31 Toezicht woningcorporaties

Aan de orde is het debat naar aanleiding van een algemeen overleg op 25 april 2013 over toezicht woningcorporaties.

De voorzitter:

Ik heet de minister voor Wonen en Rijksdienst van harte welkom.

De heer Verhoeven (D66):

Voorzitter. Wij hebben een week of twee, drie geleden gesproken over het toezicht op woningcorporaties. Daarna hebben wij nog een gesprek gevoerd met de commissie-Hoekstra, waarin wij hebben vastgesteld dat er toch wel wat verschillen zijn tussen de manier waarop de minister kiest voor de inrichting van het toezicht, en de wijze waarop de commissie daarover had geadviseerd. Het is natuurlijk het goed recht van de minister om het anders te doen, maar D66 ziet een groot gevaar, namelijk een inperking van de onafhankelijkheid van dat externe financiële toezicht op woningcorporaties. Dat is voor ons hét punt. Ik dien een motie in om ervoor te zorgen dat de minister daar in ieder geval nog even goed naar kijkt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

constaterende dat de regering van plan is om het financieel toezicht op woningcorporaties bij het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties onder te brengen;

overwegende dat het voor een deugdelijk extern toezicht op de corporatiesector van belang is dat het financieel toezicht onafhankelijk van het volkshuisvestelijk beleid functioneert;

overwegende dat het onderbrengen van het financieel toezicht bij het ministerie kan leiden tot een vermenging van de volkshuisvestelijke taak en het financiële toezicht, waardoor die onafhankelijkheid in het gedrang kan komen;

verzoekt de regering om in de novelle op de herziene Woningwet vast te leggen dat het volkshuisvestelijk beleid en het financieel toezicht binnen het ministerie in gescheiden afdelingen georganiseerd worden, en in deze novelle waarborgen te verankeren dat die afdelingen onafhankelijk van elkaar zullen opereren,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Verhoeven. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 311 (29453).

De heer Verhoeven (D66):

Er komt nog een motie met een vergelijkbare strekking van de heer Jansen van de SP. Wij zullen nog bekijken of wij de moties tot één kunnen maken.

De heer Paulus Jansen (SP):

Voorzitter. De motie die ik mede namens de leden Knops, Klein en Voortman indien, luidt als volgt.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister voor Wonen en Rijksdienst het toezicht op woningcorporaties direct onder ministeriële verantwoordelijkheid wil brengen;

overwegende dat de commissie-Hoekstra uitging van continuering van het financiële toezicht bij het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting;

overwegende dat effectief toezicht onafhankelijk gepositioneerd moet zijn ten opzichte van de beleidsmakers;

verzoekt de regering om, voorafgaand aan de novelle op de herzieningswet, de Kamer een overzicht te sturen met de voorziene waarborgen die moeten voorkomen dat toezicht onder directe ministeriële verantwoordelijkheid ondergeschikt wordt aan beleidsmatige afwegingen,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door de leden Paulus Jansen, Knops, Klein en Voortman. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 312 (29453).

De heer Paulus Jansen (SP):

Het verschil met de motie van de heer Verhoeven is dat ik vraag om een brief voorafgaand aan de novelle. Dat lijkt mij iets flexibeler, zodat de Kamer iets eerder kan bijsturen, mocht dat nodig zijn, hetgeen wij natuurlijk niet hopen.

Ik heb een tweede verzoek.

Motie

De Kamer,

gehoord de beraadslaging,

overwegende dat de minister het vastgoed van woningcorporaties eenduidig wil waarderen;

overwegende dat deze gestandaardiseerde waardering op verschillende manieren kan geschieden, bijvoorbeeld op historische kostprijs, verdienend vermogen of marktprijs;

verzoekt de regering, de voor- en nadelen van de verschillende grondslagen voor vastgoedwaardering voor woningcorporaties aan de Kamer voor te leggen bij de aanbieding van de novelle herzieningswet,

en gaat over tot de orde van de dag.

De voorzitter:

Deze motie is voorgesteld door het lid Paulus Jansen. Naar mij blijkt, wordt de indiening ervan voldoende ondersteund.

Zij krijgt nr. 313 (29453).

De heer Monasch (PvdA):

Voorzitter. Het gebeurt te vaak dat politici worden aangesproken op zaken in de publieke arena waarover wij vervolgens moeten zeggen: daar gaan wij niet of maar half over. De operatie die dit kabinet in gang zet, waaronder het veranderen van het toezicht, moet ertoe leiden dat politici aanspreekbaar zijn op wat zij met elkaar beslissen, op de inhoud van de herziene Woningwet en op onze acties rond de borging van het WSW. Daarvoor moet het toezicht veranderen. Dat lijkt ons een uitstekende zaak. Daarom steun voor de voorstellen die de minister op dit punt heeft gedaan, waarbij de verdere invulling zal plaatsvinden gericht op allerlei nieuwe zaken die we met elkaar in het kader van de herziene Woningwet gaan bespreken.

Wat betreft de motie van de heer Verhoeven is er vanuit de PvdA-fractie steun voor de inzet dat er sprake moet zijn van onafhankelijkheid. Over de interpretatie van de adviezen van de commissie-Hoekstra zullen we met elkaar van mening blijven verschillen. Dus mochten partijen moties in elkaar willen schuiven, dan zou ik ze willen adviseren om daar dan vooral niet aan te refereren, maar de uitgangspunten zijn wel duidelijk. Het gaat erom dat het onafhankelijk moet gebeuren.

Mevrouw Visser (VVD):

Voorzitter. Tijdens het AO hebben we het uitdrukkelijk gehad over de aanbevelingen van de commissie-Hoekstra en met name over de reactie van de minister daarop, waarbij naar voren is gekomen dat de aanbevelingen die gericht zijn op het versterken van het intern en extern toezicht door de minister worden overgenomen.

Belangrijk punt was ook de positionering van het toezicht. We hebben het daarbij eveneens uitgebreid gehad over de inhoud van het toezicht. Wat ons betreft staat dat ook voorop, gelet ook op de omvang van de sector en alles wat er op de sector is afgekomen en nog op de sector zal afkomen.

We hebben de minister ook bevraagd over de relatie, die ook door de commissie-Hoekstra wordt gelegd, tussen de borgsteller en het toezicht. De minister heeft toegezegd daarop nog te zullen terugkomen. Misschien dat hij in zijn beantwoording zo meteen ook iets kan zeggen over de rol van het WSW in dezen.

Ook is er vanuit de VVD steun voor de oproep in de motie van D66 waar het gaat om de versterking van de onafhankelijkheid van toezicht. Ik zou er aan willen toevoegen dat de deskundigheid van het toezicht daarbij geborgd moet zijn; dat geldt zowel het financieel toezicht als het volkshuisvestelijk toezicht. Misschien dat de minister nu al in kan gaan op de mogelijkheden die hij voor zich ziet voor het borgen van die onafhankelijkheid en deskundigheid voor beide functies die het toezicht in zich heeft.

Minister Blok:

Voorzitter. De heer Verhoeven legt zeer terecht de nadruk op het onafhankelijk kunnen functioneren van het financieel toezicht en wat mij betreft geldt dat evenzeer voor het volkshuisvestelijk toezicht. Dus volgens mij behoeft daarover geen verschil van mening te bestaan en is het nu aan mij om aan de Kamer een vormgeving voor te leggen waarin die onafhankelijkheid is geborgd. Die wil ik dan in de novelle bij de Woningwet voorleggen. Dus de motie van de heer Verhoeven kan ik aan het oordeel van de Kamer overlaten. Ik hoop dus snel met concrete voorstellen in de novelle te komen.

In zijn eerste motie vraagt de heer Jansen evenzeer om een onafhankelijk toezicht. Dus ook daarover is geen verschil van mening. Als ik de motie goed interpreteer – ik kijk nu even naar de heer Jansen – verschilt die uitsluitend daarin van de motie van de heer Verhoeven dat mij gevraagd wordt om al voorafgaand aan de novelle in een aparte brief de opties nog een keer toe te lichten. Ik zie de heer Jansen nu knikken. Als daar het verschil in zit, kan ik mij voorstellen dat ofwel de moties gecombineerd worden ofwel, mocht de motie worden aangenomen, ik op dat onderdeel de Kamer een aparte brief toestuur.

Dan kom ik op de motie van de heer Jansen over de manier waarop het vastgoed van woningcorporaties wordt gewaardeerd. In het AO hebben we inderdaad gesproken over mijn wens om te komen tot een eenduidige norm. De vraag in de motie is om voor- en nadelen van verschillende opties nog eens naast elkaar te zetten, ook in de vorm van een brief, die dan weer gebruikt kan worden bij de behandeling van de novelle. Ook daar ben ik toe bereid, dus deze motie laat ik ook over aan het oordeel van de Kamer.

De beraadslaging wordt gesloten.

De voorzitter:

Hiermee zijn wij aan het eind gekomen van dit VAO. Over de ingediende moties zal volgende week dinsdag worden gestemd.

De vergadering wordt enkele ogenblikken geschorst.

Naar boven