Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg van 22 juni 2000 over de noordtak Betuweroute.

De heer Feenstra (PvdA):

Voorzitter! Wij hebben een goed overleg gevoerd over de noordtak. Alle algemene analyses zijn uitgewisseld. De PvdA steunt inderdaad de keuze om nu geen noordtak aan te leggen, maar bestaand spoor intensiever te gebruiken conform de brief van de minister. Wij zien dit als een oplos- sing en niet als dé oplossing. Dit geeft echter wel overlast langs de lijn en daarom dien ik de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat Dieren door weg en spoor wordt doorsneden;

overwegende, dat de provincie Gelderland en de gemeente Rheden bereid zijn zelf te investeren in het verdiepen van de provinciale weg ten gunste van bereikbaarheid, leefbaarheid en de ontwikkeling van de stationslocatie;

van mening, dat het rijksbeleid met betrekking tot het spoor deze ontwikkeling niet mag blokkeren;

overwegende, dat een gecombineerde aanpak voor het verdiepen van weg en spoor een meerwaarde oplevert, hetgeen in aanvulling op de investeringen van provincie en gemeenten en de bijdragen vanuit private financiering ook een redelijke bijdrage vanuit het Rijk vergt;

verzoekt de regering met provincie en gemeente een dergelijk gecombineerd voorstel voor een verdieping van weg en spoor nader uit te werken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Feenstra en Verbugt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 164 (22589).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de groei van het personen- en goederenvervoer leidt tot het intensiever gebruik van het spoorwegnet;

overwegende, dat daardoor spoorwegovergangen veelvuldig en langdurig gesloten moeten worden, waardoor de functie van bereikbaarheid wordt aangetast;

overwegende, dat het veelvuldig en langdurig sluiten van spoorwegovergangen heeft geleid tot vormen van onveilig gedrag, met in toenemende mate een dramatische afloop;

overwegende, dat een norm met betrekking tot maximale sluitingstijden van spoorwegovergangen ontbreekt, op basis waarvan naar andersoortige oplossingen in een op te stellen werkprogramma moet worden gezocht;

verzoekt de regering een dergelijke norm met betrekking tot de sluitings- tijd van spoorwegovergangen op te stellen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Feenstra en Verbugt. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 165 (22589).

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Mevrouw de voorzitter! Ook ik zal mij uiteraard beperken, en wel tot het indienen van twee moties. Overigens doe ik dat mede namens de fractie van de SGP. De eerste motie handelt ook over overwegen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - de regering heeft besloten af te zien van het nemen van een tracébesluit ten behoeve van de aanleg van de noordoostelijke verbinding van de Betuwelijn;

  • - het kabinet omwille van een optimale benutting van bestaande infrastructuur voornemens is het goederenvervoer naar Noordoost-Nederland en Twente gedeeltelijk via het bestaande tracé Arnhem-Deventer-Oldenzaal af te wikkelen;

  • - de gemeenten en bewoners langs dat tracé daardoor veel meer overlast van het treinverkeer zullen ondervinden dan tot voor kort was voorzien;

verzoekt de regering een plan van aanpak op te stellen waarin wordt aangegeven op welke wijze binnen een periode van tien jaar de gelijkvloerse overwegen in het spoortracé Arnhem-Oldenzaal zullen worden opgeheven en daarbij het uitgangspunt te hanteren dat de bereikbaarheid in voldoende mate wordt gewaarborgd,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voor- gesteld door de leden Stellingwerf en Van den Berg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 166 (22589).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat:

  • - het kabinet omwille van een optimale benutting van bestaande infrastructuur voornemens is het goederenvervoer naar Noordoost-Nederland en Twente gedeeltelijk via het bestaande tracé Elst-Arnhem-Deventer-Oldenzaal af te wikkelen;

  • - gemeenten en bewoners langs dat tracé daardoor veel meer hinder van het treinverkeer zullen ondervinden dan tot voor kort was voorzien;

  • - door de Kamer is uitgesproken (22589, nr. 54) dat "met de uitvoering van de noordelijke aftakking moet worden begonnen op een zodanig tijdstip dat deze in gebruik kan worden genomen zo kort mogelijk na de openstelling van de Betuweroute";

  • - daarmee de verwachting is gewekt dat het bestaande tracé minder zou worden belast dan op dit moment het geval is;

  • - bij aanleg van een nieuwe noordoostverbinding voor een deel van het bestaande tracé een voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A) verplicht zou zijn geweest;

verzoekt de regering in kaart te brengen wat de gevolgen Stellingwerfzullen zijn wanneer op het bestaande tracé tussen Velp en Oldenzaal de voorkeursgrenswaarde van toepassing zal worden verklaard welke verplicht is bij de aanleg van nieuwe spoorinfrastructuur,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Stellingwerf en Van den Berg. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 167 (22589).

Mevrouw Giskes (D66):

Voorzitter! Driemaal is scheepsrecht. Ik zou nu nogmaals een motie kunnen indienen om duidelijk te maken wat D66 vindt van de afwikkeling van het Betuwelijnproject, in het bijzonder als het gaat om de noordtak. Maar inmiddels is denk ik wel voldoende duidelijk waar wij staan. D66 vindt het bij uitstek een taak van de overheid om te zorgen voor goede infrastructuur en D66 is zich ervan bewust dat daarvoor soms zeer grote ruimtelijke en financiële ingrepen nodig zijn. Maar wij vinden ook dat diezelfde overheid de plicht heeft beslissingen verantwoord, consequent en uitlegbaar te nemen. Als zich nieuwe inzichten en gegevens aandienen, moet de overheid in staat zijn om zichzelf zo nodig te corrigeren en moet zij daar de gelegenheid voor nemen. Dat verlangt de samenleving, namens wie de overheid opereert.

Voorzitter! Gisteren is duidelijk geworden hoe de andere spelers op het veld hier tegenaan kijken. De problemen die D66 heeft met de door het kabinet voorgestelde oplossing van de noordtakkwestie, heb ik gisteren bij die discussie over het Rekenkamerrapport betrokken. Maar D66 ziet het natuurlijk wel als haar taak om vervolgens te redden wat er te redden valt onder het motto "wat wij doen, doen wij goed". De vraag is nu of de nadere uitwerking van dat plan goed genoeg is. Er liggen al enkele voorstellen voor Kameruitspraken over de lijn Arnhem-Oldenzaal. D66 zal die moties vermoedelijk steunen, alhoewel misschien niet allemaal. Wij hebben behoefte om daar nog een Kameruitspraak aan toe te voegen over de gevolgen in West-Nederland. Ik heb dit ook wel de Zuid-Hollandtak genoemd. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat om geen nieuwe noordtak aan te leggen, het noodzakelijk is meer goederenvervoer af te wikkelen over de routes Amsterdam-Gouda-zuidtak/Amsterdam-Weesp-Lelystad, de Gooilijn (Amsterdam-Amersfoort) en de Veluwelijn (Amsterdam-Zwolle);

constaterende, dat de consequenties van dit deel van het besluit op veel punten nog niet helder zijn;

verzoekt het kabinet de Kamer in september 2000 een nadere uitwerking te geven van dit deel van het besluit,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Giskes. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 168 (22589).

De heer Leers (CDA):

Voorzitter! Namens de fractie van het CDA heb ik steeds het standpunt gehuldigd dat bestaand spoor in feite ongeschikt is voor extra goederenvervoer. Nu zit ik met een dilemma. Als je moties indient om het bestaande spoor te verbeteren, zet je jezelf verder klem doordat je allerlei extra vervoer over je afroept. Ik heb dit een beetje plastisch verwoord met de opmerking dat een kerstboom nooit een palmboom wordt, ook al hang je er kokosnoten in. Om die reden zal ik geen moties indienen voor meer tunnels, bruggen en dergelijke.

Er is nog een reden. Ik vind de huidige gang van zaken hier eigenlijk fout. Natuurlijk sta ik niet onsympathiek tegenover verbeteringen voor de gemeenten; ik vind die heel sympathiek. Als men ons voor het blok zet, denk ik dat wij ze ook moeten steunen. Vallen wij hiermee echter niet in dezelfde fout als met de Betuwelijn? Hapsnap worden hier allerlei moties neergelegd, zonder enige dekking. Wat ik veel erger vind, is dat er geen totaalplaatje is. Beslist nog niet alle gemeenten hebben al hun probleempunten geïnventariseerd. De gemeente Rheden heeft, horende deze discussie, aangekondigd dat ook zij met een lijstje komt. Zo zullen er nog vele zijn. Ik ben er daarom een groot voorstander van niet nu op de valreep vlak voor het reces deze zaak af te doen. Dit lijkt mij ongefundeerd en onbillijk. Ik vraag de minister op basis van een nadere gespreksronde met de betrokken gemeenten en de provincie de Kamer na het zomerreces een nadere uitwerking van ideeën en haar standpunten erover voor te leggen. Dan kunnen wij daarover beslissen, rekening houdend met de wensen die hier zijn geuit, en met de financiële ruimte in het MIT. Dit betekent dat wij pas na de zomer beslissen. Daarom heb ik de volgende motie voorbereid.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende, dat de aanleg van een nieuwe noordoostelijke verbinding ten behoeve van het goederenvervoer is afgeblazen;

overwegende, dat de regering voornemens is extra goederentreinen toe te staan op het tracé van het bestaande spoor Arnhem-Zutphen;

van mening, dat nu nog niet alle probleempunten in kaart zijn gebracht en er ook nog geen financiële dekking bestaat voor eventuele aanvullende voorzieningen;

verzoekt de regering nader te overleggen met de betrokken lagere overheden en de Kamer een nader voorstel te doen met betrekking tot de gewenste aanvullende voorzieningen inclusief de financiële dekking daarvan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Leers. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 169 (22589).

Mevrouw Verbugt (VVD):

Voorzitter! De fractie van de VVD stemt in met het besluit om voorlopig af te zien van de aanleg van een nieuwe noordtak. Er blijven twee knelpunten over. Over de LPG krijgen wij een brief van de minister; deze wachten wij af. Dan is er nog het knelpunt Dieren en Almelo. Hier ligt voor ons de uitdaging, langs de weg van betere samenwerking tussen drie bestuurslagen een beter product voor de burger te bereiken. De woordvoerder van de PvdA heeft hierover een motie ingediend. Ik voeg de volgende motie eraan toe.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende, dat de intensiteit van het spoorvervoer in de gemeente Almelo bij een aantal overgangen leidt tot hinder-, bereikbaarheids- en veiligheidsproblemen;

overwegende, dat hiervoor een ongelijkvloerse kruising zal worden gerealiseerd;

overwegende, dat een spoorverdiepingsvariant tegen beperkte meerkosten vergeleken met de voorgenomen wegverkeerstunnel, de mogelijkheid biedt op meerdere plaatsen de bereikbaarheid, veiligheid en leefbaarheid aanzienlijk te verbeteren;

overwegende, dat bij verdieping van de spoorlijn kosten voor sloop van stedelijke bebouwing kunnen worden vermeden;

nodigt de regering uit met de gemeente de haalbaarheid van een spoorverdiepingsvariant te onderzoeken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Verbugt en Feenstra. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 170 (22589).

Minister Netelenbos:

Voorzitter! Ik dank de Kamer voor de steun van het besluit. Als ik de koppen heb geteld, hebben wij eindelijk duidelijkheid over het voorlopig niet aanleggen van de noordoosttak van de Betuweroute.

Voorzitter! De heer Feenstra heeft een motie ingediend over Dieren en Rheden. Hij zegt dat er wellicht een andere aanpak dan een tunnel mogelijk is tegen geringe meerkosten. Dat kan ik volstrekt niet overzien. Het zal duidelijk zijn dat er geen extra financiële middelen beschikbaar zijn. Ik ben natuurlijk wel bereid om te gaan kijken wat voor plannen men in de regio heeft en wat men zelf financieel denkt bij te dragen, om na ommekomst van die consultatie de Kamer te laten weten of er een alternatief in zit. In die zin zou ik de motie kunnen uitvoeren.

Voorzitter! De motie van de heer Feenstra over de overgangen. Hij vraagt om een norm voor maximale sluitingstijden. Wij hebben de Kamer een nota gestuurd met betrekking tot het totale veiligheidsbeleid, dat ook over alle overgangen gaat. Er is een veeljarig plan opgesteld van hoe we dat gaan aanpakken. Er moet zeker het een en ander gebeuren. Of dat ook met de norm te beleggen is, kan ik niet overzien, want het zal wel weer buitengewoon ingewikkeld zijn. Maar ik wil wel kijken of het mogelijk is om daarop een soort houvast te formuleren, zodat de prioriteitenstelling kan worden uitgelegd. In die zin wil ik kijken of we die motie kunnen uitvoeren.

Voorzitter! De motie van de heer Stellingwerf vraagt of in tien jaar tijd alle gelijkvloerse overwegen op het tracé Arnhem-Oldenzaal kunnen worden opgelost. Die overwegen moeten dan ongelijkvloers worden. Ik heb al vaker gezegd dat ik vind dat we burgers overal in Nederland gelijk moeten behandelen. We hebben 1600 gelijkvloerse overwegen in Nederland, die door de bank genomen allemaal problematisch zijn. Dat maakt dat ik geen uitzondering wil maken voor Arnhem-Oldenzaal en dat ik een algemeen beleid wil met betrekking tot prioriteitenstelling. Ik heb al met de regio's gesproken over die knelpunten die echt het snelst dienen te worden opgelost. Ik ontraad deze motie dus.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Deze motie laat open dat je overwegen opheft zonder dat je er iets voor in de plaats doet. Daarnaast moet je natuurlijk ook een aantal overgangen houden, maar dan ongelijkvloers. Ik vind dat wij in deze situatie een extra plicht als Kamer hebben voor dit tracé, omdat wij jarenlang hebben gediscussieerd over een nieuw tracé, wat niet doorgaat. Dat vind ik een uitzonderingspositie waard voor dit tracédeel ten opzichte van de rest van Nederland.

Minister Netelenbos:

Ik heb al eerder gezegd dat ik het met de redenering niet eens ben. Er zijn andere drukbereden tracés die veel drukker zijn dan waarover wij het nu hebben, waar ook sprake is van gelijkvloerse kruisingen. Ik wil iedereen in Nederland gelijkelijk behandelen. Ik heb een afspraak met de regio. Wij hebben goed gekeken naar de ernstigste knelpunten. Dat is het wat mij betreft. Anders kun je nooit iets in bespreking geven. Je hebt dan meteen een precedent geschapen, waarna een enorme hoeveelheid geld naar één gebied moet. Dat houdt in dat het nooit mogelijk is bijvoorbeeld tracéverkenningen te plegen. Ik ben het daar niet mee eens.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Deze motie houdt eigenlijk in: zie dit nu eens als een voorbeeldtracé, waarbij dit soort beleid nu eindelijk eens versneld wordt uitgevoerd.

Minister Netelenbos:

U kent het budget voor de veiligheid: uit het hoofd is dat 65 mln. per jaar, waarmee we niet alles in één keer kunnen doen. Een tunnel kan wel 30 mln. kosten. Dan kun je twee tunnels per jaar bouwen. Ik moet die motie derhalve ontraden.

Voorzitter! Ik kom toe aan de motie met de voorkeursgrenswaarde van 57 dB(A). Ook deze motie wil ik ontraden. We weten dat als je 57dB(A) invult, je enorm moet slopen, wat echt niet leidt tot een verandering van het beleid. Ook hier zeg ik: ik behandel Nederlanders overal hetzelfde.

De heer Stellingwerf (RPF/GPV):

Ik roep u absoluut niet op mensen ongelijk te behandelen. Er kunnen redenen zijn waarom je hier specifieke maatregelen zult moeten treffen. Ik verzoek u niet handelend op te treden, maar eerst in kaart te brengen wat de gevolgen zouden kunnen zijn als je de norm voor nieuwe aanleg bij bestaand tracé toepast. Daarvoor is alle reden.

Minister Netelenbos:

U schept verwachtingen die u vervolgens niet waar kunt maken. Dat vind ik niet de manier waarop wij met burgers om moeten gaan.

Over de motie van mevrouw Giskes het volgende. Ik heb in de brief die ik u heb gestuurd al het een en ander gezegd over Weesp, Lelystad en Goirle. Ik wil dat nog wel wat uitvoeriger doen, maar ik kan niet toezeggen of dat in september al kan. Kwaliteit gaat namelijk voor snelheid. Ik zal dat doen op het moment dat wij de Kamer meer kunnen vertellen dan wij al hebben verteld. Ik zal dat ter hand nemen. U heeft echter nog wel eens de neiging om mij op een zeer strak tijdschema te pinnen. Dat kan echter niet altijd, want mijn mensen gaan ook met vakantie en het moet goed gebeuren.

Mevrouw Giskes (D66):

Dat is legitiem. Ik heb echter het gevoel dat de Zuid-Hollandtak wat achter de andere delen van hetzelfde plan bungelt. Ik denk dat dat niet logisch is. Vandaar deze vraag.

Minister Netelenbos:

Ik kan uw motie wel uitvoeren, mits u mij iets meer tijd geeft.

Mevrouw Giskes (D66):

Kunt u zeggen hoelang?

Minister Netelenbos:

Ik zal proberen het voor de behandeling van het MIT klaar te hebben. Dat zal dan dus oktober, november worden.

De voorzitter:

Trekt u de motie in, mevrouw Giskes?

Mevrouw Giskes (D66):

Ik zal u dat zo laten weten.

Minister Netelenbos:

Voorzitter! De motie van de heer Leers lijkt sympathiek en algemeen, maar hij is wel van mening dat niet alle probleempunten in kaart zijn gebracht. Ik ben echter van mening dat dat wel het geval is. Hij zegt dat ik opnieuw in overleg moet met de lagere overheden. Dat ben ik echter nog. Wij hebben reeds een inventarisatie gemaakt. Dit roept weer een enorme aandrift op om allerlei nieuwe knelpunten in te brengen. In die zin vind ik deze motie te ruim geformuleerd. Ik ben in overleg en wij praten over knelpunten, maar ik ga niet voortdurend nieuwe knelpunten formuleren, want dan hebben wij straks een miljardenprobleem en dat is niet de bedoeling. De heel exercitie past namelijk binnen de wettelijke normen.

De heer Leers (CDA):

Het dictum luidt dat wij nu eigenlijk in het ongewisse allerlei moties neerleggen, waarvan ik de consequenties niet kan overzien. Dat moet de minister met mij eens zijn. Bovendien vragen een aantal van die motie uitwerkingen, hoe sympathiek ze ook zijn. Is het wel verstandig om nu "ja" of "nee" te zeggen tegen deze moties, zonder dat ik weet waar wij aan toe zijn? Daarom vraag ik een nadere uitwerking, zodat wij daar later nog met elkaar over kunnen praten. Als er tussentijds ideeën ontstaan, kunnen wij die altijd nog beoordelen. Het gaat mij er nu dus niet zozeer om de gemeenten uit te nodigen om met wat nieuws te komen. Als u dat erin heeft gelezen, dan geef ik u gelijk, want dat kan. Het gaat mij erom op een gefundeerde en realistische manier te beslissen. Dat kan ik nu niet.

Minister Netelenbos:

Dat laatste ben ik met u eens. Wij moeten altijd gefundeerd en realistisch beslissen. Daar hebben wij deze motie echter niet voor nodig. Bovendien ben ik in overleg. Als wij het zo uit kunnen leggen, meen ik dat de motie overbodig is.

De voorzitter:

Trekt u uw motie in, mijnheer Leers?

Minister Netelenbos:

U krijgt de uitkomsten van het overleg uiteraard voorgelegd. Dat geldt ook voor de motie van mevrouw Giskes.

De heer Leers (CDA):

Het probleem is dat wij nu over al die andere moties gaan stemmen, die wat mij betreft dan een symbolische waarde hebben en niet meer dan dat. Een aantal van die moties vraagt om uitwerkingen. Een aantal andere schuift u aan de kant. Het gaat mij erom dat ik het liefst zou hebben dat er een nieuw moment komt, waarop wij die hele zaak tegen het licht kunnen houden en gefundeerd kunnen afwegen. Dat kan nu niet.

Minister Netelenbos:

Ik vind wel dat het kan, omdat wij alle reële knelpunten hebben opgelost. Ik ben niet van mening dat wij zoveel extra geld in het project moeten stoppen, omdat alles binnen de wettelijke normen wordt afgewikkeld. Ik wil geen moties hebben die uitnodigen tot nieuwe claims van de kant van de lagere overheden. De heer Feenstra zegt dat het volgens hem budgettair neutraal kan, omdat men zelf met enorme bedragen komt. Dat wil ik best bekijken. Als men honderden miljoenen komt brengen, wil ik heel veel laten bouwen. Ik zal straks met een uitkomst komen. Ik heb zelf echter helemaal geen geld, want dat is allemaal al belegd in concrete projecten.

De heer Leers (CDA):

Als u straks met een verdere toelichting komt, kan mijn motie als overbodig worden beschouwd.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Leers (22589, nr. 169) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

Minister Netelenbos:

Ik zal nagaan of hetgeen mevrouw Verbugt in haar motie stelt, ook daadwerkelijk het geval zal zijn. Ik kan dat op dit moment niet overzien. Ik kom hier nog op terug.

Mevrouw Giskes (D66):

Na enig overleg ben ik tot de conclusie gekomen dat mijn motie ingetrokken kan worden.

De voorzitter:

Aangezien de motie-Giskes (22589, nr. 168) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Ik stel voor, aan het eind van de vergadering te stemmen.

Daartoe wordt besloten.

Naar boven