Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 93, pagina 6031-6055 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1999-2000 | nr. 93, pagina 6031-6055 |
Aan de orde is het debat over de Europese Raad.
De voorzitter:
Het woord is aan de heer Van Baalen, die zijn maidenspeech zal houden.
De heer Van Baalen (VVD):
Voorzitter! Voor de VVD is de Europese integratie, zoals deze zich sedert de Tweede Wereldoorlog heeft ontwikkeld, het meest belangrijke en succesvolle vredesproject ooit. Het Verdrag van Rome heeft de basis gelegd voor welvaart, stabiliteit en democratie in Europa. De meest vergaande verworvenheid is daarbij de supranationale rechtsgemeenschap die werd geschapen. Landen die elkaar kort daarvoor nog op leven en dood hadden bestreden, waren nu bereid in elkaars soevereiniteit te delen, nationale belangen ondergeschikt te maken aan het communautaire recht en zich te binden aan beslissingen van communautaire instellingen, zoals het Hof, de Commissie en het Parlement. Hiermee werd voorkomen dat de grote landen hun wil konden opleggen aan de kleinere en middelgrote lidstaten. Het beginsel van subsidiariteit zorgt ervoor dat de Unie zich niet ontwikkelt tot een superstaat, maar tot een gemeenschap van staten en volkeren. Een Europa, dat zich richt op haar kerntaken.
De belangen van Nederland worden het best gediend door de heerschappij van het recht en de internationale vrijhandel. Hugo de Groot legde daarvoor reeds de basis in zijn beroemde werk "Mare Librum". Het was de multilaterale Vrede van Westfalen die ons land de onafhankelijkheid schonk. Het was het Verdrag van Rome dat ons land een positie in het politieke hart van West-Europa gaf. De VVD roept onze regering op binnen de kaders van het communautaire recht, de versterking van de communautaire instellingen en de besluitvorming op basis van het verdrag te blijven. Het dragende principe is daarbij "subsidiariteit".
De regering spreekt veel "peer pressure", "benchmarking" en "networking". Natuurlijk, de regering zij te prijzen dat zij over een premier en individuele bewindslieden beschikt die de Europese hoofdsteden als hun broekzak kennen. Natuurlijk, wij kunnen veel van elkaar leren. Echter, de term netwerken als werkwoord is gebaseerd op toevalligheden, zoals politieke kleur, persoonlijke vriendschappen en uitruil van incidentele belangen. Dat is de software van de internationale politiek. Zo kunnen wij onze invloed versterken. Wij zijn blij dat de staatssecretaris en de regering dit als zodanig hebben erkend en in de praktijk brengen. Maar tegelijkertijd moeten wij ons binnen de Unie steeds kunnen baseren op heldere wetten, regels, verdragen, jurisprudentie en bevoegde instellingen. Dat is de hardware van de internationale politiek. Benchmarking en peer pressure moeten niet leiden tot het sluipenderwijs toevoegen van bevoegdheden aan de Unie die bij de lidstaten thuishoren. Wanneer ik de Franse en de Britse premiers hoor spreken over "een actieve verzorgingsstaat op Europees niveau", dan lijkt het alsof de jaren zeventig herleven. Voor mijn partij geldt steeds: "Verdragen en verklaringen scheppen geen banen, de markt doet dat wel". Europees sociaal beleid is voor ons vooreerst beleid in het kader van de interne markt.
Naast de versterking van het communautaire recht zal elk land dat economisch, cultureel en politiek binnen de Europese Unie wil concurreren, veel moeten investeren in zijn menselijke en fysieke infrastructuur. Nederland en de Nederlanders zullen alleen in de Unie een toonaangevende rol kunnen spelen, indien wij bereid zijn onze mensen op alle niveaus als beste te scholen en op te leiden, indien wij vooroplopen bij de maatschappelijke integratie van onze minderheden, indien wij uitmunten in onderzoek, ontwikkeling en toepassing van de nieuwe media en indien wij ons bewijzen binnen het flexibele raamwerk van de nieuwe economie.
De VVD is een overtuigd voorstander van de uitbreiding van onze communautaire rechtsgemeenschap naar Midden- en Oost-Europa. Hiermee wordt een eind gemaakt aan een groot onrecht, namelijk dat van de Europese deling. De landen van Midden- en Oost-Europa stonden aan de verkeerde kant van het IJzeren Gordijn. Wij hadden het geluk aan de goede kant van dat gordijn te staan. Het verplicht ons tot de grootst mogelijke inspanning om onze eigen Unie gereed te maken voor uitbreiding en toetreding van nieuwe landen, van alle Europese landen die daartoe op basis van de criteria van Kopenhagen in staat zijn. Waar wij kunnen, moeten wij de kandidaat-lidstaten steunen bij hun moedige pogingen, hun economieën, rechtssystemen en politieke instellingen te hervormen. Ze hebben daarin al veel succes geboekt. Men moet zich door ons gesteund weten. De premier heeft ook onze gevoelens daarover begin deze week in Boekarest juist verwoord. De economieën van Europa bloeien. Achteraf zal men spreken van een Gouden Eeuw. Wij hebben de ruimte om te investeren in de hereniging van Europa. Het tij was nog nooit zo gunstig. Wij mogen dat tij niet laten verlopen.
Voorzitter! Ik wil mij nu gaarne richten op de actuele politiek, te weten de Europese Raad die op 19 en 20 juni jl. te Feira in Portugal werd gehouden. Ik zal in dit kader aansluiten bij mijn eerdere opmerkingen in meer algemene zin.
De VVD steunt de regering in de prioriteit die zij toekent bij de hervorming van het Europese Hof van Justitie. Zeker in het zicht van de uitbreiding zal het aantal prejudiciële vragen, vragen over de toepassing en de inhoud van het communautair recht, toenemen. Om het Hof in de toekomst niet onder deze werklast te laten bezwijken, acht de VVD het noodzakelijk een nationaal filter in te bouwen, een juridische instantie die beoordeelt of uitleg van het communautaire recht noodzakelijk is of dat er reeds helderheid op dit terrein bestaat. In Nederland zou deze rol door de Hoge Raad of de Raad van State kunnen worden waargenomen.
De VVD kent hoge waarde toe aan het Europese verdrag voor de rechten van de mens en het Europese hof voor de rechten van de mens te Straatsburg. De Raad van Europa garandeert het respect voor de rechten van de mens in alle lidstaten, zowel de landen die lid van de Europese Unie zijn, als de landen die daarvan geen deel uitmaken. Een Europees handvest van grondrechten mag daaraan geen afbreuk doen. De VVD is in dit kader van mening dat het betere vaak de vijand van het goede is. Zij vraagt de regering zich ten zeerste in te spannen voor de toetreding van de Unie tot het EVRM opdat ook de instellingen van de Unie aan dat verdrag gebonden zijn. Hiermee wordt de concurrentie tussen de hoven te Straatsburg en te Luxemburg voorkomen. In dit geval heeft een Europees handvest geen toegevoegde waarde meer. De VVD vraagt de regering of zij in dit kader bereid is de in de Eerste Kamer aangenomen motie-Hirsch Ballin terzake uit te voeren.
Ik kom nu tot een onderwerp dat niet op de Europese agenda voorkwam, maar waarover wel gesproken is, misschien wel het belangrijkste politieke onderwerp te Feira. Voor de VVD zijn de artikelen 6 en 7 van het Verdrag van Amsterdam de enige juiste weg om in communautair verband op te treden tegen lidstaten die de rechten van de mens schenden. Politiek extremisme, racisme en xenofobie zijn dermate ernstig van aard dat ze niet langs informele weg mogen worden bestreden. Indien deze artikelen de scherpte en de nuancering missen om effectief te zijn, moeten ze worden aangepast in het kader van de huidige intergouvernementele conferentie. Hierbij valt te denken aan het inbouwen van een waarschuwingsfase, escalatie- en exitprocedures. Maatregelen tegen een lidstaat mogen niet buiten het verdrag om worden genomen. Hiermee staat de weg open voor de grote lidstaten om hun inzichten aan de kleinere op te leggen of zich met de verkiezingen en de regeringsvorming daarna te bemoeien.
De VVD verwelkomt in dit kader het initiatief van het Portugese voorzitterschap om een commissie van wijzen door het Europese hof voor de rechten van de mens te laten benoemen, die de mensenrechtensituatie binnen een redelijke termijn in Oostenrijk moet beoordelen. Oostenrijk moet beoordeeld worden op haar doen of nalaten, gelijk elke andere lidstaat van de Unie. De VVD verwacht van de Nederlandse regering dat zij dit voorzittersinitiatief van harte zal steunen en dat zij, hangende deze evaluatie, de maatregelen tegen Oostenrijk met beleid, met andere woorden, met mate, zal toepassen. Het zijn immers bilaterale maatregelen. Nederland is daarvoor zelf verantwoordelijk. Bij een positief oordeel van de commissie van wijzen gaat de VVD ervan uit dat de maatregelen tegen Oostenrijk vervallen. Dit laat onverlet de grote reserve die mijn partij sinds de jaren tachtig tegen de FPÖ heeft. Het recht moet echter ook in dit geval prevaleren boven bilateralisme.
De uitbreiding van de Unie zal moeten plaatshebben op basis van de criteria van Kopenhagen. Een geslaagde hervorming van de institutionele structuur van de Unie is daarvoor noodzakelijk. Voor de VVD-fractie staat vast dat elke lidstaat recht moet hebben op één volwaardig lid van de Europese Commissie. De Commissie kan worden versterkt door een betere taakverdeling en door afstemming via vice-voorzitters. De hervormingen van de interne structuur van de Commissie, zoals door commissaris Kinnock voorgesteld, dienen niet in detail in het verdrag te worden opgenomen. Een regeling buiten het verdrag biedt de mogelijkheid om zich aan de actualiteit aan te passen. Voorts is de Commissie verantwoordelijk voor haar eigen werkwijze.
Herweging van de stemmen binnen de Raad kan voor de VVD-fractie alleen plaatshebben indien de blokkerende minderheid niet verkleind wordt, maar op drie grote lidstaten wordt gefixeerd. Ook een dubbele sleutel behoort tot de mogelijkheden indien een besluit binnen de Europese Raad naast een meerderheid van lidstaten op basis van "één land, één stem" ook een meerderheid van de bevolking van de EU vertegenwoordigt.
Ten aanzien van de stemming bij gekwalificeerde meerderheid en codecisie van het Europees Parlement is de VVD-fractie van mening dat die wijze van besluitvorming binnen de eerste pijler van de EU regel moet zijn. Uitzonderingen ziet de VVD-fractie alleen daar waar zaken van overwegend nationaal belang dat vereisen. Hierbij verwijs ik naar de discussie over de derde IGC-notitie van de regering in een eerder algemeen overleg.
Het is voor de VVD-fractie van groot belang dat de Commissie haar uitbreidingsstrategie vastlegt. Eerst ging de discussie over een uitbreiding met een kopgroep van zes Europese kandidaten; thans spreken wij met twaalf kandidaten. Er is nu een regattamodel: wie zich het eerste kwalificeert, treedt als eerste toe. Eerst werden geen data, maar alleen criteria genoemd. Daarnaast sprak commissaris Verheugen over concrete toetredingsdata; ook regeringen van lidstaten en regeringen van sommige kandidaat-lidstaten deden dat. Welke strategie zien wij over zes maanden? Hier is politieke regie vereist. Er mag in ieder geval geen sprake zijn van oprekking van de criteria. Ik herhaal en beklemtoon dat nieuwe toetreders de EU via de voordeur en niet via de achterdeur dienen te betreden. De Midden- en Oost-Europese landen hebben tijdens hun top in Szeged in Hongarije reeds aangegeven dat zij duidelijkheid van de EU verwachten. Laat de EU hun die duidelijkheid geven via een heldere uitbreidingsstrategie.
Wij steunen het idee van flexibiliteit, maar dan moet de democratische controle wel worden geregeld.
De top van Lissabon is in Feira herbevestigd. Voor de VVD-fractie houdt innovatie in dat alleen de dynamiek van de markt onze voorsprong op het gebied van de informatietechnologie zeker kan stellen. Dat betekent dat de VVD-fractie een hoge prioriteit geeft aan het voltooien van die interne markt.
Tot slot: de VVD-fractie geeft een hoge prioriteit aan de ontwikkeling van de Unie en aan de Raad van Europa als rechtsgemeenschappen. Leden van beide gemeenschappen dienen zich te baseren op het recht en dienen beoordeeld te worden op basis van hetzelfde recht. Deze lijn past in de Nederlandse traditie sedert Hugo de Groot. Nederland heeft daar altijd wel bij gevaren. Laten wij die lijn vasthouden.
De voorzitter:
Ik feliciteer u met uw maidenspeech. Ik hoop niet dat dit een voorbeeld is voor uw latere speeches, want dan zou u altijd over uw tijd heengaan.
De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.
De heer Timmermans (PvdA):
Mevrouw de voorzitter! Ik begin met mijn gelukwensen uit te spreken aan collega Van Baalen voor zijn maidenspeech. Het doet mij deugd om van de VVD-fractie een, in aanzet, echt pro-Europees verhaal te horen in de goede traditie van mensen zoals Van Eekelen. Dat belooft veel goeds voor de Europese integratie en de bijdrage van de VVD-fractie daaraan in de toekomst.
Het optreden van de Europese Raad lijkt een beetje op een voetbalwedstrijd waarbij om de paar minuten doelpalen worden verzet en nieuwe krijtstrepen worden getrokken, om het in de termen van de belangrijkste bijzaak ter wereld, Euro 2000, te zeggen. Dit is een eerste punt van zorg. In zekere zin is dat ook te begrijpen, omdat na de "Wende", de val van de Muur, het stof nog niet is neergedaald en de "constructie Europa", de veiligheidsarchitectuur en alles wat daarmee samenhangt, nog geen duidelijke contouren heeft gekregen. Het is nog in beweging. Daarmee beweegt uiteraard ook de Europese Unie. Tegelijkertijd geeft deze dynamiek ook aanleiding tot zorgen. In Helsinki is zeer terecht, mede onder invloed van Kosovo, een versnelde en versterkte uitbreidingsstrategie afgesproken, waarbij het regattamodel is gekozen. Zoals de Franse president Chirac eerder deze week in Berlijn heeft gezegd: wij hoeven niet meer te praten over de vraag of er wordt uitgebreid. Zodra men klaar is met de dossiers, kan men toetreden. Dat is een heel verstandige keuze. Ik vraag de regering om bij deze keuze te blijven, zeker in het licht van de blijkbaar in Brussel ontstane discussie over een alternatieve manier van uitbreiding. Men denkt blijkbaar weer aan een big bang van tien landen in één keer. Dat zou, wat de fractie van de Partij van de Arbeid betreft, een vertraging in kunnen houden van het uitbreidingsproces. Daarmee is de big-bangformule voor ons zeer onwenselijk.
Een tweede punt van zorg is de IGC. Steeds meer bereiken ons berichten als zou de IGC-agenda steeds verder worden uitgekleed. De inzet van mijn fractie is steeds geweest dat de IGC ertoe moet leiden dat uitbreiding een lopend proces kan worden en dat dus niet bij iedere nieuwe uitbreiding de grondregels voor de Europese Unie herschreven hoeven te worden. Ik merk dat dit uitgangspunt steeds meer wordt verlaten door de verschillende landen en dat er zelfs sprake is van een heel beperkte IGC, nog af te sluiten onder het Franse voorzitterschap, die gevolgd moet worden door een IGC die wat dieper op de zaken ingaat. Ook die tweede IGC zou nog moeten worden afgesloten en geratificeerd vóór uitbreiding. Dat zijn scenario's waarmee wij niet in de toetredingslanden aan kunnen komen.
Een derde punt van zorg zijn de ontwikkelingen rond het handvest. Ook daar is een versnelling in het proces aangebracht, waarbij dagelijks blijkt dat de problemen steeds groter worden bij het tot stand komen van het handvest. Aan de ene kant is er de druk om te versnellen en aan de andere kant zijn er steeds meer problemen. Dat is een punt van zorg. Mijn fractie is steeds van oordeel geweest dat de beste oplossing is als de Europese Unie toetreedt tot het EVRM. Daarmee wordt concurrentie tussen verschillende hoven voorkomen. Wij zijn dat nog steeds van mening. Een en ander is reeds gewisseld bij de ratificatie van het Verdrag van Amsterdam.
De dynamiek in de besluitvorming en gedachtevorming over Europa brengt mij uiteraard bij de Fischerspeech. Iemand die zo'n speech afsteekt – anderen zijn hem daarin gevolgd – laat de verdenking op zich dat er sprake zou kunnen zijn van een afleidingsmanoeuvre. Omdat de onderwerpen die op korte termijn in de IGC moeten worden afgehandeld moeilijk liggen, praat men, om de aandacht af te leiden, over weidse vergezichten. Ik denk dat wij de Fischerspeech daarmee ernstig tekortdoen. Die speech is lang voorbereid, er zijn veel aspecten bij betrokken en er wordt een interessant probleem opgeworpen. Ik had het er zo-even over dat het stof nog niet is neergedaald na de "Wende". De Duitsers zoeken nog steeds naar nieuwe vormen van verankering van hun eigen ontwikkeling in Europa. Ik zal het in termen van Goethe zeggen: Duitsland heeft "zwei Seelen in einer Brust". Er is sprake van een gegroeid zelfvertrouwen, een gegroeide politieke macht in Europa en tegelijkertijd is er een groeiende behoefte om dat te verankeren in de Europese integratiestructuur. Als je de Fischerspeech zo wilt lezen, dan vind ik dat je daar als Nederland op in moet gaan. Je moet als Nederland die Duitse oproep beantwoorden. Dat moet je niet doen door op korte termijn grootse vergezichten te ontwikkelen over de Europese integratie. Het gaat om de combinatie: wij moeten hard werken aan de veranderingen die op korte termijn nodig zijn om uitbreiding mogelijk te maken en tegelijkertijd moeten wij de discussie op gang brengen over de toekomstige constructie van Europa, zonder ons daarbij per se uit te laten over "finalité politique". Ik denk dat Nederlandse nuchterheid een interessante bijdrage kan leveren aan die discussie. Op het gevaar af om naar het schaap met de vijf poten te vragen, verzoek ik de regering om hetzij in de Staat van de Unie, hetzij parallel aan de Staat van de Unie, op dit punt met enige ideeën te komen, zodat wij die bij de Europese beschouwingen na Prinsjesdag wat grondiger kunnen bespreken met de regering.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Kan de heer Timmermans mij uitleggen wat hij de regering precies vraagt? Aan de ene kant wil hij de discussie op gang brengen, maar aan de andere kant wil hij niet per se dat Nederland met een eigen visie op de finaliteitskwestie komt.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik doel op de dynamiek van het Europese integratieproces. In de plannen die je nu voor de langere termijn gaat ontwikkelen, moet je je niet precies vastleggen op het punt waar je moet uitkomen. Dat bedoel ik met "finalité politique". Dat zit naar mijn smaak iets te veel in de Fischerspeech. Hij geeft een blauwdruk en dat is het dan ook. In het licht van de uitbreiding en in het licht van de ontwikkelingen in Europa wil ik graag ruimte vrij houden om over te verre toekomst te praten, zonder je precies vast te leggen op deze bouwtekening.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Misschien kan de heer Timmermans aan de hand van een voorbeeld uitleggen hoe hij zich dat voorstelt, want ik kan mij daar niets bij voorstellen.
De heer Timmermans (PvdA):
Als het aan mijn fractie ligt, zullen wij daar uitvoeriger op terugkomen bij de behandeling van de Staat van de Unie. Ik bedoel dat je niet nu in beton moet gieten wat de toekomstige verhouding moet zijn tussen de verschillende bestuurslagen, omdat die verhoudingen mede worden bepaald door de dynamiek van de uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Parlement. Daarom kun je niet nu al zeggen hoe het er gaat uitzien. Die dynamische elementen zul je er dus in moeten houden, maar wij komen er graag uitvoeriger op terug in september.
Voorzitter! Dan is er nog een aantal punten aan de orde geweest. Er is goede voorgang geboekt in het dossier van het Europese veiligheids- en defensiebeleid. Nu is sprake van een introductie van een nieuwe headline goal voor civiele politie. Dat is een heel mooi initiatief, een duidelijke headline goal. Ik vraag mij echter af of die voor Nederland überhaupt haalbaar is. Kan Nederland hier een substantiële bijdrage aan leveren? Ik praat nu ook over de motie die de heer Melkert heeft ingediend bij de discussie over Kosovo. Wij hebben gezien dat er ook in deze Kamer een sterke behoefte leeft aan het versterken van de politiecapaciteit. De vraag is alleen of wij dat kunnen. Wat is er nodig in Nederland om daar ons deel aan bij te dragen? Met andere woorden, hoe realistisch is de headline goal?
De tragedie in Dover heeft ons allemaal met de neus op de feiten gedrukt van de internationale mensensmokkel. Alleen Europese afspraken zullen hier uitkomst kunnen bieden. Wij vinden dat daarbij ook de rol van kandidaat-lidstaten en andere Europese landen bij betrokken zou moeten worden. Welke mogelijkheden ziet de regering om ook in Nederland de in de Europese Raad uitgesproken intentie nader in te vullen? Mijn fractie ziet niet veel in de oplossing die blijkbaar door Frankrijk wordt aangedragen van alleen maar verscherpte grenscontroles, als ik althans de pers mag geloven. Dat lijkt mij niet de oplossing van dit probleem en bovendien ook tegen de keer in van andere Europese ontwikkelingen.
De PvdA-fractie is zeer tevreden over de follow-up die wordt gegeven aan de afspraken in Lissabon. Het is goed dat de Europese Raad zo kort nadien zich alweer vrij uitvoerig met dit cruciale onderwerp bezig heeft gehouden, waarbij het ons opvalt dat de nadruk op de sociale agenda toeneemt. Wij juichen dat natuurlijk toe en wat dat betreft kunnen wij van het Franse voorzitterschap nog een aantal interessante initiatieven verwachten.
Concentratie op werkgelegenheid, levenslang leren en bevordering van sociale insluiting zijn ook onze speerpunten waarbij wij wederom aandacht willen vragen voor een Europees armoedebeleid. Laten wij eens kijken of de voorbeelden die wij op dit punt in Nederland kennen ook op Europees niveau van nut kunnen zijn.
De heer Van Baalen (VVD):
Voorzitter! Is de heer Timmermans het niet met ons eens dat voorzitterschappen zich moeten beperken om daarmee succesvol te kunnen zijn? Om nu weer een socialezekerheidsstop te houden, zoals de Fransen voorstellen, met heel veel papier, lijkt mij weinig productief!
De heer Timmermans (PvdA):
Ik ken de ideologische aarzelingen van de heer Van Baalen op dit punt, maar ik stel vast dat dit onderwerp op dit moment dynamisch in Europa vooruitkomt. Je ziet dat de onderwerpen die in Lissabon zijn aangekaart in veel Europese landen een snaar hebben geraakt. Ik vind dat goed. Als je praat over de lange termijn Europese monetaire unie vind ik dat het sociale volet daarvan van het allergrootste belang is en dat Europees beleid op dat punt veel meer is dan alleen maar papier, zoals de heer Van Baalen suggereert.
De heer Verhagen (CDA):
Voorzitter! Wil de heer Timmermans proberen om op het gebied van de sociale zekerheid in Europees verband datgene te realiseren wat hij nationaal binnen deze coalitie niet voor elkaar krijgt?
De heer Timmermans (PvdA):
Neen, dat is zeker niet mijn insteek. Ik zeg de heer Van Baalen na dat het subsidiariteitsbeginsel ook hier uitgangspunt is. De PvdA-fractie denkt niet aan een sociaal stelsel op Europees niveau, maar wel aan de voordelen van de ontwikkeling van Europees beleid op dit punt, met name voor een aanpak in de verschillende landen die met elkaar strookt waar het gaat om levenslang leren en met name de armoedebestrijding.
Voorzitter! Ten slotte het onderwerp dat inderdaad niet op de agenda stond maar wel op ieders lippen bestorven lag. De PvdA-fractie steunt de regering zoals steeds in haar opvatting dat de redenen waarom indertijd de maatregelen jegens Oostenrijk zijn getroffen niet zijn verdwenen en dat er derhalve op dit moment ook geen aanleiding bestaat om deze maatregelen te beëindigen Wij hebben ook steeds gezegd dat ons uitgangspunt bestond uit óf de FPÖ uit de regering, óf de FPÖ van karakter veranderen. Wij zien met belangstelling de voorstellen van Portugal tegemoet, want ik heb alleen nog maar uit de pers kunnen vernemen waaruit die bestaan. Ik vind het dan ook erg moeilijk om daarop te reageren. Bottom-line is: de maatregelen zijn genomen, de reden daarvoor is nog niet weg, dus is er op dit moment geen enkele reden om daarop terug te komen.
De heer Van Baalen (VVD):
Voorzitter! Ik neem aan dat ook in de PvdA-fractie het denken niet ophoudt. Indien de Europese Unie tot een commissie van wijzen komt, neem ik aan dat haar bevindingen serieus genomen zullen worden en dat niet nu al moet worden gezegd dat er niets zal veranderen.
De heer Timmermans (PvdA):
Nogmaals, de twee criteria zijn: de FPÖ uit de regering óf de FPÖ van karakter veranderd. Uit de pers begrijp ik dat het tweede onderdeel zal zijn van de studie door de commissie van wijzen, maar ik heb dat alleen maar uit de pers. In die zin staat ook ons denken inderdaad niet stil, maar wij zullen wel moeten afwachten waaruit de voorstellen van het Portugese voorzitterschap bestaan. Dan zullen wij ze beoordelen, maar los daarvan is er nu geen enkele reden om tot een verandering van standpunt te komen.
De heer Verhagen (CDA):
Mevrouw de voorzitter! Ik wil collega Van Baalen van harte gelukwensen met zijn voortreffelijke maidenspeech. Ik heb met genoegen geconstateerd dat het euro-enthousiasme van de nieuwe eurocommissaris de heer Bolkestein is overgeslagen op de VVD-fractie. Dat was absoluut niet beneden de maat.
Met betrekking tot de Europese top in Feira bekruipt mij enigszins het gevoel dat wij weer met een hele hoop woorden worden geconfronteerd zonder dat die daadwerkelijk gevuld worden door daden. Een schrijnend voorbeeld hiervan is toch de plotselinge besluitvaardigheid omtrent de bestrijding van de mensensmokkel. Na de afschuwelijke gebeurtenis waarbij 58 mensen de dood hebben gevonden werd luidkeels gesteld, dat er intensiever moest worden samengewerkt bij de bestrijding ervan. Europol krijgt een centrale rol in het opsporen en premier Kok riep om zwaardere straffen voor de mensensmokkelaars. De CDA-fractie hoopt van harte, dat het dit keer niet bij woorden alleen blijft, maar dat er daadwerkelijk daden volgen. In Tampere was reeds afgesproken, dat ter bestrijding van de mensensmokkel intensief zou worden samengewerkt en dat concrete maatregelen zouden worden genomen. Daarna was er gedurende negen maanden doodse stilte. Wat gaat er nu concreet gebeuren? Het moet niet alleen bij die verklaring blijven. Premier Kok was nog niet uitgesproken over de noodzaak om te komen tot effectievere maatregelen en zwaardere straffen of staatssecretaris Cohen stelde al dat hij helemaal niets ziet in zwaardere straffen of aanvullende maatregelen, want Nederland doet al zoveel op dit terrein. Nu wij keihard geconfronteerd zijn met de afschuwelijke gevolgen van die illegale mensensmokkel is het te hopen dat er een Europese aanpak wordt gerealiseerd. Zal de premier zich inzetten om te komen tot een wijziging van de Nederlandse wetgeving? Vorige week kregen wij van het ministerie van Justitie te horen dat mensensmokkel naar niet-Schengenlanden, in casu het Verenigd Koninkrijk niet kan worden aangepakt en dat het OM niet kan vervolgen vanwege het feit dat Engeland geen lid is van het Schengenakkoord.
Een ander element is het realiseren van een adequate buitengrenscontrole. De fractie van het CDA heeft hierop al meerdere malen aangedrongen. Bij de debatten over de toetreding van Griekenland en Italië hebben wij geconstateerd, dat de buitengrenzen op tal van punten zo lek zijn als een mandje. Wil je kunnen komen tot een effectieve aanpak van de illegale mensensmokkel dan zul je een adequate buitengrenscontrole moeten realiseren. Anders blijft het dweilen met de kraan open. Welke stappen worden op dit terrein gezet?
Voorzitter! De presentatie van het belastingakkoord – het belangrijkste resultaat van de top – was een ander voorbeeld van het steeds optredende onvermogen om te komen tot werkelijk concrete daden. Er is na meer dan vijftien jaar touwtrekken een gezamenlijke aanpak afgesproken, maar als je kijkt naar de essentie moet je constateren dat er niet veel is gebeurd. Wij moeten eerst twee jaar gaan onderhandelen met derde landen zoals Zwitserland, de VS en een reeks belastingparadijzen om ervoor te zorgen dat die landen informatie gaan geven over de spaartegoeden. Pas daarna wordt een definitief besluit genomen. Nu al staat vast dat Luxemburg kan doorgaan met het systeem van bronheffing als de andere belastingparadijzen hun bankgeheim niet opgeven. Een kind kan zien dat die andere belastingparadijzen dat niet zullen doen. Kortom, er is in feite maar een heel klein stapje gezet, eigenlijk niet meer dan een bevestiging van het uiteindelijke doel van de Unie wat betreft de fiscale behandeling van de spaartegoeden van niet-ingezetenen. Dat is eigenlijk niets nieuws, want het was altijd al het uiteindelijke doel. Dat wordt nu vastgelegd in een akkoord.
Graag verneem ik van de minister-president of het in dit kader niet te overwegen ware om bijvoorbeeld, zoals in het verleden wel eens is gedaan, te komen met een generaal pardon of een geste met betrekking tot de belastingheffing voor mensen die bereid zijn in de toekomst hun spaartegoeden weer naar Nederlandse banken over te brengen. In het verleden zijn er wel eens stappen gedaan, om daarmee te realiseren dat spaartegoeden ook daadwerkelijk belast worden.
Een onderwerp dat niet op de agenda stond en desalniettemin van groot belang was, is de houding ten opzichte van Oostenrijk. Ik vind dat de top ook hier een teleurstellend resultaat heeft opgeleverd. Een handkus is weliswaar heel iets anders dan het gênante gedoe om niet op een foto te willen met bepaalde mensen, maar het had de regeringsleiders toch gesierd als er op deze top een einde was gekomen aan de huidige sancties tegen Oostenrijk.
Ik vind het ook vreemd, dat premier Kok het na afloop niet nodig vond om tekst en uitleg te geven over de beslissing die op de top is genomen. Wij hebben in het algemeen overleg ter voorbereiding van de top uitdrukkelijk hierover gesproken. Een meerderheid in de Kamer sprak zich uit voor een versoepeling, dan wel een aanpassing, dan wel een afschaffing van de sancties. De premier heeft tijdens het algemeen overleg laten doorschemeren, dat hij bereid was de deur naar Oostenrijk open te zetten. Dan verwacht ik ook dat ik geïnformeerd word over de opstelling van Nederland tijdens de lunchbespreking.
Het kabinet heeft de CDA-fractie altijd aan zijn zijde gevonden als het gaat om de waardegemeenschap Europa. Wij behoren ervoor te waken dat de waarden die er zijn in de Europese Unie niet worden bedreigd, maar gegarandeerd. Daarvoor is wel degelijk een monitoring nodig, analoog aan de voorstellen van het Portugese voorzitterschap die nu blijkens de kranten circuleren, om de Oostenrijkse regering op haar daden te beoordelen. Naar mijn mening moet je enerzijds alert zijn op mogelijke bedreigingen van die waarden en anderzijds de Oostenrijkse regering op haar daden beoordelen. Juist daarom was het beter geweest om nu een monitoringcommissie in te stellen en tegelijkertijd de sancties, in ieder geval de sanctie met betrekking tot de bilaterale contacten, af te schaffen. Juist door het niet aangaan van bilaterale contacten schiet de Europese Unie zich naar mijn mening in de eigen voet. Juist gelet op de noodzaak om concrete vooruitgang te boeken in bijvoorbeeld de discussies rond de IGC moeten wij bilateraal overleg met de Oostenrijkers hebben.
Graag verneem ik hoe de uiteindelijke opstelling van premier Kok is geweest. Is hij bereid om, in afwijking van hetgeen in de kranten staat, te pleiten voor het afschaffen van de sanctie op bilateraal overleg en daarnaast in te stemmen met de monitoringcommissie?
De heer Timmermans (PvdA):
De heer Verhagen brengt mij in verwarring. Hij heeft het over een maatregel die zou inhouden dat er geen bilateraal overleg met Oostenrijk mogelijk zou zijn.
De heer Verhagen (CDA):
Geen officiële bilaterale contacten!
De heer Timmermans (PvdA):
Ik denk niet dat die maatregel er zo uitziet.
De heer Verhagen (CDA):
Dat komt onder andere doordat de maatregelen door de lidstaten verschillend geïnterpreteerd worden. In bijvoorbeeld de discussie over het belastingakkoord heeft het wel degelijk ontbroken aan bilateraal overleg met de Oostenrijkers vooraf. Bij de eerste informele bijeenkomst over het Europees veiligheids- en defensiebeleid werden de Oostenrijkers niet uitgenodigd. Als je ziet welke impact bijvoorbeeld de neutraliteit van Oostenrijk kan hebben op de daadwerkelijke ontwikkeling van een Europees veiligheids- en defensiebeleid, is het gewoon stom – ik heb er geen ander woord voor – om niet met de Oostenrijkers hierover te willen overleggen.
De heer Timmermans (PvdA):
Voorzitter! Het is glashelder dat Oostenrijk steeds op alle niveaus aan Europees overleg kan deelnemen. Als dit soms niet gebeurt, ligt het aan Oostenrijk zelf, dat de zaak soms laat escaleren en niet aanstuurt op een betere dialoog. Ik denk dat de heer Verhagen een volstrekt verkeerde interpretatie van de maatregelen geeft, natuurlijk ook ten gunste van zijn eigen redenering.
De heer Verhagen (CDA):
Helemaal niet, mijnheer Timmermans. U noemt nu de toegang tot vergaderingen; die is er inderdaad. Maar u zou als partijgenoot van staatssecretaris Benschop, die zoveel ziet in bilaterale contacten, moeten weten dat het juist daaraan schort.
De heer Van Baalen (VVD):
Voorzitter! Er wordt in Nederland en in Europa veel over het poldermodel gesproken. Ik denk dat juist dit een poldermodeloplossing is: benoem een externe commissie die de feiten vaststelt, dan kun je op een waardige manier een andere opinie verkondigen over die sancties. Ziet de heer Verhagen als CDA-woordvoerder ook iets in deze move? Ik denk dat dit een positieve ontwikkeling is; wij moeten het verleden eigenlijk maar laten voor wat het is en naar de toekomst kijken.
De heer Verhagen (CDA):
Aan een move die bedoeld is om voor veertien regeringsleiders gezichtsverlies te voorkomen, heb ik op zichzelf niet zo'n behoefte. Ik heb er wel behoefte aan, de Oostenrijkse regering op haar daden te beoordelen, dus ik ben voorstander van een monitoringcommissie, een comité van wijzen of hoe je die ook noemt, die in de gaten houdt of de waarden waarvoor wij in de Europese Unie staan, niet worden aangetast. En anderzijds ben ik er een voorstander van om een einde te maken aan de sancties. Als zo'n commissie ertoe kan leiden dat de sancties uiteindelijk worden afgeschaft, dan vind ik dat een stap vooruit. Maar ik heb hierop nog altijd geen reactie van de regering gekregen. Sterker nog, formeel weet Buitenlandse Zaken blijkens de kranten nog van niets, dus ik hoop dat dit debat op dit punt wat opheldering kan verschaffen.
Voorzitter! Democratische controle op Europese besluitvorming is een element dat steeds vaker van doorslaggevende betekenis wordt. Hiervoor is op z'n minst kennis van mogelijke effecten nodig. Ik noem een paar voorbeelden. Onlangs bleek dit nog bij de behandeling van de antidiscriminatierichtlijn, die ter discussie stond zonder dat wij zicht hadden op de mogelijke gevolgen voor de Nederlandse wetgeving. Bij de top is er ook een specifieke richtlijn aangenomen over het voorkomen van discriminatie naar ras of etnische afstamming. Ook in dat geval hebben wij eigenlijk onvoldoende zicht op de consequenties voor de Nederlandse wetgeving. Vrij recent is ook de discussie over de vogelrichtlijn, waarbij dit ook weer bleek.
De CDA-fractie maakt zich buitengewoon grote zorgen over een aantal ontwikkelingen op dit terrein en ik vraag de regering dan ook of zij bereid is stappen te ondernemen om bij mogelijke ingrijpende wijzigingen in de Nederlandse wetgeving als gevolg van Europese richtlijnen over een advies van de Raad van State te kunnen beschikken voordat zij akkoord gaat met zulke richtlijnen, opdat het Nederlandse parlement voordien werkelijk zicht heeft op de consequenties. Steeds vaker komen wij daar pas achter, ik zei het al, als wij een richtlijn gaan vertalen in wetgeving. Dat is te laat.
In het verslag van de top over de IGC lezen wij dat het verheugend is dat er overeenstemming bereikt wordt, dat er stappen voorwaarts gezet zijn enz. Tegelijkertijd krijgen wij steeds meer signalen dat de uitkomst van de IGC in Nice minimaal zal zijn. Er wordt zelfs voor gepleit om in 2004, nog voordat de uitbreiding daadwerkelijk gerealiseerd zal worden, een nieuwe IGC te starten om te doen wat wij eigenlijk nu zouden moeten doen. Hoe staat de regering tegenover deze gedachte om een nieuwe IGC vast te leggen als in Nice resultaten uitblijven? Voor een goed functionerende Unie, ook na de uitbreiding, is heel wat meer nodig dan de left-overs van Amsterdam.
Voorzitter! Ten slotte nog twee elementen. Het eerste is dat de CDA-fractie zich buitengewoon grote zorgen maakt over het voornemen van het Franse voorzitterschap ten aanzien van de maatregelen op sociaal gebied. Wij maken ons daar zorgen over, in die zin dat het voornemen niet mag leiden tot een aantasting van het Nederlandse stelsel van sociale zekerheid. Verder heb ik graag een reactie van de regering op de voornemens. Hoe verhouden die voornemens zich tot het subsidiariteitsbeginsel. Ik sluit mij wat dat betreft aan bij de opmerkingen van collega Van Baalen.
Dan het tweede element, namelijk het EVRM. Ook op dit punt overweeg ik in tweede termijn een motie in te dienen. Het lijkt ons buitengewoon ongewenst om opgezadeld te raken met een handvest dat afwijkt van het EVRM. Dan is er immers de mogelijkheid dat er conflicten of competentieverschillen ontstaan tussen het Hof van Luxemburg en het Hof van Straatsburg en dat burgers gaan shoppen bij de verschillende hoven. Het kan leiden tot een erosie in de handhaving van mensenrechten in plaats van het daadwerkelijk vastleggen van de grondrechten in de Europese Unie. Derhalve overweeg ik, hierover in tweede termijn een motie in te dienen, analoog aan de motie-Hirsch Ballin uit de Eerste Kamer.
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
Mevrouw de voorzitter! Toen ik de stukken kreeg van de Europese Raad, gehouden in Feira, realiseerde ik mij eens temeer dat de Europese Raad zich de laatste jaren heeft ontwikkeld tot een soort dagelijks bestuur van de Europese Unie, een board of directors, met een navenante hoeveelheid stukken en een steeds meer uitdijende agenda. Laat ik van mijn hart geen moordkuil maken; het geeft mij in toenemende mate ook het onbehaaglijke gevoel dat de Europese Raad als instelling zich in hoge mate heeft losgezongen van elke redelijke vorm van parlementaire controle. Dat geldt niet alleen ons, maar ook het Europees Parlement. En dat is gewoon niet goed. Laten wij eerlijk zijn, dit soort debatten heeft veelszins het karakter van kort nakaarten. Als je echter werkelijk op je laat inwerken wat er allemaal in die voorzittersconclusies en bijlagen staat, merk je dat het buitengewoon veel is. Dat gezegd zijnde, zal ik mijn vijf minuten spreektijd toch benutten om er een paar krenten uit te halen.
In de eerste plaats het handvest. Klopt mijn waarneming dat, wat er ook in Nice wordt afgesproken, het in elk geval geen juridisch bindend document zal zijn? Of is dat, iets anders geformuleerd, op dit moment in ieder geval niet de ambitie van de Nederlandse regering? Het lijkt mij het meest waarschijnlijke scenario dat men in Nice nog niet zover is. Als dat zo is en als men toch verder wil – dat is overigens niet mijn ambitie, want ik denk dat het goed en voldoende is om de Europese Unie te laten aansluiten bij het EVRM – dus als men toch een basisdocument met een juridisch bindend karakter wil opstellen, dan is mijn vraag waarom dan in Nice iets naar buiten wordt gebracht. Waarom wordt dan niet gewoon doorvergaderd?
In de tweede plaats de IGC-agenda. Zoals die agenda er nu uitziet, is zij inderdaad breder dan de zogenaamde left-overs van Amsterdam. Tussendoor vraag ik wat de minister-president vindt van het voorstel van Duitsland, waar kanselier Schröder zich kennelijk inmiddels achter geschaard heeft, namelijk om al heel snel, in 2004, een tweede intergouvernementele conferentie te beleggen. Wat is het commentaar hierop van de minister-president?
Dan de voorliggende IGC-agenda. Ik ben blij dat er nu meer aandacht wordt gegeven aan de samenwerking tussen de NAVO en het Europese veiligheids- en defensiebeleid. Er zijn of worden werkgroepen in het leven geroepen. Is het het oogmerk van de Nederlandse regering en misschien ook van de Europese Unie om die samenwerking zoveel body te geven dat zij een plaats krijgt in de verdragen? Met andere woorden, krijgt zij een verdragsstatus? Ik ben daar voorstander van.
Er is in de stukken veel aandacht gegeven aan de civiele aspecten van crisisbeheersing. De ambitie liegt er niet om: 5000 politiefunctionarissen in 2003 die gereed moeten staan voor internationale missies die het gehele scala van conflict, preventie en crisisbeheersingsoperaties bestrijken. Het wordt toch tijd dat wij in elk geval in Nederland – de vraag zal ook elders in Europa wel gesteld worden – duidelijk krijgen wat het betekent voor, in dit geval, de Nederlandse politie. Ik begrijp dat het om vrijwilligheid gaat. Kan de regering hierover meer duidelijkheid geven? Wat betekent het voor opleiding en recrutering? Wat betekent het voor de politiefunctionarissen op dit moment? Welk gevolg heeft het voor de bestuurlijke aansturing? Heeft het consequenties voor de Politiewet? Wat betekent het voor de parlementaire controle? Ik had op dit punt een motie meegenomen voor de tweede termijn, maar ik heb begrepen dat het ongeveer de materie is waarom de heer Melkert eerder heeft gevraagd. Ik kijk even naar de heer Timmermans. Mijn vraag is nu wat er gebeurt met de motie-Melkert.
Het is fijn dat er nu conceptverdragsteksten voor ons liggen. Dit maakt het voor ons een stuk beter mogelijk, na te lopen waarmee men bezig is. Ik haal er twee zaken uit.
De versterkte samenwerking, geambieerd door de Nederlandse regering, is nu nadrukkelijk geagendeerd. Ik heb er geen overwegende bezwaren tegen. Het komt er natuurlijk op aan hoe te zijner tijd gebruik wordt gemaakt van de versterkte samenwerking. Ik zeg nog maar een keer dat ik mij erover blijf verbazen hoe gemakkelijk juist Nederland akkoord gaat met een structuur die een bedreiging kan vormen voor de eenheid van de communautaire rechtsorde. Het is immers altijd het eerste zorgenkindje van Nederland geweest dat die communautaire rechtsorde homogeen bleef. Maar goed, kennelijk stapt men er licht overheen als men weet of in redelijkheid vermoedt dat men tot de voorhoede van de Europese Unie behoort en zal blijven behoren.
In het algemeen overleg dat wij anderhalve week hebben gehouden ter voorbereiding van de top, heb ik van diverse collega's flink op mijn tabberd gekregen toen ik zei dat ik aarzelingen had bij de individuele verantwoordelijkheid van leden van de Europese Commissie. Ik constateer nu dat uit de stukken blijkt dat mijn standpunt een grote mate van steun ondervindt in Europa. Ik geniet even van het jaknikken van de staatssecretaris. Het beginsel van collegialiteit wordt zo belangrijk gevonden, dat men de individuele verantwoordelijkheid van commissarissen tegenover het Parlement niet verder body wil geven.
Voor Oostenrijk sluit ik mij aan bij het betoog van de heer Verhagen. Is er overigens een afspraak op papier gemaakt? Dan heb ik graag dat de Kamer het stuk krijgt. Ik wil dan wel eens weten wat voor afspraken er worden gemaakt.
Ten slotte spreek ik mijn waardering ervoor uit dat de staatssecretaris heeft verduidelijkt wat hij de laatste tijd heeft verstaan onder het fenomeen netwerken. Hij wil de historisch zwakke kant van de Nederlandse diplomatie repareren. Nou, sterkte ermee. Van belang is het wel met wie bondgenootschappen worden aangegaan, of het ad hoc is dan wel een zekere structuur krijgt, en over welke zaken het gaat.
De heer Hoekema (D66):
Mevrouw de voorzitter! Wat voor top was het, vraagt de minister-president meestal, eentje van de eerste of van de tweede categorie, om het in wielertermen te zeggen. Na Euro 2000 is er immers weer een ander sportleven.
Ik ben het er met de heer Van Middelkoop over eens dat in de besluiten van de top van Feira een hoop hardware zit. De implementatie van de besluiten van Lissabon geeft veel aanknopingspunten voor die hardware. Ik licht er een punt uit. Wat moet de gemiddelde Nederlandse onderneming aan met het handvest voor de kleine onderneming? Welke meerwaarde heeft Brussel? Komen wij hiermee weer op het door de staatssecretaris geliefde terrein van de benchmarking terecht?
Het was een mysterieuze top. Ik heb het nu niet over het derde mysterie van Fatima, maar over het verloop van de discussies over het belastingpakket ter vermijding van belastingontduiking en over Oostenrijk, dat kennelijk niet aan de orde was, niet op de agenda stond en niet besproken is. Misschien kan de minister-president eens beeldend vertellen hoe het nu echt gegaan is in die anderhalve dag. Het verslag is droog, goed, to the point en correct, maar de werkelijkheid erachter laat zich alleen maar raden.
In verband met Oostenrijk is het uitoefenen van de parlementaire controle wat moeilijk. Er is geen stuk. Er is geen voorstel dat door de Kamer gecontroleerd kan worden. Er zijn kennelijk wel pogingen daartoe gedaan. Ik heb uit de krant van gisteren begrepen dat de minister-president twee keer door zijn collega van Portugal is benaderd met een voorstel, waarin kennelijk staat dat er een comité van drie wijzen uit Straatsburg moet komen, uit het Europese hof voor de rechten van de mens. Dit comité moet toetsen wat Oostenrijk doet en het algemene gedrag van de Oostenrijkse regering onder de loep nemen. Hierover zijn talloze vragen te stellen. Is dit voorstel er? Is er een tijdslimiet aan verbonden, bijvoorbeeld van een halfjaar? Is het al geaccordeerd binnen de groep van veertien? Wat is de mate van medewerking van Oostenrijk hierbij? Graag krijg ik hierop een reactie van het kabinet.
Mijn fractie heeft geen spontane behoefte, het pakket maatregelen te veranderen, maar ik heb in algemeen overleg eerder gezegd dat wij wel vinden dat een verdeeld Europa, een Europa van veertien dat in twee kampen is verdeeld, geen fraai beeld oplevert. Dat zal in ieder geval moeten worden gerepareerd.
Wat betreft de belastingen heeft de minister-president gesproken over: "Een smal bruggetje met een ongewis vervolg, waarvan het positieve eindresultaat nog allerminst vaststaat." Het is dus een bruggetje dat kennelijk van mindere kwaliteit is dan het bruggetje van de heer De Graaf. De bestemming is ook nog onbekend. Ik ben het met collega Verhagen eens dat er nog vele vragen te stellen zijn over het belastingpakket. Er zijn nog veel mogelijkheden tot ontduiking. Het is niet duidelijk wanneer de richtlijn ingaat. Er komt een overgangstermijn van zeven jaar. Er is onvoldoende zekerheid over de positie van de derde landen. Die derde landen, zoals Zwitserland en Liechtenstein, zullen nog eens heel goed nadenken, voordat zij spontaan hun medewerking aanbieden. Welke garantie is er dat er over een aantal jaren, aan het eind van dit decennium, een sluitend pakket is voor het tegengaan van belastingontduiking? Dat is een Nederlands belang, maar ook een belang van Europa.
Over de uitbreiding bestaat veel onduidelijkheid. Dan weer data, dan weer geen data. Dan weer criteria, dan weer geen criteria. De criteria liggen echter vast, maar op dit ogenblik liggen er geen data voor. Begin volgend jaar zal de Commissie data noemen. De onderhandelingen met de kandidaat-toetreders gaan verder volgens het regattamodel. De minister-president heeft in Boekarest een – ik citeer NRC Handelsblad – "opmerkelijke redevoering" gehouden over de uitbreiding. Dat doet de minister-president meestal, bijna per definitie, maar wat was nu het opmerkelijke in die redevoering? Was dat wellicht het feit dat hij heeft gewezen op de zorg in West-Europa, in het Europa van de huidige lidstaten van de Unie, over de uitbreiding? Hij sprak kennelijk over angsten in Europa voor de uitbreiding. Hebben die te maken met het vrije verkeer van personen dat een probleem gaat worden? Dat kan ik mij namelijk voorstellen, ook als het gaat om Roemenië. Waar zijn die angsten op gebaseerd? Graag een toelichting daarop.
De geest van minister Fischer hing over Feira, maar in de stukken en ook in de uitlatingen van leden van het kabinet is daar niet zoveel van terug te vinden. Zo nu en dan verrast de staatssecretaris voor Europese Zaken ons met een boeiend betoog over benchmarking, netwerken en bilateralisme. Dat is prima, maar het gaat om benchmarking, netwerken en bilateralisme, als aanvulling op en niet vervanging van de integratie, de vooruitgang daarbij, de goede regelgeving en de toets door het Hof. Ik wil graag een positiebepaling van het kabinet hebben terzake. Dat kan in de Staat van de Unie, zoals collega Timmermans suggereerde, maar ook via een grote redevoering van de minister-president, de minister van Buitenlandse Zaken of de staatssecretaris over die rede van Fischer. Anders dan collega Timmermans zou ik daarin ook graag enige aandacht horen voor de finalité politique. Het gaat mij er niet om dat er van Nederlandse kant een blauwdruk op tafel wordt gelegd, maar wel dat het onderwerp wordt geadresseerd. Dat lijkt mij belangrijk genoeg. Nu bestaat de indruk dat iedereen het met elkaar eens is. Ik noem wat dat betreft Chirac, Blair, Fischer en Jospin. Iedereen is het eens over vooruitgang in Europa, over kleine groepen en versterkte samenwerking, over het Europa van de Verenigde Staten of de Verenigde Staten van Europa. Het lijkt één grote brij te worden. Misschien kan de Nederlandse regering met de haar kenmerkende nuchterheid voor helderheid zorgen. Mijn fractie is een groot voorstander van modellen, waarbij de integratie over kleinere groepen verder wordt gebracht en waarbij wordt verder gewerkt aan die finalité politique, zonder dat die kleinere groepen leiden tot blokken van degenen die snel gaan en degenen die langzaam gaan. Het mag geen closed shop worden.
Er zijn belangrijke besluiten genomen over de civiele crisisbeheersing. Juist gelet op de situatie op de Molukken die wij gisteren in dit huis bespraken, wil ik dat onderwerp er even uithalen. Ik kom eerst op het element van de politie. De motie-Melkert daarover ligt voor. Is het juist, vraag ik de minister van Buitenlandse Zaken, dat Nederland op dit ogenblik niet kan voldoen aan een evenredig aandeel in de politiemacht van 5000 man die in 2003 in het veld wordt gebracht? Wordt het geen tijd om daaraan te werken? Ik besef dat dit een moeilijk onderwerp is. Wij hebben nu de Euro 2000. Wij voeren momenteel ook een discussie over de politiesterkte in Nederland, de inzetmogelijkheden en de beperkingen daarvan. Die zijn mij goed bekend, maar mijn fractie acht het van groot belang dat ook de Nederlandse politie een evenredig aandeel kan leveren in die politiemacht. Daar krijg ik graag een reactie op.
Is er geen reden te werken aan een serie van instrumenten, zoals waarnemers en expertise, dat de Europese Unie kan inzetten bij crises? Ik denk bijvoorbeeld aan de crisis op de Molukken. Zou dat nieuwe instrument van de civiele crisisbeheersing daarin niet kunnen voorzien? Wat betreft de EVDB wil ik wijzen op de passage dat de verdragswijziging die daarvoor noodzakelijk is kennelijk door alle partners wordt aanvaard. Kan de minister van Buitenlandse Zaken dat bevestigen of is alleen die optie open?
Voorzitter! De barre werkelijkheid van Europa kwam in het zonnige conferentieoord Feira naar binnen in de vorm van de ramp van Dover. Kan de minister-president helder uiteenzetten wat de Europese aanpak in dezen is? Ik ben het eens met collega Timmermans dat het niet alleen om grenscontroles gaat, maar dat het daar wel óók over gaat. Het gaat om het aanpakken van de bron van het probleem én om effectieve grenscontroles. Fysieke instrumenten zoals scannen lijken mij daarbij van groot belang. Ik sluit mij aan bij de vragen van collega Verhagen over Schengen. Kan de regering nog eens heel duidelijk uiteenzetten dat zij wat betreft het handvest kiest voor ambitie? Waar nu wordt gekozen voor een politieke declaratie, mag dat niet betekenen dat de ambitie van het bindend instrument wordt opgegeven. Ik was vorige week vrijdag bij een bijeenkomst van de vakbeweging waar ook groepen zoals Amnesty International en de Vierdewereldbeweging tegen armoede uitspraken veel hoop en verwachting te hebben van dat handvest. De discussie over de verhouding tot het EVRM is uitstekend, maar het gaat er ook om het Handvest te maken tot een bindend instrument, volgend op de fase van de declaratie.
Ten slotte wens ik de heer Van Baalen van harte geluk met zijn maidenspeech. Het onversneden liberale geluid van de VVD klinkt, behalve via buitenlid Bolkestein, nu weer in dit huis door!
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter! Tijdens het overleg ter voorbereiding van de top van Feira heb ik de minister-president gevraagd of het niet tijd werd de discussie die aangezwengeld is door de Duitse minister van buitenlandse zaken Fischer, ook tijdens de top met collega-regeringsleiders en staatshoofden te voeren. De vraag waarheen de Europese trein rijdt, is op dit moment de intellectuele uitdaging voor de visionaire staatsman. Die vraag is zeer relevant en leeft ook bij velen. Wij behoeven alleen de kranten er op na te slaan om te constateren hoeveel meningen erover naar voren worden gebracht.
Tot mijn grote spijt heeft de minister-president, een van de meest ervaren Europese regeringsleiders, mijn vraag beantwoord met een stilzwijgen. Met geen woord is hij hierop ingegaan. Geen ambitie om visionaire vragen te beantwoorden. Met een dergelijk laag ambitieniveau is het niet verwonderlijk dat dit cruciale debat niet in Feira is gevoerd, maar dat het helaas in de hoofdsteden afzonderlijk wordt gevoerd. Want een paar dagen later voerde de heer Chirac hierover het woord in Berlijn in de Bondsdag.
Paars 2, onder de leiding van het duo Van Aartsen/Benschop, heeft een Europabeleid gevoerd met de volgende kenmerken. Eigen, veelal financieel, belang gaat voor. Dossierbenadering. Wat is dat? Dat komt neer op verschillende coalities naar aanleiding van verschillende dossiers. Meer bilateraaltjes. Dienaangaande heeft de staatssecretaris een naam opgebouwd. Netwerken, heet dat in zijn jargon. Vasthouden aan deze werkwijze wreekt zich nu, waar om een toekomstvisie gevraagd wordt. Het debat dient ook in deze Kamer gevoerd te worden. Waar staat de Nederlandse regering ten opzichte van het idee van parlementairsering van Europa, zoals de heer Fischer verwoord heeft, met elementen van flexibiliteit? Hoe staat zij tegenover de kopgroepbenadering van de heer Chirac, die zeer snel zou kunnen leiden tot een gesloten stelsel van een Europa van meerdere snelheden? Ik hoop dat wij vandaag van de minister-president de eerste contouren van een visie kunnen verwachten. Ik sluit mij wat dat betreft aan bij de vragen van de collega's Timmermans en Hoekema over een uitgebreidere visie hierop, waarbij wat ons betreft ook de vraag inzake finaliteit aan de orde zou moeten komen.
Verder is in Feira gesproken over de kwestie van de maatregelen tegen Oostenrijk. De maatregelen zijn destijds genomen vanwege de deelname van de extreem-rechtse en racistische FPÖ aan de regering. Ik ben het eens met de manier waarop de staatssecretaris het heeft verwoord. Dat was niet omdat het toen winter was en dat vanwege het feit dat het nu zomer is, hierin verandering moet worden gebracht. Wij hebben uit de pers begrepen dat het Portugese voorzitterschap blijkbaar met voorstellen is gekomen om tot veranderingen in de maatregelen te komen. Ik heb hier gisteren een brief van de regering over gevraagd, maar die heeft de Kamer nog niet ontvangen. Daarom hoor ik vandaag graag van de minister-president en de minister van Buitenlandse Zaken wat de inhoud van de voorstellen is en hoe de regering daartegenover staat. Wij hebben in ieder geval geen behoefte aan verandering van de maatregelen, zolang de FPÖ in de regering zit, maar wij hebben natuurlijk niets tegen het monitoren en volgen van het beleid, zolang dat niet leidt tot een "business as usual"-benadering van Oostenrijk.
De dood van 58 mensen – de minister-president spreekt van "illegale migranten", maar het zijn in eerste instantie mensen – in een Nederlandse vrachtwagen in Engeland is voor de Europese leiders aanleiding geweest om te reageren op de verwerpelijke praktijk van mensensmokkel. Zij hadden dit onderwerp ook bij de kop kunnen pakken door daar op een andere manier over te praten. Fort Europa en een roep om strengere controle en straffen zijn geen antwoorden op het wereldwijde migratievraagstuk. Ik vraag mij oprecht af wanneer dat tot de Europese leiders doordringt. Europa heeft een immigratiepolitiek nodig die meer is dan alleen repressieve maatregelen. Hoe moeilijk het ook voor te stellen is, de lucratieve business van mensensmokkel heeft natuurlijk een rechtstreekse relatie met het repressieve beleid. Wat belet de minister-president en de Nederlandse regering om ook arbeidsmigratie op de Europese agenda te zetten?
Ook het belastingdossier is in Feira aan de orde geweest. Ik citeer de minister-president: "Er zijn een aantal algemene uitgangspunten geformuleerd". Verder zegt hij: "Als je positief denkt, kun je zeggen dat het glas meer dan halfvol is in plaats van bijna leeg". Je moet echter wel zeer fantasievol zijn om van "bijna leeg" "halfvol" te maken. Ik feliciteer de minister-president met zijn bloeiende fantasie; zo'n grote fantasie heb ik niet. De voorwaarden die zijn gesteld om tot een besluit te komen over de invoering van een spaarbelasting zijn zodanig dat je grote vraagtekens kunt zetten over de betekenis van die voornemens. Als je geen belastingharmonisatie wilt realiseren, moet je de besluitvorming op dat punt vooral afhankelijk maken van Zwitserland, want dan komt er zeker niets van.
De laatste agendazitting voor de IGC heeft plaatsgevonden. Over een cruciaal punt, namelijk de meerderheidsbesluitvorming, vraag ik informatie. Dit punt is voor mijn fractie heel erg belangrijk. Ik overweeg om daarover in tweede termijn een motie in te dienen om de Nederlandse regering de toezegging te vragen dat er geen meerderheidsbesluitvorming komt zonder co-decisie.
Mijn laatste punt is het EVDB. Op dat punt moet heel goed gewerkt worden aan de democratische controle. Je kunt je nu immers afvragen of een democratische controle van de afspraken plaatsvindt. Daarnaast moet conflictpreventie worden ontwikkeld en in het verdrag worden ingebed. Welke initiatieven worden door de Nederlandse regering genomen voor de capaciteitsopbouw ten behoeve van conflictpreventie? Dat is natuurlijk meer dan politiecapaciteit; daar heeft collega Hoekema al iets over gezegd. Het gaat ook om waarnemers, pools van deskundigen en de relatie met de NGO's. Een heel belangrijk punt is ook de afstemming en de relatie met de OVSE.
De heer Van den Berg (SGP):
Mevrouw de voorzitter! De top van Feira was misschien niet de meest indrukwekkende die wij de laatste tijd hebben beleefd, maar ook mij bekroop het gevoel dat een scala van fundamentele onderwerpen aan de orde is geweest, soms tussen neus en lippen door; misschien kan ik beter zeggen: tussen de happen van de lunches en de diners door. Ik hoop dat de minister-president zijn impressie wil geven over hoe een en ander zich verhoudt tot een goede parlementaire controle en een zinvolle discussie in het parlement. Dan gaat het vaak om beschouwingen achteraf, terwijl er toch onderwerpen aan de orde zijn en er "besluiten" worden genomen die vooraf niet helder op de agenda aan te treffen zijn. Daar vindt mijn fractie een probleem liggen. Ik hoop dat de minister-president daarop nader wil ingaan. Het is overigens niet iets van deze keer alleen. Het is haast een min of meer sluipend proces.
Voorzitter! Mijn fractie maakt zich zorgen over de gang van zaken rond het Europese handvest. Los van de principiële bezwaren van de fractie tegen de geleidelijke constitutionalisering van de Unie vinden wij de wijze van totstandkoming erg ondoorzichtig. Een probleem is dat de status van het handvest nog steeds onduidelijk is. Het moet een substantieel en geloofwaardig document worden, zo vernemen wij, maar nog niet direct bindend. Dat komt eventueel later. Ook een helder standpunt over de verhouding tot het EVRM en de Raad van Europa is nog steeds niet ontwikkeld. De zin om, zoals het kabinet nu kennelijk voorstaat, de Unie tot het EVRM te laten toetreden en het handvest op termijn ook bindend te verklaren, ontgaat ons. Als reeds in oktober op de Europese Raad van Biarritz de ontwerptekst van het handvest klaar moet zijn, zal er ook een antwoord moeten zijn op deze wezenlijke vragen. Wanneer horen wij wat de visie van de regering over, en de positiebepaling op, dit punt is? Ik hoop dat wij daar direct na de zomer over kunnen spreken.
Voorzitter! Ik kom bij het punt van de nauwere samenwerking. Ook door de discussies tussen Fischer en Chirac komt opnieuw het idee van een kopgroep naar boven. Wij hebben daar steeds afstand van genomen. Er dreigt een driedeling in de Unie: kopgroep, niet tot de kopgroep behorende huidige lidstaten en de nieuwe toetreders. Dat lijkt ons geen gewenste zaak. Waar president Chirac afstand neemt van de "Verenigde Staten van Europa" en uitkomt op een "Verenigd Europa van Staten", komt hij wat in onze buurt. Wij zien dan echter niet hoe dat samen kan gaan met een Europese grondwet. Dat vinden wij geen wenkend perspectief. Het lijkt ons ook iets te simpel geredeneerd. Wij voelen ons dan ook meer verwant aan de reactie van Blair op Chiracs uitlatingen. Ik hoor echter graag de visie van de minister-president op deze discussie. Die treffen wij nu nog niet aan in de conclusies.
Voorzitter! De top werd opgeschrikt of misschien zelfs overschaduwd door het drama van de Chinese verstekelingen. Dit is een bij uitstek grensoverschrijdend probleem. Op dit punt steunen wij met aandrang het werk dat de Commissie verricht in lijn met de conclusies van Tampere om tot een goed gecoördineerd beleid te komen. Dat heeft grote haast. Ook wij dringen erop aan om dit soort drama's zoveel als mogelijk uit te bannen.
Voorzitter! Op merkwaardige en ondoorzichtige wijze wordt verder gewerkt aan het eigen veiligheidsbeleid op het Europese niveau. Niet zozeer via de conclusies, maar met name via de bijlagen worden wij nu geconfronteerd met de oprichting van vier interim-comités die een en ander mogen uitwerken, waaronder een interim-comité voor politieke en veiligheidsvraagstukken. Is dat niet de omgekeerde wereld? Terwijl deze organen er al zijn, moeten het hoofddoel en de collectieve vermogensdoelstellingen nog ontwikkeld worden. Zo moet het toch niet? Wij vinden dat er eerst politieke overeenstemming moet zijn over nut en noodzaak van het Europese veiligheidsbeleid voordat er invulling aan wordt gegeven.
Het is duidelijk dat er een akkoord over de spaargelden nodig is. De inhoud van dit akkoord is echter niet bijster indrukwekkend, om het heel voorzichtig te zeggen. Het is hoogstens een heel klein stapje, maar feitelijk vrezen wij dat er voorlopig nog niets gebeurt en dat de belastingparadijzen blijven bestaan.
In de derde IGC-notitie van het kabinet deelde de regering fiscale zaken in in kernzaken en bijzaken. Aangezien het heffen van belasting tot de kernzaken behoort, zal de regering, als zij consequent is, ook inzake belastingheffing op buitenlandse spaartegoeden besluitvorming bij unanimiteit voorstaan. Dan rijst de praktische vraag of zij dit een belemmering acht voor een spoedige totstandkoming van de uniformering.
Tot slot iets over Oostenrijk. Er is opnieuw een overtrokken besluit genomen. Een commissie van wijze mannen gaat het Oostenrijkse coalitiebeleid beoordelen. Ik dacht dat Oostenrijk nog steeds een soevereine staat was. Ik vind dit dan ook volstrekt niet passen. Wij hebben dat ook gezegd ten aanzien van de eerdere maatregelen. Wij moeten ons niet gaan bezighouden met de regeringsvorming in een land. Wij moeten afwachten of Oostenrijk eventueel met voorstellen komt die zich niet zouden verdragen tot de algemene beginselen die in de Unie worden gehanteerd. Dat is tot nu toe niet gebeurd. Daarom vindt mijn fractie deze maatregelen overtrokken en zouden eerdere maatregelen moeten worden ingetrokken.
De heer Marijnissen (SP):
Mevrouw de voorzitter! Het debat over de Staat van de Unie op 30 september van het vorige jaar opende ik met de zin: "Het federalisme leeft." Staatssecretaris Benschop stelde echter dat de IGC weliswaar dynamiek oplevert, maar dat er van een discussie over meer of minder federalisme geen sprake was. Inmiddels zijn wij negen maanden verder en dat blijkt symbolisch te zijn. De Duitse minister van buitenlandse zaken Joschka Fischer heeft met zijn "Quo vadis Europa"-speech het debat over het nieuwe Europese federalisme inmiddels in volle omvang geopend. Of het nu een Verenigde Staten van Europa of een Europa van Staten wordt, de EU zal wat hem betreft stap voor stap een federatie worden. Een ander geschikt woord kon hij niet vinden.
De staatssecretaris laat in een artikel in de krant weten dat hij vooral erg gelooft in netwerken, als zelfstandig naamwoord en als werkwoord. Dat is hem op een reprimande komen te staan van de voormalige euroscepticus pur sang, inmiddels eurocommissaris Bolkestein. Ik vind het in dit verband wel aardig om een stuk uit de krant voor te lezen dat ik vanmorgen heb gelezen. De heer Benschop wordt gevraagd om een en ander uit te leggen. De journalist had begrepen dat de staatssecretaris flink gehakt zou maken van Bolkestein in een toespraak en hij vroeg hem om alvast een inkijkje te geven in wat hij allemaal zou gaan zeggen. Wij zijn natuurlijk ook razend benieuwd. Als hem wordt gevraagd hoe het zit met het netwerken, dan zegt hij dat grote landen als Frankrijk en Duitsland zich daar nooit voor geschaamd hebben en dat zij daarmee goede resultaten bereiken. Is het niet een beetje raar om de Nederlandse positie te vergelijken met die van bijvoorbeeld Groot-Brittannië en Frankrijk? Goed, wij zullen het zo dadelijk horen.
Al vele malen heb ik verschillende bewindslieden voorgehouden dat Europa en dan met name het communautaire Europa werkt als een zwart gat. Het slorpt alles op wat zich in zijn nabijheid vertoont. Vanaf het Verdrag van Maastricht en de totstandkoming van de interne markt zijn wij in een autonoom proces beland dat ons zal leiden naar de nieuwe heilsstaat van Joschka Fischer: het federale Europa met een regering, een echte president, een grondwet en zelfs een opgetuigd parlement. Natuurlijk, Joschka Fischer benadrukt dat ook in zijn visie de natiestaten nog een rol hebben te vervullen. Maar iedereen begrijpt dat die rol steeds meer een symbolische zal moeten zijn. De grote gelijkschakeling begint deze keer in Berlijn. Joschka Fischer heeft met zijn verhaal – à titre personnel overigens – zowel kritiek van de ministers van buitenlandse en binnenlandse zaken van Frankrijk alsook steun geoogst, in ons land vooral van de kant van de cryptofederalisten van D66 en van GroenLinks. Hoe kan het ook anders? Volgens die partijen hebben wij zelfs meer Fischers nodig in Europa. Mijn vraag aan de staatssecretaris is of hij nog steeds van mening is dat een discussie over federalisme niet dekt wat zich momenteel in Europa afspeelt.
Deze discussie kon natuurlijk niet uitblijven. Waar gaan wij heen? Waar gaat het heen? En waar willen wij heen? Dat lijken vragen die slechts weinigen echt bezighouden. Toch mag van de regering gevraagd worden, zich te mengen in deze discussie. Transparantie – het woord – wordt vaak genoemd als wij spreken over Europa. Transparantie als het gaat om de doelstellingen op lange termijn van deze regering lijkt mij echter in dezen op z'n minst even gewenst. De Staat van de Unie is al een paar keer genoemd. Ik kan mij zo voorstellen dat de regering vandaag niet in staat is om dat vergezicht te etaleren. Ik heb er in het verleden al meer dan eens – helaas tevergeefs – om gevraagd en ik vermoed ook niet dat het vandaag beschikbaar is. Maar de Staat van de Unie bij de derde dinsdag van september, dat lijkt mij, moet kunnen.
Dan heb ik nog een vraag aan de minister-president. Ik heb in de Internationale Spectator een stuk gezien naar aanleiding van een speech van de minister-president. Bij het tot besluit is de volgende zin te lezen: "Vaststaat dat de grotere Unie waarnaar wij met overtuiging op weg zijn een ander karakter krijgt dan de Unie zoals wij die nu kennen." Kan de minister-president zeggen wat die wijziging in karakter precies zal moeten zijn?
De heer Hoekema (D66):
Mag ik als eenvoudig cryptofederalist of misschien wel een echte federalist een vraag stellen aan de heer Marijnissen?
De heer Marijnissen (SP):
Dat is het punt. Dat heeft de heer Hoekema nooit willen toegeven. Ik heb daar met de vorige minister van Buitenlandse Zaken en met de fractievoorzitters van D66 hele debatten over gehad, maar dat werd altijd ontkend. Ik heb altijd gezegd dat er een dubbele agenda is en dat wordt nu bevestigd.
De heer Hoekema (D66):
Wees blij met deze helderheid, mijnheer Marijnissen, op de laatste dag voor het zomerreces. Ik heb nog een eenvoudige vraag. De heer Marijnissen geeft wel aan waar hij niet heen wil. Hij is ook bang dat het kabinet met verborgen agenda's ergens heen wil waar hij niet heen wil. Hij wil niet naar Brussel. Hij wil naar een Europa met sterke nationale staten en weinig bevoegdheden voor Brussel. Is dat ongeveer de samenvatting van het programma van de SP voor Europa?
De heer Marijnissen (SP):
Dat is een vrij goede samenvatting. Wij zijn er niet van overtuigd dat de naties, staten als dragers van democratie en rechtsorde zich hebben overleefd. Het proces dat wij al vanaf Maastricht zien richting verdere federalisering en de totstandkoming van de politieke unie houdt voor ons absoluut geen garantie in voor het veiligstellen van de democratie. Mag ik erop wijzen dat er velen in Europa zijn, ook zij die nu hun hart verpand hebben, pro forma of werkelijk, aan het federalisme, tegelijkertijd hun bezorgdheid over het democratische aspect etaleren. Laat ik mijn slot er maar meteen bij betrekken, dat lijkt mij wel leuk. Op de site van het Portugese voorzitterschap heb ik eens gekeken hoe het zat met de besluiten van de top, maar wat zie ik daar! Het wordt gesponsord door het bedrijfsleven, door bedrijven als Compaq, Gründig, Canon. Die zijn allemaal betrokken bij de totstandkoming van die top. Dat is toch een mooie metafoor voor de krachtsverhoudingen binnen het hedendaagse Europa! Ik vraag de minister-president of die bedrijven erbij aanwezig waren, of die daadwerkelijk betaald hebben, wat zij ervoor terug krijgen. Ik kan mij herinneren dat de heer Ybema, staatssecretaris van Economische Zaken, woedend was over het feit dat de WTO-top in Seattle op zo'n schaamteloze manier gesponsord werd. Hij heeft daar ook grote afstand van genomen. Voorzitter! De minister-president mag het lijstje van die bedrijven hebben, het zijn er zo'n negen. Ik vraag mij werkelijk af hoe dat is te combineren.
De heer Timmermans (PvdA):
Voorzitter! Ik zou de heer Marijnissen de suggestie willen doen om eens te solliciteren als eurocommissaris. Dat kan wonderen voor zijn standpunt betekenen!
De heer Marijnissen (SP):
Helaas, mijnheer Timmermans, zegt dit meer over de heer Bolkestein dan over mij!
Mevrouw de voorzitter! Ik sluit mij ten slotte graag aan bij de opmerkingen over de belastingen. Dat wil maar niet lukken en het is toch een groot probleem voor landen die willen blijven investeren in collectieve voorzieningen dat het mogelijk blijft om rechtvaardig geheven belastingen te ontduiken omdat er nog altijd van die paradijzen in Europa zijn. Ik sluit mij ook aan bij degenen die toch hun twijfels hebben geuit over het akkoord waarover nu dan victorie gekraaid wordt en dat in Feira is bereikt. Het heeft niet veel om het lijf, temeer niet omdat het afhankelijk gemaakt lijkt te worden van derde landen zoals Zwitserland. Ik wil de bewindslieden dan ook vragen hoe dat goede doel van onderlinge afstemming in Europa – daar zijn wij dus zeker niet op tegen – bereikt kan worden als dat afhankelijk wordt gemaakt van een belastingparadijs als Zwitserland.
Minister Kok:
Mevrouw de voorzitter! Ik dank de Kamer voor haar inbreng in eerste termijn en ook dezerzijds onze gelukwensen aan de heer Van Baalen voor zijn belangwekkende maidenspeech.
De top van Feira was inderdaad niet spectaculair, maar geeft toch blijkens het zojuist naar voren gebrachte voldoende stof voor gedachtewisseling en was naar de mening van de regering zeker vruchtbaar omdat na de belangrijke tussentop van Lissabon over de economische (concurrentie)kracht en de sociale cohesie in Europa op een groot aantal belangrijke met elkaar samenhang vertonende terreinen goede voortgang is geboekt. Ook thans heb ik weer enkele kritische opmerkingen gehoord over het feit dat daar zoveel besluiten zijn genomen. Ik beschouw dat maar als een compliment. Ook is gewezen op het risico dat dit, in de woorden van de heer Van Middelkoop, enigszins zou worden losgezongen van parlementaire controle. De heer Van den Berg gebruikte iets andere bewoordingen, maar die gingen toch ook wel in dezelfde richting. Ook werd verwezen naar besluiten die niet duidelijk beoordeelbaar op de agenda stonden of aan een beoordeling van de Kamer waren onderworpen voordat erover werd gesproken. Ik veroorloof mij toch de opmerking – ik heb die twee weken geleden ook in het AO gemaakt – dat ik dat niet goed kan volgen. Soms zijn er op onderdelen inderdaad besluiten genomen die niet eerder konden worden voorzien, omdat er nieuwe ontwikkelingen waren, zoals het drama in Dover en het belastingpakket. Van het laatste heb ik in het AO ook aangegeven hoe vast dat zat, zelfs tot en met de letterlijke vooravond van Feira. Dan is de Europese Raad het orgaan waar op dat moment met stoom en kokend water nog een besluit kan worden geforceerd, met uiteraard steeds weer in de hoofdrol de verantwoordelijke ministers en staatssecretarissen in dit geval van financiën. Dus ik geef graag toe dat voor zo'n onderwerp dan misschien niet kan worden voorzien hoe het tijdens de top zal gaan, maar het omgekeerde is ook waar. Zonder die top zou nimmer een oplossing voor dit onderwerp worden gevonden. Alle andere onderwerpen zijn zeer grondig in de voorbereiding aan het parlement voorgelegd. Enkele leden hebben gevraagd: waar blijft de parlementaire controle. Die ligt hier, het is niet vol vanochtend, dat is waar, maar het parlement controleert vooraf en achteraf. Het is waar dat de hoeveelheid onderwerpen en de aard van die onderwerpen in de loop van de tijd enige verandering ondergaan, maar ik wil dit toch inbrengen tegen hetgeen hier naar voren is gebracht.
Vooruitlopend op het antwoord van de minister en de staatssecretaris van Buitenlandse Zaken zal ik kort de belangrijkste onderwerpen langslopen. Over het handvest is gesproken in aanwezigheid van de vice-voorzitter van de conventie die het voorbereidt, omdat de voorzitter door tragische persoonlijke omstandigheden niet aanwezig kon zijn. Dit was een momentopname, waarbij duidelijk naar voren kwam dat de lidstaten nog voldoende ruimte laten voor een vervolg. Dit vervolg komt snel, want men heeft de ambitie om voor Biarritz tot afronding van de werkzaamheden te komen. Het slechts denkbare resultaat is een stuk zonder inhoud en zonder de bereidheid een juridische binding aan te gaan. Nederland heeft de neiging zich eerst te concentreren op een stuk met een zo goed mogelijke inhoud om een politieke en juridische meerwaarde te bereiken. Een stuk zonder inhoud zal de discussie over de juridische binding in een ander kader plaatsen. De relatie met het EVRM is hierbij wat Nederland betreft nadrukkelijk aan de orde.
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
De Eerste Kamer heeft de motie-Hirsch Ballin c.s. aanvaard waarin nadrukkelijk wordt gevraagd om dit proces zo te leiden dat wordt gekozen voor aansluiting bij het EVRM. Wordt die motie uitgevoerd? Uit het antwoord van de minister-president begrijp ik nu dat die gedachte op het tweede plan is geraakt.
Minister Kok:
Nee, die gedachte is intrinsiek niet op het tweede plan geraakt. Op dit onderwerp zal nog nader worden ingegaan. Wij moeten in de omgeving waarin wij opereren samen met de andere lidstaten, wel rekening houden met het risico dat de discussie zich niet alleen richt op de juridische binding en de relatie met het EVRM, maar juist op verschraling van de inhoud van het handvest. Wij willen nu het politieke gewicht inzetten op een zo sterk mogelijke inhoud. Daarbij heeft de Kamer uiteraard een eigen verantwoordelijkheid in de gedachtewisseling met de eigen vertegenwoordigers van het parlement in dat gezelschap.
De heer Verhagen (CDA):
Voorzitter! Op het moment dat er juridisch-inhoudelijk een bindend Handvest komt dat politiek iets voorstelt, is het risico toch groot dat dit afwijkt ten opzichte van het EVRM en dat derhalve juist niet de lijn van de motie-Hirsch Ballin wordt gevolgd?
Minister Kok:
Velen van u hebben al aangekondigd hierop nog terug te komen in tweede termijn. Misschien is het beter dat u eerst het volledige antwoord van de regering afwacht.
De vragen over de stand van zaken van de IGC en de uitbreiding hebben alles te maken met de vragen die de rede van minister Fischer heeft opgeroepen, namelijk: waar willen wij naar toe met Europa. Mevrouw Karimi zei dat de minister-president een van de meer ervaren Europese regeringsleiders is. Dat kan ik helaas niet ontkennen. Die ervaring heeft mij wel enigszins geleerd – niet alleen op deze dossiers, maar ook op andere terreinen – dat het wel verstandig is scherp de stappen voor ogen te houden die moeten worden gezet. Dat klinkt vreselijk pragmatisch, maar het lijkt mij wel belangrijk. Wij moeten de komende paar maanden echt tonen – meer hebben wij niet; er komen straks een paar zomermaanden en dan is het zo december en dan zitten wij op de top van Nice – dat er politieke wil is om ten aanzien van de left-overs van Amsterdam en ook overigens een aantal wezenlijke stappen vooruit te zetten. Als wij dat niet doen, als wij daartoe niet in staat blijken of niet toe bereid zouden zijn, bijvoorbeeld omdat wij het zo druk hebben met andere debatten over een weliswaar vergelijkbare thematiek, maar op een veel langere horizon gericht, dan zou Europa in een ernstige situatie komen qua geloofwaardigheid. Het verhaal was en blijft, dat Europa, de huidige vijftien, zich gereed wil tonen voor uitbreiding, wat ons betreft op korte termijn, een net zo korte termijn als mogelijk blijkt, verband houdend met het tempo waarin kandidaat-lidstaten aan het acquis voldoen. Wij kunnen het ons niet permitteren op de lange termijn onvoldoende te leveren in termen van kwaliteitsverbetering. Het gaat dan om zaken als de Commissie, de stemmenweging, de besluitvorming, een aantal aanvullende punten, soms op instituties betrekking hebbend en de versterkte samenwerking. De versterkte samenwerking is onder Nederlandse druk waarvoor wij veel steun hebben gezocht en gekregen op weg naar Helsinki en daarna duidelijk en expliciet op de agenda van de IGC gekomen. Hoe willen wij met die versterkte samenwerking omgaan? Wat mij betreft is die versterkte samenwerking geen instrument om een vooraf gekozen doel te bereiken namelijk een splitsing tot stand te brengen in de huidige of in de toekomstige Unie. Het is mogelijk dat door de verschillen die in een ongelijksoortig Europa bestaan – die ongelijksoortigheid zal in de toekomst als Europa is uitgebreid groter worden; dat bedoelde ik met dat andere karakter – die versterkte samenwerking ter hand kan worden genomen door een aantal landen die op een aantal terreinen wat verder zijn gevorderd. Dat is dan het resultaat van investeringen die worden gedaan in gezamenlijkheid en conclusies die op een bepaald moment worden getrokken om verdragconform en democratisch gecontroleerd van de versterkte samenwerking gebruik te maken. Dat is een ander concept dan het concept dat ik heb afgeleid uit de woorden van de Franse president die een soort van voorbeeldgroep, een pioniersgroep wil, vooral geconcentreerd rond de zes foundingfathers, de grondleggers van de Europese gemeenschap en een aantal landen die daar dichtbij zitten. Die groep eigent zich een rol toe waarbij de versterkte samenwerking in functie komt te staan van een ongewenste en niet te rechtvaardigen verdeling binnen Europa. Ik weet niet of dit een toekomstvisie is of een ad-hocpolitieke opmerking. Zo kijk ik tegen dit onderdeel van de toekomst van Europa aan.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Heeft u aanwijzingen dat de discussie over de lange termijn nu al leidt tot de verwatering van IGC?
Minister Kok:
Nee. Ik waarschuw ervoor. Ik vind het goed dat wij nadenken over de lange termijn. Op dat punt is de rede van minister Fischer ook waardevol. Wij moeten ons niet bezighouden met steeds maar te denken over de volgende stap. Wij moeten nadenken over de vraag hoe een uitgebreide Unie van 25 tot 30 leden moet functioneren, qua manier van geleid worden, besluitvorming de instituties en de rol daarvan en de oogmerken die je met de Europese samenwerking wilt bereiken. Minister Fischer zal zelf echter als eerste onderkennen, dat het riskant zou zijn om het nadenken over de langere termijn, waarbij heel veel aan de orde is, zodanig te vermengen met de ontwikkelingen op de korte termijn, dat niet bedoeld, maar onbedoeld wij het eerst noodzakelijke achterwege laten, vanwege het denken over die lange termijn. Dat is heel menselijk, maar zou tegelijkertijd heel ongewenst zijn. Het zou precies leiden tot wat ik net schetste, namelijk dat Europa zich niet klaarmaakt voor de uitbreidingsstap. Je kunt erover twisten of die stappen in 2003, 2004 of 2005 worden gezet, met vijf, zes of misschien nog wat meer landen. Wij hebben daarvoor formules gekozen, die wij alle op hun intrinsieke merites bekijken. De praktijk van het leven zal wel zijn, dat een zekere groepsvorming zal plaatsvinden, in die zin dat een aantal beschouwingen over de stand van zaken in landen worden samengebracht. In elk geval zal ergens in de jaren die voor ons liggen een eerste stap moeten worden gezet. Ik zou niet graag later verantwoordelijk willen zijn voor het nalaten van institutionele versterkingen van het huidige Europa, die in de weg zouden staan aan de verantwoorde uitbreiding. Dan zouden wij echt een historische fout hebben gemaakt.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Met de waarschuwing tegen te veel nadenken over de lange termijn ben ik het eens, maar de minister-president zegt niet op welke manier de discussie dan wel gevoerd zou moeten worden.
Minister Kok:
De discussie over de heel lange termijn is waardevol. U en anderen hebben gevraagd om bijvoorbeeld in de Staat van de Unie de regering wat goed voorbereide beschouwingen daarover op papier te laten zetten. Dat vind ik een goede gedachte. Wij zullen dat zeker doen. Ik wil absoluut niet negatief klinken over de gedachtevorming voor de langere termijn. Terugkijkend op Feira, waar wij twee weken geleden waren, en gelet op wat de komende vijf maanden nog moet worden gedaan om tot een succesvolle afronding van de IGC te komen, zullen wij onze handen meer dan vol en onze politieke wil meer dan nodig hebben, om alle stappen te zetten die nodig zijn om überhaupt tot een succesvol vervolg te kunnen komen. Het slechtst denkbare scenario is, dat wij elkaar in de armen vallen van enthousiasme over al die mooie ideeën op de langere termijn en verzaken wat er moet gebeuren. Dat kunnen wij ook tegenover Oost-Europa niet maken.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Dat vraagt ook niemand, maar op welke manier zorgt u ervoor, dat het idee van president Chirac, waarvan u zegt dat het gevaren in zich bergt, omdat het tot een andere lijn kan leiden, niet zo wordt uitgevoerd? De trein rijdt.
Minister Kok:
De vormgeving van de versterkte samenwerking en de manier waarop het instrument van de flexibiliteit in de nieuwe IGC en het nieuwe verdrag zijn invulling krijgt, is een onderwerp dat nog volop wordt besproken. In de afronding voor Nice zijn wij daar druk mee bezig. Wij hebben zelf het spoorboekje vastgesteld en de richting van de trein bepaald.
De heer Verhagen (CDA):
Het aardige van de flexibiliteit is juist dat het een open systeem is, waardoor je geen definitieve tweedeling krijgt. U neemt op dat punt terecht afstand van de ideeën van president Chirac. U zegt echter ook dat er steeds meer steun komt voor de Nederlandse stellingname. Hoe schat u, mede gelet op het Franse voorzitterschap, in dat uw ideeën en niet die van Chirac de eindconclusie zullen zijn?
Minister Kok:
Het positieve is dat wij Frankrijk volop hebben meegekregen bij het activeren van het onderwerp versterkte samenwerking op de IGC-agenda. Dat lag een halfjaar geleden echt nog anders. Op dat punt bestonden in de Kamer ook nog vrij veel twijfels of het zou lukken, toen wij er na Helsinki over spraken. Wij zijn politiek allemaal bij het beantwoorden van de vraag of de versterkte samenwerking straks door een bijna vaste groep van landen wordt toegepast of niet. Dat wordt niet in het verdrag geregeld. Wij gaan toch niet in het verdrag opschrijven, welke groepen van landen al dan niet van de versterkte samenwerking gebruik mogen maken? De vetomogelijkheid moet eruit en verder zal er een minimumvereiste gelden voor het aantal deelnemende landen. De samenwerking moet ook verdragsconform zijn en verder is het mijn politieke opvatting dat het niet goed zou zijn, daarbij een kunstmatige tweedeling te maken en bij voorbaat een groep van landen aan te duiden die mogen deelnemen aan de versterkte samenwerking. Dat zou een groot onderscheid in de huidige en de toekomstige Unie opleveren en als dat de intentie is die aan de ideeën van president Chirac ten grondslag ligt, hebben wij een verschil van inzicht.
De heer Verhagen (CDA):
Je kunt inderdaad niet in het verdrag een groep vastleggen, maar als er twee snelheden worden gehanteerd, analoog aan de EMU, dan vallen sommige landen definitief buiten de boot. Engeland staat min of meer langs de zijlijn; dat ligt dan definitief vast tot men de zaak helemaal wijzigt. Maar als je in het verdrag een concept kiest zoals president Chirac naar voren heeft gebracht, laat je een aantal landen al bij voorbaat vallen. Dan is het systeem veel minder open dan met flexibiliteit.
Minister Kok:
Voorzitter! Als de heer Verhagen dit zegt, heeft hij er toch echt meer in gelezen dan ik. Ik heb absoluut niet begrepen dat er een soort scheidslijn zou worden getrokken op basis van het al dan niet deelnemen aan invoering van de euro.
De heer Hoekema (D66):
Voorzitter! Ik zou graag van de minister-president vernemen of hij bij voorkeur de volgende volgorde zou zien: een ambitieuze IGC met een goed resultaat, een proces van uitbreiding dat een aantal jaren in beslag zal nemen en wellicht te gelegener tijd een volgende IGC, waarvoor niet nu, maar misschien volgend jaar afspraken worden gemaakt, bijvoorbeeld te houden onder het Nederlandse voorzitterschap in 2004, met een mooi verdrag van Rotterdam als resultaat.
Minister Kok:
Ik wil geen enkel weids vergezicht uitsluiten, maar ik heb aarzelingen als er nu al nadrukkelijk een volgende IGC gewenst wordt en als het gevolg daarvan zou zijn dat ons ambitieniveau om op zo kort mogelijke termijn politieke resultaten te bereiken, namelijk in het komende halfjaar, wordt verlaagd. Als overigens alles wordt gedaan om met een hoger ambitieniveau de top van Nice tot een succes te maken, dan mag op zichzelf niet worden uitgesloten dat er later een productief vervolg bij een volgende IGC zal zijn, maar de kwaliteit van de korte termijn zou ik nimmer de dupe willen laten worden van bepaalde agenda's voor de middellange of de lange termijn.
De heer Van Baalen (VVD):
Voorzitter! Ik wil nog even ingaan op de versterkte samenwerking. Ik heb begrepen dat de Spaanse en de Britse premiers zich hierover heel kritisch hebben uitgelaten; zij hebben er ook samen een artikel over geschreven. Heeft de minister-president hen ook meer aan zijn kant gekregen? En hoe ziet hij de democratische controle van het Europees Parlement op de groep die versterkt samenwerkt?
Minister Kok:
De democratische controle mag daar niet onder lijden. En wat de genoemde premiers betreft, ik lees niet alleen hun artikelen, ik ben uiteraard ook met hen in gesprek. Ik heb de indruk dat er bij versterkte samenwerking twee dingen van belang zijn. In de eerste plaats is er een duidelijke relatie met de meerderheidsbesluitvorming. Wij moeten natuurlijk oppassen om al te soepel te worden met uitzonderingen op de regel van meerderheidsbesluitvorming omdat wij zo graag de haven van versterkte samenwerking zouden binnenvaren. En in de tweede plaats was er zeker ook in de Britse hoofdstad de vrees dat de spelregels voor versterkte samenwerking niet helder genoeg zouden zijn, en misschien bestaat deze vrees nog steeds. Hoe meer ruimte voor onzekerheid de spelregels laten, des te meer voeding er wordt gegeven aan de scepsis in een aantal hoofdsteden over het kiezen van deze weg. Ik heb met mijn enthousiasme over het verkrijgen van meer steun voor versterkte samenwerking niet willen suggereren dat ook in de twee door u genoemde hoofdsteden de laatste verdedigingslinie zou zijn verdwenen.
Voorzitter! Ik zal niet nader ingaan op de uitbreiding, want het lijkt mij niet zinvol om over heel precieze tijdschema's te praten. Ik vind wel dat Europa gehouden is om na de bijeenkomst in Nice en volgend jaar tijdens het Zweedse voorzitterschap zijn zienswijze op de toetredingsstrategie zo duidelijk mogelijk aan te geven. Er is altijd wel een argument voor de bewering dat dingen niet duidelijk zijn en natuurlijk moeten de kandidaat-lidstaten zich eerst bewijzen. Ik heb dat deze week ook in mijn toespraak in Boekarest gezegd. Naarmate men aan het acquis voldoet, mag er geen mist ontstaan over de vraag hoe de Unie als geheel met de ambities van de lidstaten en van haar zelf wil omgaan. In mijn toespraak heb ik iets gezegd over zorgen. In de Nederlandse vertaling van de Engelse tekst is daar "angsten" van gemaakt, maar ik heb dus over zorgen en vragen gesproken. Die zorgen en vragen zijn er door onduidelijkheid over de gevolgen die ruimer liggen dan alleen op het punt van het vrije verkeer. Het gaat tevens om landbouwdossiers en financiële zaken. Onze campagne om meer informatie te geven over de uitbreiding en burgers daarbij te betrekken, is daar mede op gebaseerd. Reële zorg en vragen verdienen antwoorden. Ze mogen echter niet als alibi worden gebruikt om uitbreiding op de lange baan te schuiven en met een verborgen agenda te werken. Mijn ongeduld rondom de IGC hangt ermee samen dat tien, twaalf jaar na de val van de Muur, het verdwijnen van het communisme en onderdrukking en het herwinnen van vrijheid, er nog tijd nodig is voor de voortgang van deze transitieprocessen. Men moet nog beter laten zien dat men de politieke en andere criteria van het acquis communautair kan vervullen. Het perspectief dat het niet aan ons ligt, moet wel blijven bestaan. Er zit spanning tussen het denken over de grote concepten voor de langere termijn en het tempo en kwaliteit maken in de tijd die ons thans gegeven is.
De minister zal stellig nog spreken over het EVDB. Over de follow-up van Lissabon is weinig gezegd. Ik wijs erop dat dit van groot belang blijft, ook in samenhang met de globale richtsnoeren. Het is waar dat in het kader van de subsidiariteit, de lidstaten hun eigen verantwoordelijkheid hebben en houden op het sociaal-economische terrein. Wij krijgen echter steeds meer met elkaar te maken. Als wij een krachtige rol in de wereld willen vervullen, ook om onze verantwoordelijkheden tegenover partners in de wereld aan te gaan, hebben wij een hoge graad van kennisintensiteit nodig in onze economie en samenleving en dat stelt eisen aan technologie, onderwijs, onderzoek en de sociale cohesie. Economische kracht en sociale cohesie kunnen niet van elkaar worden onderscheiden. In die zin krijgen wij steeds meer met elkaar te maken en moeten wij ook kritische noten durven plaatsen bij de toekomst. Zo heb ik in Feira de vraag aan de orde gesteld, sprekend over houdbare publieke financiën ook op de langere termijn, of er voldoende aandacht bestaat voor de houdbaarheid van de financiering van pensioen- en zorgstelsels in de diverse landen. Nederland zal zich niet bemoeien met de aanpak van Duitsland of Italië, maar naarmate daar een ondeugdelijke langetermijnfinanciering optreedt, leidt dat tot problemen, óf voor de kracht van de euro, óf voor maatregelen die getroffen moeten worden om wel tot een houdbare financiële basis te komen. En zo zijn er nog vele vragen te stellen.
Afrondend noem ik drie punten waarover in het bijzonder is gesproken: het belastingpakket, het drama in Dover en Oostenrijk. Ik zei al dat onder druk van de Europese Raad het akkoord inzake het belastingpakket tot stand kon komen. Ik heb tijdens de persconferentie hierover inderdaad in sobere bewoordingen gesproken. In sommige media stonden nadien bestraffende opmerkingen dat ik het allemaal te mooi had voorgesteld, maar zij hadden mijn eigenlijke bewoordingen niet goed gevolgd. Dit is typisch een onderwerp dat gevoelig ligt. Wij komen op dit punt alleen maar verder als wij daarover met zijn vijftienen overeenstemming hebben. Wij zijn gewoon tot elkaar veroordeeld. Ik denk dat een echec is voorkomen, dat een tijdpad is uitgezet met een aantal committeringen dat voor zichzelf spreekt en dat de garantie van een positief eindresultaat niet bestaat. Er is echter wel de zekerheid dat als dit was mislukt, ons veel hoon ten deel was gevallen. Wij hadden dan bovendien ook echt moeten laten blijken, op dit aangelegen terrein niet verder te kunnen komen. Nu kunnen wij wel verder komen, als de politieke wil in voldoende mate aanwezig is en wordt ontwikkeld om de stappen te zetten die bij dit pakket zijn vastgelegd. Voor het overige zullen de bewindslieden van Financiën zeker momenten hebben om daarover met u te spreken.
De heer Marijnissen (SP):
De minister-president raakt natuurlijk een heel essentieel punt, niet alleen inhoudelijk, maar ook als het gaat om de verhoudingen binnen de Unie. Neem het scenario Oostenrijk voor Luxemburg, indien men persisteert en blokkeert dat er afdoende regelingen komen voor die spaartegoeden en dergelijke.
Minister Kok:
Sorry, maar ik snap nog niet wat u vraagt.
De heer Marijnissen (SP):
Bij Oostenrijk ligt het in de bilaterale sfeer, geen contacten meer enzovoort. Je kunt dus tot in lengte van jaren blijven praten en het afhankelijk stellen van derde landen enzovoort, maar binnen de Europese Unie zijn er ook landen die niet wensen mee te werken aan vergaande maatregelen op dit terrein.
Minister Kok:
Dit pakket is in volle harmonie en overleg met Luxemburg tot stand gebracht en Luxemburg zet zich uiteraard ook in voor het naar de letter en de geest verder brengen van de afspraken.
De heer Marijnissen (SP):
Maar tegelijkertijd zegt u inhoudelijk eigenlijk teleurgesteld zijn over wat dit aangelegen terrein, zoals u het zelf heeft genoemd, heeft opgeleverd.
Minister Kok:
Nee, ik ben niet inhoudelijk teleurgesteld. Ik ben echt van mening dat wat wij op die dinsdagochtend in Feira hebben bereikt, onder de gegeven omstandigheden het uiterst mogelijke was. Het is een investering in elkaar en in een goed vervolg. Ik heb alleen eerlijk uit eigen beweging een uur later tegen de pers gezegd dat wij tevreden waren dat er een resultaat is, maar dat wij het niet mooier moesten maken dan het is en dat het allemaal nog bewezen moet worden. Ik heb echter absoluut de overtuiging dat het zich zal bewijzen. Dat moet alleen bevochten worden de komende tijd, in overleg en niet met allerlei dreigende opmerkingen.
De heer Marijnissen (SP):
Maar er is de overgangsperiode van zeven jaar, er zijn onderhandelingen met die derde landen. Dit zou uiteindelijk ook kunnen leiden tot de conclusie dat wij maar niets doen, omdat Zwitserland niet meedoet.
Minister Kok:
Nee, ik heb echt geen reden om de conclusie te trekken dat wij maar niets doen. Als ik terugkijk op de afgelopen tientallen jaren, is er sprake van kleine stapjes, doorbraakjes en politieke wil die daarna nodig is om vooruit te komen. Dat is ook een van de ervaringen in dit werk, zeker op het Europese vlak. Als je terugkijkt, constateer je dat je van heel ver bent gekomen. Alle momenten waarop stapjes en doorbraakjes worden geforceerd, lijken weinig spectaculair, maar ze zijn nodig. Wij moeten daarbij geduld hebben en vooral taai doorzettingsvermogen, maar ook een beetje vertrouwen in onszelf en in elkaar.
Het drama in Dover is niet echt onderwerp van gesprek geweest tijdens deze top. Dat kon ook niet, want er was geen voorbereiding voor. De gebeurtenissen hebben zich in de loop van die ochtend aan ons voorgedaan, waarbij er die maandag veel onzekerheid was wat er nu precies aan de hand was en wat de feiten waren. In de dagen daarna is daarover iets meer duidelijkheid gekomen. Voor ons was dat in elk geval aanleiding, daarbij gesteund door een aantal andere lidstaten, om een proces in gang te zetten dat ertoe zal leiden dat men zich goed herinnerde wat al eerder is afgesproken, onder andere in Tampere. In Tampere is een program aan activiteiten afgesproken dat erop gericht is illegale immigratie aan te pakken en mensenhandel en economische uitbuiting van migranten ter hand te nemen. Er is afgesproken dat de lidstaten samen met Europol hun inspanningen zullen richten op het opsporen en ontmantelen van criminele netwerken. De Raad heeft aangegeven, toen reeds, dat de rol van Europol moet worden versterkt en dat gezamenlijke onderzoeksteams moeten worden ingezet. Het is de bedoeling dat voor het eind van 2000 op basis van een commissievoorstel wetgeving wordt aangenomen, waarin voor deze vorm van criminaliteit strengere straffen worden gesteld, daarbij in aanmerking nemend dat de bestraffing van land tot land verschillend is. Staatssecretaris Cohen heeft daarop ook gewezen. Die uitgangspunten van Tampere werden tijdens de top in Feira nog eens onderstreept. Overigens heeft het Verenigd Koninkrijk aangegeven dat het, in overeenstemming met het Schengenprotocol in het Verdrag van Amsterdam, deel wil nemen aan de Schengensamenwerking op het gebied van mensensmokkel.
Een verderreikende vraag werd door de heer Verhagen gesteld over de toekomst van wetgeving en zaken die daarmee verband houden, maar die vraag moet ik op dit moment onbeantwoord laten. Het lijkt mij aangelegen, als de tenuitvoerlegging van de afspraken van Tampere in de komende maanden verder ter hand wordt genomen en als er meer zicht bestaat op de wijze waarop dat tot nadere voorstellen aan de Raad kan leiden, dat die vraag in samenspraak met de Nederlandse vertegenwoordigers in de JBZ-raad wordt besproken. De heer Verhagen hecht terecht aan de democratische controle – ik ook – en daarom is het zo belangrijk dat de verantwoordelijke bewindslieden, die deze dossiers ter hand hebben en deze in hun raad van vakministers verder brengen, daarover hun mening kunnen geven. Wij hebben nu een brief van de minister aan de Kamer, maar verder is er nog veel niet over beschikbaar.
De heer Verhagen (CDA):
Ik kan mij die redenering op zich voorstellen, maar er zijn natuurlijk nogal wat uitspraken gedaan op de top en na de top hebben wij een brief van de minister van Justitie gekregen waarin de verschillende mogelijkheden naar voren worden gebracht. Het openbaar ministerie geeft te kennen dat mensen die zich schuldig maken aan mensensmokkel naar niet-Schengenlanden, niet vervolgd kunnen worden. Dat staat ook in de brief van de minister van Justitie. Ik verzoek u om ons in ieder geval een notitie te doen toekomen, waarin de mogelijkheden en onmogelijkheden op grond van de huidige wetgeving worden beschreven. Dat staat even los van wat er in de Raad wordt besproken, want het gaat over onze eigen Nederlandse wetgeving. Als u mij die notitie toezegt, kunnen wij daar met de minister van Justitie over van gedachten wisselen.
Minister Kok:
Ik zal hem daar graag om vragen. Er is voortgang in de feitelijke informatie over de gang van zaken daar, maar ik beantwoord uw vraag graag positief. Ik zal die vraag aan de bewindslieden van Justitie overbrengen en dan kan het een vervolg krijgen.
Voorzitter! Het laatste onderwerp is Oostenrijk. Dit stond niet op de agenda en is ook slechts beperkt aan de orde geweest in de marge van de Europese Raad in Feira. Tijdens de lunchbijeenkomst op maandagmiddag is er gesproken over de IGC en over de uitbreiding. Gedurende die gedachtewisseling heeft de Oostenrijkse kanselier even de gelegenheid gehad en genomen om zijn zienswijze duidelijk te maken op de stand van zaken met betrekking tot de doorwerking van de maatregelen op de situatie in Oostenrijk. Hij heeft ook nadere informatie gegeven over de interne gang van zaken binnen dat land. De voorzitter heeft toen, zoals afgesproken, namens de veertien overige lidstaten een korte toelichting gegeven op de intenties die aan de maatregelen ten grondslag liggen. Daarmee is eigenlijk alles rondom Oostenrijk gezegd.
Ik heb van de heer Verhagen begrepen dat hij vond dat de minister-president zich tegenover de pers na afloop meer had moeten verantwoorden voor datgene wat er is besproken. Ik heb netjes gezegd wat er aan de orde is geweest, maar de verwachtingspatronen waren erg verschillend. Velen in de pers waren naar Feira afgereisd in de veronderstelling dat er buiten Oostenrijk geen ander onderwerp van belang was. Men had de neiging om alles wat inhoudelijk wel op de agenda stond en waarover besluiten werden genomen, op enigerlei wijze met Oostenrijk in verband te brengen. Het heeft bijvoorbeeld nogal wat moeite gekost om teleurgestelde journalisten duidelijk te maken dat het pakket inzake de fiscaliteit gewoon tot stand was gekomen zoals een pakket vaak tot stand komt, zonder een door hen veronderstelde relatie met dit dossier.
De hoofdzaak is dat de minister van Buitenlandse Zaken in de loop van de middag schriftelijke informatie aan de Kamer kan sturen over een initiatief van de Portugese regering als resultaat van sonderingen die de afgelopen dagen in de hoofdsteden hebben plaatsgevonden. Daarbij staan twee elementen centraal. Ten eerste: de maatregelen die gelden worden niet veranderd. Ten tweede: er komt een procedure. Er is een verzoek gedaan aan de president van het Europese Hof om een onafhankelijk oordeel te vragen van drie personen, die op basis van een grondige beoordeling een verslag uitbrengen over het commitment van de Oostenrijkse regering aan de gezamenlijke Europese waarden. Het gaat dan in het bijzonder om de waarden die betrekking hebben op minderheden, vluchtelingen en immigranten. Ook zullen zij een beoordeling geven van de ontwikkeling van het politieke karakter van de FPÖ. Op grond van de conclusies van het rapport zullen de veertien nader bezien wat dit voor hun bilaterale relaties met de Oostenrijkse regering betekent. Dit is een korte parafrase.
Waarom heeft de Kamer dat stuk nog niet, zodat zij erover had kunnen praten? Juist in deze uren vindt de afronding plaats van de consultaties van Portugal met de andere dertien. Ongeveer rondom deze tijd wordt het resultaat door Portugal vrijgegeven. Dit bevat dus twee elementen: een grondig onderzoek door een groep van onafhankelijke persoonlijkheden, lopend via de president van het Europese Hof in Straatsburg, zonder tijdslimiet, zonder exitstrategie, zonder Choreographie des Ausstiegs. Er wordt dus niet vooruitgelopen op het vervolg, maar er wordt wel door enkele persoonlijkheden grondig en onafhankelijk een oordeel gegeven over de twee elementen die ik noemde. De maatregelen blijven dus van kracht zoals ze zijn.
De heer Verhagen (CDA):
U zegt steeds dat de maatregelen bilateraal zijn. Is de Nederlandse regering ertoe bereid, als er een monitoringcomité komt, de bilaterale contacten op normale wijze te laten verlopen?
Minister Kok:
Wij hebben hier een besluit van de veertien. Nederland heeft ook in de consultaties steeds het standpunt ingenomen dat het met z'n veertienen samen uit, samen thuis is. Hierbij willen wij goed luisteren naar anderen en wij willen dat er goed naar ons wordt geluisterd. Ik heb in het AO vrij duidelijk gezegd dat wij niet in verschillende groepen verschillende maatregelen moeten nemen. Wij hebben met elkaar voor deze lijn gekozen, die ik verstandig vind. Dit geldt voor elk van de onderdelen.
De heer Verhagen (CDA):
Heeft Nederland in de consultaties die hebben plaatsgevonden, aangedrongen op verzwakking van de huidige maatregelen?
Minister Kok:
Nee, helemaal niet. Dat weet u, want ik heb dit in het algemeen overleg, parlementair gecontroleerd, glashelder naar voren gebracht.
De heer Van Baalen (VVD):
Gehoord wat u hebt gezegd, ga ik ervan uit dat de regering het voorzittersinitiatief met die evaluatie door de commissie van wijzen steunt. Kunnen de maatregelen naar aanleiding van hun oordeel worden aangepast?
Minister Kok:
Dat is prematuur. Je vraagt geen oordeel van onafhankelijke deskundigen als je ervan uitgaat dat alles altijd zal blijven zoals het nu is. Je stelt immers prijs op een onafhankelijk oordeel. Het is overigens geen initiatief van het voorzitterschap, maar een initiatief van de regering die thans het voorzitterschap vervult. De voorstellen die nu naar buiten gaan, zijn tot stand gekomen mede na consultatie met Nederland. U kunt dus ervan uitgaan dat Nederland zich kan vinden in dat stuk van de veertien.
De heer Van Baalen (VVD):
Gezien het gevoelen van een meerderheid van de Kamer, zoals in het laatste AO naar voren is gekomen, hebt u alle ruimte om de maatregelen soepel toe te passen en op termijn af te schaffen indien het oordeel van de commissie van wijzen hiertoe aanleiding geeft.
Minister Kok:
Wij geven straks natuurlijk weer met z'n veertienen een oordeel over de rapportage. Daar lopen wij dus niet unilateraal op vooruit. De maatregelen betreffen onder andere het ontvangen van ambassadeurs op het niveau van ministers; er is geen aanleiding om dat te veranderen. Verder gaat het om het steunen van Oostenrijkers in topposities; er is echt geen reden om dat te veranderen. Ook noem ik het afleggen van officiële bezoeken aan Oostenrijk. Iets anders is het of er in de Unie normaal met Oostenrijk wordt gecommuniceerd en samengewerkt. Natuurlijk gebeurt dat. De heer Van Baalen mag aannemen wat hij wil. Hij kan straks een motie indienen, waarin hij ons verzoekt weer officiële reizen naar Oostenrijk te maken, maar hij krijgt mij echt niet naar Oostenrijk. Dan gaat hij zelf maar.
De heer Timmermans (PvdA):
Voorzitter! Even in de richting van collega Van Baalen. Ik vind het iets te gemakkelijk dat hij iedere keer spreekt over het gevoelen van de Kamer. Als de heer Van Baalen hierover een Kameruitspraak wenst, dan moet hij een motie indienen. De Kamer heeft zich op dit punt echter niet uitgesproken op de manier die hij nu aangeeft.
De heer Hoekema (D66):
Voorzitter! Een vraag aan de minister-president over Oostenrijk. Hij houdt een helder verhaal, maar als de rapportage over een halfjaar komt, wat is dan de inzet: het huidige pakket continueren, of het huidige pakket geheel van tafel? Of is er ook een tussenmogelijkheid denkbaar? De minister-president zinspeelde erop dat bepaalde maatregelen wel van kracht blijven, terwijl andere worden ingetrokken of vervangen.
Minister Kok:
Daar kan ik niets over zeggen, want er is geen inzet voordat wij een uitkomst kennen.
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter! Ik heb geen antwoord gehad op mijn vraag over de sponsors.
Minister Kok:
Ik weet werkelijk niet waar dat op slaat. Misschien wordt de website van Portugal gesponsord. De bedrijven die de heer Marijnissen heeft genoemd, heb ik daar niet aangetroffen. Wij waren echt onder elkaar.
De heer Marijnissen (SP):
Is de minister-president bereid om dit uit te zoeken? De minister van Buitenlandse Zaken lacht. Wellicht weet hij meer. Een reactie van de Nederlandse regering op het feit dat de website van het voorzitterschap, en alles wat daarbij hoort, door een negental bedrijven wordt gesponsord, stel ik zeer op prijs, want die bedrijven komen in het Europese kader regelmatig langs.
Minister Kok:
Voorzitter! Ik moet passen, want ik heb geen flauw idee wat dit betreft. Ik weet echt niet of onder het Duitse voorzitterschap op enig moment het Duitse telecom een rol heeft vervuld, of onder het Britse voorzitterschap het Britse telecom. De vraag was of wij die bedrijven, toen wij onder elkaar waren, zijn tegengekomen en of wij onder invloed van hen stonden. Neen, ik heb geen enkele invloed van wie dan ook ondergaan. Wij zullen er zeker een keer naar kijken. Ik zou echter niet weten welke conclusie daaraan moet worden verbonden, want het interesseert mij geen fluit.
De heer Marijnissen (SP):
Mij wel!
Minister Kok:
Het interesseert mij geen fluit wat er op de website van de Portugezen staat.
De voorzitter:
Laten wij het erop houden dat dit wordt onderzocht.
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter! Dat is heel goed, want het heeft niet alleen betrekking op die website. Het kan best zijn – dat hebben wij ook gezien bij de WTO-top in Seattle – dat het bedrijfsleven de gehele samenkomst sponsort. Ik wil het naadje van de kous weten op dit punt.
Minister Kok:
Dan nog heeft het geen enkele merkbare invloed op het resultaat gehad.
De heer Marijnissen (SP):
Dan wil ik dat achteraf graag zelf beoordelen. Ik wil gewoon weten of er sprake was van sponsoring in enigerlei vorm op de top. Ik vraag de minister-president of hij dat wil uitzoeken.
Minister Kok:
Ik zal het uitzoeken, maar ik behoud mij ieder commentaar daarop voor.
Minister Van Aartsen:
Voorzitter! Ook ik wens de heer Van Baalen geluk met zijn maidenspeech. Deze maakte zeer duidelijk hoezeer de VVD-fractie het uitbreidingsproces van de Europese Unie steunt. De heer Van Baalen maakte de heel belangrijke opmerking dat de Commissie in dit kader een belangrijke rol heeft te spelen. Hij heeft de Commissie op dit punt ook opgeroepen een regierol te vervullen. Juist de komende maanden worden zeer cruciaal, om een aantal redenen. Ik noem de IGC, maar ook het uitbreidingsproces. De Commissie zal wat dit betreft heel duidelijk de regierol moeten spelen. De Commissie is ook het orgaan binnen de Europese Unie dat in het najaar, waarschijnlijk oktober, november, met een rapport komt over de stand van de onderhandelingen en de stand van zaken in de diverse landen, waarmee wij op dit moment onderhandelen.
Dan iets over het Europese veiligheids- en defensiebeleid. De heer Van den Berg merkte op dat wij daar nooit heldere afspraken over hebben gemaakt. Ik verwijs echter naar datgene wat op diverse Europese raden in de afgelopen periode is gewisseld. In Keulen is een aantal besluiten genomen, ook op basis van de discussie binnen de Algemene Raad. Vervolgens is een en ander neergelegd in de besluiten van Helsinki. Op basis van die besluiten heeft met name de Algemene Raad zich verder gebogen over dit vraagstuk. Dat heeft weer geleid tot de besluiten en de conclusies van de top in Feira. Gegeven het standpunt dat de Nederlandse regering daarover de afgelopen periode heeft ingenomen, is zij daar zeer mee ingenomen.
De heer Van den Berg (SGP):
Voorzitter! Ik begrijp hetgeen de minister zegt over de voorgeschiedenis, want die heb ik natuurlijk ook gevolgd. Mijn punt betreft de juridische status, die in de fase waarin wij nu verkeren vrij cruciaal is. Op welke manier gaan wij daarmee om? Voordat wij over de teksten beslissen, moet daarover helderheid over zijn.
Minister Van Aartsen:
Ik wil daarover later iets zeggen bij het beantwoorden van de vragen die zijn gesteld over de relatie tussen het EVDB en de discussie over het verdrag.
Over het civiele gedeelte, het civiele crisismanagement, zijn er in Feira goede besluiten genomen. Aan de top in Feira ligt een uitgebreid rapport ten grondslag over het Europese veiligheids- en defensiebeleid, waarin ook het civiele gedeelte aan de orde is gekomen. In de besluiten, naar ik meen, in paragraaf 11, worden die twee elementen bijeengebracht. Ik vind het goed dat er ook hierover een duidelijke headline goal is afgesproken: 5000 man in 2003, waarvan er 1000 in 30 dagen in het veld moeten kunnen staan. Overigens is vanaf het begin afgesproken dat een evenredige bijdrage van de lidstaten niet behoeft te betekenen dat het een typische rekenkundig model betreft dat te herleiden is naar de diverse lidstaten.
Dit laat echter onverlet dat de Nederlandse regering, ook in het licht van uitspraken van de Kamer, een bijdrage zal moeten leveren. Het kabinet werkt op dit moment zijn bijdrage aan deze headline goal uit. Dat vindt in onderling overleg plaats tussen de ministers van BZK, van Defensie en van Buitenlandse Zaken. Het kabinet hoopt spoedig de Kamer te kunnen informeren over de conclusies van dat overleg. Dit is niet een kwestie waarop kort kan worden ingegaan. Het kan in eerste instantie een zaak zijn van de civiele politie, maar bijvoorbeeld uit het optreden in Kosovo blijkt dat voor Nederland meer in het bijzonder gedacht kan worden aan de Koninklijke marechaussee. De Kamer heeft gelijk: de essentie van het rapport en van de paragrafen die deze zaak betreffen, is dat de politie niet in een vacuüm opereert. De Kosovocrisis heeft ons geleerd dat er ook gekeken moet worden naar de rechterlijke macht en het gevangeniswezen. Nederland zal bijvoorbeeld ook extra moeten bijdragen aan de verbetering van het gevangeniswezen bovenop datgene wat het voor Kosovo doet. Wij opereren dus niet in een vacuüm maar breed, want het betreft de goede aanpak van de problematiek in de postconflictsituatie.
De heer Verhagen (CDA):
Voorzitter! De CDA-fractie juicht dat initiatief op zichzelf van harte toe en denkt dat het ook hoognodig is. Er is echter een bevreemdend aspect. Er wordt akkoord gegaan met een afspraak, maar nadien lees ik dat premier Kok zegt dat hij niet weet waar hij die agenten vandaan moet halen. Er is hier een tekort aan marechaussees en een tekort aan politieagenten voor de binnenlandse taken. Voordat Nederland akkoord gaat, moet het in ieder geval een idee hebben over de wijze waarop het de eigen bijdrage daaraan daadwerkelijk kan realiseren. Anders blijft het weer een loze belofte zonder concrete invulling.
Minister Van Aartsen:
Die concrete invulling zal plaatsvinden. Dat is de intentie van de Nederlandse regering en van de andere EU-lidstaten die de menskracht voor deze headline goal ook nog niet klaar hebben staan. In wezen is er een exacte parallel met de headline goal ten aanzien van de Europese defensie: wij verplichten ons omdat wij het van belang vinden dat die ontwikkeling voortschrijdt, niet alleen op het punt van defensie, maar ook op het punt van het civiele aspect der zaken. Dat leidt voor de defensiekant in de loop van dit jaar, overigens op Nederlands voorstel, tot een conferentie waarop wij met elkaar de exacte bijdragen zullen afspreken. Het is logisch dat de Unie en de vijftien lidstaten vervolgens enige tijd nodig hebben voor de uitwerking daarvan. Als wij het echter eens zijn met de gedachte en die ook hebben vastgelegd en als wij vervolgens een doelstelling vaststellen, leidt dat vervolgens tot besluitvorming. Het verleden van Europa heeft ons geleerd dat het zonder doelstelling niet werkt; het is goed om je aan concrete resultaten te committeren; dat werkt ook in Nederland meestal goed. Het commitment van de Nederlandse regering is heel helder gesteld.
De heer Marijnissen (SP):
In bijlage 1 wordt ingegaan op de snelle inzetbaarheid. Wij hebben eerder gediscussieerd over de vraag waar de randen van Europa in het kader van de Europese defensie ophouden. Ik begrijp dat het hier om de politieoperaties gaat, maar het stuk gaat ook in op Oost-Timor en El Salvador. Wordt het serieus bedoeld dat die politiemacht bij wijze van spreken overal ter wereld kan worden ingezet? Hoe moet ik dat zien in het licht van eerdere uitspraken over het Euroleger, dat zich geografisch gezien zou beperken tot de randen van Europa?
Minister Van Aartsen:
Wat dit vraagstuk betreft, richten wij ons in eerste instantie op Europa en op de omgeving van de EU. Als wij die civiele component invullen en als die pool er in 2003 eenmaal is en als de VN dan op ons een beroep doen om in een conflictsituatie mensen ter beschikking te stellen, lijkt het mij echter niet onvoorstelbaar dat de EU, uiteraard op basis van goede besluitvorming en op nationale besluitvorming, ook van die pool gebruik maken. Ik herhaal echter dat dit element in de komende periode nader moet worden uitgewerkt.
De heer Marijnissen (SP):
Dat begrijp ik, maar een verzoek van de VN kan ook betrekking hebben op militair optreden; dan zijn er militairen beschikbaar die eventueel kunnen worden ingezet. Lopen de randen van Europa ook voor de militaire inzet tot Oost-Timor en El Salvador?
Minister Van Aartsen:
Wij hebben het hier met name over de inzet ten aanzien van de civiele component. Met betrekking tot de militaire component is het heel belangrijk dat wij onze eerste inspanning nu richten op het voor elkaar krijgen en realiseren van de headline goal en om de headline goal uiteindelijk een goede gronding te geven in het totale EU-kader.
De heer Marijnissen (SP):
Dit is natuurlijk geen antwoord op mijn vraag. Ik ben best bereid om alles aan te horen, maar als ik een vraag stel, wil ik graag een antwoord.
Minister Van Aartsen:
Ik denk dat van onze zijde op dit moment geen antwoord kan worden gegeven op de vraag welke exacte gestalte dit zal kunnen krijgen. Wij hebben ons gecommitteerd aan de militaire en de civiele headline goal. Het is natuurlijk duidelijk dat wij bij de militaire component meer in het bijzonder denken aan de situatie in Europa, in de EU. Juist omdat er in postconflictsituaties echter vaak behoefte aan blijkt te bestaan om op een breder vlak ondersteuning in te zetten op het punt van de rechterlijke macht en het oplossen van conflictsituaties, is het goed om, als er eenmaal zo'n pool in Europa is, het debat aan te gaan over het breder inzetten van deze mensen. Ik herhaal dat het prematuur is om daar verder over te discussiëren. Dit zal, samen met u, in de toekomst moeten worden uitgewerkt.
De heer Marijnissen (SP):
Het antwoord van de minister slaat op de politieoptredens. Daarover heb ik al gesproken. Dat is dus overbodig. Het is mij alleen te doen om de vraag of ik, mutatis mutandis, alles wat hier staat ook moet lezen voor een eventuele militaire inzet.
Minister Van Aartsen:
Ik denk dat mijn antwoord op die vraag helder is. Op dit thema moeten wij in de komende periode nader met elkaar komen te spreken. Ik heb aangegeven wat de eerste prioriteit naar het inzicht van de Nederlandse regering is.
De heer Marijnissen (SP):
Ik concludeer dat de minister niet uitsluit dat de aanstaande militaire capaciteit van Europa eventueel ook buiten de randen van Europa kan worden ingezet, te weten plekken zoals Oost-Timor en El Salvador.
Minister Van Aartsen:
Die conclusie mag men niet trekken uit mijn antwoord.
De heer Timmermans (PvdA):
Ik ga in op een andere parallel, die tussen de militaire en de civiele headline goal. De militaire headline goal is opengesteld voor non-EU-landen. Dat zal nog heel wat hoofdbrekens kosten om een en ander in te kaderen. Daarover komen wij op een ander moment te speken. Als ik het goed begrijp, geldt dit echter niet voor de civiele headline goal, wat puur een interne EU-zaak is. Dat lijkt mij ook logisch. Ik kan mij echter voorstellen dat er argumenten zijn om ook dit open te stellen voor deze landen.
Minister Van Aartsen:
De constatering van de heer Timmermans klopt. De civiele component richt zich op de vijftien EU-lidstaten. Dit is een thema waarover wij juist bij de uitwerking moeten nadenken. Een aantal landen waarmee wij onderhandelen over toetreding tot de Europese landen heeft aangegeven geïnteresseerd te zijn in de militaire ontwikkeling. Dat zou evenzeer kunnen gelden voor de civiele component.
De heer Van Baalen (VVD):
Op het uitzenden van militaire troepen is een toetsingskader van toepassing. In hoeverre is dit kader ook van toepassing op het uitzenden van politie-eenheden?
Minister Van Aartsen:
Het is een van de thema's waar de regering nader met de Kamer over moet discussiëren. Het lijkt mij echter wel in de lijn der dingen liggen. In het verleden is het bij uitzending van de Koninklijke marechaussee als een onderdeel van Defensie, aan de orde geweest. Het ligt in de lijn der dingen dat er met de Kamer een bepaalde procedure wordt afgesproken. Dat is een van de elementen die zal worden behandeld in de notitie die het kabinet aan de Kamer zal zenden.
Wat het Europese veiligheids- en defensiebeleid en het verdrag betreft, heeft de heer Hoekema de vraag gesteld of er sprake is van eenheid van denken binnen het geheel van de vijftien lidstaten. Dat is niet het geval. In Feira is besloten dat het een thema is wat terug te vinden is in het rapport dat ten grondslag ligt aan de conclusies van Feira. De Nederlandse regering heeft overigens de nodige inspanningen moeten verrichten om ervoor te zorgen dat dit vraagstuk open blijft en dat het niet afgesloten is in Feira met de conclusie dat het in ieder geval niet in het verdrag zal staan. In de komende, korte periode die ons nog rest, zullen wij het debat met elkaar voeren in hoeverre het noodzakelijk is om dit element in het verdrag op te nemen. De Nederlandse regering is van mening dat, als wij de ontwikkeling van de Europese veiligheids- en defensiepolitiek binnen de Europese Unie werkelijk serieus willen aanpakken en niet via een achterdeur, sluipenderwijs, willen introduceren in het geheel van het instrumentarium van de Europese Unie, het in de rede ligt dat de essentialia daarvan neergelegd worden in het verdrag. Dat betekent ook dat duidelijk moet worden gemaakt wat de rol, taak en verantwoordelijkheid is van het militair comité en wat rol, taak en verantwoordelijkheid is van het politiek en veiligheidscomité en welke rol aan die lichamen wordt gegeven in het geval het werkelijk komt tot inzet van deze EU-defensiepoot. Ik heb eerder in de Kamer gezegd dat dit de inspanningsver- plichting is die de Nederlandse regering aangaat. Hoe dit debat zich in de komende periode zal ontrollen, kan ik op dit moment niet voorspellen. Wel weet ik dat wij op dit punt, de gedachte om de gronden in het verdrag vast te leggen, steun hebben van onze Beneluxpartners en van Italië.
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
Ik heb een aanpalende vraag die nog niet beantwoord is. In de stukken vinden wij ook de verdere structurering van het overleg EVDB met NAVO. Is het de bedoeling om dat na verloop van tijd ook een verdragsbasis te geven?
Minister Van Aartsen:
Er zijn afspraken gemaakt tussen de Europese Unie en de NAVO. Er komt ook een permanente structuur van overleg tussen de Europese Unie en de NAVO. Wij moeten zelfs op bepaalde momenten gebruik maken van de infrastructuur van de NAVO. En ik denk dat het goed is als dat gegeven een basis vindt in het verdrag.
Staatssecretaris Benschop:
Voorzitter! Ook ik wens de heer Van Baalen graag geluk met zijn maidenspeech. Ik heb gemerkt dat de Vrede van Westfalen aan een revival toe is deze tijd.
De heer Van Baalen heeft terecht gesproken over de Europese Unie als rechtsgemeenschap en de betekenis daarvan. Er is ook geen verschil tussen zijn inzet, die ook verder in de Kamer wordt weerspiegeld, en die van de Nederlandse regering. Het beste voorbeeld lijkt mij de inzet die gekozen is ten aanzien van de institutionele hervormingen. Nederland legt de nadruk op de noodzaak van institutionele hervormingen, het belang van sterke instellingen en het zeker stellen van het functioneren van de instellingen in de toekomst als hoeksteen voor het verdere succes van het Europese integratieproces.
Tegelijk zien wij dat zich in de Europese Unie en in de Europese samenwerking ook andere ontwikkelingen aftekenen, met name op economisch en sociaal terrein. Ook de top van Lissabon, die de heer Van Baalen in positieve zin aanhaalde, onderstreept dat. Ook op terreinen waar sprake is van nationale bevoegdheden, bijvoorbeeld op economisch en in hoge mate ook op sociaal terrein, blijkt dat wij toch een behoefte voelen om tot verdere samenwerking te komen, wederzijdse vergelijking te organiseren en om in bepaalde opzichten ook de coördinatie te verstevigen. Het gaat ons er niet om bevoegdheden te laten verschuiven, maar om uit de bestaande bevoegdhedenverdeling op terreinen waar van nationale bevoegdheden sprake is meer tot een gezamenlijke Europese inspanning te komen. De heer Van Baalen zei dat naast de versterking van het communautaire recht elk land dat economisch en politiek binnen de Unie wil concurreren veel zal moeten investeren in de menselijke en fysieke infrastructuur. Nederland kan alleen een toonaangevende rol spelen als wij bereid zijn om onze mensen op te leiden, als beste te scholen. Wij moeten vooroplopen in de maatschappelijke integratie, uitmunten in onderzoek en ons bewijzen in de flexibiliteit van de nieuwe economie. Alle begrippen van "benchmarking" en "peer pressure" kunnen wij in één keer schrappen, omdat wij nu de Nederlandse equivalenten verzonnen en gevonden hebben: toonaangevende rol, als beste scholen, vooroplopen, uitmunten en ons bewijzen. Ik denk dat de heer Van Baalen precies de vinger op de goede plek legt, want dat is wat er aan de hand is: wij willen zelf beter worden, maar wij willen ook samen beter worden in Europa, ook als de bevoegdheden nationaal zijn. Ik richt mij nu ook even tot de heer Marijnissen. Daar schiet het federalismeconcept in tekort, te weten het vatten van wat zich nu afspeelt in Europa in termen van samenwerking en ontwikkeling.
In dat opzicht heb ik ook wel gesproken over Europa als netwerk, omdat in deze benadering de positie van de nationale staten, van de hoofdsteden en ook van andere maatschappelijke actoren – sociale partners, bedrijfsleven en werkgevers, werknemers op Europees niveau – een andere betekenis krijgt. Die krijgen daar ook meer een dragende rol. In dat opzicht zou je zelfs kunnen spreken van een toenemende politieke betrokkenheid, ook vanuit de breedte van de nationale regeringen, met wat zich Europees afspeelt. In zeker opzicht is er ook sprake van minder ambtelijke delegatie. Er wordt meer zelf gedaan. De betrokkenheid neemt ook toe. Daardoor krijgt een deel van de Europese samenwerking, boven op de rechtsstructuur die al geschapen is, ook wel de kenmerken van een netwerk. Ik heb geprobeerd om daar met dat begrip een duiding aan te geven. Het begrip "netwerken" heb ik daarbij zelf nooit in de mond genomen. Dat had best gekund. Ik denk dat daar niets op tegen is, maar het probleem is dat het zo snel een associatie krijgt met een zekere oppervlakkigheid in de contacten, terwijl ik met dat begrip "netwerk" een meer structurele ontwikkeling in het karakter van de Europese integratie heb willen aanduiden.
Daarnaast is natuurlijk de discussie over het bilateralisme ontstaan en dat heeft iets te maken met die andere betrokkenheid van de hoofdsteden en van regeringen en die meerdere betrokkenheid van diverse bewindslieden bij het proces van Europese integratie. Ik heb ook gerefereerd aan een ontwikkeling die zich eigenlijk al wat langer, ook in de Nederlandse buitenlandse politiek, manifesteert. Ook onder Paars 1 is natuurlijk het buurlandenbeleid tot ontwikkeling gebracht, is er geïnvesteerd in de relaties met Duitsland, ook op deelstaatniveau, met de Benelux, met België, ook op gewestniveau, met Frankrijk en met andere landen. Daar is in deze periode nog de aandacht voor kandidaat-lidstaten bij gekomen om zo een strategische relatie voor toekomstige samenwerking op te bouwen. Dus in die zin is er sprake van een toename van de aandacht voor betrekkingen met andere landen en dat zou je nog het klassieke bilateralisme kunnen noemen. Daarnaast is er nog een ontwikkeling waarbij juist ten behoeve van de Europese besluitvorming en niet in tegenspraak daarmee het aantal politieke contacten tussen regeringen op allerlei niveaus binnen de Europese Unie toeneemt. Niet om dat tegenover Brussel en tegenover Europese besluitvorming te stellen, maar juist in het teken van het voorbereiden en het mogelijk maken daarvan. Ik denk dat je wel de stelling mag poneren dat wanneer Europese politici en de verantwoordelijke bewindslieden uit de nationale regeringen elkaar alleen maar zouden ontmoeten aan de tafel in Brussel of elders in Europa en daarbuiten iets van een spreek- of een ontmoetingsverbod zouden hebben, de werking van Europa, van de Europese instellingen en van de Europese besluitvorming aanmerkelijk slechter zou zijn dan nu al het geval is.
Tot zover, voorzitter, mijn uitleg van de begrippen die de ronde deden. In die contacten ook ten behoeve van die Europese besluitvorming is dus helemaal geen sprake van partijpolitieke voorkeuren of van vriendjes. Dat zou ik ook echt een miskenning vinden van de structurele aanpak, het belang dat daarbij aan de orde is en de oriëntaties die mij hier gegeven zijn.
De heer Van Baalen (VVD):
Voorzitter! Het woord "vriendjes" is inderdaad niet op zijn plaats, maar partijpolitieke netwerken, of het nu om de PES (partij van Europese socialisten) gaat, of de ELDR (Europese partij van liberalen en democraten), of de EVPC (het christen-democratisch netwerk), mogen zeker ten faveure van Nederland worden gebruikt.
Staatssecretaris Benschop:
Ja, en wij gaan vaak ook samen op stap naar dezelfde toppen en bijeenkomsten aan de vooravonden daarvan.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter! Als de staatssecretaris ten dienste van de bilaterale besluitvorming stapjes gaat zetten, wat is dan het uitgangspunt? Is dat het Nederlandse standpunt of dat van de Commissie?
Staatssecretaris Benschop:
Als je een onderscheid zou mogen maken, zijn er twee uitgangspunten, namelijk de Nederlandse belangen en de Nederlandse ideeën zoals die vanuit de regering in het overleg met de Kamer vorm zijn gegeven. Die kunnen soms betrekking hebben op een typisch Nederlands belang dat ook in conflict is met andere belangen. Dat komt voor en hebben wij bijvoorbeeld op het financiële vlak gezien: wat de een krijgt, krijgt de ander niet. Er zijn ook heel vaak ideeën, zie bijvoorbeeld de IGC, waarbij ook het belang van het gezamenlijke Europese projecten aan de orde is en het functioneren van de Europese instellingen, of zie Lissabon, het gezamenlijke belang van een sterkere economische en sociale prestatie van Europa, ook in het licht van de concurrentie op wereldschaal. Het gaat dus om belangen en ideeën, niet alleen voor Nederland, maar ook voor Europa.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Denkt u dan niet dat door het toepassen van dezelfde methodiek, zowel bij besluitvorming waar de Commissie het initiatief heeft en met voorstellen moet komen, als bij onderwerpen die intergouvernementeel moeten lopen, de positie van de Commissie onderuit wordt gehaald?
Staatssecretaris Benschop:
Neen, want ik denk dat het bijdraagt aan het tot stand komen van besluiten en de initiatieven van de Commissie eerder tot realisering brengt dan wanneer wij allemaal thuis zouden zitten in onze hoofdsteden, een beetje om ons heen gaan kijken aan de vergadertafel en concluderen dat wij er toch nog niet uitkomen.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Maar komt u dan van tevoren met de Commissie tot overeenstemming waar zij versterking nodig heeft als het bijvoorbeeld een typisch onder- werp is waar de Commissie het initiatief heeft?
Staatssecretaris Benschop:
Ik kom met niemand tot overeenstemming en ook de andere bewindslieden komen met niemand tot overeenstemming. Het is praten, vooroverleg, kijken waar de prioriteiten en gevoeligheden liggen, wat de mogelijkheden zijn, om, als je dan aan tafel zit met de Commissie en met andere spelers, tot een resultaat te kunnen komen. Dus er wordt wel over belangen en ideeën gesproken, maar er worden geen besluiten genomen in die voorbereidende contacten. Die contacten staan in dienst van de besluitvorming om op het moment dat de Europese Raad, de Algemene Raad of de IGC bijeen zijn tot besluitvorming te kunnen komen.
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter! Ik heb in mijn termijn gerefereerd aan een toespraak van de staatssecretaris. Ik heb de toespraak niet kunnen lezen, maar wel een verslag ervan in de krant. Ik wil daarover graag opheldering. Daarin staat: "In de voor zijn doen ongemeen felle toespraak geeft Benschop ook de Europese Commissie als geheel een veeg uit de pan. Hij vindt dat de eurocommissarissen te veel zitten te mokken over de toenemende invloed van de nationale lidstaten, maar in plaats van een klaaglied aan te heffen, moet de Commissie haar eigen prestatie verbeteren, meent hij."
Staatssecretaris Benschop:
Ik heb in dit verhaal de vraag behandeld: waar laat dit de Commissie, niet alleen in wat wij al hebben bereikt, maar ook in de nieuwe samenwerking op economische en sociaal gebied. Ik denk dat de Commissie daarin een grote rol vervult. Ik heb ook rond Lissabon aangegeven dat de Commissie een stimulerende, aanjagende en ideeënmakende rol op het lijf zou moeten staan geschreven. Ik zie ook een sterke Commissie. Ik heb alleen wat plagerig gezegd dat het enige probleem dat ik zie is dat de leden een beetje klagen. De andere spelers moeten actiever worden, zich meer inzetten en beter worden, zeker als het gaat om de ideeëncompetitie. Dit is geen nulsomspel zoals bij het geld, want ieder idee is welkom en roept alleen maar meer ideeën op. Je moet zorgen dat je zelf beter wordt en actiever en dat je je eigen functie bewijst. De Commissie heeft de verwezenlijking van haar pretenties voor een belangrijk deel in eigen hand en moet niet de schuld aan anderen geven.
De heer Marijnissen (SP):
Het is aardig dat de staatssecretaris zijn woorden nu als plagerig omschrijft, terwijl de kranten het een ongewoon felle aanval noemen, ongebruikelijk voor deze staatssecretaris. Richt zijn kritiek of plagerigheid zich op een speciale commissaris of geldt die de hele Commissie?
Staatssecretaris Benschop:
De heer Patten heeft een rapport geschreven over zijn positie. De heer Bolkestein heeft mij geplaagd in een rede. Iedereen die zich aangesproken wil voelen, mag dit van mij.
In aanvulling op de opmerkingen van de minister-president wil ik nog een korte opmerking maken over het handvest. De regering wil de motie-Hirsch Ballin uitvoeren, maar wij hebben daarvoor wel de conventie en later de besluitvorming in de Europese Raad nodig. De inzet van de regeringsvertegenwoordiger in de conventie is dat het de beste weg zou zijn als de Europese Unie zou toetreden tot het EVRM. Ik heb de heer Hirsch Ballin succes gewenst met het overtuigen van de medeleden van de conventie op de manier waarop hij ook de collega's in de Eerste Kamer en de regering heeft weten te overtuigen. Ik hoop dat wij met alle vertegenwoordigers daar tot een bevredigend resultaat zullen komen. Ik zeg niet dat dit eenvoudig zal zijn.
De heer Verhagen (CDA):
De motie-Hirsch Ballin vraagt niet alleen dat de Europese Unie en de Europese gemeenschap partij worden in het EVRM, maar ook dat er geen gescheiden rechtsontwikkeling plaatsvindt ten aanzien van de bescherming van grondrechten. Dit is nu het gevaar dat dreigt. Een handvest dat afwijkt van het EVRM, dat juridisch bindend is en politiek breed opgetuigd, leidt tot een gescheiden rechtsontwikkeling met als gevolg shoppen bij de verschillende hoven en uiteindelijk erosie van het EVRM. Dit zit ook achter deze motie. Als de staatssecretaris nu zegt: wij voeren die motie uit, maar zich alleen wil inzetten voor de toetreding tot het EVRM, dan voert hij die motie in wezen niet uit. Hij geeft dan twee verschillende signalen af.
Staatssecretaris Benschop:
Wij voeren impliciet het dictum uit omdat wij alle overwegingen delen.
De heer Verhagen (CDA):
Als u de overwegingen deelt, kunt u niet tegelijkertijd voorstander zijn van een breed opgetuigd handvest dat zal leiden tot een gescheiden rechtsontwikkeling en competentie van de hoven.
Staatssecretaris Benschop:
Nee. In het zin van het type recht zal het handvest verschillende categorieën kunnen bevatten. Een categorie betreft de rechten die ook in het EVRM zijn ondergebracht. De koninklijke weg is om de Unie tot EVRM te laten toetreden. Daarnaast bestaat er de behoefte, ook bij de Nederlandse regering om op het punt van de economische, sociale en milieurechten tot vastlegging te komen.
De heer Timmermans (PvdA):
De agenda van de heer Verhagen is duidelijk een andere dan wat in zijn motie staat. De heer Verhagen wil af van het handvest door middel van deze motie, door te zeggen: toetreding EVRM is voldoende. Als hij dat wil moet hij dat ook in zijn motie zetten en niet proberen collega's te verleiden, onder een andere vlag een ander idee te steunen.
De heer Verhagen (CDA):
Ik vind dit een impertinentie van de heer Timmermans, temeer daar de fractie van de PvdA in de Eerste Kamer de motie wel heeft ondersteund. Verder is er nooit onduidelijkheid geweest over de opstelling van de fractie van het CDA. Ik heb in al de debatten gezegd dat toetreding tot EVRM verre de voorkeur heeft. Dat was overigens ook de bedoeling van de regering. Zij heeft zich bij Amsterdam ingespannen om dat te realiseren. Omdat EVRM niet lukte is gezegd: wij moeten toch iets doen op het gebied van grondrechten, dus laten wij maar een handvest gaan ontwikkelen.
Staatssecretaris Benschop:
Ik kom te spreken over de IGC. Wat betekent een tweede IGC voor het ambitieniveau van Nice? Na Nice zal er weer een IGC volgen. Het is per definitie niet de laatste institutionele hervorming. Er zijn al een aantal onderwerpen op tafel gelegd waarvan wij weten dat die in Nice niet finaal zullen worden behandeld, mogelijk wel daarna. Ik denk aan de splitsing en vereenvoudiging van het verdrag van de Unie, waarover studie in Florence is verricht. De Commissie is hierin zeer geïnteresseerd. Er is waarschijnlijk een relatie met de discussie over het handvest. Ik noem verder het Duitse voorstel om de afbakening van de bevoegdheden te bediscussiëren. Men kan zich voorstellen dat er een vervolg komt van deze onderwerpen. Voorkomen moet worden dat wij Amsterdam gaan herhalen en niet de ambitie en afspraken van Helsinki met betrekking tot de uitbreiding kunnen waarmaken omdat wij midden in het uitbreidingsproces conform de besluiten van Helsinki weer een IGC zouden moeten houden ten behoeve van die uitbreiding. Dat is het ambitieniveau van Nice, parallel aan de ambitie terzake van de uitbreiding en de daarvoor benodigde institutionele hervormingen.
Het Hof van Justitie is van belang, als het gaat over de overige instellingen. Het is een duidelijke prioriteit voor de regering. De voorstellen die op tafel liggen gaan nog niet ver genoeg.
Terzake van de meerderheidsbesluitvorming is nog weinig vooruitgang zichtbaar. Te weinig, vind ik eerlijk gezegd. Er zal op een aantal terreinen echt iets moeten gebeuren omdat je er anders in relatie tot de versterkte samenwerking te snel in terecht dreigt te komen, terwijl je de hoofdweg via meerderheidsbesluitvorming wilt bewandelen. Terzake van codecisie met het Europees Parlement ben ik het eens met mevrouw Karimi. Dat is een logisch sequeel van de meerderheidsbesluitvorming als hoofdregel.
De heer Verhagen stelde nog een vraag over richtlijnen, doorwerking in de Nederlandse wetgeving. Is daarop voldoende zicht? Het is een onderdeel van de Fischerprocedure. De vogelrichtlijn heeft geen doorwerking in Nederlandse wetgeving, wel invloed op latere besluitvorming. In die zin valt het niet onder het hoofd directe juridische werking of aanpassing van wetgeving. Het heeft meer te maken met een afweging van belangen en het inzicht daarin dat ten tijde van het vaststellen van zo'n richtlijn aanwezig is, waarvoor de algehele coördinatieprocedure van belang is. Met de vice-voorzitter van de Raad van State is gesproken over een vrijwillige betrokkenheid van de Raad van State bij Europese richtlijnen. Er is een experiment afgesproken met de Raad van State, die op eigen initiatief bij een aantal richtlijnen advies zal uitbrengen aan de regering. Indien daarvan sprake is, zal dat advies ook aan de Kamer ter beschikking worden gesteld.
De heer Marijnissen (SP):
Ik heb de minister-president wel horen zeggen dat hij het een goed idee vond om over het vergezicht te spreken bij de Staat van de Unie, maar is dit nu een toezegging die staat, zodat wij op Prinsjesdag en wat daarop volgt kunnen debatteren over de visie van het kabinet?
Staatssecretaris Benschop:
Dat heeft de minister-president gezegd.
De heer Verhagen (CDA):
Voorzitter! Ik dank de bewindslieden voor hun uitvoerige beantwoording. Desondanks heb ik behoefte aan de indiening van een motie, hetgeen ik zonder toelichting zal doen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende, dat Europese richtlij- nen verstrekkende gevolgen kunnen hebben voor Nederlandse wetgeving;
van oordeel, dat een advies van de Raad van State een beoordeling door regering en parlement van de juridische implicaties van Europese richtlijnen beter mogelijk maakt;
verzoekt de regering hiertoe te onderzoeken hoe een dergelijke adviesbevoegdheid kan worden geïntroduceerd en over het resultaat de Kamer te informeren,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Verhagen en Van Middelkoop. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 129 (21501-20).
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
Voorzitter! Meerderheidsbesluitvorming gekoppeld aan het medebeslissingsrecht van het Europees Parlement zou de regel moeten zijn, maar dat is niet het geval. Daarom stel ik de volgende motie voor.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het gewenst is dat de Europese Unie meer slagkracht krijgt door het vergroten van het aantal beslissingen bij gekwalificeerde meerderheid;
tegelijkertijd overwegende, dat daar- bij democratische controle van het Europees Parlement onontbeerlijk is;
verzoekt de regering bij de Intergouvernementele conferentie niet in te stemmen met gekwalificeerde meerderheidsbeslissingen zonder medebeslissingsrecht van het Europees Parlement,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Karimi. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 130 (21501-20).
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
Mag ik vragen naar de opportuniteit van deze motie?
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
De heer Van Middelkoop zal zich herinneren dat de Portugese staatssecretaris die fungerend voorzitter was duidelijk heeft gezegd, dat dit een van de problemen is bij meerderheidsbesluitvorming. Het is mogelijk dat men daarmee akkoord gaat zonder dat het medebeslissingsrecht verankerd is. Dat willen wij absoluut niet.
De heer Van Middelkoop (RPF/GPV):
Ik zou bijna zeggen dat u de motie dan in Lissabon had moeten indienen, maar ik begrijp nu waarom u haar indient.
Mevrouw Karimi (GroenLinks):
De inzet die wij van de regering vragen, is dat er niet aan toegegeven wordt.
Staatssecretaris Benschop:
Voorzitter! Wij hebben behoefte om over de motie van de heer Verhagen, over het vragen van advies aan de Raad van State over juridische implicaties van Europese richtlijnen, na te denken met de collega's van Justitie. Er is wel voorbereidend werk gedaan, dat tot een bepaald model heeft geleid, dat minder ver gaat dan de heer Verhagen voorstelt. Ik zou het niet juist vinden om à l'improviste zowel over de verdeling van bevoegdheden als over de verhouding in de werkwijze van regering en Raad van State alsmede over de werklast van de Raad van State een uitspraak te doen. Ik zou de motie graag opvatten als een verzoek aan de regering om een oordeel daarover. Dat oordeel zullen wij ook geven.
De heer Verhagen (CDA):
Voorzitter! Ik verzoek de staatssecretaris nog even naar de exacte tekst van het dictum te kijken, want daarin wordt juist gevraagd de Kamer nader te berichten over de mogelijkheden op dit punt.
De voorzitter:
Maar dat heeft de staatssecretaris zojuist toegezegd, als ik goed geluisterd heb. Overbodige moties zouden wij niet meer in stemming laten komen.
De heer Verhagen (CDA):
Dat is gewoon flauw, want dit is helemaal geen overbodige motie. De staatssecretaris wil juist nog geen oordeel over de motie uitspreken omdat hij nog overleg wil voeren. Daarom vraag ik hem naar het dictum te kijken. Het is geen overbodige motie, dat is een onjuiste kwalificatie.
Staatssecretaris Benschop:
Ik heb het dictum niet helemaal omarmd omdat daarin wordt gesproken van hoe een dergelijke adviesbevoegdheid kan worden geïntroduceerd. Mijn reactie op de motie zal beginnen met een antwoord op de vraag of dit kan. En na dat antwoord zal ik ook ingaan op het hoe, zo zeg ik er voor alle duidelijkheid maar bij.
Ten slotte. Mevrouw Karimi verzoekt de regering in een motie bij de Intergouvernementele conferentie niet in te stemmen met gekwalificeerde meerderheidsbeslissingen zonder medebeslissingsrecht van het Europees Parlement. Dit vind ik te absoluut. De hoofdregel is geen meerderheidsbesluitvorming zonder codecisie, maar bijvoorbeeld op het terrein van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid worden ook beslissingen bij meerderheid genomen zonder dat er van codecisie met het Europees Parlement sprake is. Ik ben graag bereid om ook bij de uitwerking van een en ander in de vierde IGC-notitie na te lopen en aan te geven wat onze inbreng op dit punt zal zijn, om er vervolgens per concreet punt over te kunnen praten. Ik stem dus in met het gevraagde als hoofdregel, maar een ongeclausuleerde uitspraak over alle aspecten, inclusief bijvoorbeeld uitvoeringsbesluiten in het kader van het GBVB, zou ik niet willen doen. In die zin zou ik de Kamer aanvaarding van deze motie willen ontraden.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, aan het eind van de vergadering te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19992000-6031-6055.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.