Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 8 april 2010 over de uitvoering van de Nota Ruimte.

De heer Dibi (GroenLinks):

Voorzitter. Ik zal niet herhalen dat megastallen in heel veel opzichten slecht zijn voor mens, dier en milieu. Het geldt niet voor alle megastallen, maar voor heel veel megastallen geldt het natuurlijk wel. Ik zeg dat ook tegen deze demissionaire minister. Eigenlijk geldt voor iedereen die rentmeesterschap hoog in het vaandel heeft staan dat bij nog meer megastallen alle alarmbellen moeten gaan rinkelen. In Noord-Brabant hebben wij gezien dat, ondanks het verbod dat daar is gekomen, ontzettend veel boeren toch heel snel een vergunningsaanvraag hebben ingediend. Dat vraag om landelijk optreden, en daarom dien ik de volgende moties in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat megastallen vanuit het oogpunt van dierenwelzijn, volksgezondheid, landbouw en milieu onwenselijk zijn;

verzoekt de regering, in de tweede tranche van de AMvB Ruimte op te nemen dat provincies in hun verordeningen duidelijk maken op welke manier er bij de bouw en uitbreiding van stallen rekening wordt gehouden met de aard en kwaliteit van het omliggende landschap. Voor alle gebieden moet gelden dat bouwblokken bij agrarische bedrijven in nieuwe structuurvisies en bestemmingsplannen maximaal 1 ha groot zijn en dat stallen uit niet meer dan één bouwlaag bestaan,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 253(29435).

De heer Dibi (GroenLinks):

Dan dien ik nu een motie in waar niemand tegen kan zijn.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat megastallen vanuit het oogpunt van dierenwelzijn, volksgezondheid, landschap en milieu onwenselijk zijn;

verzoekt de regering, te onderzoeken op welke manieren eisen te stellen zijn aan de bouw van megastallen via de AMvB Ruimte,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Dibi. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 254(29435).

De heer Mastwijk (CDA):

De heer Dibi daagde mij en anderen uit. Over die kwestie van dierenwelzijn in relatie tot megastallen is natuurlijk nog niets helder. Laten wij dat hier in deze zaal even vaststellen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Het klopt dat het niet altijd slecht hoeft te zijn voor dieren om in een megastal gehouden te worden, maar we weten allemaal – dat zegt ons boerenverstand nu eenmaal – dat het voor dieren niet de meest prettige leefsituatie is om met heel veel dieren gehouden te worden in een heel kleine ruimte.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Hoe verhoudt zich motie één tot motie twee? Kunt u mij dat uitleggen? Ik proef namelijk toch enig verschil.

De heer Dibi (GroenLinks):

Dat klopt. In motie één doe ik een duidelijke uitspraak over de omvang van megastallen. Eigenlijk volgen wij het Brabantse model. We maken het nog iets strenger. Wetende dat motie één gevoelig ligt in de Kamer, laat motie twee de regering daarin vrij. De motie verzoekt de regering om te onderzoeken op welke manier er via de ruimtelijke ordening eisen kunnen worden gesteld aan de bouw van nieuwe megastallen.

Mevrouw Neppérus (VVD):

Voorzitter. Ik zal zelf geen moties indienen, maar wil even aandacht vragen voor twee onderwerpen.

Mijn eerste punt is dat van de megastallen. Het zou goed zijn als wij een beeld kregen van de manier waarop de minister van VROM haar rol ziet. Wellicht moet er ook eens een apart overleg komen over de vraag hoe de rolverdeling is tussen VROM en Landbouw, want daar is toch verwarring over geweest in het laatste AO. Is de minister bereid, ons daarover te informeren? Als daar nu onvoldoende tijd voor is, mag het van mij ook schriftelijk. Wij moeten het er toch over hebben.

Mijn tweede punt zijn de bedrijventerreinen. De heer Mastwijk zal zo dadelijk enige moties indienen die door mij zijn medeondertekend. Ik wijs met name op het punt van de bedrijventerreinen. Het is goed dat er convenanten zijn, maar laten we wel even bezien wat er gebeurt, voordat de portemonnee wordt getrokken.

De heer Mastwijk (CDA):

Voorzitter. Ik heb drie moties. De eerste gaat over de meegroeiwoning. Mijn fractie is er nog niet van overtuigd dat er geen problemen zouden kunnen zijn in verband met de geldigheidsduur van de bouwvergunning. Daarom dien ik de volgende motie in.

De MastwijkKamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de "meegroeiwoning" aan starters en anderen met een kleine beurs goede mogelijkheden biedt om in een aangepast tempo een volwaardige woning, met bijbehorende hypotheek, te bouwen;

overwegende dat gemeenten via het bestemmingsplan de mogelijkheid hebben om het realiseren van de "meegroeiwoning" mogelijk te maken;

overwegende dat mogelijkerwijs de wet- en regelgeving rond het verlenen van bouwvergunningen belemmeringen kan opwerpen in de zin van geldigheid gedurende meerdere jaren en het gebruik van bijvoorbeeld energiezuinige bouwmaterialen;

verzoekt de regering, na te gaan welke belemmeringen er ter zake zijn, daarover de Kamer te rapporteren en waar nodig voorstellen te doen tot wijziging van de relevante wet- en regelgeving,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Mastwijk, Wiegman-van Meppelen Scheppink, Linhard en Neppérus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 255(29435).

De heer Mastwijk (CDA):

Mijn tweede motie gaat over het gebied Stompwijk, een prachtig voorbeeld van het uitwerken van een rijksbufferzone tot regionaal park, ook in het belang van Den Haag als internationale stad. De motie luidt als volgt.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat wordt gewerkt aan een integrale gebiedsvisie inzake het Hollandsche Landschap rondom Stompwijk, waarbij de rijksoverheid de regionale overheden ondersteunt;

overwegende dat dit een belangrijke stap is op weg naar een regionaal park van deze rijksbufferzone door de sanering van verspreid liggend glas, het realiseren van een transferium, een fietsroute die toegang biedt tot het Groene Hart en wandelpaden;

overwegende dat dit geweldige recreatieve en educatieve mogelijkheden biedt voor de gehele regio, maar ook voor de internationale stad Den Haag;

verzoekt de regering, in samenwerking met de betrokken overheden de mogelijkheden tot het versnellen van de realisatie te onderzoeken, inclusief de mogelijkheid van een financiële bijdrage en hierover de Kamer te informeren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Mastwijk en Neppérus. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 256(29435).

De heer Mastwijk (CDA):

Mijn derde motie ziet op de bedrijventerreinen. Laat er geen misverstand over bestaan: de CDA-fractie ziet de decentrale overheden voor vol aan. Helemaal vrijblijvend kan dit convenant echter ook niet zijn. Daarom dien ik een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de provincies tot 1 april 2010 de tijd hebben om bij het Rijk herstructureringsprogramma's in te dienen, op basis waarvan 400 mln. zal worden gedecentraliseerd naar het Provinciefonds ten behoeve van de herstructurering van bedrijventerreinen;

overwegende dat herstructurering alleen succesvol kan zijn wanneer de afspraken in het convenant over het beleid inzake bedrijventerreinen leiden tot regionale afspraken over onder meer verzakelijking, reële grondprijzen, regionale samenwerking en provinciale regie;

verzoekt de regering om bij de puntsgewijze beoordeling van elk van de twaalf provinciale herstructureringsprogramma's deze te toetsen aan de afspraken uit het convenant, alvorens over te gaan tot de decentralisatie-uitkering,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Mastwijk, Neppérus en Linhard. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 257(29435).

Mevrouw Linhard (PvdA):

Voorzitter. Ik zal het heel kort houden. De herstructurering van bedrijventerreinen is voor mijn fractie ook heel belangrijk. Daarom hebben wij de motie daarover medeondertekend. De megastallen en de relatie daarvan met de volksgezondheid gaan ons zeer aan het hart. Wij hebben daarom besloten de minister toch aan te spreken, hoewel zij vorige keer zei dat zij dit een zaak vond van de minister van LNV, op de vergunningen voor megastallen. Ik dien daartoe een motie in.

De LinhardKamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat er overal in het land discussies plaatsvinden over megastallen en er een lappendeken aan beleid aan het ontstaan is dat verschilt per gemeente;

constaterende dat kort voorafgaand aan nieuw beleid in Noord-Brabant nog tientallen vergunningen zijn aangevraagd voor megastallen;

constaterende dat er behalve eisen aan landschappelijke inpassing, dierwelzijn en milieu ook nieuwe vraagstukken naar voren komen als het gaat om de veehouderij op gebied van de volksgezondheid;

constaterende dat er een discussie in de Kamer is geëntameerd in een parlementaire themacommissie over de toekomst van de dierhouderij;

verzoekt de regering, een moratorium uit te roepen over grootschalige nieuwvestiging in kwetsbare gebieden en dicht tegen woonkernen, in afwachting van nieuw beleid ten aanzien van de ruimtelijke eisen aan de veehouderij, waarin ook de eisen volgend uit volksgezondheidsredenen zijn opgenomen en totdat de nieuwe eisen bekend zijn ook geen vergunningen voor deze vestigingen in behandeling te nemen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Linhard, Dibi, Waalkens en Ouwehand. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 258(29435).

Mevrouw Ouwehand (PvdD):

Mevrouw Linhard was zo vriendelijk om ook ons uit te nodigen om mee te tekenen. Ik heb daar niet tijdig op kunnen reageren, maar ik doe dat graag alsnog.

Mevrouw Linhard (PvdA):

Bedankt.

De voorzitter:

Dan voegen wij u eraan toe, mevrouw Ouwehand.

Mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink (ChristenUnie):

Voorzitter. De fractie van de ChristenUnie gaat ervan uit dat de minister de vinger aan de pols houdt en erop toeziet dat alle provincies de toepassing van de SER-ladder voor bedrijventerreinen daadwerkelijk verankeren in hun verordening. Het is echter wel de vraag hoe de gemeenten omgaan met de uitgifte van kavels op bestaande en nieuwe terreinen. De handreiking Uitvoeringsstrategie Bedrijventerreinen bevat op dit punt wat aanbevelingen, maar is nog te vrijblijvend. Het is echter voor gemeenten erg verleidelijk om te concurreren met de grondprijs. In aansluiting op het advies van de commissie-Jorritsma dien ik daartoe een motie in.

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat toepassing van de SER-ladder niet voorkomt dat gemeenten kavels tegen te lage prijzen verkopen aan bedrijven;

overwegende dat te lage grondprijzen moeten worden voorkomen om een gezonde financiële basis te hebben voor herstructurering en om een goede benutting van bedrijventerreinen te stimuleren;

overwegende dat het wenselijk is dat daartoe gemeenten in regionaal verband niet alleen afspraken maken over de planning van nieuwe en te herstructureren bedrijventerreinen, maar ook over het grondprijsbeleid en uitgiftebeleid, gekoppeld aan afspraken over segmentering van de terreinen;

overwegende dat de Bestuurlijke werkgroep uitvoeringsstrategie (her)ontwikkeling bedrijventerreinen (BWU) constateert dat coördinatie van grondprijsbeleid uit de sfeer van afspraken tussen gemeenten als "ondernemer" gehaald moet worden en dat dit mogelijk is door de residuele grondprijsbepaling aan te bevelen dan wel prikkels hiervoor in te bouwen in de voorwaarden voor financiële bijdragen aan regionale herstructureringsprogramma's;

verzoekt de regering om:

  • - de provincies bij de beoordeling van de provinciale herstructureringsprogramma's mee te delen dat bij de regionale afspraken ter uitvoering van het convenant bedrijventerreinen nadrukkelijk ook moet worden gekeken naar de rol van gemeenschappelijk grondbeleid en uitgiftebeleid, gekoppeld aan de afspraken over segmentering, waarbij de residuele grondprijsmethodiek het uitgangspunt is;

  • - en bij het ter beschikking stellen van middelen voor de provinciale herstructureringsprogramma's de voorwaarde te stellen dat deze in overleg met (regionaal samenwerkende) gemeenten tot stand zijn gekomen en zicht bieden op afspraken over regionale samenwerking op basis van de afspraken in het convenant,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Wiegman-van Meppelen Scheppink en Ortega-Martijn. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 259(29435).

Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de inbreng van de Kamer.

Minister Huizinga-Heringa:

Voorzitter. De heer Dibi heeft een motie ingediend op stuk nr. 253 waarin hij de regering verzoekt in de tweede tranche van de AMvB Ruimte op te nemen dat provincies in hun verordeningen duidelijk maken op welke manier er bij de bouw en uitbreiding van stallen rekening wordt gehouden met de aard en kwaliteit van het omliggende landschap. Volgens die motie moet voor alle gebieden gelden dat bouwblokken bij agrarische bedrijven in nieuwe structuurvisies en bestemmingsplannen maximaal 1 ha groot zijn en stallen uit niet meer dan één bouwlaag bestaan. Wij hebben hierover tijdens het algemeen overleg uitgebreid gesproken. Ik heb daarbij tegen de heer Dibi gezegd dat in 2008 is besloten, het aan de provincies over te laten om maatwerk te leveren. Zij kunnen zelf eisen stellen rond megastallen. Bij de AMvB Ruimte gaat het om de ruimtelijke kwaliteit. De heer Dibi heeft gezegd dat het hem eigenlijk niet zozeer gaat om de ruimtelijke kwaliteit, als wel om het feit dat hij geen megastallen wil vanwege overwegingen op het gebied van dierenwelzijn, de volksgezondheid en allerhande andere zaken. Ik vind echt dat met deze motie wordt getracht om een doel te bereiken langs een weg die eigenlijk niet de juiste is. Bovendien gaat de strekking van de motie in tegen pas ingezet beleid. Daarom ontraad ik de Kamer om deze motie aan te nemen.

Hetzelfde geldt voor de tweede motie die de heer Dibi heeft ingediend, op stuk nr. 254. In die motie wordt de regering verzocht om te onderzoeken op welke manieren eisen zijn te stellen aan de bouw van megastallen via de AMvB Ruimte. Hij zei daarover heel optimistisch: daar kan niemand tegen zijn. Het zou echter uiteraard raar zijn om begin 2010 te gaan onderzoeken hoe je iets voor elkaar kunt krijgen waarover in 2008 is afgesproken dat wij het niet gaan doen. Toen hebben wij namelijk met elkaar afgesproken: wij willen dat niet landelijk regelen, maar laten het maatwerk over aan de provincies. Zij weten beter hoe het staat met het landelijk gebied. Zij kunnen eisen stellen aan de bouw van megastallen. Daarom ontraad ik de Kamer ook om deze motie aan te nemen.

De heer Dibi (GroenLinks):

Als de demissionaire minister dit zo procedureel wil benaderen als zij nu doet, dan wil ik weten wat haar verantwoordelijkheid is. Ik noem niet alleen dierenwelzijn, volksgezondheid en milieu, maar ook de ruimtelijke ordening, de aantasting van het landschap, en de kwaliteit en de aard van het omliggende landschap. Die zaken liggen wel op het vlak van de minister.

Minister Huizinga-Heringa:

Zeker.

De heer Dibi (GroenLinks):

Mevrouw Neppérus heeft gevraagd om de Kamer te informeren hoe de minister zelf wil optreden in deze kwestie. De minister schakelt haar eigen verantwoordelijkheid nu helemaal uit.

Minister Huizinga-Heringa:

Nee, dat is absoluut niet zo. Ik leg de heer Dibi uit wat mijn verantwoordelijkheid is. Die ligt op het gebied van de ruimtelijke kwaliteit. Juist daarover is in 2008 het een en ander besloten. Het Rijk zal het beoordelen van de ruimtelijke kwaliteit bij megastallen overlaten aan de provincies. Het is aan de provincies overgelaten om maatwerk te leveren in de gebieden waar megastallen zijn. Het is ook aan de provincies om te bepalen welke eisen zij daaraan willen stellen. Vanuit mijn verantwoordelijkheid is dus in 2008 gezegd: de provincies moeten maatwerk leveren op het vlak van de ruimtelijke kwaliteit. Dat is helder. Dat is bovendien niet procedureel, maar inhoudelijk. De heer Dibi zegt nu: ja, maar ik wil geen megastallen, want ik ben tegen het bij elkaar zetten van zo veel dieren, ik ben bang voor de invloed die dat kan hebben op de volksgezondheid, enzovoorts. Ik kan heel goed begrijpen dat hij dat zegt en mijns inziens moet daarover in de Kamer heel goed worden gesproken. Dat moet echter gebeuren in het kader waarin over de volksgezondheid en de gevaren voor de volksgezondheid kan worden gesproken, namelijk in het overleg van de Kamer met VWS. Over dierenwelzijn moet de Kamer met de minister van LNV spreken. Dat is geen kwestie van hiermee op een procedurele manier omgaan, maar een kwestie van ervoor zorgen dat je op een goede manier je eigen verantwoordelijkheden op je neemt.

In haar motie op stuk nr. 258 spreekt mevrouw Linhard over een lappendeken aan beleid van provincies. Zo zou je het kunnen noemen. Die lappendeken is echter ontstaan als gevolg van in 2008 ingezet beleid. Daarin is gesteld dat provincies zelf zullen moeten bekijken hoe ze hun eisen aan de megastallen invullen. Mevrouw Linhard noemt het een lappendeken, maar het is wel een gevolg van zeer recent beleid, waarmee ook de Kamer heeft ingestemd.

De voorzitter:

Ik moet de leden echt vragen om buitengewoon beknopt of niet te interrumperen. Er is geen kerstregime, maar het lijkt er wel erg op.

Mevrouw Linhard (PvdA):

Ik heb toch een vraag aan de minister. Haar rol is het wel of niet verlenen van vergunningen. Dat hoort echt bij de minister van VROM. Is de minister het eens met de PvdA-fractie dat het verstandig is om, zo lang je niet zeker weet wat de gevolgen zijn voor de volksgezondheid van het uitbreiden van de megastallen, een pas op de plaats te maken? Dat lijkt ons zeer verstandig.

Minister Huizinga-Heringa:

Het verlenen van vergunningen ligt bij de provincie. De provincie Noord-Brabant heeft gezegd geen vergunningen meer te verlenen. Het Rijk verleent de vergunningen niet. Wanneer er inderdaad aanwijzingen zijn dat megastallen dicht bij bevolkingskernen gevaarlijk zijn, zou vanuit de volksgezondheid een moratorium denkbaar zijn. Dat is echter een afweging die moet worden gemaakt daar waar het gaat over de volksgezondheid, namelijk bij het ministerie van VWS. Het zou een rare figuur zijn wanneer ik de minister van VWS zou vertellen dat de mensen bij VROM zeggen dat er een gevaar is voor de volksgezondheid.

De voorzitter:

Dank u.

Minister Huizinga-Heringa:

Nogmaals – ik wil dit graag helder maken, voorzitter – ik wil niets afdoen aan de ernst van het onderwerp, noch aan de zorgen die mevrouw Linhard erover heeft. Tegelijkertijd vind ik dat we ook hier de zaken helder uit elkaar moeten halen en de eerste verantwoordelijkheid moeten bespreken daar waar die ligt.

Ik moet een correctie maken op mijn antwoord aan mevrouw Linhard. Ik zei dat de provincies de vergunningen verlenen, maar dat klopt niet helemaal. Het zijn de gemeenten die de vergunningen verlenen.

Dan kom ik op de vraag van mevrouw Neppérus. Ik denk dat we redelijk helder over dit onderwerp hebben gesproken. Als zij het echter in een brief bevestigd wil zien, wil ik die haar best toezeggen. Ik zie dat mevrouw Neppérus deze toezegging incasseert.

De motie-Mastwijk c.s. op stuk nr. 255 betreft de meegroeiwoningen. In het dictum wordt de regering verzocht, na te gaan welke belemmeringen er zijn als het gaat over meegroeiwoningen en de Kamer daarover te rapporteren, alsmede waar nodig voorstellen te doen tot wijziging van de relevante wet- en regelgeving. Gemeenten kunnen nu al meegroeiwoningen opnemen in hun ruimtelijke plannen. Er zijn geen wettelijke belemmeringen op het punt van de bouwvergunningprocedure die de uitvoering van dit idee verhinderen. In feite is de motie dus overbodig. Tegelijkertijd begrijp ik dat de heer Mastwijk vanuit het veld toch signalen krijgt dat er de nodige voetangels en klemmen zitten. Ik ben bereid om een onderzoek in te stellen naar deze voetangels en klemmen en ik laat daarom de motie over aan het oordeel van de Kamer.

Het dictum van de motie-Mastwijk/Neppérus op stuk nr. 256 over Stompwijk luidt: verzoekt de regering, in samenwerking met de betrokken overheden de mogelijkheden tot het versnellen van de realisatie te onderzoeken, inclusief de mogelijkheid van een financiële bijdrage en hierover de Kamer te informeren. Zoals gemeld in het AO, en overigens ook in de brief die daarna nog is gestuurd, wordt door regionale partijen, ondersteund en gefaciliteerd vanuit VROM en LNV, een gebiedsvisie uitgewerkt voor de zone Duin, Horst en Weide, waarvan Stompwijk deel uitmaakt. Deze gebiedsvisie wordt nu uitgewerkt in een uitvoeringsprogramma. Daarvan dient de aanpak van verspreid liggend glas deel uit te maken. Ik heb daarvoor al een bijdrage toegezegd van € 700.000, plus een ondersteuning in de vorm van inzet van een expertteam. Ook de provincie heeft geld beschikbaar gesteld voor de inrichting van bufferzones. In feite gebeurt dus al wat in de motie wordt gevraagd. Daarom wil ik deze motie karakteriseren als ondersteuning van beleid.

Dan is er ook een motie ingediend door de heer Mastwijk, waarin hij verzoekt om bij de puntsgewijze beoordeling van elk van de twaalf Provinciale Herstructureringsprogramma's deze te toetsen aan de afspraken in het convenant, alvorens over te gaan tot de decentralisatie-uitkering. Ook deze motie is ondersteuning van het beleid. Samen met collega Van der Hoeven toets ik de PHP's aan de afspraken in het convenant. Daarin zijn afspraken gemaakt over regionale samenwerking, de planning van bedrijventerreinen en herstructurering.

Ik kom tot slot bij de motie van mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink. Zij verzoekt de regering om de provincies bij de beoordeling van de Provinciale Herstructureringsprogramma's mee te delen dat bij de regionale afspraken ter uitvoering van het Convenant Bedrijventerreinen nadrukkelijk ook moet worden gekeken naar de rol van gemeenschappelijk grondbeleid en uitgiftebeleid, gekoppeld aan de afspraken over segmentering; om bij het ter beschikking stellen van middelen voor de Provinciale Herstructureringsprogramma's de voorwaarde te stellen dat deze in overleg met gemeenten tot stand zijn gekomen; en om zicht te bieden op afspraken over regionale samenwerking op basis van de afspraken in het convenant.

In lijn met de Handreiking Uitvoeringsstrategie ben ik bereid om de provincies bij de toekenning van middelen voor herstructurering nadrukkelijk erop te wijzen dat bij de regionale samenwerking ook moet worden gekeken naar regionaal grondbeleid en uitgiftebeleid. Ik wil de provincies ook wijzen op de waarde van de residuele-waardemethodiek bij het bepalen van de prijzen. Deze methodiek leidt immers tot marktconforme prijzen en voorkomt dat bedrijventerreinen tegen niet marktconforme prijzen worden verkocht.

Ten slotte sluit de motie aan bij de afspraak in het convenant dat Provinciale Herstructureringsprogramma's in overleg met samenwerkende gemeenten moeten worden uitgewerkt. Het is dus een motie met een aantal behartigenswaardige zaken. Ik kan haar dan ook karakteriseren als ondersteuning van beleid.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

We stemmen over de moties bij de eindstemming.

Naar boven