Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 19 juli 2008 over opheffing van het bordeelverbod.

De heer De Wit (SP):

Voorzitter. Ik dien twee moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat er momenteel wordt gewerkt aan een kaderwet prostitutie en dat indiening van dit wetsvoorstel eind 2008 is voorzien;

overwegende dat de sociale positie van de prostituee nog steeds niet goed is geregeld, bijvoorbeeld voor wat betreft haar recht om haar arbeid naar eigen inzicht te structureren en in detail in te vullen en voorts haar rechten verbandhoudende met arbeid, arbeidsomstandigheden, werktijden en ten slotte voor wat betreft de problemen bij het regelen van bankzaken en het afsluiten van verzekeringen;De Wit

verzoekt de regering, een plan van aanpak op te stellen om de sociale positie van de prostituee te versterken en de Kamer daarover zo spoedig mogelijk te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Azough. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 57(25437).

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat het van groot belang is dat aan slachtoffers van mensenhandel ondersteuning en bescherming worden geboden, en dat dat ook geldt voor die slachtoffers die (nog) geen medewerking durven te verlenen aan het opsporingsonderzoek;

overwegende dat in artikel 12 van het Verdrag van de Raad van Europa inzake bestrijding van mensenhandel (Trb. 2006, 99) dat momenteel ter goedkeuring voorligt (voorstel van Rijkswet, TK nummer 31429, R1855) staat dat verdragspartijen maatregelen moeten nemen om slachtoffers van mensenhandel hulp te bieden en dat deze hulp niet afhankelijk is van de bereidheid van het slachtoffer als getuige op te treden;

overwegende dat het niet volstaat dat een slachtoffer in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning wanneer het verblijf van het slachtoffer noodzakelijk is met het oog op het onderzoek of de strafrechtelijke procedure, maar dat het ook van belang is hulp, ondersteuning en bescherming te bieden wanneer het slachtoffer (nog) niet met de politie durft te praten;

voorts overwegende dat de bedenktijd van drie maanden in het kader van de B9-regeling niet in alle gevallen voldoende bescherming garandeert en die groep slachtoffers, die uit angst de hiervoor noodzakelijke verklaring bij politie niet durft af te leggen, geheel geen aanspraak kan maken op bescherming;

verzoekt de regering, de hulp, ondersteuning en bescherming aan slachtoffers van mensenhandel uit te breiden tot de hierboven genoemde groep,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden De Wit en Azough. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 58(25437).

Mevrouw Azough (GroenLinks):

Voorzitter. Ik wil de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de voorgestelde wijzigingen in het prostitutiebeleid onder meer gemeenten in staat zullen stellen om prostitutiebedrijven uit hun gemeente te weren;

overwegende dat dit negatieve gevolgen kan hebben voor het bestuurlijke toezicht op de naleving van het prostitutiebeleid, wellicht de bestrijding van illegale prostitutievormen bemoeilijkt en verschuivingseffecten in de hand werkt;

verzoekt de regering om eerst te voorzien in een onderzoek naar de mogelijke effecten van de toepassing van een nuloptie voordat overgegaan wordt tot het bieden van een wettelijke mogelijkheid om prostitutiebedrijven uit gemeenten te weren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Azough, De Wit en Teeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 59(25437).

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Ik wil de volgende motie indienen.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de sociale positie van prostituees de afgelopen jaren niet is verbeterd;

constaterende dat er voortdurend onduidelijkheid bestaat over de arbeidsrechtelijke situatie van een prostituee en de mate waarin er aanwijzingen kunnen worden gegeven door exploitant, bordeelhouder of clubbaas;

van mening dat het formuleren van een voorwaardenpakket op straffe van loondienst een stap in de goede richting is, maar dat dit de feitelijke situatie van uitbuiting of niet naleven van de rechten van een prostituee nog niet oplost;

van mening dat ook als er sprake is van loondienst nog niet alles is geoorloofd vanwege het recht op lichamelijke integriteit van de prostituee;

verzoekt de regering, de rechten van prostituees, zoals ze onder andere in het voorwaardenpakket zijn neergelegd, op te nemen in de Kaderwet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Anker. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 60(25437).

Mevrouw Arib (PvdA):

Voorzitter. Ik dien de volgende motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat een van de doelstellingen van het opheffen van het bordeelverbod verbetering van de positie van prostituees is;

overwegende dat uit de evaluatie van het bordeelverbod bleek dat hun positie sinds het opheffen van het bordeelverbod niet of nauwelijks is verbeterd;

overwegende dat de bestrijding van geweld tegen vrouwen en de verbetering van de juridische, economische en sociale positie noodzakelijk is;

verzoekt de regering, de verbetering van de juridische, economische en sociale positie van prostituees een van de doelstellingen van de Kaderwet Prostitutie te laten zijn;

verzoekt de regering tevens, met een plan van aanpak voor verbetering van de genoemde positie van prostituees te komen en daarbij met name ook de aspecten van gezondheid en emancipatie te betrekken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Arib. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 61(25437).

Ik verzoek de ministers om de reacties te beperken tot een oordeel over de moties, want wij liggen een beetje achter op schema en dat kan ik eigenlijk niet hebben vandaag.

Minister Ter Horst:

Voorzitter. In de motie inzake de nuloptie, ingediend door de leden Azough, De Wit en Teeven, wordt gevraagd eerst een onderzoek te doen naar de mogelijke effecten van toepassing van de nuloptie. Het kabinet vindt dat niet nodig, omdat er op dit moment al gemeenten zijn die geen prostitutiebedrijf in hun gemeente toestaan. Wij willen dus in feite de huidige situatie in de wet bestendigen. Het kabinet hecht ook aan de mogelijkheid van de nuloptie. Wij denken dat dit buitengewoon ordelijk kan door de nuloptie direct in de wet op te nemen en verwachten daar ook geen averse effecten van. Dit laatste hebben wij in het overleg met elkaar besproken.

In de door de heer Anker ingediende motie wordt gevraagd het door de Belastingdienst gehanteerde voorwaardenpakket, waarin een aantal maatregelen ter bescherming van de prostituee zijn opgenomen, op te nemen in de Kaderwet. Volgens mij heb ik dit al toegezegd in het overleg dat wij hebben gehad. Ik heb gezegd dat ik daar geen bezwaar tegen heb, hoewel wij natuurlijk even heel goed moeten bekijken of alle dingen die daarin staan, ook in de wet opgenomen kunnen worden. Volgens mij is de motie van de heer Anker dus overbodig.

De heer Anker (ChristenUnie):

Voorzitter. Wat was het oordeel van de minister over de eerste motie van mevrouw Azough?

Minister Ter Horst:

De motie over de nuloptie? Ben ik daar niet duidelijk over geweest?

De heer Anker (ChristenUnie):

Ik zou zeggen: "ontraden", maar ik ben benieuwd wat de minister ervan vindt.

Minister Ter Horst:

Het kabinet is van oordeel dat aannemen van die motie ontraden moet worden.

Minister Hirsch Ballin:

Mevrouw de voorzitter. De door de heer De Wit ingediende motie over de sociale positie van prostituees achten wij – ik zeg dit mede namens onze collega van Sociale Zaken – overbodig. De verbetering van de sociale positie van prostituees vormt een onderdeel van de maatregelen die het kabinet voorstelt. Een apart plan van aanpak is in het licht daarvan niet nodig.

Het doel van de motie van de heer De Wit en mevrouw Azough over de slachtoffers van mensenhandel is ons zeer sympathiek. De staatssecretaris van Justitie heeft al extra voorzieningen getroffen voor de positie van slachtoffers die geen medewerking verlenen. Ik verwijs naar de brief daarover van 18 oktober 2007. Op die manier wordt voorzien in hulp, ondersteuning en bescherming, ook buiten de categorie van de B9-regeling. Wij zullen daar ook verder aandacht aan geven. Met het onderstrepen daarvan achten wij de motie overbodig.

Minister Ter Horst:

Voorzitter. Ik wil nog iets zeggen over de door mevrouw Arib ingediende motie. Ook in deze motie wordt gevraagd om een plan van aanpak voor de verbetering van de positie van prostituees. Ik kan op dit punt aansluiten bij hetgeen de minister van Justitie zojuist zei. De sociale positie van prostituees is al onderdeel van de Kaderwet. Op het moment waarop de Kamer de tekst van de wet ziet, kan zij beoordelen of deze zaak naar genoegen geregeld is. Op dat onderdeel komen wij dan ongetwijfeld weer terug.

De voorzitter:

Ik dank beide bewindslieden voor hun beantwoording.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van het debat over dit VAO. De stemmingen over de moties vinden hedenavond plaats.

Naar boven