Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 75, pagina 5592-5594 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 1997-1998 | nr. 75, pagina 5592-5594 |
Aan de orde het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 1 april 1998 over de thuiszorg.
De heer Marijnissen (SP):
Mijnheer de voorzitter! Wij hebben op 1 april het laatste overleg over de thuiszorg gehad naar aanleiding van de vierde evaluatie.
Ik wil in dat verband drie moties indienen. De eerste heeft betrekking op het feit dat wij, en wij niet alleen, nogal wat signalen krijgen van mensen die afzien van noodzakelijke thuiszorg vanwege de eigen bijdrage of de toegangsbijdrage.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat noodzakelijke thuiszorg voor iedereen toegankelijk moet zijn;
constaterende, dat zowel uit het onderzoek van de LVT als uit de "eindrapportage evaluatie modernisering thuiszorg" van de Ziekenfondsraad valt af te leiden dat cliënten afzien van thuiszorg als gevolg van toegangsbijdrage of de eigen bijdrage;
verzoekt de regering met spoed een onderzoek in te stellen naar de gevolgen van de bijdrageregelingen in de thuiszorg zowel wat betreft potentiële gebruikers die afzien van hulp, als bestaande gebruikers die hulp stopzetten of verminderen ofwel bezuinigen op andere noodzakelijke voorzieningen en/of basale levensbehoeften,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Marijnissen. Naar mij blijkt, wordt zij voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 54 (23235).
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter! De tweede motie heeft betrekking op een kwestie die vandaag ook uitvoerig in de Volkskrant aan de orde is en wel de consultatiebureau-artsen. De signalen waarover ik zojuist sprak, horen wij ook over de toegangsbijdrage voor de ouder- en kindzorg. Alle betrokken beroepsgroepen drongen reeds aan op een afschaffing. Ruim 93% van de consultatiebureau-artsen is van mening dat hier geen financiële drempels horen. De SP-fractie is het daar volledig mee eens.
Mevrouw Vliegenthart (PvdA):
Wij hebben afgesproken dit onderwerp na de verkiezingen in een algemeen overleg te behandelen. Ik vind niet dat de heer Marijnissen hierop vooruit zou moeten lopen.
De heer Marijnissen (SP):
Het is mij bekend dat wij dat zullen doen. Wij zullen het dan over de consultatiebureau-artsen hebben, maar niet specifiek alleen over de eigen bijdrage. Wij hebben het nu over de evaluatie thuiszorg. In het algemeen overleg heb ik hierover ook gesproken. Ik heb duidelijk gemaakt dat wij een felle tegenstander zijn van die toegangsbijdrage. En ik was daarmee niet buiten de orde.
Daarom wil ik de volgende motie indienen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat het bereik van de jeugdgezondheidszorg zo optimaal mogelijk moet zijn;
constaterende, dat de LVT, de inspectie van de gezondheidszorg, de Ziekenfondsraad en veel consultatiebureau-artsen constateren dat als gevolg van de toegangsbijdrage veel kinderen geen gebruik meer maken van de zorg;
constaterende, dat deze uitval met name allochtone kinderen en kinderen uit sociaal zwakkere groepen betreft; zij, die juist deze zorg hard nodig hebben;
verzoekt de regering de toegangsbijdrage voor ouder- en kindzorg per 1 juli 1998 af te schaffen,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door het lid Marijnissen. Ik verkeer even in dubio of ik kan constateren dat deze motie voldoende wordt ondersteund. Het gaat nu niet om een oordeel over de motie, maar om de vraag of de motie in behandeling kan worden genomen. Naar mij blijkt, wordt deze motie voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 55 (23235).
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter! Het volgende punt is de maximering tot drie uur. Naar aanleiding van het algemeen overleg, de toezegging die de staatssecretaris in dat overleg heeft gedaan, en de brief die daarop is gevolgd, dien ik toch nog een motie in, omdat een aantal zaken voor mij niet duidelijk zijn. Ik wil de staatssecretaris echter ruimschoots de kans geven om dadelijk de overbodigheid van deze motie aan te tonen.
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
overwegende, dat mensen die structureel thuiszorg nodig hebben, niet de dupe mogen worden van een maximering van de lijfgebonden zorg tot drie uur;
overwegende, dat per 1 januari 1998 zowel mensen met zorg in natura als mensen met een persoonsgebonden budget geïndiceerd waren voor meer dan drie uur lijfgebonden zorg;
overwegende, dat een aantal mensen in de loop van 1998 meer dan drie uur lijfgebonden zorg nodig kunnen hebben op basis van onafhankelijke (her)indicatie;
verzoekt de regering ervoor te zorgen dat de zorg in de thuissituatie aan alle genoemde groepen gecontinueerd Marijnissenwordt en hier binnen twee weken duidelijkheid over te geven,
en gaat over tot de orde van de dag.
De voorzitter:
Deze motie is voorgesteld door de leden Marijnissen en Mulder-van Dam. Naar mij blijkt, wordt deze motie voldoende ondersteund.
Zij krijgt nr. 56 (23235).
Mevrouw Vliegenthart (PvdA):
Als ik de heer Marijnissen goed beluisterd heb, zegt hij in het dictum dat het kabinet binnen twee weken duidelijkheid moet geven over de regeling, over de manier waarop het probleem opgelost wordt. In de derde alinea van de brief van de staatssecretaris heb ik gelezen dat de maximering uitsluitend van toepassing zou kunnen zijn op verpleegkundige handelingen, zoals vroeger, vóór 1997, het geval is geweest en dat de staatssecretaris vervolgens uiterlijk per 1 mei – dat is over ongeveer twee weken – het kabinet een voorstel zal doen. Je kunt het laatste zo opvatten dat zij het kabinet alleen een voorstel doet en dat de Kamer dan maar moet afwachten hoe het verdergaat. Het lijkt mij echter vanzelf te spreken dat de Kamer geïnformeerd wordt over de uitkomsten van het overleg in het kabinet en dat de Kamer daarna met de staatssecretaris praat over de vraag of de oplossing toereikend is. Gelet op de brief, die ik blijkbaar op een iets andere manier gelezen heb dan de heer Marijnissen, vraag ik mij af of het indienen van een motie wel nodig is.
De heer Marijnissen (SP):
Ik kan mij deze opmerking van mevrouw Vliegenthart voorstellen, al is het strikt genomen wel correct om hierover even duidelijkheid te vragen van de staatssecretaris. Aangezien wij hier geen algemeen overleg houden, is een motie het middel om de staatssecretaris in de gelegenheid te stellen opheldering te geven. Er is echter nog iets anders, namelijk de brief die mevrouw Vliegenthart waarschijnlijk ook heeft gehad van de Vereniging spierziekten Nederland en waarin een drietal categorieën wordt opgesomd van mensen waar, zelfs na de brief van 10 april van de staatssecretaris, in hun ogen nog geen duidelijkheid over bestaat. Dan gaat het met name over de mensen met een progressieve ziekte. Die mensen zouden heel snel geïndiceerd moeten worden. Zij zouden alsnog voor meer dan drie uur lijfgebonden zorg in aanmerking moeten kunnen komen. Daar gaat het mij met name om.
Mevrouw Mulder-van Dam (CDA):
Voorzitter! Ik heb eigenlijk niet zoveel toe te voegen aan hetgeen de heer Marijnissen heeft gezegd over de motie. Wij hebben de motie medeondertekend, omdat ik de brief van de staatssecretaris zo lees dat zij voornemens heeft en dat zij het voorstel vóór 1 mei a.s. bij het kabinet zal neerleggen. Wij willen er in ieder geval duidelijkheid over hebben dat er iets gebeurt. Als het kabinet naar aanleiding van het voorstel zegt dat het daar niet aan wil beginnen, zijn de mensen die met deze ziekte geconfronteerd worden daar de dupe van. Om de nodige zekerheid te hebben, hebben wij de motie medeondertekend.
Staatssecretaris Terpstra:
Voorzitter! Ik zou graag naar aanleiding van de drie ingediende moties en de bijdrage van mevrouw Mulder-van Dam het volgende willen zeggen. Ik wil daarbij nogmaals herhalen dat het niet de bedoeling is dat welke categorie patiënten ook die vóór 1997 de thuiszorg konden krijgen zoals zij die kregen, benadeeld worden. Ik heb in mijn brief van 10 april geschreven dat ik na nader beraad tot de overtuiging ben gekomen dat er iets zal moeten worden veranderd in het Besluit zorgaanspraken. Dat vergt een zeer nauwkeurige en zeer precieze formulering. Daar heb ik iets meer tijd voor nodig dan ik eerst verwachtte, zoals ik dat had uitgesproken in het algemeen overleg. Het is helder dat ik uiterlijk 1 mei aan het kabinet een wijzigingsvoorstel van de AMvB zal voorleggen. Vanzelfsprekend zal ik de Kamer daarover informeren. Er kan geen sprake van zijn dat er enige onduidelijkheid zal blijven. Het betekent dat in ieder geval de derde motie van de heer Marijnissen wat mij betreft volstrekt overbodig zou zijn, althans op z'n minst wat voorbarig.
De heer Marijnissen (SP):
Voorzitter! Ik meen me te herinneren dat op de dag van het algemeen overleg een verhaal beschreven werd van een ernstig geval. Het bleek dat de Telegraaflezers de desbetreffende man te hulp zijn gekomen en dat deze nu alsnog de zorg heeft die hij eigenlijk verdient. We willen natuurlijk geen van allen dat het op die manier moet. Het gaat mij nu met name om een derde punt uit de brief van de Vereniging spierziekten Nederland. Kent de staatssecretaris die brief?
Staatssecretaris Terpstra:
Ik ken hem.
De heer Marijnissen (SP):
Ik verwijs naar het derde punt op de tweede pagina, waar gesproken wordt over de mensen die te maken hebben met een progressieve ziekte, chronisch van karakter, en die alsnog geïndiceerd zouden moeten worden. Immers, voor die persoon in kwestie, uit het stuk in De Telegraaf, gold hetzelfde verhaal. Mijn vraag is deze. Als voor die categorie ook die oplossing wordt verzorgd, zijn we het snel eens en dan is inderdaad de motie overbodig.
Staatssecretaris Terpstra:
Voorzitter! Ik kan niet in iedere casus treden, omdat er ook vóór 1997 situaties waren van mensen die een hele heldere, duidelijke indicatie verpleeghuiszorg zouden hebben. Je kunt niet alle mensen die meer dan drie uur lijfgebonden zorg hebben, nu garanderen dat ze allemaal in die uitzonderingspositie vallen. Mijn formulering is als volgt. Ik had tot 1 juli een overgangsperiode; tot 1 juli hadden alle mensen die op dat moment recht hadden op meer dan drie uur lijfgebonden zorg, geen problemen. Die overgangsperiode heb ik verlengd tot 31 december van dit jaar. Dit betekent dat al die mensen die op dit ogenblik meer dan die drie uur hebben, zich geen zorgen hoeven te maken. Dat zijn de eerste twee categorieën van de brief van de Vereniging spierziekten Nederland.
De derde categorie waarover wordt gesproken, is de categorie die in de loop van een indicatie of herindicatie meer dan drie uur lijfgebonden zorg zouden nodig hebben en deze in de situatie vóór 1997 daadwerkelijk ook gekregen zouden hebben. Ik zal de Ziekenfondsraad nogmaals mededelen dat we bezig zijn met een verandering van het Besluit zorgaanspraken en dat voor de nieuwe categorie tot aan 31 december dezelfde uitzonderingssituatie moet worden gezien en opgevat als ware het nog de regeling van vóór 1997.
De heer Marijnissen (SP):
Kort en goed, die derde categorie wordt meegenomen in het voorstel naar het kabinet, dat u ook naar de Kamer stuurt en dat er vóór 1 mei is, en dat we dan kunnen bespreken?
Staatssecretaris Terpstra:
Ja zeker.
De heer Marijnissen (SP):
Mijnheer de voorzitter! Dan denk ik dat de motie kan worden ingetrokken.
Staatssecretaris Terpstra:
Dat betrof de derde motie van de heer Marijnissen.
Ik kom bij de eerste motie van de heer Marijnissen, waarin hij vraagt met spoed een onderzoek in te stellen naar de gevolgen van de bijdrageregelingen in de thuiszorg, zowel wat betreft potentiële gebruikers die afzien van hulp, als wat betreft bestaande gebruikers die hulp stopzetten of verminderen, ofwel bezuinigen op andere noodzakelijke voorzieningen en/of basale levensbehoeften. Daarvan kan ik zeggen dat dit al wordt meegenomen in een breder onderzoek naar de hele problematiek van de eigen bijdrage. Zoals de heer Marijnissen weet, zal dat in de loop van het najaar worden afgerond en daar zal dit ook specifiek de aandacht hebben. Dat betekent dat deze motie naar mijn idee absoluut overbodig is.
Dan kom ik bij de tweede motie van de heer Marijnissen, die de regering verzoekt de toegangsbijdrage ouder- en kindzorg per 1 juli 1998 af te schaffen. Deze motie zal ik ernstig moeten ontraden, omdat hier pas sprake van een mogelijk besluit is op het moment dat het onderzoek naar de eigen bijdrage en de cumulatie van de eigen bijdragen is afgerond.
De heer Marijnissen (SP):
Ik kan nog wel een keer interrumperen, want wij liggen een kwartier voor op het schema.
Het enige wat ik tegen de woorden van de staatssecretaris kan inbrengen, is dat ik het niet met haar eens ben. Er zijn inmiddels zoveel onderzoeken van niet de geringste instanties waaruit de ernstige gevolgen hiervan voor de preventieve zorg blijken. De preventieve zorg ligt ons evenwel allemaal zeer na aan het hart. Nu ook nog bekend wordt dat het met name bepaalde groepen treft, terwijl wij juist niet willen dat zij die zorg niet krijgen, moet ik constateren dat hier duidelijk sprake is van een politiek meningsverschil. Ik kan mij voorstellen dat de staatssecretaris de aanvaarding van deze motie ontraadt. Ik houd haar echter niet aan en hoop dat zij vanavond in stemming komt.
De voorzitter:
Het is mij nog niet helemaal duidelijk welke moties u nu handhaaft dan wel intrekt.
De heer Marijnissen (SP):
Ik heb nog geen nummers. De derde motie die ik heb ingediend, trek ik evenwel weer in. De andere twee kunnen gewoon in stemming komen.
De voorzitter:
Aangezien de motie-Marijnissen/Mulder-van Dam (23235, nr. 56) is ingetrokken, maakt zij geen onderwerp van beraadslaging meer uit.
De beraadslaging wordt gesloten.
De voorzitter:
Ik stel voor, heden over de moties te stemmen.
Daartoe wordt besloten.
De vergadering wordt van 9.17 uur tot 9.30 uur geschorst.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-19971998-5592-5594.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.