36 Lerarenopleidingen

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 27 maart 2013 over leraren en lerarenopleidingen.

De voorzitter:

Een hartelijke woord van welkom niet alleen aan de minister, maar ook aan de staatssecretaris van OCW. Er hebben zich zeven sprekers van de zijde van de Kamer gemeld. Zij hebben ieder twee minuten de tijd om hun ei te leggen. De eerste spreker is Harm Beertema van de fractie van de Partij voor de Vrijheid.

De heer Beertema (PVV):

Voorzitter. De fractie van de PVV heeft dit VAO aangevraagd omdat zij het de hoogste tijd vindt om de positie van de leraar te herwaarderen. Die positie heeft sterk onder de druk gestaan sinds de overheid zich terugtrok uit het onderwijsdomein. Wij moeten vaststellen dat het veld waaraan het was overgelaten, het op een aantal cruciale gebieden niet zo goed heeft gedaan, integendeel. Ik heb het vaker gezegd en ik zeg het nogmaals: vanaf het moment dat de bestuurders en de managers zich groter maakten, werd de leraar kleiner gemaakt, zelfs zo klein dat de leraar nog maar een schim was van de professional die hij ooit was. Vandaar de volgende motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de leraar een professional is die samen met zijn/haar team invulling geeft aan didactiek, pedagogisch klimaat en vakinhoud;

overwegende dat het geven van instemmingsrecht op deze basale aspecten het minste is wat Kamer en regering kunnen doen om de positie van de leraar als zelfstandige professional te herstellen en daarmee te herwaarderen en respecteren;

constaterende dat er in het kabinet-Rutte I breed draagvlak was, in ieder geval bij CDA, VVD en PVV, om de positie van de leraar op die wijze te versterken;

overwegende dat het wetsvoorstel Versterking positie leraren (32396) in 2011 is aangehouden met de bedoeling om de onderwijssectoren de gelegenheid te geven, zelf invulling te geven aan de versterking van de positie van leraren door totstandkoming van professionele statuten;

constaterende dat daarin te weinig voortgang is geboekt;

verzoekt de regering om het instemmingsrecht van leraren op aspecten die bepalend zijn voor de invulling van het beroep te waarborgen en een wettelijke basis te geven, waarbij artikel 29 van het wetsvoorstel Versterking positie leraren (32396) het uitgangspunt moet zijn,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Beertema. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 153 (27923).

De heer Mohandis (PvdA):

Voorzitter. Wij hebben tijdens het AO over heel veel onderwerpen gesproken en wel zo veel dat het zonde is om keuzes te moeten te maken vanwege de korte spreektijd voor dit VAO, maar dat hoort erbij. Ik ben blij dat er een toezegging is gedaan inzake de standvanzakenbrief over het tekort en regionaal overschot. Wij worden daar periodiek over geïnformeerd.

Resteren mij naar aanleiding van het AO nog twee moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er per 2017 sprake zal zijn van een verplicht lerarenregister voor het primair en voortgezet onderwijs;

constaterende dat het lerarenregister de bevoegdheid en bekwaamheid van docenten verankert en zo bijdraagt aan de kwaliteit van docenten in het primair en voorgezet onderwijs;

van mening dat ook het hoger onderwijs gebaat is bij het verankeren van de bekwaamheid en bevoegdheid van de docentkwaliteit;

constaterende dat de minister eerder de intentie heeft uitgesproken om het lerarenregister uit te breiden naar het hoger onderwijs;

verzoekt de regering, de uitbreiding van het verplichte lerarenregister naar het hoger onderwijs concreet in gang te zetten en hierover aan de Kamer te rapporteren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Mohandis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 154 (27923).

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegend dat ICT-bekwaamheid, zoals het omgaan met een smartboard of een digitaal registratiesysteem, deel uitmaakt van de complexe context waarin een leraar zijn vak uitoefent;

van mening dat effectief gebruik van ICT kan bijdragen aan het streven naar een hogere kwaliteit van inspirerend en gevarieerd onderwijs;

constaterende dat veel jongeren de ICT-bekwaamheid van docenten als onvoldoende beoordelen;

verzoekt de regering om op de lerarenopleidingen in alle vakgerelateerde kennisbases ICT te integreren op basis van het kader voor ICT-bekwaamheid van leraren en om de verworven ICT-bekwaamheid te toetsen tijdens de lerarenopleidingen;

verzoekt de regering voorts om ICT-bekwaamheid in te passen binnen de wettelijk bepaalde bekwaamheidseisen voor docenten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Mohandis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 155 (27923).

De heer Beertema (PVV):

Is de heer Mohandis niet bang dat ICT op deze manier een veel te prominente plaats krijgt in het curriculum van de leraren? Is hij niet bang dat hij hiermee ook de lessen van de commissie-Dijsselbloem op hun beloop laat? Waarom zouden we ons vanuit dit huis op zo'n directe manier gaan bemoeien met het curriculum van lerarenopleidingen en van het onderwijs? ICT is toch maar een hulpmiddel? Laat die leraren het lekker zelf uitzoeken.

De heer Mohandis (PvdA):

ICT is niet meer weg te denken uit het onderwijs. Het is dus niet iets wat we nieuw zouden opleggen. We zien dat die beweging hier en daar al gaande is. We zien echter ook onderzoek, bijvoorbeeld het onderzoek van EenVandaag waaruit blijkt dat 40% van de leerlingen vindt dat de bekwaamheid van docenten veel beter kan. Er zijn al mogelijkheden, maar ik vraag met deze motie om een en ander nog wat steviger te verankeren.

De voorzitter:

De heer Beertema, afrondend, kort.

De heer Beertema (PVV):

Dit is dus gebaseerd op een enkel onderzoek waarvoor leerlingen geënquêteerd zijn. Ik vind dat veel te weinig om een dergelijke motie op te baseren. Het spijt me geweldig.

De heer Mohandis (PvdA):

Daar ben ik het niet mee eens. Er zijn meer onderzoeken en we zien dat het effectief gebruikmaken van ICT-materiaal jongeren stimuleert om te leren.

De heer Bisschop (SGP):

Is de heer Mohandis het met mij eens dat de aanstormende talenten via de lerarenopleidingen voldoende worden toegerust met digitale vaardigheden, en dat de 40% mogelijk betrekking heeft op langer zittende docenten? De motie zou dus eerder moeten gaan in de richting van het stimuleren van deskundigheidsbevordering dan in de richting van het curriculum van de lerarenopleidingen.

De heer Mohandis (PvdA):

In de motie staat ook het verzoek om te kijken naar de huidige bekwaamheidseisen. Dat geldt dan ook voor zittende leraren. In de motie wordt gefocust op een bredere verankering binnen de lerarenopleiding. De ene opleiding doet het meer dan de andere. Daar ging de motie over.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Als het onderwijs ergens gek van wordt, dan is het van politici die weer een plannetje hebben dat ze kunnen "dumpen" in het onderwijs. Ik gebruik bewust dat woord. Hoe voorkomt de heer Mohandis dat dit het zoveelste plannetje wordt uit Den Haag dat leraren en in dit geval opleidingen mogen gaan oplossen?

De heer Mohandis (PvdA):

Dat zou pas zo zijn als het een totaal nieuw fenomeen zou zijn. We zien dat de beweging gaande is. De digitalisering is een feit. We leven anno 2013. Laten we dit dus zien als een kans. Als het iets nieuws zou zijn waartoe wij het onderwijs zouden verplichten, dan zou ik de heer Van Dijk begrijpen, maar het is niet nieuw. De beweging wordt hier en daar gemaakt, maar nog onvoldoende. Ik denk dat de motie die kan versterken.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik zou de heer Mohandis willen aanraden om vertrouwen te hebben in het onderwijs.

De heer Mohandis (PvdA):

Ja, dat heb ik ook.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Ik gun de heer Mohandis alle winstpunten die hij kan binnenhalen, maar is dit niet een beetje overbodig?

De heer Mohandis (PvdA):

Nee, ik denk het niet. Ik denk dat ICT een wezenlijk onderdeel vormt en blijft vormen van het onderwijs.

De voorzitter:

Helder. Dank u wel. Het woord is aan de heer Duisenberg van de VVD-fractie.

De heer Duisenberg (VVD):

Voorzitter. Ik heb tijdens het AO gezegd dat leraren een cruciale rol spelen in de ontwikkeling van jonge mensen, dat er veel goede en inspirerende leraren zijn en dat we bij de Teachers Summit hebben kunnen zien dat het gonst van de ambitie. Maar er zijn ook zorgen, bijvoorbeeld over de modernisering van de arbeidsvoorwaarden die al wordt gewenst sinds het rapport van de commissie-Van Es uit 1993 en die maar niet van de grond komt, over de positie van jonge leraren en over het gebrek aan professionele ontwikkeling en ruimte. En dit terwijl we allemaal uit de statistieken van de inspectie weten dat helaas, hoewel er veel goede leraren zijn, een op de acht leraren in het primair onderwijs en een op de vijf leraren in het voortgezet onderwijs niet aan een van de basisvaardigheden voldoet. Om de ambitie die er is, maar ook om de zorgen, vindt de VVD het terecht dat de leraar prioriteit heeft in de onderwijsagenda van dit kabinet.

Ik dien twee moties in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat het algemeen overleg Leraren en lerarenbeleid van 27 maart 2013 is gevoerd aan de hand van een reeks van meer dan 40 brieven en documenten en het vorige AO over dit onderwerp dateerde uit 2011;

constaterende dat in dit algemeen overleg van 27 maart 2013 door meerdere partijen in de Tweede Kamer is verzocht om het belangrijke onderwerp van leraren vaker periodiek te bespreken op basis van een integraal, alomvattend plan en voortgangsrapportage leraren;

constaterende dat de minister van OCW een toezegging heeft gedaan tot een visiedocument, maar dan beperkt tot de lerarenopleidingen;

verzoekt de regering om de gedane toezegging voor lerarenopleidingen uit te breiden naar één integrale Lerarenagenda, deze periodiek te rapporteren en eens per jaar, bijvoorbeeld op de Dag van de Leraar, met de Kamer te bespreken,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Duisenberg, Beertema, Van Meenen en Mohandis. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 156 (27923).

U hebt nog veertien seconden voor uw tweede motie.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat in september 2011 de Kamer bij motie (31997, nr. 12) aan de regering heeft verzocht de feitelijke inwerkingtreding van de decentralisatie van arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs pas door te voeren wanneer er weer loonruimte is voor de leraren;

constaterende dat hierdoor in het primair onderwijs secundaire arbeidsvoorwaarden decentraal, maar primaire arbeidsvoorwaarden nog altijd centraal worden afgesproken; dit in tegenstelling tot de andere onderwijssectoren;

overwegende dat modernisering van arbeidsvoorwaarden belangrijk is voor het lerarenberoep en een langdurige wens is van politiek en het onderwijsveld;

overwegende dat het decentraliseren en daarmee "ontschotten" van zowel primaire als secundaire arbeidsvoorwaarden de oplossingsruimte voor modernisering van arbeidsvoorwaarden voor werkgevers en werknemers vergroot;

verzoekt de regering, de feitelijke inwerkingtreding van de decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs per direct in gang te zetten om daarmee werkgevers en werknemers een grotere ruimte te geven om tot modernisering van arbeidsvoorwaarden te komen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Duisenberg, Rog en Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 157 (27923).

De heer Klein (50PLUS):

Voorzitter. In het AO over leraren heeft de fractie van 50PLUS extra aandacht gevraagd voor de positie van de oudere leraar in het onderwijs en met name voor de afschaffing van de bapo-regeling. Wij vragen aandacht voor het in de arbeidsvoorwaardensfeer betrokken houden van de oudere leraar bij het onderwijs om kennis en ervaring te behouden. De minister en de staatssecretaris hebben daar in onze ogen positief op gereageerd, dus ik zie af van een motie. Ik zie uiteraard wel graag de resultaten tegemoet op een eerdere motie van 50PLUS.

De heer Jasper van Dijk (SP):

Voorzitter. Voor goed onderwijs zijn goede leraren nodig. Voor goede leraren zijn investeringen nodig en geen bezuinigingen. Daarom dien ik de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

verzoekt de regering, de nullijn voor het onderwijs te schrappen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Jasper van Dijk. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 158 (27923).

De heer Rog (CDA):

Voorzitter. In het AO is ook door mijn fractie duidelijk aangegeven dat de leraar bepalend is voor de kwaliteit van het onderwijs. Dit is het momentum om een stip op de horizon te plaatsen en te bekijken hoe we de kwaliteit nog verder kunnen verbeteren. Vandaar dat ik deze "stip op de horizon"-motie indien.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de kwaliteit van de leraar bepalend is voor de kwaliteit van het onderwijs;

constaterende dat in Finland alle leraren een academische opleiding hebben en dat dit gezien wordt als één van de succesfactoren van het Finse onderwijs;

verzoekt de regering om een realistisch tijdpad te ontwikkelen waarbij we kunnen stimuleren dat alle leraren een masteropleiding volgen en de Kamer hierover te berichten,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 159 (27923).

De heer Rog (CDA):

In het debat hebben we het ook gehad over de oneigenlijke koppeling tussen de investeringen die dit kabinet wil doen en het snijden in arbeidsvoorwaarden. Wij dienen daarom een motie in die strekt tot het ontkoppelen van investeringen van de modernisering van arbeidsvoorwaarden.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de arbeidsvoorwaarden voor het onderwijs zijn doorgedecentraliseerd en het primaat daarvoor dus bij de sociale partners ligt;

overwegende dat in het regeerakkoord het doen van investeringen in onderwijs dan ook oneigenlijk wordt gekoppeld aan de modernisering van de arbeidsvoorwaarden;

verzoekt de regering, het doen van investeringen in onderwijs niet afhankelijk te stellen van modernisering van de arbeidsvoorwaarden omdat wij daar niet meer over gaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 160 (27923).

De heer Bisschop (SGP):

Voorzitter. Als oud-docent heb ik met heel veel interesse dit algemeen overleg gevolgd. Ik ben het van harte eens met de collega's die gesteld hebben dat je dat met een zekere regelmaat zou moeten doen, zonder er al te veel tijd tussen te laten zitten. Wat mij echter zeer verbaasd heeft, is de wijze waarop soms door collega's over docenten wordt gesproken, namelijk alsof zij voortdurend achter de markt aanlopen, alsof zij niet in staat zouden zijn en niet de ambitie zouden hebben om eigentijds onderwijs te geven. Met alle respect voor collega Mohandis, maar zijn motie is een schoolvoorbeeld van een zaak waarvan je docenten zou moeten bevrijden, waarvoor je ze zou moeten behoeden.

De voorzitter:

Ik zou zeggen: een motie.

De heer Bisschop (SGP):

Ik dien de volgende motie in.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de commissie-Meijerink een integrale heroverweging van het curriculum van de lerarenopleidingen heeft uitgevoerd, mede in het licht van de geconstateerde overladenheid van het onderwijsprogramma;

constaterende dat na publicatie van het rapport van de commissie-Meijerink en de vervolgstappen door de HBO-raad nieuwe voorstellen zijn gedaan met betrekking tot de inhoud van de lerarenopleidingen;

verzoekt de regering, in overleg te treden met de HBO-raad met het oog op de vraag hoe de voorgestelde aanvullingen zich verhouden tot de bevindingen van de commissie-Meijerink en de acties die naar aanleiding daarvan reeds zijn ingezet, teneinde te voorkomen dat opnieuw een overladen programma ontstaat,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Bisschop en Rog. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 161 (27923).

De heer Bisschop (SGP):

Dank u zeer …

De voorzitter:

… voor uw beknoptheid.

Het woord is aan de heer Van Meenen. Hij is de laatste spreker in de termijn van de Kamer. Daarna gaan we luisteren naar de bewindspersonen.

De heer Van Meenen (D66):

Voorzitter. In aansluiting op het algemeen overleg heb ik een drietal moties.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat voorheen leraren met een pabo-diploma ook bevoegd waren Nederlands te geven aan de vmbo-onderbouw, maar dat niet meer het geval is;

overwegende dat deze leraren hier prima toe in staat zijn, en het bovendien doorstroming en carrièremogelijkheden voor leraren met een pabo-diploma bevordert;

verzoekt de regering, ervoor te zorgen dat leraren met een pabo-diploma weer bevoegd worden les te geven in de vmbo-onderbouw,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 162 (27923).

De heer Van Meenen (D66):

Dan een motie over het lerarenregister.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering voornemens is, het lerarenregister met ingang van 2017 wettelijk te verankeren;

constaterende dat op dit moment slechts 8.000 van de 250.000 docenten staan ingeschreven in het lerarenregister;

overwegende dat wanneer het lerarenregister maar half werkt, het niet werkt;

verzoekt de regering, voor de zomer de concrete doelstellingen van het lerarenregister, een tijdspad naar 2017 en een "go/no go"-moment te formuleren en de Kamer hierover te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 163 (27923).

De heer Van Meenen (D66):

Ten slotte het klapstuk. Voor D66 is het genoeg met bezuinigen op leraren, nog even los van akkoorden.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat goede leraren de basis zijn voor goed onderwijs;

constaterende dat het kabinet in het regeerakkoord schrijft dat het wil investeren in de mannen en vrouwen voor de klas of in de collegezaal;

constaterende dat de regering desondanks voornemens is de nullijn voor leraren in 2014 voort te zetten;

overwegende dat bij de ambities om het lerarenvak aantrekkelijker te maken, ook een passende beloning voor leraren hoort;

verzoekt de regering, het voorstel om de nullijn voor leraren in 2014 te continueren, onmiddellijk van tafel te halen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Van Meenen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 164 (27923).

Er zijn twaalf moties ingediend. Ik neem aan dat beide bewindspersonen deze nog niet op schrift ontvangen hebben, dus ik schors de vergadering.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Minister Bussemaker:

Voorzitter. Ik zal de moties op mijn terrein langslopen. Wij hebben de moties een beetje verdeeld, dus alles wat ik niet behandel, zal door de staatssecretaris behandeld worden.

In de motie-Duisenberg c.s. op stuk nr. 156 wordt de regering verzocht om de gedane toezegging voor lerarenopleidingen uit te breiden naar één integrale Lerarenagenda en hierover periodiek te rapporteren aan de Kamer. Ik zeg dat graag toe. Daarmee laat ik deze motie aan het oordeel van de Kamer. Wij zullen proberen om alles zo veel mogelijk in één document op te nemen en om de Kamer slechts afzonderlijke brieven te sturen als die onderwerpen echt niet langer kunnen wachten. Wij zullen hier zelf streng op toezien.

In zijn motie op stuk nr. 159 verzoekt de heer Rog de regering om een realistisch tijdspad te ontwikkelen waarbij we kunnen stimuleren dat alle leraren een masteropleiding volgen en de Kamer hierover te berichten. Deze motie ontraad ik. Ik heb het al gezegd in het algemeen overleg: het is van belang dat wij meer academisch opgeleide leraren krijgen, maar niet alle leraren hoeven een masterdiploma te hebben. Het gaat om teams van docenten. Dat kunnen teams zijn van docenten met een master, maar zij hoeven niet allemaal een master te hebben. Er zijn namelijk ook docenten die juist door hun praktijkkennis een buitengewoon waardevolle bijdrage kunnen leveren. Wij willen dus per sector bezien wat het noodzakelijke of gewenste aandeel is van docenten met een masteropleiding.

In mijn beleidsreactie op het advies van de Onderwijsraad heb ik al aangegeven dat wij afspraken willen maken over stijging van het aantal leraren met een masteropleiding. Daarover bestaat dus geen onduidelijkheid. Wij zetten daarvoor de lerarenbeurs in. Het komende jaar zijn er weer 4.000 leraren die daar gebruik van zullen maken. De Kamer had eerder gevraagd om 10.000 mensen op te leiden tot een eerstegraadsbevoegdheid in vier jaar. Wij hebben beloofd dit te doen. Kortom: wij stapelen niet belofte op belofte, zeker niet als wij de beloftes niet nuttig vinden.

In zijn motie op stuk nr. 160 verzoekt de heer Rog de regering, het doen van investeringen in onderwijs niet afhankelijk te maken van modernisering van de arbeidsvoorwaarden. Die motie ontraad ik. Het is juist de bedoeling van het kabinet om een tweeslag te maken: zowel modernisering van arbeidsvoorwaarden als een kwaliteitsimpuls in het onderwijs. Die twee hebben alles met elkaar te maken. Voor de kwaliteitsimpuls is het van belang dat de arbeidsvoorwaarden gemoderniseerd worden. Wij praten daar al twintig jaar over. Ik weet niet meer wie, maar iemand memoreerde net nog de commissie-Van Es. Het wordt tijd dat dit gebeurt. Het is de expliciete bedoeling – deze is vastgelegd in het regeerakkoord – om extra geld vrij te maken om dit te doen, als er ook in het veld veranderingen optreden in de arbeidsvoorwaarden. Overigens beluister ik daarvoor in het veld ook veel steun, in ieder geval bij de individuele docenten die ik spreek.

In hun motie op stuk nr. 161 vragen de leden Bisschop en Rog de regering hoe de voorgestelde aanvullingen zich verhouden tot de bevindingen van de commissie-Meijerink en de acties die naar aanleiding daarvan reeds zijn ingezet. Zij verzoeken mij in overleg te treden met de HBO-raad. Ik kan hun zeggen dat ik dat al meerdere keren heb gedaan. Ik heb niet alleen met de HBO-raad, maar ook met de VSNU overlegd. Ik beschouw deze motie dus als ondersteuning van beleid en laat daarmee het oordeel over deze motie aan de Kamer. De heer Meijerink heeft een rapport geschreven dat primair over de pabo's ging. Ik constateer dat daar al veel nuttige dingen gebeuren. Wij moeten nagaan hoe wij die nuttige dingen kunnen voortzetten en kunnen blijven stimuleren. Op een aantal punten moeten wij wellicht aanvullende maatregelen nemen. In de gesprekken die ik voer, is dit bij uitstek het terugkerende punt.

De heer Jasper van Dijk heeft een buitengewoon korte en krachtige motie ingediend. In zijn motie op stuk nr. 158 verzoekt hij de regering om de nullijn voor het onderwijs te schrappen. Ik heb in het algemeen overleg al gezegd dat ik besef dat dit een lastige maatregel is. Wij hebben deze maatregel niet uit plezier genomen, maar op het moment is hij, gezien de financiële situatie, helaas wel nodig. Zoals de Kamer weet, vormt dit onderdeel van het maatregelenpakket dat het kabinet heeft voorgesteld om de begroting voor 2014 op orde te brengen. Daarover vinden nu gesprekken plaats met sociale partners. Er wordt ook met de Kamer over gesproken. Ik moet de motie van de heer Van Dijk op stuk nr. 158 en de motie van de heer Van Meenen op stuk nr. 164 dus ontraden.

De voorzitter:

Mijnheer Van Meenen, heel kort.

De heer Van Meenen (D66):

Ik vraag de minister om nog eens goed met haar collega's in het kabinet over de nullijn te spreken. In de kabinetsplannen van 1 maart wordt namelijk wel ruimte gemaakt voor extra asfalt en inkomensondersteuning bij uitkeringsgerechtigden. Mijn fractie kiest ervoor om de prioriteiten heel anders te leggen en ik ben ervan overtuigd dat dit voor de minister ook geldt. Ik geef haar dit dus in overweging. Is zij hiertoe bereid?

Minister Bussemaker:

Ik luister altijd heel goed naar u. Dat heb ik nu ook gedaan. Ik heb de motie tot mij genomen. U weet dat het onderwijs in alle plannen van dit kabinet ontzien wordt, maar wij verschuilen ons niet achter wat nodig is. Nogmaals, u hebt ook gehoord dat dit onderdeel is van een voorgesteld maatregelenpakket waarvan wij bij de presentatie hebben gezegd dat het niet in steen gebeiteld is. Onderdelen van het pakket worden nu met sociale partners besproken. Als ik het goed heb, vindt in de Kamer binnenkort een debat plaats over het overleg tussen de sociale partners. Daarbij kunt u dit betrekken. Ik heb u gehoord, maar u weet ook wat wij als kabinet gezegd hebben.

Voorzitter. In de motie op stuk nr. 162 vraagt de heer Van Meenen ons om ervoor te zorgen dat leraren met een pabodiploma weer bevoegd worden om les te geven in de onderbouw van het vmbo. Ik ontraad deze motie, want ik zie niet welk probleem die oplost. Wij hebben hier niet voor niets een streep getrokken. De pabo is nu al te breed en te weinig diepgaand. Er zijn dus echt enkele maatregelen nodig. Ik verwijs nogmaals naar het rapport van de commissie-Meijerink en de voorstellen die ik mondeling heb gedaan. Wij moeten daar eerst voor zorgen. Wel krijgen afgestudeerden van de pabo de mogelijkheid voor omscholing tot leraar in het vmbo. Daarvoor hebben wij de lerarenbeurs. Wij zijn wel bezig om betere leraren in te zetten en op te leiden voor het vmbo, bijvoorbeeld door de afstudeerrichting beroepsonderwijs in tweedegraads lerarenopleidingen en door de introductie van een educatieve minor in het hbo die gericht zijn op lesgeven in het beroepsonderwijs. Kortom, ik deel de doelstelling om goede docenten in het vmbo te krijgen, maar niet via de door de heer Van Meenen voorgestelde weg. Daarmee ontraad ik de motie.

De heer Van Meenen (D66):

Het probleem dat dit voorstel oplost, is dat de mensen met een pabo-opleiding die in het vmbo werken, hun werk uitstekend en tot grote tevredenheid doen. Bovendien opent dit voorstel een weg om vlot aan goede mensen voor het vmbo te komen, iets wat zelfs een lerarenbeurs niet voor elkaar zal krijgen. Ik weet dat de minister veel in het veld komt. Ik raad haar aan om nog eens goed haar oor te luisteren te leggen. Ik denk dat dit een probleem oplost dat wij eerder tot een probleem gemaakt hebben.

Minister Bussemaker:

Ik ben altijd bereid om mijn oor te luisteren te leggen, maar vooralsnog wil ik dat de pabo's zich heel concreet richten op doen waar zij goed in zijn, namelijk docenten opleiden voor de basisschool. Al te veel complexiteit in dezen gaat ons niet helpen om de pabo op bepaalde cruciale punten te verbeteren, terwijl wij andere middelen hebben om vmbo-docenten op te leiden. Vooralsnog ga ik dus niet met de heer Van Meenen mee, maar ik ben graag bereid om nog eens naar de geluiden in het veld te luisteren. Wij komen hierop vast nog een keer terug.

Staatssecretaris Dekker:

Voorzitter. Het is goed om een levendig debat op deze manier af te ronden. Ik vermoed dat wij de komende jaren nog wel vaker over het thema leraren zullen spreken.

Het spreekgestoelte beweegt enigszins. Dank u vriendelijk.

Ik wil beginnen met het thema professionalisering, dat is aangeroerd door de heer Beertema. Ik wil de motie-Beertema op stuk nr. 153 ontraden, hoewel ik ook inzie dat de heer Beertema iets zoekende is. We hebben het gehad over het principe in het wetsvoorstel versterking positie leraren. Tegelijkertijd hebben we gezegd dat het de vraag is of we die waarborgen het beste bij wet kunnen regelen. Ik zou de partners tot aan de zomer de tijd willen geven om eruit te komen. Als we deze motie nu aannemen, dan helpt dat het proces niet. Tegelijkertijd zeg ik toe dat ik, als dit niet lukt, in de zomer met een brief kom waarin staat hoe hiermee verder wordt gegaan. Ik zie dat de heer Beertema probeert een opening te bieden, namelijk iets met instemmingsrecht. Dat regelen we dan vervolgens niet weer met het wetsvoorstel versterking positie leraren, maar het zou een wijziging van de Wet medezeggenschap op scholen vergen. Op voorhand wil ik dat niet van tafel vegen, maar ik vind het te vroeg om daar nu in mee te gaan. Ik wil dat betrekken bij de heroverweging in de zomer, als het niet tot professionele statuten komt. Ik ontraad dus deze motie. Wellicht is het een optie om deze motie aan te houden, maar dat is geheel aan de heer Beertema.

De heer Beertema (PVV):

Ik merk in ieder geval dat de staatssecretaris wel bereid is om na te denken over wettelijke verankering in plaats van convenanten en dergelijke. Zeg ik dat goed?

Staatssecretaris Dekker:

In zijn inbreng schetst de heer Beertema een soort tegenstelling tussen bestuurders, schoolleiders en leraren. Maar in de sector moeten al die mensen het uiteindelijk samen doen. Dat is het allerbelangrijkste. Dat is ook wat professionaliteit betekent vanuit al die verschillende hoeken. Professionele schoolteams zijn opgebouwd uit bestuurders, schoolleiders en leraren die het samen in teams moeten doen. Ik heb dus het liefste dat het gaat met professionele statuten. Ik wil daar tot aan de zomer de mogelijkheid toe geven. Ik zeg toe dat ik, als dat niet lukt, kom met een visie en met een standpunt over de wijze waarop dan verder moet worden gegaan. Dan ben ik ook bereid om serieus te overwegen of we dat wellicht via een andere weg kunnen doen, namelijk via de Wet medezeggenschap op scholen. Dat is eigenlijk wat de heer Beertema voorstelt. Ik vind het echter te vroeg om op dit moment, terwijl de gesprekken gaande zijn, daarin mee te gaan.

De heer Beertema (PVV):

De staatssecretaris vindt het te vroeg, maar het is tien jaar te laat. Hij vertelt mooie verhalen van "met zijn allen" en "samen" et cetera, maar dat is gewoon in tien, vijftien jaar niet meer gebeurd. Die leraren staan op een ontzettende achterstand. Ik vind het teleurstellend dat de VVD in het vorige kabinet dit standpunt deelde, maar dat er nu heel duidelijk een terugtrekkende beweging wordt gemaakt. Dat betreur ik.

Staatssecretaris Dekker:

De heer Beertema schetst een tegenstelling die er niet is. Mijn voorganger, die van dezelfde partij is, heeft gevraagd om dit wetsvoorstel aan te houden om te bekijken of er in de sector zelf goede afspraken gemaakt kunnen worden. Ik heb aangegeven dat we mensen dan ook de tijd moeten gunnen om tot iets te komen. Ik wil dat doen tot aan de zomer. Iedere motie die dat proces doorkruist, raad ik dus op dit moment af. Mocht het uiteindelijk niet lukken, dan ben ik wel bereid om de suggestie van de heer Beertema daarin positief mee te nemen. Wellicht is het een idee om deze motie aan te houden, maar nogmaals, dat is aan de heer Beertema.

Er zijn twee moties ingediend die betrekking hebben op het lerarenregister: de motie-Mohandis op stuk nr. 154 en de motie-Van Meenen op stuk nr. 163. Ik zal met de laatste beginnen. Daarin wordt gevraagd om een concrete uitwerking met doelstellingen, tijdspad en "go/no go"-moment voor de zomer. Ik vind dat zo'n concreet tijdspad en de doelstellingen et cetera er moeten komen. Ik wil dat ook doen, maar we gaan dat niet redden voor de zomer, omdat ik het belangrijk vind dat de beroepsgroep zelf hierbij betrokken is. Dat vergt goed overleg. Dit is niet iets wat we de sector een-op-een moeten opleggen. Dat vergt net even wat meer tijd.

Als de heer Van Meenen – hij staat achterin; ik zie dat ik zijn aandacht heb – bereid is om de motie zodanig aan te passen dat het ook vlak na de zomer kan, dan zou ik daarin mee kunnen gaan. Voor de zomer is het echter niet haalbaar. Als de motie niet wordt aangepast, wil ik haar ontraden.

De motie-Mohandis vraagt om hetzelfde mee te nemen in het hoger onderwijs. De minister heeft in haar inbreng, in het AO en volgens mij ook bij de behandeling van de begroting al toegezegd dat we dat willen doen. Dat zal dus in dezelfde brief een-op-een worden meegenomen; dat is geen bezwaar. Dan kan het oordeel over de motie op stuk nr. 163 aan de Kamer worden gelaten.

De voorzitter:

De motie-Mohandis is de motie op stuk nr. 154.

Staatssecretaris Dekker:

Ik haal ze nu zelf door elkaar. De motie op stuk nr. 163 ontraad ik. Als de heer Van Meenen haar wijzigt met de zinsnede "zo snel mogelijk na de zomer", dan heb ik er geen bezwaar tegen. Ik heb ook geen bezwaar tegen de motie op stuk nr. 154 in ongewijzigde vorm.

Voorzitter. Ik kom bij de motie-Mohandis op stuk nr. 155 over ICT. Dat is volgens mij niet weg te denken op dit moment. Het is gewoon een onderdeel van het onderwijs en moet ook een generiek onderdeel worden van de lerarenopleidingen en van alle bekwaamheidseisen. In de motie worden eigenlijk twee dingen verzocht. Er wordt verzocht om de bekwaamheidseisen in te passen in de wettelijk bepaalde bekwamingseisen voor docenten. Die worden periodiek herijkt. Dat wordt op dit moment gedaan door de Onderwijscoöperatie. De ICT-bekwaamheden worden daarin meegenomen. Uiteindelijk wordt het vastgesteld in een AMvB. Ik denk dat de heer Mohandis zo goed wordt bediend. Met het eerste dictum, om in de lerarenopleidingen in alle vakgerelateerde kennisbases ICT te integreren, zijn de minister en ik – de minister gaat natuurlijk ook over lerarenopleidingen – iets minder gelukkig. Dat leidt ertoe dat wij deze motie op dat punt ontraden, omdat wij vinden dat het al heel goed is ingebed in de generieke kennisbasis. Dat zou een goede basis moeten geven om in de lerarenopleidingen aan ICT-bekwaamheid en -vaardigheden te werken. Om dat nu voor ieder vak in de vakgerelateerde kennisbasis te doen, is ons echt een stap te ver. Wij ontraden dus de motie op dit punt.

Tot slot heb ik de motie van de heer Duisenberg en consorten op stuk nr. 157, die gaat over de decentralisatie van de arbeidsvoorwaarden in het primair onderwijs, eigenlijk het laatste staartje van arbeidsvoorwaarden dat nog niet is gedecentraliseerd. In alle andere sectoren, dus het voortgezet onderwijs, het hoger beroepsonderwijs en het wetenschappelijk onderwijs, zie je dat zowel de primaire arbeidsvoorwaarden als de secundaire arbeidsvoorwaarden op de tafel liggen van de sociale partners. Alleen in het primair onderwijs ligt de bevoegdheid om daarover te onderhandelen als het gaat om de primaire arbeidsvoorwaarden, nog bij de overheid. Er ligt inmiddels een wet, aangenomen door beide Kamers, waarmee het mogelijk wordt om dat door te decentraliseren zoals dat gebruikelijk is in alle andere sectoren. Er ligt ook een motie waarmee wordt verzocht, dit aan te houden zolang de nullijn er nog is. Ik denk dat het helpt als je die twee in één hand brengt, want dan kun je echt goed praten over het totale pakket aan arbeidsvoorwaarden tussen gelijke partners. Wij ondersteunen dus de lijn die in deze motie is opgenomen. Het staat de Kamer uiteraard vrij om vanuit voortschrijdend inzicht aan te geven dat er eerst een motie ligt waarmee wordt de regering wordt verzocht om nog even te wachten. Maar als er in uw Kamer een brede meerderheid is – we laten het oordeel om dat te wijzigen uiteraard aan de Kamer – dan denk ik dat dit processen, ook rondom cao-onderhandelingen en het nationaal onderwijsakkoord, kan vergemakkelijken.

De voorzitter:

Aanstaande dinsdag stemmen wij over de twaalf moties.

De beraadslaging wordt gesloten.

Naar boven