie heeft plaatsgevonden. Ik heb vastgesteld – de minister vermoedelijk ook – dat iemand drie maanden na afloop van het contract niet bij dezelfde werkgever in dienst mag treden. Vervolgens zie je dat van de groep van de eerste 9000, toch een groot gedeelte weer bij de oude werkgever in dienst is gekomen. De boel wordt dus eigenlijk een beetje omzeild en geflest. Zouden wij die drie maanden nu niet eens moeten oprekken naar een jaar? In dat geval mag iemand een jaar lang niet terugkeren naar de oude werkgever.

Minister Kamp:

Ik zal die suggestie van de heer Van den Besselaar overwegen. Dit is geen zwart-witsituatie. Er zijn argumenten voor de ene kant en voor de andere kant. Ik moet in dezen een beslissing nemen. Ik heb mijn beslissing met de overwegingen daarbij in de brief uiteengezet. Ik denk niet dat wat de heer Van den Besselaar zegt, veel voorkomt. De gemiddelde ondernemer is er immers niet op uit om te knoeien en dit soort dingen te doen met zijn personeel. Ik zal echter uitzoeken in welke mate er sprake is van een probleem op dat vlak. Als dat probleem er is, zal ik bezien of de oplossing die de heer Van den Besselaar suggereert, een goede oplossing hiervoor is.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Als het probleem zich niet zo vaak voordoet, kan de minister er ook geen bezwaar tegen hebben dat wij die periode verlengen tot een jaar. Dan heeft dit verder niet zoveel inhoud, maar voorkom je in ieder geval wel dat er misbruik van gemaakt wordt.

Minister Kamp:

Ik wijzig geen regels als ik er niet van overtuigd ben dat het nuttig is om dat te doen. Ik wil dit toch bekijken op de manier die ik zojuist beschreef.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik wil het hebben over de evaluatie.

De voorzitter:

Mijnheer Klaver, u weet dat u het interruptierecord tot nu toe houdt. Ik weet niet of dat een reden is tot gejuich.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dan ben ik toch nog in iets recordhouder. Het positieve aan de evaluatie vind ik dat je ziet dat in ieder geval 59% van de jongeren, zo'n 11.000 jongeren die een vierde tijdelijk contract hebben gekregen, alsnog een vast heeft gekregen tijdens de periode van het vierde contract of daarna. Daaruit blijkt dat er geen verdringing van vaste contracten heeft plaatsgevonden. Dat vind ik positief. Een ander positief punt dat ik opmerk, wat bijna in een bijzin is opgeschreven, is dat werknemers in bepaalde banen nooit een vast contract krijgen. Een vierde tijdelijk contract is dan handig voor zowel deze werknemers als de werkgever. Ik constateer dat heel veel mensen die in zo'n vierde tijdelijk contract zaten, ook geen startkwalificatie hadden. Zou het daarom niet verstandig zijn om deze maatregel toch voor een periode van één of twee jaar door te trekken en daaraan het recht op scholing te koppelen? Op die manier geven wij de meest kwetsbare groep op de arbeidsmarkt het perspectief om straks in de crisis of daarna een betere uitgangspositie op de arbeidsmarkt te hebben.

Minister Kamp:

Werkgevers hebben geen behoefte aan zo'n extra bepaling. Als je deze eist, verslechtert de positie van die groep op de arbeidsmarkt omdat de werkgever er geen zin in heeft. Er moet een bepaalde klus gedaan worden en de werkgever wil daar iemand voor in dienst nemen, maar als hij daar een scholingsopgave bij krijgt, neemt hij liever iemand anders in dienst. Ik denk dus niet dat dit de oplossing is. Zoals ik al zei, is het feit dat 9000 mensen geen vast contract hebben gekregen terwijl zij dat wel zouden hebben gekregen als de verruiming er niet was geweest, een van mijn overwegingen geweest om deze maatregel niet te verlengen. Er is een afweging gemaakt en ik zie de voors en tegens. Ik heb de Kamer uiteengezet wat ik heb gedaan en ik ben tot nu toe nog niet overtuigd dat dit het verkeerde besluit is geweest.

De voorzitter:

Ik kijk even naar de klok. De minister is nog niet op de helft van de blokjes die hij vanavond met de Kamer wil bespreken. Als wij zo doorgaan, wordt het diep in de nacht. Ik ga geen flauwe regeltjes voorstellen, maar ik vraag u om in ieder geval korter en minder vaak te interrumperen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dan houd ik in ieder geval mijn record.

De minister zegt dat 9000 mensen een vast contract zouden hebben gekregen. Ik ben juist blij om te lezen dat 11.000 jongeren door deze verlenging een vast contact hebben gekregen. Dat is volgens mij een plus van 2000. De kern van het voorstel dat ik gisteren in eerste termijn heb gedaan, is: zorg voor de mogelijkheid van één jaar extra flexibiliteit, maar combineer dat met scholing, want daar hebben de mensen in de flexibele schil behoefte aan. Zet extra in op scholing!

De voorzitter:

Dit is herhaling. U hebt dit al gezegd. De minister.

Minister Kamp:

Ik denk niet dat het zinvol is om hetzelfde antwoord weer te geven. Ik heb gezegd dat scholing de arbeidsmarktpositie van deze groep naar mijn inschatting zal verslechteren. Over de afweging heb ik gezegd dat het effect dat wij beoogden, slechts in beperkte mate is bereikt. Daarnaast was er een behoorlijk averechts dat wij niet wilden bereiken. Daarom heb ik dit besluit genomen.

De voorzitter:

De heer Van Hijum.

De heer Klaver (GroenLinks):

We hadden afgesproken dat we in drie keer mogen interrumperen!

De voorzitter:

Ik geef het woord aan de heer Van Hijum. Artikel 57 van het Reglement van Orde zegt: "De Voorzitter kan interrupties toelaten. Deze dienen te bestaan uit korte opmerkingen of vragen zonder inleiding." Ik kan dus ook besluiten om een interruptie niet toe te laten. Dat doe ik nu.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik kan de niet lichtvaardige wijze waarop de minister met deze materie omgaat, wel waarderen. Zoals ik heb gezegd, vinden wij de verlenging van de contracten een paardenmiddel. Ik heb echter ook gevraagd of de stijging van de jeugdwerkloosheid daar geen ander licht op werpt; dat is een vrij recent inzicht op basis van de brief die de minister heeft gestuurd. De vraag is of wij het ons kunnen veroorloven om 20.000 banen voor jongeren te laten liggen in deze tijd. Ik zou daar nadrukkelijker een afweging van de minister over willen horen.

Minister Kamp:

Ik geloof niet dat wij 20.000 banen laten liggen. Als iemand voor de derde keer een contract krijgt, wordt dat volgens de basisregeling geacht een vast contract te zijn. In de gevallen waarin een persoon niet voor de derde keer een contract krijgt, is het heel goed denkbaar dat een werkgever iemand anders voor de eerste keer zal aannemen en bekijkt hoe die in de organisatie past. Wellicht wil hij die wel na een, twee of drie keer een vast contract geven. Ik denk dat er wat meer jongeren een vast contract zullen krijgen. Voor zover zij geen verlenging van hun tijdelijke contract krijgen, zullen andere jongeren wel die gelegenheid krijgen. Ik denk dus dat het per saldo beter is om het te doen zoals ik heb voorgesteld.

De heer Van Hijum (CDA):

Ik heb een aanvullende vraag. Het is bekend dat die bepaling in heel veel cao's is opgerekt. Cao-partijen kunnen die bepalingen namelijk zelf oprekken. Daar hebben ze de wetgever helemaal niet voor nodig. Klopt het dat die ruimte er al is in die sectoren waarin de meeste kansen voor jongeren liggen? Is die maatregel daarmee niet overbodig? Kan de minister daar iets over zeggen?

Minister Kamp:

Dat heb ik niet paraat. Het is wel een nuttig gegeven voor de Kamer om dat te weten. Ik zal dus zien of ik het antwoord op die vraag van de heer Van Hijum vanavond nog kan geven. Anders zal ik dat zo gauw mogelijk hierna doen.

De voorzitter:

Minister, kunt u overgaan naar het volgende blokje? Of doet u de beantwoording dan geweld aan?

Minister Kamp:

Ik ben hier nog lang niet mee klaar.

De voorzitter:

Gaat uw gang!

Minister Kamp:

De sociale partners kunnen die afspraak, zoals de heer Van Hijum zei, dus wel zelf in de cao maken. Dat is ook het beste, want dan wordt er echt maatwerk in de sector geleverd. Ik denk dat het voor ons allen interessant is om het antwoord te krijgen op de vraag van de heer Van Hijum in welke mate dit nu gebeurt. Dat antwoord gaat dus komen.

Mevrouw Hamer heeft gevraagd om een reactie op een zestal voorstellen, die voor een belangrijk deel betrekking hebben op flexibel werk. Ze pleit voor minimumtarieven voor zzp'ers, voor een verbod op ontslag in het geval van offshoring, voor de invoer van een minimumuurloon in plaats van een minimumwerkloon, voor verplicht verzekeren van zzp'ers tegen arbeidsongeschiktheid, voor flexwerken en voor invoering van het wettelijk minimumloon in plaats van het minimumjeugdloon vanaf 18 jaar.

Ik ben nog niet ingegaan op de minimumtarieven voor zzp'ers. Mevrouw Hamer stelde voor om een minimumtarief van 150% van het wettelijk minimumloon voor te schrijven. Ik ben niet voor een minimumtarief voor zelfstandige ondernemers. Een ondernemer wordt geacht zelf voor een adequaat inkomen te kunnen zorgen. Kiezen voor ondernemerschap is kiezen voor risico, ook het risico dat het soms wat minder gaat. Een minimumtarief verstoort het ondernemerschap en is slecht voor startende ondernemers. We moeten niet doorschieten in het optuigen van regels voor ondernemers. We moeten ondernemerschap, het nemen van risico en het benutten van vrijheid stimuleren. Om die reden zijn de zelfstandigenorganisaties, zoals FNV Zelfstandigen en FNV Zelfstandigen Bouw, tegen dit voorstel. Ik denk dus dat we dat niet moeten doen. Ik ben al nader ingegaan op de kleine groep kwetsbare zelfstandigen in relatie tot de OVO. Ik heb gezegd dat ik op dat punt met een aanpassing van het beleid kom.

Mevrouw Hamer heeft ook gevraagd om in het geval van offshoring geen toestemming voor ontslag te verlenen. Ik denk dat het beeld dat zij schetst van internationalisering en van de offshoring van bedrijfsactiviteiten, alsof dat alleen maar een bedreiging zou zijn voor de Nederlandse werkgelegenheid, niet juist is. Bedrijven die internationaal opereren doen dat vooral om hun eigen concurrentiekracht te vergroten en dus in stand te blijven en te groeien. Ze boren nieuwe afzetmarkten aan. Ze krijgen via hun internationale activiteiten ook toegang tot de meest actuele kennis. Die kennis komt via de internationaal opererende bedrijven ook weer in Nederland terecht, waardoor ons land als geheel en ons bedrijfsleven in internationaal perspectief concurrerender wordt. Uiteraard verdwijnen er banen uit Nederland als gevolg van internationalisering, maar er komen ook banen in Nederland bij. Nederland profiteert als open economie in sterke mate van de mogelijkheden die er zijn. Ik denk dat we dat niet in de weg moeten staan.

Ik ben het wel met mevrouw Hamer eens dat de inspanningen van zowel werkgevers als werknemers zich bij dreigend ontslag moeten richten op het zo snel mogelijk vinden van ander werk. Dat geldt echter in het algemeen en niet alleen in de situatie waarin werk naar het buitenland wordt gebracht. Als er banen vervallen, moeten zowel werkgevers als werknemers ervoor zorgen dat die werknemers bij een ander bedrijf weer door kunnen gaan met hun werk. Ik zie echter niet in waarom we verschillend beleid zouden moeten loslaten op het verlenen van ontslagvergunningen als iemand in de problemen komt en daardoor mensen moet laten gaan of als iemand door concurrentieomstandigheden gedwongen wordt of daardoor beste mogelijkheden ziet om activiteiten in het buitenland te laten verrichten.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Als ik de minister zo hoor, zijn we het eens. Mijn voorstel is juist om het automatisme dat je collectief ontslag krijgt als je naar het buitenland gaat, te laten vervallen. In andere gevallen is dat namelijk helemaal geen grond voor ontslag. Mijn voorstel is niet om bedrijven te verbieden om een deel van het werk naar het buitenland te brengen, maar om dat pas te doen nadat men goed heeft gezorgd voor de Nederlandse werknemers, zoals dat ook voor andere gevallen geldt. Nu is het een automatische grondslag voor ontslag. Mijn enige simpele voorstel is om dat automatisme – het is één streepje in de wet – te laten vervallen. Als ik de minister zo hoor, wil ik hem toch vragen om dat nog even goed te bekijken. Wat hij zegt, is precies hetzelfde als wat ik zeg. Alleen regelt de wet het tot nu toe anders.

Minister Kamp:

Ik denk dat het moet gebeuren zoals wij dat in de wet hebben vastgelegd. Als er een ontslaggrond is volgens de wet, is die ontslaggrond er. Dat neemt echter niet weg dat de werkgever zich moet inspannen om de werknemers die worden ontslagen van werk naar werk te geleiden. Wij moeten de werkgever in alle gevallen daarop aanspreken volgens de procedures die wij daarvoor hebben. In dit verband zou ik dat niet anders willen doen. Datgene wat wij in de wet hebben vastgelegd, wil ik handhaven.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik wil niets afdoen aan de feitenkennis waarvoor de heer Van de Besselaar de minister heeft gecomplimenteerd. Maar als er een bedrijf komt en zegt dat een deel naar het buitenland gaat, wordt er automatisch ontslag verleend. Ik vraag de minister – anders zal ik daartoe een initiatiefwetsvoorstel indienen – om dat automatisme te laten vervallen en ervoor te zorgen dat er eerst een goed sociaal plan komt voor de werknemers en dat het bedrijf dan pas naar het buitenland kan vertrekken. Eerlijk gezegd kan ik mij niet voorstellen dat deze minister, die overigens zeer gesteund door ons zo bezig is met de Polen, de Roemenen en al die zaken meer, hierop tegen zou zijn.

Minister Kamp:

Als een bedrijf in Nederland tot de conclusie komt dat bepaalde activiteiten hier niet concurrerend kunnen plaatsvinden maar ergens anders moeten gebeuren, zie ik er helemaal geen heil in om dat in de weg te staan. Als er om die reden personeel moet worden ontslagen, vind ik ook niet dat daarvoor toestemming moet worden geweigerd. Ik vind wel dat de werkgever zich in zo'n geval moet inspannen om de betrokken werknemers van werk naar werk te geleiden. Ik zal in alle gevallen waarin dit gebeurt de werkgevers erop aanspreken dat zij hun verantwoordelijkheid nemen. Ik ben er voorstander van dat in het kader van sociale plannen afspraken worden gemaakt over van-werk-naar-werktrajecten. Ik vind het veel beter het geld daaraan te besteden dan bijvoorbeeld aan ontslagvergoedingen. Dat geldt niet alleen voor werknemers, maar ook voor de overheid. Als er van werk naar werk wordt gegaan, is dat goed voor de werknemer en ook voor de overheid, omdat het beroep op de WW wordt tegengegaan. Daarom hebben wij in het kader van het vitaliteitspakket aan sociale partners gevraagd om in de cao's een van-werk-naar-werkbudget te introduceren. Zij zijn daartoe bereid. Wij zijn daarover met hen in gesprek. Als zij met een invulling op dat punt komen, zijn wij bereid om dat financieel te ondersteunen. Mevrouw Hamer en ik verschillen niet over de houding die van werkgevers wordt gevraagd. In alle gevallen moet men zich inspannen om ervoor te zorgen dat de werknemer als het maar even kan van werk naar wordt begeleid. Daarover moeten afspraken worden gemaakt in de cao's. Wij willen het maken van die afspraken graag financieel ondersteunen.

Mevrouw Hamer wil dat het wettelijk minimumloon gaat gelden voor personen vanaf 18 jaar en niet zoals nu vanaf 23 jaar. Nederland heeft een lage jeugdwerkloosheid. Ik heb de vergelijking met Spanje genoemd. Wij hebben de laagste jeugdwerkloosheid van heel Europa: bij ons 8% en in Spanje 48,5%. Dat is voor een deel de verdienste van het lage minimumjeugdloon. Het lijkt mij niet verstandig om in de huidige tijd het minimumloon voor jongeren te verhogen. Ik denk dat dit hun kansen op de arbeidsmarkt vermindert. Op de langere termijn zijn de arbeidsmarkteffecten van een wettelijk minimumloon vanaf 18 jaar niet eenduidig. Voor jongeren tussen de 18 en 23 jaar wordt het dan aantrekkelijk om te gaan werken in plaats van te studeren. De vraag is hoe dat helemaal voor de samenleving uitpakt. Voor de werkgevers wordt het juist minder aantrekkelijk om die jongeren in dienst te nemen, omdat zij duurder worden. Het netto-effect van zo'n maatregel op de arbeidsdeelname van jongeren is onduidelijk, maar wel duidelijk is dat aan het voorstel een prijskaartje hangt omdat nu eenmaal de uitkeringen in het kader van de Wajong gekoppeld zijn aan het minimumjeugdloon. De verlaging van de leeftijd waarop het wettelijk minimumloon ingaat, zou derhalve tot hogere uitkeringslasten leiden. Als je denkt dat het in deze onzekere tijd niet verstandig is om de arbeidsmarktpositie van jongeren te verslechteren, als je denkt dat het op wat langere termijn onduidelijk is hoe het precies gaat uitpakken en als je vaststelt dat het tot hogere lasten leidt, dan lijkt het mij een maatregel die wij op dit moment niet moeten nemen.

Ik kom op de Ziektewet. De heer Huizing is het eens met kabinetsplannen om de Ziektewet activerender te maken, maar hij maakt zich zorgen over het ontbreken van een gelijk speelveld tussen het UWV en de private aanbieders van verzekeringen bij de keuze van bedrijven of zij eigenrisicodrager willen zijn, dan wel dat zij het UWV willen inschakelen. De heer Huizing vraagt of ik wil onderzoeken of het eigenrisicodragerschap voor vangnetters ook in de WIA mogelijk is.

Het UWV stelt de premies overeenkomstig de wet vast. Wij hebben gezegd: zo moet je het doen. En zo doet het UWV het. Maar wij zijn natuurlijk niet perfect. Je kunt concluderen dat er onlogische onderdelen in de wet staan. Die staan een gelijk speelveld voor de markt in de weg. Ik denk dat dat gerepareerd moet worden. Ik zeg de heer Huizing toe dat ik dat zo spoedig mogelijk zal doen. Ik denk dat het moet lukken om het per 1 januari 2013 voor elkaar te krijgen. Ik zal de mogelijkheid voor bedrijven bezien om per 2014 eigenrisicodrager te worden voor het WGA-risico van vangnetters. Ik neem dat mee in het wetsvoorstel beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters, waar ik zo spoedig mogelijk mee naar de Kamer wil komen. Ik zal op dat punt mijn bevindingen en conclusies weergeven. De heer Huizing kan dan bekijken of dat in de richting gaat die hij wenst.

Mevrouw Karabulut heeft als kritiek op de voorgestelde kabinetsmaatregelen voor de Ziektewet dat mensen straks nog langer moeten werken voordat zij een uitkering op het huidige niveau krijgen. Zij doelt dan op de knip die ik heb voorgesteld van de Ziektewetuitkering in een eerste deel waarvan de hoogte 70% van het laatste loon is, en een tweede deel waarvan de hoogte 70% van het minimumloon is. Het wetsvoorstel is afgelopen vrijdag door de ministerraad gekomen. Nadat het de Raad van State is gepasseerd, verwacht ik het dit voorjaar bij de Kamer te kunnen indienen. De door mevrouw Karabulut geplaatste kanttekeningen zullen onderdeel uitmaken van de inhoudelijke bespreking van het wetsvoorstel.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik begrijp hieruit dat de minister vasthoudt aan de plannen voor de Ziektewet, die vooral nadelig zullen uitpakken voor flexwerkers. Hun positie zal nog verder verslechteren. Ik combineer dat met de reactie van de minister op mijn zes voorstellen om de positie van flexwerkers juist te verstevigen. Ik vind het jammer te moeten constateren – ik had de minister meer aan mijn zijde verwacht – dat er sprake is van "verrutting" van de samenleving. Dat woord gebruik ik omdat ik veramerikanisering zo'n rotwoord vind. Maar dat is wet wat wij aan het doen zijn. Mensen aan de onderkant van de arbeidsmarkt worden gedwongen in kleine baantjes te werken. Zij kunnen zich niet verzekeren, want daar hebben ze onvoldoende inkomen voor. Zij krijgen door deze maatregel ook nog eens een slechtere positie in de Ziektewet. De minister wil niets voor het jeugdminimumloon doen, terwijl wij weten dat er bijvoorbeeld in de supermarkten bijna alleen nog 15-jarigen werken, en nog weer verder onder het jeugdminimumloon. De volwassenen – dat zijn in dit verband mensen vanaf achttien jaar – worden eruit geknikkerd om er jongeren neer te zetten. Dat is de samenleving waar wij naartoe aan het gaan zijn. Er zijn steeds minder rechten voor mensen. Ik vind de reactie van de minister zeer teleurstellend. Hij vindt de zes voorstellen leuk, hij vindt het bezwaar tegen de Ziektewetmaatregelen leuk, maar hij vindt dit een beetje zus en dat een beetje zo, en hij pakt het niet op. Ik hoop dat de minister dit wil heroverwegen en dat hij serieuzer naar de voorstellen wil kijken in de context van wat ik de "verrutting" van de samenleving heb genoemd.

Minister Kamp:

De context bepaalt mevrouw Hamer zelf. Ik ben serieus ingegaan op haar voorstellen. Ik denk dat dit niet nadelig is voor flexwerkers, maar juist voordelig. Op dit moment bestaat de helft van de instroom in de arbeidsongeschiktheid uit mensen met tijdelijke contracten, die via het restant van de Ziektewet dat we nog hebben, in de arbeidsongeschiktheid terechtkomen. Dat is heel ongunstig voor die flexwerkers. Het is niet leuk om ziek te zijn en het is niet leuk om prikkels te missen. Het is ook niet leuk als je geen werkgever hebt die zich wil inspannen om jou weer terug aan het werk te krijgen. Vaste werknemers worden geprikkeld om zo snel mogelijk weer aan het werk te gaan. Werkgevers worden geprikkeld om zich daarvoor in te zetten. Als wij diezelfde prikkels ook kunnen organiseren voor flexwerkers, is dat volgens mij ten gunste van die flexwerkers. Hiermee bereiken we dat het ziektepercentage naar beneden gaat en de instroom in de arbeidsongeschiktheid minder wordt. Ik had eigenlijk de steun van mevrouw Hamer hiervoor verwacht.

Er zijn bepaalde werkzaamheden die jongeren goed kunnen doen. Het is fijn dat die werkzaamheden door jongeren worden gedaan. Zij horen ook bij dat deel van de mensen die op de arbeidsmarkt een plek moeten vinden. Op die manier krijgen ze een kans in een sector. Er zijn andere functies in die sectoren waarnaar ze misschien kunnen doorstromen. Ik denk dat het wettelijk minimumloon ertoe heeft geleid dat de jeugdwerkloosheid in Nederland de laagste is van Europa. Zij is bijvoorbeeld acht keer zo laag als in Spanje. Ik denk dat we heel voorzichtig moeten zijn om dingen te veranderen, zeker in de huidige tijd.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De vergelijkingen gaan mank, want het minimumloon in Spanje is veel lager dan hier en de werkloosheid is daar hoger. Daarover hebben we al eerder gediscussieerd. Volgens mij gaat de minister voorbij aan het punt dat ik maak. Natuurlijk is het aardig om die flexwerkers een prikkel te geven, maar de minister heeft net eerder in een antwoord gezegd dat de flexwerkers geen prikkels nodig hebben, omdat ze ondernemers zijn. Nu onthouden we de flexwerkers hun rechten en daar maak ik bezwaar tegen. Zo krijgen we een tweedeling in de arbeidsmarkt tussen mensen die rechten en een hoger inkomen hebben en mensen die geen rechten meer hebben en een lager inkomen. Daar maak ik bezwaar tegen. Ik zeg niet dat we over de hele linie dingen moeten regelen. Ik stel voor om bij het minimumtarief uit te gaan van 150% van het minimumloon, omdat we weten dat mensen daaronder rechteloos zijn en geen arbeidsongeschiktheidsvoorziening of pensioen kunnen opbouwen. Uiteindelijk betalen ze, als ze ouder zijn, de rekening. Natuurlijk ben ik ervoor dat jongeren aan het werk kunnen, maar wil de minister echt een samenleving waarin de bediening in supermarkten wordt gedaan door 15-jarigen en waarin mensen die er jaren hebben gewerkt geen plek meer hebben en eruit worden gebonjourd? Is dat de samenleving waar de minister naartoe wil?

Minister Kamp:

Na een lang betoog komt er een vraag. Ik ga eerst in op het betoog. Mevrouw Hamer haalt uitspraken van mij over zzp'ers aan en past deze toe op de groep mensen die via een tijdelijk arbeidscontract in de Ziektewet terechtkomt. In dat laatste geval spreek je over werknemers. In het eerste geval spreek je over zzp'ers, oftewel ondernemers. Ik neem aan dat mevrouw Hamer dat weet. Het zijn verschillende groepen. De zzp'ers komen helemaal niet in de Ziektewet terecht. Zij zijn namelijk ondernemers. Ik heb het over werknemers die geen vast contract hebben, maar een tijdelijk contract. Hoewel ze een relatief kleine groep vormen, zijn ze verantwoordelijk voor de helft van de instroom in de arbeidsongeschiktheid. Het is helemaal niet leuk om ziek te zijn en arbeidsongeschikt te worden. Het is heel leuk als je dezelfde successen die je hebt kunnen bereiken voor de vaste werknemers, ook kunt bereiken voor de mensen met een tijdelijk contract. We zijn ermee bezig om dat te organiseren en vervolgens vinden we mevrouw Hamer tegenover ons. Je kunt inderdaad niet een supermarkt draaiende houden met alleen maar mensen van vijftien jaar. Er zijn allerlei functies die in de supermarkt moeten worden vervuld. Ik kom er net zo vaak als mevrouw Hamer. Je ziet er jongeren en ouderen. Als een behoorlijk aantal jongeren op een goede manier zijn werk kan doen in de supermarkt, heb ik daar niets op tegen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

De minister gaat echt langs mijn punt heen. Ik probeer met de minister in gesprek te komen over het feit dat steeds meer mensen, een derde van de mensen op de arbeidsmarkt, in een flexibele schil zitten. Daar heb ik het over. De minister heeft het ook zelf gezegd. Die flexibele schil bestaat voor een groot gedeelte uit mensen die geen zekerheden hebben en deze ook niet kunnen opbouwen. Dat is dat voorbeeld van die 15-jarige in een supermarkt. U komt daar echt niet vaak genoeg als u niet ziet dat daar steeds meer jongeren – nee, bijna kinderen – rondlopen om het werk te doen. Misschien zit daar nog ergens een wat oudere bedrijfsleider. Dat is het beeld waar wij naartoe gaan. Ik wil uw steun om dat tegen te gaan. Daarom doe ik hier zes voorstellen. Daarom zeg ik ook: bekijk nog eens goed hoe uw voorstel over de Ziektewet uitpakt. Misschien hebt u wel de goede intenties, maar het pakt verkeerd uit in de samenleving die zich aan het ontwikkelen is. De werkgevers geven het vandaag gewoon toe in Het Financieele Dagblad, want zij zeggen: laat de hervorming van het ontslagrecht maar zitten, hoor; die hebben wij niet meer nodig, want we regelen het al. Dat is de samenleving waar ik het graag met u over wil hebben. Wij willen daar niet toe. Ik noem dat "de verrutting van de samenleving". Ik verwacht eigenlijk van u als minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid dat u met mij ten strijde trekt om dit tegen te gaan.

Minister Kamp:

Ik kom net zo vaak in de supermarkt als mevrouw Hamer, namelijk zo vaak als ik boodschappen nodig heb; dat is zeer regelmatig. Ik heb haar al verteld dat je niet zomaar kunt zeggen dat er een derde in de flexibele schil zit. Je moet onderscheid maken tussen werknemers en ondernemers; zzp'ers zijn ondernemers. Het aantal zzp'ers is inderdaad toegenomen van 12% naar 14%. Het aantal werknemers met een tijdelijk contract is ongeveer gelijk gebleven. Het is lager dan voor de vorige crisis en ook lager dan gedurende een groot deel van de jaren negentig. De situatie is dus anders dan mevrouw Hamer die schetst. Bovendien heeft een flexibele schil van een zekere omvang, vergelijkbaar met de omvang die de flexibele schil nu in Nederland heeft, een goede functie op de arbeidsmarkt. Dat is een van de redenen geweest waarom bij de vorige crisis, toen het CPB dacht dat er 200.000 werklozen meer zouden komen, nauwelijks meer werklozen zijn gekomen. Die flexibele schil heeft dat op kunnen vangen, naast een aantal andere oorzaken. Die flexibele schil wordt door mensen gewenst en goed benut, ook door werkgevers. Alleen als wij in de sfeer van het ontslagrecht tot grote wijzigingen komen, kunnen wij op het punt van die flexibele schil ook wijzigingen verwachten. Als het verschil tussen een flexibel contract en een vast contract niet meer zoveel uitmaakt, zal het aantal mensen met een flexibel contract immers kunnen afnemen.

Mevrouw Karabulut (SP):

De minister heeft het voortdurend over het prikkelen van mensen, in dit geval om te voorkomen dat zij ziek worden. Is het wel eens bij de minister opgekomen dat mensen ziek worden door de omstandigheden waarin zij verkeren? Dat geldt zeker voor de grote groep mensen met tijdelijke contracten en slecht betaalde banen. Vaak kunnen zij niet eens een fulltime baan bij elkaar sprokkelen en moeten zij van job naar job hoppen, omdat er voor hen alweer tien anderen zijn. Moet de minister de oplossing niet juist daar zoeken?

De voorzitter:

Uw vraag is duidelijk.

Minister Kamp:

Wij hebben een grote bonafide uitzendsector in Nederland. Daar gelden ook cao-bepalingen en daar kunnen mensen op een zeer fatsoenlijke manier werken. Als zij op een plek niet op een fatsoenlijke manier kunnen werken, kunnen zij altijd overstappen naar een andere plek. Het blijkt dat mensen vaak voordelen zien in een flexibel contract. In andere gevallen bewijzen zij zich via een flexibel contract op de arbeidsmarkt en kunnen zij voor een vast contract in aanmerking komen. Ik denk dat die flexibele contracten een goede functie vervullen en dat er helemaal geen reden is om die te benaderen zoals mevrouw Karabulut dat doet.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik wil dat dan wel eens zien. Dat vraag ik de minister. De minister zegt dat het aan die mensen met flexcontracten ligt, want "dan moeten zij maar niet ziek worden"; daarom neemt hij die mensen geld af, zodat zij nog armer worden. Ik zeg dat het aan de omstandigheden ligt. Iemand die als verpleegster in de thuiszorg werkt, moet zich iedere keer weer laten inhuren. Iedere keer moet zij afwachten of het contract niet weer goedkoper wordt. De schoonmakers en de mensen in de vleesindustrie doen allemaal eigenlijk vast werk, maar moeten voortdurend knokken en moeten voortdurend van contract naar contract en van bedrijf naar bedrijf hoppen. Dat is niet fijn; dat is ziekmakend. Dat moet veranderd worden.

Minister Kamp:

Mevrouw Karabulut heeft helemaal geen zin in een antwoord van mij. Dat wil zij helemaal niet horen. Zij wil alleen haar eigen riedeltje afdraaien. Zij zegt tegen mij dat het mijn doel is om geld van mensen af te nemen, zodat zij nog armer worden, terwijl ik tegen haar zeg dat er mensen zijn met een vast contract en mensen met een tijdelijk contract. Nu blijkt dat de relatief kleine groep mensen met een tijdelijk contract verantwoordelijk is voor de helft van de instroom in de arbeidsongeschiktheid. Die mensen zijn dus eerst een tijd ziek geweest en vervolgens worden ze arbeidsongeschikt. Wie beleeft er nu lol aan dat die mensen ziek zijn en dat ze arbeidsongeschikt worden? Voor de vaste werknemers is een methodiek gevonden, waarmee we de instroom in de arbeidsongeschiktheid met twee derde hebben kunnen terugbrengen, terwijl vroeger een steeds grotere groep arbeidsongeschikt werd. Mensen met een tijdelijk contract gun je dan toch dezelfde prikkels en hetzelfde succes? Ik wil deze mensen dus geen geld afpakken en nog armer maken, maar ik wil graag voorkomen dat ze onnodig ziek worden, ziek blijven en instromen in de arbeidsongeschiktheid. Als mevrouw Karabulut mijn benaderingswijze niet op een normale wijze kan oppakken, dan kan zij ook niet van mij verwachten dat ik ga proberen om haar te overtuigen. Zij heeft er namelijk helemaal geen trek in om zich te laten overtuigen. Zij heeft er alleen maar trek in om haar eigen dingen te zeggen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dat is niet waar. Ik wil van de minister het bewijs dat het verlagen en het inperken van de ziektewetrechten van deze mensen zou leiden tot minder ziekte en minder instroom in allerlei andere uitkeringen. Dat vraag ik van de minister.

Minister Kamp:

Mijn antwoord is dat het niet logisch is dat mensen met een tijdelijk contract verantwoordelijk zijn voor de helft van de instroom in de arbeidsongeschiktheid. Ik kan me niet voorstellen dat de oorzaak daarvan alleen bij de mensen zelf moet worden gezocht. Mensen met een tijdelijk contract hebben in een of andere vorm ook recht op de combinatie van prikkels en de inzet van werkgevers die er is voor mensen met een vast contract. Het is logisch dat wij wat wij bewezen hebben voor mensen met een vast contract ook zullen bewijzen voor mensen met een tijdelijk contract. Ik ben van plan om daarvoor met een plan naar de Kamer te komen. Als ik daarvoor niet de steun krijg van mevrouw Karabulut, dan hoop ik dat ik de steun van anderen krijg. Uiteindelijk is dat namelijk in het voordeel van mensen met een tijdelijk contract, die helemaal geen trek hebben om ziek te zijn en om met een arbeidsongeschiktheidsuitkering aan de kant te komen staan.

Mevrouw Karabulut (SP):

We komen hier inderdaad nog over te spreken. Ik ga ervan uit dat wij dan de onderbouwing van deze stellingen van de minister krijgen. Kan de minister beamen dat, als het zijn bedoeling is om de werkgevers te prikkelen om werknemers minder ziek te maken, je niet de ziektewetrechten en het loon van werknemers moet verlagen? Dan moet je er namelijk voor zorgen dat werkgevers vast werk door vast personeel laten doen.

Minister Kamp:

Ik heb daarover gezegd wat ik wilde zeggen.

Ik zal nu overgaan op het onderdeel pensioenen. Aanvullend op wat ik in het begin al over pensioenen heb gezegd, zal ik kort ingaan op de slechte financiële positie van de pensioenfondsen en de gevolgen die dit heeft voor werknemers en gepensioneerden. Gegeven het belang van het onderwerp wil ik hier bij de begrotingsbehandeling nu niet aan voorbijgaan. De situatie waarin de pensioenfondsen verkeren is het laatste halfjaar verslechterd. De gemiddelde dekkingsgraad is gedaald van ongeveer 108% eind juni naar iets minder dan 100% eind oktober. Bij 240 fondsen was er eind oktober sprake van een dekkingstekort. Dat betekent dat de dekkingsgraad minder was dan 105%. Van de 240 fondsen lopen er 130 achter op hun herstelplan. Als de situatie voor het einde van dit jaar niet verbetert, dan zullen deze 130 fondsen met in totaal 8 miljoen deelnemers aanvullende maatregelen moeten nemen met het oog op tegenvallers, en wel die aanvullende maatregelen die in hun eigen herstelplannen zijn opgenomen. Als die maatregelen voldoende soelaas bieden, is dat mooi. Als zij onvoldoende soelaas bieden, dan kan het nodig zijn om af te stempelen, oftewel om een korting toe te passen om tijdig uit de onderdekking te komen. Dat is namelijk noodzakelijk voor de pensioenfondsen. Zoals gezegd, de kortingen die moeten worden aangekondigd in het vroege voorjaar van 2012, moeten uiterlijk 1 april 2013 worden doorgevoerd, nadat eerst op 31 december 2012 een tussenbalans is opgemaakt.

Naast deze 130 fondsen zijn er nog 5 fondsen met in totaal 30.000 deelnemers die in mei van dit jaar al een korting hebben aangekondigd. Of die korting per 1 april 2012 doorgevoerd moet worden, is afhankelijk van de dekkingsgraad van deze fondsen aan het einde van dit lopende jaar. De crisis die bestaat bij de pensioenfondsen, dateert niet van vandaag of gisteren. Al drie jaar verkeren de pensioenfondsen in zwaar weer. Na de scherpe verslechtering van de financiële situatie in het najaar van 2008 heeft de Nederlandsche Bank als toezichthouder in overleg met mijn voorganger uitstel verleend voor het indienen van herstelplannen. Vervolgens is ook de duur van het kortetermijnherstelplan verlengd van drie naar vijf jaar. Daar moet het wat mij betreft bij blijven. Fondsen nog een keer soelaas bieden door tussentijds de regels aan te passen, zet de intergenerationele solidariteit onder druk. Het leidt tot verlies van vertrouwen bij jongere generaties en doet daarmee afbreuk aan een goede implementatie van het pensioenakkoord.

De huidige regels zullen straks wel worden aangepast als gevolg van het nieuwe pensioenakkoord, als dat de verhoopte steun van de Kamer zal verkrijgen. Dit pensioenakkoord biedt ruimte aan nieuwe contracten, waarin de pensioenen op een transparante wijze gaan meeademen met de ontwikkelingen op de financiële markten en met de levensverwachting. Daarvoor gaan wij een nieuw financieel toetsingskader ontwikkelen. Zoals ik al heb gezegd, zullen wij hiervoor na de onderzoeken, na 1 maart, een hoofdlijnennotitie maken die naar de Kamer zal worden gestuurd. Vervolgens komt er een wetswijziging, die in werking zal treden op 1 januari 2014. Als er besluiten met betrekking tot of door pensioenfondsen worden genomen voor een eventuele korting die zal plaatsvinden op 1 april 2013, lijkt het mij heel verstandig dat in de loop van 2012 niet alleen wordt gekeken naar de stand per 31 december 2012 maar dat ook al zal worden bekeken of inmiddels duidelijk is wat het nieuwe financiële toetsingskader zal zijn en welke effecten dit eventueel zal hebben wat betreft de dekkingsproblematiek van de pensioenfondsen. Ik ben dus van plan om dit op deze wijze te gaan doen. Als er in de loop van het komende jaar duidelijkheid over het nieuwe kader ontstaat, zal ik met de Nederlandsche Bank en met de Pensioenfederatie overleggen over de vraag hoe wij daarmee op een verstandige wijze rekening kunnen houden als wij de situatie van de pensioenfondsen gaan beoordelen ten aanzien van de datum 31 december 2012.

In dit verband wil ik ten slotte ingaan op een vraag van de heer Van den Besselaar. Hij zei dat de verschillen in levensverwachting tussen hoog- en laagopgeleiden aanmerkelijk zijn en dat die leiden tot verschillen in profijt van de AOW en het pensioen. Mensen die lager opgeleid zijn, leven korter en kunnen dus minder van hun AOW genieten, terwijl zij daaraan wel bijgedragen hebben. De heer Van den Besselaar wil die onevenwichtigheid uit de wereld nemen. Ik ben het met hem eens dat sociaaleconomische gezondheidsverschillen onwenselijk zijn, maar ik wijs erop dat de levensverwachting voor een groot deel afhankelijk is van de levensstijl die iemand zich aanmeet. De regering heeft daarop slechts zeer beperkt invloed. Het is ook technisch en juridisch niet goed mogelijk om wat betreft de AOW-rechten onderscheid te maken naar opleidingsniveau en daaraan gekoppeld de levensstijl. Bovendien is het niet zo dat langer doorwerken de levensverwachting negatief beïnvloedt. Er zijn aanwijzingen dat men juist gezonder is en langer leeft naarmate men langer werkt. De verschillen zijn er dus, maar die zijn vooral beïnvloedbaar door de mensen zelf, hun eigen levensstijl. Het is voor ons niet mogelijk om daar in onze regels op in te spelen. Ik vind het ook niet wenselijk om dat te doen.

Ik kom aan het achtste onderdeel toe, dat de koopkracht en het inkomensbeleid betreft.

De voorzitter:

De heer Van den Besselaar heeft nog een vraag over de leefstijl.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Ik heb de minister-president vorige week ook horen zeggen dat het niet aan het kabinet is om de levensstijl van mensen te beoordelen of daarin direct verandering te willen brengen. Het blijft echter een gegeven dat de verschillen heel erg groot zijn. Ik heb de minister goed gehoord toen hij zei dat hij weinig middelen voorhanden heeft om hierin daadwerkelijk verandering te brengen, maar het is toch vreemd. Het lijkt me sterk dat iemand die altijd hard gewerkt heeft, een laag inkomen gehad heeft, laag is opgeleid – die elementen kennen wij allemaal – als hij 65 jaar is, ineens gaat opfleuren.

Minister Kamp:

Je levensstijl is wel je eigen keuze. De mogelijkheden voor de overheid om die te beïnvloeden zijn beperkt. Wij hebben toch die ambitie, omdat wij de mensen op de arbeidsmarkt die voor werk beschikbaar zijn, graag allemaal willen inschakelen vanwege de vergrijzing en de tekorten die er in de toekomst zijn. We willen graag dat de mensen zich inzetten voor hun eigen duurzame inzetbaarheid. Wij willen graag dat ze werken aan hun gezondheid en aan het op peil houden van hun scholing. Dat proberen we ook te beïnvloeden, samen met de werkgevers. Als mensen daarop inspelen, is dat heel mooi, dan kunnen ze blijven werken. Ik hoop dat ze vervolgens nog lang van hun pensioen kunnen genieten. Dit is wat we kunnen doen, maar het is praktisch niet haalbaar om ervan uit te gaan dat de situatie nou eenmaal zo is en dat we die moeten vertalen in AOW- of pensioenrechten. Bovendien is het onwenselijk, want mensen maken zelf keuzes en moeten zelf de consequenties van die keuzes dragen.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Ik heb nog een korte vraag. Het is een beetje gemakkelijk om iedereen over één kam te scheren. Mensen maken niet altijd zelf de keuze. Als je laagopgeleid bent, als je toevallig terechtgekomen bent in een situatie waarin je een laag loon krijgt, als je terechtgekomen bent in een situatie waarin je op je vijftiende al moest beginnen met werken, is dat niet altijd een vrije keuze. Het lijkt in ons land misschien wel een vrije keuze, maar dat is het echt niet altijd. Ik geef de minister dus mee om er niet al te gemakkelijk overheen te stappen en te zeggen dat het alleen maar een kwestie van levensstijl is. Dat is namelijk niet zo.

Minister Kamp:

Ik geloof niet dat het feit dat je laag- of hoogopgeleid bent, de oorzaak is van het feit dat je korter of langer leeft. Er zijn natuurlijk heel veel laagopgeleid mensen die heel gezond zijn en heel lang leven, en er zijn ook hoogopgeleide mensen die heel ongezond leven en kort na hun pensionering al overlijden. Het zit dus niet in het laagopgeleid zijn; het zit in je levensstijl. Hoeveel beweeg je, hoeveel eet je, wat eet je, drink je alcohol, rook je; dat bepaalt je levensstijl op grond waarvan je langer of korter leeft. Dat beïnvloedt het met name. De keuze om dat te doen, maken mensen zelf.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Het is toch jammer, voorzitter. Ik heb de minister net een aantal complimenten gemaakt over zijn kennis, maar nu moet ik toch constateren dat hij niet goed gelezen heeft in het rapport De sociale staat van Nederland. Daarin staat namelijk dat het nou juist wél die laagopgeleiden zijn, die vroeg zijn begonnen met werken en die een laag inkomen hebben, die niet profiteren van de AOW. En dat niet alleen vanwege hun levensstijl.

De voorzitter:

Wat is uw vraag?

De heer Van den Besselaar (PVV):

Mijn vraag is dat het jammer is dat de minister dit niet weet.

Minister Kamp:

Voorzitter, wat ik heel goed weet is dat uit de cijfers blijkt dat mensen die laagopgeleid zijn, vaker een ongezonde levensstijl hebben, waardoor ze vaker minder lang leven. Die situatie doet zich voor. Mensen die hoger opgeleid zijn, hebben vaker een gezonde levensstijl en zij blijven dan ook vaker langer leven. Dat zijn de feiten. De keuze of je wel of niet rookt of drinkt, wat je eet en hoeveel je beweegt, maak je echt zelf. Het is heel goed dat de overheid zich in het kader van de duurzame inzetbaarheid samen met de werkgevers inzet om gedrag te beïnvloeden. De mensen maken echter uiteindelijk zelf de keuzes.

De voorzitter:

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Kamp:

Voorzitter. Ik ben toegekomen aan het onderdeel koopkracht en inkomensbeleid. De economische crisis van de afgelopen jaren is slechts beperkt tot uitdrukking gekomen in de koopkracht. In 2009 was er een koopkrachtontwikkeling van plus 2%, terwijl de economie in dat jaar met 3,5% kromp. Dat betekent dat die hele koopkrachtverbetering compleet op de pof is gekomen. Dat is later ook niet meer ingehaald. De bezuinigingen die het kabinet nu doorvoert, zijn de enig mogelijke reactie op de harde realiteit dat mede als gevolg hiervan – en door andere oorzaken – de overheidsfinanciën zijn ontspoord en gecorrigeerd moeten worden. Koopkrachtverlies voor het jaar 2012 is daarbij echt onvermijdelijk. We hebben ervoor gekozen om volgend jaar de pijn van het koopkrachtverlies te verdelen en alle inkomensgroepen een deel van de bezuinigingslasten te laten dragen.

Ik constateer dat D66 in zijn tegenbegroting het kabinet steunt in zijn streven om de overheidsfinanciën op orde te brengen. De keuzes die wij maken, zijn echter heel anders dan de keuzes die D66 heeft gemaakt. D66 zegt bijvoorbeeld dat de afbouw van de dubbele heffingskorting en het referentieminimumloon teruggedraaid moet worden. Wij zeggen dat die maatregel essentieel is om ervoor te zorgen dat werken tegen het minimumloon financieel aantrekkelijker blijft dan in de bijstand te zitten. Een eenmalige verhoging van de arbeidskorting zoals D66 die voorstelt, is absoluut onvoldoende om dit te bereiken. Dit is een nuttige en noodzakelijke maatregel. Het moet zo zijn dat de bijstandsuitkering aanmerkelijk lager is dan het wettelijk minimumloon, omdat je de prikkel om te gaan werken ook aan deze groep gunt.

De heer Spekman heeft het beeld geschetst dat middeninkomens er meer op achteruitgaan dan hoge inkomens. Dat beeld klopt niet. De koopkrachtontwikkeling is gemiddeld voor middeninkomens niet anders dan voor hoge inkomens. Uiteraard zijn er wel specifieke voorbeelden van middeninkomens die er meer op achteruitgaan, maar dat geldt ook voor hogere inkomens. Het totale koopkrachtbeeld is zoals wij het geschetst hebben. De pijn wordt gelijkelijk over de verschillende groepen verdeeld. Als er één groep wat extra is ontzien, is dat de groep met de laagste inkomens.

Ten slotte is op dit punt de toevoeging van 90 mln. aan het budget voor de bijzondere bijstand waartoe wij hebben besloten, een schaamlap genoemd. Wij moeten ons realiseren dat de groep mensen die er door een samenloop van verschillende maatregelen meer dan 5% in koopkracht op achteruitgaat, beperkt is tot 100.000 personen. Twee derde daarvan zijn mensen die een modaal of hoger inkomen hebben. Een derde deel betreft mensen met een lager inkomen. Als je voor die laatste groep een bedrag van 90 mln. extra toevoegt voor de bijzondere bijstand om die gevallen tegemoet te treden die het nodig hebben, is dat een zeer substantieel bedrag. Ik denk dat het meer is dan voor deze groep nodig is. Het bedrag kan dan ook mede worden gebruikt voor andere groepen.

De heer Spekman (PvdA):

De minister beweert dat ik ernaast zat, maar mijn collega Plasterk heeft bij de algemene financiële beschouwingen berekeningen doorgegeven, waaruit blijkt dat een rijk gezin er slechts 2,3% op achteruitgaat en een gezin waarvan beide ouders in een bedrijf werken 4,9%. Een gezin met een inkomen van € 25.000 ziet de koopkracht met 6,1% dalen en de hekkensluiter is het gezin waarvan beide ouders leerkracht waren, dat er 7,2% op achteruitgaat. Dat waren voorbeeldgezinnen. Wij hebben de minister van Financiën gevraagd of dat klopte en hij bevestigde dat beeld. Dan worden de rijken toch ontzien ten opzichte van de anderen!

Minister Kamp:

De heer Spekman pikt bepaalde gezinnen uit de verschillende inkomenscategorieën. Bij de lage, de midden- en de hoge inkomens is er voor de groep als geheel een gemiddeld koopkrachtverlies van 1% in de plannen van het kabinet. Het CPB heeft dat doorgerekend op grond van de nieuwste inzichten over de ontwikkeling van de economie en de effecten daarvan. Het CPB stelt dat het komend jaar het gemiddelde koopkrachtverlies niet uitkomt op 1%, maar op 1,25%. Als je kijkt hoe die 1% over de verschillende inkomensgroepen is verdeeld, zie je dat de laagste inkomens iets meer worden ontzien dan de midden- en de hoge inkomens. Het gaat dus niet om andere percentages. Ik spreek over de gemiddelde percentages. Die staan in de begroting en die zijn ten overvloede door het CPB bevestigd.

De heer Spekman (PvdA):

De cijfers die ik noem, zijn bevestigd door de minister van Financiën. Hij laat zien dat welvarende mensen worden ontzien. Wij hebben de directeur zorg en de pr-adviseur als voorbeeldberoepen genomen en daarmee het beroep van leerkracht vergeleken. Wij merken het zelf ook. Wij zijn allemaal welvarend. Wij gaan er niet zoveel op achteruit. Wij kunnen best wat missen. De leerkracht, de huisschilder of de receptioniste moeten echter grote bedragen missen. Die stapeling is niet verzonnen door mensen in het land. Mensen voelen heel veel op hun schouders komen en dat zijn niet de meest welvarende in dit land. Allerlei maatregelen om die mensen te ontzien, zijn door dit kabinet teruggedraaid.

Minister Kamp:

De heer Spekman weet hoe het werkt. Wij kunnen vaststellen dat in de berekening van het kabinet het gemiddelde koopkrachtverlies voor de groep middeninkomens 1% is. De actuele berekening van het CPB komt uit op 1,25%. Binnen die groep kun je er bepaalde categorieën uithalen en constateren dat het daar wat meer is dan 1%, maar je kunt er evenveel uithalen waar het wat minder is. Het gaat om het gemiddelde in de groep en dat percentage heb ik genoemd. De heer Spekman kan er een paar uithalen die naar de ene kant anders uitpakken. Ik kan er zo een paar uithalen die naar de andere kant anders uitpakken. Maar als we dat aan elkaar voorhouden, geven we elkaar niet het goede beeld. We kunnen beter bekijken wat het gemiddelde is voor alle inkomens – dat is 1% – en hoe het is verdeeld over lage inkomens, middeninkomens en hoge inkomens. Dan blijkt het gelijk verdeeld, waarbij de mensen met de laagste inkomens iets ontzien zijn.

De voorzitter:

De heer Spekman, tot slot.

De heer Spekman (PvdA):

Ik blijf het er absoluut mee oneens. In de voorbeelden gaan we uit van mensen van vlees en bloed. Mensen kunnen van een gemiddelde geen boterham kopen of hun kinderen naar de kinderopvang laten gaan. Daar knelt het nu net. Een aantal gezinnen gaat dat voelen, bijvoorbeeld gezinnen van leerkrachten die op de nullijn worden gezet. Dat is best een grote groep mensen. Mensen die afhankelijk zijn van de kinderopvang, gaan dat voelen. Als mensen die combinatie hebben, voelen ze het helemaal. En die komen in die middengroepen echt substantieel meer voor. Dat zijn mensen van vlees en bloed die dag in, dag uit hard werken maar die echt gepakt worden ten opzichte van die allerwelvarendste van wie de mensen toch al denken: ja, maar die hebben meer bijgedragen aan het veroorzaken van de crisis dan de gewone huisschilder of de loodgieter of de leerkracht of de verkoper in de winkel. Dat is toch niet rechtvaardig? We vinden toch met elkaar dat we best wat meer mogen vragen van mensen als onszelf, die geld zat hebben?

Minister Kamp:

Er zijn evenveel mensen binnen zo'n groep die er wat gunstiger uitkomen dan het gemiddelde als mensen die er wat ongunstiger uitkomen. Je kunt de voorbeelden uit de ene categorie halen, je kunt de voorbeelden uit de andere categorie halen, maar je kunt ook gewoon het gemiddelde nemen, het aantal mensen dat er meer dan 5% in koopkracht op achteruitgaat. 100.000 mensen hebben te maken met verschillende maatregelen met dit effect. Een derde daarvan zijn mensen met lage inkomens. Daar wordt een voorziening voor getroffen op grond van de bijzondere bijstand. Maar laten we niet wegpraten met elkaar dat het is natuurlijk zo is, dat als je als overheid moet saneren en moet ombuigen op de overheidsuitgaven, je de categorie treft waar de overheidsuitgaven terechtkomen. Dat zijn de mensen met middeninkomens en lage inkomens. Nadat we eenmaal de ombuigingen hadden uitgedacht en vastgesteld, hebben we maatregelen moeten nemen om toch te bereiken dat de pijn gelijkelijk over de verschillende groepen zou worden verdeeld. Die maatregelen hebben we genomen in augustus van dit jaar. Ik hoorde laatst de heer Wilders zeggen dat het om een bedrag van 900 mln. zou gaan, waar verschuivingen mee aangebracht zouden zijn. Het effect van die verschuivingen is dat het gemiddelde beeld is zoals ik het net heb geschetst. Ik denk dat dit gemiddelde beeld het beste beeld geeft, een beter beeld dan als je selectief voorbeelden kiest.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut, u gaat een serieuze poging doen om het record van de heer Klaver te verbreken? Ga uw gang.

Mevrouw Karabulut (SP):

Die heb ik even gemist, maar het zal wel.

De voorzitter:

Hij was recordhouder interrupties tot nu toe vanavond.

Mevrouw Karabulut (SP):

Oké, en nu ben ik weer kampioen.

Voorzitter. Wat het kabinet doet, is zo gigantisch bezuinigingen dat mensen met normale inkomens een laag inkomen krijgen, terwijl de mensen die al een laag inkomen hadden, gewoon volledig in de steek worden gelaten. Zij moeten door verdere verarming geprikkeld worden om te werken of zoiets. Maar mijn vraag is de volgende. Wat vraagt de minister nu van Peter Voser van Shell met 10,5 mln. salaris of van Ad Scheepbouwer van KPN met 8 mln. salaris? Wat vraagt hij van de allerrijksten in ons land?

Minister Kamp:

De lage inkomens worden in de steek gelaten, zegt mevrouw Karabulut. Ik zie dat absoluut niet zo. Ik denk juist dat het kabinet zich er zeer voor inzet om mensen met lage inkomens zo veel mogelijk te ontzien. Dat blijkt uit alle voorstellen die we de afgelopen tijd hebben gedaan. Mijn inspanningen om juist voor mensen met lage inkomens de aanpassingen te realiseren die gewenst zijn, heeft mij zelfs in sommige kringen al de kwalificatie "de socialist" opgeleverd. Mensen met hoge inkomens zijn er natuurlijk ook. Als ik een ondernemer word en een bedrijf begin, en ik doe het fantastisch goed en ik verdien heel veel, dan kan ik een heel hoog inkomen hebben. Dat is zo. Dat is mijn prikkel om dat te doen. Als ik dat doe, kan ik een groot bedrijf van de grond tillen. Dan kunnen heel veel mensen bij mij werk vinden. Dat is voor iedereen in het land goed. Het kan ook zo zijn dat de aandeelhouders in een bedrijf denken: als wij die man binnenhalen, kan het bedrijf zich goed ontwikkelen en daarom zijn wij bereid om die man of die vrouw zo- en zoveel te betalen. Dat moeten de aandeelhouders van dat bedrijf zelf weten. De overheid gaat daar niet over. Als je ondernemer bent, kun je door het nemen van ondernemersinitiatief en van risico doorgroeien naar een hoog inkomen. Aandeelhouders van een bedrijf kunnen ervoor kiezen om mensen voor een hoog inkomen in dienst te nemen omdat ze denken dat dit goed is voor hun bedrijf en voor de waarde van hun aandelen. Daar kunnen wij niets aan doen en ik geloof ook niet dat wij daar iets aan moeten willen doen. Als je bekijkt hoe het uitpakt in Nederland als geheel, dan zie je dat vergeleken met andere landen de verschillen tussen arm en rijk in Nederland relatief klein zijn.

Mevrouw Karabulut (SP):

De verschillen tussen arm en rijk in Nederland groeien alleen maar, en in allerlei rapporten is te lezen dat ze door de kabinetsplannen nog groter zullen worden. Het is werkelijk om je kapot te schamen dat er in dit rijke land mensen zijn die af en toe honger hebben. Terwijl de minister van de werknemers vraagt om zuinig aan te doen, de broekriem aan te halen en de lonen te matigen, blijven de banken, de bonusvangers en de miljonairs totaal buiten schot. Daar zijn mensen boos om! Mensen zien dat er miljarden naar Europa vliegen, naar het zwarte gat van de banken, terwijl het gewone volk daarvoor moet bloeden. Dat is toch niet uit te leggen? Dat is toch niet eerlijk? Dat is toch niet rechtvaardig?

Minister Kamp:

Alles wordt erbij gehaald, zelfs de banken. De feiten zijn dat je, als je in Nederland risico neemt en succesvol bent, een flink inkomen kunt verdienen. Feit is ook dat als je heel waardevol bent voor een bedrijf, het bedrijf ertoe kan besluiten om jou voor een hoog inkomen in te huren. Dat kan allemaal in dit land en dat is goed ook. Mensen die veel verdienen betalen 52% belasting. Als je alle inkomens in Nederland in tien groepen verdeelt, zie je dat de eerste zes categorieën – dat zijn de lage inkomens en de middeninkomens – per saldo alleen maar geld krijgen van de overheid. In de hoogste vier inkomenscategorieën zitten degenen die alle lasten van de overheid dragen. Zij betalen belasting, die in de vorm van toeslagen bij de laagste inkomens terechtkomt. Op die manier gaat het. Mevrouw Karabulut schudt nu haar hoofd, maar dit zijn gewoon feiten. De overzichten heb ik de Kamer al eens gepresenteerd. Als je alle inkomens in Nederland op een rijtje zet, door tien deelt en bekijkt wat men in de verschillende categorieën aan belasting betaalt en aan toeslagen ontvangt, zie je dat de lage inkomens en de middeninkomens ontvangen, en de hogere inkomens betalen. Dat vind ik goed. Ik vind het goed dat er 52% betaald wordt en ik vind het ook goed dat iemand die risico neemt en succesvol is, daar de beloning voor kan incasseren en vervolgens een flinke bijdrage levert aan de kosten van de samenleving.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik kan niet anders dan concluderen dat het kabinet helemaal niets vraagt van de allerrijksten en de rekening neerlegt bij de mensen met de middeninkomens en de lage inkomens. De middeninkomens worden arm en de lage inkomens worden nog armer. Ik vind dat niet eerlijk; ik vind het ook niet uit te leggen. Het zijn de hoogste inkomens die het meest profiteren van de overheid, bijvoorbeeld van de filesubsidie. De lage inkomens ook, maar daar snijdt het kabinet flink in. De middeninkomens zijn helemaal de klos met dit kabinet.

Minister Kamp:

Met alle respect, het is echt complete onzin om te zeggen dat de hoge inkomens het meest profiteren van de overheid. Het is zoals ik heb gezegd: de lage inkomens en de middeninkomens ontvangen per saldo en de hoge inkomens betalen per saldo. De voorbeelden liggen voor het opscheppen. Aan de kinderopvangtoeslag geven we collectief 3 mld. per jaar uit. Als je een heel laag inkomen hebt, krijg je 90% gesubsidieerd van de kosten van kinderopvang. Als je een hoog inkomen hebt, krijg je op dit moment nog een derde deel gesubsidieerd, maar krijg je in de voorstellen van het kabinet voor het eerste kind volgend jaar helemaal niets meer. Zo gaat het dus. Dat is de systematiek die we hebben opgezet met toeslagen als huurtoeslag, kinderopvangtoeslag en zorgtoeslag. Alles wordt zo in elkaar geknutseld dat degenen met de zwakste schouders zo veel mogelijk ontzien worden en degenen met de sterkste schouders onevenredig bijdragen. Het is heel verkeerd om te doen alsof de hoge inkomens niet bijdragen. De hoge inkomens dragen onevenredig veel bij en dat is goed ook, want hun schouders zijn sterker en zij kunnen ook meer bijdragen.

Voorzitter, dit was het achtste blok, over de koopkracht. Ik ga nu verder met het negende blok, over de arbeidsmigratie.

De voorzitter:

Ik wijs erop dat de Kamer daarover volgende week ook in een plenair debat zal spreken. Misschien kunt u zich dus tot de hoofdlijnen beperken.

Minister Kamp:

Dat zal ik doen, voorzitter. Ik zal het onderwerp uitstellen tot volgende week. Ik reageer alleen op de bijdrage van de heer Azmani, die het onderwerp bijstandstoerisme heeft ingebracht. Hij zegt dat alleen EU-burgers die rechtmatig in Nederland verblijven recht mogen hebben op bijstand. Een beroep op de bijstand moet er volgens hem toe leiden dat het verblijfsrecht vervalt, waarmee ook het recht op bijstand vervalt. Die redenering kan ik heel goed volgen. De bijstand is er voor mensen die in Nederland mogen zijn. Het ministerie van SZW, de gemeenten en de IND werken sinds kort nauw met elkaar samen om te bereiken dat er in het geval van een melding van een beroep op de bijstand door een gemeente snel een onderzoek plaatsvindt waarbij de IND vaststelt of het verblijfsrecht van de desbetreffende persoon vervalt met dat beroep op de bijstand. De heer Azmani weet hoe dat zit. Als je uit een ander Europees land naar Nederland komt, mag je hier zijn om werk te zoeken en om hier te werken. Als je echter na twee maanden je werk kwijtraakt en naar de gemeente gaat om een uitkering aan te vragen, vervalt je recht op verblijf hier. Als je geen recht op verblijf hebt, heb je ook geen recht op bijstand en is de cirkel gesloten. Dat moet wel snel worden vastgesteld door de verschillende overheidsinstanties. Dat zijn we nu in de praktijk aan het doen. Met name in de gemeente Vaals hebben we dit opgezet.

Dat is nog niet voldoende. Daarom bereiden we ook een wetsvoorstel voor om te garanderen dat straks in geval van redelijke twijfel over het verblijfsrecht een gemeente eerst de IND moet voorleggen wat er speelt. Het moet voor gemeenten verplicht worden om aan de IND te vragen of iemand wel recht heeft om in Nederland te zijn. Vervolgens gaat de IND bekijken of het verblijfsrecht in stand blijft als de bijstand wordt verkregen. Na de uitspraak daarover mag de gemeente pas een beslissing nemen over de bijstand. Dat betekent dus dat tot stand komt wat de heer Azmani heeft gevraagd, en wel door praktischer samenwerking tussen instanties en daarna door een wetswijziging.

Als het rechtmatige verblijf vanwege het beroep op bijstand niet in stand blijft, moet de vreemdeling terugkeren naar het land van herkomst. In eerste instantie moet dat vrijwillig gebeuren, want het is zijn eigen verantwoordelijkheid. Iemand is hier vrijwillig naartoe gekomen, dus als hij hier niet mag zijn, moet hij ook weer vrijwillig vertrekken. Doet hij dat niet, dan zal de Dienst Terugkeer en Vertrek ervoor zorgen dat hij toch terugkeert. Dat geldt voor alle EU-burgers die geen verblijfsrecht hebben, of zij nu een beroep op de bijstand hebben gedaan of niet. Als je hier niet mag zijn, moet je weer weg. Daar is de Dienst Terugkeer en Vertrek voor en ik zal met mijn collega bespreken hoe dat in de praktijk uitpakt en welke verbeteringen er gerealiseerd kunnen worden, in het bijzonder met betrekking tot mensen uit EU-landen.

De heer Azmani (VVD):

Daar ben ik blij mee. Ik merk wel op dat de minister aangeeft nog in overleg te moeten treden met zijn collega Leers. Afgelopen dinsdag heeft de heer Van Dam in het mondelinge vragenuur vragen gesteld over de tentenkampen in Utrecht. Ook ik moet constateren dat er redelijk veel MOE-landers in de opvang zitten. Steden hebben daar ook problemen mee. Ik wil dat deze mensen daadwerkelijk worden uitgezet als zij niet terugkeren. Ik kan me heel goed voorstellen dat mensen denken dat er misschien toch een plek voor hen is als er instanties zijn die opvang bieden. Ik constateer dat gemeenten op dit moment de bijstand nog verstrekken. Dan denken mensen dat hier een plek is. Ik ben in ieder geval blij te horen dat er een voorafgaande toetsing gaat plaatsvinden. Ik zou wel een stapje verder willen gaan en daadwerkelijk de toezegging willen krijgen dat de huidige problemen in de toekomst worden voorkomen doordat mensen worden uitgezet als zij Nederland niet binnen de termijn van 28 dagen vrijwillig verlaten.

Minister Kamp:

De heer Azmani zet een simpele redenering neer, maar het is een redenering die ik graag met hem deel. Op grond van die analyse heb ik tussen alle ministeries en alle betrokken gemeenten een overleg op gang gebracht over de vragen wat er met de instroom van MOE-landers aan de hand is, welke knelpunten er zijn en hoe wij die kunnen oplossen. Dit is een van onderdelen. Als mensen hiernaartoe mogen komen om te werken, moet je ze daar de gelegenheid toe bieden. Als die mensen niet werken en een uitkering aanvragen en zij daardoor hun verblijfsrecht verliezen, mag dat geen papieren situatie zijn, maar dan moet daar in de praktijk op gereageerd worden. De Dienst Terugkeer en Vertrek zal dus actie moeten ondernemen, als er geen vrijwillige terugkeer volgt.

De gemeenten hebben er zelf belang bij om geen uitkering te verstrekken aan mensen die hier niet mogen zijn. Dit blijkt ook uit de samenwerking die wij al met de gemeenten hebben opgezet. Voor de gemeenten die zich daar niet druk om maken, zullen wij de wet wijzigen, zodat zij dit wel gaan doen. Wij vinden namelijk dat de gemeenten consequent alleen een bijstandsuitkering moeten geven aan iemand die het recht heeft om hier te zijn. Als iemand geen recht heeft om hier te zijn, moet er geen bijstandsuitkering worden verleend en moet de desbetreffende persoon het land verlaten.

De heer Spekman (PvdA):

Ik hoor totaal niets over de rol van de werkgevers hierin. Ik ben zelf in het tentenkamp in Utrecht geweest. Daar waren Polen die in de seizoensarbeid hadden gewerkt. Hun huisvesting was gekoppeld aan de arbeid. Toen zij de arbeid verloren, werden zij gelijk uit huis gezet. Ik hoor de heer Azmani zeggen: "ja, dan ga je weg" en anders moet de overheid, de Dienst Terugkeer en Vertrek dit gaan betalen. Dat betalen wij dus met z'n allen. De werkgevers die behoorlijk veel geld vangen voor en flink verdienen aan deze mensen – ik weet wat ze vragen voor de huisvesting – laten wij echter buiten schot. Vindt de minister het niet rechtvaardig om ook met de werkgeversorganisatie en de uitzendbureaus om de tafel te gaan zitten om ervoor te zorgen dat die hun verantwoordelijkheid nemen? Wij moeten namelijk voorkomen dat mensen die geen baan meer hebben, zeker als zij ook, daaraan gekoppeld, geen huisvesting meer hebben, op straat belanden. De werkgever moet dan het retourticket betalen.,

Minister Kamp:

Het is niet altijd zo dat de werkgever de initiatiefnemende partij is. Er komen steeds meer mensen uit Midden- en Oost-Europa naar Nederland om hier werk te zoeken die zichzelf redden. Vaak gaat dat goed. Dat is prima. Dan mag dat ook. Als het op korte termijn misgaat en men zijn werk kwijtraakt, is dat de eigen verantwoordelijkheid. Als er een werkgever is die een bijzondere verantwoordelijkheid heeft, zal die werkgever daarop aangesproken worden. Het is echter niet meer zo dat een werkgever maar in het wilde weg wat kan vragen voor huisvesting. Wij hebben gezegd dat wij zullen regelen dat je voor huisvesting niet meer dan zoveel procent mag vragen en dat je voor andere activiteiten niet meer dan zoveel mag vragen. Dit wordt dus allemaal genormeerd, juist om uitbuiting te voorkomen.

In de meeste gevallen nemen mensen zelf het initiatief. Dat heb ik al gezegd. Als de werkgever verantwoordelijkheid draagt, zal die werkgever op die verantwoordelijkheid worden aangesproken.

De heer Spekman (PvdA):

Dit is mij net een tikje te vaag. Ik ben ook in Zeeland geweest. Daar is net een Polenhotel geopend. Dat is best groot. Daar vragen ze voor een kamer net zoveel als er voor de studentenhuisvesting in Utrecht wordt betaald. Dat is echt heel veel. Die werkgever, een uitzendorganisatie, verdient erop. Die zegt zelf: ik verdien eigenlijk meer op de huisvesting dan op het uitzenden van deze mensen. Deze uitzendorganisatie haalt de mensen naar Nederland, maar zodra zij hun baan verliezen, zet de organisatie ze uit het Polenhotel in Zeeland. Dan moeten de mensen het verder maar uitzoeken. De minister moet daar toch een eind aan willen maken? Hij moet er toch voor zorgen dat deze werkgever niet alleen hierop aangesproken wordt, maar ook zijn verantwoordelijkheid neemt?

De voorzitter:

De vraag is duidelijk.

De heer Spekman (PvdA):

De werkgever moet verplicht worden om zijn verantwoordelijkheid te nemen.

Minister Kamp:

Ik heb al gezegd dat wij met een voorstel zijn gekomen om ervoor te zorgen dat er niet meer dan een bepaald percentage van het loon voor huisvesting gerekend mag worden. Ik weet dat er in een aantal gevallen een redelijk bedrag betaald is. Er is in een aantal gevallen ook te veel betaald. Daar is sprake van een vorm van uitbuiting. Door het stellen van een norm, namelijk een maximumpercentage, gaan wij dit tegen.

Ik kom nu op de rol van de werkgevers. Als werkgevers mensen hiernaartoe halen, dragen zij ook een verantwoordelijkheid voor die mensen. Als die mensen niet meer in dienst gehouden kunnen worden en ze dus terug moeten, kun je de werkgever mijns inziens ook op die verantwoordelijkheid aanspreken. Ik denk bovendien dat de mensen hun eigen verantwoordelijkheid hebben. Veel mensen worden hier niet naartoe gehaald, maar komen op eigen gelegenheid hier naartoe, omdat zij hier mogelijkheden zien. In alle gevallen moeten de mensen op hun eigen verantwoordelijkheid worden aangesproken. In die gevallen waarin er sprake is van een specifieke werkgeversverantwoordelijkheid, moeten wij de werkgevers inderdaad hierop aanspreken.

De voorzitter:

Mijnheer Spekman, tot slot.

De heer Spekman (PvdA):

Met alle eerbied voor de minister, maar ik vind dit nog niet concreet genoeg. Ik constateer dat mensen op straat komen te staan. De minister zegt dat zij hun eigen verantwoordelijkheid moeten nemen. Niet iedereen doet dat, ten onrechte. De minister zegt dat de DT&V het dan maar moet doen, maar dat kost ons allemaal, de belastingbetaler, iets. De werkgever wordt wel aangesproken, maar ik hoor de minister geen verplichting uitspreken tegenover de werkgever, die er zelf debet aan is dat deze persoon op straat komt te staan. Ik zou graag willen dat de minister ook het laatste stapje neemt en zegt dat de werkgever hoort bij te dragen omdat die er beter van geworden is, en niet de belastingbetalers die met elkaar de DT&V betalen.

Minister Kamp:

De heer Spekman veronderstelt de situatie dat een werkgever iemand naar Nederland haalt, deze persoon na een halfjaar eruit gooit en weer iemand anders naar Nederland haalt. Dat is niet de normale werkwijze. De bonafide uitzendbureaus hebben een certificaat en wij zijn voortdurend met ze in overleg. Wij werken ook met ze samen om de malafide uitzendbureaus, waar het misgaat, aan te pakken. Ik heb de Kamercommissie die dit heeft onderzocht, toegezegd dat ik de uitdaging graag aanga om te proberen het aantal malafide uitzendbureaus binnen twee jaar terug te brengen tot liefst nul. Met de bonafide uitzendbureaus zijn echter wel degelijk afspraken te maken. Zij handelen op een nette manier. Wij zullen hen aanspreken op hun verantwoordelijkheid. In alle gevallen draagt de persoon die zich hiernaartoe laat halen of zelf hiernaartoe gaat, ook een eigen verantwoordelijkheid. Als hij geen inkomen meer heeft, maar alleen een uitkering, en pas sinds kort in Nederland is, dan is het verblijfsrecht vervallen. Het is dan de eigen verantwoordelijkheid van de betrokkenen om het land te verlaten. Doen zij dat niet, dan zal de overheid op moeten treden, want als wij alleen zeggen dat iemand weg moet, maar niets doen, ontstaat een onhoudbare situatie.

De heer Spekman heeft nog een antwoord tegoed over de schijnconstructies. Wij hebben het hier al over gehad. Voor Roemenen en Bulgaren is een tewerkstellingsvergunning nodig. In een aantal gevallen wordt een schijnconstructie opgezet waarin gedaan wordt alsof het een vorm van dienstverlening is. Wij willen door die gevallen heen prikken. Ik ben van mening dat het huidige instrumentarium daartoe reeds mogelijkheden biedt. Als dit de komende tijd niet zo blijkt te zijn, zal ik maatregelen nemen op het gebied van wetgeving om ervoor te zorgen dat ik de instrumenten krijg om hiertegen op te treden. Nogmaals, ik denk dat wij de mogelijkheid al hebben om schijndienstverlening en dus eigenlijk ontduiking van de Wet arbeid vreemdelingen op het gebied van de tewerkstellingsvergunningen, tegen te gaan.

Ik zal nog ingaan op een paar laatste punten. De heer Van Hijum heeft mij gevraagd of ik niet doorschiet als ik zeg dat er voor uitkeringsgerechtigden een verhuisplicht is. Ik geloof niet dat ik op dat punt doorschiet. De regel is momenteel als volgt. Als je een werkloosheidsuitkering hebt, ben je gehouden om passende arbeid te accepteren. Als je daarvoor naar je werk moet reizen, moet dat gebeuren. Als je minder dan zes maanden een werkloosheidsuitkering hebt, wordt er van je verwacht dat je op een dag maximaal een uur heen en een uur terug reist. Als je langer dan zes maanden een werkloosheidsuitkering hebt, wordt er van je verwacht dat je maximaal anderhalf uur op en neer reist. Als de afstand te groot wordt, je een werkloosheidsuitkering hebt in een bepaalde plaats en op een grotere afstand ergens anders in het land een baan kunt krijgen, mag je niet weigeren om die baan te nemen en te verhuizen omdat je liever met je WW-uitkering blijft zitten. Dat mag niet. In dat geval vervalt je recht op WW-uitkering. Je bent gehouden om de arbeid die er voor jou is in ons land, te gaan verrichten. Datzelfde regime zal ook moeten gelden voor de Wet werk en bijstand. Dat lijkt me heel logisch als het ook voor WW'ers en werkenden geldt. Als iemand bij een bedrijf in plaats X werkt met een filiaal in plaats Y en het filiaal in plaats X gaat dicht, maar diegene kan naar filiaal Y worden overgeplaatst, dan gaat een werkende daarheen. Als die mobiliteit er is bij werkenden en bij mensen met een WW-uitkering, moet die er ook zijn bij mensen met een bijstandsuitkering. Dus als je een bijstandsuitkering hebt, als je kunt werken en er voor jou werk is op enige afstand, dan moet je heen en weer reizen. Is dat op grotere afstand, dan ben je gehouden om dat werk op grotere afstand te accepteren, ook als verhuizen daarvoor noodzakelijk is. Ben je daartoe niet bereid, dan vervalt je recht op een bijstandsuitkering. Dat voorstel zullen wij doen.

De heer Van Hijum (CDA):

Wij zullen dat voorstel tegemoetzien, maar ik heb daar toch een vraag vooraf over. Gaat die plicht gelden ongeacht het type arbeid dat wordt aangeboden, ongeacht de situatie waarin mensen zich kunnen bevinden en ongeacht of mensen een zekere verbondenheid met een regio hebben? Kortom, ziet de minister daar niet heel veel haken en ogen aan?

Minister Kamp:

Als ik zo veel haken en ogen aan deze maatregel zou zien dat ik ervan af zou zien, zou dat zeer ongewenst zijn. Waarom moet iemand met een WW-uitkering van de wetgever aan eisen voldoen die voor iemand met een bijstandsuitkering niet gelden? Dat vind ik niet logisch. Waarom verwachten we van mensen die een baan hebben dat zij flexibel zijn en zo nodig verhuizen voor een baan elders? Waarom verwachten we dat wel van werkenden en WW'ers en niet van mensen met een bijstandsuitkering? Ik denk dat ook voor mensen met een bijstandsuitkering een paar eenvoudige principes gelden. Een principe is dat je moet werken als je kunt werken. Een ander principe is dat je voor werk enige afstand moet overbruggen. Weer een ander principe is dat je als er voor jou hier geen werk is maar ergens anders wel, naar dat ergens anders toe moet gaan en dat werk daar moet gaan verrichten. Dan ben je namelijk onafhankelijk van de uitkering, dan hoeft niet iemand anders belasting te betalen voor jouw uitkering terwijl dat niet echt nodig is en dan ga je gewoon naar de plek toe waar je werk kunt krijgen en waar je zelf voor je inkomen kunt zorgen.

De heer Van Hijum (CDA):

Die redenering hadden we al begrepen. Vreest de minister niet dat er bij gemeenten een proces van het verschuiven van bijstandsgerechtigden tussen gemeenten ontstaat? We wachten het af en zullen zien wat de proportionaliteit van het voorstel is.

Minister Kamp:

Dat soort overwegingen mag er niet toe leiden dat mensen met een bijstandsuitkering kunnen blijven zitten en het werk niet hoeven te verrichten als de baan niet in hun onmiddellijke omgeving wordt aangeboden. Het is onrechtvaardig om onderscheid te maken tussen bijstandsuitkering, WW-uitkering en werkenden. Ik denk dat het logisch is om ze gelijk te behandelen. Ik verwacht niet dat mensen met een bijstandsuitkering van de ene gemeente naar de andere gemeente worden doorgeschoven. Ik denk namelijk dat mensen met een bijstandsuitkering naar een andere gemeente gaan en daar uit de bijstand en aan het werk komen. Dat is toch wat we willen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik heb een heel praktische vraag. Stel dat de werknemer vanuit Limburg naar Amsterdam moet verhuizen. Hij wil de baan accepteren, maar wij weten ook dat Amsterdam een wachtlijst voor woningen van hier tot Tokio kent. Is ook over dat soort randvoorwaarden nagedacht?

Minister Kamp:

Natuurlijk. Door een gemeente zal bij de uitvoering van de regel altijd een afweging worden gemaakt. Het zal ook niet bij de gemeenten worden weggenomen. Het gaat erom wat je aan een gemeente als lijn meegeeft. Ik denk dat de lijn die je aan een gemeente meegeeft, dezelfde lijn moet zijn die je aan het UWV meegeeft. Er is geen principieel verschil tussen een WW-uitkering en een bijstandsuitkering. Als je het van de een vraagt, moet je het ook van de ander vragen. Dat er een afweging plaatsvindt, is heel begrijpelijk. Dat moeten gemeenten ook doen. Als de regel maar duidelijk is en als er maar geprobeerd wordt om die regel op een fatsoenlijke manier toe te passen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Begrijp ik de minister zo goed: naar dit soort praktische randvoorwaarden moet altijd gekeken worden?

Minister Kamp:

Ik wil niet dat wij zo veel belemmeringen opwerpen dat wij uiteindelijk op de huidige situatie uitkomen. Dat zou inhouden dat we het heel normaal vinden dat werkende mensen verhuizen als het nodig is en het zelfs vragen van mensen met een WW-uitkering, terwijl we het niet vragen van mensen met een bijstandsuitkering. Ik wil dus dat die regel duidelijk is en toegepast wordt. Bij de toepassing van de regel moet een gemeente natuurlijk het verstand gebruiken. Wat dat in een individueel geval oplevert, moeten gemeenten bepalen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Als het over verhuizen gaat, neemt de minister dan in zijn plannen mee dat er tenminste sprake moet zijn van zicht op een vast contract? Ik kan mij niet voorstellen dat mensen voor een jaar naar elders gaan verhuizen.

Minister Kamp:

Dan kunnen wij vervolgens zeggen: als het voor een jaar niet moet, is het dan voor twee jaar; kan iemand een contract voor drie jaar of voor vijf jaar krijgen? Het zijn allemaal individuele overwegingen. Ik vind dat de wetgever moet uitspreken dat wat voor WW'ers geldt in principe ook moet gelden voor mensen met een bijstandsuitkering. Als er in bepaalde plaatsen van het land werk is, is het jammer als wij niet aan mensen uit Groningen vragen om naar West-Brabant te gaan. Maar wij vinden het wel logisch dat mensen uit Polen naar West-Brabant komen om daar werk te verrichten. Dat vind ik niet logisch. Als er in West-Brabant werk is en mensen in Groningen in aanmerking komen om dat werk te doen, moeten zij ook bereid zijn om dat te doen. Hoe zit het dan precies met de huisvesting en met de lengte van het contract? Dat zijn uitvoeringsoverwegingen waarin een zekere ruimte voor de gemeente moet zijn, als de hoofdlijn voor de gemeente maar duidelijk is en zij ook probeert om die hoofdlijn consciëntieus toe te passen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

De minister komt met een voorbeeld van Polen. Die Polen hebben vaak nog steeds hun gezin en ook een huis in Polen. De minister spreekt heel duidelijk over het opleggen van een plicht tot verhuizen. Wil je mensen verplichten, dan moet er een aantal randvoorwaarden aanwezig zijn. Op het moment dat ik een goede baan zou kunnen vinden in Limburg, is het mijn vrije keuze om te verhuizen. Nu gaat het om een verplichting. Op het moment dat er een verplichting wordt opgelegd, moeten wij rekening houden met allerlei randvoorwaarden. Zijn er schoolgaande kinderen, is er een woning, is er sprake van duurzame arbeid? Er komt wel het een en ander bij kijken. Het enige wat ik wil, is dat de minister dit meeneemt in zijn overwegingen als hij met zijn wetsvoorstel komt.

Minister Kamp:

Ik heb er al het nodige over gezegd. Stel dat u een journalist bent bij een vaktijdschrift in Groningen en dat u uw baan verliest. Vervolgens kunt u een baan krijgen bij een vaktijdschrift in Schiedam. Als u als journalist wonende in Groningen een WW-uitkering hebt en een voor u passende baan kunt krijgen in Schiedam, is de hoofdregel dat u gehouden bent om die baan te accepteren, ook als u daarvoor naar Schiedam moet verhuizen. Legt u mij het volgende eens uit. Iemand die van de School voor Journalistiek komt, heeft nog nooit heeft gewerkt en heeft dus geen WW-uitkering, maar wel een bijstandsuitkering. Hij woont in Groningen en kan in Schiedam een baan krijgen. Waarom zou die persoon dan niet van Groningen naar Schiedam moeten verhuizen, zoals de persoon met een WW-uitkering naar Schiedam moet verhuizen? Ik vind dat je de hoofdregel die geldt voor de WW'ers ook moet toepassen voor de mensen met een bijstandsuitkering. Hoe wij dat vervolgens precies uitwerken en hoe de ruimte voor de gemeente wordt gedefinieerd, zal blijken in het voorstel dat wij u nog zullen voorleggen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Volgens mij is er geen verplichting binnen de WW om te verhuizen. Er is wel een verplichting van een zoekgebied. Dat is in ieder geval iets. Op het moment dat je heel ver moet reizen, kun je overwegen om te verhuizen. Er is niet een echte verplichting om te verhuizen als er ergens een baan is.

Minister Kamp:

Het is zoals ik het net heb gezegd. Je woont ergens, je bent werkloos en je hebt een WW-uitkering. Ergens anders, op een afstand die je met reizen niet kunt overbruggen, is een baan voor jou beschikbaar. Dan ben je op grond van de Werkloosheidswet gehouden om die baan te accepteren. Dat is helemaal niet raar. Er zijn ook mensen die werken die van de ene plaats naar de andere gaan, als dat voor hun werk noodzakelijk is. Als mensen met een WW-uitkering ergens anders een baan kunnen krijgen, is het helemaal niet raar dat je dat van hen vraagt. Als je dat van hen vraagt, kun je het ook vragen van mensen met een bijstandsuitkering.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut, ik sta u alleen een interruptie toe als u vragen stelt. Als u conclusies wilt trekken, vraag ik u of u dat in de tweede termijn wilt doen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Mag ik vragen waar de minister woont?

De voorzitter:

Dat mag mevrouw Karabulut vragen.

Mevrouw Karabulut (SP):

Waar woont de minister?

Minister Kamp:

Mevrouw Karabulut weet waar ik woon. Wat is dat nou voor een vraag? Het gaat toch niet om mij? Ik werk 41 jaar. Ik heb geen uitkering. Ik doe wat nodig is om in mijn inkomen te voorzien, zoals het overgrote deel van de Nederlanders dat doet. Sommige Nederlanders hebben geen werk en dan is het belangrijk dat zij wel werk krijgen en dat wij de regels zo maken dat zij, in die gevallen dat er wel werk is, dat werk ook accepteren. Mevrouw Karabulut kan vragen waar ik woon, zij kan vragen wat ik 's morgens op mijn boterham smeer, zij kan vragen waar mijn kinderen wonen, maar wat is dat voor een manier van omgaan met een bewindspersoon?

De voorzitter:

Alleen al wat het tijdstip betreft, lijkt het mij niet handig om al die vragen te beantwoorden.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik stel die vraag, omdat de manier waarop de minister over werkloosheid en over deze mensen spreekt, net zo belachelijk is. De minister heeft inderdaad een baan en een goed inkomen. Natuurlijk werkt hij keihard. Waarschijnlijk woont hij ergens en heeft hij hier ook een woning waar hij terechtkan. Gaat hij werklozenhotels bouwen voor alle mensen die straks van Noordoost-Groningen naar Amsterdam moeten verhuizen? Gaat hij de verhuiskosten regelen? Mogen vrouw en kinderen mee?

Minister Kamp:

Die houding van mevrouw Karabulut is de oorzaak van een heleboel problemen in ons land. Als je die instelling hebt, veroorzaak je problemen. Je vindt het heel gewoon dat mensen die werken, verhuizen als het voor een andere baan nodig is. Je vindt het ook gewoon dat dat van mensen met een WW-uitkering gevraagd wordt. Maar voor mensen met een bijstandsuitkering werp je alleen maar problemen op, met als achtergrond: laat ze uiteindelijk maar op hun plek blijven zitten.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik wil gewoon antwoord op mijn vraag.

De voorzitter:

De minister heeft antwoord gegeven. Het is niet het antwoord dat u horen wilt, maar hij heeft antwoord gegeven. Ik denk dat dit niet zo zinvol is.

Mevrouw Karabulut (SP):

De minister geeft geen antwoord, hij maakt het alleen maar belachelijk. In de WW geldt dat je werk moet zoeken. Natuurlijk geldt dat ook voor bijstandsgerechtigden. Maar het slepen met mensen, een verhuisplicht vanuit Groningen of Limburg naar de Randstad omdat er in Groningen of Limburg onvoldoende werkgelegenheid is, waar het kabinet overigens nog een schepje bovenop doet, zonder ook maar met iets concreets te komen, zonder ook maar enige vergoeding, dat vind ik echt niet kunnen. Ik vind dat de minister …

De voorzitter:

Wat is uw vraag? Ik had u gevraagd om conclusies in uw tweede termijn te trekken.

Mevrouw Karabulut (SP):

Mijn vraag is: veroorzaakt de minister hiermee niet een gigantisch groot probleem?

Minister Kamp:

Wij leven in een land waarin meer dan 300.000 functies binnen een jaar of zes, zeven zijn ingenomen door mensen uit Midden- en Oost-Europa. Wij vinden het normaal dat mensen elders uit Europa naar Nederland kunnen komen en hier functies kunnen gaan vervullen. Wij vinden het ook normaal dat mensen die werk hebben, als het nodig is naar een ander deel van Nederland verhuizen om daar ander werk te verrichten. Wij vinden het ook logisch dat mensen met een WW-uitkering dat moeten doen. Alleen vinden wij het niet logisch dat mensen met een bijstandsuitkering dat moeten doen. Ik zeg "wij", maar ik bedoel dat mevrouw Karabulut dat niet logisch vindt. Dit kabinet gaat dat veranderen. Wij vinden niet dat wij ons erbij moeten neerleggen dat er 300.000 mensen uit Midden- en Oost-Europa hier banen vervullen, terwijl 500.000 mensen beneden de 65 die kunnen werken, met een uitkering aan de kant staan. Wij vinden dat daar een heleboel maatregelen voor genomen moeten worden. Een van die maatregelen is dat wij datgene wat wij vragen van werkenden en WW'ers, ook van mensen met een bijstandsuitkering vragen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter, omdat u wilt dat ik vragen stel, zal ik een paar vragen stellen. Allereerst zou ik graag willen weten waar in de WW staat dat mensen verhuisplichtig zijn. Voor zover mij bekend is er sprake van een zoekgebied. In welk artikel staat dat je van Groningen naar Schiedam moet verhuizen? Dat lijkt mij een kwestie van "zoekgebied Nederland". Ik vraag mij af of het zo in de wetgeving staat.

Mijn tweede vraag is of die verhuisplicht ook gaat gelden voor die 250 mensen die per dag de arbeidsmarkt op komen en over wie de minister eerder op de avond heeft gezegd dat hij ze hartelijk welkom heette op de arbeidsmarkt, terwijl hij vervolgens niets doet om ze aan het werk te helpen.

Minister Kamp:

In de WW staat niet dat je een verhuisplicht hebt. Er staat wel in de WW dat je verplicht bent om passende arbeid te aanvaarden. Als je ergens in Nederland een geschikte baan kunt krijgen, ben je gehouden om die baan te accepteren. Dan kun je ervoor kiezen uren op en neer te rijden. Je kunt er ook voor kiezen die baan te accepteren en bij een familielid of in een pension te overnachten. Je kunt er ook voor kiezen te verhuizen. Het gaat erom dat je die baan moet accepteren. Hetzelfde wat we vragen van mensen met een WW-uitkering, wil ik ook vragen van mensen met een bijstandsuitkering.

De voorzitter:

En de tweede vraag?

Minister Kamp:

Help me nog even, meneer de voorzitter.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Mijn vraag was of de verhuisplicht ook geldt voor die 250 mensen die de minister per dag verwelkomt op de arbeidsmarkt, maar vervolgens geen baan biedt.

Minister Kamp:

Ik vraag me af wat mevrouw Hamer, mevrouw Karabulut en anderen met dit soort vragen proberen te bereiken. Willen ze daarmee bereiken dat wij van mensen met een bijstandsuitkering niet hetzelfde vragen als wat wij van werkende mensen of van mensen met een WW-uitkering vragen? Wij vinden het ook heel gewoon dat mensen uit Midden- en Oost-Europa naar Nederland komen en hier een baan vervullen.

De voorzitter:

Dat is een wedervraag aan mevrouw Hamer. Mevrouw Hamer?

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik wil wel uitleggen wat ik daarmee probeer te bereiken. Ik probeer te achterhalen waar de prioriteit ligt van de minister. Ik heb vanavond een heel debat met hem gevoerd omdat mijn partij vindt dat die 250 mensen die per dag de arbeidsmarkt betreden, of dat nu jongeren of ouderen zijn, recht hebben op werk. Dat beleid moet de minister voeren. In alle kranten van vanavond staat dat de minister in de Kamer heeft gezegd dat hij er niets voor wil doen. Hij wil niet met een banenplan komen. Hij heet hen van harte welkom, maar laat hen vervolgens in de kou staan. Ik begrijp oprecht niet waarom we mensen van Groningen naar Schiedam laten verhuizen. Ik woon vlak bij Schiedam. Het ene na het andere bedrijf gaat daar ten onder. Er is helemaal geen werk. In Groningen is er overigens ook geen werk. We bouwen hier een hele tamtam op, net zoals vorig jaar, toen de heer Azmani zei dat vrijwilligers sneeuw moesten schuiven of iets dergelijks. Waar leggen we de prioriteit? Gaan we de crisis oplossen? Dat wil ik weten van de minister.

Minister Kamp:

Wij leggen onze prioriteit bij de 500.000 mensen in Nederland die kunnen werken, jonger zijn dan 65 jaar, maar met een uitkering aan de kant staan. Gelijktijdig hebben we meer dan 100.000 vacatures en zijn er meer dan 300.000 mensen uit Midden- en Oost-Europa hiernaartoe gekomen. Ik wil mobiliteit en activiteiten die als resultaat hebben dat een zo groot mogelijk deel van die 500.000 mensen de banen vervult die er zijn, zodat er geen mensen van buiten Nederland naar Nederland hoeven te komen. Het is niet de bedoeling dat mensen een uitkering krijgen terwijl ze in staat zijn te werken en er werk is. Hierdoor moeten anderen weer onnodig belasting betalen. Daarvoor nemen we een aantal maatregelen. Een van die maatregelen is dat we de eisen die wij normaal vinden voor werkenden en WW'ers ook laten gelden voor mensen met een bijstandsuitkering. Wij zijn van mening dat deze maatregel moet worden genomen. Het doel dat we willen bereiken, is dat mensen geen uitkering hebben als het niet nodig is en dat er geen immigranten komen als het niet nodig is. Het werk dat er is in ons land, moeten we laten verrichten door de mensen die kunnen werken.

De voorzitter:

Mevrouw Hamer, echt tot slot.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter, u vraagt mij vragen te stellen, dus probeer ik de mening van de minister te krijgen door vragen te stellen.

De voorzitter:

U hebt nog een tweede termijn.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Natuurlijk moet iedereen die kan werken, werken. Dat willen wij ook. Dat wil iedereen. De minister heeft net een heel debat met mijn collega gehad, die eigenlijk nog strenger dan de minister wil zijn voor werkgevers die de boel belazeren en mensen niet aan het werk helpen. Per dag komen er 250 mensen de arbeidsmarkt op die vervolgens acuut werkloos worden omdat ze geen baan hebben. Waarom doen we daar niets aan? Waarom realiseert de minister niet samen met de Partij van de Arbeid en VNO/NCW die 10.000 banen? Waarom komt hij niet met een banenplan voor de bouw, die helemaal in elkaar stort? Dat wil ik van hem horen, in plaats van mensen van Groningen naar Schiedam te laten verhuizen om van de ene werkloosheid in de andere werkloosheid te vervallen.

Minister Kamp:

Het misverstand dat bij mevrouw Hamer leeft is dat de overheid met banenplannen moet komen om mensen aan het werk te krijgen. Als je wilt dat er banen komen en dat mensen die banen vervullen, moet je zorgen dat de banenmotor in het land – dat is niet de overheid, maar het bedrijfsleven – kan functioneren. Ik heb aangegeven wat het kabinet vanaf de allereerste dag heeft gedaan om te zorgen dat die banenmotor blijft functioneren en beter gaat functioneren, ook in moeilijke omstandigheden. Wij doen de dingen die daarvoor noodzakelijk zijn. Daardoor zal er werkgelegenheid ontstaan en zullen ook mensen die op de arbeidsmarkt komen een baan kunnen krijgen. Dat maak je echt niet voor elkaar door hier en daar als overheid een maatregel te nemen. Je maakt dit wel voor elkaar door als overheid ruimte te bieden voor het bedrijfsleven. Dat is niet genoeg, want er zijn ook mensen die toch een extra prikkel nodig hebben. We weten dat die mensen kunnen werken en dat er werk voor hen is, omdat er de afgelopen zes of zeven jaar 300.000 mensen uit Midden- en Oost-Europa hierheen gekomen zijn om banen te vervullen. Wij moeten ervoor zorgen dat die mensen de prikkel krijgen die hen ertoe kan zetten om werk te accepteren. Een van de prikkels die wij hun willen geven, heb ik zojuist genoemd: mensen met een bijstandsuitkering op dit punt op dezelfde manier behandelen als mensen met een WW-uitkering. In alle gevallen gaat het erom, er met concrete maatregelen voor te zorgen dat het werk er komt en om mensen met een uitkering in staat te stellen en ertoe te krijgen om dat werk te accepteren.

De voorzitter:

Er is nog iemand die dolgraag aan het werk wil, namelijk de staatssecretaris. Zullen we langzamerhand naar hem overgaan? Of wil de heer Klaver hoe dan ook zijn laatste interruptie nog plaatsen? Stelt u dan alstublieft uw vraag. Het is 23.30 uur. Ik weet niet wat men hier van plan is.

De heer Klaver (GroenLinks):

Mijn vraag aan de minister betreft de banenmotor waarover hij het heeft. Wat is de verwachte groei van het aantal banen in Nederland in 2012 en in 2013?

Minister Kamp:

Wij hebben als overheid de mogelijkheid om zelf te gaan knutselen met banenregelingen en we hebben de mogelijkheid om onze aandacht te richten op de plekken waar de extra banen gecreëerd kunnen worden in het bedrijfsleven. Dat hebben wij gedaan. Wij weten dat er werkgelegenheid wordt gecreëerd als wij ervoor zorgen dat de omstandigheden voor het bedrijfsleven zodanig zijn dat het bedrijfsleven kansen krijgt en ook benut. Dat is bij de vorige crisis gebleken, toen wij een vergelijkbare benadering hebben gekozen en toen vervolgens ook in moeilijke tijden banen zijn ontstaan. Die banen zijn ook in stand gebleven. Hetzelfde gaan wij nu doen. Op de korte termijn zul je als gevolg van onze ombuigingsmaatregelen natuurlijk zien dat er banen vervallen, maar je verstevigt de structuur en je legt minder druk op het bedrijfsleven. Je geeft het bedrijfsleven ook meer regelvrijheid en je zorgt ervoor dat het bedrijfsleven daar waar dat nuttig is, gestimuleerd wordt met de topsectoren. Wij weten dat de banenmotor daardoor op den duur op gang komt en banen creëert waar we met elkaar vele jaren lang van kunnen profiteren in dit land.

De voorzitter:

Tot slot, mijnheer Klaver, één zin.

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik herhaal mijn vraag: hoeveel banen komen er dan bij in 2012 in 2013? De minister geeft geen antwoord op mijn vraag.

Minister Kamp:

Ik ga natuurlijk niet vertellen dat er volgend jaar 22.000 of 64.000 banen bij komen. Wij nemen maatregelen om de overheidsfinanciën op orde te krijgen. Naarmate wij daarin slagen, vermindert de druk op het bedrijfsleven en worden de mogelijkheden voor het bedrijfsleven dus groter. Wij nemen maatregelen om topsectoren te stimuleren. Die topsectoren ontwikkelen zich en dan komt daar werkgelegenheid. Daar kunnen wij van gaan profiteren. Het is niet zo dat je van een maatregel die je nu neemt, precies kunt aangeven hoeveel banen die maatregel over een maand oplevert, maar door de structuur voor het bedrijfsleven te verbeteren en de ruimte voor het bedrijfsleven te vergroten, krijg je echte banen. Daar kunnen wij ook op lange termijn met z'n allen van profiteren.

De voorzitter:

Daarmee is de minister gekomen aan het eind van zijn 62 minuten zuivere spreektijd. Het woord is aan de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Staatssecretaris De Krom:

Dank u wel, mijnheer de voorzitter.

De voorzitter:

Had u nog een vraag voor de minister, mijnheer Huizing?

De heer Huizing (VVD):

Nee, voorzitter. Ik wil de heer De Krom echter niet op een ongepast moment onderbreken en ik wil hem ook zijn verhaal laten doen. Ik weet dat hij een punt gaat raken waarover ik gisteravond ook iets heb gezegd. Dat wil ik nu graag rechtzetten. Gisteravond heb ik namelijk aan de orde gesteld dat veel projecten om Wajongers te plaatsen, mislukken omdat het UWV niet in staat is om voldoende Wajongers te leveren, terwijl bedrijven klaarstaan om deze mensen een plek in hun organisatie te geven. Dit is een feit. Voor de VVD is dat onverteerbaar, maar in reactie op de vraag om een voorbeeld te noemen, waar er talloze van zijn, heb ik – en dus niet de heer Azmani, zoals abusievelijk in het NRC stond – in the heat of the moment ten onrechte Ahold genoemd als voorbeeld van een bedrijf waar het niet zou lukken om voldoende Wajongers te plaatsen en te leveren. Het tegendeel is echter het geval. Dit doet onrecht aan Ahold en zijn medewerkers. Ahold getroost zich juist met succes veel moeite om Wajongers een plek te geven in zijn filialen. Ahold en ook degenen die zorgen voor het onderbrengen van Wajongers verdienen wat dat betreft van ons allemaal een grote pluim. Ik wil bij dezen daarvoor dan ook mijn verontschuldigingen aanbieden. Ik zal die zelf nog overbrengen aan Ahold.

De heer Spekman (PvdA):

Ik ben nu wel nieuwsgierig naar de voorbeelden waar het wel daadwerkelijk fout is. Het enige voorbeeld dat we gisteren hebben gehoord – daar hebben we ook naar gevraagd – was Ahold. Ik wil graag horen welke bedrijven hier dan wel voorbeelden van zijn.

De voorzitter:

De heer Huizing is niet verplicht om hierop te antwoorden. Ik kan hem immers niet naar de microfoon sleuren.

De heer Spekman (PvdA):

Dat begrijp ik heel goed, maar ik constateer dan dat er wat mij betreft geen voorbeeld is. De heer Huizing noemde namelijk één voorbeeld. Daar werd immers op doorgevraagd. De heer Huizing biedt nu zijn excuses aan, omdat het voorbeeld dat hij noemde niet klopte. Dat vind ik heel keurig. Hij noemt nu echter geen ander voorbeeld. Dan is het dus een lege huls.

De voorzitter:

Dat is een conclusie die u kunt trekken of niet, maar dat laat ik verder aan u.

Staatssecretaris De Krom:

Voorzitter. Ik had hier inderdaad een opmerking over willen maken, maar dat hoef ik niet meer te doen. De heer Huizing heeft het immers zelf al gecorrigeerd. Ahold zal dat volgens mij zeer op prijs stellen en het UWV overigens ook. Dat siert de heer Huizing dus.

In Nederland staan te veel mensen langs de kant. Dat kunnen we ons niet meer veroorloven. Het kabinet staat voor de taak de overheidsfinanciën op orde te brengen. De vergrijzing zorgt ervoor dat het beroep op de verzorgingsstaat stijgt en dat dit moet worden opgebracht door minder werkenden. De minister heeft dat in zijn termijn uitvoerig toegelicht. Als resultaat hiervan worden we over enkele jaren dan ook geconfronteerd met een krapte op de arbeidsmarkt. Daarom kunnen we het ons eenvoudig niet meer permitteren om mensen die arbeidsvermogen hebben onnodig thuis op de bank te laten zitten of op te bergen in regelingen, terwijl ze heel goed, soms met hulp en ondersteuning, bij gewone werkgevers aan de slag zouden kunnen.

Het socialezekerheidsstelsel moet een stelsel zijn dat mensen niet stimuleert om de weg van de minste inspanning te kiezen maar stimuleert om eruit te halen wat erin zit. Daar is nog wel een slag te maken. Kijk bijvoorbeeld naar de sociale werkvoorziening. Ongeveer 100.000 mensen werken in Nederland in de beschutte omgeving van de sociale werkvoorziening. Dat is tweeënhalf maal zoveel als bij de invoering van de wet in 1969 was voorzien. Daarmee is de sociale werkvoorziening uitgegroeid tot een van de grootste werkgevers, zo niet de grootste werkgever van Nederland. In geen enkel ander land in Europa werken naar verhouding zo veel mensen in een beschutte werkomgeving als in Nederland. Van vangnet is de WSW een fuik geworden, want wie er eenmaal in zit, gaat er in de regel pas met zijn pensionering weer uit. Dat is het geval terwijl uit de indicaties blijkt dat minstens de helft van de WSW'ers met enige begeleiding aan de slag zou kunnen bij een reguliere werkgever. Ook zijn de kosten in Nederland relatief veel hoger dan in ons omringende landen.

Als je WSW'ers spreekt die succesvol de overstap hebben gemaakt naar een reguliere werkgever, soms na jaren en jaren in een beschutte omgeving te hebben gezeten, en die trots zijn op hun werk – ik spreek zulke WSW'ers, en leden van deze Kamer doen dat ook – vraag ik me af waarom wij de gang die wij nu maken, niet eerder hebben gemaakt. Het gaat hierbij niet om zielige mensen maar om mensen met mogelijkheden. Dat het kan, bewijzen de mensen die het al gedaan hebben en de werkgevers die hiermee bezig zijn. Ik kom daar zo nog op terug.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter.

De voorzitter:

Ik stel voor dat wij even afwachten tot de staatssecretaris klaar is met zijn algemene inleiding.

Staatssecretaris De Krom:

Kijk naar de Wajong: nu 200.000 mensen, en als wij niets doen zijn het er straks 400.000. Ik vind dat echt een drama. Twee schoolklassen per dag verdwijnen nog voor zij één stap op de arbeidsmarkt hebben gezet, in een regeling waarvan de essentie is: u kunt eigenlijk niet meedoen. Slechts een kwart van de Wajongers werkt, terwijl zeker de helft op de een of andere manier regulier aan de slag zou kunnen. Door het onderscheid tussen wel en niet duurzaam arbeidsongeschikt duidelijker te maken, denken wij ertoe te kunnen bijdragen, meer mensen uit de Wajong straks aan het werk te krijgen.

Kijk naar de bijstand; we hebben er al uitvoerig over gesproken. Terwijl de kaartenbakken – ik zeg het een beetje oneerbiedig maar zo bedoel ik het niet – vol zitten, ook met mensen die graag aan de slag willen, zijn er tegelijkertijd duizenden mensen uit het buitenland in Nederland aan het werk, ook in laaggekwalificeerde banen; de heer Huizing haalde dat gisteren aan. Hoe kan het dan bijvoorbeeld – zulke berichten lees je – dat er mensen uit Oost-Europa naar Nederland worden gehaald om kerstpakketten in te pakken, terwijl er tegelijkertijd mensen zijn die heel graag aan het werk willen in dezelfde regio? Hoe je het ook wendt of keert, dan gaat er wat mij betreft echt iets mis. Ik ben niet van plan om op mijn handen te zitten en lijdzaam toe te zien hoe dit gebeurt. Meer mensen uit de bijstand moeten en kunnen aan de slag. Dat kan ook, als je er maar bovenop zit. Kijk bijvoorbeeld naar Eindhoven, waar tegen de trend in het aantal bijstandsontvangers al meer dan een jaar daalt. Kijk bijvoorbeeld naar Spijkenisse of Amsterdam, waar de ambitie is om inderdaad met minder geld meer mensen uit de uitkering aan het werk te helpen. Of neem Enschede of kijk naar Rotterdam, waar sinds het bijstandsbeleid is verscherpt de resultaten verbeteren. In al die plaatsen zitten wethouders er inderdaad bovenop en zijn zij hiermee heel actief aan de slag. De vraag is natuurlijk: hadden wij dat niet wat eerder kunnen doen? Voor mij bewijst dit in ieder geval dat er veel meer mogelijk is dan nu.

Aan welke knoppen moet je draaien om dat voor elkaar te krijgen? Een belangrijke belemmering is dat de overgang van uitkering naar werk financieel soms niet aantrekkelijk is. Voor mij geldt als uitgangspunt: werken moet lonen. Ik heb dat gisteren mevrouw Koşer Kaya ook horen zeggen. Tegelijkertijd constateer ik dat D66 tegen is als er in deze Kamer belangrijke wetsvoorstellen in behandeling zijn waardoor werken nog meer gaat lonen; ik doel op de algemene heffingskorting en het referentieminimumloon. Dat begrijp ik echt niet. Jammer. Mevrouw Koşer Kaya krijgt wat mij betreft een herkansing bij de Wet werken naar vermogen.

Wie na veel inspanning aan de slag komt en merkt dat hij er financieel niet of weinig op vooruit is gegaan of zelfs achteruit – dat komt ook voor – zal zich nog wel eens achter zijn oren krabben. Het blijft natuurlijk zuur dat je er niets mee opschiet als je gaat werken vanuit een uitkering. Tegen de heer Klaver en anderen zeg ik dat prikkels in de sociale zekerheid, waaronder financiële prikkels, wel degelijk het gedrag beïnvloeden. Uit de evaluaties die de afgelopen jaren door het CPB zijn gemaakt over de effecten van de invoering van de WWB en de omschakeling van de WAO naar de WIA blijkt dat uitkeringsgerechtigden reageren op financiële prikkels en sterker zoeken naar werk. Dat blijkt ook uit het rapport "Riant aan de kant: een analyse van de invloed van uitkeringsvoorwaarden op de werkloosheidsduur". Prikkels beïnvloeden dus wel degelijk het gedrag van mensen. Ook internationaal onderzoek bevestigt dat.

Het kabinet heeft ervoor gekozen om dat spoor te kiezen – dat is niet het enige spoor maar wel een spoor – om de prikkels voor werkaanvaarding te versterken. Ik heb daarover onlangs uitvoerige debatten met de Kamer gevoerd bij de behandeling van het wetsvoorstel inzake de algemene heffingskorting en van het pakket maatregelen in het kader van de WWB.

Het is bemoedigend dat het aantal bijstandsuitkeringen vorig kwartaal voor het eerst sinds tweeënhalf jaar met 5000 is gedaald. Ik weet natuurlijk niet of die trend doorzet. Dat zullen wij moeten zien. Het is in ieder geval wel gebeurd. Nog bemoedigender is wat het CBS constateert. Ik citeer: "In de voorgenomen aanscherping van de WWB per 1 januari 2012 is een wachttijd van vier weken opgenomen, waarin jongeren tot 27 jaar die zich melden voor een bijstandsuitkering, verplicht zijn eerst zelf een baan te zoeken of een opleiding te volgen. Het is mogelijk dat gemeenten al vooruitlopen op deze wetswijziging. Als dat zou betekenen dat het nieuwe beleid zijn schaduwen al vooruitwerpt, is dat natuurlijk prima. Ik teken er overigens bij aan dat een aantal gemeenten die termijn van vier weken al strakker hanteert. Rotterdam heeft die termijn al met succes ingevoerd. Er zijn ook gemeenten die dat nog niet doen. Het zijn maatregelen die aantonen dat die prikkels echt werken. Je moet er echter wel bovenop zitten.

Het is uiteraard niet genoeg om alleen aan deze knoppen te draaien. De heer Azmani, de heer De Jong, mevrouw Sterk en anderen vragen terecht steeds naar de werkgeversbenadering. De eerste vraag is natuurlijk wat werkgevers zelf doen. Ik vind de manier waarop af en toe over werkgevers wordt gesproken teleurstellend. Het lijkt alsof werkgevers helemaal niet geïnteresseerd zouden zijn in het in dienst nemen van mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt. Ik ben ervan overtuigd dat er meer mogelijk is en dat er meer mogelijkheden liggen. Wij moeten die kansen grijpen. De uitspraak dat er niets gebeurt, doet onrecht aan al die werkgevers die er al wel heel actief mee bezig zijn.

In steeds meer cao's komen afspraken over het in dienst nemen van bijvoorbeeld Wajongers. Individuele werkgevers hebben tal van initiatieven ontplooid. Wij hebben al gesproken over voorbeelden van samenwerking tussen het UWV en supermarktketens. Het UWV ontplooit een aantal initiatieven om mensen aan het werk te krijgen. Er zijn speciaal opgeleide werkcoaches om aan de hand van profielen en voorkeuren Wajongers te matchen met vacatures en baanopeningen. Op de website www.wajongwerkt.nl kunnen Wajongers en werkgevers elkaar zelfstandig vinden.

De voorzitter:

Ik roep iedereen op om de interrupties kort te houden.

De heer Spekman (PvdA):

Het irriteert mij mateloos dat iedere keer in de betogen vanuit het kabinet met heel veel woorden wordt gesproken over uitkeringstrekkers, alsof het allemaal profiteurs zijn of mensen die niet willen werken tenzij zij worden geprikkeld doordat zij meer verdienen. Dat is absolute onzin. Van de werkgevers wordt poeslief gezegd dat zij hun uiterste best doen. Dit is een werkgeverskabinet. Er zijn heel veel uitkeringsgerechtigden die hun stinkende best doen om mee te doen en om een baan te vinden. Zij solliciteren keer op keer, maar krijgen de kans niet, omdat een werkgever liever een Pool heeft die hij het minimumloon moet betalen in plaats van het cao-loon. Ik zou graag zien dat dit kabinet beide kanten benadrukt en niet onevenwichtig te werk gaat. Het moet niet tegen de uitkeringstrekker zeggen dat hij meer zijn best moet doen, terwijl de werkgevers volledig met rust worden gelaten, omdat zij allemaal hun stinkende best zouden doen.

Staatssecretaris De Krom:

Nee, voorzitter. De heer Spekman heeft zojuist al een debat gevoerd met de minister over de vraag wat deze doet aan de werkgevers. De minister heeft uitvoerig duidelijk gemaakt dat in geval van uitbuiting, mensenhandel en dergelijke zaken, wij ook de werkgevers keihard achter de broek zitten en gaan aanpakken. De heer Spekman heeft daar zelfs nog zijn waardering voor uitgesproken. Het gaat mij erom dat het beeld dat er helemaal niets gebeurt, onjuist is. Natuurlijk heeft de heer Spekman gelijk dat er in de bijstand ook mensen zitten die hun stinkende best doen. Natuurlijk, die zijn er ook.

De heer Spekman (PvdA):

Die zijn er veel. Die zijn er heel veel. De vraag is of wij het nog voor elkaar krijgen in Nederland om werkgevers te verleiden om mensen die iets meer afstand hebben tot de arbeidsmarkt – dat zijn niet alleen maar mensen die fit en gezond zijn, dat zijn ook mensen in de bijstand, mensen die misschien iets mankeren – het voordeel van de twijfel te gunnen ten opzichte van een Pool die misschien helemaal fit en gezond is en wellicht ook nog gemakkelijk is omdat hij zich niet laat uitbetalen volgens het cao-loon.

Staatssecretaris De Krom:

Ik denk dat dat kan lukken, maar dan moeten we wel een paar dingen doen. In de eerste plaats moeten we het voor de werkgevers beter organiseren. Dat gaan we ook doen, via de Wet werken naar vermogen. We komen daarover nog uitvoerig te spreken. We zullen het ook voor werkgevers aantrekkelijker moeten maken om die mensen in dienst te nemen. Daar hebben we straks het instrument loondispensatie voor. Al die maatregelen gaan we nemen om dit voor elkaar te krijgen, nog afgezien van het instrumentarium dat er al is om mensen aan het werk te helpen. We gaan dus heel veel doen. Ik was dan ook nog maar bij mijn eerste punt, zeg ik tegen de heer Spekman, mijnheer de voorzitter.

De heer Spekman (PvdA):

Dat heb ik begrepen, maar het stoort mij echt oprecht dat iedere keer de uitkeringstrekkers als profiteurs worden weggezet …

De voorzitter:

Mijnheer Spekman. Dit wordt een herhaling.

De heer Spekman (PvdA):

… terwijl de werkgevers iedere keer op het schild worden gehesen. Dat gebeurt iedere keer weer.

De voorzitter:

Mijnheer Spekman!

De heer Spekman (PvdA):

Het gebeurt nu weer. Dat maakt dit kabinet gewoon een werkgeverskabinet!

De voorzitter:

Mijnheer Spekman! U moet wel naar mij luisteren. Dat deed u niet, u praatte gewoon door mij heen. Dit wordt een herhaling van zetten en dat ga ik niet meer toestaan. Ik zeg dat nu gewoon in alle duidelijkheid, want anders zitten we hier om half vijf morgenochtend nog. Dat doen we niet.

De heer Spekman (PvdA):

Maar voorzitter.

De voorzitter:

Ik wil wel een ordedebat houden waarin u beslist dat u allemaal tot half vijf doorgaat, maar daar ben ik dan niet bij.

Het woord is aan de heer De Krom.

Staatssecretaris De Krom:

Ik wel, mijnheer de voorzitter …

Dat is ook helemaal niet wat ik doe, zeg ik tegen de heer Spekman. Het gaat mij erom dat we een systeem hebben gecreëerd dat mensen te veel vasthoudt daar waar meer zou kunnen en meer mogelijkheden zijn. Ik wijs helemaal niet met een beschuldigende vinger naar wie dan ook. Het systeem, daar gaat het mij om. Mijn overtuiging is dat dat prikkelender en stimulerender kan worden vormgeven dan het vandaag is. Ik heb dit ook zojuist aangetoond.

Mevrouw Karabulut (SP):

De staatssecretaris wil mensen aan het werk krijgen. Dat wil ik ook. Hoe kan het dan dat steeds meer mensen, in totaal nu bijna 22.000, op de wachtlijst staan voor de sociale werkvoorziening? Deze mensen willen dolgraag werken. Ik heb stapels voorbeelden voor de staatssecretaris. Stápels. Zij willen dolgraag werken, maar komen niet aan de slag en zitten nu dus achter de geraniums.

Staatssecretaris De Krom:

De wachtlijsten lopen al een aantal jaren op. Dat is ook precies de reden dat we moeten ingrijpen en de sociale werkvoorziening in de toekomst moeten reserveren voor mensen die echt alleen maar daar aan het werk kunnen. U weet dat in de huidige situatie meer dan 50% van de mensen de indicatie begeleid werken meekrijgt, voorzitter. Die zijn jarenlang zonder meer in de sociale werkvoorziening ingestroomd. De uitstroom naar begeleid werken was nog geen 5%. Het is gewoon zonde dat zo veel mensen daar zijn ingestroomd terwijl zij eigenlijk heel goed ergens andere terecht zouden kunnen. Niets houdt gemeenten tegen om ook met deze groep aan de slag te gaan.

Mevrouw Karabulut (SP):

Dan wil ik gewoon, omdat het heel concreet is, een afspraak maken met de staatssecretaris. Anders blijven we hangen in vergezichten, ambities en doelen. Heel concreet: 21.000, bijna 22.000, mensen staan te trappelen om aan de slag te gaan, al dan niet begeleid. Zijn deze mensen volgend jaar aan het werk?

Staatssecretaris De Krom:

Tja, voorzitter dan zou je een quotum moeten opleggen. Mevrouw Karabulut is daar voorstander van, maar ik niet. Het is namelijk niet werkbaar en niet handhaafbaar. Bovendien, als je dat soort instrumenten gaat gebruiken, plak je weer een sticker op het voorhoofd van mensen met daarop "u kunt niet meedoen".

Mevrouw Karabulut (SP):

Dit is een heel interessant antwoord. Heel interessant, want de staatssecretaris zegt dat er voor deze mensen helemaal geen werk is en dat als we deze mensen aan het werk willen helpen, we werkgevers moeten verplichten. De banen zijn er immers niet. Als dan een quotum nodig is voor deze mensen, die staan te trappelen om aan het werk te gaan, gaan we dat dan invoeren? Want dan krijgt de staatssecretaris 21.000 mensen aan de slag, zoals hij zegt te willen, in plaats van ze achter de geraniums te zetten zoals hij nu doet.

Staatssecretaris De Krom:

Ik neem hier echt afstand van. Mevrouw Karabulut pint mij bij herhaling vast op allerlei quota en harde doelstellingen. Ik zeg: er zijn kansen, ook voor de mensen die nu op de wachtlijst staan, mits we die kansen zien en grijpen. Er staat een heel instrumentarium ter beschikking, ook aan de gemeenten, om nu al met die wachtlijsten aan de gang te gaan. Straks voegen we daar nog het belangrijke instrument van de loondispensatie aan toe. We gaan het beter organiseren en dat betekent dat de kansen voor mensen op de arbeidsmarkt zullen toenemen, ook voor de mensen die nu onnodig in de WSW instromen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De staatssecretaris wil meer kans bij mij maken als het gaat om de Wet werken naar vermogen. Dat is niet zo ingewikkeld. Als hij net zo toeschietelijk is richting mij als richting de SGP komen we er vast wel. De staatssecretaris moet echter wel zijn best doen, anders lukt het natuurlijk niet.

De voorzitter:

En u moet vragen stellen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Mijn vraag is de volgende. Er zijn 100.000 WSW-plaatsen. Daar gaat twee derde van af. Er blijven er 30.000 over. Ik hoorde de staatssecretaris zojuist zeggen dat er nog 50% aan WSW'ers zijn. Ik wil dat rekensommetje wel maken, maar ik kan niet helemaal plaatsen hoe je met twee derde teruggaat en er nog 50% aan WSW-geïndiceerden zullen blijven.

Staatssecretaris De Krom:

Ik begrijp niet helemaal wat mevrouw Koşer Kaya bedoelt met "nu er nog 50% zijn". Zij weet dat wij op termijn, in de loop van een groot aantal jaren, het aantal WSW-plekken terugbrengen van 90.000 naar zo'n 30.000. Dan praten we echt over een aantal jaren. Dat zal dus een geleidelijk proces zijn, en wat betreft het absorptievermogen van de arbeidsmarkt zijn er heel goede kansen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Van 90.000 naar 30.000 is twee derde schrappen; dat is 60.000. Mijn collega's zeggen het ook al, hoor ik. De staatssecretaris heeft zojuist in zijn introductie gezegd dat er altijd een WSW-indicatie zal blijven voor 50% van die 100.000 WSW'ers die er nu zijn. Ik heb de staatssecretaris niet goed begrepen, want ik kan zijn berekening niet volgen.

Staatssecretaris De Krom:

De indicatiestelling zal worden aangepast. We komen daar nog uitvoerig over te spreken bij de behandeling van het voorstel voor de Wet werken naar vermogen. Er zal dus een andere indicatiestelling zijn dan nu. Nu heeft meer dan 50% een indicatie voor beschut werk. Dat zal in de toekomst niet meer zo zijn en dat betekent dat we in de toekomst, op lange termijn, met twee derde teruggaan naar 30.000 WSW-plekken. Dat is het verhaal.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Dan blijven er toch nog steeds meer WSW-geïndiceerden dan er plekken overblijven?

Staatssecretaris De Krom:

Nee, dat hoeft helemaal niet. Ik zou niet weten waarop mevrouw Koşer Kaya dat baseert. We hebben al uitvoerig over dit scenario gesproken. Ik heb de Kamer daar ook uitvoerig over ingelicht. We hebben er een hoofdlijnendebat over gevoerd en ik heb de Kamer er een brief over gestuurd. Daar staat het allemaal in.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Deze discussie voeren we al langer. We zullen er bij de behandeling van het wetsvoorstel op terugkomen.

De voorzitter:

Mooi zo. De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris De Krom:

Oké. Ik verheug mij op de hervormingsgezindheid van D66.

Ik zal nog een paar grote werkgevers noemen, zonder iemand tekort te willen doen. Een heleboel bedrijven zijn er op een heel goede manier mee bezig. Ik noem C1000, Autotaalglas, Scapino, Sligro en DAF Trucks. Ik ben daar onlangs op werkbezoek geweest. Er zijn zo'n 250 sw'ers aan de slag. Wat betreft werkervaringsplaatsen noem ik ook bedrijven als Nuon, Philips, Alliander, Catering Services Schiphol, Vebego en Asito. Het zijn allemaal bedrijven die hiermee hard aan de slag zijn gegaan en daar wil ik die bedrijven uitdrukkelijk een compliment voor maken. Ook kleinere bedrijven in het mkb zijn ermee aan de slag gegaan. Ik was een paar weken geleden in de gemeente Zuidplas bij een mkb-bedrijf dat op een totaal van 45 werknemers 13 mensen met een arbeidsbeperking in dienst heeft. Waarom gebeurt het daar? Omdat ze het daar willen en omdat ze het zelf mogelijk maken. Er kan dus heel veel.

Over de match tussen vraag en aanbod heb ik al eerder gezegd dat het voor mij niet acceptabel is dat er niemand kan worden gevonden als er ergens plekken zijn. Als de leden van de Kamer dat soort voorbeelden ter ore komen, dan wil ik dat weten en zal ik persoonlijk met de directie van het UWV gaan bellen. De UWV-directie staat daar ook zeer open voor, want zij wil hier echt hard aan trekken. Dat doet ze wat mij betreft ook al.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Is de staatssecretaris al klaar met zijn inleiding?

Staatssecretaris De Krom:

Nee, nog niet.

De voorzitter:

We laten hem eerst zijn inleiding afmaken.

Staatssecretaris De Krom:

We doen er van alles aan om ervoor te zorgen dat het voor werkgevers aantrekkelijk is om mensen in dienst te nemen. Ik noem de maatregelen en instrumenten die we inzetten. We zetten bijvoorbeeld instrumenten in om financiële risico's voor werkgevers weg te nemen. Ik noem de no-riskpolissen, werkplekaanpassingen, extra begeleiding en de premiekorting. Dat zit allemaal in die gereedschapskist. Ik wijs ook op het instrument van loondispensatie dat we straks ter beschikking krijgen. Doordat we het zwaartepunt bij de gemeenten gaan leggen, zal het beter worden georganiseerd. Het UWV heeft een actieve benadering van werkgevers. Gemeenten doen dat ook. Ik kom daar in het land heel goede voorbeelden van tegen. We hebben projecten via MKB-Nederland, MVO Nederland, de kenniscentra en CAP100, om maar wat initiatieven te noemen. Via de ikkan-campagne leveren we daar ook een bijdrage aan. Kortom, er gebeurt heel veel op dit vlak. Nogmaals, mijn inzet is dat het beter moet. Daarom komen we straks ook uitvoerig te spreken over het voorstel voor de Wet werken naar vermogen. Die wet gaat wat mij betreft een belangrijke belemmering uit de weg ruimen voor werkgevers om mensen met een productiviteit die structureel lager ligt dan het wettelijk minimumloon in dienst te nemen.

Via de invoering van loondispensatie kan een groter deel van het arbeidspotentieel in de bijstand en de WSW worden ontsloten. Mevrouw Hamer en de heer Klaver hebben opmerkingen gemaakt over loondispensatie versus loonkostensubsidie. Ik heb daar eerder met de Kamer over gesproken. Loondispensatie heeft belangrijke voordelen ten opzichte van het alternatief loonkostensubsidie. De kosten zijn lager en daarom kun je met dezelfde euro meer mensen aan de slag helpen. Ook voor mensen zelf is het instrument stimulerend, want als ze productiever worden, leidt dit tot een hoger inkomen. Daarom heeft het kabinet voor loondispensatie gekozen en is de eerder voorgenomen vergelijking in de pilot loonkostensubsidie ook niet meer zo zinvol wat mij betreft.

Door mevrouw Karabulut is mijn mening gevraagd over de pilots loondispensatie in de gemeente Amsterdam. Het gaat in die pilots niet primair om het aantal plaatsingen, maar vooral om het feit dat gemeenten zicht krijgen op wat er nodig is om het instrument loondispensatie succesvol te kunnen toepassen. Dat is de primaire doelstelling. Met deze informatie kunnen andere gemeenten hun voordeel doen zodat zij op 1 januari 2013 klaar zijn voor de invoering van de Wet werken naar vermogen. Als mevrouw Karabulut zegt dat er grote verschillen zijn in de realisaties tussen de verschillende deelnemende gemeenten, dan heeft zij daar gelijk in. De ene gemeente is inderdaad sneller op stoom gekomen dan de andere. Overigens zien we de afgelopen maanden wel een behoorlijke versnelling in het aantal plaatsingen. Het lijkt erop dat een actief betrokken bestuurder en een stevig werkgeversnetwerk belangrijke voorwaarden zijn voor het realiseren van plaatsingen. Er zijn gemeenten die het prima doen, zoals Enschede, Oldenzaal, Oss en Alkmaar, waar al veel proefplaatsingen zijn gerealiseerd. Andere blijven achter, maar dat wordt snel ingelopen.

Wat gaan wij verder nog doen in het kader van de Wet werken naar vermogen? Bij de bespreking van het wetsvoorstel in de Kamer kom ik daar uiteraard nog heel uitvoerig op terug. Essentieel is dat door de werkgevers dienstverlening op een effectief schaalniveau wordt georganiseerd. Het meest voor de hand liggende schaalniveau waarop dat zou moeten gebeuren, zijn die 25 tot 30 arbeidsmarktregio's. Wat mij betreft, moet er één loket komen voor de werkgever. Dat is ook verdisconteerd in de aanpassing van de Wet SUWI. Het ministerie heeft zelf 1,4 mln. financiële steun gegeven voor gemeenschappelijke ICT-voorzieningen om inderdaad de relatie tussen UWV en gemeenten op het gebied van ICT te verbeteren. Het ministerie geeft ook financiële steun aan initiatieven als Locus, dat het voor landelijke werkgevers mogelijk maakt om met meerdere gemeenten en SW-bedrijven tot een afspraak te komen. Wij behouden natuurlijk instrumenten die werkgevers ontlasten en die hun behulpzaam zijn bij het in dienst nemen van mensen met een arbeidsbeperking. Dan gaat het bijvoorbeeld over bedrijfsadvies en een interne jobcoach. Hierbij is het essentieel dat medewerkers van sociale diensten, de mensen die het uiteindelijk moeten doen, goed zijn voorbereid op hun werk. Het gaat namelijk ook om het bemiddelen van mensen naar werkgevers. Dat is ook de reden waarom ik 2,5 mln. steek in een impuls vakmanschap voor sociale diensten. Uiteraard is het van groot belang dat vooruitlopend op de invoering van de Wet werken naar vermogen per 1 januari 2013 via regioteams die invoering goed wordt ondersteund. Dat is ook de reden waarom ik daarvoor 2,8 mln. beschikbaar heb gesteld.

Wat mij betreft, is er dus ruimte – dat staat voor mij ook echt centraal – voor een verdere impuls van de werkgeversbenadering in het kader van de introductie van de Wet werken naar vermogen. Ik zeg dat toe in een reactie op de bijdrage in eerste termijn van mevrouw Sterk en de heren Huizing en Van den Besselaar. Zoals ik al zei, bij de bespreking van de Wet werken naar vermogen in de Kamer kom ik daar nog uitvoerig op terug. Dat lijkt mij ook het geëigende moment om dat te doen. De Kamer heeft het wetsvoorstel nog niet en wij zijn dan wat verder met de pilots loondispensatie en hoe met de arbeidsmarktregio's er straks uit komen te zien. Dat lijkt mij het beste moment om dat te doen.

De voorzitter:

Ik weet even niet meer of u nu klaar bent met uw inleiding.

Staatssecretaris De Krom:

Ik ben nog steeds met mijn inleiding bezig, voorzitter.

De voorzitter:

Dan wachten wij tot die klaar is. Ik hoop dat dit snel het geval zal zijn.

Staatssecretaris De Krom:

Ik doe mijn best.

Voorzitter. Mevrouw Hamer heeft gezegd dat het kabinet niets stelt tegenover de daling van de werkgelegenheid en de stijging van de werkloosheid. Mevrouw Karabulut schetst een beeld waarin mensen toch niet aan de slag komen. De strekking van die opmerkingen is toch dat het niet gaat lukken om meer mensen aan de slag te krijgen, dat zij allemaal achter de geraniums terechtkomen. Ik ben hiervan niet zo onder de indruk. Hetzelfde hoorde je mensen zeggen toen de Wet werk en bijstand werd ingevoerd, toen de omslag werd gemaakt van de WAO naar de WIA. Je kunt de Handelingen erop naslaan, het zijn letterlijk dezelfde teksten. Degenen die dit toen zeiden, hebben ongelijk gekregen. De instroom in de regeling is aanzienlijk gedaald en de uitstroom naar werk is aanzienlijk gestegen.

Waar zijn die banen dan? Die vraag is vanavond ook al een aantal keren aan de orde gekomen. Van de 800.000 vacatures in de afgelopen twaalf maanden was ongeveer een kwart voor functies zonder startkwalificatie, dus 200.000. De overige 600.000 waren voor functies met een startkwalificatie. Een aanzienlijk deel, ongeveer 50% van deze vacatures, wordt vervuld door werkenden. Als wij deze aantallen doorvertalen, is het realistisch om te stellen dat er feitelijk circa 100.000 vacatures beschikbaar zijn voor bijstandsontvangers zonder startkwalificatie en circa 300.000 voor bijstandsgerechtigden met een startkwalificatie. Uiteraard geldt daarbij dat ook anderen dan bijstandsgerechtigden, bijvoorbeeld mensen die nu nog niet werken en geen uitkering hebben, op zoek zijn naar werk. Tegelijkertijd is er zeker ook voortdurend vraag in het segment van de arbeidsmarkt waar mensen in de bijstand in mee kunnen draaien. Bovendien is de vraag naar laaggeschoold werk in de afgelopen decennia niet afgenomen. Daarnaast vinden jaarlijks meer dan 300.000 mensen uit Oost-Europese landen zonder veel problemen werk in ons land. Kortom, mijn conclusie is dat er volop werk is. Kansen en mogelijkheden genoeg, als je die maar ziet en als je die maar wilt pakken.

Door mevrouw Sterk is gevraagd om een monitor die de effecten van het totaal aan maatregelen op participatie bekijkt. Deze effecten zijn in sterke mate afhankelijk van de manier waarop de gemeenten omgaan met de verantwoordelijkheden en taken die ze hebben en krijgen. Het kabinet wil hen daarbij ook faciliteren. Voor de taken die de komende jaren naar gemeenten gaan, wordt door de departementen waaronder dat van mijzelf, veelal in samenwerking met de VNG en andere betrokkenen zogeheten transitie- of implementatieondersteuning verzorgd. Dit betreft het verstrekken van goede voorbeelden, factsheets, websites, handreikingen en informatie aan relevante partijen om de communicatie jegens cliënten ook goed vorm te geven.

Verder is in afstemming met onder meer de G4 en de G32 een aantal gemeenten, zogenaamde koplopergemeenten, geselecteerd die meerjarig worden gevolgd om als voorbeeld te dienen voor andere gemeenten. Die worden ook benut om eventuele knelpunten tijdig te signaleren en daarbij wordt op verschillende wijzen en momenten gemonitord. Natuurlijk zullen we ook via de gebruikelijke statistieken, de Wajongmonitor en de CBS-statistieken, goed volgen wat daar de resultaten van zijn.

Ook om gemeenten te ondersteunen wordt een website en een helpdesk opgezet. Dit zal dienen om signalen van gemeenten over eventuele knelpunten op te vangen en als informatievoorziening voor de implementatie van decentralisaties. Ik heb al eerder aangegeven dat ik dit in nauwe samenwerking doe met de collega's van VWS en OCW.

Voorzitter. Dit was mijn eerste blok.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dan is toch mijn belangrijkste vraag wat de staatssecretaris zelf gaat doen om ervoor te zorgen dat die extra banen er komen. Ik heb een initiatief aangekondigd dat de PvdA samen met de werkgevers gaat nemen, die zichzelf, wat te prijzen is, een quotum hebben opgelegd; dus het valt in die zin wel mee met de weerzin tegen het quotum. Ik meen dat we 60.000 banen tekortkomen als de Wet werken naar vermogen wordt ingevoerd. De PvdA en werkgevers doen er 10.000. Wat gaat de staatssecretaris doen om die andere 50.000 banen te maken?

Staatssecretaris De Krom:

Maar die rekensom kun je gewoon niet maken, in de zin van: we hebben er nog 60.000 nodig. Ik heb net aangegeven dat er heel veel mobiliteit binnen de arbeidsmarkt is en dat er potentieel heel veel banen zijn, ook voor de doelgroepen waar we over spreken. De kunst is nu juist om die vraag en dat aanbod zo goed mogelijk op elkaar aan te laten sluiten. Dat is ook de reden waarom we met die Wet werken naar vermogen komen.

Mevrouw Hamer (PvdA):

U kunt hier wel een wet neerleggen, maar met een wet heb je nog geen baan. Er heeft nog nooit iemand met een wet een baan gekregen. Dus het gaat er toch om wat de staatssecretaris gaat doen – overigens hebben we het niet alleen over banen maar vooral over mensen – om die mensen op de goede plekken te krijgen. Daar zal de staatssecretaris toch wat voor moeten doen. Gaat hij ook de boer op? Gaat hij ook met werkgevers in de regio's praten? Gaat hij ook naar het VNO toe? Wat gaat hij nu doen? Gaat hij ons helpen?

Staatssecretaris De Krom:

Ik help overal waar ik kan, in het land en bij gemeenten, werkgevers en belangenverenigingen, om die match zo goed mogelijk voor elkaar te krijgen teneinde dat te doen wat we graag willen, namelijk veel meer mensen een kans bieden om volwaardig mee te draaien in de samenleving. Ik heb net aangegeven dat de Wet werken naar vermogen met dat instrument loondispensatie een aanvulling is op dat hele instrumentarium dat we nu al hebben. Ik zal geen kans voorbij laten gaan om dat voor mekaar te krijgen. Daar kan mevrouw Hamer van op aan.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dit hebben wij een jaar geleden ook met elkaar gewisseld. Toen zei de staatssecretaris hetzelfde: ik wil overal helpen. Ik heb toen gevraagd om een nulmeting zodat wij een jaar later zouden kunnen kijken wat erbij is gekomen. Ik begrijp nu uit de beantwoording dat de staatssecretaris geen nulmeting wil. Ik neem aan dat hij in zijn zakboekje in het afgelopen jaar hebt bijgehouden hoeveel mensen aan het werk zijn gekomen. Kan hij ons eens vertellen wat het resultaat is?

Staatssecretaris De Krom:

Dat weet mevrouw Hamer. Dat staat in de Wajongmonitor en de CBS-statistieken.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Nou, vertelt u het ons eens.

Staatssecretaris De Krom:

Die cijfers ken ik niet allemaal uit mijn hoofd.

Mevrouw Hamer (PvdA):

U weet toch wel wat u hebt gedaan in het laatste jaar?

Staatssecretaris De Krom:

Het aantal mensen in de bijstand is met 5000 verminderd.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat hebben die wethouders gedaan. Ik vraag naar wat u gedaan hebt.

Staatssecretaris De Krom:

Ik heb net aangegeven dat het kabinet een hele gereedschapskist heeft met instrumenten. Die stelt het kabinet ook ter beschikking aan de wethouders in de gemeenten. Ik heb aangegeven dat een heleboel wethouders daarmee op een heel goede manier aan de slag zijn.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het blijft draaien in rondjes. Ik heb u vorig jaar concreet gevraagd om een nulmeting te maken zodat wij u zouden kunnen volgen. U wilt die nulmeting niet geven. Oké, dan geeft u die niet. Dat is wel jammer, want wij hadden het anders kunnen volgen. Ik vraag u dan wat u het afgelopen jaar gedaan hebt en wat de ambitie voor het komende jaar is. U zegt dat het aantal van 50.000 niet zomaar genoemd kan worden. Wat kan dan wel genoemd worden? Wat moeten mensen daar nu mee? Wij krijgen alleen maar brieven van mensen die hun baan kwijtraken.

Staatssecretaris De Krom:

Uit de Wajongmonitor blijkt dat de bereidheid van werkgevers om mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen, groeit. Het aantal cao's waarin afspraken worden gemaakt, stijgt. In het vorige kwartaal is het aantal mensen in de bijstand gedaald, voor het eerst in tweeëneenhalf jaar. Bij de Wet werken naar vermogen kom ik hierop nog uitvoerig terug en dan ga ik ook hier nog veel dieper op in, onder meer op die werkgeversbenadering.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik stel graag twee vragen over de loondispensatie. Ik heb in mijn betoog gevraagd aan de staatssecretaris hoe het zit met Wajongers die op een gegeven moment gaan bijverdienen. Zij hebben een loonwaarde, krijgen werk en daarop wordt aangevuld. Ik heb begrepen uit de beantwoording van de vragen dat het stukje dat aangevuld wordt, komt te vervallen als er toetsing aan de huishoudinkomenstoets plaatsvindt. De staatssecretaris zegt dat werk moet lonen. In dit geval geldt dat echter niet.

Staatssecretaris De Krom:

Als mensen met loondispensatie aan de slag kunnen, eventueel zonder loonaanvulling, dan geldt nog steeds dat zij aan de slag gaan terwijl zij dat nu niet kunnen doen, eenvoudigweg omdat zij niet zelfstandig het minimumloon kunnen verdienen. Ook in die gevallen liggen er dus nog steeds kansen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik zie die kansen niet liggen. Ik noem een ander geval. Als er sprake is van mensen die helemaal geen uitkering krijgen, dan ontstaat er een nieuwe categorie nuggers. Als mensen geen recht van uitkering hebben, want daarop komt het eigenlijk neer, dan worden zij ook niet begeleid door de gemeenten.

Staatssecretaris De Krom:

Ik dank mevrouw Ortega voor deze vraag. Ik was daarop in het vervolg van mijn betoog nog teruggekomen, want zij heeft deze ook in haar eerste termijn gesteld. Het antwoord daarop luidt nee. In de wet is namelijk een verordeningsplicht opgenomen die inhoudt dat ook beleid ontwikkeld moet worden voor deze categorie. Daardoor kan het op een transparante manier in de gemeenteraden worden besproken. Daaraan is dus uitdrukkelijk gedacht.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut krijgt het woord na mevrouw Hamer. Daarna krijgt mevrouw Sterk het woord. Nee, mevrouw Hamer is al geweest.

Mevrouw Karabulut (SP):

Loondispensatie houdt in dat mensen met een arbeidsbeperking die naar vermogen werken, onder het minimumloon aan het werk worden gezet. Ik vind dit discriminerend. Ik vind dat wij in een land moeten leven waar het minimumloon ook geldt voor mensen met een arbeidsbeperking. De staatssecretaris zegt dat de proeven die met loondispensatie zijn gedaan, geweldig zijn. Kan hij mij melden welke resultaten die tot nu toe hebben opgeleverd?

Staatssecretaris De Krom:

Ik neem eerst afstand van de woorden van mevrouw Karabulut. Zij vind dit "discriminerend". Ik vind het discriminerend dat wij mensen wegstoppen in een regeling, waardoor zij een sticker op hun voorhoofd geplakt krijgen met de tekst: u kunt eigenlijk niet meedoen. Daar gaan wij dus van af. Wij gaan die sticker eraf halen. Dit soort vooroordelen moet wat mij betreft het raam uit. Er moeten mensen kansen worden geboden die zij nu niet hebben. Met het instrument van de loondispensatie krijgen meer mensen kansen op de arbeidsmarkt om mee te draaien. Mevrouw Karabulut heeft mij eerder gevraagd wat ik liever zou doen: thuis zitten of met het instrument van de loondispensatie aan de slag. Toen heb ik uit volle overtuiging gezegd: dan doe ik liever het laatste, want dat geeft mij ten minste de mogelijkheid om volwaardig mee te draaien.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik beschouw dit niet als het tweede deel van mijn interruptie, want ik wil graag antwoord op mijn vraag: wat zijn de resultaten tot nu toe?

Staatssecretaris De Krom:

Er zijn nu in de Wajong een kleine 8000 mensen met loondispensatie aan de slag. Dat worden er straks veel meer.

Mevrouw Karabulut (SP):

De staatssecretaris doet alsof hij niet weet waarover ik het heb. Het gaat om de proeven op basis waarvan beoordeeld moet worden of dit instrument succesvol is of niet. De proeven tot nu toe wijzen uit dat van de 263 personen die hebben meegedaan, welgeteld 7 een dienstverband hebben gekregen. In Amsterdam is 2 ton nodig geweest om vijf mensen aan de slag te krijgen. Is dat nou zo geweldig?

Staatssecretaris De Krom:

De pilot loondispensatie – daar doelt mevrouw Karabulut op – is in de zomer van 2010 van start gegaan. Er zijn 32 gemeenten geselecteerd en die zijn sindsdien ook aan de slag gegaan. Er hebben 312 proefplaatsingen plaatsgevonden. Volgens mijn informatie zijn 86 dienstverbanden gerealiseerd. De peildatum voor die gegevens is 1 november 2011. De cijfers van mevrouw Karabulut kloppen dus niet.

De voorzitter:

Het woord is aan mevrouw Sterk van de CDA-fractie.

Mevrouw Sterk (CDA):

De staatssecretaris zegt dat er heel veel wordt gemonitord en dat er allerlei verschillende monitoren zijn. Wij hebben dat als Kamer nodig om een overall beeld te hebben. Er worden immers enkele stelselwijzigingen doorgevoerd en die zullen verschillende effecten hebben. Het is van belang om te bekijken in hoeverre die effecten elkaar tegenwerken en mogelijk gevolgen hebben voor de participatie. Zou het een idee zijn om een "beleidseffectenmonitor participatie inkomen en zorg" te ontwikkelen? Dat zou je door het SCP kunnen laten doen, maar misschien kan het ministerie dit ook zelf. Er moet in ieder geval een soort samenhang worden aangebracht in alle verschillende monitoren op allerlei verschillende fronten. Vroeger noemde je zoiets een groot project. Dat doen we tegenwoordig niet meer zo vaak in de Kamer, maar zo krijgen wij een beetje een beeld van wat er echt gebeurt: wat zijn de positieve en de mogelijke negatieve effecten van al deze stelselwijzigingen?

Staatssecretaris De Krom:

Ik begrijp de vraag van mevrouw Sterk. In mijn volgende overleg met mijn collega's van VWS en OCW zal ik onder andere dit punt aan de orde stellen. Dan zullen wij ook bespreken hoe dat dan zou moeten en wat dit zou kosten. Als mevrouw Sterk het op dit moment aan mij vraagt, moet ik echter zeggen dat wij daar eigenlijk al ontzettend veel informatie over hebben op basis waarvan wij dit eigenlijk al goed kunnen volgen. Misschien zijn er echter nog mogelijkheden om dat beter aan elkaar te koppelen; dat zou kunnen. Ik wil dit dus wel bespreken.

Mevrouw Sterk (CDA):

Op zich is dat al positief, maar het punt is natuurlijk dat het op verschillende ministeries ligt en dat het ook hier in de Kamer dus op verschillende terreinen ligt. Het doel is juist dat wij een totaalbeeld van die effecten krijgen. Dat wil het kabinet en dat wil de CDA-fractie ook. Soms gaat het immers om dezelfde mensen die alleen in verschillende regelingen vallen. Hoe werken die effecten uiteindelijk uit op die participatie? Het is van belang om die monitor op de een of andere manier onder één soort noemer te brengen. Het is misschien allemaal nog wat vaag, maar de richting is volgens mij wel duidelijk, ook voor de staatssecretaris.

Staatssecretaris De Krom:

Ik begrijp wat mevrouw Sterk bedoelt. Op het punt van bijvoorbeeld de jeugdwerkloosheid en de nauwe samenwerking met Onderwijs hebben de minister en ik dat ook samen gedaan en hebben wij ook gezamenlijk brieven naar de Kamer gestuurd. Dat zou dus een manier zijn waarop wij dat zouden kunnen doen. Als de Kamer mij daartoe de gelegenheid geeft, wil ik dat bespreken. Ik wil het dan wel echt eenvoudig houden en niet een enorm monitorsysteem optuigen. Laten wij onze tijd goed besteden, namelijk aan een goede uitvoering van de plannen. Daar ligt wat mij betreft de prioriteit.

De voorzitter:

De staatssecretaris heeft nog zes onderwerpen te bespreken. Ik stel voor dat hij met het eerste onderwerp begint.

Staatssecretaris De Krom:

Ik kom bij mijn eerste onderwerp: fraude en misbruik. Er is door de minister al heel veel over gezegd. De bijstand wordt betaald uit de algemene middelen. De heer De Jong en anderen hebben gezegd dat misbruik, diefstal van belastinggeld, keihard moet worden aangepakt. De minister heeft in zijn termijn al gezegd dat wat ons betreft alles tot de laatste cent moet worden terugbetaald. De heer De Jong vindt dat het frauderegister ook de herkomst van de fraudeur in kaart moet brengen. Meten is weten, zei hij en hij wil graag een reactie van het kabinet. Laat er geen misverstand over bestaan, ik ben het eens met de heer De Jong dat fraude keihard moet worden aangepakt en tot de laatste cent moet worden terugbetaald. Het is al gezegd dat het onderdeel is van het beleid van het kabinet en van het wetsvoorstel dat nu bij de Raad van State ligt. Het is goed, zo heb ik uit de termijn van de heer De Jong begrepen, dat de heer De Jong de aanpak herkent die wij voorstaan van fraude, onder andere middels het nog op te zetten frauderegister. Ik heb tegen hem en de heer Azmani gezegd dat wij dat zullen opzetten. Daarin worden degenen geregistreerd die hebben gefraudeerd met de bijstand. Dat is nodig om vast te stellen of iemand opnieuw fraudeert en of een nog steviger aanpak nodig is.

Voorzitter: Van Hijum

Staatssecretaris De Krom:

De heer De Jong vraagt ook – en dat debat hebben wij al vaker gevoerd – de herkomstgegevens van mensen vast te leggen in het frauderegister. Ik heb al eerder gezegd dat wat mij betreft de herkomst van iemand niet uitmaakt. Ik ga het daarom ook niet registreren. Ik heb die gegevens overigens ook niet. Iedereen die fraudeert, ongeacht zijn herkomst, of hij uit Friesland komt of waar dan ook vandaan, kan op een keiharde aanpak rekenen. Dat geldt voor iedereen die de belastingbetaler onterecht geld uit de zak trekt.

Ik heb al gezegd dat ten grondslag aan dit alles een risicobenadering ligt. Dat bepaalt ook of je een risico bent. Het gedrag van iemand bepaalt dat, bijvoorbeeld het niet nakomen van de inlichtingenverplichting. Dat bepaalt of iemand een risico is of niet. Mensen worden gelijk behandeld. Dat geldt ook ingeval iemand diefstal pleegt van de belastingbetaler.

De heer De Jong (PVV):

Uiteraard moet iedereen gelijk worden behandeld. Dat betekent dus ook dat wij gelijkwaardig moeten registeren. Net zoals bij werkloosheid of uitkeringen, moet geregistreerd worden wat de herkomst is van de betreffende fraudeur. Zo kunnen wij de problemen hartstikke goed oplossen. Het zijn gegevens die hartstikke goed bruikbaar zijn. Ik zou de staatssecretaris toch willen verzoeken om dit te registreren, precies zoals het bij werkloosheid gebeurt.

Staatssecretaris De Krom:

Het punt is dat uiteindelijk gedrag bepaalt of iemand een risico is en een fraudeur is. Dat is bepalend. In die gevallen gaan wij er ook achteraan. Ik heb gezegd dat dit wat mij betreft keihard moet gebeuren. Uit het simpele feit van de herkomst kan ik op zichzelf niks afleiden. Dat kan ik wel uit gedrag of aanwijzingen. Ik vind ook dat wij daar bovenop moeten zitten.

De heer De Jong (PVV):

Het heeft wel degelijk zin om dat te registreren. In het regeer- en gedoogakkoord staat al dat er restricties opgelegd worden bij uitkeringen en dat soort zaken. Dat zou in de toekomst wat de PVV-fractie betreft nog wel wat verder kunnen gaan. Dat weet de heer De Krom ook. Bij aanpak van fraude is informatie nodig. Ik begrijp gewoon werkelijk waar niet dat de staatssecretaris er op geen enkele wijze problemen mee heeft dat wij bij werkloosheid wel de herkomst te registreren. Ook kunnen wij bij de bijstandsafhankelijkheid zien dat niet-westerse allochtonen drie keer vaker in de bijstand zitten dan autochtone Nederlanders. Dat kan wel worden geregistreerd. Als er wordt gefraudeerd, wat massaal gebeurt, zegt de staatssecretaris echter: daar kan ik niks mee.

Staatssecretaris De Krom:

Ik onderschrijf het pleidooi van de heer De Jong om hier bovenop te zitten. Ik heb dat in bijna alle debatten hierover onderstreept. Alleen, hierbij gaat het mij erom dat je achter diegene moet aanlopen en diegene moet opsporen en aanpakken van wie je ook aanwijzingen hebt dat er iets aan de hand zou kunnen zijn. Dat blijkt bijvoorbeeld uit iemands gedrag als iemand op een verwijtbare wijze de inlichtingenverplichting overtreedt, of als de overheidsorganisatie of uitvoeringsorganisatie op andere manieren aanwijzingen of inlichtingen krijgt dat mensen misbruik maken van uitkeringen. In dat soort gevallen moet je er echt bovenop zitten. Wij zijn het daar niet over oneens, maar wij verschillen een beetje van mening over de toegevoegde waarde van het registreren van herkomst. Ik zie haar in dit geval niet. Dat heb ik een- en andermaal gezegd.

De heer Azmani vroeg wat er nog extra nodig is om uitvoeringsorganisaties ertoe te brengen te sanctioneren wanneer uitkeringsgerechtigden onvoldoende meewerken. Gelukkig werken de meeste uitkeringsgerechtigden wel mee, maar er zijn er ook die dat onvoldoende doen. Wat is er nodig? Uitvoerders moeten maximaal gebruikmaken van de mogelijkheden in de wetgeving om te sanctioneren in het geval van weigering van werk of bij niet-nakoming van re-integratieverplichtingen. Ik heb net aangegeven dat er gemeenten zijn die daar bovenop zitten, en andere nog veel minder. Er zijn dus inderdaad verschillen. Ik heb net gezegd dat er bij een aantal gemeenten een verscherping van dat beleid is ingezet, wat ook in de resultaten terug is te zien.

Er is inderdaad aanleiding om dat beleid te verscherpen. In een conclusie van de evaluatie van de Wet investeren in jongeren (WIJ) vraagt de IWI bijvoorbeeld aandacht voor de reactie van de uitvoering als jongeren onvoldoende meewerken aan re-integratie zoals die is verplicht. De IWI constateert dat dus ook. Wat mij betreft, gaan we daar ook iets aan doen. De minister is er in zijn eerste termijn ook al op ingegaan dat we nu aan het uitwerken zijn wat we dan precies moeten doen en hoe we dat moeten doen. In de loop van volgend jaar krijgt de Kamer daar een wetsvoorstel over.

Dan kom ik bij het tweede onderwerp.

Voorzitter: Elias

De heer Azmani (VVD):

Wil de staatssecretaris mijn voorstel in het kader van de benchmark onder kopje zes behandelen?

Staatssecretaris De Krom:

Ik kan het ook nu doen. Ik ben daar een voorstander van. Er is ook al een benchmark. Ik zou het heel goed vinden als gemeenten onderling hun prestaties kunnen vergelijken, want dat is precies waar de heer Azmani op doelde. Er wordt al een benchmark gebruikt, maar wat mij betreft, gaan we daar een verbeterslag op maken. Dat kan ik de heer Azmani dan ook toezeggen.

De heer Azmani (VVD):

Dat is mooi, want het komt er kort gezegd op neer dat bijvoorbeeld in Rotterdam de werkloosheid specifiek afneemt door de vierwekentermijn. Tijdens werkbezoeken in het land hoor je wethouders verbaasd reageren als je zegt dat die mogelijkheid er al is. Ze wachten namelijk allemaal op die wet waarin de verplichting ten aanzien van die 27 jaar is opgenomen. Je kunt het echter al voor de hele groep doen. Het gaat mij er juist om dat die best practices met elkaar worden gedeeld. Uiteindelijk gaat het er immers om dat we mensen aan het werk krijgen, dat mensen zich weer nuttig kunnen voelen en dat mensen meer kunnen doen en beter presteren dan ze in eerste instantie zelf dachten.

Staatssecretaris De Krom:

Exact daar gaat het mij om. Ik ben het geheel met de heer Azmani eens. Ik zie zulke initiatieven, die we in de loop van volgend jaar zullen nemen, als ondersteuning van de gemeenten, zodat zij er inderdaad bovenop gaan zitten.

De voorzitter:

Met het verzoek van deze kant om van de benchmark het ijkpunt te maken.

Staatssecretaris De Krom:

Dat verzoek neemt de regering over.

Werk is de beste garantie tegen armoede, zo bleek vorige maand uit het SCP-rapport met de titel De sociale staat van Nederland. Volgens dat rapport maakt het mensen gelukkiger en voelen ze zich daardoor gezonder. Afhankelijkheid van uitkeringen en voorzieningen vergroot het risico op armoede en sociale uitsluiting, aldus het SCP. Dat geeft voor mij ook aan dat wij mensen niet een uitkering of een voorziening moeten induwen. Wij moeten juist alles op alles zetten om mensen daaruit te halen. Dat is de beste garantie tegen armoede en sociale uitsluiting. Wij moeten dus niet kijken naar wat mensen niet kunnen, maar naar wat zij wel kunnen. Wij moeten af van het slachtofferdenken en het zieligheidsdenken. Wij moeten mensen aanspreken op hun verantwoordelijkheden, want dan neem je hen serieus. Wie dat niet doet, schrijft mensen af. Ik heb al gezegd dat ik deze baan niet heb geaccepteerd om lijdzaam toe te zien dat dit gebeurt.

Nederland hoeft zich nergens voor te schamen, zoals gisteren door onder anderen mevrouw Sterk is gezegd. Internationaal gezien hebben wij een zeer fatsoenlijk socialezekerheidsstelsel. Dat is zo en dat blijft zo. De armoede in Nederland is relatief laag en het risico daarop ook. Men kent de cijfers. Wij hebben daar eerder over gesproken. Het aantal mensen dat langdurig onder de armoedegrens leeft, is relatief klein. In veruit de meeste gevallen is de situatie ook tijdelijk. Mevrouw Sterk zei gisteren terecht dat je in dit land heel goed van een dubbeltje een kwartje kunt worden. Ik citeer haar nu letterlijk. De conclusie van het onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau is dat er geen armoedecultuur in Nederland is.

In navolging van het SCP benadruk ik dat werk de kortste en beste weg uit armoede is. Het doel van het kabinet is om mensen aan het werk te hebben en niet in een uitkering of in allerlei voorzieningen. Dat vergroot het risico op armoede alleen maar.

De heer Klaver (GroenLinks):

Relativeren helpt. Dat Ajax niet meer in de Champions League zit, kan ik relativeren door te zeggen dat die club nog steeds Europees voetbal speelt. Daarmee vind ik het echter niet minder erg dat Ajax niet meer in de Champions League zit. Het is gemakkelijk om te kijken naar de landen in Europa die het slechter doen dan Nederland. Volgens mij moet je juist kijken naar de landen die het beter doen dan wij. Dat zijn de landen waar je je aan op kunt trekken. Ik ben het met de staatssecretaris eens dat werk de beste remedie tegen armoede is, maar wat doen wij eraan dat al 8% van de werkende Nederlanders een werkende arme is?

Staatssecretaris De Krom:

Armoede onder werkenden is vaak tijdelijk. Het komt relatief weinig voor in Nederland. Het minimumloon gecorrigeerd voor de koopkracht is in Nederland op Luxemburg na het hoogste in Europa. In 2010 hadden slechts 21.000 zelfstandigen en werkenden een inkomen onder de lage inkomensgrens. Het hebben van een te laag inkomen terwijl er wel wordt gewerkt, lijkt vaker te liggen aan de keuzes van betrokkene zelf, zoals een eigen bedrijf met bijbehorende risico's. In de statistieken is ook terug te vinden dat mensen er zelf voor kiezen om parttime te werken. De langdurigheidstoeslag, de kwijtscheldingsregeling van de gemeentelijke belastingen en de individuele bijzondere bijstand als laatste vangnet zijn en blijven ook voor werkende armen beschikbaar. Dat zijn de feiten.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het gaat mij er niet om dat werkende armen een beroep kunnen doen op de bijzondere bijstand, maar ik vind dat mensen die werken, in hun eigen levensonderhoud moeten kunnen voorzien. De staatssecretaris noemt een aantal maatregelen. Wat is zijn ambitie? Hoe wil hij het aantal werkende armen terugdringen?

Staatssecretaris De Krom:

In het kader van de Europese 2020-strategie hebben wij dat geformuleerd. De heer Klaver weet dat wij dat aantal met 100.000 terug willen brengen. Dat is een goede indicator omdat daarmee duidelijk wordt dat het kabinet zo veel mogelijk mensen aan het werk als de beste garantie tegen armoede en sociale uitsluiting ziet.

De heer Klaver (GroenLinks):

De staatssecretaris heeft het nu over lage arbeidsintensiteit in gezinnen. Het doel is om dit aantal in 2020 met 100.000 teruggedrongen te hebben. Dat zegt echter niet heel veel over de 8% werkende armen. De vraag is wat wij de komende jaren in de crisis voor deze mensen kunnen betekenen.

Staatssecretaris De Krom:

Als er echt een probleem is, is er een voorziening. In het kader van het regeerakkoord is een bedrag van 90 mln. voor de bijzondere bijstand beschikbaar gesteld, om maar eens wat te noemen. Maar het allerbelangrijkste is dat wij mensen aan het werk krijgen of houden. Daar gaat het om. Daar zetten wij op in. Daarom hebben wij het criterium van jobless households gekozen.

Mevrouw Karabulut (SP):

De premier zei dat armoede in Nederland niet bestaat. Is de staatssecretaris dat met hem eens?

Staatssecretaris De Krom:

Ja. Het hangt ervan af hoe je het definieert. De armoede die ik heb gezien, en mevrouw Karabulut misschien ook, was niet in Nederland. Dat was in Afrika en in India. Ik voeg er gelijk aan toe dat dit niet wil zeggen dat hier geen gezinnen of mensen zijn die een dubbeltje drie keer moeten omkeren. Dat is echter anders dan in andere landen. In die zin is armoede een relatief begrip.

Mevrouw Karabulut (SP):

De staatssecretaris zegt nu dat armoede in Nederland niet bestaat. Hij herhaalt daarmee de premier, die de premier zou moeten zijn van álle Nederlanders. Hij ontkent dat er op dit moment in een van de rijkste landen van Europa mensen zijn die inderdaad niet kunnen rondkomen, dat het aantal mensen dat aanklopt bij de voedselbanken, groeit en dat er mensen zijn die soms honger lijden. De staatssecretaris ontkent dat. Hoe is het dan mogelijk dat het woord "armoede" überhaupt voorkomt in de begroting van SZW als het niet eens bestaat in Nederland?

Staatssecretaris De Krom:

Ik kan de feiten en cijfers nog eens op een rijtje zetten. In 1990 was het percentage huishoudens met een inkomen onder de armoedegrens 15%. In 2010 was dat 7,7%. Dat is dus gehalveerd. Een van de belangrijkste redenen voor die halvering is dat de arbeidsparticipatie is toegenomen. Meer mensen zijn door een activerende sociale zekerheid aan het werk gegaan. Ik heb dat debat al ettelijke malen met mevrouw Karabulut gevoerd. Het percentage huishoudens met een inkomen dat langdurig onder de armoedegrens ligt, lag in het jaar 2000 op 5,4% en in 2010 op 2,4%. Het percentage kinderen dat onder de armoedegrens leeft, was in 2000 15% en in 2010 10,1%. Het percentage kinderen dat langdurig onder de armoedegrens leeft, was in 2000 5,6% en in 2010 3,7%. Met andere woorden, het beleid van de afgelopen tien tot vijftien jaar waarbij de inzet van dit kabinet en van vorige kabinetten was om mensen te activeren, hen aan het werk te krijgen, de instroom in regelingen in sociale uitkeringen te verminderen en de uitstroom naar werk te vergroten, is succesvol geweest. Dat kun je terugzien in de armoedecijfers.

Mevrouw Karabulut (SP):

Nogmaals, ik vind het echt schokkend en beschamend dat we te maken hebben met een staatssecretaris van Sociale Zaken die net als de premier tegen een steeds groter aantal Nederlanders zegt dat ze voor hem niet bestaan. Het aantal kinderen dat in armoede opgroeit, neemt volgend jaar toe. Bijna een half miljoen mensen werkt weliswaar, maar is toch arm.

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut, denkt u niet dat het beter is om dit soort conclusies, die voor uw rekening zijn en die u uiteraard mag trekken, in uw tweede termijn te trekken in plaats van in interrupties?

Mevrouw Karabulut (SP):

Soms is het nodig om dit soort pijnlijke conclusies te trekken. Het gaat hier om een heel belangrijk punt. Hoe kan het kabinet nu dag en nacht in Brussel zitten …

De voorzitter:

U gaat niet in op wat ik u vraag.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik stel een vraag, voorzitter.

De voorzitter:

Ja, en ik vraag iets aan u. Ik zit hier voor.

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik stel een vraag aan de staatssecretaris.

De voorzitter:

En ik vraag u om dit soort conclusies, die u mag trekken, te bewaren voor uw tweede termijn. Ik ben vanaf acht uur bezig om te proberen het enigszins zo te regelen dat we dit debat kunnen afronden. Dat gaat op deze manier niet lukken. Dat kan ik u nu al vertellen. Ik vind het een redelijke vraag. Ik vraag u mij daarop te antwoorden. Zou u uw interrupties zodanig willen beperken dat u het bij vragen laat en zou u uw conclusies in de tweede termijn willen trekken?

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik ga over tot het stellen van mijn vraag aan de staatssecretaris. Hoe kan dit kabinet dag en nacht in Europa zitten om miljarden naar de banken te pompen, terwijl het weigert om een gesprek te voeren met de voedselbanken en überhaupt armoede in het rijke Nederland ontkent? Hoe kan dat?

Staatssecretaris De Krom:

Ik heb er bezwaar tegen dat mevrouw Karabulut een hogere moraal claimt te hebben dan ik en anderen met mij. Het gaat namelijk niet om de vraag of zij en ik het erg vinden dat mensen een dubbeltje drie keer moeten omdraaien. Mijn ambitie is om dat zo veel mogelijk te voorkomen. Dat is haar ambitie ook. Wij verschillen alleen van mening over de wijze waarop je dat het beste kunt doen. Ik geef een- en andermaal weer wat ook het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft weergegeven: hoe meer mensen in een uitkering zitten en hoe meer mensen afhankelijk zijn van voorzieningen, hoe groter het risico is op armoede en sociale uitsluiting. Dat moeten we niet hebben. Dat verklaart de inzet van het kabinet.

De heer Spekman (PvdA):

Volgens mij hebben de minister-president en de heer De Krom er geen benul van hoe het voor een kind voelt om naar al zijn vriendjes te kijken die wel naar een sportvereniging kunnen, terwijl zijn eigen ouders daarvoor het geld niet hebben. De minister-president en de heer De Krom hebben er geen benul van hoe het voelt voor een ouder die het beste wil voor zijn kind maar dit net niet kan opbrengen, terwijl alle andere kinderen het wel krijgen. Het kan ook gewoon om een paar mooie schoenen gaan, waardoor je kind niet gepest wordt op het schoolplein. De staatssecretaris en de minister-president zijn niet van deze wereld. Die zien niet wat er op dit moment in Nederland gebeurt qua sociale uitsluiting van mensen. Dat heeft alles te maken met geld. We leven niet in Afrika. Armoede relateer je aan mensen die in jouw omgeving leven.

Ik wil dat de staatssecretaris afstand neemt van zijn makkelijke woorden over armoede. Ik wil ook hartgrondig dat de minister-president daar afstand van neemt. Als je armoede hebt gevoeld en als je die zelf hebt beleefd, dan snap je wat armoede is. Dan kun je namelijk net niet meedoen, terwijl al die anderen dat wel kunnen. Ik geef de staatssecretaris heel graag de kans om afstand te nemen van de woorden die hij zojuist gebruikte, door maar makkelijk te wijzen naar Afrika en niet de armoede te zien die mensen hier dag in, dag uit ervaren.

Staatssecretaris De Krom:

Het gaat de heer Spekman en mij in essentie om hetzelfde. Jawel. Nou ja, zo zie ik het althans. Het gaat erom dat zo veel mogelijk mensen volwaardig meedraaien in de samenleving, als beste garantie tegen armoede en sociale uitsluiting. Ik hoorde zojuist de redenering van de heer Spekman. Hij zei dat er allemaal geld naartoe moet. Laat ik hem het volgende zeggen. Het vorige kabinet heeft twee keer 40 mln. uitgegeven om de participatie van kinderen te verhogen. De studie "Kunnen meer kinderen meedoen?" heeft laten zien dat de eerdere inzet van tweemaal 40 mln. in 2008 en 2009 voor de maatschappelijke participatie van kinderen maar heel beperkte effecten heeft gehad. Het Sociaal en Cultureel Planbureau zegt heel nadrukkelijk waar de sleutel voor de verhoging van de participatie van kinderen ligt. De sleutel ligt in scholing en werk van de ouders. Met alle respect, maar het is dus geen kwestie van er maar geld heen schuiven. Het is een kwestie van ouders die moeten meedraaien in de samenleving. Daar is mijn beleid op gericht.

De heer Spekman (PvdA):

Dit antwoord blijft hetzelfde. In Nederland worden mensen geboren met een gouden theelepeltje in de mond. De minister-president en de heer De Krom zijn daar misschien twee van. Maar er zijn mensen, ook in dit land, die geboren worden met minder kansen. De heer Azmani heeft in het debat over de Wet werk en bijstand aangegeven dat deze nieuwe wet inderdaad de kansen verkleint voor een bepaalde groep mensen. Dat doet dit kabinet. Dit kabinet maakt het leven moeilijker voor mensen die het al zo moeilijk hebben. Dat is een bewuste keuze vanuit de ideologie van de VVD, opdat mensen harder hun best gaan doen. Ik zou willen dat het CDA daar ook eens tegen opstaat. De kinderen willen stinkend graag meedoen. Het Sociaal en Cultureel Planbureau heeft gesteld dat het kabinet er verstandig aan doet om het beleid van het vorige kabinet te continueren omdat niet alle doelstellingen waren bereikt. Er was toen ten minste ambitie om wat te doen. Er was ambitie om verschil te maken voor deze kinderen, die niet met een gouden lepeltje in de mond zijn geboren. Een kabinet dat hier zo gemakkelijk over praat, moet zich heel diep schamen. We leven in zo'n rijk en beschaafd land en laten die kinderen ondertussen stikken.

Staatssecretaris De Krom:

Dat zijn grote woorden van de heer Spekman. Ik heb zojuist gezegd dat in de loop van de laatste tien, vijftien jaar, het aantal mensen die een dubbeltje drie keer moeten omdraaien, aanzienlijk is gedaald. Waardoor? Doordat de arbeidsparticipatie is gestegen. En als je aan de cijfers ziet dat dit beleid succesvol is, dan ga je daar toch mee door?

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik vind het debat getuigen van misschien wel intellectuele armoede. Laat ik een vraag stellen aan de staatssecretaris. Is hij bekend met de capaciteitenbenadering van Amartya Sen?

Staatssecretaris De Krom:

Nee.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het zou wellicht interessant zijn om daar kennis van te nemen. Volgens Sen gaat het namelijk niet over de vraag of je een televisie kunt kopen of over de vergelijking met een ander land – wij hebben het hier beter dan in Biafra – maar om het vermogen om uit eigen vrije wil voor minder te kunnen kiezen. Anders gezegd: het gaat om het vermogen om richting en invulling te geven aan je eigen leven. Als we dat nu eens als maatstaf zouden nemen voor armoede in Nederland, denk ik dat we daar met een heel andere bril naar gaan kijken. En dan niet vanuit een moral high ground, maar om kansen te geven aan mensen. Daarmee kunnen we het debat over armoede naar een hoger plan tillen en hopelijk ook tot oplossingen komen.

Staatssecretaris De Krom:

Ik waardeer deze bijdrage van de heer Klaver. Hij zegt dat het niet alleen over geld gaat, maar over veel meer. Het gaat over je volwaardig voelen, je trots voelen dat je een bijdrage levert. Over dat soort zaken gaat het. Dat is interessant, want ik voerde vorige week in de Eerste Kamer precies hetzelfde debat hierover. Ik wist niet dat de auteur zo heette, maar dat weet ik dan nu wel. Toen heb ik gezegd: ik ben het ermee eens, maar financiële en economische zelfstandigheid en onafhankelijkheid spelen daar wat mij betreft ook een rol in. Zonder dat krijg je namelijk het andere ook niet. Wat mij betreft, ligt het dus in elkaars verlengde.

De heer Klaver (GroenLinks):

Exact. Dat is het punt. Het hangt samen met de economische mogelijkheden en de bestedingsruimte die je hebt. En natuurlijk, iemand die in Nederland in de bijstand zit, lijkt vergeleken bij iemand in de Sub-Sahara in enorme weelde te leven. Gezien de omgeving waarin deze persoon leeft, heeft hij echter niet het vermogen om uit eigen vrije wil richting te geven aan zijn eigen leven. Volgens mij is dat de manier waarop je naar armoede zou moeten kijken. Vanuit die benadering kun je tot oplossingen komen voor die armoede. En dat hangt helemaal samen met die sociaaleconomische positie; daar geef ik de staatssecretaris helemaal gelijk in.

Staatssecretaris De Krom:

Ja. Ik geloof niet dat we het heel erg oneens zijn, als ik goed naar de heer Klaver luister.

De heer Klaver (GroenLinks):

We zijn het in die zin oneens dat ik zeg dat er wel degelijk armoede in Nederland is, als je bekijkt hoeveel mensen werkelijk de mogelijkheid hebben om naar eigen wil vorm te geven aan het eigen leven. Hoeveel mensen hebben echt alle financiële mogelijkheden om dat te doen? En ja, in die zin is er armoede in Nederland, en dat zou niet hoeven in een land als het onze.

Staatssecretaris De Krom:

Voor degenen die niet mee kunnen komen, vind ik dat er een goed sociaal vangnet moet zijn. Dat vindt de heer Klaver ook; dat weet ik. Degenen die dat wel kunnen, ook luisterend naar de heer Klaver, moeten we serieus nemen. Die moeten we zelf verantwoordelijkheid laten nemen. Als je dat namelijk niet doet, neem je mensen niet serieus en schrijf je ze af, waarmee je hun de kansen ontneemt waar de heer Klaver nu juist op wees. Mijn stelling is dat daar ook economische financiële onafhankelijkheid bij hoort, want dat is uiteindelijk de weg om de individuele vrijheid zo goed mogelijk tot uitdrukking te laten brengen.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Er zijn echter gevallen waarin mensen best wel willen werken maar niet kunnen, om allerlei redenen. Daardoor raken hun kinderen sociaal geïsoleerd. Er is al genoeg onderzoek naar gedaan. Dat is wel een aspect dat op een gegeven moment het leven helemaal gaat bepalen. Als iemand opgroeit in een sociaal isolement, is ook zijn sociale netwerk kleiner, net als de mogelijkheden om daarbovenuit te groeien. Ik vraag de staatssecretaris het volgende. Oké, mensen moeten werken. De beste manier om armoede te ontvlieden is inderdaad participatie. Maar wat kunnen wij doen, in de gevallen waarin dat niet kan, voor de kinderen om ze uit het sociale isolement te helpen zodat armoede niet wordt doorgegeven van generatie op generatie?

Staatssecretaris De Krom:

Op verzoek van de Kamer is in het voorstel voor de aanpassing van de Wet werk en bijstand, dat we in een langdurig debat met de Kamer hebben besproken, ook een verordeningsplicht opgenomen voor gemeenten om beleid te maken juist op het aspect van de participatie van kinderen. Dat is dus gebeurd op verzoek van de Kamer. Het is een van de redenen waarom ik hoop dat de Eerste Kamer, waar het voorstel nu voorligt, deze wet zal aannemen. Verder zijn er natuurlijk talloze manieren waarop wij kinderen kunnen helpen: met goed onderwijs, met bijzondere bijstand waar die noodzakelijk is et cetera.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Het is prima dat er een verordening zal komen. Er zijn zelfs gemeenten die er nu al mee begonnen zijn. Gemeenten hebben daarin alle beleidsvrijheid en daar hebben wij altijd achter gestaan. Hoe kunnen wij er toch zorg voor dragen dat gemeenten hier op een goede manier mee omgaan? Moeten wij dit helemaal aan de gemeenteraad overlaten? Er ontstaan namelijk meer en meer verschillen tussen de gemeenten. Ik wil in ieder geval een waarborg hebben dat kinderen niet opgroeien in armoede, wat bepalend zal worden voor hun toekomst. Het enige wat ik dus vraag …

Staatssecretaris De Krom:

Het armoedebeleid is gedecentraliseerd en ligt bij gemeenten. Daarom hebben wij de verordeningsplicht in de wet gestopt. Ik vertrouw erop dat gemeenteraden en wethouders hier verantwoordelijk mee omgaan.

Mevrouw Sterk heeft gezegd dat gemeenten te weinig gebruik maken van fondsen die kunnen helpen bij armoedebestrijding. Zij heeft gevraagd of ik hier aandacht aan wil besteden in mijn communicatie naar de gemeenten. Ik kan dit mevrouw Sterk toezeggen. Gemeenten zijn de afgelopen jaren al regelmatig geïnformeerd over bijvoorbeeld het Jeugdsportfonds, het Jeugdcultuurfonds en de Stichting Leergeld. De gemeenten bepalen zelf of zij samenwerken met die fondsen of op andere wijze participatie van kinderen stimuleren. Er is kort gerefereerd aan het Europees Sociaal Fonds (ESF). Ook gemeenten kunnen in 2012 nog een keer ESF-steun aanvragen voor mensen met een grotere afstand tot de arbeidsmarkt, onder wie jongeren. Gemeenten worden hier nog nader over geïnformeerd. Het blijkt dat gemeenten tot dusverre niet altijd de hun toegekende projectmiddelen volledig benutten. Hier liggen dus mogelijkheden voor gemeenten zelf om hun ambities waar te maken.

Ik kom bij het onderwerp schuldhulpverlening. Vooral mevrouw Ortega-Martijn heeft hier gisteren tijdens haar bijdrage in eerste termijn over gesproken. Ik ben in de schriftelijke beantwoording al uitvoerig ingegaan op een aantal van haar vragen. Problematische schulden kunnen inderdaad een belangrijke belemmering voor werkaanvaarding zijn. Het voorkomen van problematische schulden, speciaal bij jongeren, is inderdaad van groot belang. Mevrouw Ortega heeft gezegd dat zij verontrust is over de toenemende schulden bij jongeren. Ik ben daar ook verontrust over. Het voorkomen van schulden bij jongeren is een speerpunt van het platform Wijzer in geldzaken. Dat platform is heel actief. Het gaat daarbij onder meer om het programma Jong geleerd is oud gedaan, om gastlessen op basisscholen, activiteiten die erop zijn gericht om jongeren te leren omgaan met geld et cetera. Mevrouw Ortega kent die activiteiten en initiatieven. Er gebeurt veel. Ook gemeenten ontwikkelen tal van activiteiten om schulden bij jongeren te voorkomen dan wel op te lossen. In dat kader vinden veel activiteiten plaats op met name de roc's. Ook in de PreventieWijzer zijn succesvolle, op preventie gerichte activiteiten als voorbeeld opgenomen.

Omdat ik het voorkomen van schulden belangrijk vind en de scholen daarbij in aanvulling op de ouders en de jongeren een rol kunnen gaan spelen, zal ik op verzoek van mevrouw Ortega en anderen contact opnemen met mijn collega van Onderwijs om na te gaan wat in dit verband de rol van onderwijs zou kunnen zijn. Dat zeg ik mevrouw Ortega dus toe.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Als de staatssecretaris toch contact gaat opnemen met zijn collega van Onderwijs, wil ik hem voor dat overleg ook meegeven dat ik heb begrepen dat jongeren heel makkelijk kunnen bijlenen voor van alles en nog wat bij de DUO. Ik wil graag dat dit wordt meegenomen, want het begint nu wel een probleem te worden.

Staatssecretaris De Krom:

Ik zeg toe dat ik dit meeneem.

De fractie van de ChristenUnie heeft een tienpuntenplan tegen schulden gepresenteerd. Bij de algemene beschouwingen is toegezegd dat ik daar nog nader op zou terugkomen. Ik heb dat al een beetje gedaan in de schriftelijke beantwoording, maar zal nu ook kort een aantal punten langslopen. Het eerste punt is: maak jongeren vroeg financieel bewust. Ik heb al gezegd dat ik het belang van financiële bewustwording en educatie van jongeren volstrekt onderschrijf. De ouders en het onderwijs hebben daarin een belangrijke rol. Via het platform Wijzer in geldzaken ondersteunt het kabinet met een groot aantal partners de vergroting van precies die bewustwording en educatie.

Zet in op gerichte voorlichting bij gebeurtenissen die tot groot risico op schulden leiden. De gedachte daarachter is dat die schulden kunnen worden voorkomen door voorlichting op het juiste moment aan te bieden. Dat gebeurt op de Werkpleinen en ook via het platform Wijzer in geldzaken wordt er inderdaad aandacht aan besteed.

Zorg voor een betere schuldenregistratie. Wij hebben er onlangs in een algemeen overleg uitgebreid over gesproken. Ik heb toen gezegd dat de realisatie van een schuldenregistratie primair een private verantwoordelijkheid is en dat het kabinet die verantwoordelijkheid niet wil overnemen. Als ik goed naar mevrouw Ortega heb geluisterd, zitten wij wat dat betreft op dezelfde lijn. Ik heb toen gezegd dat LIS en PPS allemaal stroef lopen. Ik heb aangegeven de bij de schuldenregistratie betrokken partijen tot maart 2012 de tijd te geven om er met het College Bescherming Persoonsgegevens uit te komen. Indien blijkt dat dit niet lukt, ga ik in overleg met de minister van Financiën na of wij partijen op de een of andere wijze kunnen faciliteren om er alsnog uit te komen. Ik heb daarbij gezegd – ik zeg het nu weer – dat ik die verantwoordelijkheid niet overneem, maar ik geloof dat wij het daarover eens zijn.

Mevrouw Ortega zegt: onderzoek de mogelijkheid van een schuldenplafond bij particulieren. Dat vind ik een zeer ingrijpende en heel verstrekkende ingreep in de rechten van mensen, die door mij op dit moment niet wordt overwogen. Wij zijn het op een groot aantal punten eens, maar dit gaat mij echt een stap te ver.

Mevrouw Ortega zegt: investeer in schuldhulpverlening. Zij zegt terecht dat uit onderzoek blijkt dat schuldhulpverlening loont, omdat de baten hoger zijn dan de lasten. Dat geldt met name voor gemeenten, de sociale diensten. Uit onderzoek van de IWI blijkt overigens ook dat er door gemeenten nog wel het een en ander is te verbeteren. Mevrouw Ortega weet dat ook. Er is nog wel een slag te maken.

Door de Wet gemeentelijke schuldhulpverlening, die al door uw Kamer is aangenomen en het ondersteuningsprogramma "Op weg naar een effectieve schuldhulp" investeert het kabinet ook in de verbetering van de kwaliteit van de schuldhulpverlening. Mevrouw Ortega zegt dat de vrijwilligers hieraan een grote bijdrage kunnen leveren. Ik onderschrijf dat, zoals ik ook in eerdere debatten heb gedaan. De ervaringen uit die vrijwilligersprojecten die zijn uitgevoerd in het kader van de motie van mevrouw Ortega over de 5 mln. waarmee die projecten zijn opgestart, zullen onder de aandacht worden gebracht van andere gemeenten. Ik vind het belangrijk om het op deze manier te doen.

In de schriftelijke beantwoording ben ik al ingegaan op de Algemene Maatregel van Bestuur die de minister van EL&I voorbereidt inzake het voornemen om onder strikte voorwaarden private schuldbemiddelaars tegen een vergoeding schuldbemiddeling te laten verrichten. Dat was de vraag van mevrouw Ortega: wanneer komt die AMvB? Het antwoord is: in de eerste helft van volgend jaar. Op het moment dat de minister van EL&I een concept gereed heeft, zal hij dat uiteraard met de betrokken partijen bespreken. Dan komt het zonder twijfel ook richting uw Kamer.

Mevrouw Ortega heeft verder gevraagd naar mogelijkheden om nog iets te doen met de projecten voor vrijwilligers in de schuldhulpverlening. Zij zegt dat er sprake is van een onderbesteding van die 5 mln. Dat klopt, want er is 6 ton over. Maar het kabinet heeft in een eerder stadium al besloten om, wanneer sprake is van een onderbesteding, deze middelen te gebruiken voor de dekking van financiële tegenvallers. Dat geld is dus niet meer beschikbaar.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Er was ook extra geld, 130 mln., voor de schuldhulpverlening in verband met de crisis. Ik heb begrepen dat daarvan ook geld over is.

Staatssecretaris De Krom:

Nee, er is niks over. Jammer hè?

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Ik wil de staatssecretaris toch vragen om in ieder geval de resultaten van deze projecten bekend te maken bij de gemeenten. Ik heb gezien dat het goede projecten zijn. Ze zullen echt een besparing opleveren voor de gemeenten.

Ik heb verder gesproken over de informatieverstrekking. De staatssecretaris verwijst dan naar de werkpleinen, maar mensen komen niet zo snel naar werkpleinen, zeker niet na een echtscheiding of overlijden. Mensen die zoiets meemaken, moeten de informatie daar krijgen waar ze als eerste terechtkomen. Daar moet het benodigde informatiemateriaal liggen, waaronder de informatie dat men heel snel aan de slag moet gaan met een budgetcoach of een budgetbeheerder om de omslag na de inkomensval te kunnen maken.

Staatssecretaris De Krom:

Dat is de reden waarom wij vooruitlopend op de inwerkingtreding van de wetgeving voor schuldhulpverlening een ondersteuningsprogramma in het leven hebben geroepen. Wij doen dat om de uitvoerders bij het UWV en de sociale diensten van gemeenten erop opmerkzaam te maken dat de wet eraan komt en dat het belangrijk is om mensen daar zo nodig attent op te maken. Daar is ook ondersteuningsmateriaal voor beschikbaar en wij doen dus al wat mevrouw Ortega-Martijn mij vraagt.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Wij hebben al eerder gesproken over een registratiesysteem voor schuldhulpverlening. Ik zou nu iets willen zeggen over een systeem voor vroegsignalering. Bestaat de mogelijkheid dat marktpartijen de schuldhulpverlening overnemen? Ik vraag dat, omdat de verantwoordelijkheid op een gegeven moment wel bij de schuldenaar en de schuldeiser moet komen te liggen. Ziet de minister mogelijkheden om het meer dan nu neer te leggen bij de schuldenaar en schuldeiser? Voorwaarde is dan natuurlijk wel dat het systeem op orde is.

Staatssecretaris De Krom:

De Algemene Maatregel van Bestuur die ik zojuist noemde, is een stap in die richting. Ik ken overigens nog wel meer goede voorbeelden. Zo werken bedrijven en de schuldhulpverlening, werkgevers en schuldhulpverlening, en gemeentelijke diensten en de schuldhulpverlening in de gemeente Spijkenisse heel nauw samen. Dat werkt daar heel erg goed. Er zijn dus ook andere stappen in die richting mogelijk.

De voorzitter:

De staatssecretaris vervolgt zijn betoog.

Staatssecretaris De Krom:

Voorzitter. Ik wens de heer Dijkgraaf evenals de minister van harte beterschap. Ik moet echter toch ook zijn vraag beantwoorden waarom ik ervoor kies om in het kader van de herstructureringsfaciliteit – wij spreken dan over de WSW – maar 10 mln. in het eerste jaar vrij te geven. Het is nog maar de vraag of er in 2012 al de noodzaak is om veel meer geld beschikbaar te stellen via deze faciliteit. Ik zou dan ook willen zeggen: laten wij eerst de herstructureringsplannen afwachten. Verder wijs ik er toch ook maar op dat wij hierover in het algemeen overleg uitvoerig hebben gesproken. Als wij die plannen voor ons hebben, hebben wij een veel beter beeld. Het lijkt mij met andere woorden wat voorbarig om het nu al te doen.

Mevrouw Sterk vroeg net als de heer Dijkgraaf hoe ik aankijk tegen de toedeling van SW-plaatsen aan regio's. In aansluiting op wat mevrouw Sterk hierover zei, merkte de heer Dijkgraaf op dat de bezuiniging op de WSW in de diverse regio's nogal verschillend uitpakt. Hij noemde Limburg, maar het speelt ook in Oost-Groningen en andere regio's. Al die regio's hebben gemeen dat ze hogere aantallen WSW'ers kennen en dat hun economie wat zwakker is dan elders. In het algemeen overleg is hierover uitgebreid gesproken. Wij hebben toen gezegd dat het het beste is om een vast bedrag per werkplek te nemen als je een plan hebt waaruit blijkt dat er geld noodzakelijk is om de transitie te maken en als je aan de objectieve, kwantitatieve en kwalitatieve criteria voldoet die ik met de Kamer heb afgesproken.

Als je het op een andere manier zou doen, bijvoorbeeld door rekening te houden met de specifieke omstandigheden van een bepaalde regio, dan kom je er echt niet uit. In elke regio zijn er wel bijzondere omstandigheden. De omstandigheden en ook de omgeving van die SW-bedrijven zijn heel verschillend. Daarom hebben wij voor deze systematiek gekozen, juist omdat er zulke grote verschillen zijn. Deze systematiek betekent ook dat een heel groot bedrijf met heel veel SW-plekken meer geld krijgt dan kleinere bedrijven. Zo hebben wij dat afgesproken met de Kamer.

Mevrouw Sterk vroeg hoe wij zorg gaan dragen voor de stroomlijning van de verschillende wetten, zodat schotten verdwijnen voor jongeren met een Wajong-uitkering. Het kabinet kiest bewust voor decentralisatie van taken naar het niveau dat het dichtst bij de burger ligt. Door de taken op het gebied van zorg en re-integratie in één hand te leggen, worden die schotten opgeheven. Het wordt voor gemeenten op deze manier makkelijker om integraal beleid te voeren. Dat is ook de centrale gedachte achter de Wet werken naar vermogen, in combinatie overigens met de andere decentralisaties waarover wij zojuist spraken. Ik ben ervan overtuigd dat wij op deze manier uiteindelijk te maken zullen krijgen met minder loketten, minder hulpverleners en een veel effectievere hulp.

De heer Dijkgraaf vroeg of ik kan toezeggen dat ik in overleg met gemeenten het nieuwe verdeelmodel voor de Wet werken naar vermogen zal vaststellen. Dat stond eerst in het bestuursakkoord, maar het is niet goedgekeurd door de gemeenten; gaat hij dit toch niet zonder de gemeenten doen? Dat kan ik toezeggen. Ik ben van plan om de gemeenten hierbij te betrekken. Het kabinet stelt zich vrijer op ten opzichte van het onderhandelaarsakkoord voor de paragraaf werken naar vermogen, maar toch wil ik de gemeenten betrekken bij de nieuwe financieringssystematiek. In 2012 zal een onderzoek hiernaar starten, waarbij verschillende varianten kunnen worden verkend. Bij dat onderzoek zal ik onder andere de VNG, Divosa en vertegenwoordigers van diverse gemeenten betrekken.

De heer Azmani vroeg of de herkeuring in de Wajong niet een goed moment is om inzicht te krijgen in de competenties van Wajongers voor zover het gaat over het zittende bestand. Ik gebruik liever de term "herindeling" in plaats van "herkeuring". Los daarvan gebeurt dat natuurlijk al op het moment dat er plannen van aanpak worden gemaakt in het kader van de re-integratie. Uiteraard is de dienstverlening van het UWV dan beschikbaar. Op die herindeling zullen wij in het kader van het Wet werken naar vermogen uitgebreid terugkomen.

De heer De Jong zegt dat mensen die geweld gebruiken tegen ambtenaren of daarmee dreigen, onmiddellijk 100% gekort moeten worden op hun uitkering. Hij vraagt mij om een reactie. Ik ben het daar helemaal mee eens. Ik vind het volstrekt ontoelaatbaar dat, als je een beroep doet op de solidariteit van de samenleving en op mensen die namens ons allemaal die diensten uitvoeren, je hen vervolgens agressief bejegent of geweld gebruikt. Ik heb er eerder met de Kamer over gesproken en ik onderschrijf dat zeer. Wij zullen die mogelijkheid in de wet opnemen.

De heer De Jong (PVV):

Dat is een heel mooie toezegging van de staatssecretaris op dit PVV-punt, hartstikke goed. Alleen hoor ik de staatssecretaris zeggen dat het mogelijk wordt gemaakt. Gaan wij het doen?

Staatssecretaris De Krom:

Wat mij betreft, gaan wij het gewoon doen.

De heer De Jong (PVV):

Wij gaan het doen?

Staatssecretaris De Krom:

Ja, absoluut.

Voorzitter. Ik dacht dat ik zowel schriftelijk als mondeling alle vragen had beantwoord. Het gaat wat mij betreft inderdaad om kansen grijpen en inspelen op de zelfredzaamheid van mensen. Dat zijn wat mij betreft de sleutelwoorden. Het is een solide invulling van "sociaal" en "solidariteit". Deze invulling sluit beter aan bij wat mensen zelf willen en kunnen en leidt ertoe dat iedereen die kan meedoen, ook inderdaad meedoet in een arbeidsmarkt die krapper gaat worden. Deze invulling draagt eraan bij dat de overheidsfinanciën op orde zijn en dat wij ons sociaal stelsel ook in de toekomst betaalbaar houden en toegankelijk houden voor hen die echt niet in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien.

De voorzitter:

Ik stel voor de beraadslaging te schorsen en met heel veel moeite voor morgen een gaatje te vinden.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Ik wil graag eerst een vraag stellen en ik stel voor dat wij daarna nog even een ordedebat houden over uw voorstel.

De voorzitter:

Dat is altijd mogelijk. Ga uw gang. Ik wist niet dat u nog een vraag aan de staatssecretaris wilde stellen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Eigenlijk nog wel meer, want de blokjes gingen ineens wel heel snel. Op zichzelf geeft dat niet, maar het betekent wel dat ik in mijn tweede termijn iets meer tijd nodig heb.

De staatssecretaris reageerde op het voorstel van de PVV om de uitkering te korten van mensen die iemand bij de sociale dienst te pakken nemen. Hoe verhoudt dat zich tot het wetsvoorstel waarmee minister Donner bezig is? Hij is ook bezig met die strafmaat.

Staatssecretaris De Krom:

Ik zal dat uitzoeken.

De voorzitter:

Mijnheer Klaver, nog inhoudelijk?

De heer Klaver (GroenLinks):

Niet anders dan inhoudelijk! Ik kom nog even terug op de pilot loondispensatie, waarover de staatssecretaris het in het begin heeft gehad. Ik dacht dat hij er bij het blokje werken naar vermogen op terug zou komen, maar ik heb het punt in ieder geval gemist. Ik heb er nog een paar vragen over.

De eerste vraag heeft betrekking op de keuze om niet meer te komen tot een vergelijking van loonkostensubsidie versus loondispensatie. Ik begrijp de keuze van de staatssecretaris heel goed. Ik heb die hier in de Kamer ook vaak ondersteund. In de wet kiezen wij voor loondispensatie, maar gemeenten kunnen straks ook kiezen voor loonkostensubsidie. Bij mij is in ieder geval de wens gekomen vanuit gemeenten: zorg er dan ook voor dat je die vergelijking goed afmaakt, zodat wij goed vergelijkingsmateriaal hebben zodat gemeenten straks een keuze kunnen maken.

Staatssecretaris De Krom:

Ik heb toegelicht waarom wij dit hebben gedaan. De heer Klaver begrijpt het ook. Als de Kamer daar anders over denkt, zou ik even moeten nagaan wat dat dan betekent. Dat wil ik nog wel even voor hem doen. Als de Kamer er anders over denkt, hoor ik het wel.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het is een heel helder antwoord. Ik heb nog een vraag over de loonwaardebepaling. In de pilots wordt er op verschillende manieren mee gewerkt. Ik heb ook gezien dat er een plek is waar de begeleiding betaald moet worden door de klant zelf, dus waar in de loonwaardebepaling de kosten voor de begeleiding worden meegenomen. Ikzelf denk dat het onwenselijk is om op die manier de loonwaarde te bepalen. Ik ben benieuwd hoe de staatssecretaris daartegen aankijkt en welke verdere stappen hij ziet in dat proces om te komen tot een goede loonwaardebepaling.

Staatssecretaris De Krom:

De heer Klaver slaat de spijker op zijn kop, want dit is precies een van de punten die uit de pilot naar voren zijn gekomen, namelijk dat de systematiek nog niet eenduidig genoeg is. Wij onderzoeken op dit moment wat er exact aan de hand is. Gelukkig hebben wij die pilots laten doorlopen, want dan kunnen wij het punt ook nog meenemen bij de uiteindelijke vormgeving van de systematiek voor de loonwaardebepaling. Ik heb dat punt onder de aandacht en kom er op een later moment uitgebreid op terug, maar dat is niet nu. Wij zijn er nog mee bezig.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het is fijn dat de staatssecretaris erop terugkomt. Kan ik verwachten dat het nog voor de wetsbehandeling is, zodat ik het kan meenemen in de afweging?

Staatssecretaris De Krom:

Dat denk ik niet, maar dat hoort de Kamer te zijner tijd. Ik weet niet of dat kan. Als het beschikbaar is, ja natuurlijk.

De heer Klaver (GroenLinks):

Dat zou mijn voorkeur hebben.

Staatssecretaris De Krom:

Wij gaan de systematiek in de onderliggende regelgeving helemaal vormgeven. Dus of dat bij de wetsbehandeling zelf al helemaal gereed is, kan ik op dit moment nog niet zeggen.

De heer De Jong (PVV):

Ik kom nog heel even terug op het punt van de aanpak bij geweldpleging. Als iemand met een bijstandsuitkering geweld pleegt tegen een ambtenaar, moet zijn uitkering direct worden gekort. Ik heb nog een verduidelijkende vraag. De staatssecretaris heeft er een toezegging op gedaan. Mag ik daaruit opmaken dat het niet alleen mogelijk wordt gemaakt, maar dat er al bij de allereerste keer dat er geweld wordt gepleegd, direct voor 100% wordt gekort? Dat had ik in de eerste termijn gevraagd.

Staatssecretaris De Krom:

Wat mij betreft, is het volstrekt helder. Geweld of agressie tegen iemand van wie je eigenlijk hulp en ondersteuning vraagt, is voor mij volstrekt onaanvaardbaar. Lik-op-stukbeleid lijkt mij hier het beste.

De heer De Jong (PVV):

Dat is mooi: bij de allereerste keer dat het gebeurt.

Mijn laatste vraag heeft betrekking op het UWV en het schaarstecriterium. Ik heb dat antwoord gemist of ik moet mij vergissen.

Staatssecretaris De Krom:

Sorry, u moet mij even helpen.

De voorzitter:

En de vraag was?

De heer De Jong (PVV):

Wij zien nu dat op het moment dat het UWV in het kader van re-integratie mensen vanuit de bijstand begeleidt om een eigen bedrijf te starten, er niet wordt gekeken naar vraag en aanbod in bepaalde branches voordat iemand wordt geplaatst. Ik gaf gisteren het voorbeeld van de rijschoolbranche. Heel wat bedrijfjes die vanuit de bijstand zijn begonnen, gaan die richting op. Die branche heeft te maken met een afname van 10% van het aantal theorie-examens, maar een groei met zo'n 700 rijscholen. De branche wordt dus om zeep geholpen door allerlei extra concurrentie. Mijn vraag was of het kabinet wil bewerkstelligen dat bij begeleiding, re-integratie en plaatsing naar vraag en aanbod wordt gekeken.

Staatssecretaris De Krom:

De heer De Jong geeft een concreet voorbeeld. Ik houd even een slag om de arm. Als het anders is, kom ik er in tweede termijn op terug. Volgens mij heeft het UWV al besloten om die opleidingen voor rijschoolinstructie te stoppen.

De heer De Jong (PVV):

Dat klopt, maar dat is het punt niet. Het gaat erom dat op het moment dat er wordt begeleid naar re-integratie en er in de richting van een bepaalde branche wordt gestuurd, het UWV moet kijken of die branche daar wel behoefte aan heeft, dus of er genoeg vraag is naar nieuwe bedrijfjes en nieuwe werknemers zodat er geen verdringing kan ontstaan.

Staatssecretaris De Krom:

Het lijkt mij logisch wat de heer Azmani vraagt. Ik kan mij niet voorstellen dat het UWV het niet doet. Het gebeurt nu niet, zegt hij. Ik kom er in tweede termijn op terug.

De voorzitter:

Het is de heer De Jong en niet de heer Azmani.

Staatssecretaris De Krom:

Pardon, neem mij niet kwalijk.

De voorzitter:

Dank u zeer. Ik stel voor de beraadslaging te schorsen en morgen een gaatje te vinden met alle moeite die dat zal kosten. Ik heb begrepen dat mevrouw Sterk daarover het woord verlangt.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Ik wil een tegenvoorstel doen, namelijk dat wij het debat vannacht netjes afronden. Ik ga ervan uit dat wij allemaal van zins zijn om te zorgen voor een voorspoedige afronding. Dat betekent dat wij morgenavond ook kunnen voldoen aan onze andere verplichtingen die dit werk nu eenmaal met zich brengt.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik wil dat verzoek graag steunen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik ook.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Dat geldt ook voor mij.

De heer Huizing (VVD):

Het geldt ook voor ons.

De voorzitter:

Maar dat wil nog niet zeggen dat het ook gebeurt, om drie redenen. Er is 82 minuten spreektijd voor de tweede termijn. Daar komen de interrupties nog bij en dan zijn wij twee uur verder. Dan moeten wij schorsen om de ongeveer 40 moties die zullen worden ingediend te laten beoordelen door het kabinet. Daarna krijgen wij de dupliek en dan is het half vijf à vijf uur. Dat lijkt mij zeer ongewenst, ook al omdat mij gebleken is dat niet alle leden dat redden. Ik vind dat een buitengewoon steekhoudend argument om voor te stellen dat wij morgen met alle moeite die dat zal kosten een tijdstip vinden om de beraadslaging af te ronden. Vandaar dat ik blijf bij mijn voorstel.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Ik heb begrip voor dat voorstel, ook met het oog op het personeel, als wij dan maar wel de afspraak kunnen maken dat het morgen op een normaal tijdstip 's middags ingepland kan worden.

De voorzitter:

Dat zullen wij bezien. De Kamer heeft vier uur en veertien minuten met de minister gesproken, waarvan hij 62 minuten aan zuivere spreektijd zelf aan het woord is geweest. Dat is de keuze van de Kamer geweest. Ik heb een aantal keren nadrukkelijk gezegd dat wij in de klem komen. Het is de keuze die u zelf hebt gemaakt. Dat is de reden waarom ik voorstel om de beraadslaging te schorsen.

Mevrouw Sterk (CDA):

Een meerderheid van de Kamer maakt vervolgens de keuze om nu door te gaan. Dat is dan ook de keuze die wij zelf maken.

De voorzitter:

Nee, dat is onjuist. Artikel 47 van het reglement bepaalt dat de voorzitter de vergadering kan schorsen of sluiten, indien hij dit met het oog op de loop van de werkzaamheden of de handhaving van de orde wenselijk acht. Als een lid zegt het niet te halen verderop in de nacht, vind ik het de taak van de voorzitter om ervoor te zorgen dat de beraadslaging op dat moment niet wordt voortgezet.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik ben zonet ook al bij u geweest. U probeert het nu op mij af te schuiven. Ik heb gewoon aan u gevraagd of wij dit vanavond afronden. U hebt tegen mij gezegd: nee. Toen heb ik tegen u gezegd: dat komt mij goed uit, want ik kan het bijna niet meer trekken. Maar ik wil wel tegen mijn collega's zeggen dat ik niet van plan ben om hier tot half vijf, vijf uur door te gaan.

De voorzitter:

Als wij kunnen afspreken dat u de tweede termijn binnen een uur en zonder interrupties afdoet, doe ik mee. Maar zoals het nu gepland is, zit u op 82 minuten spreektijd plus interrupties. Dan zijn wij na uw tweede termijn twee uur verder en moet het kabinet nog aan het woord komen. Als u zegt dat u het binnen een uur afmaakt, niet interrumpeert en alleen moties indient, vind ik het prima, maar ook alleen dan. U hebt dit over uzelf afgeroepen door zo excessief te interrumperen.

De heer Klaver (GroenLinks):

Wij zijn vandaag ook veel later begonnen. Als wij daarnaar kijken, valt het eigenlijk best wel mee met de wijze waarop er vanavond is geïnterrumpeerd. Iedereen ziet er fris en fruitig uit, maar ik geloof niet dat iemand zin heeft om tot half vijf door te gaan. U kunt er nu zeker op vertrouwen dat wij het debat nog kunnen aangaan, dat er misschien een enkele interruptie zal plaatsvinden, maar dat iedereen er ook naar smacht om heerlijk zijn bedje in te kruipen. Dus laten wij snel verder gaan.

De voorzitter:

Maar dan doen wij dat alleen als u van mij accepteert dat ik interrupties op enig moment niet meer toesta. Anders gaat het niet lukken.

Ik geef het woord aan mevrouw Hamer in tweede termijn.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Wij zullen het meemaken dat de PvdA na deze begroting nog spreektijd over heeft. Die komen wij dan nog wel eens terughalen.

Banen, banen, banen. Daar zou het om gaan bij deze begroting en daar moet het ook om gaan. De minister heeft uiteindelijk bevestigd dat er 250 mensen per dag op de arbeidsmarkt komen die geen werk hebben. Hij zei dat hij hen welkom heette op de arbeidsmarkt en verheugd was dat zij kwamen. Ik blijf daartegenover zetten dat het natuurlijk goed is dat die mensen naar de arbeidsmarkt komen, maar dat zij dan ook werk moeten hebben. Daar moeten wij met elkaar aan werken.

De minister heeft ook gezegd dat het niet komt omdat er bij bedrijven banen verdwijnen. Ik zal kortheidshalve niet het hele lijstje voorlezen, want dan gaat het te lang duren, maar laat ik er toch een paar noemen. Bij PostNL verdwijnen 11.000 banen. Bij KPN verdwijnen 5000 banen. Bij ING verdwijnen 2500 banen. Bij ABN AMRO verdwijnen 2350 banen. Bij MSD zijn er 1250 verdwenen. Bij Tata Steel zijn er 1000 verdwenen. Zo kan ik doorgaan, de lijst is langer en langer. Elke dag verdwijnen er banen. De minister heeft zelf aangegeven dat er op zijn departement banen verdwijnen. Er zijn 24.000 banen minder in de dienstverlening. Er komen straks ten minste 30.000 tot 50.000 banen minder in de WSW. De recessie is begonnen en de werkloosheid neemt toe. Dat wordt ook nog eens versterkt doordat er meer mensen op de arbeidsmarkt komen. Ik wil zeker op dit tijdstip tegen de minister zeggen: word alsjeblieft wakker, zet je wekker en ga wat doen. Dat is echt heel hard nodig. Ik begrijp het best. Er zitten twee VVD'ers op het departement. Misschien hebben zij af en toe wat tegenspraak nodig. Ik nodig het CDA van harte uit om af en toe toch nog eens te vertellen hoe de vorige crisis is aangepakt in plaats van elkaar na te praten dat wij het alleen maar oplossen door mensen met een uitkering aan te pakken. Er moet werk komen. Dat is echt de enige manier om de economie weer op gang te brengen. Daarom heb ik de volgende moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de werkloosheid op dit moment snel oploopt;

constaterende dat Nederland nu een economische recessie doormaakt;

overwegende dat langdurige en massale werkloosheid ongewenst is;

constaterende dat het kabinet nog geen signalen heeft afgegeven met een banenplan te komen;

roept de regering met klem op om per direct met arbeidsmarktmaatregelen te komen opdat langdurige en massale werkloosheid wordt voorkomen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Hamer, Karabulut en Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 22 (33000-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door het economisch klimaat de werkloosheid snel oploopt;

overwegende dat de oplopende werkloosheidsuitgaven het SZA-kader in zijn geheel onder grote druk zetten;

overwegende dat de kaders zijn vastgesteld aan het begin van de regeerperiode, waarin de uitgangspunten fundamenteel anders waren dan nu;

overwegende dat de bestaande ijklijnen daardoor eerder meer begrotingsonrust brengen dan minder;

roept het kabinet op om de ijklijn van SZA-uitgaven te verhogen voor de budgettaire gevolgen van de oplopende werkloosheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 23 (33000-XV).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het eerste deel van mijn inbreng ging vooral over de crisis, het tweede over wat ik heb genoemd de "verrutting" van de samenleving. Ik had er een uitgebreid debat over met de minister. Dat zal ik nu niet herhalen. Ik wil wel graag daarover de volgende moties indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering het gebruik van OVO's heeft onderzocht en ontduiking van het wettelijk minimumloon als een probleem beschouwt;

overwegende dat de regering wetswijzigingen naar de Kamer zal sturen om de mogelijkheid onder het wettelijk minimumloon te belonen te voorkomen;

overwegende dat er voorstellen zijn gedaan voor een aan het wettelijk minimumloon gerelateerd minimumtarief voor zzp'ers en om het wettelijk minimumloon van toepassing te verklaren op alle werknemers vanaf 18 jaar;

verzoekt de regering, voor 1 februari 2012 een uitgewerkte en onderbouwde reactie te geven op deze twee voorstellen, zodat het geheel in samenhang in de Kamer kan worden besproken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 24 (33000-XV).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Met deze motie wil ik bereiken dat wij ook de voorstellen die mijn partij heeft gedaan, betrekken bij het debat dat wij nog krijgen over de OVO's.

Ik kom bij een volgend voorstel dat ik heb gedaan om de verrutting van de samenleving tegen te gaan

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er bij offshoring vaak werkzaamheden naar het buitenland worden verplaatst, terwijl er voor uitvoering van deze taken over het algemeen voldoende Nederlandse werknemer beschikbaar zijn;

constaterende dat bedrijven momenteel simpel collectief ontslag kunnen aanvragen voor deze overtollige werknemers in Nederland, omdat offshoring een erkende grond voor ontslag is;

van mening dat het desbetreffende bedrijf ook een maatschappelijke verantwoordelijkheid heeft, het banenverlies op te vangen door begeleiding naar nieuw werk, omdat de ontslagen werknemers vaak in uitkeringsregelingen terechtkomen en de belastingbetaler zo opdraait voor de meerkosten van het collectief ontslag;

verzoekt de regering, offshoring te schrappen als grond voor collectief ontslag, omdat deze gang van zaken in een tijd van stijgende werkloosheid en een groot overheidstekort niet meer aanvaardbaar is,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 25 (33000-XV).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Wij hadden ook een stevig debat over de beperking van het ziektegeld voor de flexwerkers. Daarover wil ik de volgende motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet voornemens is om voor flexkrachten de sociale bescherming bij ziekte drastisch te verminderen;

overwegende dat het voor de sociale zekerheid niet zou moeten uitmaken of een werknemer nu een vast, tijdelijk of uitzendcontract heeft;

overwegende dat het kabinet met het desbetreffende wetsvoorstel een tweedeling op de arbeidsmarkt bewerkstelligt;

roept de regering op om dit onzalige plan in te trekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 26 (33000-XV).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Er wordt ons als oppositie vaak verweten dat wij alleen maar tegen zijn. Volgens mij heeft mijn fractie bij deze begroting laten zien dat wij ook met heel veel voorstellen komen. Ik hoop dan ook dat het kabinet die serieus wil bekijken en een aantal van die voorstellen wil overnemen.

Omdat het ons allemaal echt veel te lang duurt, hebben wij gezegd dat wij zelf wel aan de slag gaan en dat wij zelf dat banenplan gaan maken. Wij gaan die banen helpen zoeken en hebben daarvoor ook ondersteuning aan de werkgevers gevraagd. In deze context wil ik de laatste motie indienen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van groot belang is dat mensen met een arbeidshandicap de kans krijgen om te participeren op de arbeidsmarkt;

overwegende dat zij daarbij zo veel mogelijk kansen moeten krijgen, te werken bij reguliere werkgevers;

verzoekt de regering, initiatieven in de richting van werkgevers die de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidshandicap stimuleren positief te benaderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Hamer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 27 (33000-XV).

Mevrouw Hamer (PvdA):

Voorzitter. Ik kom hiermee aan het einde van mijn inbreng. Ik hoop van harte dat het kabinet er heel goed over nadenkt wat het aan het doen is, dat het snel in actie komt om deze crisis te bestrijden en om mensen aan het werk te helpen, en dat het nog meer gaat doen om ervoor te zorgen dat de rekening van deze crisis niet aan de onderkant van de samenleving wordt neergelegd.

De heer Spekman (PvdA):

Voorzitter. Ik krijg in tweede instantie nog antwoorden op een aantal vragen. Zo meteen dien ik moties in omdat ik die antwoorden nog niet heb, maar ik ben zeer belangstellend naar de antwoorden van de minister en de staatssecretaris. Ik dank hen ook voor de antwoorden tot nu toe.

Mijn collega zei het al: het gaat om banen, banen, banen. Het gaat er ook om hoe wij sterker worden voor de toekomst van het land. Een van de zaken waarop ik nog geen antwoord heb gehad, is de beleidsdoelstelling wat betreft de startkwalificatie. Daarover dien ik de eerste motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering, in tegenstelling tot voorgaande jaren, zichzelf voor deze kabinetsperiode geen meetbaar doel stelt als het gaat om het vergroten van het aandeel van de beroepsbevolking met een startkwalificatie;

overwegende dat het hebben van een startkwalificatie van groot belang is bij het vinden van werk;

overwegende dat een goed opgeleide beroepsbevolking van belang is voor de concurrentiepositie van Nederland;

verzoekt de regering, het opleidingsniveau van de beroepsbevolking niet uit het oog te verliezen en de streefwaarde voor het aandeel van de beroepsbevolking dat een startkwalificatie bezit weer op te nemen in de beleidsdoelstellingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Spekman en Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 28 (33000-XV).

De heer Spekman (PvdA):

Voorzitter. Dan over fraude en misbruik. Het gaat om banen, maar het gaat ook om eerlijk werk voor een eerlijke prijs. Er is echt nog veel te veel schimmigs aan de hand in ons land en soms werkt de overheid daaraan mee. Vandaar dat ik twee moties heb. De eerste gaat over koppeling van de G-rekening met onderbetaling.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de G-rekening een geblokkeerde bankrekening is waarmee alleen de Belastingdienst kan worden betaald;

overwegende dat de G-rekening is bedoeld om te voorkomen dat een uitlener de afdracht van loonbelasting en premies ontduikt;

overwegende dat de Belastingdienst via de G-rekening informatie ontvangt over gevallen van betaling onder het minimumloon;

constaterende dat de Belastingdienst geen taak heeft om deze gevallen door te spelen aan de Arbeidsinspectie;

verzoekt het kabinet om de mogelijkheden te onderzoeken van een meldingsplicht van de Belastingdienst naar de Arbeidsinspectie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Spekman, Ulenbelt en Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 29 (33000-XV).

De heer Spekman (PvdA):

Voorzitter. Er was begripsverwarring tussen de minister en mij over het wettelijk minimumloon.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er bij inspectie op de naleving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag op dit moment standaard wordt uitgegaan van een werkweek van 40 uur;

overwegende dat er ook veel cao's zijn die een werkweek van 36 of 38 uur hanteren en dat handhaven op 40 uur in deze gevallen een uitholling van het wettelijk minimumloon inhoudt;

verzoekt de regering, de handhavingsinstructie van de Arbeidsinspectie aan te passen en bij handhaving van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag standaard uit te gaan van een 36-urige werkweek,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Spekman en Ulenbelt. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 30 (33000-XV).

De heer Spekman (PvdA):

Voorzitter. Volgens mij zat het misverstand bij de minister erin dat hij van mening was dat ik terug wilde naar de oude situatie. Dat wil ik niet, want ik erken het probleem in de uitvoeringspraktijk. Ik wil toe naar een nieuwe standaard van 36 uur.

Mijn laatste punt gaat toch nog over armoede, omdat ik ervan schrik dat de heer De Krom eigenlijk de woorden van de heer Rutte herhaalt. Ik heb het net misschien wat bruut gezegd, maar ik wil het toch nog een keer zeggen. Ik wil aan mijn collega's van alle fracties vragen, ook van de PVV-fractie en van de CDA-fractie, of zij ook van mening zijn dat armoede niet bestaat in ons land en of zij – ik weet overigens zeker dat zij er anders over denken – wel inzien hoe het is om als kind bijvoorbeeld geen hobby te kunnen beoefenen. Ik heb recentelijk met collega Van Hijum een motie ingediend die gelukkig een Kamermeerderheid heeft gehaald en die wel degelijk uitsprak dat er gewoon aandacht moet zijn van het kabinet voor deze groep. Als je wordt uitgesloten in deze rijke samenleving, moeten wij ons toch met elkaar afvragen wat wij hier als Kamer doen door dat weg te bagatelliseren, door te zeggen dat de ouders dan maar moeten gaan werken en beter hun best moeten doen, terwijl er op dit moment geen extra banen zijn. Ik gun iedereen zijn baan en ik hoop dat iedereen aan het werk komt. Maar ik zie tot nu toe – dat zegt ook mijn collega mevrouw Hamer – dat het kabinet daar eigenlijk niks toe onderneemt. Ik herhaal mijn oproep: neem alsjeblieft notie van wat er buiten gebeurt en wat het doet met kinderen en ouders die zo hun best doen, maar die uitgesloten worden. Als wij toegaan naar een land waarin wij niet meer naar hen omkijken en denken dat het allemaal vanzelf goed komt, hebben wij een koud en kil land. Ik wil het daarbij laten. Ik hoop dat uiteindelijk mijn collega's van de PVV en het CDA er enige woorden aan wijden. Van de VVD heb ik geen enkele verwachting, maar van de andere collega's wel, in die zin dat zij toch afstand nemen van de woorden van de heer Rutte en de heer De Krom dat armoede in Nederland niet bestaat.

De heer Huizing (VVD):

Voorzitter. Ik bedank beide bewindslieden en hun ambtenaren hartelijk voor hun uitgebreide beantwoording. Graag kom ik kort terug op een aantal punten. In eerste termijn heb ik de huidige situatie op de arbeidsmarkt geschetst. Onze bevolking groeit, terwijl het beroepsbevolkingsdeel daalt. Een groep die steeds kleiner wordt, zal dan ook gaan opdraaien voor de steeds hogere kosten van de samenleving. "Alle hens aan dek" is dus niet zomaar een kreet. Het is absoluut noodzakelijk voor het behoud van onze welvaart en daarmee ook voor de zorg voor de sociaal zwakkeren in deze samenleving.

"Alle hens aan dek" betekent meer mensen aan het werk, meer uren draaien en meer jaren werken. Voor de VVD begint dat proces met mensen die nu in een uitkering zitten en die kunnen werken, daadwerkelijk naar de beschikbare banen te krijgen, die nu echter vaak ingevuld worden door mensen uit andere landen die wel bereid zijn de handen uit de mouwen te steken. Dat zijn inmiddels 350.000 mensen. Dat is een situatie die economisch onhoudbaar, sociaal onaanvaardbaar en onrechtvaardig is ten opzichte van de mensen die wel werken. Het recht op een uitkering is onlosmakelijk verbonden met de plicht om alle inspanningen te plegen om een baan te vinden. Dat betekent actief zoeken naar werk als er passend werk is, dit accepteren en, zowel letterlijk als figuurlijk, naar het werk toe gaan in plaats van afwachten tot het werk naar jou toe komt.

Ik dank de minister voor zijn toezegging over de berekening van de Ziektewetpremie door het UWV. Het repareren van deze weeffout gaat leiden tot een gelijk speelveld voor zowel UWV als private partijen. Hierdoor ontstaat gezonde, eerlijke concurrentie, met als gevolg lagere kosten en betere resultaten qua ziekteverzuim en instroom in de WIA. Ook dank ik de minister voor zijn toezegging om te onderzoeken of het eigenrisicodragerschap voor vangnetters doorgezet kan worden naar de WIA, om zodoende onnodig tijdverlies in het re-integratieproces te voorkomen.

De heer Azmani (VVD):

Voorzitter. Ook ik dank beide bewindslieden voor de antwoorden en in het bijzonder de ambtenaren, die waarschijnlijk ook dit jaar tot laat in de nacht hebben moeten werken en vanochtend weer vroeg moesten opstaan om ons van goede antwoorden te kunnen voorzien.

Zoals gisteren al gezegd, moet in de bijstand vooral de tijdelijke vangnetfunctie weer voorop komen te staan. Hardwerkende Nederlanders moet ervan uit kunnen gaan dat hun geld alleen naar mensen gaat die het ook echt nodig hebben. Een cultuurverandering is nu echt noodzakelijk. Ik ben blij om te horen dat beide bewindspersonen daar werk van willen maken, juist ook in het belang van de mensen die dit vangnet echt nodig hebben. Ik ben blij met de toezegging dat de staatssecretaris aan de slag gaat om conform mijn voorstel te komen tot een benchmark of, zoals de voorzitter zei, een ijkpunt, waardoor er meer openheid en transparantie ontstaat ten aanzien van de prestaties van gemeenten bij het terugdringen van hun bijstandsbestand. Successen kunnen worden gedeeld, waardoor meer mensen in staat worden gesteld om aan het werk te komen. Dat de bussen in Rotterdam niet meer rijden, is dan verleden tijd.

De VVD is zeer tevreden over de aangescherpte plannen van de bewindslieden tegen fraude. Fraude met uitkeringen is ronduit asociale diefstal. Ik ben blij met de toezeggingen op mijn voorstel om in het nieuwe wetsvoorstel te regelen dat niet langer meer sprake is van een terugvorderingsbevoegdheid maar van een -verplichting en om in het kader van het kwijtscheldingsbeleid de termijn te verdubbelen naar tien jaar zodat daaronder niet meer valt kwijt te schelden. Als je niet wilt of kunt betalen, loop je het risico om de bak in te draaien. Ik begrijp dat er kennelijk nog overleg nodig is met de bewindspersonen van Veiligheid en Justitie – dat zie ik met vertrouwen tegemoet – maar verzoek de minister om daarin de strafmaat en de hoogte van de straf mee te nemen. Als ik namelijk de casussen en de oordelen van de rechters ten aanzien van strafrechtelijke sancties bekijk, gaat dat nog vrij timide. In die zin hoort daar een passende, strafrechtelijke sanctie bij.

In het kader van het bijstandstoerisme kan het niet zo zijn dat nieuwkomers nauwelijks bijdragen aan de Nederlandse samenleving, maar wel gebruik kunnen maken van onze sociale voorzieningen. Doe je een beroep op de bijstand en vertrek je niet, dan word je uitgezet. Ik ben ook blij met de antwoorden die de minister daarop heeft gegeven. Dan hoef ik ook geen motie op dat punt in te dienen, die ik natuurlijk al klaar had liggen. Ik zie dat dus met vertrouwen tegemoet.

Ik wil nog wel een vraag stellen aan de minister. Ik zie graag de resultaten terug van de Dienst Terugkeer & Vertrek. Het signaal moet zijn dat EU-onderdanen die kort in Nederland zijn, slechts kortdurend hebben gewerkt en een beroep doen op de bijstand, de rechtsplicht hebben om Nederland te verlaten. Het moet duidelijk zijn dat, als zij dat niet doen, zij daadwerkelijk worden uitgezet. Het werkt ook als preventieve prikkel als bekend is dat dat de consequentie is van een beroep doen op de bijstand. Ik wil de resultaten echt terugzien in deze Kamer. Ik wil zien dat daarvan werk wordt gemaakt en het niet blijft bij loze woorden. Ik krijg hierop graag een reactie van de minister.

De VVD pleit al sinds jaar en dag om principiële redenen voor afschaffing van het algemeen bindend verklaren van cao's. Wij zien op dit punt geen rol weggelegd voor de wetgever. Het leidt in de praktijk ook tot ongewenste situaties. De PVV-fractie ziet het als een stip op de horizon. Ik heb dat ook begrepen van de heer Van den Besselaar. Ik ben blij dat hij daarin stappen wil zetten. Ik dien ook samen met hem een motie in; hij dient deze concreet in want hij is eerste ondertekenaar. Ook bij de CDA-fractie proef ik ruimte om de dialoog aan te gaan. Wij kunnen dat goed doen want de minister heeft te kennen gegeven dat hij in dat kader met voorstellen wil komen in het voorjaar. Ik zie die graag tegemoet.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Omwille van de tijd dien ik eerst mijn moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, af te zien van een verhuisplicht voor werkzoekenden indien dat leidt tot verlies van werk van de partner of het overplaatsen van kinderen naar een andere school of het niet meer kunnen leveren van mantelzorg aan naasten of ernstige verstoringen van sociale verbanden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 31 (33000-XV).

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Het kabinet wil banen scheppen maar het schrapt die juist, bijvoorbeeld 60.000 sociale werkplaatsen. Ik ben er niet van overtuigd dat dit leidt tot andere en betere banen. Ik vraag het kabinet om het tegendeel te bewijzen. Ik dien daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er nog steeds geen sluitend arbeidsmarktbeleid is om mensen met een arbeidsbeperking aan het werk te krijgen;

overwegende dat het kabinet voornemens is om de toegang tot de sociale werkvoorziening drastisch te beperken;

verzoekt de regering, een gedegen maatschappelijke kosten- en batenanalyse te laten maken van de sociale werkvoorziening,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 32 (33000-XV).

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. De staatssecretaris propageert werken onder het minimumloon voor mensen met een arbeidsbeperking. Eerlijk gezegd snap ik niet hoe een partij als het CDA achter deze plannen kan staan. Bovendien is het instrument waarmee de staatssecretaris dit wil doen, totaal onbewezen, evenals nut en noodzaak.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat nut en noodzaak van het instrument loondispensatie onvoldoende is bewezen;

overwegende dat het instrument loondispensatie het wettelijk minimumloon ondermijnt en de bodem onder cao's wegslaat;

verzoekt de regering, het ontwerpbesluit tot aanpassing van het Uitvoeringsbesluit Tijdelijke wet pilot loondispensatie niet eerder in werking te laten treden totdat nut en noodzaak van het instrument loondispensatie voor het aan het werk helpen van mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt is bewezen en hierover met de Kamer is gesproken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 33 (33000-XV).

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Werkgevers hebben niet een instrument nodig als werken onder het minimumloon. Goede begeleiding en coaching van jongeren is nodig, bijvoorbeeld aan de hand van loonkostensubsidies. Ook daarin snoeit het kabinet terwijl dat juist zo belangrijk is om jonggehandicapten aan het werk te krijgen. Ik dien daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het kabinet meer jonggehandicapten aan het werk wil krijgen;

overwegende dat voor veel jonggehandicapten de begeleiding door een jobcoach cruciaal is om aan het werk te blijven;

verzoekt de regering, de noodzakelijke begeleiding van jobcoaches om jonggehandicapten aan het werk te houden te garanderen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 34 (33000-XV).

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Mijn volgende motie gaat over de stagejobcoach.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de stagejobcoach een belangrijke bijdrage levert aan de doelstelling van het kabinet dat jonggehandicapten direct na school aan het werk gaan;

overwegende dat de stagejobcoach een belangrijke bijdrage levert aan een naadloze overgang van school naar werk voor jonggehandicapten;

overwegende dat hiervoor geen middelen zijn gereserveerd in de begroting Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

verzoekt de regering, geld beschikbaar te blijven stellen voor het instrument stagejobcoach totdat het experiment is geëvalueerd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 35 (33000-XV).

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Het is belangrijk dat fraude wordt bestreden. Dat gebeurt onder andere met subsidies voor jobcoaches en jonggehandicapten. Het is echter ook belangrijk dat het UWV beter wordt. Er zijn structurele problemen. Die moeten worden uitgezocht en opgelost. Ik dien daartoe de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de Nationale ombudsman constateert dat de vele interne problemen bij het UWV een organisatie oplevert die te vaak slecht presteert;

overwegende dat meldingen binnen het UWV over fraude met re-integratiegelden kennelijk niet of te laat tot actie hebben geleid;

overwegende dat er steeds weer problemen bij het UWV ontstaan zoals met automatisering en uit de WW startende ondernemers;

spreekt uit dat een parlementair onderzoek naar het functioneren en aansturing van het UWV gewenst is teneinde lessen te trekken voor de toekomst,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Karabulut. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 36 (33000-XV).

De voorzitter:

Mevrouw Karabulut, hoeveel moties hebt u nog?

Mevrouw Karabulut (SP):

Ik ben klaar daarmee.

De voorzitter:

U hebt nog spreektijd over.

Mevrouw Karabulut (SP):

Voorzitter. Het kabinet zegt "werk, werk, werk" maar creëert werkloosheid. De minister zal, als hij zo doorgaat, de minister van werkloosheid worden. Ik heb daarover een motie ingediend met mevrouw Hamer. Er wordt zo ontzettend fors gesnoeid dat niet alleen de middeninkomens heel hard worden geraakt, maar ook grote groepen mensen zoals chronisch zieken en gehandicapten, werkende armen en kinderen. Ik vind het echt nog steeds beschamend dat er in een rijk land zoals Nederland mensen zijn die honger lijden en dat zelfs de voedselbanken worden geraakt door de crisis. Ik heb daarom een amendement ingediend waarmee beoogd wordt, een nationaal actieplan tegen armoede en uitsluiting op te stellen. Dat is wel het minste wat wij kunnen doen. De fractie van het CDA en andere partijen hebben mijn motie niet gesteund. Ik roep hen van harte op om, als zij nog een sociaal gezicht hebben, dat met dit amendement wel te doen.

Voorzitter. Armoede in Nederland bestaat niet, crisis is er niet, werkloosheid groeit niet en als iemand werkloos is, dan is dat zijn eigen schuld. Ik weet niet in welk land Rutte en zijn mensen leven, maar ik heb niet de indruk dat zij echt goed weten wat er speelt. Ik zie dat er geen oog is voor de groeiende tweedeling tussen ziek en gezond, jong en oud, hoog en laag opgeleid, en rijk en arm. Ik hoop dat het kabinet snel aan de slag gaat, de plannen bijstelt en anders dat het snel is afgelopen met dit kabinet.

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Om te beginnen dank ik de bewindslieden voor hun antwoorden. Wij staan voor een pakket stevige maatregelen waar veel mensen iets van zullen merken, zeker in de lastige economische tijd die wij tegemoet gaan. Dat zal merkbaar zijn in de overheidsfinanciën, de werkloosheid, inkomens en pensioenen. Ik wens de bewindslieden veel succes in het komende begrotingsjaar met hun belangrijke en zware verantwoordelijkheid.

Mijn fractie heeft in de eerste termijn vooral aandacht gevraagd voor het belang van scholing voor mobiliteit op de arbeidsmarkt, met name in relatie tot met ontslag bedreigde werknemers en mensen die werkloos zijn. Ik heb ook zorgen geuit over het ontbreken van mogelijkheden om daar in 2012 op in te spelen. Ik ben blij dat de minister heeft aangegeven oog te hebben voor het belang van scholing. Als het aan de orde mocht zijn, dan wordt dat element meegenomen in mogelijke crisismaatregelen. Mijn fractie hecht daar zeer aan; ik benadruk dat nogmaals.

Ik heb ook aandacht gevraagd voor de vitaliteitsregeling. De CDA-fractie beschouwt dat als een belangrijk instrument waarmee mensen langer kunnen doorwerken. Zij kunnen daarmee fit en gezond op de werkvloer blijven, hun kennis en vakmanschap behouden en tijd kopen voor het maken van een combinatie tussen arbeid en zorg. Mijn fractie maakt zich wel een beetje zorgen om de uitwerking van die regeling vanwege de signalen die wij krijgen van werkgevers, werknemers en verzekeraars. Ik dien daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in het regeerakkoord is afgesproken om de levensloopregeling en het spaarloon te integreren tot een vitaliteitsregeling, die ondersteunt in zorgtaken, het volgen van scholing, het opzetten van een eigen bedrijf, demotie of deeltijdpensioen;

constaterende dat zowel werkgevers, werknemers als verzekeraars kritiek hebben op de uitwerking van deze afspraak en verwachten dat de vitaliteitsregeling onvoldoende zal bijdragen aan de doelen die in het regeerakkoord worden genoemd;

verzoekt de regering, in overleg te treden met de sociale partners over een zodanige uitwerking van de vitaliteitsregeling dat het aantrekkelijk wordt voor werkgevers en werknemers om deze ook daadwerkelijk te benutten om de duurzame inzetbaarheid van werknemers alsmede de combinatie van arbeid en zorg te faciliteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum en Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 37 (33000-XV).

De heer Van Hijum (CDA):

Voorzitter. Mede vanuit het belang dat de CDA-fractie hecht aan de vitaliteitsregeling, heb ik een kritische kanttekening gezet bij de dekking van het voorstel om vervroegd uittreden in het kader van de AOW mogelijk te maken. Ik benadruk dat mijn fractie hecht aan het pensioenakkoord. Zij realiseert zich ook dat het allemaal een kwestie van geven en nemen is. Toch is zij erg ongelukkig met de dekking die daarvoor is gevonden in het vitaliteitspakket. De minister heeft mij eerlijk gezegd nog niet kunnen overtuigen van de absolute onontkoombaarheid daarvan. Ik vind het ook nog wat voorbarig in het kader van de evaluatie die wij nog verwachten. Ik zal het meenemen naar mijn fractie en wij zullen daarop bij de behandeling van het wetsvoorstel terugkomen.

Over het poldermodel hebben wij een goede discussie met elkaar gevoerd. Het CDA is en blijft de partij van de overlegeconomie. Het CDA hecht zeer aan de verbinding tussen werkgevers en werknemers, juist in tijden van crisis. Vanuit die betrokkenheid denkt mijn fractie graag mee over modernisering. De benadering van de minister in zijn brief aan de Kamer is evenwichtig. Hij ziet en benadrukt de verworvenheden maar heeft ook oog voor het pleidooi dat ik heb gevoerd voor maatwerk, bijvoorbeeld in de sfeer van de crisisaanpak en de ruimte voor deelsectoren om tot afspraken te komen. Ook heeft hij oog voor draagvlak, een punt dat ook door de heer Van den Besselaar naar voren is gebracht. Mijn fractie is verder blij met de ruimte die de minister geeft aan het overleg met de vakbeweging. De vakbeweging is zichzelf op dit moment een beetje aan het heruitvinden en maakt een moeilijke tijd door. Deze probeert een vernieuwingsbeweging in gang te zetten. Mijn fractie gaat ervan uit dat suggesties vanuit die hoek om het overleg op decentraal niveau in de toekomst op een nieuwe manier voort te zetten door de minister in zijn uitwerking zal worden betrokken.

Voorzitter. Ik heb tot slot twee korte punten. De CDA-fractie is nadrukkelijk voorstander van een activerend arbeidsmarktbeleid. Ik heb echter de indruk dat de minister op het punt van de verhuisplicht doorschiet. Ik wacht af waarmee de minister komt, maar mijn fractie zal dat voorstel in elk geval beoordelen op proportionaliteit. Ik dien ten slotte de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat veel ouders met jonge kinderen behoefte hebben aan aangepaste schooltijden en/of een betere aansluiting tussen onderwijs en kinderopvang, zodat zij arbeid en zorg beter kunnen combineren;

constaterende dat de regering in 2012 in enkele gemeenten proeven wil faciliteren met sluitende dagarrangementen voor 4–12-jarigen waarbij scholen en buitenschoolse opvang intensiever gaan samenwerken om een sluitend aanbod voor werkende ouders te bieden;

overwegende dat het Landelijk Steunpunt Brede Scholen waarin ambassadeurs, experts en partners vanuit gemeenten, basisonderwijs en kinderopvang zijn vertegenwoordigd tot doel heeft om de ontwikkeling van brede scholen te stimuleren;

overwegende dat de Werkgroep Onderwijs en Kinderopvang (WOK), waarin zowel ouderorganisaties als werkgevers en werknemers uit onderwijs en kinderopvang vertegenwoordigd zijn, al enkele jaren goede voorbeelden verzamelt van samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang en voorstellen heeft uitgewerkt tot verbetering van deze samenwerking;

verzoekt de regering om de expertise en kennis van de WOK onderdeel te laten worden van het Landelijk Steunpunt Brede Scholen, binnen de bestaande middelen, zodat er één loket is voor de verbetering van de samenwerking tussen onderwijs en kinderopvang waarbinnen alle relevante partijen zijn vertegenwoordigd, inclusief ouderorganisaties, en van waaruit de verbetering van de verbinding tussen onderwijs en kinderopvang wordt aangejaagd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Hijum en Berckmoes-Duindam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 38 (33000-XV).

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Ik voel mij genoodzaakt om direct te beginnen met de moties die ik wil indienen. De eerste motie gaat over de effecten van de verschillende stelselwijzigingen en het belang om inzicht te krijgen in hoe effecten op elkaar inwerken.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het kabinet voornemens is, stelselwijzigingen door te voeren in het sociale domein op het terrein van de wet- en regelgeving aan de onderkant van de arbeidsmarkt, de jeugdzorg en de AWBZ-zorg;

overwegende dat deze wijzigingen gepaard gaan met forse taakstellingen, waardoor kwetsbare bevolkingsgroepen geconfronteerd kunnen worden met de gevolgen van een cumulatie van bezuinigingen;

overwegende dat er onvoldoende zicht is op de effecten van deze maatregelen in de uitvoeringspraktijk en op de gedragseffecten en de koopkracht van deze specifieke doelgroepen;

overwegende dat de huidige wet- en regelgeving de koppeling en analyse van noodzakelijke brongegevens belemmert, zodat deze effecten moeilijk zichtbaar te maken zijn;

verzoekt de regering, de cumulatie-effecten van de stelselwijzigingen, waaronder op de koopkracht en participatie-effecten, te monitoren en om gezamenlijk met een aantal koplopergemeenten de effecten op lokaal niveau te volgen en de Kamer hierover jaarlijks met de Miljoenennota te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Sterk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 39 (33000-XV).

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Al die stelselwijzigingen en de decentralisatie brengen veel lastendruk met zich mee. Ook daarover dien ik een motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat door de overheveling van bevoegdheden in het sociale domein op het terrein van de onderkant van de arbeidsmarkt, de jeugdzorg en de AWBZ-zorg de bestuurlijke verantwoordelijkheid van de gemeentebesturen fors toe zal nemen;

overwegende dat door deze overhevelingen en nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling een versnippering optreedt in de voorzieningen over verschillende domeinen, met ieder hun eigen regels en procedures van aanvragen, indicatiestelling, (zorg)toewijzing, aanbesteding, bekostiging, verantwoording, inning van eigen bijdragen, et cetera;

overwegende dat dit voor burgers en voor zorgaanbieders een forse verzwaring van de administratieve lasten en handelingen tot gevolg kan hebben;

voorts constaterende dat een van de speerpunten van regeringsbeleid is om de (ervaren) administratieve lasten en handelingen voor burgers en bedrijven in deze kabinetsperiode daadwerkelijk en substantieel terug te dringen;

van oordeel dat deze kabinetsdoelstelling als gevolg van de genoemde overhevelingen en nieuwe verantwoordelijkheidsverdeling niet in gevaar mag komen en moet worden veiliggesteld;

verzoekt de regering, dit als een resultaatsverplichting op zich te nemen en de Kamer voor de zomer van 2012 te informeren hoe zij daaraan concreet vorm en inhoud zal geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Sterk en Azmani. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 40 (33000-XV).

De heer Ulenbelt (SP):

Voorzitter. Slechts één lid stak zijn hand op om de indiening van de motie te ondersteunen. Dat is onvoldoende.

De voorzitter:

Ik verzoek de leden nogmaals om hun hand op te steken als zij de indiening van deze motie ondersteunen. Ik herhaal dat naar mij blijkt, de indiening van de motie-Sterk voldoende ondersteund wordt.

Mevrouw Sterk (CDA):

Waarvan akte. Mijn spreektijd liep zojuist overigens ten onrechte door.

De voorzitter:

Die is achter deze tafel wel precies bijgehouden. Gaat u door.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Wij hebben besproken dat het van belang is dat werkgevers gaan zorgen voor banen voor met name jongeren met een beperking. Bij de algemene politieke beschouwingen heeft mijn fractievoorzitter een motie ingediend en die op verzoek van het kabinet aangehouden. De minister-president beargumenteerde dat de Kamer hierover voor de behandeling van de begroting SZW nog iets zou horen. Dat is niet gebeurd. Ik wil daarom motie 33000, nr. 14 in stemming laten brengen. Deze motie gaat over concrete en ambitieuze afspraken voor extra stage- en arbeidsplaatsen.

De voorzitter:

De motie-Van Haersma Buma c.s. (33000, nr. 14) maakt onderdeel uit van de beraadslaging.

Mevrouw Sterk (CDA):

In dit kader dien ik ook de volgende motie in, over de overgang tussen het vso en het praktijkonderwijs naar de arbeidsmarkt. Ik vond de beantwoording van het ministerie op dat punt erg zuinigjes.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voor jongeren met een beperking de overgang tussen praktijk en speciaal onderwijs en de arbeidsmarkt groot is;

overwegende dat uit een aantal projecten blijkt dat door een vroegtijdige inzet van jobcoaches, MEE en gemeentelijke diensten deze overgang versoepeld wordt en de kansen op werk vergroot worden;

verzoekt de regering, afspraken te maken met het onderwijs en de desbetreffende organisaties om die overgang beter te laten verlopen en de Kamer daarover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Sterk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 41 (33000-XV).

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Ik sluit mij gemakshalve aan bij de inleidende woorden van mijn collega. Ik wil daarnaast nog iets zeggen over de reactie op mijn actieplan aanpak fraude. Ik dank het kabinet voor de uitgebreide beantwoording daarvan. Eén ding moet mij echter van het hart. In die beantwoording wijst het ministerie de inzet van het UWV af terwijl ik de minister hoor betogen dat het belangrijk is dat, als iemand in een busje op de snelweg aangehouden wordt, daarnaar gekeken kan worden. In dat geval kan het punt van de omgekeerde bewijslast aan de orde zijn. Ik kan niet anders dan concluderen dat de minister het eigenlijk met mij eens is dat het van belang is dat het UWV die taak weer gaat oppakken. Het gaat overigens niet alleen over uitkeringsfraude maar ook over illegale arbeid en zwartwerken. Ik ga er dan ook van uit dat ik straks een toezegging krijg van de minister op dat punt.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik dank de bewindslieden voor de beantwoording van de vragen. Ik ben blij met de toezegging van de minister dat hij de wetgeving over cao's onder de loep gaat nemen. Ik dank hem daarvoor. Ik zie de voorstellen over stemrecht voor werknemers, toegang van nieuwe bonden en financieringsstromen graag tegemoet. Nadat ik morgen de teksten heb teruggelezen, besluit ik of ik mijn amendement op dit punt al dan niet intrek.

De economische vooruitzichten zijn heel somber. Nederland zit in een recessie, er komen 90.000 werklozen bij en er moet 5 mld. extra bezuinigd worden. Er is dus werk aan de winkel. Ik vraag de bewindslieden of er heroverwegingen 2.0 of hervormingen 2.0 te verwachten zijn. De bewindslieden zullen begrijpen dat ik vaak aan Balkenende IV denk tegenwoordig.

De voorzitter:

Als u moties hebt, dan moet u die nu gaan indienen, want anders komt u niet uit.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ja, ik ga nu mijn moties indienen. Met de motie over de lasten zullen met name de fracties van de VVD en het CDA erg blij zijn.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de laatste economische vooruitzichten van het CPB somber zijn: Nederland zit in een recessie en de werkloosheid loopt volgend jaar op met 90.000 mensen;

constaterende dat de wig – het totaal aan loonbelasting voor werkgevers en werknemers – de afgelopen vijftien jaar nog nooit zo hoog is geweest als in 2011;

van mening dat een lagere loonbelasting de meest effectieve manier is om de werkgelegenheid aan te wakkeren;

verzoekt de regering om met spoed voorstellen te doen die de loonbelasting verlagen;

verzoekt de regering voorts om dekking te vinden in bijvoorbeeld vergroening van de belastingen of de fiscale behandeling van eigenwoningbezit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 42 (33000-XV).

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Dit wordt hoog tijd want nu verdwijnt er van elke euro loon 44 cent in de zakken van de overheid. De lastendruk is in vijftien jaar niet zo hoog geweest.

Ik dien nog een tweede motie in. Deze gaat over hervormingen. Ik wil niet dat er een taboe ligt op het hervormen van de WW en het ontslagrecht.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de voorspellingen van CPB en DNB een somber economisch beeld schetsen en dat DNB verwacht dat er 5 mld. extra bezuinigingen nodig zijn om aan de begrotingsregels te voldoen;

constaterende dat de regering meermaals heeft uitgesproken dat er bij eventuele aanvullende bezuinigingen geen taboes zijn;

constaterende dat de minister van Financiën zondag in het tv-programma Buitenhof pleitte voor hervormingen en daarbij als specifiek voorbeeld de WW en het ontslagrecht noemde;

spreekt uit dat hervorming van de WW en het ontslagrecht geen taboe is bij eventuele aanvullende bezuinigingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Koşer Kaya. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 43 (33000-XV).

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik kom bij mijn laatste motie. Ik heb een notitie ingediend waarop ik een vrij korte reactie van de minister heb gekregen. Hij zegt dat het digitaal is op te lossen. Ik vind dat erg kort door de bocht, zeker omdat mensen de paspoorten toch echt moeten gaan ophalen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat mensen nog regelmatig fysiek langs de gemeentebalie moeten, bijvoorbeeld om zich in te schrijven of om een paspoort of rijbewijs op te halen;

constaterende dat uit onderzoek blijkt dat er bij de gemeentebalies een negen-tot-vijf-cultuur heerst: slechts drie op de tachtig gemeentebalies is open op zaterdag en op doordeweekse avonden zijn de deuren ook vaak gesloten;

van mening dat deze beperkte dienstverlening niet past in een tijd waarin er veel tweeverdieners of werkende alleenstaanden zijn;

verzoekt de regering, in samenspraak met de VNG te komen tot een bodem waarbij gemeentebalies minimaal vijf uur open zijn buiten negen-tot-vijf,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Koşer Kaya en Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 44 (33000-XV).

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik rond af.

De voorzitter:

Nee mevrouw, u bent door uw spreektijd heen. Wij hebben hierover glasheldere afspraken gemaakt. Het woord is aan de heer Van den Besselaar.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik kan toch nog wel een afrondende opmerking maken?

De voorzitter:

Er zijn afspraken gemaakt en die gaan wij gewoon nakomen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik zag dat u ook soepel was bij mijn collega's. Ik hoef maar twee zinnen te zeggen, namelijk over de 300 mln. voor de toezegging van de PvdA bij het pensioenakkoord..

De voorzitter:

Als wij afspraken maken in dit huis, dan kom ik deze na. Uw collega van de SP-fractie heeft tot op de seconde gesproken. Wij gaan dit gewoon niet doen.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Voorzitter. Ik had een motie aangekondigd en ik wil aangeven dat ik die motie nu niet indien mede in het licht van wat de heer Van Hijum heeft gezegd, namelijk dat wij over dit onderwerp later komen te spreken en er een andere dekking dient te komen.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Voorzitter. Ik dank allereerst de bewindslieden voor het beantwoorden van mijn vragen. Een aantal zaken is naar tevredenheid beantwoord, maar op een paar punten heb ik dat antwoord helaas niet gekregen. Ik vind het jammer dat de minister mij niet is bijgevallen in de stelling dat het pensioendebat in de plenaire zaal verder zou moeten gaan dan een ooievaarsdebat, ook al zitten wij hier in een ooievaarsstad.

Voorzitter. Zeggenschap en draagvlak zijn een groot goed. Al jarenlang loopt het ledenbestand van de vakbeweging terug. Nog geen 20% van de werknemers is lid van een vakbond. Omdat bonden steeds minder leden hebben, neemt het draagvlak ook af. Dat betekent dat de vakbonden steeds minder mensen vertegenwoordigen. Zij maken wel namens iedereen in de sector afspraken. Het is dus zaak om het draagvlak te verbeteren. Ik dien daarom mede namens de heer Azmani van de VVD-fractie de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de afnemende representativiteit van de vakbonden vragen oproept over het bredere draagvlak voor akkoorden, waaronder bedrijfstak-cao's en ondernemings-cao's, die door de bonden namens werknemers met werkgeversorganisaties, individuele werkgevers en de overheid worden gesloten;

constaterende dat binnen de vakbeweging een herbezinning plaatsvindt met als doel om werknemers te organiseren langs de lijnen van het werk en het beroep en om een nieuwe agenda te formuleren voor het decentrale en centrale niveau;

verzoekt de regering, bij de herbezinning op het toetsingskader voor het algemeen verbindend verklaren van cao's in het bijzonder aandacht te besteden aan de representativiteit van werknemersorganisaties en initiatieven vanuit de vakbeweging over de wijze waarop een zo breed mogelijk draagvlak onder werknemers die vallen onder ondernemings-cao's of bedrijfstak-cao's kan worden verzekerd, te ondersteunen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van den Besselaar en Azmani. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 45 (33000-XV).

De heer Van den Besselaar (PVV):

Voorzitter. De minister is nog niet ingegaan op het punt van de dispensatie rond het avv. Om maatwerk in de arbeidsvoorwaardenvorming van een afzonderlijke onderneming of sector meer mogelijk te maken, moet dispensatie van een cao worden vergemakkelijkt. Hoewel uiteindelijk de minister een dispensatieverzoek toe- of afwijst, geeft het huidige toetsingskader aan dat cao-partijen dispensatie zo veel mogelijk zelf moeten regelen. In de praktijk leidt dat tot zodanige voorwaarden voor cao-partijen dat dispensatie nauwelijks plaatsvindt. De PVV-fractie zou graag zien dat, als cao-partijen en degenen die om dispensatie verzoekt er niet binnen redelijke termijn uitkomen, de minister de knoop doorhakt. Ik dien daartoe de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat dispensatievoorwaarden in het kader van zelfregulering veelal door cao-partijen zelf worden gemaakt;

constaterende dat cao-partijen in de praktijk nogal eens onereuze dispensatievoorwaarden hanteren;

overwegende dat daardoor dispensatie die noodzakelijk is om ondernemingen meer maatwerk te bieden, wordt verhinderd;

verzoekt de regering, indien cao-partijen en degene die om dispensatie verzoekt, het binnen een redelijke termijn niet eens zijn, het dispensatieverzoek inhoudelijk te beoordelen en partijen uitsluitsel te geven,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Besselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 46 (33000-XV).

De heer Van den Besselaar (PVV):

Ik heb nog een derde punt over de avv. Dat betreft de transparantie. Zoals ik in de eerste termijn heb aangegeven, kan er op dat punt nog wel het een en ander worden verbeterd. Het format dat het ministerie op de site heeft staan, geeft een aantal bronnen aan die cao-partijen mogen gebruiken, maar die bron moet dan ook wel steeds gehanteerd worden. Iedere bron geeft immers weer andere cijfers en andere uitkomsten. Om de transparantie te verbeteren, zou men eigenlijk zo veel mogelijk van dezelfde bron in het format gebruik moeten maken. Daar heb ik dan ook een motie over.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat transparantie met betrekking tot het algemeen verbindend verklaring (avv)-proces niet optimaal is, in het bijzonder als het gaat om de representativiteitscijfers;

overwegende dat de transparantie op dit onderdeel dringend gewenst is;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat cao-partijen steeds dezelfde bron in het format gebruiken zowel met betrekking tot de aangeleverde representativiteitscijfers ten aanzien van de voor avv voorgedragen bedrijfstak-cao als ten aanzien van in die sector geldende fondsen-cao,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Besselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 47 (33000-XV).

De heer Van den Besselaar (PVV):

Daarnaast heb ik nog een motie over de transparantie, namelijk over het publiceren op de website.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat transparantie met betrekking tot het algemeen verbindend verklaring(avv)-proces niet optimaal is, in het bijzonder als het gaat om de publicatie van de representativiteitscijfers;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat de aangeleverde representativiteitscijfers worden gepubliceerd op de website van SZW voor de duur van de avv,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Besselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 48 (33000-XV).

Hoeveel moties hebt u nog?

De heer Van den Besselaar (PVV):

Ik heb er nog twee.

De voorzitter:

Gaat uw gang.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Dank u wel.

Vaak is onduidelijk welke bepalingen van een cao voor avv worden voorgedragen en welke niet. Ook op dit punt is transparantie gewenst. Daarvoor heb ik de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het vaak onduidelijk is welke bepalingen van een cao voor algemeen verbindend verklaring (avv) worden voorgedragen en welke niet;

overwegende dat transparantie ook op dit onderdeel dringend gewenst is;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat cao-bepalingen die voor avv worden voorgedragen, in een bijlage of aanhangsel van de cao worden opgesomd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Besselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 49 (33000-XV).

De heer Van den Besselaar (PVV):

Zoals ik in mijn eerste termijn heb aangegeven, lijkt het de PVV een goed idee om de kaartenbakken met het werkzoekendenbestand van het UWV volledig open te stellen en digitaal benaderbaar te maken voor uitzendbureaus en individuele werkgevers. Dit past ook bij de taakstelling van het UWV, waarbij voor iedereen toegankelijke elektronische dienstverlening voorop dient te staan. Daarnaast draagt dit bij aan het zo snel mogelijk aan het werk helpen van werkzoekenden. Ik dien daarom de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het UWV de kaartenbakken met ingeschreven werkzoekenden niet openstelt voor uitzendbureaus en werkgevers;

overwegende dat het wenselijk is om deze ingeschreven werkzoekenden terug te laten keren op de arbeidsmarkt;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat het UWV alle noodzakelijke gegevens van ingeschreven werkzoekenden online openstelt voor uitzendbureaus en werkgevers voor het invullen van openstaande vacatures,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van den Besselaar. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 50 (33000-XV).

De heer Van den Besselaar (PVV):

Ik ben aan het eind gekomen. Ik wens beide bewindslieden veel succes in de zware tijd die zij te gaan hebben. Het zijn zeker geen gemakkelijke tijden. Ik hoop dat zij het komende jaar hun zware taak met voldoening zullen volbrengen. Ik dank hen daar alvast voor.

De heer De Jong (PVV):

Voorzitter. Allereerst wil ik de minister en de staatssecretaris natuurlijk hartelijk danken voor de beantwoording en voor de toezegging dat bij geweldpleging tegen ambtenaren de bijstandsuitkering van de geweldpleger direct zal worden ingehouden voor de maximale hoogte en de maximale duur. De motie die ik in mijn handen heb, hoef ik dus niet in te dienen. Dat scheelt dus weer in tijd, maar ik heb er nog wel voldoende.

De voorzitter:

Hoeveel hebt u er?

De heer De Jong (PVV):

Ik heb er drie; het komt helemaal goed. Ik heb nog vierenhalve minuut. Ik ga er dus even rustig de tijd voor nemen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van belang is dat voor de houdbaarheid van het sociaal stelsel iedereen die kan werken, ook gaat werken;

constaterende dat te vaak blijkt dat met name niet-westerse allochtonen aangeven niet te willen werken voor het wettelijk minimumloon en liever van een uitkering gebruikmaken, waardoor het sociaal vangnet wordt ondermijnd;

verzoekt de regering, binnen het handhavingsbudget met gebruikmaking van de huidige handhavingsinstanties te komen tot een "koffiehuisinspectie",

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Jong. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 51 (33000-XV).

De heer De Jong (PVV):

Dan het UWV. Ik ga ervan uit dat de staatssecretaris in de tweede termijn terugkomt op mijn punt over het startersverhaal bij het UWV met betrekking tot het schaarstecriterium en re-integratie. Ik dien daarover een motie in. Daar kan de staatssecretaris straks op reageren en dan zullen we zien hoever wij komen.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het UWV mensen begeleidt die vanuit de bijstand of de WW een eigen bedrijf starten;

constaterende dat daarbij geen rekening wordt gehouden met de arbeidsmarktsituatie in een branche;

constaterende dat daardoor in krimpsectoren ongewenste concurrentie ontstaat als gevolg van prijsduiking door nieuwkomers;

verzoekt de regering, te bewerkstelligen dat het UWV bij toepassing van de verschillende startersregelingen vraag en aanbod op de sectorale arbeidsmarkt maatgevend laat zijn bij de afweging ter voorkoming van afbraak van bestaande werkgelegenheid,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Jong. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 52 (33000-XV).

De heer De Jong (PVV):

Dan mijn laatste motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat fraude niet mag lonen, keihard moet worden aangepakt en dat daarbij alle benodigde informatie beschikbaar moet zijn;

verzoekt de regering, bij registratie van uitkeringsfraude in het komende frauderegister dezelfde registratiesystematiek te hanteren als bij de registratie van uitkeringen en derhalve de herkomst van de fraudeur in het frauderegister op te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid De Jong. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 53 (33000-XV).

De heer De Jong (PVV):

Tot slot wil ik de minister en de staatssecretaris veel succes wensen voor het komende jaar.

De heer Klaver (GroenLinks):

Voorzitter. Ik begin met een woord van waardering voor de bewindspersonen voor hun uitgebreide schriftelijke en mondelinge beantwoording, voor onze fractiemedewerkers, die ons nog steeds ten dienste zijn, voor de ambtenaren en natuurlijk voor alle medewerkers van de Kamer. Dat woord van dank zou niet compleet zijn als ik ook u niet zou bedanken voor de leiding van dit debat vanavond.

Als ik na dit debat één conclusie zou moeten trekken, kijk ik vooral naar mijn collega's van de VVD, omdat er daar geen antwoord is op de banencrisis. Ik heb verwezen naar 2008, toen ik jaloers was op de vooruitziende blik van de VVD, die zei dat er een crisis aankwam en dat er moest worden ingegrepen: "het raakt ons niet en we staan er nu relatief goed voor, maar het wordt erger". Ik herhaal die woorden: er komt een banencrisis aan en dan kom je er niet met als grootste prioriteit het aanpakken van bijstandstoerisme. Ik betrap niet alleen de VVD maar ook het kabinet hierop, want de minister vindt het positief dat er 90.000 mensen op de arbeidsmarkt bijkomen. Dat klinkt ook heel positief en wij hebben dat op de middellange termijn ook nodig om de vergrijzing aan te pakken, maar het feit van 90.000 mensen zonder werk op de arbeidsmarkt is volgens mij vernietiging van menselijk kapitaal. Dat kan natuurlijk niet de bedoeling zijn. Daarom heb ik de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de grootste klap van de crisis wordt opgevangen door de flexibele schil op de arbeidsmarkt;

overwegende dat de gevolgen van de crisis de komende tijd nog heviger zullen worden;

constaterende dat werkgevers zich onder de huidige omstandigheden vaak genoodzaakt zien om flexwerkers op straat te zetten, omdat ze hun tijdelijke contracten niet durven om te zetten in vaste contracten;

verzoekt de regering, de mogelijkheid van een ontheffing op het arbeidsrecht voor de periode van 2012 tot 2014 te onderzoeken en zo nodig te realiseren, waardoor flexwerkers vaker en langer een tijdelijk contract kan worden aangeboden dan in de wet voorzien, met een maximum van vier tijdelijke contracten of een duur van 48 maanden en aan deze ontheffing een scholingsrecht te koppelen;

verzoekt de regering voorts, hierin op te nemen dat werkgevers die gebruikmaken van deze ontheffing, na afloop van het extra tijdelijke contract de werknemer in kwestie een vast contract dienen te bieden of een wachttijd van minimaal één jaar aan dienen te houden,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 54 (33000-XV).

De heer Klaver (GroenLinks):

De crisis zorgt ervoor dat de staatsschuld oploopt. De signaalwaarde is met 0,4% overschreden, zo heeft het CPB ons geleerd. Dat betekent dat er ongeveer 8 mld. extra bezuinigd moet worden, maar waar? Gaan we bot bezuinigen of gaan we hervormen? Wat gaan we doen met de AOW-leeftijd? De minister heeft gezegd dat we die niet versneld gaan verhogen. Ik hoop dat hij daarop terugkomt. Wat gaan we doen met de WW? Gaan we de arbeidsmarkt echt hervormen? Ik schrik als de minister zegt dat scholing de positie van flexwerkers juist verzwakt, omdat zij dan minder aantrekkelijk zouden zijn voor werkgevers. Bij een level playing field voor insiders en outsiders hoort juist scholing. De zekerheid van de eenentwintigste eeuw is namelijk niet meer een baan voor het leven, maar scholing, de mogelijkheid om te investeren in jezelf en om jezelf te blijven ontwikkelen. Dat is de zekerheid van een eenentwintigste eeuw. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat 33% van alle werkenden in Nederland deel uitmaakt van de flexibele schil en dat deze groep de komende tijd nog verder zal groeien;

constaterende dat de grootste klap van de crisis opgevangen wordt door de flexibele schil op de arbeidsmarkt;

overwegende dat de mensen die deel uitmaken van deze flexibele schil (flexwerkers, uitzendkrachten, zzp'ers et cetera), niet dezelfde scholingsrechten hebben als hun collega's in vaste dienst, omdat zij vaak buiten de sector of cao vallen;

constaterende dat zowel de vraag om flexibiliteit als de vraag om mobiliteit op de arbeidsmarkt stijgt;

verzoekt de regering, de mogelijkheid te onderzoeken om werkgevers die kiezen voor flexibele groepen, te verplichten om jaarlijks 2,5% van de loonsom met een minimum van € 1000 af te dragen voor de scholing van deze mensen en de mogelijkheden rondom fiscaal aantrekkelijk sparen voor beide partijen hierin mee te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 55 (33000-XV).

De heer Klaver (GroenLinks):

Ik heb het in mijn eerste termijn gehad over de Nederlandse droom, een droom van godsdienstvrijheid, vrijheid van meningsuiting en gastvrijheid, maar vooral ook sociale vrijheid. Die droom onderscheidt zich van de Amerikaanse doordat wij niet zeggen dat alle succes een eigen verdienste is en dat al het falen eigen schuld is. In dat verband en in verband met mijn debatje met staatssecretaris De Krom kijk ik naar het begrip "armoede" en de wijze waarop dit kabinet daarover spreekt. Er wordt gedaan alsof er geen armoede in Nederland is, omdat er steeds wordt vergeleken met derdewereldlanden. Ik heb geprobeerd om te verwijzen naar de capaciteitenbenadering, zoals Sen die ook hanteert. Er zijn in Nederland immers nog te veel mensen met een gebrek aan vermogen om grip te krijgen op hun eigen leven. Dat heeft te maken met het sociaal kapitaal dat deze mensen hebben, maar ook met hun sociaaleconomische positie. Ik ben het ermee eens dat wij ervoor moeten zorgen dat deze mensen aan het werk komen en in hun eigen levensonderhoud kunnen voorzien. Daarom is het schrikbarend om te zien dat in Nederland 8% werkend arm is. We moeten de Nederlandse droom heroveren. Dat is een grote opdracht, maar ik denk dat wij die kleiner kunnen maken en kunnen operationaliseren met een Wet werken naar vermogen. Dat zou een eerste handreiking kunnen zijn.

Ik heb hier nog veel vragen over en we komen hier nog uitgebreid over te spreken, maar over één punt wil ik het alvast hebben. Ik heb daarover zojuist al met de staatssecretaris gesproken. Ik heb het over de pilot loondispensatie. Mijn fractie heeft die pilot gesteund, maar vond het ook heel goed dat in die pilot een vergelijking zou worden opgenomen van loondispensatie en loonkostensubsidie. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat gemeenten behoefte hebben aan informatie over de effectiviteit en inzet van loondispensatie en loonkostensubsidie;

overwegende dat een vergelijking oorspronkelijk deel uitmaakte van de pilot;

verzoekt de regering, in de evaluatie van de pilot loondispensatie, zoals voorgenomen, te komen tot een vergelijking van gebruik van de regelingen van loondispensatie en loonkostensubsidie,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Klaver. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 56 (33000-XV).

De heer Klaver (GroenLinks):

Bij deze laatste motie wil ik nog benadrukken dat het niet de bedoeling is om de wetsbehandeling te traineren en dat ik niet per definitie zou willen afstappen van de loondispensatie. Het lijkt mij goed dat wij straks alle informatie voorhanden hebben, zodat ook gemeenten, als zij die wet moeten gaan uitvoeren, de juiste sturingsinformatie hebben om daar zelf afwegingen in te kunnen maken.

Mevrouw Ortega-Martijn (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil de minister en de staatssecretaris bedanken voor de beantwoording van de vragen, zowel schriftelijk als mondeling. Ik ga gelijk over tot het indienen van mijn moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat via de uitvoering van de door de Kamer aangenomen motie-Ortega-Martijn c.s. (24515, nr. 166) 5 mln. ter beschikking is gesteld aan landelijke vrijwilligersorganisaties om in samenwerking met gemeenten en/of professionele schuldhulporganisaties projecten te starten die het ondersteunende werk van vrijwilligers bij de schuldhulpverlening bevorderen;

constaterende dat de landelijke financiering van de opgestarte projecten dit jaar is afgelopen en dat gemeenten in de praktijk twijfelen om de financiering van de projecten over te nemen;

overwegende dat het inzetten van vrijwilligers in de schuldhulpverlening ter ondersteuning van professionele schuldhulpverleners een nuttige manier is om kosten te besparen en zo bijdraagt aan een efficiëntere schuldhulpverlening;

van mening dat tevens de positieve resultaten van de reeds opgestarte projecten behouden moeten worden;

verzoekt de regering om het belang van het continueren van de projecten ter ondersteuning van het werk van vrijwilligers bij de schuldhulpverlening nadrukkelijk onder de aandacht te brengen van gemeenten en de Kamer na een jaar te informeren over de mate waarin de betreffende projecten zijn voortgezet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57 (33000-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Nederlandse minnelijke schuldhulpverlening met een succespercentage van ongeveer 35 zich kenmerkt door een lage effectiviteit en efficiëntie;

constaterende dat het budget dat vanuit de overheid beschikbaar is voor schuldhulpverlening, afneemt;

overwegende dat het zodoende noodzakelijk is om met minder financiële middelen een hogere effectiviteit en efficiëntie van de Nederlandse schuldhulpverlening te bereiken en om sterker in te zetten op preventie van schulden;

van mening dat het uitgangspunt in de schuldhulpverlening moet zijn dat het nakomen van financiële verplichtingen van consumenten en de verantwoorde omgang door zowel consumenten als bedrijven met leningen en kredieten een primaire verantwoordelijkheid van de betrokkenen zelf is;

verzoekt de regering, te onderzoeken hoe de effectiviteit en efficiëntie van de Nederlandse schuldhulpverlening en de preventie kan worden verbeterd, waarbij rekening gehouden wordt met het genoemde uitgangspunt en binnen zes maanden de Kamer te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58 (33000-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de dienstverlening van het UWV voor een groot deel wordt beperkt tot elektronische dienstverlening;

overwegende dat naast elektronische dienstverlening ook persoonlijke begeleiding waardevol is in de begeleiding naar werk;

overwegende dat mensen die op zoek zijn naar werk, van elkaars ervaringen kunnen leren om hun kansen op het vinden van werk te vergroten en dat ondersteuning door vrijwilligers hierbij ook nuttig is;

verzoekt de regering om het UWV naast de elektronische dienstverlening ook in te laten zetten op buddyprojecten waarbij werkzoekenden van elkaars ervaringen kunnen leren en begeleid kunnen worden door vrijwilligers,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59 (33000-XV).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de beheersraad van de ILO in juni 2011 een nieuw verdrag (ILO Convention 189) ter bescherming van huishoudelijk werkers heeft aangenomen;

constaterende dat de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid de Kamer in juni 2011 liet weten dat Nederland ILO Verdrag 189 waarschijnlijk niet zal ratificeren, omdat hij de gevolgen voor de Nederlandse situatie onwenselijk vindt;

constaterende dat dit verdrag echter ook kinderarbeid in dienst van huishoudens aanpakt;

overwegende dat wereldwijd 15 tot 30 miljoen kinderen slachtoffer zijn van kinderarbeid in dienst van huishoudens;

overwegende dat Nederland in zijn buitenlandbeleid en mensenrechtenstrategie kiest voor een proactieve rol bij de bestrijding van kinderarbeid;

van mening dat het signaal dat uitgaat van niet ratificeren van de Conventie, schadelijk is voor de aanpak van kinderarbeid;

verzoekt de regering om ILO Verdrag 189 te ratificeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Ortega-Martijn en Voordewind. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60 (33000-XV).

De voorzitter:

De teller voor het aantal moties is blijven steken op 39. Een halve minuut per motie adviestijd voor de minister maakt in totaal 20 minuten, plus 5 minuten om heen en weer te lopen.

De vergadering wordt van 2.25 uur tot 2.58 uur geschorst.

De voorzitter:

We hebben afgesproken dat er, gelet op het tijdstip, alleen mag worden geïnterrumpeerd op het punt van eigen moties en dat er maximaal twee keer mag worden geïnterrumpeerd. De Kamer waardeert het altijd zeer dat de minister zo uitgebreid argumenteert, maar het mag iets minder dan anders.

Minister Kamp:

Mijnheer de voorzitter. Ik dank de woordvoerders voor wat zij met wijze zelfbeperking naar voren hebben gebracht. Ik zal graag op de 39 moties en op de amendementen reageren. De staatssecretaris en ik gaan natuurlijk allebei in op de amendementen en moties die ons betreffen. Ik vraag de staatssecretaris om mij even een signaal te geven zodra hij bespeurt dat ik daarbij een vergissing maak.

De eerste motie op stuk nr. 22 betreft de arbeidsmarktmaatregelen. Mevrouw Hamer en twee medeondertekenaars roepen ertoe op om direct met arbeidsmarktmaatregelen te komen. Ik heb aangegeven dat het kabinet onmiddellijk bij het begin al met arbeidsmarktmaatregelen is gekomen en dat die nu hun effect kunnen gaan sorteren. Deze motie kan ik dus ontraden.

Ik wil de motie op stuk nr. 23 over de ijklijn die verhoogd zou moeten worden voor het SZA-kader, graag ontraden, omdat wij zullen zien welke eventuele problematiek opgelost moet worden en vervolgens welke vorm die problematiek heeft. Dan zullen we afwegen hoe wij daar het beste besluitvorming over kunnen plegen. Het lijkt ons niet verstandig om ons nu al bij voorbaat vast te leggen op verhoging van de ijklijn. Vandaar dat ik deze motie ontraad.

Dan de motie op stuk nr. 24 over betaling onder het wettelijk minimumloon. Nu komen mensen vanaf 23 jaar in aanmerking voor het minimumloon. Mevrouw Hamer zegt dat dit vanaf 18 jaar moet. Ik heb beargumenteerd dat ik dit op dit moment geen verstandige maatregel vind. Daarom ontraad ik deze motie.

Dan de motie op stuk nr. 25 over offshoring, die als reden voor collectief ontslag geschrapt zou moeten worden. Als wij dat zouden doen, maken wij het ontslagrecht strenger. Ik denk dat het op dit moment niet verstandig is om dat te doen. Anderen pleiten voor een versoepeling van het ontslagrecht. Ook daarvoor komen wij niet met voorstellen, maar ook hieraan hebben wij dus geen behoefte. Vandaar dat ik deze motie ontraad.

Dan de motie op stuk nr. 26 over wijziging van de Ziektewet voor flexwerkers. Die wijziging is volgens ons een zalig plan, dat wij ook met enthousiasme in de Kamer zullen verdedigen. Het intrekken van dit plan lijkt ons dus niet verstandig. Vandaar dat wij deze motie ontraden.

De staatssecretaris zal ingaan op de motie op stuk nr. 27. Ik kom nu dus bij de motie op stuk nr. 28 over de beleidsdoelstelling voor de startkwalificatie. Wat wij aan streefwaarden en cijfers willen opnemen, hebben wij in onze begroting opgenomen. Het lijkt ons niet verstandig om daar nog extra cijfers aan toe te voegen. De ervaringen onder het vorige kabinet waren ook niet zodanig dat de algemene overtuiging is dat wij daarmee door zouden moeten gaan. Het in de doelstellingen opnemen van deze streefwaarde voor het aandeel van de beroepsbevolking dat een startkwalificatie bezit, lijkt ons dus niet goed. Vandaar dat ik deze motie ontraad. Dat wil niet zeggen dat wij dit niet belangrijk vinden. Wij werken hieraan, maar zoals de motie is geformuleerd, wil ik haar graag ontraden.

Dan de motie op stuk nr. 29 van de heer Spekman over koppeling van de G-rekening aan onderbetaling. Ik heb tegen de heer Spekman gezegd dat ik op dit punt en op twee andere punten met een brief ga komen. Ik zal die punten even noemen. Het eerste punt is of wij ons bij de controle van het minimumloon moeten baseren op 40 uur of op 36 uur. De heer Spekman en ik zijn het inhoudelijk eens. We verschillen alleen van mening over de uitwerking hiervan. Ik zal dit schriftelijk beargumenteren. Een eventuele motie hierover – daar kom ik straks misschien nog op terug – kan volgens mij dus het beste worden aangehouden. Het tweede punt is de G-rekening. Ik denk dat het de moeite waard is om na te gaan wat er aan de hand is, daar een opvatting over te vormen en vervolgens de Kamer daarover te informeren. Ik ben nu nog niet zover. Ik wijs dit ook niet af. Ik verzoek de heer Spekman daarom om deze motie aan te houden, totdat ik aan de Kamer kan rapporteren over mijn bevindingen. Dan kan de heer Spekman zien of dat wel of niet naar zijn zin is.

De voorzitter:

Is het handig als de heer Spekman nu al reageert op het verzoek van de minister om die moties aan te houden?

De heer Spekman (PvdA):

Ik wil de beroerdste niet zijn. Ik zou de motie op stuk nr. 30, waarop de minister zojuist heeft gereageerd, dus willen aanhouden. Dat is de motie over die 36 uur. Er was een misverstand. Ik vind dat sowieso zonde. In de motie over de G-rekening vraag ik echter gewoon om de mogelijkheden van een meldingsplicht te onderzoeken. Ik vraag dus eigenlijk wat de minister zelf min of meer zegt. Volgens mij kan ik die motie dus gewoon in stemming brengen en kan de minister zich daarin vinden. De minister kan natuurlijk ook zeggen dat de motie overbodig is.

Minister Kamp:

De heer Spekman heeft een serieus punt geopperd. Dat punt zullen wij dus de aandacht geven die het vraagt. Daarna zullen wij dat punt bij de Kamer naar voren brengen. Het lijkt mij dan niet goed om als Kamer van tevoren al een motie aan te nemen. Ik laat het aan de heer Spekman over of hij de motie handhaaft. Als hij dat doet, vraag ik hem om de motie aan te houden totdat hij onze informatie heeft gekregen. Dan kan hij bekijken of het nog nodig is om hierover een uitspraak van de Kamer te vragen. Ik laat het verder echter graag over aan de Kamer wat zij hiervan vindt.

De heer Spekman (PvdA):

Ik ga geen overbodige motie indienen, maar dan hoop ik hartgrondig dat de minister dit wel gaat oplossen. Anders komen wij daar later op terug. Ik houd ook die motie dus aan.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Spekman stel ik voor, zijn motie (33000-XV, nr. 29) aan te houden.

Op verzoek van de heer Spekman stel ik voor, zijn motie (33000-XV, nr. 30) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Kamp:

Ik heb al verteld dat er nog een brief naar de Kamer komt over twee punten van de heer Spekman. Het derde punt dat ook in die brief behandeld zal worden, is onze positie ten aanzien van werkgevers die onderbetalen en werknemers die het cao-niveau willen laten controleren. Ik zal in die brief dus een inhoudelijke reactie op dat punt opnemen.

In de motie op stuk nr. 31 stelt mevrouw Karabulut dat wij zouden moeten afzien van de verhuisplicht voor werkzoekenden. Zonder het woord "verhuisplicht" van haar over te nemen, heb ik daar het nodige over gezegd. Wat zij daarover in haar motie heeft geformuleerd, staat haaks op wat ik wenselijk acht. Vandaar dat ik deze motie ontraad.

De staatssecretaris zal ingaan op de moties op stuk nrs. 32, 33, 34 en 35. In de motie op stuk nr. 36 verzoekt mevrouw Karabulut om parlementair onderzoek te doen naar het UWV. Het parlement bepaalt of er wel of niet een parlementair onderzoek wordt gedaan. Van onze kant zou ik de Kamer graag willen meegeven dat deze grote belangrijke uitvoeringsorganisatie ook recht heeft op de benodigde ondersteuning door ons, zeker gelet op de grote taakstellingen die de organisatie door de jaren heen worden opgelegd. Ik heb de cijfers gegeven over de ontwikkeling bij het UWV. Ik zou dan ook niet verrast zijn als de Kamer tot de conclusie zou komen dat dit niet iets is waar wij onze energie nu in zouden moeten steken. Ik laat dit graag aan de Kamer over, maar voor zover ik dat kan doen, zou ik deze motie van mijn kant toch willen ontraden.

In de motie op stuk nr. 37 verzoekt de heer Van Hijum om met de sociale partners in overleg te gaan over de vitaliteitsregeling. Hij en ik bedoelen de spaarregeling, tot een maximaal bedrag van € 20.000. Die regeling maakt onderdeel uit van het Belastingplan dat al door de Kamer is vastgesteld. Dat neemt niet weg dat ik bereid ben om dat overleg te voeren. Ik zie daar geen enkel bezwaar tegen. Ik ben dus bereid om dat te gaan doen.

De voorzitter:

Ik kom even terug op uw advies over de motie op stuk nr. 36. U zei dat u het oordeel aan de Kamer overlaat én u ontraadde de motie. Allebei is een beetje veel van het goede, ook al is het laat.

Minister Kamp:

Mijn verontschuldigingen voor de onduidelijkheid. Ik vind in algemene zin dat het aan de Kamer is om te besluiten over parlementair onderzoek. Ik sta niet vooraan om daar mijn opvatting over te geven, maar nu mij daar toch zo naar wordt gevraagd, zou ik zeggen dat ik dit op dit moment een ongewenst signaal voor het UWV vind. Ik vind ook dat het UWV hier geen aanleiding voor geeft; het heeft een aantal goede ontwikkelingen in gang gezet. Dat blijkt ook uit de tevredenheidsonderzoeken en het verminderen van het aantal klachten. Ik denk dus dat er op dit moment geen aanleiding is om te doen wat in deze motie wordt voorgesteld. Hoewel ik parlementair onderzoek in algemene zin aan de Kamer overlaat, zou ik in dit geval dus toch willen zeggen dat ik de motie ontraad. Dat is mijn uiteindelijke conclusie.

De motie op stuk nr. 38 gaat over de expertise en de kennis van de Werkgroep Onderwijs en Kinderopvang.

De voorzitter:

Ik maak uit het rumoer in de zaal op dat het precieze advies over de motie op stuk nr. 37 nog ontbreekt of niet is doorgekomen.

Minister Kamp:

Dan formuleer ik dat ook opnieuw. In de motie wordt aangegeven dat ik overleg zou moeten voeren met de sociale partners. Ik ben daartoe bereid. Ik kan me voorstellen dat de heer Van Hijum die motie dan overbodig vindt. Ik heb immers al toegezegd wat hij wil. Dan zouden we beiden tot de conclusie kunnen komen dat deze motie, omdat zij overbodig is, ontraden kan worden.

De motie op stuk nr. 38 van de leden Van Hijum en Berckmoes-Duindam gaat over de Werkgroep Onderwijs en Kinderopvang. Deze werkgroep beschikt over expertise. Het lijkt me nuttig om die expertise te benutten. Ik wil dat ook graag bevorderen, ook om dat in te bedden in het Landelijk Steunpunt Brede Scholen. Het moet dan wel gebeuren binnen het budget voor dat landelijk steunpunt, omdat de financiering van het WOK ophoudt. Ik heb er dus geen bezwaar tegen om te bevorderen wat in deze motie staat. Met die toezegging is de motie volgens mij overbodig. Ik ontraad derhalve de motie. Dat doe ik altijd met overbodige moties.

De voorzitter:

Wil de heer Van Hijum de moties intrekken?

De heer Van Hijum (CDA):

Ik begin even met de motie op stuk nr. 38. Daarin wordt niet alleen gevraagd om de expertise te benutten, maar ook om ouderorganisaties een positie te gunnen. Voorts wordt gevraagd om een aanjaagfunctie te vervullen op het terrein van de dagarrangementen. Als de minister ook die elementen in zijn toezegging meeneemt, ben ik bereid om de motie in te trekken.

Minister Kamp:

Het doel dat de heer Van Hijum wenst te bereiken, is gelijk aan het doel dat ik wens te bereiken. De elementen die hij naar voren brengt, lijken mij nuttig om dit te laten slagen. Ik ben derhalve bereid om ook die elementen in overleg met mijn collega van OCW in de opzet te betrekken.

De heer Van Hijum (CDA):

Dan kan ik mijn motie op stuk nr. 38 intrekken.

Ik zal nog even nadenken over de motie op stuk nr. 37.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Van Hijum/Berckmoes-Duindam (33000-XV, nr. 38) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Kamp:

Mevrouw Sterk geeft in de motie op stuk nr. 39 aan dat er bij de stelselwijzigingen cumulatie-effecten optreden. Zij wenst dat die gemonitord worden en dat met een aantal koplopergemeenten de effecten op lokaal niveau gevolgd worden. Ik ben bereid om dat te doen. Ik kan me vinden in de werkwijze die in het dictum van de motie wordt verwoord. Ik wens dus ook op dit punt een toezegging te doen. Dat betekent dat deze motie overbodig is en alleen om die reden door mij ontraden wordt.

In de motie op stuk nr. 40 van de leden Sterk en Azmani staat dat de administratieve lasten en handelingen teruggedrongen moeten worden en dat wij daarvoor een resultaatsverplichting op ons moeten nemen. Daartoe zijn wij graag bereid, omdat wij denken dat dat nuttig is. Ik hoop alleen dat mevrouw Sterk zal willen accepteren dat wij die resultaatsverplichting alleen op ons kunnen nemen voor zover het door ons te beïnvloeden is. Wij kunnen niet verantwoordelijk worden gesteld voor de feiten die door de gemeenten worden gecreëerd. Wij willen echter graag handelen conform de motie als het gaat om dingen die wij zelf kunnen beïnvloeden. Gezien die toezegging van mijn kant, is de motie op stuk nr. 40 overbodig. Ik ontraad de motie dan ook.

De staatssecretaris zal ingaan op de aangehouden motie van de heer Van Haersma Buma, die door mevrouw Sterk weer naar voren is gebracht. Hij zal ook reageren op de motie op stuk nr. 41.

In de motie op stuk nr. 42 van mevrouw Koşer Kaya wordt de regering verzocht om met spoed voorstellen te doen om de loonbelasting te verlagen. Daar heb ik al het nodige over gezegd. Ik zie daar ook geen dekking voor, behalve een dekking die geen onderdeel uitmaakt van onze beleidsvoornemens. Ik denk dat er op dit moment geen ruimte is om te doen wat in de motie op stuk nr. 42 wordt gevraagd. Daarom ontraad ik de motie.

Mevrouw Sterk (CDA):

Voorzitter. Ik begrijp dat er op het ministerie van Sociale Zaken erg in financiën wordt gedacht, maar volgens mij hoeft het helemaal geen geld te kosten. Er zijn op dit moment al van deze projecten. Die organisaties hebben ook gewoon zelf geld. Het enige wat ik van de minister vraag, is of er een overleg georganiseerd kan worden om ervoor te zorgen dat de overgang goed verloopt. Het maken van afspraken hoeft niet per se geld te kosten. Dat is ook niet het signaal dat ik heb gekregen op dat punt.

Minister Kamp:

Ik ben waarschijnlijk niet duidelijk geweest. Ik heb mij nog niet willen uitspreken over de motie op stuk nr. 41. Dat zal door de staatssecretaris worden gedaan. Ik bied mevrouw Sterk mijn verontschuldigingen aan voor die onduidelijkheid. Er wordt dus nog gereageerd op haar motie op stuk nr. 41.

De voorzitter:

Mevrouw Sterk, geeft de beantwoording van de minister u aanleiding om nog iets te zeggen over de moties op de stukken nrs. 39 en 40? De moties zijn beide ontraden wegens overbodigheid. Ik begrijp dat u daar nog over wilt nadenken.

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Kamp:

Mevrouw Koşer Kaya geeft in haar motie op stuk nr. 43 aan dat uitgesproken zou moeten worden dat hervorming van de WW en het ontslagrecht geen taboe is bij eventuele aanvullende bezuinigingen. Ik weet niet of er aanvullende bezuinigingen komen en, zo ja, tot welk bedrag en in welke vorm. Ik weet ook niet hoe dat dan het beste gedaan kan worden, gegeven de situatie op dat moment. Om bij voorbaat bepaalde dingen tot een taboe te verklaren, lijkt me niet bijdragen aan een goed resultaat. Laten we op het moment dat er besloten moet worden, de besluiten nemen, die onderbouwen en aan de Kamer voorleggen. Dan kan de Kamer er op dat moment een opvatting over hebben. Ik ontraad derhalve de motie op stuk nr. 43.

De staatssecretaris zal ingaan op de motie op stuk nr. 44.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

Ik maak uit de woorden van de minister op dat alles nog openstaat. Dat is nieuws.

Minister Kamp:

Ik heb niet de bedoeling, op dit punt nieuws te maken. Ik geloof dat het maken van nieuws in een moeilijk proces als dit, niet tot een beter resultaat leidt.

De voorzitter:

Het zal op dit moment ook niet zo heel veel mensen opvallen. Als het al zo zou zijn!

Minister Kamp:

Ik kom te spreken over de motie op stuk nr. 45 van de leden Van den Besselaar en Azmani. Daarin wordt gesteld dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de representativiteit van de werknemersorganisaties en dat initiatieven vanuit de vakbeweging op dit punt ondersteund moeten worden. Het draagvlak is heel belangrijk. Men is bij de vakbeweging al hiermee bezig. Ik begrijp dat de heer Van den Besselaar dat ook wenst te onderschrijven. Hij spreekt voorts over het ondersteunen van de initiatieven. Wij kunnen daar natuurlijk over spreken in het overleg met de vakbeweging. Wij kunnen dat misschien ook bevorderen als dat op onze weg ligt. Ondersteunen gaat me weer net iets te ver. Als ik het als bevorderen mag uitleggen, dan heb ik geen bezwaar tegen de motie. Dan laat ik het oordeel over de motie op stuk nr. 45 aan de Kamer.

In de motie op stuk nr. 46 van de heer Van den Besselaar staat dat een dispensatieverzoek inhoudelijk moet worden beoordeeld. Ik heb voorstellen aangekondigd naar aanleiding van hetgeen door de heer van Hijum en de heer Van den Besselaar naar voren is gebracht. Die voorstellen zouden beoordeeld moeten worden door de Kamer. Daarover zou de discussie met mij moeten worden aangegaan. Na die discussie zou gekeken kunnen worden welke moties nog eventueel noodzakelijk zijn. Ik stel derhalve voor om deze motie tot dat moment aan te houden. De motie komt te vroeg.

De heer Van den Besselaar heeft voorts een motie ingediend op stuk nr. 47. Er zijn een paar moties waar echt tot in de details van de cao's en het algemeen verbindend verklaren wordt gegaan. In deze motie worden dingen geregeld waarvan ik denk dat er meer aan ten grondslag moet liggen dan een korte gedachtewisseling in de begrotingsbehandeling, die nog niet eens specifiek over deze punten is gegaan. Ik ben dus erg terughoudend met het mij positief uitlaten over deze moties. In de motie op stuk nr. 47 wordt de regering verzocht, te bewerkstelligen dat cao-partijen hun cijfers steeds uit dezelfde bron halen. Ik weet niet of het nodig is dat iedere keer cijfers uit dezelfde bron worden gebruikt. Het kan best zijn dat er straks een betere bron is en dat een aantal partijen die zou willen gebruiken. Ik wil het aan de cao-partijen zelf overlaten. Als de cijfers maar deugdelijk zijn en in het gewenste format worden gepresenteerd. Om die reden, ontraad ik de motie op stuk nr. 47.

De heer Van den Besselaar (PVV):

Voorzitter. Ik zal mijn motie op stuk nr. 45 aanhouden.

De voorzitter:

Op verzoek van de heer Van den Besselaar stel ik voor, zijn motie (33000-XV, nr. 45) aan te houden.

Daartoe wordt besloten.

Minister Kamp:

In de motie op stuk nr. 47 spreekt de heer Van den Besselaar over de aangeleverde representativiteitscijfers. Hij wil dat die inzichtelijk worden en zegt dat die moeten worden gepubliceerd op de website van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Dit is ook één van die punten die wij zullen meenemen in de brief aan de Kamer waarin we deze hele materie behandelen. Vervolgens gaan we de discussie daarover aan met de Kamer. Dat geldt ook voor het gestelde in de motie op stuk nr. 48. Ik wil de heer Van den Besselaar derhalve in overweging geven om de moties op de stukken nrs. 47 en 48 aan te houden, zodat we die na ontvangst van de brief met elkaar kunnen bespreken.

Voorzitter. Er staat geen naam onder de motie op stuk nr. 49.

De voorzitter:

Ook die motie is van de hand van de heer Van den Besselaar.

Minister Kamp:

In de motie op stuk nr. 50 van de heer Van den Besselaar wordt aangegeven dat alle gegevens van werkzoekenden inzichtelijk moeten zijn voor uitzendbureaus en werkgevers. Ik ben het met hem eens dat dit het geval moet zijn. We zijn nog niet zover, omdat nog niet alle gemeenten de noodzakelijke gegevens aanleveren. Ik ben het echter met de heer Van den Besselaar eens dat dit het uiteindelijke doel is. Ik laat het oordeel over deze motie graag aan de Kamer.

Dat geldt niet voor de motie op stuk nr. 51 van de heer De Jong, waarin de regering wordt verzocht om te komen tot een "koffiehuisinspectie". Ik denk dat het goed is om kritisch te zijn en na te denken over mogelijkheden om mensen duidelijk te maken, voor zover hun dat niet duidelijk is, dat als zij kunnen werken en er werk is, dat werk gedaan moet worden. Daar zien wij andere mogelijkheden voor dan een "koffiehuisinspectie". Ik denk dat het beter is om dat niet te doen. Vandaar dat ik de motie ontraad.

De moties op de stukken nrs. 52 en 53 worden behandeld door de staatssecretaris.

De voorzitter:

Ik kijk nog even naar de PVV-fractie. Geven de adviezen over de moties nog aanleiding om tot het intrekken of aanhouden van moties over te gaan? Ik zie dat dit niet het geval is.

De minister vervolgt zijn betoog.

Minister Kamp:

In de motie op stuk nr. 54 van de heer Klaver wordt gevraagd om een wachttijd van minimaal een jaar bij opeenvolgende tijdelijke contracten. Daarmee wordt de situatie minder flexibel gemaakt ten opzichte van de huidige situatie. Nu is het drie maanden en straks is het een jaar. Het wordt dus minder flexibel. Er is op zichzelf best iets te zeggen voor het voorstel van de heer Klaver, maar je kunt daar alleen toe besluiten als er brede bewegingen zijn op het gebied van de arbeidscontracten, de flexibiliteit en het ontslagrecht. Dat is op dit moment niet het geval. Om nu naar minder flexibiliteit te gaan, lijkt me ongewenst. Vandaar dat ik de motie ontraad.

De heer Klaver (GroenLinks):

Het kan misschien wat verwarrend zijn, maar in de motie staan twee verzoeken. Het eerste verzoek handelt juist over een grotere flexibiliteit en het tweede verzoek betreft een jaar extra. Misschien kan de minister daar ook nog naar kijken.

Minister Kamp:

Ik heb mijn afweging gemaakt over dat eerste punt. Daarbij gaat het om de vraag of het om drie of vier tijdelijke contracten moet gaan. Ik heb daarover een besluit genomen en ik heb dat aan de Kamer voorgelegd. Ik wil daar graag aan vasthouden. Ik heb mijn opvattingen over het tweede punt zojuist al gegeven. Ik blijf de motie op stuk nr. 54 ontraden.

In de motie op stuk nr. 55 van de heer Klaver wordt de regering verzocht om de mogelijkheid te onderzoeken om werkgevers die kiezen voor flexibele groepen, verplicht jaarlijks 2,5% van de loonsom af te laten dragen voor scholing, met een minimum van € 1000 per jaar. Dit maakt flexibele krachten duurder. Dat vind ik op dit moment ongewenst. Flexibele krachten hebben bovendien in de regel in de cao's dezelfde rechten op scholing als mensen met een vast contract. Om die reden vind ik het al niet noodzakelijk. Ik vind het op dit moment gewoon onverstandig om flexibele contracten duurder te maken. Vandaar dat ik de motie op stuk nr. 55 ontraad.

De moties op de stukken nrs. 56 en 57 worden behandeld door de staatssecretaris.

In de motie op stuk nr. 58 van mevrouw Ortega-Martijn wordt de regering verzocht, te onderzoeken hoe de effectiviteit en efficiëntie van de Nederlandse schuldhulpverlening… Ik lees dit woord en realiseer me dat de staatssecretaris deze motie zal bespreken.

In de motie op stuk nr. 59 van mevrouw Ortega-Martijn wordt de regering verzocht, het UWV naast de elektronische dienstverlening ook in te laten zetten op buddyprojecten waarbij werkzoekenden van elkaars ervaringen kunnen leren en begeleid kunnen worden door vrijwilligers. Het UWV is op dit moment bezig om het UWV Werkbedrijf opnieuw op te zetten op basis van elektronische dienstverlening. Dat wordt allemaal zeer goed doordacht. Ik denk dat de systematiek die op dit moment ontwikkeld is, goed is. Ik wil het UWV geen aanvullingen met buddyprojecten voorschrijven. Men zal ongetwijfeld met nuttige voorstellen komen die de elektronische dienstverlening ondersteunen. Er worden op dit moment ook proeven gedaan. Ik wil de motie derhalve op dit moment ontraden.

In de motie van mevrouw Ortega-Martijn en de heer Voordewind op stuk nr. 60 wordt de regering verzocht, het ILO Verdrag 189 te ratificeren. Als we dat doen, is onze regeling "dienstverlening aan huis" niet meer te handhaven. Die zou moeten vervallen, terwijl deze regeling juist goed werkt. Volgens mij moet de regeling in stand blijven. Ik kan me voorstellen dat het ILO Verdrag heel goed kan werken voor een heleboel landen waar allerlei misstanden zijn met betrekking tot personeel thuis, maar voor Nederland werkt het alleen maar averechts, omdat wij dan een goede bestaande regeling zouden moeten beëindigen. Daar hebben degenen die het betreft, geen belang bij. Om die reden ontraad ik de motie.

Ik heb nog een aantal amendementen. Met het amendement op stuk nr. 9 van mevrouw Koşer Kaya wordt beoogd om € 100.000 voor de installatie van een commissie beschikbaar te stellen. Ik moet dit amendement ontraden. Ik heb al aangegeven dat die commissie op dit moment niet noodzakelijk is. Ik heb van mevrouw Koşer Kaya gehoord dat zij enig begrip had voor mijn amendementen en dat zij dit amendement zou heroverwegen. Ik zal afwachten wat daaruit komt.

Mevrouw Koşer Kaya (D66):

De toezeggingen zijn in eerste termijn door de minister gedaan. Die waren conform mijn woorden in mijn eerste termijn. Ik neem aan dat wij elkaar goed verstaan hebben. Ik zal dit amendement derhalve intrekken.

De voorzitter:

Het amendement-Koşer Kaya (stuk nr. 9) is ingetrokken.

Minister Kamp:

Het amendement op stuk nr. 10 gaat over de huishoudinkomenstoets. De staatssecretaris zal hierop ingaan.

In het amendement op stuk nr. 11 van mevrouw Hamer wordt gezegd dat het budget voor de kinderopvangtoeslag met 420 mln. moet worden verruimd en dat bezuinigingen op de kinderopvangtoeslag voor 2011 en 2012 moeten worden teruggedraaid. De dekking wordt gevonden in de sfeer van de hypotheekrenteaftrek. Dit amendement kan, zowel wat betreft het terugdraaien van de bezuiniging als wat betreft de dekking, niet op ons enthousiasme rekenen. Ik zal dit amendement dan ook ontraden.

Met het amendement op stuk nr. 12 van de heer Spekman wordt opnieuw verzocht om uitbreiding van de inspectiecapaciteit. Net zoals de vorige keer heb ik aangegeven dat wij denken dat door een andere organisatie van de inspectie SZW en een andere manier van inspecteren, wij er toch in kunnen slagen om ondanks de beperking die daar moet worden doorgevoerd, op de noodzakelijke wijze te blijven functioneren. Ik heb de vorige keer dit amendement ontraden en wil dit nu weer doen. Ik heb de redenen daarvoor zojuist aangegeven. Voorts is de dekking die daarvoor wordt aangegeven, naar mijn overtuiging niet deugdelijk.

Het amendement op stuk nr. 20 van de heer Spekman zal door de staatssecretaris worden besproken.

Ook het amendement op stuk nr. 13 van mevrouw Karabulut zal door de staatssecretaris worden behandeld.

Ook het amendement op stuk nr. 21 zal door de staatssecretaris worden besproken.

Voorzitter. Ik hoop dat ik hiermee heb gereageerd op hetgeen in mijn richting door de woordvoerders naar voren is gebracht.

De voorzitter:

Dank u zeer. Dan resten er nog een schamele elf moties voor de staatssecretaris. Misschien troost de gedachte hem dat dit een jaartje of tien, vijftien geleden de totale opbrengst aan moties bij de algemene politieke beschouwingen was.

Staatssecretaris De Krom:

Voorzitter. Er lag nog een vraag van mevrouw Sterk, die vroeg hoe mijn voornemen om de uitkering in te trekken van mensen die geweld gebruiken tegen ambtenaren, zich verhoudt tot het wetsvoorstel waarmee minister Donner bezig is. Het antwoord luidt als volgt. Het wetsvoorstel van minister Donner ziet op de strafmaat, dus in het geval er aangifte wordt gedaan bij van agressie tegen hulpverleners. Dat wetsvoorstel is van een andere orde en voorziet ook in een andere oplossing, maar is volledig afgestemd met het wetsvoorstel waarmee ik bezig ben.

Voorzitter. Ik kom bij de motie-Hamer op stuk nr. 27. Zij vraagt om initiatieven te ondersteunen die worden ontplooid in de richting van werkgevers om de arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidshandicap te bevorderen. Ik ontraad deze motie. Ik vind deze aansporing overbodig en ik wil ook graag zelf bepalen wat ik nuttige initiatieven vind.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Dat slaat werkelijk alles. Er staat "positief te benaderen".

Staatssecretaris De Krom:

Ja, maar misschien zijn er ook initiatieven die ik helemaal niet positief vind.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Oké. U kunt dus bijvoorbeeld niet zeggen dat u het initiatief dat wij met de werkgevers nemen om 10.000 banen te creëren, positief zult benaderen?

Staatssecretaris De Krom:

Deze motie vraagt mij om elk initiatief in de richting van werkgevers positief te benaderen. Dat kan ik niet doen; daarom ontraad ik deze motie.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Werkelijk, voorzitter. Ik ben met stomheid geslagen.

De voorzitter:

U bent door uw interrupties heen, mevrouw Hamer.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ja.

De voorzitter:

Maar goed, maak het even af.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Ik heb nog geen interruptie gepleegd.

De voorzitter:

Jawel. U stelde een vraag en komt nu nog een keer terug.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Kom op.

De voorzitter:

Dit gaat hetzelfde als eerder op de avond. Wij maken een afspraak dat u één interruptie doet, in tweeën. U hebt dat net in tweeën gedaan, maar maak het maar even af; het is toch al 03.30 uur.

Mevrouw Hamer (PvdA):

Het is goed; laat maar zitten.

Staatssecretaris De Krom:

Ik zei al dat ik deze aansporing ook overbodig vind. Daarom ontraad ik de motie.

Voorzitter. Dan de motie-Karabulut op stuk nr. 32 over een gedegen maatschappelijke kosten-batenanalyse. Dat de baten van de sociale werkvoorziening er zijn, is ook voor de regering helder. Daarom houdt zij de sociale werkvoorziening ook in de toekomst toegankelijk voor mensen die nergens anders terechtkunnen. Wij hebben ons standpunt over de sociale werkvoorziening al kenbaar gemaakt; mevrouw Karabulut weet dat. In die zin vind ik deze motie niet nodig. Ik ontraad haar dan ook.

Dan de motie-Karabulut op stuk nr. 33 om het uitvoeringsbesluit tijdelijke wet pilot loondispensatie niet eerder in werking te laten treden, et cetera. Ik moet deze motie ontraden. De pilots lopen en de regering heeft de keuze gemaakt om met loondispensatie verder te gaan.

De motie-Karabulut op stuk nr. 34 verzoekt de regering om de noodzakelijke begeleiding van jobcoaches om jonggehandicapten aan het werk te houden, te garanderen. Deze motie ontraad ik. Ik kom hier in het kader van de WWNV uitgebreid op terug. Het UWV beoordeelt bovendien in elk individueel geval wat nodig is.

Mevrouw Karabulut (SP):

Wij moeten dat wetsvoorstel nog behandelen. Als de WWNV wordt ingevoerd, is dat pas in 2013. Dit gaat om het komende jaar. Na drie jaar houdt de jobcoaching bijvoorbeeld op. Er zijn tal van voorbeelden waar werkgevers jongeren ontslaan omdat de jobcoaching stopt. Ik wil gewoon een garantie. Dat is toch niet te veel gevraagd?

Staatssecretaris De Krom:

Ja, dat is te veel gevraagd, omdat het UWV in elk individueel geval beoordeelt wat nodig is. Mevrouw Karabulut vraagt een garantie, maar het hangt dus heel erg af van de individuele omstandigheden. Dat beleid is nu zo en dat wilde ik graag zo houden.

Mevrouw Karabulut (SP):

Als mij individuele gevallen ter ore komen waar de jobcoaching stopt, kan ik dan bij de staatssecretaris aankloppen en ...?

Staatssecretaris De Krom:

Nee. Dat is echt een zaak ter beoordeling aan het UWV. Daar is de bevoegdheid ook neergelegd. Dat werkt uitstekend en dat wilde ik graag zo houden.

Voorzitter. Dan de motie-Karabulut op stuk nr. 35 om geld beschikbaar te blijven stellen voor het instrument stagejobcoach. De evaluatie komt begin 2012 naar de Kamer. Om die reden ontraad ik deze motie.

Ik kom te spreken over de motie-Van Haersma Buma c.s. die bij de algemene politieke beschouwingen is ingediend, toen op stuk nr.14. Als ik het dictum mag lezen en interpreteren als "verzoekt de regering om in overleg met de werkgevers te komen tot concrete en ambitieuze afspraken" dan heb ik er geen problemen mee en laat ik het oordeel erover aan de Kamer.

Ik kom bij de motie-Sterk op stuk nr. 41 waarin de regering wordt verzocht om afspraken te maken met het onderwijs, et cetera. Ik zal dat in overleg met mijn collega van Onderwijs doen en laat het oordeel over deze motie aan de Kamer.

De motie op stuk nr. 44 verzoekt de regering, in samenspraak met de VNG te komen tot een bodem waarbij gemeentebalies minimaal vijf uur open zijn. Daar gaat het Rijk niet over; gemeenten gaan daar zelf over. Om die reden ontraad ik aanvaarding van deze motie.

De motie over de koffiehuisinspectie is reeds door de minister van een reactie voorzien. Ik had er hetzelfde oordeel over; jammer hè?

De heer Klaver (GroenLinks):

Het ligt ongetwijfeld aan mij, maar ik heb het oordeel over de motie op stuk nr. 44 gemist.

Staatssecretaris De Krom:

Ik heb deze motie zojuist ontraden.

De voorzitter:

De motie op stuk nr. 44 is ontraden.

Staatssecretaris De Krom:

Voorzitter. Ik kom bij de motie-De Jong op stuk nr. 52. Daar zou ik nog even op terugkomen; dat doe ik bij dezen. Wat hij vraagt, staat in de motie en het dictum verwoord. Ik heb daar geen problemen mee en laat het oordeel erover aan de Kamer.

De motie-De Jong op stuk nr. 53 betreft het frauderegister en de registratie van herkomst. Wij hebben hierover een debat gevoerd. De heer De Jong kent de reden waarom ik deze motie ontraad.

Dan de motie-Klaver op stuk nr. 56. De heer Klaver heeft gezegd dat de pilots loondispensatie nog lopen en dat de loonkostensubsidie daarin moet worden meegenomen. Ik heb de heer Klaver in het debat laten weten wat mijn oordeel hierover is en heb de reden aangegeven waarom wij dit eruit hebben gehaald. Om die reden ontraad ik deze motie.

In de motie-Ortega-Martijn op stuk nr. 57 wordt de regering gevraagd de Kamer na een jaar te informeren over de mate waarin de desbetreffende schuldhulpverleningsprojecten zijn voortgezet. Ik ontraad deze motie omdat deze verantwoordelijkheid bij de gemeenten ligt.

In de motie-Ortega-Martijn op stuk nr. 58 wordt de regering verzocht te onderzoeken hoe de effectiviteit en efficiëntie van de Nederlandse schuldhulpverlening en de preventie kan worden verbeterd. Ik ontraad deze motie. De Nederlandse schuldhulpverlening is een private verantwoordelijkheid. Over de Wet schuldhulpverlening hebben wij uitvoerig gesproken. Ik wil niet treden in de verantwoordelijkheden die er liggen. Die liggen met name op het private vlak. Om die reden ontraad ik het aannemen van de motie.

Ik kom bij het amendement-Koşer Kaya op stuk nr. 10 om de huishoudinkomenstoets in de bijstand terug te draaien, de afbouw van de AHK in het referentieminimumloon terug te draaien en extra middelen voor jobcoaching ter beschikking te stellen. De dekking moet dan worden gevonden door de AOW-leeftijd met ingang van 2011 met twee maanden te verhogen. Ik ontraad dit amendement. De dekking is niet deugdelijk. Het is niet haalbaar om via het voorgedragen alternatief reeds in 2012 de besparing te realiseren. Ik denk dat het geen verrassing is voor mevrouw Koşer Kaya dat dit amendement op gespannen voet staat met de ambities van het kabinet. Dat hebben wij al uitvoerig besproken. Ten slotte kent dit amendement een belangrijke juridische complicatie. Het wetsvoorstel dat de algemene heffingskorting regelt, is op 13 december al door de Eerste Kamer aangenomen en kan via dit amendement niet meer worden gewijzigd.

Ik kom bij het amendement-Spekman op stuk nr. 20 waarmee 40 mln. wordt gereserveerd voor kinderen uit kansarme gezinnen. Ik ontraad dit amendement. De dekking wordt gevonden in middelen die reeds zijn bestemd voor belangrijke taken zoals handhaving, inspectie en fraudebestrijding. Ik vind het niet wenselijk om in deze belangrijke taken te snijden. Ik heb al aangegeven dat de studie "Kunnen meer kinderen meedoen?" heeft laten zien dat de eerdere inzet van twee maal 40 mln. in 2008 en 2009 voor sociale participatie van kinderen maar heel beperkte effecten op de maatschappelijke participatie heeft gehad.

Dan het gewijzigd amendement-Karabulut op stuk nr. 21, eerder het amendement op stuk nr. 13. Ik ontraad dit amendement. Voedselpakketten zijn niet het antwoord op armoede en uitsluiting. De oplossing ligt, zoals ik in het debat heb aangegeven, in opleiding en werk. Het kabinet zet dan ook in op zo veel mogelijk mensen aan het werk. Ik merk op dat voor degenen met de laagste inkomens die ondanks de verzachting in de verdrukking komen, er een vangnet is in de vorm van de bijzondere bijstand. Het kabinet voegt daaraan 90 mln. toe. Per saldo is dat 50 mln. Daarin heeft de heer Spekman gelijk.

Voorzitter. Ik ben aan het einde van mijn beantwoording gekomen.

De voorzitter:

De minister heeft laten weten nog een kleine nabrander te hebben.

Minister Kamp:

Voorzitter. Ik ben de heer Azmani nog een reactie schuldig. De heer Azmani heeft gezegd dat er EU-onderdanen in Nederland zijn zonder verblijfstitel die niet vrijwillig vertrekken. Hij wenst de Dienst Terugkeer & Vertrek in te zetten voor hun vertrek. Ik heb hem gezegd dat ik dit zal bespreken met mijn collega. Het lijkt mij gepast dat ik, nadat wij dit hebben besproken, de heer Azmani en met hem de Kamer zal informeren over de resultaten van dat overleg.

Mevrouw Sterk (CDA):

De minister is mij ook nog een antwoord verschuldigd op het punt van de verkeerscontroles en het UWV, waarover hij zo lovend sprak.

Minister Kamp:

Ik heb aangegeven dat daarbij een aantal interessante dingen naar voren zijn gekomen. Het UWV is op grond van wat langere ervaring dan ik overzag, van mening dat de resultaten daarvan teleurstellend zijn geweest. Ik zal daarover spreken met het UWV. Ik zal kijken op welke wijze de controles worden opgezet en of het toch mogelijk is om daar een nuttig samenwerkingsverband op te zetten dat ook voor het UWV resultaten oplevert. Ik zal mij dus in deze kwestie verdiepen en zoeken naar mogelijkheden om deze optie in de toekomst toch te benutten. Ik zal de Kamer informeren over mijn bevindingen op dat punt.

Mevrouw Sterk (CDA):

Ik vind dat een heel fijne toezegging, zeker gezien de schriftelijke beantwoording. Ik vraag de minister, ook de illegale arbeid en het zwartwerken erbij te betrekken als hij toch in gesprek gaat met het UWV.

Minister Kamp:

Dat zal ik doen.

De voorzitter:

Begrijp ik nu dat de staatssecretaris nu ook nog wat wil zeggen? Houdt het daarna dan wel op?

Staatssecretaris De Krom:

Voorzitter. Daarna houdt het op. Ik was nog vergeten om de leden van uw Kamer hartelijk te danken voor het gevoerde debat – de minister had dat al gedaan, maar ik nog niet – en voor de steun aan de mensen van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Zeer veel dank!

De algemene beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik dank de bewindslieden zeer voor hun uitgebreide beantwoording. Volgende week zullen wij stemmen over de ingediende moties en amendementen.

Sluiting 3.41 uur.

Naar boven