38 Maatschappelijke opvang

Aan de orde is het VAO Maatschappelijke opvang (AO d.d. 30/11). 

Mevrouw Leijten (SP):

Voorzitter. Voor mij waren twee punten van belang in het debat. Daarover dien ik dan ook moties in. Het eerste punt betreft het feit dat we eigenlijk niet weten hoe groot de groep dak- en thuislozen precies is. Er worden allerlei verschillende definities gebruikt, waardoor we niet kunnen analyseren of beleidsmaatregelen nu werken en helpen of juist niet. Om te voorkomen dat we langs elkaar heen blijven praten, dien ik de volgende motie in. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat nog steeds niet duidelijk is hoeveel dak- en thuislozen er zijn in Nederland; 

verzoekt de regering, eenduidig in kaart te brengen hoeveel mensen dak- en thuisloos zijn in Nederland, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Leijten. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 82 (29325). 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat de regering voornemens is om per 2020 de financiering van maatschappelijke opvang niet meer onder de 43 centrumgemeenten te verdelen, maar onder alle 390 gemeenten; 

constaterende dat de commissie-Dannenberg heeft geadviseerd om, om negatieve effecten voor cliënten te voorkomen, bij de overheveling van financiële middelen een ander verdeelmodel te creëren en voor een langere overgangsperiode te kiezen; 

constaterende dat er nog vele zaken gaan wijzigen met betrekking tot de taken voor gemeenten zoals de voorziene overheveling van de langdurige ggz naar de Wet langdurige zorg (Wlz); 

verzoekt de regering, het voornemen om met ingang van 2020 de financiering van de maatschappelijke opvang "door te decentraliseren" los te laten en de invoering pas in te laten gaan nadat inzichtelijk gemaakt is hoe aan alle voorwaarden gesteld door de commissie-Dannenberg voldaan is en nadat de langdurige ggz overgeheveld is naar de Wlz zoals geadviseerd door het Zorginstituut, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Leijten en Keijzer. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 83 (29325). 

Mevrouw Volp (PvdA):

Voorzitter. Om iets in te lopen op het schema, beperk ik mij tot het indienen van een motie. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

constaterende dat er signalen zijn van onveilige situaties voor vrouwen en kinderen in de maatschappelijke opvang; 

constaterende dat er een toenemende trend is van vrouwen en kinderen in de maatschappelijke opvang; 

overwegende dat het gaat om een extra kwetsbare groep waarbij preventieve maatregelen bovendien kunnen voorkomen dat opvang nodig is; 

overwegende dat indien opvang noodzakelijk is passende opvang geboden moet worden; 

verzoekt de regering om de omvang van vrouwen en kinderen in de maatschappelijke opvang te monitoren en daarover de Kamer te informeren; 

verzoekt de regering tevens om in gesprek te gaan met organisaties zoals de Blijf Groep, VNG en gemeenten om te voorkomen dat vrouwen en kinderen gebruik moeten maken van maatschappelijke opvang, om ervoor te zorgen dat daarbij ingezet wordt op preventieve maatregelen en om ervoor te zorgen dat indien vrouwen en kinderen toch in de opvang terecht komen de veiligheid gewaarborgd is en er voldoende passende opvang is, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Volp en Berckmoes-Duindam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 84 (29325). 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Voorzitter. Ik heb twee moties. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de opvang van dakloze jongeren verbeterd kan worden nu deze te vaak in de volwassenopvang terechtkomen; 

van mening dat jongeren niet tussen dakloze of verslaafde ouderen terecht horen en dat er voor hen passende opvang en zorg beschikbaar moet zijn; 

verzoekt de regering, in overleg met de VNG te bekijken hoe er meer speciale opvangplekken voor jongeren gerealiseerd kunnen worden en dit mee te nemen in de monitor, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 85 (29325). 

Mevrouw Bergkamp (D66):

De tweede motie luidt als volgt. 

Motie

De Kamer, 

gehoord de beraadslaging, 

overwegende dat de ambitie is uitgesproken Nederland gidsland te laten worden in de aanpak rondom de problematiek van dak- en thuislozen; 

van mening dat het jaarlijkse onderzoek van de Fondation Abbé Pierre in samenwerking met FEANTSA (European Federation of National Organisations Working with the Homeless) een belangrijke graadmeter is voor hoe wij er als Nederland voorstaan; 

verzoekt de regering, zich blijvend in te spannen voor de verbetering van de positie en opvang van dak- en thuislozen, de Kamer jaarlijks te informeren over de voortgang en de uitkomst van dit jaarlijkse onderzoek daarin mee te nemen, 

en gaat over tot de orde van de dag. 

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Bergkamp. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund. 

Zij krijgt nr. 86 (29325). 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Ik heb nog een vraag. De staatssecretaris zou voor het reces een brief naar de Kamer sturen met een reactie op het initiatief, het voorstel van D66 om een schuldrustperiode voor kwetsbare jongeren in te voeren gedurende hun studie. Ik vraag de staatssecretaris hoe het staat met de voortgang, want dit is de laatste dag voor het reces. 

De voorzitter:

U moet er wel bij zeggen welk reces u bedoelt. Ik neem aan het kerstreces. 

Mevrouw Bergkamp (D66):

Dank u, voorzitter. Het gaat inderdaad om het kerstreces. 

De voorzitter:

Dan weten we waar we het over hebben. 

Mevrouw Keijzer (CDA):

Voorzitter. Ik heb geen behoefte aan een inbreng. Ik heb de motie van mevrouw Leijten medeondertekend. Dat was het belangrijkste punt van het AO. 

De voorzitter:

Ik schors de vergadering enkele ogenblikken. 

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Voorzitter. In de motie op stuk nr. 82 van mevrouw Leijten vraagt zij mij om eenduidig in kaart te brengen hoeveel mensen dak- en thuisloos zijn in Nederland. Ik begrijp de intentie van de motie heel goed en ik onderschrijf haar ook, maar ik heb wat aarzelingen bij het woord "eenduidig", omdat er nogal wat verschillen zijn in de aantallen dak- en thuislozen. Gaat het om buitenslapers? Gaat het om mensen met een daklozenuitkering? Gaat het om mensen met ondersteuning vanuit de aanbieders? Dat neemt niet weg dat ik een gesprek zal organiseren met het CBS en de Federatie Opvang om zo ver mogelijk te komen met zo'n bepaling. Nogmaals, ik ben het met de intentie eens. Met die kanttekening laat ik het oordeel over de motie aan de Kamer. 

Dan de motie op stuk nr. 83 van mevrouw Leijten en mevrouw Keijzer. Die gaat over het voornemen om in 2020 de financiering van de maatschappelijke opvang onder te brengen bij de 390 gemeenten. Naar aanleiding van het rapport van de commissie-Dannenberg is uitgebreid overleg gevoerd met VNG en Binnenlandse Zaken. Daarbij is besloten om dit voornemen voor 2020 te uiten, juist om voldoende tijd te nemen om alles uit te zoeken en ervoor te zorgen dat dit in kaart kan worden gebracht. Het gaat niet alleen om de vraag wat het voor gemeenten betekent. Ook de Federatie Opvang juicht de beweging toe, maar zegt er wel bij dat de gemeenten er klaar voor moeten zijn. Dat betekent dat wij daar de tijd voor moeten nemen. Daarnaast moeten wij voldoende tijd nemen om tot een financieringsmodel te komen. Daarbij moeten wij ook bekijken of het meteen kan worden ingevoerd of dat een overgangsperiode nodig is. Daarom zou ik bij mijn voornemen willen blijven, constaterende dat we tot 2020 voldoende tijd hebben. Om die reden ontraad ik de motie. 

Mevrouw Leijten (SP):

Ik wil toch nog een poging wagen, voorzitter. 

Ik ben het natuurlijk met de staatssecretaris eens dat we dit kunnen voorbereiden en dat we ervoor kunnen zorgen dat er een goed verdeelmodel komt. We hoeven inderdaad niet op onze handen te gaan zitten omdat we een streefdatum laten vallen. Ik weet ook hoe het zal gaan in 2019. Dan staat hier een bewindspersoon die zegt: we hebben met z'n allen nou eenmaal afgesproken dat het in 2020 zou gebeuren. Het is een voornemen om het in 2020 te doen. Als de staatssecretaris bereid is om in alle communicatie te laten weten dat het 2022 kan worden, dat het zelfs niet door kan gaan als we het niet halen of als blijkt dat het niet handig is om het zo te doen, komt hij tegemoet aan de bedoeling van de motie. 

Staatssecretaris Van Rijn:

Misschien moeten we dan niet per motie maar op een andere manier met elkaar communiceren. Het voordeel van de operatie zou kunnen zijn dat alle gemeenten ervan doordrongen zijn dat de maatschappelijk opvang een van hun taken is en dat die in samenhang moet worden gezien met bijvoorbeeld taken rondom preventie. Dat is de inhoudelijke reden om het zo te doen. Dat leidt tot een groot aantal vragen. Is elke gemeente er klaar voor? Hebben we daar een oordeel over? Kloppen de financiële modellen? Laten we met elkaar afspreken dat we halverwege de rit met elkaar vaststellen hoe het ervoor staat, zodat we dan nog kunnen bekijken of het voornemen nog uitgevoerd kan worden. De Kamer kan dan dus ook beoordelen of alles nog volgens schema verloopt of dat het schema moet worden aangepast, omdat we concluderen dat dat niet het geval is. Die toezegging zou ik wel willen doen. 

De voorzitter:

Wat gebeurt er nu met de motie? 

Mevrouw Leijten (SP):

Dat moet ik even met mevrouw Keijzer overleggen. 

De voorzitter:

Goed. 

De motie op stuk nr. 84 van mevrouw Volp. 

Staatssecretaris Van Rijn:

In de motie op stuk nr. 84 wordt de regering verzocht om in gesprek te gaan met organisaties als de Blijf Groep om te voorkomen dat vrouwen en kinderen gebruik moeten maken van maatschappelijke opvang. In plaats daarvan zou er ingezet moeten worden op preventie. In het algemeen overleg hebben we inderdaad uitgebreid met elkaar gesproken over de onwenselijkheid dat vrouwen en kinderen gebruik moeten maken van de maatschappelijke opvang. Er komen gelukkig steeds meer specifieke voorzieningen, hetgeen niet wegneemt dat de stijging die we nu zien, zorgen baart. Ik beschouw deze oproep als een ondersteuning van beleid en laat het oordeel over de motie aan de Kamer. 

In de motie op stuk nr. 85 verzoekt mevrouw Bergkamp de regering te bekijken hoe er meer speciale opvang voor jongeren gerealiseerd kan worden en dit mee te nemen in de monitor. Het is uitermate belangrijk dat jongeren geen gebruik hoeven te maken van plekken die sowieso niet geschikt voor ze zijn. Ik beschouw de motie als ondersteuning van beleid en laat het oordeel aan de Kamer. 

Dan tot slot de motie op stuk nr. 86. Het is natuurlijk goed dat mevrouw Bergkamp de ambitie deelt om een gidsland te worden. Zij vraagt in de motie om dat dan ook maar jaarlijks zichtbaar te maken. Ik heb tegen deze motie geen bezwaar en laat het oordeel aan de Kamer. 

Mevrouw Bergkamp heeft een specifieke vraag gesteld over de schuldrustperiode. Ik heb inderdaad aangegeven mijn best te zullen doen om het antwoord daarop voor het kerstreces naar de Kamer te sturen. Dat is helaas niet gelukt. Ik heb met mijn collega van Sociale Zaken overleg gevoerd en zij geeft aan dat het half januari waarschijnlijk wel zal lukken. Ik vraag mevrouw Bergkamp om die brief van mijn collega Klijnsma, mijn collega Bussemaker en mijzelf af te wachten. 

De beraadslaging wordt gesloten. 

De voorzitter:

Daarmee zijn wij gekomen aan het eind van de beraadslaging op dit front. 

Ik stel de leden voor om vanavond over de ingediende moties te stemmen. We gaan meteen door naar het VAO Nucleaire veiligheid naar aanleiding van een algemeen overleg op 7 december. 

Naar boven