Aan de orde is het debat over een algemeen overleg d.d. 1 juli 2008 over het Midden-Oosten

De voorzitter:

ik heet de minister van Buitenlandse Zaken welkom.

Mevrouw Peters (GroenLinks):

Voorzitter. Ik dien twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering in antwoord aan de Kamer "van mening is dat de verbreding en verdieping van de samenwerking tussen Israël en de EU op politiek, economisch en technologisch gebied positief kan bijdragen aan het Annapolisproces" en dat "Nederland en de EU zich mede op grond daarvan eind vorig jaar positief hebben uitgesproken over het starten van besprekingen met Israël over de wijze waarop de betrekkingen in het kader van het Europees nabuurschapsbeleid geïntensiveerd kunnen worden";

overwegende dat de Israëlische regering met de voorgenomen uitbreiding van illegale nederzettingen op de Westoever en in Oost-Jeruzalem ingaat tegen de afspraken in het Annapolisakkoord en daarmee het vredesproces bemoeilijkt en de mensenrechten schendt;

constaterende dat volgens de minister van Buitenlandse Zaken de oprichting van een subcomité voor mensenrechten onderdeel moet uitmaken van de voorgenomen intensivering van het EU-Associatieakkoord met Israël;

verzoekt de regering, als voorwaarde voor het Associatieakkoord ook op te nemen dat Israël aantoonbaar afziet van iedere uitbreiding van de nederzettingen, zoals vereist door het Annapolisakkoord,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 255(23432).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de Israëlisch-Palestijnse kwestie een speerpunt is van het regeringsbeleid;

constaterende dat Israël doorgaat met de uitbreiding van nederzettingen en dat te weinig nederzettingen worden ontmanteld;

constaterende dat dit indruist tegen de afspraken van het Annapolisakkoord en dat de nederzettingenpolitiek een van de factoren is die het vredesproces bemoeilijkt;

constaterende dat de Kamer de EU Heads of Missionrapporten die ingaan op het nederzettingenbeleid, niet ontvangt;

van mening dat de motie-Van Baalen c.s. betreffende de versterking van de dialoog met Israël over onder andere mensen- en burgerrechten aanleiding is om met Israël diepgaand over het nederzettingenbeleid te spreken;

verzoekt de regering, de mensenrechtenambassadeur naar Israël en de Palestijnse gebieden af te laten reizen om de Israëlische regering tot een moratorium op de nederzettingen aan te sporen, de nederzettingensituatie in kaart te brengen en de Kamer hierover te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Peters. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 256(23432).

Mevrouw Van Gennip (CDA):

Voorzitter. Ik dien een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de positie van minderheden in Irak, waaronder christenen, zwaar onder druk staat en dat deze bevolkingsgroepen in ernstige mate worden getroffen door religieuze en etnische discriminatie, onder andere op het volgen van universitair onderwijs;

constaterende dat dergelijke discriminatie leidt tot grote spanningen tussen de verschillende bevolkingsgroepen, hetgeen niet bijdraagt aan de veiligheid en stabiliteit;

overwegende dat in de verdere uitwerking van de staatkundige structuur van Irak tegemoet moet worden gekomen aan de behoeften en rechten van religieuze en etnische minderheden;

overwegende dat een grote minderheidsgroep uitgesloten wordt van het volgen van universitair onderwijs naar keuze;

verzoekt de regering te onderzoeken of Nederland een bijdrage kan leveren aan de plannen om een soort vrije universiteit in (Noord-)Irak op te richten door bijvoorbeeld te faciliteren bij de oprichting daarvan of op een andere (financiële) wijze ondersteuning te verlenen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Gennip, Voordewind, Van der Staaij en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 257(23432).

De heer Voordewind (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik dien een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat zich volgens het IOM ruim 300.000 ontheemden in de Ninivevlakte bevinden;

constaterende dat de veiligheid in de Ninivevlakte niet gegarandeerd kan worden waardoor internationale organisaties zoals het Rode Kruis en UNHCR, het gebied niet mogen betreden;

overwegende dat de ontheemden in dit gebied, voornamelijk religieuze en etnische minderheden, op dit moment onvoldoende worden bereikt met humanitaire hulp;

verzoekt de regering, gericht middelen vrij te maken voor deze groep ontheemden zodat óók die in voldoende mate toegang krijgt tot humanitaire hulp,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Voordewind, Van Gennip, Van der Staaij en Van Dam. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 258(23432).

De heer Van Dam (PvdA):

Voorzitter. Ik dien een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de intensivering van de relaties tussen Israël en de EU een uitgelezen mogelijkheid biedt om de mensenrechten, de burgerrechten en de voortgang van het vredesproces te agenderen;

verzoekt de regering om zich in het kader van de intensivering van de relaties tussen Israël en de EU, in EU-verband in te zetten voor de oprichting van een subcomité voor de mensenrechten onder de Associatieraad en voor afspraken over de stopzetting van de bouw van nederzettingen en de vermindering van het aantal checkpoints op de Westelijke Jordaanoever,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Van Dam en Van Gennip. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 259(23432).

Minister Verhagen:

Voorzitter. In de motie van mevrouw Peters wordt gevraagd een extra voorwaarde toe te voegen voordat het associatieakkoord kan worden geïntensiveerd. De intensivering van de politieke dialoog met Israël zal de rol van de Europese Unie in het algemeen in het vredesproces van het Midden-Oosten kunnen versterken. Hierdoor zal de Europese Unie ook meer mogelijkheden krijgen om de door mij gewenste formalisering van een apart subcomité voor de mensenrechten onder het Associatieakkoord en daarmee intensivering van de mensenrechtendialoog mogelijk maken. Tevens kan zo op andere zorgpunten meer worden bereikt, zoals de kwestie van de nederzettingen. Ik ben er echter op tegen, een moratorium op de uitbreiding van de nederzettingen als voorwaarde te stellen voor verdieping van de relatie met Israël. Het gevolg daarvan zal alleen maar zijn dat de Europese Unie zich als gesprekspartner diskwalificeert, waardoor de rol en de invloed die wij juist op het punt van mensenrechten en nederzettingen kunnen uitoefenen, zal worden geminimaliseerd. Dit betekent niet dat wij niet kritisch zijn. Bij mijn recente bezoek aan Israël heb ik krachtig stelling genomen tegen de bouw van nederzettingen. Ik ontraad aannemen van de motie op het punt van het moratorium, omdat het daarin wordt verwoord als voorwaarde.

De tweede motie van mevrouw Peters gaat over een bezoek van de mensenrechtenambassadeur aan Israël en de bezette gebieden om daarmee de nederzettingensituatie in kaart te brengen. Los van het feit dat hij niet naar Israël hoeft af te reizen om de nederzettingensituatie in kaart te brengen, maar alleen naar de bezette gebieden zou moeten afreizen, ontraad ik ook aannemen van deze motie. Zoals ik gisteren al aangaf, is een bezoek van de mensenrechtenambassadeur niet nodig om de problematiek van de nederzettingen in kaart te brengen. De feiten, ontwikkelingen en achtergronden van de nederzettingen zijn goed bekend. Wij krijgen met name rapportages van onze vertegenwoordigingen in Israël en de Palestijnse gebieden van onder andere ngo's en denktanks. Desgewenst is de regering graag bereid om informatie over de nederzettingenkwestie door te geleiden naar de Kamer. Ik ontraad aannemen van de motie.

In de motie van mevrouw Van Gennip en de heer Voordewind over een vrije universiteit in Noord-Irak wordt de regering gevraagd, een onderzoek te doen. Ik ben daartoe op zich altijd bereid, kijkend naar de kern van uw zorg, namelijk de toegankelijkheid van het hoger onderwijs voor met name de christenen in Noord-Irak. Ik zal onze ambassade vragen ons hierover nader te rapporteren. Ik sta op zich open voor deze motie. Dat betekent natuurlijk niet dat ik op voorhand een blanco cheque kan uitschrijven voor de oprichting van een soort vrije universiteit, los van het feit dat mijn collega Koenders die cheque zou moeten betalen. Ik wil wel serieus kijken naar de zorg die uit de motie spreekt. Ik ken ook de verhalen van de kerkleiders uit Mosul die Den Haag recent bezochten en waaraan mevrouw Van Gennip gisteren tijdens het algemeen overleg refereerde. Ik ken daarnaast ook verhalen uit met name Erbil, waar de problemen over de toegankelijkheid voor christenen niet speelden, maar waar studenten juist door de oprichting van een aparte christelijke universiteit de oude universiteit verlieten waartoe zij toegang hadden, tot grote teleurstelling van de decanen. Dit staat ook haaks op het vreedzaam kunnen samenleven en lijkt mij geen wenselijke situatie. Ik zal echter conform het dictum van de motie een onderzoek doen en kom daar uiteraard in de Kamer op terug. Ik zie de motie in die zin als ondersteuning van het beleid.

Dan de laatste motie, de motie van de heer Voordewind c.s. over de ontheemden in de Ninive-vlakte. Wij hebben onder andere via onze bijdrage aan de UNHCR specifiek gevraagd om aandacht te besteden aan de positie van ontheemden in Noord-Irak, omdat die extra kwetsbaar zijn. Ik ben best bereid om te kijken naar de mogelijkheid om extra aandacht te vragen voor de ontheemden die op de Ninive-vlakte bivakkeren, maar ik vind het niet wenselijk om alleen humanitaire hulp vrij te maken voor religieuze en/of etnische minderheden. Als dat de bedoeling van de motie is, moet ik aanvaarding ervan ontraden. Ik ben namelijk niet van plan om voor humanitaire ondersteuning te differentiëren tussen ontheemden op grond van religie. Ik ben wel bereid om te kijken naar de mogelijkheid om de totale groep ontheemden in een bepaald gebied betere toegang tot humanitaire hulp te geven indien zij extra kwetsbaar zijn, maar binnen die groep ga ik niet differentiëren op basis van religie. Als ik de motie zo mag uitleggen, laat ik het oordeel over aan de Kamer. Gelet op het aantal ondertekeningen denk ik dat zij de wens van de Kamer vertegenwoordigt.

De voorzitter:

Ik denk dat u nog moet ingaan op een motie van de heer Van Dam.

Minister Verhagen:

O, die zou ik bijna vergeten. Dat is niet freudiaans, mevrouw de voorzitter, het komt doordat ik deze motie als een duidelijke ondersteuning van het beleid zie. Tijdens het algemeen overleg heb ik naar voren gebracht dat een eventuele rol van de Europese Unie in het vredesproces verder gaat dan alleen het financieel ondersteunen van de Palestijnse autoriteit en dat wij juist moeten streven naar een intensivering. Ik ben het met het verzoek van de indieners aan de regering eens dat men zich in EU-verband moet inzetten voor de oprichting van een subcomité voor de mensenrechten onder de Associatieraad om daarmee te komen tot een stopzetting van uitbreiding van de nederzettingen en tot het verminderen van een aantal checkpoints, ook in relatie tot de verplichtingen op basis van de roadmap. Dat zie ik als een duidelijke ondersteuning van mijn beleid. Ik zeg de Kamer graag toe dat ik mij op deze wijze zal inzetten en dat ik daarvoor de intensivering van het Associatieakkoord zal gebruiken.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Over de ingediende moties wordt vanavond gestemd.

Naar boven