Handeling
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 86, pagina 7294-7310 |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Vergaderjaar | Vergadernummer | Datum vergadering |
---|---|---|---|---|
Tweede Kamer der Staten-Generaal | 2009-2010 | nr. 86, pagina 7294-7310 |
Aan de orde is de voortzetting van de behandeling van:
het voorstel van wet van het lid Vendrik tot wijziging van de Wet belastingen op milieugrondslag in verband met het beperken van de emissies van broeikasgassen door kolengestookte elektriciteitscentrales (beperking emissies kolencentrales) (31362).
(Zie vergadering van 19 mei 2010.)
De voorzitter:
Vanavond antwoorden de initiatiefnemer en de minister in eerste termijn. Ik heet welkom in vak-K de heer Vendrik – ik wens hem succes – zijn secondant, de heer Niels van den Berge, en vanzelfsprekend ook de minister. Ik zie dat de heer Omtzigt direct een vraag heeft. Hij test mij. Ga uw gang.
De heer Omtzigt (CDA):
Voorzitter. Wij hebben ongeveer twee uur geleden een amendement ontvangen van de collega's Van Gent, Samsom en Wiegman-van Meppelen Scheppink. Dit amendement is niet conform hetgeen gisteren in eerste termijn is gezegd. Gisteren werd namelijk gesuggereerd dat de kolenbelasting zou worden vervangen door een strengere milieuvergunning. Door het amendement wordt de kolenbelasting gestapeld op een strengere milieuvergunning. Wij willen graag van de indieners weten waarom zij dat hebben gedaan en waarom dit amendement zo laat is ingediend. Op welke wijze moeten wij dit volgens hen behandelen?
De voorzitter:
De heer Omtzigt stelt een vraag aan mevrouw Van Gent. Ik neem aan dat de initiatiefnemer er geen bezwaar tegen heeft dat zij daarop eerst antwoord geeft.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Toch mooi dat zo'n hele generatie '98 zo samengebald aan het woord komt.
Ik denk dat de heer Omtzigt niet zo heel goed heeft opgelet. Tijdens de discussie heb ik zelfs in een aantal interrupties gezegd dat het en-en is. Zo staat het ook in het amendement verwoord. Naar mijn weten heeft ook de heer Samsom, die vanavond niet aanwezig is, het zo beoogd. Ik denk dat de heer Omtzigt een beetje in de war is en dat het amendement overeenkomt met hetgeen wij hebben aangekondigd.
De heer Omtzigt (CDA):
Dat is niet conform hetgeen de heer Samsom gisteren heeft gezegd. Mevrouw Van Gent heeft hier niets over gezegd, de heer Samsom wel. Op welke wijze kunnen wij bij deze wijze van behandeling aan de indieners vragen stellen over dit amendement?
De voorzitter:
Er is alle gelegenheid om hierover in tweede termijn van gedachten te wisselen. De stemmingen zullen na de behandeling op zijn vroegst pas op 16 juni plaatsvinden. Er is dus nog alle gelegenheid om hierover uitgebreid van mening te verschillen of om het hierover met elkaar eens te zijn.
Mevrouw Neppérus (VVD):
Ik vind dit een belangrijk punt. Wij hebben gezegd dat de heer Vendrik antwoord kan geven in eerste termijn en dat de minister kan spreken. Ik heb echter ook heel nadrukkelijk gezegd dat het tijdstip waarop wij verdergaan volstrekt open moet staan. Het amendement dat nu voorligt heeft zowel betrekking op nieuwe als op bestaande centrales. Ik lees daarin het woord "en". Daar wil ik goed over kunnen nadenken, als wij al niet moeten vragen of wij daarover ook echt al kunnen praten wanneer dan ook in juni. Wellicht speelt de Raad van State namelijk ook nog een rol. Daar wil ik echt alle ruimte voor hebben.
Vanavond laat ik de heer Vendrik alle ruimte om zijn verhaal te houden, maar ik wil ook dat de Kamer alle ruimte heeft. Mijn signalen daarover heb ik nu gegeven.
De voorzitter:
Uiteraard. Op een later moment zal wellicht worden vastgesteld hoe de behandeling wordt hervat en afgerond. Dat zullen wij niet nu besluiten. Ik wil nu het woord geven aan de heer Vendrik voor het antwoord in eerste termijn.
De algemene beraadslaging wordt hervat.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Mevrouw de voorzitter. Ik dank via u de diverse fractiewoordvoerders die mij in de gelegenheid stellen om op dit wellicht tamelijk ongebruikelijke tijdstip mijn initiatiefwetsvoorstel in eerste termijn te verdedigen. Ik dank ook de minister van Financiën, die bereid is om hierbij op dit tijdstip aanwezig te zijn. Ik dank de collega's voor alle complimenten die zij in eerste termijn hebben geuit. Deze zijn allemaal niet terecht, maar worden aan deze kant van de tafel in dank aanvaard.
Voordat ik aan de beantwoording van de vragen van de collega's toe kom, lijkt het mij goed om een aantal algemene opmerkingen te maken, waarmee al veel vragen zullen worden beantwoord. Gelet op het tijdstip zal ik dat met de nodige snelheid proberen te doen.
Ten eerste heb ik tot mijn genoegen mogen vaststellen dat de grootst mogelijke meerderheid van de aan dit debat deelnemende fractiewoordvoerders in eerste termijn mijn zorgen deelde over de nieuwe kolencentrales die in aanbouw zijn in Nederland. Ik denk dat de heer Jansen het treffend verwoordde, toen hij opmerkte dat de brandstofmix in Nederland niet de goede kant op aan het bewegen is. Kolencentrales passen inderdaad niet in het langetermijnbeeld van een volledig schone en duurzame energievoorziening, zowel binnen als buiten Nederland. Ik stel dan ook met genoegen vast dat de intentie achter dit wetsvoorstel, namelijk het terugdringen van CO2-emissies, in het bijzonder van kolencentrales, wordt gedeeld door vrijwel alle fracties.
Ten tweede hebben verschillende collega's, onder andere mevrouw Neppérus, gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot kolencentrales in Nederland. Deze ziet er als volgt uit. Op dit moment is Nederland zes bestaande kolencentrales rijk. De Amercentrale en de Maasvlaktecentrale bestaan uit twee delen. Zou je die afzonderlijk tellen, dan beschikt Nederland over acht centrales. Over de levensduur van deze centrales kan ik het volgende zeggen. Uit een inventarisatie van het Centrum voor Energiebesparing en Schone Technologie te Delft van vorig jaar oktober blijkt dat de eerste van de huidige centrales mogelijk zijn deuren gaat sluiten in 2015. Het gaat dan om de centrale op de Maasvlakte. De Gelderlandcentrale van Electrabel sluit mogelijk in 2017. Deze sluitingsdata van bestaande centrales zijn echter onzeker, want zij worden alleen bepaald door de energiebedrijven in kwestie en hangen uiteraard in grote mate af van de winstgevendheid van deze oude en doorgaans meest vervuilende centrales. Voor een uitgebreider overzicht van het bestaande park van kolencentrales in Nederland verwijs ik naar dat rapport van het Centrum voor Energiebesparing, getiteld Duurzame elektriciteitsmarkt.
Daarnaast zijn er drie nieuwe kolencentrales in aanbouw; twee op de Maasvlakte en een in de Eemshaven. Van een vierde centrale, van het multi-fuel type, wordt momenteel alleen het gasdeel aangelegd. Dat betreft eveneens de locatie Eemshaven. De exploitant Nuon is van plan om er in de toekomst een kolendeel aan toe te voegen. Het gaat bij deze nieuwe centrales om in totaal een kleine 3500 MW aan nieuw vermogen, en dan beperk ik mij tot de drie centrales waarvoor reeds vergunningen zijn verstrekt en met de bouw is begonnen. Er liggen nog meer plannen klaar voor kolencentrales in Nederland, maar er is slechts over te speculeren of en wanneer die gebouwd zullen worden.
De drie nieuwe kolencentrales waarover ik zojuist sprak, zullen op jaarbasis naar verwachting tussen 17 en 19 megaton CO2uitstoten. Dat is een kleine 10% van de totale uitstoot van CO2 in Nederland en dat is vergelijkbaar met de totale jaarlijkse emissie van alle personenauto's in Nederland bij elkaar. De totale capaciteit van kolencentrales in Nederland wordt door deze nieuwbouwplannen ongeveer meer dan verdubbeld. Tot zover de stand van zaken bij de bestaande centrales en de nieuw te bouwen exemplaren.
Ten derde ga ik in op het functioneren van het Emissions Trading Scheme, (ETS), het Europese emissiehandelssysteem. Idealiter zou in een goed functionerende Europese energie- en CO2-markt een door de markt gekozen optimum, met de beste klimaatprestatie, dat wil zeggen een zo hoog mogelijke reductie van de CO2-uitstoot tegen zo laag mogelijke kosten, tot stand moeten komen. Met dit uitgangspunt is het Europese handelssysteem voor CO2-emissierechten in het leven geroepen, maar dit ETS, dat in 2005 van start is gegaan, kent nog steeds tal van kinderziektes en onvolkomenheden. De gratis uitgifte van rechten geeft er mede aanleiding toe dat de prijs van de uitstoot van een ton CO2 bijzonder laag is. De laatste jaren zijn is de prijs in de regel € 10 tot € 15 per ton en de verwachting is gerechtvaardigd dat dit in de nieuwe emissiehandelsperiode 2013-2020 niet wezenlijk anders zal zijn.
Dat is niet alleen mijn indruk, maar die opinie is vooral gebaseerd op informatie van experts die de markt goed kennen en vermoeden dat dit de komende tien jaar het geval zal zijn. Dit gegeven, lage CO2-prijzen op de Europese emissiehandelsmarkt, heeft bijzonder grote gevolgen voor de energiemarkt. Het schept namelijk ruimte voor energiecentrales die enerzijds profiteren van lage inputprijzen, bijvoorbeeld kolen die verhoudingsgewijs weinig kosten, maar anderzijds weinig meer betalen voor extra uitstootrechten die dan nodig zijn. Hierdoor ontstaat op de energiemarkt een permanent en oneigenlijk concurrentievoordeel voor de meest vervuilende vorm van opwekking. Daardoor zien exploitanten van kolencentrales hun kans schoon op de energiemarkt. Zij zijn bovendien door de vorige minister van Economische Zaken geholpen met het verkrijgen van snelle toegang tot het net, versterking van de interconnectiecapaciteit en medewerking bij vergunningverlening. Niet het leveren van schone stroom, maar het leveren van goedkope stroom was hierbij het uitgangspunt. Met de wijziging van de kolenbelasting die in dit initiatiefwetsvoorstel is vervat, doe ik een poging om dit oneigenlijke concurrentievoordeel waar de exploitanten van nieuwe kolencentrales in Nederland van gebruikmaken, te neutraliseren. Dat is in het belang van een efficiënte en goed werkende energiemarkt.
Het is van belang om op te merken dat kolencentrales in Nederland met dit wetsvoorstel alleen kolenbelasting gaan betalen als aan twee voorwaarden is voldaan. Ten eerste wordt het gebruik van kolen als brandstof voor het opwekken van elektriciteit niet langer vrijgesteld van kolenbelasting indien de centrale een hogere uitstoot realiseert dan 550 g/kWh. Ligt de uitstoot lager, dan blijft de huidige vrijstelling in de kolenbelasting van toepassing. Ten tweede moet in 2011 de gemiddelde CO2-prijs onder de € 50 per ton liggen. Ligt de CO2-prijs onverwacht daarboven, dan treedt de wijziging van de kolenbelasting zoals die in dit initiatiefwetsvoorstel is voorzien, niet in werking. Tot zover de relatie tussen het wetsvoorstel en het ETS.
De heer Jansen (SP):
Ik heb in mijn eerste termijn gewezen op het interessante perspectief om de warmtebenutting van kolencentrales te verbeteren. Hoe verhoudt zich dat tot de drempelwaarde van 550 g/kWh? Die emissie is uitsluitend gekoppeld aan elektriciteitsproductie. Houdt het wetsvoorstel op enige manier rekening met het milieuvoordeel dat ontstaat als je bijvoorbeeld een flink deel van de restwaarde zou kunnen benutten?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik heb van die vraag kennisgenomen tijdens de eerste termijn van de heer Jansen. Daar kom ik op terug in het desbetreffende deel van mijn beantwoording.
Ik kom op mijn vierde punt: de relatie tussen dit wetsvoorstel en een eventuele CO2-normering voor energiecentrales in Nederland. Dat ziet ook toe op het amendement dat is ingediend door de leden Van Gent, Samsom en Wiegman-van Meppelen Scheppink. Vrijwel alle woordvoerders hebben in eerste termijn deze optie besproken. Ik herken dat zeer sterk. De Kamer heeft vorig jaar een motie van mijn hand aangenomen die ertoe strekt om een verplichte norm van 350 g/kWh voor alle energiecentrales in Nederland te verkennen en zulks tevens te bepleiten in Europa. Deze motie is op 3 november vorig jaar aangenomen met steun van de fracties van de SP, de PvdA, GroenLinks, de PvdD, D66 en de ChristenUnie.
De milieucommissie van het Europees Parlement heeft in december 2008 een vergelijkbaar voorstel aanvaard. Ik meen dat de heer Van der Vlies daarnaar vroeg. Helaas is dit voorstel later gesneuveld in de onderhandelingen tussen de EU-lidstaten en het Europees Parlement, die met elkaar een definitief akkoord hebben gesloten over het klimaat- en energiepakket. De Europese leiders waren kennelijk nog niet toe aan deze normering.
De meest recente stap op dit terrein betreft drie amendementen die zijn aangenomen bij de lopende herziening van de IPPC-richtlijn. Deze amendementen zouden de lidstaten expliciet de mogelijkheid bieden om meer vergaande broeikasemissie-eisen te stellen aan installaties die onder het ETS vallen, zoals elektriciteitscentrales. In Europa worden dus stappen vooruit gezet om lidstaten die voorop willen lopen meer ruimte te bieden. Dat beoog ik ook met dit wetsvoorstel.
Het doet mij politiek uiteraard grote deugd dat ook CDA- en VVD-woordvoerders gisteren in het debat nadrukkelijk hebben gevraagd naar de mogelijkheid van normering van uitstoot. Eerder hebben beide fracties namelijk tegen mijn motie gestemd. Ik beschouw de nieuwsgierigheid die ik gisteren proefde in de eerste termijn hunnerzijds als een lichte vorm van correctie, en dat beschouw ik alleen al als winst.
Fundamenteler lijkt mij dat deze fracties dus kennelijk ook inzien dat het ETS op dit moment niet goed werkt. Niet goed genoeg werkt, laten wij dat minimaal vaststellen. Veel te lage CO2-prijzen genereren derhalve een te lage prikkel op weg naar een schonere opwekking van elektriciteit. Ik begrijp uit de woorden van mevrouw Neppérus en de heer Omtzigt dat ook zij het probleem onderkennen dat hierdoor juist een concurrentievoordeel ontstaat voor de opwekker van de meest vervuilende stroom. En die erkenning van deze fracties is een belangrijke stap vooruit, want dan hebben wij hier toch een gezamenlijk probleem te pakken dat wij hopelijk ook gezamenlijk kunnen oplossen.
Ik heb uiteraard kennisgenomen van het amendement van mevrouw Van Gent, de heer Samsom en mevrouw Wiegman-van Meppelen Scheppink. Ik bezie dat met welwillendheid want anders dan de heer Omtzigt zojuist even suggereerde, gaat het om een terechte toevoeging aan dit wetsvoorstel. En zo heb ik ook de woorden van de heer Samsom in eerste termijn goed begrepen. Tegen fracties die normering op dit moment wensen te beschouwen als vervanging van de kolenbelasting zoals voorgesteld in dit initiatiefwetsvoorstel, wil ik het volgende zeggen. Het is namelijk bepaald niet eenvoudig om een CO2-norm op te nemen in bestaande vergunningen voor reeds in bedrijf zijnde centrales dan wel de centrales die in aanbouw zijn en waarvoor reeds een vergunning is afgeleverd. Dat betreft dus de acht reeds functionerende centrales en de drie centrales in aanbouw waarvoor reeds vergunningen zijn verstrekt. Voor al deze vergunningen geldt dat zij in beginsel voor onbepaalde tijd zijn afgegeven. Dat is ook conform de hoofdregel van de Wet milieubeheer. Mevrouw Neppérus vroeg daar ook naar.
Er kunnen aanpassingen plaatsvinden in de tijd, maar die zijn in frequentie en mate van ingrijpendheid beperkt door beginselen van behoorlijk bestuur. In ieder geval is het vanzelfsprekend dat naarmate de wijziging een grotere impact heeft, de vergunninghouder mag rekenen op een langere invoeringstermijn van de eisen die leiden tot deze grotere impact. Naar mijn stellige overtuiging behoort een ambitieuze CO2-norm voor elektriciteitscentrales, een norm van bijvoorbeeld 350 g/kWh, daartoe. Kolencentrales kennen op dit moment een gemiddeld uitstootniveau van 900 tot 1000 g/kWh. Die zullen daar niet snel aan kunnen voldoen. Wat heet! Zou de norm desalniettemin bij wijze van spreken van vandaag op morgen volledig van kracht worden, dan rest de exploitant van deze centrales vermoedelijk niets anders dan sluiting van de centrale, want men zal onmiddellijk in overtreding zijn op deze gevoelige nieuwe bepaling in de vergunning. Dat lijkt mij – en u snapt dat ik dit met enige terughoudendheid zeg – toch een geval van onbehoorlijk bestuur.
Wel is denkbaar dat een CO2-norm in de wet wordt vastgelegd, voorzien van een goede en voorspelbare overgangstermijn. Naar mijn eerste taxatie geschiedt dat in het amendement dat zojuist is ingediend. Voor alle centrales, dus ook bestaande centrales die reeds een vergunning hebben ontvangen, wordt het jaar van invoering 2025 gekozen. Hiermee krijgen exploitanten van kolencentrales een ruime overgangstermijn die hen in staat stelt om tijdig die maatregelen te nemen die hun bedrijfsvoering in lijn met deze norm brengt. Een snellere introductie van een CO2-norm voor energiecentrales lijkt mij niet eenvoudig haalbaar, maar ik kan CDA en VVD ook helpen om hun ongeduld op een andere manier te beantwoorden. Want het zou natuurlijk zonde zijn om tot 2025 stil te zitten. Daarom zie ik het amendement dat is ingediend, als een nuttige toevoeging aan dit wetsvoorstel. Structureel ligt in de wet dan voor de toekomst een eenduidige norm vast voor alle elektriciteitscentrales in Nederland, waarna de normstelling voor alle centrales de kolenbelasting na 2025 definitief overbodig maakt. Maar op weg daar naartoe, de komende vijftien jaar, voorziet de kolenbelasting zoals neergelegd in dit wetsvoorstel in een krachtige impuls voor een schonere energieproductie. Dat lijkt mij dus een prachtige combinatie van normering en belasting. Ik zou zeggen dat dit de fracties van CDA en VVD zou moeten aanspreken. Tot zover de relatie tussen CO2-normering en de fiscaliteit.
De heer Jansen (SP):
Ik heb een vraag over de CO2-normering. Daarover heeft de heer Samsom gisteren het nodige gezegd. Ik wil de heer Vendrik daar nu niet over bevragen, dat doe ik in tweede termijn. In reactie op de woorden van de heer Samsom heeft de heer Vendrik toen volgens mij gezegd dat hij bij CO2-normering vooral dacht aan een bijstookverplichting en de verplichting om CCS toe te passen. Dat is een andere uitwerking dan die in het amendement is gekozen. Is daar een reden voor? Hoe beoogt de heer Vendrik dat, in relatie tot zijn standpunt van gisteren, zoals ik het geïnterpreteerd heb?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik heb mij daar gisteren niet over uitgelaten, want toen was de eerste termijn van de Kamer. Ik kan er echter wel iets over zeggen, omdat dit in de schriftelijke voorbereiding allang is gewisseld. Zowel voor de kolenbelasting, die ik met dit wetsvoorstel opnieuw introduceer, als voor een CO2-norm moet naar mijn mening hetzelfde uitgangspunt gelden. Het is aan de exploitant van de betreffende elektriciteitscentrale dan wel kolencentrale, hoe aan deze norm wordt voldaan of hoe wordt voorkomen dat er kolenbelasting wordt geheven, met andere woorden, hoe de exploitant van een kolencentrale ervoor kan zorgen dat de uitstoot van CO2 onder de gevoelige norm van 550 g/kWh komt. Daar zijn diverse opties voor: de opslag van CO2, het mee- en bijstoken van biomassa of het aanbrengen van technische aanpassingen aan de centrale. Er zijn vele wegen die naar Rome leiden.
Het lijkt mij verstandig dat de overheid de energiemarkt normeert door wetsvoorstellen, maar zij moet niet opleggen op welke wijze bedrijven in een energiemarkt aan die normen moeten voldoen. Zo lees ik het amendement ook. Wat is ingediend, geldt ook ten principale voor het wetsvoorstel. Het is aan exploitanten van kolencentrales om te bezien of zij de kolenbelasting willen ontlopen; dan zullen zij hun best moeten doen. Dat is precies het oogmerk van dit wetsvoorstel. Zij zullen hun best moeten doen om onder de norm van 550 g/kWh uit te komen, want dan zijn zij sowieso vrijgesteld van de kolenbelasting. Lukt dat niet, dan zullen zij, in ieder geval for the time being, moeten betalen. Dat is precies de prikkel aan de exploitant die met het voorstel voor de kolenbelasting wordt beoogd. Ik laat het aan de exploitant op welke wijze hij aan de norm wil voldoen. Ik zal daar straks nog iets over zeggen, maar dit lijkt mij de hoofdlijn in het wetsvoorstel; het amendement sluit daarbij aan. Het is als het ware technologieneutraal.
Dan kom ik op mijn vijfde punt. Een aantal partijen, waaronder de VVD, heeft gevraagd hoe wordt omgegaan met de voorlopige vrijstelling voor centrales die wisselvallig worden ingezet, tijdelijk stilliggen, een onderhoudsbeurt ondergaan, of gedurende het jaar aantoonbaar worden gemoderniseerd. In de memorie van toelichting heb ik al aangegeven dat is gekozen voor een voorlopige vrijstelling, waarbij in lagere regelgeving moet worden bepaald dat op basis van het emissiejaarverslag van het voorafgaande jaar wordt vastgesteld of een dergelijke vrijstelling van toepassing is. Op die manier wordt voorfinanciering die niet nodig is, zo veel mogelijk beperkt. In het geval centrales wisselvallig worden ingezet, stilliggen of niet operationeel zijn wegens onderhoud, zal dit geen invloed hebben op de emissie van broeikasgassen per geleverde kWh. Of kolenbelasting verschuldigd is, blijft namelijk afhankelijk van de vraag – ik zei het net al – of wordt voldaan aan de emissiedrempel van 500 g/kWh. De mate waarin in een jaar wordt geproduceerd en een centrale in bedrijf is, is niet relevant voor het wel of niet halen van de norm.
Mocht een kolencentrale gedurende het jaar worden gemoderniseerd, dan zal het effect op de emissie van broeikasgassen per geleverde kWh pas in een later jaar zichtbaar zijn. In dat geval zal een exploitant van een kolencentrale in beginsel de kolenbelasting moeten voorfinancieren. Blijkt achteraf dan toch dat is voldaan aan de emissiedrempel van 550 g/kWh, dan kan een verzoek om teruggave van de betaalde kolenbelasting worden ingediend. Ik kan mij echter voorstellen dat in de lagere regelgeving, die nog moet worden opgesteld om dit verder uit te werken, ook een bepaling wordt opgenomen die het mogelijk maakt om in het lopende jaar uit te gaan van de CO2-emissies per geleverd kWh met een gemoderniseerde centrale, indien aantoonbaar is dat de modernisering leidt tot het voldoen aan de gestelde emissiedrempel.
Dan kom ik op mijn zesde en laatste punt van algemene aard. Ik heb vandaag een tweede nota van wijziging ingediend, waarin enkele technische onvolkomenheden zijn rechtgezet. Ik neem aan dat de toelichting voor zichzelf spreekt.
Dan ga ik over tot het beantwoorden van de specifieke vragen. De heer Van der Ham, die mij vriendelijk aansprak als "makker" en "vriend" – dat doe ik bij dezen graag retour – vroeg of er geen risico's kleven aan het feit dat ik mij met dit voorstel eenzijdig op kolencentrales richt; bestaat het risico dat andere, oudere, minder efficiënte centrales daardoor een relatief voordeel krijgen? Ik ga ervan uit dat de heer Van der Ham daarbij doelt op niet-kolencentrales, bijvoorbeeld oudere gascentrales. Voor zover dit risico bestaat, maar dat zullen wij moeten bezien, zal dit geen negatieve milieueffecten hebben. Integendeel, een oudere gascentrale stoot nog substantieel minder CO2 uit dan een nieuwe kolencentrale, van het type waarvan er nu in aanbouw zijn. Het is uiteraard niet mijn bedoeling om met dit wetsvoorstel oude gascentrales langer open te houden, maar mocht dit wel het onbedoelde gevolg zijn van het wetsvoorstel, zal dit geen negatieve milieueffecten hebben, en daar was het de heer Van de Ham toch om te doen.
De heer Van der Ham vroeg ook of het wetsvoorstel gevolgen heeft voor Hoogovens. Kort en goed – het is ook al schriftelijk gewisseld – dat is niet het geval. Kolen die worden gebruikt voor de productie van staal tellen mee als grondstof en zijn vrijgesteld van de kolenbelasting. Zij vallen niet onder de reikwijdte van dit wetsvoorstel. Hetzelfde geldt voor kolen die duaal worden ingezet voor elektriciteits- en staalproductie.
De heer Van der Ham vroeg voorts, welk probleem ik wil oplossen met de ETS-markt. Gaat het om het prijsniveau of de prijsvolatiliteit? Mijn antwoord daarop is, dat ik met dit wetsvoorstel probeer, beide problemen aan te pakken. Ik sprak zojuist al over het probleem van de continu lage prijs op de CO2-handelsmarkt. De voorzienigheid laat zien dat dit de komende tien jaar waarschijnlijk ook het geval is. Ook de volatiliteit die soms optreedt op de CO2-emissiemarkt is een probleem. Het is inderdaad waar dat de fluctuerende prijs in het ETS een belemmering kan vormen voor investeerders. Met dit wetsvoorstel beoog ik, energieproducenten die kolencentrales exploiteren, de "zekerheid" te bieden dat zij na 2012 minimaal € 50 per uitgestoten ton CO2 moeten gaan betalen. In die zin kom ik met dit wetsvoorstel ook tegemoet aan investeerders die misschien wel groen willen investeren, maar zich afvragen of dat uitbetaalt, gelet op de grote prijsmutaties op de CO2-emissiemarkt. Daarmee kom ik ook aan dat probleem tegemoet. Het hoofdprobleem blijft echter: structureel veel te lage prijzen op de Europese emissiehandelsmarkt.
De heer Van der Ham stelde voor, eventueel een minimumprijs in de emissiehandel te introduceren, een soort bodemtarief, zodat investeerders altijd een minimale CO2-prijs in het vooruitzicht gesteld krijgen. Mijn fractie heeft daar in het verleden zeer sterk voor gepleit, ook in Europees verband, maar dat is een debat dat uiteindelijk in Europa moet worden beslecht. Wij kunnen het hier promoten, maar uiteindelijk gaan wij er niet over.
De heer Van der Ham en de heer Omtzigt hebben een aantal vragen gesteld over het ijkjaar 2011 en over de inwerkingtreding van de wet. Mijn stelling is dat de prijs in dat jaar hoogstwaarschijnlijk een goede indicatie geeft voor de CO2-prijs na 2012. Emissierechten kunnen immers van de ene handelsperiode worden overgeheveld naar de andere en van het ene jaar naar het andere jaar.
De heer Van der Ham vroeg mij, wat te doen bij incidentele omstandigheden, bijvoorbeeld een extreem zachte winter. Kan het jaar 2011 met het oog op de economische crisis wel representatief worden genoemd? Zoals ik in de schriftelijke beantwoording heb aangegeven, kan mogelijk via het Belastingplan 2013 het tarief alsnog worden aangepast, als onverhoopt blijkt dat de CO2-prijs in 2012 daartoe aanleiding geeft. Ik verwacht dat eerlijk gezegd niet. Voor een uitgebreidere toelichting op de relatie tussen de CO2-prijs in 2011 en de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel verwijs ik graag naar pagina 19 van de nota naar aanleiding van het verslag.
Hoe zal het effect zijn van het veilen van emissierechten vanaf 2013? Zo vroeg de heer Van der Ham. Zal de prijs van CO2-rechten hierdoor niet gaan stijgen? Tegen de heer Van der Ham zeg ik: ik hoop dat van harte. Het idee achter dit wetsvoorstel is echter dat het onmiddellijk overbodig wordt zodra het ETS eigenstandig leidt tot een emissieprijs boven€ 50 per ton. Helaas vrees ik dat het er daar op dit moment niet naar uitziet. Dat heeft wederom te maken met het feit dat de emissiehandel langzamerhand een soort gatenkaas is geworden. Het zal nog moeten blijken, op basis van de laatste voorstellen van de Europese Commissie en de Europese reactie daarop, of dat in de nieuwe emissiehandelsperiode ook zo zal zijn, maar het verleden heeft ons wat dat betreft een slechte ervaring gebracht. Bovendien is er nu nog een overschot aan emissierechten in de huidige handelsperiode, die via banking naar de volgende periode kan worden meegenomen, waardoor de markt weer wordt overspoeld door oude rechten. Dat leidt weer tot verdere prijsdaling.
De heer Van der Ham heeft voorts gevraagd of een bandbreedte voor de ETS-prijs, waarbinnen de wet dan in werking treedt, niet beter tegemoet zou komen aan de onzekerheden in de prijsvorming. Ik heb ook in de nota naar aanleiding van het verslag gezegd dat ik er niet bang voor ben dat energieleveranciers in Nederland de prijzen in het referentiejaar actief sterk kunnen beïnvloeden. Daarvoor is de ETS-markt namelijk veel te groot en zijn er veel te veel spelers actief. George Soros is naar mijn weten nog niet actief op de ETS-markt en zelfs hij zou die markt waarschijnlijk niet naar zijn hand kunnen zetten. Wat dat betreft zie ik de voordelen van een bandbreedte niet onmiddellijk in. We hebben met dit wetsvoorstel een helder prijsniveau vastgelegd, waarbij de wet in werking treedt. Onder die prijs treedt de kolenbelasting in werking. De wet zit zo in elkaar dat de geldende ETS-prijs en de kolenbelasting tezamen altijd zorgen voor een prijs van minimaal € 50 per ton. Dan weten exploitanten van kolencentrales waar ze aan toe zijn. Dat heb ik zojuist al gezegd. Als je met een bandbreedte gaat werken, dan zou je dus eigenlijk ook de kolenbelasting zelf weer variabel moeten maken. Dat vind ik ongewenst, zoals ik dat ook in de nota heb geschreven. Ook voor alle andere gebruikers van kolen, die niet onder de emissiehandel vallen, creëer je dan onzekerheid. Zij weten dan immers pas op een heel laat moment hoe hoog de kolenbelasting zal zijn. Vandaar dat ik gekozen heb voor een vast prijsniveau waarbij de wet in werking treedt.
De heer Van der Ham heeft ook nog een aantal vragen gesteld over internationale aspecten van het wetsvoorstel. Bij andere collega's kwamen die vragen ook terug. Hoe zit het bijvoorbeeld met kolencentrales die een deel van de stroom exporteren? Betalen zij de belasting over het volledige kolengebruik? Het antwoord is: ja. Hoe zit het met energieproducenten uit het buitenland die stroom importeren? Gaan zij ook belasting betalen? Het antwoord is: nee. Hierbij moet ik wel opmerken – ik dacht dat de heer Omtzigt en mevrouw Neppérus daarnaar vroegen – dat de interconnectiecapaciteit op dit moment vrij beperkt is. Slechts een klein deel van de energie die in Nederland geproduceerd wordt, kan daadwerkelijk geëxporteerd worden, ook al omdat buitenlandse producenten via dezelfde beperkte interconnectiecapaciteit soms de Nederlandse markt op willen.
Uiteraard zouden wij het liefst zien dat dit soort maatregelen in Europees verband genomen worden. Ik refereerde al aan de milieucommissie in het Europees Parlement, die een uitstekend voorstel heeft gedaan, dat vervolgens echter niet door de meerderheid van de lidstaten is geaccordeerd. Dat verplicht ons niet tot stilzitten. Wij moeten zelf het goede voorbeeld geven en zelf de rol van aanjager vervullen. De heer Van der Ham vroeg verder of de stroomprijs zal stijgen als een deel van de nieuwbouwplannen van kolencentrales door dit wetsvoorstel niet doorgaat. Ik denk dat dit ten dele het geval zal zijn, maar dat die prijsstijging beperkt zal blijven. De huidige investeringen in nieuwe kolencentrales leiden indirect ook tot hoge kosten bij derden. Door de bouw van vier nieuwe kolencentrales ontstaat er immers een overcapaciteit aan grijze stroom. Het gat tussen de kostprijs van groene stroom en de marktprijs voor stroom wordt daardoor groter. Dat betekent dat duurzame energie relatief duurder wordt. Of je nu met een SDE-regeling nieuwe stijl, gesubsidieerd uit de opslag op de elektriciteitsrekening, of met een verplicht aandeel duurzame energie gaat werken, dit effect zal hoe dan ook leiden tot een hogere elektriciteitsprijs. Met dit wetsvoorstel voorkomen we dus eigenlijk op een indirecte manier een toekomstige kostprijsstijging van groene stroom. Dat voordeel kun je, denk ik, wegstrepen tegen het economische nadeel dat gas mogelijk straks de marginale prijs wordt, als energiebedrijven zouden afzien van de bouw van een aantal van de nieuwe kolencentrales.
De heer Van der Ham vroeg mij tot slot of het niet beter zou zijn om tot een Noordwest-Europese aanpak te komen om de energievoorziening te verduurzamen. Dat ben ik vanzelfsprekend met hem eens. Wat ik zojuist zei over Europa, geldt echter ook voor een Noordwest-Europese aanpak. We hebben haast. De Nederlandse realisatie van de klimaatdoelen loopt achterop. Dat hebben we vandaag helaas ook in het verantwoordingsdebat moeten vaststellen. Ik zit, denk ik, samen met de heer Van der Ham op hete kolen. We moeten nu doen wat we kunnen doen. Ik denk dat we er goed aan doen, de uitstoot van bestaande centrales en nieuwe centrales in aanbouw te beperken. Uiteraard is dit slechts een eerste stap en zeker niet de laatste op weg naar een volledig duurzame energievoorziening. We moeten, denk ik, ook goed om ons heen kijken. Het Verenigd Koninkrijk is bijvoorbeeld bezig met ambitieuze plannen om de uitstoot van kolencentrales aan te pakken. Duitsland, Spanje en Denemarken lopen voorop met duurzame energie. In Duitsland is onlangs de bouw van twee nieuwe kolencentrales uitgesteld en waarschijnlijk afgesteld. Ik zal daar zo direct nog iets over zeggen. Een sterk Europees duurzaam energiebeleid is uiteraard zeer gewenst, maar op dit moment helaas nog niet de praktijk. Net zoals andere landen eigenstandig in beweging komen, kunnen wij dat ook doen. In dat kader past dit wetsvoorstel.
Dan kom ik op de vragen van de heer Samsom, die voor zover ik weet door privéomstandigheden verhinderd is om aan deze beantwoording mijnerzijds deel te nemen. Het is prettig om hem een positieve houding ten aanzien van dit wetsvoorstel te horen formuleren. Hij refereerde in zijn inbreng aan het zogeheten "waterbedeffect". Ook andere woordvoerders, de heer Van der Vlies en mevrouw Neppérus, spraken daarover. Zij vrezen dat het terugbrengen van CO2-uitstoot hier, niet zal leiden tot minder uitstoot binnen de gehele Europese energiesector doordat rechten die hier overblijven omdat zij niet worden benut door energiebedrijven, in het bijzonder door kolencentrales, opgekocht kunnen worden. Daar heeft hij, ceteris paribus, volledig gelijk in, helaas.
Wij moeten dit wetsvoorstel echter niet zien als een geïsoleerd, op zichzelf staand instrument. Ik heb al eerder gezegd dat het slechts een stap is in het verder verduurzamen van de Europese energievoorziening. Het is van groot belang dat het verminderen van de uitstoot hand in hand gaat met het verscherpen van de Europese emissiehandel. Wat dat betreft wacht de Europese Commissie voor de nieuwe emissiehandelsperiode een bijzonder belangrijke taak. Zoals al eerder gezegd, ben ik niet bij machte om dat even eigenhandig bij wetsvoorstel te regelen. Het is echter wel van cruciaal belang om daar werk van te maken. Daar ligt werkelijk een zeer belangrijke taak voor het nieuwe kabinet, in het bijzonder voor de nieuwe minister die wordt belast met de portefeuilles duurzaamheid en energie.
Het is daarnaast van belang – dat heb ik in het wetsvoorstel gedaan – om aan te sluiten bij een van de drie grote doelstellingen op het gebied van duurzaamheid van het nog zittende kabinet-Balkenende IV. Dat beoogde in 2020 in Nederland de schoonste en duurzaamste energievoorziening te realiseren. Dat is als een zelfstandig doel geformuleerd in het beleidsprogramma. Met dit wetsvoorstel heb ik gepoogd daarbij aan te sluiten.
De heer Samsom zei ook dat hier een inspannende exercitie plaatsvindt. Dat is zonder meer waar. Wij moeten bij de kolencentrales de duimschroeven aandraaien. Hij zei echter ook dat wij er ook zorg voor moeten dragen dat wij ze niet over het randje duwen. Als de kolencentrales vervolgens alsnog in een ander land worden gebouwd, dan ben je, zo citeer ik de heer Samsom, een dief van je CO2-portemonnee. Dit is inderdaad een zeer spannende exercitie. Elke stap die wij zetten in de richting van een groene energievoorziening is dat, wat mij betreft. Zoals de heer Samsom ook al zei, zijn de vestigingsomstandigheden voor kolencentrales in Nederland buitengewoon aantrekkelijk. Dat betekent dat wij ook van hen een bijdrage mogen vragen op weg naar een schone energievoorziening. Dat doen wij met dit wetsvoorstel.
Ik ben er bovendien voorstander van – ik ben heel erg benieuwd wat de minister van Financiën ons op dit punt zal melden in adviserende zin – om de inkomsten uit deze verhoging van de kolenbelasting naar de betreffende sector terug te sluizen in ruil voor investeringen in groene innovaties. Een exploitant van een kolencentrale die bijvoorbeeld investeert in bijstook van duurzame biomassa, in wkk of in andere technieken om CO2-uitstoot te reduceren, dient daar wat mij betreft rechtstreeks voor te worden beloond. Op die manier zorg je ervoor dat Nederland aantrekkelijk wordt voor energiebedrijven die vooruit willen. Wij slaan dan twee vliegen in één klap. Dat geldt met name voor energiebedrijven die verder kijken dan het volgende boekjaar. Door het terugsluizen van de opbrengst van de kolenbelasting op deze wijze, treedt per saldo geen verslechtering op van de concurrentiepositie van energiebedrijven die in Nederland actief zijn en wel milieuwinst. Dat is precies wat wij willen. Ik hoop dat de minister van Financiën het de Kamer gunt om deze koppeling aan te brengen tussen een belasting en een specifieke uitgave. Wij kennen echter de gevoeligheden van het ministerie van Financiën op dat terrein en die begrijp ik ook heel goed.
De heer Samsom sprak ook uit dat hij graag wil werken met een verplichting – de heer Jansen vroeg daar ook naar – voor het bijstoken van biomassa. Ik ben niet per se tegen zo'n verplichting, maar ik zou dat niet in het kader van dit wetsvoorstel willen regelen. Zoiets zou eerder in de nabije toekomst bij de behandeling het verplichten van een aandeel duurzaam voor energiebedrijven aan de orde moeten komen. In dit wetsvoorstel is zeer bewust gekozen voor een technologieneutrale maatregel. Dat geldt voor de kolenbelasting en wat mij betreft ook voor de amendering die nu voorligt inzake het introduceren van een CO2-norm in de toekomst. Met dit wetsvoorstel scheppen wij dus slechts de kaders voor een groene energievoorziening. Het is vervolgens aan de creativiteit van de markt om daar de beste techniek bij te zoeken. In het kader van een verplicht aandeel duurzaam zou een verplichte bijstook van biomassa aan de orde kunnen zijn. Wat mij betreft regelen wij dat niet hier separaat voor deze ene techniek bij gelegenheid van dit wetsvoorstel. Dat geldt trouwens ook voor CCS, een andere vorm – die leidt nog tot discussie – om CO2-reductie te realiseren.
Ik kom nu bij de vragen van de heer Omtzigt. Hij zei – daar was ik bijzonder blij mee – dat het CDA kiest voor een combinatie van innovatie, feed-in en leveranciersverplichting. Hij vroeg mij wat de visie van GroenLinks op de energiemix is. Die vraag moet hij niet aan mij stellen, maar aan mevrouw Van Gent. Ik wil wel iets zeggen over de visie van het CDA. Ik ben werkelijk blij om te horen dat er sprake is van voortschrijdend inzicht. Ten aanzien van een leveranciersverplichting moest ik constateren dat de CDA-fractie in oktober 2007 tegen de motie-Halsema, die de invoering daarvan beoogde, heeft gestemd. Kennelijk zijn we echter op dit terrein bondgenoten. Ik meen serieus dat ik het verheugend zou vinden als de CDA-fractie bereid bleek om deze stap te zetten. Dan zouden we een krachtig opklimmend verplicht aandeel duurzaam kunnen introduceren voor Nederlandse energiebedrijven. Dat geldt ook voor FIDIN. Dat lijkt namelijk op het Duitse systeem dat wij bepleiten, met name voor klein opgesteld vermogen. In Duitsland is dat een gigantisch succes dat veel burgers ertoe heeft verleid, hun dak op te klimmen dan wel zelf te verhuren om daar bijvoorbeeld zonnepanelen te plaatsen. Als wij dat samen met de CDA-fractie konden doen, zou dat ook een grote stap voorwaarts zijn. Ik zie met belangstelling een motie tegemoet op dat punt.
De heer Omtzigt zei dat hij de suggestie van de heer Samsom interessant vindt om een CO2-norm in te voeren voor nieuwe energiecentrales. Hij plaatste daarbij echter wel een paar vraagtekens. De heer Omtzigt vroeg zich onder andere af of het slim is als alleen Nederland een dergelijke norm invoert. Zojuist sprak ik al tegen de heer Van der Ham over de relatie tussen nationale verplichtende wetgeving, versus de Europese aanpak. Het een kan eigenlijk niet zonder het ander, maar wat dit betreft is vitaal dat Nederland een vooruitstrevende rol zou moeten en kunnen spelen. De voormalige minister van VROM bepleitte in Europa een dergelijke norm en de CDA-fractie van de Tweede Kamer steunde dat pleidooi. Zoals ik al zei, was een meerderheid van de Europese lidstaten daarvan geen voorstander.
De heer Omtzigt vroeg ook of het wel zin heeft om voor de Europese troepen uit te lopen. Ik heb eigenlijk al gezegd dat dit inderdaad zin heeft. Meerdere landen doen dat. Zij wachten niet op de rest van Europa, want dan duurt het allemaal te lang.
Verder vroeg de heer Omtzigt of kolencentrales dan niet simpelweg een paar kilometer verderop in Duitsland worden geplaatst. Zojuist merkte ik al op dat eerder het tegenovergestelde het geval is. In het noordwesten van Duitsland zijn laatst de plannen voor twee kolencentrales vernietigd vanwege maatschappelijk verzet in dat land en in de grensstreek aan Nederlandse zijde. Het gaat om de kolencentrales in respectievelijk Dörpen en Emden. Aan de Duitse kant worden twee kolencentrales dus niet gebouwd, maar de energieproducenten in het Nederlandse deel van de Eemshaven bouwen rustig verder. Mocht dit initiatiefwetsvoorstel wet worden, dan geven we daarmee ook een helder signaal af aan de energieproducenten in Duitsland. Wij willen net als zij schonere stroom.
De heer Omtzigt vroeg zich ook af hoe dit wetsvoorstel zich verhoudt tot het bericht in het Financieel Dagblad van 1 mei jongstleden, waarin staat dat de Europese Commissie naar 30% CO2-reductie in 2020 toe wil en hoe het zich verhoudt tot eventuele plannen van Europa voor het invoeren van een Europese taks voor CO2 van € 30 per ton. Het zou fantastisch zijn als Europa die stap ging zetten. Het zal echter niet de eerste keer zijn en ook niet de laatste dat de Europese Commissie wat dat betreft, gelukkig, vooroploopt, maar dat zij niet altijd gevolgd wordt door de benodigde meerderheid of unanimiteit van lidstaten. Dat geldt ook voor de emissiereductiedoelen met een verhoging naar 30% in 2020. Dat is vaak aan de orde geweest. De meerderheid van de lidstaten wil dat nu nog niet doen. En dat geldt zeker voor de Europese CO2-taks. De heer Sarkozy heeft daarvoor al eerder voorstellen gedaan, maar vooralsnog stierven die een schone dood. Het lijkt mij goed dat de Europese Commissie daar weer mee begint, maar die belasting zal er voorlopig helaas niet komen.
Ik kom op de zak barbecuekolen. De heer Omtzigt maakt zich daar zorgen over en ik snap dat. Ik heb het precies nagerekend en kan melden dat een zakje briketten van 5 kilo stijgt met 0,11 eurocent. De Nederlanders die fanatiek barbecueën zullen dat toch wel als een gevoelige aanslag op de koopkracht ervaren. Ik begrijp dat dit voor sommige fracties tot problemen leidt.
De heer Omtzigt sprak ook over historische stoomtreinen en vroeg mij een beetje plagerig of het voor mij een bewust doel is om het rijden daarmee letterlijk in de wielen te rijden. Dat is uiteraard niet mijn bedoeling. De milieubelasting voor die paar antieke treinen die nog in Nederland rijden, is uiteraard te verwaarlozen. Bovendien is het mooi dat deze cultuurhistorie behouden blijft. Het effect van mijn voorstel op die verenigingen zal overigens relatief beperkt zijn. Zo veel kolen worden er in een dergelijke trein immers niet gebruikt. Als dit wetsvoorstel onverhoopt tot problemen leidt voor de verenigingen die deze treinen laten rijden, ben ik uiteraard graag bereid om te bezien of wij met de inkomsten uit de kolenbelasting iets terug kunnen doen voor deze verenigingen. Wij zouden ze ook kunnen uitsluiten van de hoge kolenbelasting, maar dat alternatief is niet erg fraai. Daartegenover zou misschien een geste van de CDA-fractie kunnen staan. Als ik dit probleem samen met de heer Omtzigt oplos, is iets meer steun van de CDA-fractie voor dit wetsvoorstel welkom.
De heer Omtzigt vroeg zich af wat dit wetsvoorstel voor de concurrentiepositie van Nederland betekent. Ik heb dit eigenlijk de heer Van der Ham al nader toegelicht. Dit heeft ook een relatie met het eventueel terugsluizen van opbrengsten van de kolenbelasting als de CO2-prijs onder € 50 per ton komt te liggen.
De heer Omtzigt heeft een aantal vragen gesteld over de geclausuleerde inwerkingtreding. Hij zei dat het niet ondenkbaar is dat de referentieprijs in 2011 een aanzienlijk andere is dan in 2013. In mijn algemene inleiding heb ik zojuist al betoogd dat ik dat waag te betwijfelen. Ik ben echter wel zo eerlijk om toe te geven dat ik dat niet geheel kan uitsluiten. De Kamer heeft altijd nog de mogelijkheid om dat finaal te toetsen bij de behandeling van het Belastingplan 2013. Ik vermoed echter dat deze techniek een redelijk zeker beeld geeft over wat de CO2-emissieprijs in 2013 feitelijk zal zijn.
Hetzelfde geldt voor de speculanten. Ik zei dat al tegen de heer Van der Ham. Ik heb nog weinig marktmacht van grote speculanten op de CO2-emissiemarkt gezien. Ik verwacht bovendien niet dat zij met het oog op dit wetsvoorstel die marktmacht zullen verkrijgen.
De heer Omtzigt en mevrouw Neppérus vroegen mij hoe de gemiddelde marktprijs in dit wetsvoorstel precies wordt vastgesteld. In de schriftelijke behandeling en in de wetstekst zelf staat dat de vaststelling van die gemiddelde marktprijs nader wordt neergelegd in een ministeriële regeling. Het berekenen van die prijs zal geschieden op basis van representatieve gegevens over het prijsgemiddelde over het basisjaar 2011. Er is op dit moment geen eenduidige bron van prijsinformatie beschikbaar waarnaar nu al op wetsniveau kan worden verwezen. Bij ministeriële regeling zal daarom nader moeten worden ingevuld hoe de prijs wordt vastgesteld. Daarbij kan bijvoorbeeld gebruik worden gemaakt van cijfers van het CBS. Dat gebeurt veel vaker, ook in fiscale wetgeving. Er is tijd genoeg om met het CBS goede afspraken te maken over het voorstellen van een goede berekening van de gemiddelde prijs. Die kan worden vastgelegd in de genoemde ministeriële regeling.
De heer Omtzigt vroeg ook of wij uitgaan van een gemiddelde prijs van emissierecht, of van de prijs op 31 december. Uiteraard gaan wij uit van de gemiddelde prijs.
De heer Omtzigt suggereerde in zijn eerste termijn dat ik met deze belasting de rechtszekerheid van reeds verstrekte vergunningen wil aantasten. Ik heb al eerder betoogd dat dit zeker niet het geval is. Dat zou wel het geval kunnen zijn bij snelle invoering van een zeer ambitieuze CO2-norm. Reeds verstrekte vergunningen blijven gewoon geldig. Daaraan kom ik niet. Wij voeren alleen een belasting in om energieproducenten te stimuleren om de kolencentrales zo schoon mogelijk te exploiteren. Dat doen wij bij gebrek aan een goed functionerend ETS.
De heer Omtzigt wil graag een nadere toelichting op het terugsluizen van de belastinginkomsten naar de sector in ruil voor groene innovaties. Hij vraagt waarom ik dat niet wil beperken tot kolencentrales en hij vraagt zich af of de slechten daardoor kunnen profiteren van de goeden. Ik ben niet bij machte om met dit wetsvoorstel geld te oormerken. Als dit wetsvoorstel kracht van wet krijgt, zal er een extra inkomstenbron ontstaan voor de minister van Financiën. Die zal daarmee op voorhand blij zijn. Het is uiteraard wel mijn uitdrukkelijke politieke wens dat die opbrengst een-op-een beschikbaar komt voor de energiesector en voor het stimuleren van groene innovaties. Ik wil dat inderdaad niet beperken tot kolencentrales. Ik kan alleen de politieke wenselijkheid daarvan uitspreken. Dit wordt verder niet in het wetsvoorstel geregeld.
De heer Omtzigt heeft vragen gesteld rond artikel 6 van het EVRM en artikel 1 van het eerste protocol van het EVRM. Deze kwestie komt erg uitvoerig aan de orde op pagina 15 en 16 van de nota naar aanleiding van het verslag. De vragen van de CDA-fractie hierover zijn uitvoerig beantwoord. Omwille van de tijd wil ik het daarom wat dit betreft daarbij laten.
De heer Omtzigt vroeg de initiatiefnemer of deze belasting terecht was en of wij het belastinginstrument op deze manier mogen inzetten als een beleidsinstrument.
De heer Omtzigt (CDA):
Ik had een heel specifieke vraag over het evenredigheidsvereiste. Als u die nu niet beantwoord, wilt u dat dan schriftelijk doen?
De heer Vendrik (GroenLinks):
De heer Omtzigt heeft gelijk. Ik heb die vraag ten onrechte overgeslagen. Ik dacht dat het al schriftelijk was gewisseld, maar dat is niet zo. In de nota naar aanleiding van het verslag heb ik over het evenredigheidsbeginsel geschreven dat het gaat om de vraag of de maatregel in verband met bijzondere, niet voor alle kolencentrales geldende feiten en omstandigheden een individuele en buitensporige last vormt, waarvan sprake is wanneer de maatregel op één of enkele kolencentrales een veel grotere impact heeft dan op de andere. Waarom heb ik dan niet getoetst in hoeverre er sprake is van een fair balance tussen de dwingende eis van algemeen belang en het beschermen van het individueel belang, het eigendomsrecht van de kolencentrale?
Ik zei al dat ik met dit wetsvoorstel niet torn aan het eigendomsrecht. De kolenbelasting die met dit voorstel ook voor kolencentrales wordt ingevoerd, doet daar niets aan af. De vergunningen voor kolencentrales blijven geldig. Energiebedrijven kunnen ook gewoon kolenenergie blijven produceren. Niemand dwingt ze de deuren te sluiten. Alleen zullen ze hun energieproductie in lijn met de eisen van de tijd moeten vergroenen. Dat is alles wat dit wetsvoorstel beoogt. De dwingende eisen van algemeen belang, in dit geval het tegengaan van klimaatverandering en het investeren in een duurzame energievoorziening, wegen mijns inziens zeker op tegen het feit dat energiebedrijven geconfronteerd worden met een verhoging van de kolenbelasting of met investeringskosten om onder de drempelwaarde van 550 gram te blijven. Echt een fair balance, lijkt mij. Voor dat laatste kunnen ze bovendien, als het aan mij ligt, ook nog gecompenseerd worden via de terugsluis van de belastingopbrengsten. Dat lijkt mij allemaal erg evenredig en bepaald niet buitenproportioneel.
Ik zei al dat de heer Omtzigt vroeg naar de juistheid van het gebruik van belastingen als beleidsinstrument en of belastingen niet eigenlijk bedoeld zijn om opbrengsten te genereren. Ik herken deze fiscale opvatting, zij het dat die bij een vorige staatssecretaris van Financiën thuishoort, namelijk de heer Wijn. Die heeft dat keer op keer in diverse fiscale debatten die ik vanuit een andere plek in deze zaal heb mogen voeren, beklemtoond: belastingen zijn alleen bedoeld om overheidsinkomsten te genereren. Tot mijn grote genoegen had de huidige staatssecretaris van Financiën een heel andere opvatting. Die was namelijk sterk van mening dat belastingen wel degelijk een zeer cruciaal beleidsinstrument zijn. Hij was ook bij zijn aantreden een zeer groot aanhanger van vergroening van de belastingen.
Ik denk dat het verstandig is dat ik qua opvatting aansluit bij deze voormalige staatssecretaris van Financiën. Dat doen we ook met dit wetsvoorstel. De kolenbelasting is er niet primair voor bedoeld om opbrengsten te genereren. De kolenbelasting, de vrijstelling die ik ongedaan maak met dit wetsvoorstel, is bedoeld om gedrag te veranderen. Als er een opbrengst wordt gegenereerd, wordt die teruggesluisd naar de betreffende sector en blijft het geld niet achter in de schatkist voor algemene doelen.
De heer Omtzigt vroeg mij nader uit te leggen dat het hierbij niet gaat om een punitieve sanctie. Ook dat is heel uitvoerig aan de orde geweest in de nota naar aanleiding van het verslag, te weten op pagina's 8 en 9.
Met het oog op de tijd kom ik op de vragen van de heer Van der Vlies, omdat ik weet dat hij mogelijk iets eerder de zaal moet verlaten. Het doet mij plezier dat de heer Van der Vlies in zijn termijn het milieudoel dat aan dit wetsvoorstel ten grondslag ligt, als waardevol kwalificeerde.
Hij vroeg ook naar het zogeheten waterbedeffect. Ik heb dat in reactie op de woorden van de heer Samsom al besproken. Ik hoop dat ik de vragen van de heer Van der Vlies daarmee heb beantwoord.
De heer Van der Vlies vroeg mij voorts of ik mij besef dat de emissiehandel nooit een succes zal worden als alle landen een eigen prijskaartje aan CO2-uitstoot hangen. Met dit wetsvoorstel beoog ik juist een aanscherping van het emissiehandelssysteem te stimuleren. Ik beoog dus het systeem beter te maken. Ik geloof juist dat dit wetsvoorstel kan bijdragen aan een beter functionerende emissiemarkt. Als we allemaal blijven stilzitten, bij de markt zoals die op dit moment eigenlijk nauwelijks goed functioneert, is de kans klein dat die emissiehandel snel aangescherpt zal worden.
De heer Van der Vlies sprak ook over het ijkjaar 2011 en de eventuele risico's die dat met zich brengt. Hij vroeg waarom wij niet hebben gekozen voor een flexibel belastingtarief. Ook daar ben ik al ingegaan, onder andere in de nota naar aanleiding van het verslag. De kolenbelasting die wij van toepassing verklaren op kolencentrales geldt voor alle belastingplichtigen. Bij een flexibelere tariefconstructie is alleen sprake van een prijs van € 50 per ton CO2 als de belastingplichtige ook is onderworpen aan het ETS. Alle belastingplichtigen die niet onder het ETS vallen, krijgen in het ergste geval te maken met een dagelijks fluctuerende kolenbelasting. Dat lijkt mij niet goed.
De heer Van der Vlies vroeg of er nog voldoende alternatieven voor energiebedrijven zijn. Is er met het oog op de bezuinigingsopgave wel voldoende budget voor bijvoorbeeld bijstook van biomassa? Ik vind het geen ramp als de productie van vuile stroom ietsjes duurder wordt. De vervuiler hoort immers te betalen en niet te worden beloond. Maar het is mijn intentie dat een eventuele opbrengst van kolenbelasting wordt teruggesluisd naar de sector in ruil voor groene investeringen.
De heer Van der Vlies vroeg ook of bestaande kolencentrales waarin maar beperkte bijstook van biomassa mogelijk is, de emissiedrempel wel kunnen halen. Een aantal oude kolencentrales zal de komende jaren waarschijnlijk – ik moet het met enig voorbehoud zeggen – de deuren sluiten, ook zonder dit wetsvoorstel. Het gaat vooral om de centrales die een technische beperking ondervinden bij het bijstoken van biomassa. Het is voor de exploitanten van deze oude kolencentrales ook mogelijk om de centrale dusdanig om te bouwen en te vernieuwen dat meer bijstook van biomassa mogelijk wordt. Maar het blijft uiteraard aan de exploitant; hij kan er ook voor kiezen om een schonere kolencentrale neer te zetten. Ik ga echter niet over de investeringsbeslissingen van energiebedrijven. Het is aan hen om aan de voorwaarden te voldoen die in dit wetsvoorstel zijn neergelegd.
Mevrouw Neppérus benadrukte in haar inbreng dat de VVD-fractie grote moeite heeft met de bouw van kolencentrales. Dat delen wij. In het verkiezingsprogramma van de VVD staat, geloof ik, letterlijk: "Als het aan de VVD ligt, worden er geen nieuwe kolencentrales gebouwd." Als dat het wenkend perspectief is dat de VVD de Nederlandse burger voorhoudt, dan ben ik benieuwd of dit wetsvoorstel in de visie van mevrouw Neppérus bijdraagt aan die algemene politieke uitspraak die is neergelegd in het VVD-verkiezingsprogramma. Ik hoop het.
Mevrouw Neppérus vroeg, net als een aantal anderen, of het niet beter is om met normering te werken in plaats van met het belastinginstrument. Daar heb ik al uitvoerig bij stilgestaan. Zij stelde dat de fiscale route een soort straf zou zijn. Ik wil dat met klem bestrijden. Eigenlijk moet je het omdraaien. De huidige situatie, waarin wel een kolenbelasting bestaat maar waar kolencentrales van uitgezonderd zijn, bestraft juist de groene koplopers. De vervuiler betaalt niet; de vervuiler wordt gesubsidieerd. Dit voorstel is zeker geen straf, aangezien exploitanten van kolencentrales de belasting niet hoeven te betalen als zij een groene koploper worden en hun emissies onder de drempelwaarde van 550g/kWh houden. Ze hebben het dus zelf in de hand. Het is geen straf die ze nooit kunnen ontlopen. Dat hangt af van hun investeringsgedrag.
Mevrouw Neppérus vroeg ook naar mijn opinie over stroomzekerheid. Daar zijn wij zeer kritisch over. Stroomzekerheid is een belang van enorm formaat, een publiek belang dat moet worden geborgd. Wij willen bouwen aan één Europees supernet voor groene stroom, zodat er in heel Europa altijd ergens groene stroom geproduceerd wordt en afgezet kan worden. Zo zou in de toekomst een Europese energiemarkt moeten kunnen functioneren. Zo kunnen fluctuaties in een duurzame energieproductie effectief opgevangen worden. Aangezien wij nog lang niet zo ver zijn in Europa, zien wij daarnaast een grote rol weggelegd als belangrijke en meest schone transitiebrandstof.
De heer De Mos was kort en krachtig. Ik herkende zijn bijdrage uit andere debatten die wij gevoerd hebben over onder andere de klimaatwetenschap. Ik sluit maar aan bij de woorden die voormalig minister van VROM mevrouw Cramer heeft uitgesproken in het tweede debat over eventuele missers van het IPCC. Zij heeft in een lesje havo-4 schei- en natuurkunde uitgelegd aan de heer De Mos hoe het klimaatprobleem eigenlijk ontstaat en wat de invloed van de mens daarop is. Ik sluit daar kortheidshalve maar bij aan. Ik heb geen behoefte om er heel uitgebreid op in te gaan. Het is moeilijk debatteren over de noodzaak van een wetsvoorstel met iemand die een probleem ontkent. Dat doet de heer De Mos helaas voortdurend namens de PVV. Hij ontkent dat er een klimaatvraagstuk op tafel ligt. Hij heeft dus ook geen enkele behoefte – ik snap dat overigens wel; dat is consistent van zijn kant – aan welke maatregel dan ook om dit probleem, dat immers niet bestaat in zijn visie, maar dan ook alleen in zijn visie, op te lossen. Ik neem daar dan maar weer even kennis van. Het is wel consequent; dat moet ik hem nageven.
De heer Jansen heeft gesteld dat de rol van kolenvergassing en biomassavergassing nadere toelichting behoeft. Volgens hem is deze optie relatief beter dan de klassieke poederkoolcentrale. Kolenvergassers stoten in principe meer CO2 uit dan klassieke kolencentrales, maar het voordeel is wel dat je bij kolenvergassers meer andere brandstoffen kunt bijstoken en dat ze flexibeler zijn. Bij een klassieke kolencentrale is de bijstook meestal beperkt tot ongeveer 30%. Bij een kolenvergasser zou dat kunnen oplopen tot 70% à 80%. Hoe het ook zij, opnieuw zij gesteld dat ik in dit wetsvoorstel heel bewust heb willen kiezen voor een technologieneutrale aanpak. We stellen randvoorwaarden op voor de markt. Die markt werkt niet goed. De prijs voor innovatie is te laag, de prijs voor de vervuiling is te laag en de markt geeft dus het voordeel, een concurrentievoordeel, aan de meest vervuilende vorm van opwekking. Dat wil ik compenseren en corrigeren met de herinvoering van de kolenbelasting voor kolencentrales. Op welke wijze marktpartijen, exploitanten van kolencentrales, deze belasting willen ontlopen, is aan hen en aan niemand anders.
De heer Jansen (SP):
Ik kan op zichzelf de gedachtegang van de heer Vendrik dat we moeten kiezen voor een technologieneutrale aanpak wel volgen. Je zou natuurlijk wel kunnen zeggen dat de flexibiliteit, in dit geval van de kolenvergassing, ook milieuvoordeel heeft. Het is namelijk beter te combineren met een oplopend aandeel duurzaam. In de lijn van de heer Vendrik zou geredeneerd kunnen worden dat dit op deze manier ook tot uitdrukking moet komen in de waardering van die eigenschap.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat zit al in het wetsvoorstel besloten. Ik zei zojuist al dat een kolenvergassingscentrale veel makkelijker een hoger percentage mee- en bijstook van biomassa kan realiseren. Het wordt dus voor een exploitant van een kolenvergassingscentrale veel gemakkelijker om onder die norm van 550 g/kWh te komen. Daarmee zijn de exploitanten van die centrales al in een relatief voordeel ten opzichte van de exploitanten van klassieke kolencentrales, waarbij dat slechts in beperktere mate kan. Die laatste exploitanten hebben dus minder variatiemogelijkheden om te kijken hoe ze hun uitstoot kunnen realiseren. Kolenvergassingscentrales hebben wat dat betreft meer opties, meer ruimte om onder die norm van 550 g/kWh te komen. Daarmee is, denk ik, het punt dat de heer Jansen wil maken voldoende geborgd.
De heer Jansen (SP):
Dat is een extra voordeel, maar het flexibiliteitsvoordeel in de zin dat je daarmee het verduurzamingstraject wat beter faciliteert, wordt niet apart gewaardeerd binnen het kader van het wetsvoorstel.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat is inderdaad niet het geval. Ik beschouw het voordeel dat de techniek je al een voorsprong geeft bij een bestaand regime zoals we dat met dit wetsvoorstel willen introduceren, als tamelijk bijzonder. Ik zie eerlijk gezegd ook niet heel direct mogelijkheden om extra stimulansen te bieden voor een bepaald type kolencentrale-exploitant. Het is mogelijk om dat debat te hernemen als het gaat om bijvoorbeeld verplichte bijstook van biomassa. De heer Samsom maakte dat punt in eerste termijn. Ik heb daar al op gereageerd. Ik kan mij dat heel goed voorstellen, maar laten we dat regelen in een breed debat over een verplicht aandeel duurzaam, waarin dat expliciet meegenomen kan worden. Zou dat geïntroduceerd worden, dan is dat ook opnieuw in het voordeel van een exploitant van een kolenpoedercentrale.
De heer Jansen heeft ook gepleit voor vergunningseisen voor het nuttig gebruik van restwarmte. Hij vraagt mij of dit strijdig is met dit wetsvoorstel of dat beide zaken complementair zijn. Ik vind dat een heel belangrijk debat. Politiek gesproken ben ik voorstander van het verplicht stellen van benutting van restwarmte. Het is eigenlijk idioot dat energiecentrales een groot deel van de warmte die opgewekt wordt bij de energieproductie lozen in het oppervlaktewater. Dat is dure warmte die heel goed benut zou kunnen worden. Dat gebeurt niet omdat de prijzen niet goed zijn en omdat de locaties waar de huidige centrales staan veel te ver af staan van mogelijkheden voor restwarmtebenutting. Maar dat zou natuurlijk wel de toekomst moeten zijn. Dus ik vind dat een verplichting heel goed zou kunnen. Het is ook niet strijdig met het wetsvoorstel. Ik beschouw het als een complementaire mogelijkheid. Ook hier geldt dat het wetsvoorstel mij niet de juiste plek lijkt, gezien de specifieke technologische verplichting, om dit te regelen.
De heer Jansen (SP):
Ik zie de relatie met het wetsvoorstel in dit geval toch wel. Ik zal een voorbeeld geven. Laat een gewone kolencentrale een elektrisch rendement hebben van zo'n 48%. Stel dat je een kolencentrale kunt maken die de helft van de restwarmte nuttig benut en daarnaast een iets lager elektrisch rendement heeft, dan is het totaal aan milieurendement aanzienlijk meer. De effectieve benutting van de energie-input is beter. Toch scoort die centrale in het wetsvoorstel van de heer Vendrik slechter dan de conventionele centrale. Dat lijkt mij een probleem.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Dat lijkt mij een misverstand. Het wetsvoorstel grijpt qua normering waarboven de kolenbelasting effectief zou kunnen worden niet aan bij de energie-efficiency van de centrale. Dat betekent dus ook dat een eventueel energie-efficiencyverlies als gevolg van een restwarmtebenutting waarmee een centrale wordt uitgerust materieel tot een andere uitkomst leidt dan wanneer dat niet zo zou zijn.
De heer Jansen (SP):
Uw normering is gekoppeld aan de CO2-emissies. Naarmate de kWh-productie, de elektriciteitsproductie, lager wordt, moet je relatief meer betalen, ook al heb je tegelijkertijd een enorme winst vanwege de warmteproductie. Dat lijkt mij een probleem dat inherent is aan de gekozen richting. In uw voorstel wordt afgerekend aan de hand van de kWh-productie, terwijl ik denk dat het beter is om af te rekenen aan de hand van een hybride systeem waarbij de warmteproductie ook wordt gewaardeerd.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Nu daagt mij wat de heer Jansen bedoelt. Dan heb ik de vraag niet goed beantwoord. Ik kom daar straks op terug.
De heer Jansen ging ook in op het waterbedeffect. Ook daar heb ik al over gesproken. Hij vroeg mij of ik het met hem eens ben dat het logisch is dat het plafond in het ETS wordt verlaagd op het moment dat het kolenvermogen relatief omlaag gaat in Nederland of elders in Europa. Dat ben ik uiteraard van harte met hem eens. Dat heb ik ook benadrukt. Deze maatregel staat niet op zichzelf.
De heer Jansen vroeg wat het effect zou zijn van het veilen van emissierechten in 2013 op de belastingopbrengst. Ik verwacht niet dat het veilen van emissierechten de komende jaren een heel groot effect op de ingeboekte belastingopbrengst zal hebben. Dat heeft er deels mee te maken dat het emissiehandelssysteem op dit moment een ware gatenkaas is. Dat is niet de consequentie van het feit dat er onvoldoende geveild wordt, maar dat heeft vooral te maken met hot air, het overlopen van oude rechten uit de vorige emissiehandelsperiode en het feit dat emissierechten buiten Europa toegevoegd worden aan het Europese handelssysteem via het CDM. Dat blijft helaas ook na 2012 zo. Dat zijn naar mijn mening de grootste problemen waarmee het ETS kampt en dat is de belangrijkste reden waarom vanaf 2013 een relatief lage CO2-prijs duurzaam op de Europese markt tot stand zal komen.
De heer Jansen heeft ervoor gepleit het geld terug te sluizen naar de sector. Ik heb uitvoerig betoogd dat wij ons daarbij aansluiten. Hij vroeg mij of ik het terugsluizen van geld alsnog in het wetsvoorstel wil verankeren. Dat kan volgens mij niet. Dat zal apart moeten worden geregeld. Ik heb de politieke intentie kenbaar gemaakt dat dit wat mij betreft aan de orde is. Ik denk niet dat het verstandig is om dit al in dit wetsvoorstel te regelen. Dat dit naar mijn mening wenselijk is, maakt wel onderdeel uit van de beraadslaging. Ik kan mij voorstellen dat op dit punt een motie van de zijde van de woordvoerders gedienstig is, zodat de nieuwe minister van Financiën snapt wat de bedoeling is van dit wetsvoorstel, althans voor zover het daarbij gaat om de benutting van de opbrengst.
De heer Jansen plaatste tot slot nog kritische kanttekeningen bij CCS. Dat snap ik. Ik heb echter gekozen voor een technologieneutraal instrument. Over CCS denken de heer Jansen en ik enigszins verschillend, maar eerlijk gezegd doet dat er hier even niet toe. Het is aan de exploitant van kolencentrales om onder de norm van 550 g/kWh te komen. Anders moeten zij betalen in het geval de CO2-prijs onder de € 50 per ton is. De manier waarop zij dat doen, biomassa, CCS of andere technieken, is aan de exploitant. Uiteraard geldt dat ik een groot voorstander ben van strenge duurzaamheidscriteria inzake biomassa om allerlei overloop naar bijvoorbeeld concurrentie met de voedingsmiddelenindustrie te voorkomen. Ook dat is echter een separaat debat dat gevoerd moet worden. Sterker nog, dat wordt al gevoerd. Dat geldt ook voor het autoverkeer. Ook dat wordt in dit wetsvoorstel niet geregeld. Ik ga er wel van uit dat Nederland en Europa daar snel goede eisen voor zullen vaststellen.
Inzake het verdisconteren van restwarmtebenutting bij het behalen van de norm ben ik zelf even abuis geweest. In de nota naar aanleiding van het verslag staat het ook: dit kan per AMvB verdisconteerd worden. Dat betekent dat in de uitstootnorm waarboven mogelijk een kolenbelasting verschuldigd is indien de CO2-prijs enz. ... de factor restwarmtebenutting kan worden verdisconteerd in het geval van een grootschalige WKK-installatie. Daardoor zal voor die centrale, met restwarmtebenutting, een andere norm worden gesteld. Daarmee is het punt van de heer Jansen denk ik voldoende geadresseerd. Dan ontstaat niet de ongewenste ongelijkheid.
Voorzitter. Ik snap dat u verlangend uitkijkt naar het einde van mijn betoog. Dat is bij dezen het geval.
De voorzitter:
Niet helemaal mijnheer Vendrik. De heer Tang heeft een vraag aan u.
De heer Tang (PvdA):
Ik heb nog een vraag over het terugsluizen. Daarover wordt ook in mijn fractie een levendige discussie gevoerd. Wat dat betreft kan de heer Vendrik beter de heer Samsom treffen dan mij. Ik heb namelijk altijd in mijn fractie betoogd dat het terugsluizen niet vanzelfsprekend is. Het is namelijk niet een heel links standpunt. Als wij alles wat wij moeten betalen ook weer moeten teruggeven, dan is van herverdeling geen sprake. De volgende keer treft de heer Vendrik de heer Samsom aan. Misschien dat hij dan meer succes daarmee kan boeken.
Het terugsluizen kan wel verstandig zijn als daarmee bijvoorbeeld de concurrentiepositie is gediend. Tegelijkertijd probeert de heer Vendrik te betogen dat de concurrentiepositie niet onmiddellijk in het geding is. Ook hij heeft er immers geen belang bij dat de kolencentrales over het randje worden geduwd en naar het buitenland worden verplaatst. Is die concurrentiepositie daarmee in het geding? Wij willen dit niet over het randje duwen. Wij willen het wel een spannend wetsvoorstel maken, maar niet zo spannend.
De heer Vendrik zegt dat in Duitsland geen kolencentrales worden gebouwd vanwege maatschappelijk verzet. Dat is nog niet hetzelfde als zeggen dat in Nederland daardoor kolencentrales worden gesloten en verplaatst. Dat is blijkbaar vanwege het maatschappelijk verzet. Het kan altijd nog zo zijn dat een te hoge kolenbelasting wel degelijk ertoe leidt dat er over het randje wordt geduwd. Nogmaals, dat is vanuit economisch perspectief en vanuit klimaatperspectief niet in ons belang.
De heer Vendrik (GroenLinks):
Laat ik hierover twee opmerkingen maken. Ik snap de dualiteit in de fractie van de Partij van de Arbeid. Dat komt in de beste fracties voor, zo kan ik hem meedelen. Dat geldt dacht ik ook voor de fractie van de heer Omtzigt. Wij bevinden ons dus in goed gezelschap als het gaat over dit thema.
Dan de optie dat Nederland door dit wetsvoorstel niet langer een aantrekkelijke vestigingslocatie is voor nieuwe kolencentrales. Ik wil echt opmerken dat Nederland op dit moment afstevent op een energiemarkt waarin op een forse manier wordt overgeproduceerd. Daarbij was het rapport van het Centrum voor energiebesparing en schone technologie in Delft van oktober vorig jaar cruciaal. Dat leidt bij gebrek aan voldoende interconnectiecapaciteit tot een energiemarkt met structureel lage prijzen. Dat is ook de relatie die ik zojuist in de beantwoording heb gelegd met de bedreiging die daarvan uitgaat richting duurzame energie. De onrendabele top wordt dan namelijk hoger. Dat kost ons geld, of de nieuw opgestelde vermogens duurzaam worden straks afgebouwd. Ik denk dat dit, ongeacht dit wetsvoorstel, de belangrijkste economische realiteit is waarmee exploitanten van nieuwe kolencentrales op dit moment rondlopen. Zoals ik al zei, zijn er verschillende exploitanten die denken aan het bouwen van een nieuwe kolencentrale. Hetzelfde geldt eerlijk gezegd voor een kerncentrale. Ik denk dat de economische realiteit is dat iedereen in de markt weet dat er een situatie van langdurige overproductie aankomt, niet alleen in Nederland, waar het heel extreem lijkt te zijn, maar zelfs in de omringende buitenlanden. Het is maar helemaal de vraag of het perspectief is dat Nederland een exportland wordt, meer produceert dan consumeert, en dat exploitanten hun stroom kwijt kunnen aan het buitenland. Ik denk dus dat we niet snel in de situatie verzeild raken dat nieuwe exploitanten op grond van dit wetsvoorstel zullen afhaken.
Het argument van de heer Samsom ging over iets anders, namelijk dat bestaande en nieuw in aanbouw zijnde centrales wat mij betreft door de werking van dit wetsvoorstel maximaal gestimuleerd worden om zo duurzaam mogelijk te gaan produceren. Dat is het effect dat ik wil bewerkstelligen. Dan is natuurlijk de vraag of de prikkel die de centrale wordt geboden, op straffe van een hoge kolenbelasting, voldoende stimulans biedt om de elektriciteitsproductie op een vergroende manier voort te zetten of dat de bestaande centrales dan maar vroegtijdig moeten worden gesloten. Voor een aantal centrales zou dat alsnog het geval kunnen zijn, maar het is niet mijn intentie om het hele park via het instrument van de kolenbelasting te laten sluiten. Vandaar dat die spannende mix van de heer Samsom mij aanspreekt: prikkelen om te vergroenen, maar blijf wel produceren en doe dat op een veel schonere manier. Laten we kijken of ook van producenten van kolenstroom een bijdrage gevraagd kan worden op weg naar een steeds schonere brandstofmix, zoals de heer Jansen het gisteren zo mooi formuleerde.
De heer Tang (PvdA):
Voor alle duidelijkheid, de discussie in de fractie van de Partij van de Arbeid ging over het terugsluizen en niet over de vergroening van het belastingstelsel, want daarover zijn wij het roerend eens. Ik geloof dat we er alles aan hebben gedaan om het belastingstelsel zo groen mogelijk te maken. Al is het misschien niet genoeg, we hebben er wel alles aan gedaan. U zegt dat het niet de intentie is om alle kolencentrales te sluiten. Ik hoopte al dat dit niet de bedoeling was, want dan zouden we over de rand zijn. Hebt u enige indicatie wat de effecten ervan kunnen zijn? Het gaat inderdaad niet in eerste instantie om de nieuwe, maar om de al bestaande of de in aanbouw zijnde kolencentrales. Wat is uw inschatting van het effect van deze belasting daarop?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Ik weet het niet zeker, sterker nog, dat weten de exploitanten zelf niet eens, maar ik denk dat dit wetsvoorstel de exploitanten van wat modernere centrales zal stimuleren om deze kolenbelasting te gaan ontwijken. Dan doen we precies wat we willen. Het zou heel goed kunnen dat de plannen doorgaan om de oudste centrales in de komende jaren te sluiten, zoals ik in mijn inleiding al heb gezegd. Dat zou heel goed kunnen. Eerlijk gezegd denk ik dat het voor exploitanten nu ook onzeker is wat ze met die oude centrales moeten doen, gegeven de dreigende overproductie op de energiemarkt en de problemen om dat overschot aan energie straks aan het buitenland kwijt te raken. Wat dat betreft denk ik dat we nog heel spannende tijden op de energiemarkt kunnen gaan meemaken. Ik ben er niet op uit om die onzekerheid te vergroten. Met dit wetsvoorstel wil ik de exploitanten van de centrales juist helpen om te stoppen met die oude vervuilende kolenstroom en op een veel schonere en duurzamere manier te gaan produceren. Ik kan hier niet op een briefje geven en met zekerheid zeggen wat het scenario voor alle exploitanten zal zijn, want daarvoor is de energiemarkt de komende jaren te onzeker.
De voorzitter:
Ik geef de heer Omtzigt de gelegenheid om u een vraag te stellen, maar ik vraag u om u in de beantwoording iets te beperken.
De heer Omtzigt (CDA):
Is het de bedoeling van de indiener van dit wetsvoorstel om een aantal van die oude kolencentrales vroegtijdig te sluiten?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Nee, want dan hadden we dat op een andere manier moeten regelen.
De heer Omtzigt (CDA):
Als het niet de bedoeling is om ze te sluiten, is het dan alleen de bedoeling om er belasting op te heffen?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Nee, de belasting is een instrument om een doel te bereiken, namelijk om ervoor te zorgen dat de groeiende aanwas van vervuilende kolenstroom wordt gestopt en dat de energieproductie in Nederland niet vergrijst, maar vergroent. Dat is het hoofdprobleem wat we hier aan stek hebben. Dat probeer ik met deze herintroductie van de kolenbelasting te realiseren.
De heer Omtzigt (CDA):
Waarom kan het niet de bedoeling zijn om kolencentrales die oud en relatief inefficiënt zijn, te sluiten, maar wel nieuwe kolencentrales te blokkeren met hetzelfde tarief?
De heer Vendrik (GroenLinks):
Het is noch mijn bedoeling om oude centrales per definitie te sluiten noch om nieuwe centrales te blokkeren. Het probleem is dat er naast het bestaande park van acht centrales vier nieuwe centrales gebouwd zullen worden, drie zeker en eentje waarschijnlijk, waardoor de energieproductie in Nederland in toenemende mate uit kolenstroom bestaat. Dat is onwenselijk. Ik wil dat energie-exploitanten die kolencentrales exploiteren worden aangesproken op hun bijdrage en maatschappelijke verantwoordelijkheid om mee te werken aan een groenere energieproductie in Nederland. Iedereen weet dat dit moet. Wereldwijd is de gemiddelde veronderstelling dat in 2050 onze gehele energieproductie schoon en duurzaam moet zijn. De markt beweegt echter de verkeerde kant op. Die markt wil ik corrigeren. Ik vraag die exploitanten om een bijdrage te leveren aan de oplossing, namelijk het vergroenen en verduurzamen van hun kolencentrales.
Nogmaals, ik ga niet over het gedrag van de exploitant. In sommige gevallen kan een centrale vervroegd worden gesloten of vindt een bestaand plan om een centrale te sluiten doorgang. Een exploitant kan ook zeggen: ik moderniseer de centrale met de nieuwe fiscale subsidie in het vooruitzicht en ik zorg dat ik onder de norm uitkom en via een hogere mee- en bijstook van biomassa een schonere productie realiseer. Er zijn allerlei opties voor exploitanten. Die laat ik open in het wetsvoorstel. Ik ga er namelijk niet over, want het zijn hun centrales. Zij moeten besluiten hoe zij onder dit nieuwe marktregime, dat wordt gecorrigeerd dankzij dit wetsvoorstel, zullen opereren.
Het is dus niet mijn bedoeling om centrales te blokkeren of te sluiten. Ik wil dat de markt wordt gecorrigeerd. Die markt beantwoordt namelijk niet aan de grote publieke opgave die wij ons ten doel hebben gesteld: over 40 jaar een volledig schone en duurzame energieproductie. Ik weet zeker: als wij dit niet corrigeren, dan komen wij er niet. De markt functioneert op dit moment niet in lijn met onze grootste publieke belangen: het tegengaan van klimaatverandering, het voorkomen van energieschaarste en het zeker stellen van onze energievoorziening in de toekomst.
De voorzitter:
Ik wil de leden eraan herinneren dat zij een tweede termijn hebben. Het is inmiddels 23.25 uur en de minister wil graag ook nog het woord voeren. Daarom vraag ik om deze gedachtewisseling in tweede termijn voort te zetten.
Het woord is aan de minister van Financiën, die vandaag optreedt als adviseur van de Kamer.
Minister De Jager:
Voorzitter. Uiteindelijk heb ik staatsrechtelijk ook een medewetgevende bevoegdheid. Dat moet wij niet vergeten.
Het kabinet heeft met belangstelling kennis genomen van het initiatiefwetsvoorstel en de uitgebreide toelichting daarop. Ik roep net als de heer Vendrik nog maar eens in herinnering dat, toen ik hier als toenmalig staatssecretaris in de Kamer stond en hij als fiscaal woordvoerder van de fractie van GroenLinks, wij elkaar heel vaak hebben gevonden op het punt van de vergroening van het fiscale stelsel. Naast de opbrengst, het ophalen van geld als belasting, is het als een tweezijdig snijdend zwaard zeer goed verdedigbaar dat je milieudoelen wilt realiseren.
De heer Vendrik draaide het wel een beetje om en dat is niet de bedoeling. Dat was ook de achtergrond van de kritiek van de Raad van State. Die vraagt zich af of wij hiermee niet doorslaan ten opzichte van de belastingopbrengst. Daar zit de regering ook een beetje mee. Ik kom straks terug op een aantal inhoudelijke bezwaren. Ontstaat met dit wetsvoorstel een belasting die opbrengst realiseert en daarnaast positieve milieueffecten heeft, of is het een milieuregulerend instrument dat wellicht op een andere wijze mogelijk was? Dat vraagt de regering zich ook af.
Ik kom op de opbrengst. De regering is zeer groot voorstander van de scheiding van inkomsten en uitgaven. Dat geldt ook voor Kamer, die iedere keer de begrotingsregels vaststelt. Dit wetsvoorstel vormt een goede aanleiding om nog eens te onderstrepen waarom dat wenselijk is. Bijvoorbeeld je uitgaven aan milieu niet afhankelijk maken van een belasting als deze. Met andere woorden: als het gedrag waar de heer Vendrik op doelt positief is, wat hij hoopt, namelijk dat er dan misschien een heel lage opbrengst is, dan betekent het op dat moment dat je minder milieudoelen zou kunnen realiseren. Dat is gewoon een van de redenen waarom het kabinet altijd heeft gezegd: het begrotingsrecht hoort toe aan de Kamer. Dan zouden de optimale beleidsdoelen aan de uitgavenkant ook gerealiseerd moeten worden. Stel dat je een academicusbelasting hebt en stel dat het onderwijs wat tegenvalt en we daardoor een lagere opbrengst uit de academicusbelasting hebben. Dan zou je minder geld aan onderwijs kunnen uitgeven. Zo hoort het gewoon niet. Aan de ene kant zijn er inkomsten en aan de andere kant kiest de politiek waar dat geld het beste aan kan worden besteed.
In de fiscale sfeer is natuurlijk altijd wel meer mogelijk. Zelf heb ik dat gedaan bij vergroening. Ik heb ook vaak een soort dubbele vergroening gecreëerd door de opbrengsten van een fiscale belasting terug te sluizen in fiscale groene prikkels. Dat moest dan wel een structurele en stevige belastingopbrengst zijn. Dat is dus wel mogelijk, maar dat kan nooit precies naar dezelfde doelgroep gaan. Fiscale prikkels precies naar dezelfde doelgroep terugsluizen, is eigenlijk een beetje een mythe. Wat je wel kunt doen, is zeggen: slurpende auto's hebben wij duurder gemaakt bij de aanschafbelasting, en heel zuinige auto's hebben wij goedkoper gemaakt. Dat zijn twee verschillende doelgroepen, want het zijn twee verschillende kopers. Maar het zat wel een beetje in dezelfde sfeer.
Ik ben toe aan de toelichting van het standpunt van het kabinet. Ik heb vandaag een brief aan de Kamer gestuurd. Ik zie mevrouw Neppérus twijfelen, maar die brief is toch echt bij de Kamer aangekomen. Het is een van de vele brieven die ik heb moeten sturen, maar de brief is echt vandaag gestuurd. Ik zie zelfs de heer Vendrik verbaasd kijken. Dat is wel vervelend, want daarin staan het advies en het standpunt van het kabinet. Ik wil in ieder geval aan de indiener van het wetsvoorstel en de woordvoerders vragen om toch nog even goed kennis te nemen van die brief. In die brief heb ik ook alle vragen beantwoord en het kabinetsstandpunt verwoord. Dat was overigens ook een verzoek van de Kamer. Daarom heb ik dat gedaan. Mijn ambtenaren en ik hebben daar heel veel werk van gemaakt. Ik hoop dan ook dat de brief wordt gelezen.
De voorzitter:
De brief is vanmiddag gearriveerd. Wij zullen er in ieder geval nu een kopie van maken, zodat u hem allemaal krijgt.
Minister De Jager:
Voorzitter. Wij hebben hard aan die brief gewerkt. Gisteravond was immers de eerste termijn.
Ik zal de vragen nu niet mondeling beantwoorden. Daarvoor verwijs ik toch gewoon naar de brief. Ik wil wel even nog heel kort aangeven welke aspecten wij meewegen en welke bezwaren wij hebben als het gaat om dit specifieke wetsvoorstel. Nogmaals, Ik ben zelf een enorm groot voorstander van het principe van vergroening en ook juist vergroening van belastingen. Dat wil ik hier nog maar eens onderstrepen. Met het ETS wordt beoogd dat op Europese schaal de emissiereducties daar plaatsvinden waar dat mogelijk is tegen de laagste kosten. Een aspect van de bezwaren is dat het initiatiefwetsvoorstel daaraan voorbij lijkt te gaan. Zowel bestaande als nieuwe kolencentrales worden eraan onderworpen, maar dat is niet gebruikelijk binnen Europa. Ik kan me ook goed voorstellen dat de indiener op dit punt heel duidelijk een slag om de arm houdt wat betreft de staatssteunaspecten binnen de Europese Unie.
Een ander punt is dat de import van stroom die door kolen wordt opgewekt, niet aan de heffing wordt onderworpen. Ik begrijp dat op zichzelf omdat een kilowatt een kilowatt is, maar dat levert natuurlijk wel een bepaalde verstoring van het level playing field op. Ik zou daar dus ook graag aandacht voor willen vragen. Of je daarmee kolencentrales net over de grens duwt, dat is lastig te zeggen. Dat weet ik ook niet. Maar het is inderdaad wel een goede vraag. Het is een forse verhoging van een bepaalde belasting. Het zijn prijsgevoelige elementen en het is dus wel een zeer zinvolle vraag die ook heel goed moet worden afgewogen.
Dan kom ik te spreken over het waterbedeffect. Ik neem aan dat hier iedere keer op wordt gedoeld. Een ander bezwaar dat de regering heeft, is het volgende. Je hebt binnen het ETS een bepaald plafond. Als je dat binnen Nederland zou verminderen, dan zouden ergens anders extra kolencentrales worden gebouwd. Dat effect doet zich in ieder geval tot 2020 voor. Dat zien wij wel als een zeer aanwezig probleem. Ook daarvoor vraag ik aandacht. Wij zien dat als een heel groot bezwaar, want het betekent feitelijk dat je tot 2020 geen effectiviteit, maar misschien wel nadelige gevolgen van dit wetsvoorstel hebt, zoals eerder uiteengezet bij het level playing field.
Een ander aspect betreft CCS. Grootschalige CCS is vooralsnog echt niet mogelijk en zal dat ook niet zijn tegen de beoogde datum van inwerkingtreding van dit wetsvoorstel: 1 januari 2013. Mogelijk is te zijner tijd het bij- en meestoken van biomassa een alternatief. Het is echter wel de vraag of dit in de praktijk voldoende uitvoerbaar is en of er voldoende duurzame biomassa beschikbaar is. Dat zijn enkele principiële overwegingen en bezwaren. Enerzijds heeft het mogelijkerwijs grote gevolgen voor de energiemarkt in Nederland, anderzijds wordt de effectiviteit van het beoogde beleidsdoel tenietgedaan, in ieder geval tot 2020, totdat we een ETS-verdeling in de EU hebben.
Dan kom ik op het amendement; voor de rest verwijs ik naar mijn brief. Er lijkt zich een meerderheid af te tekenen voor het aannemen van het amendement, maar het amendement is enorm vergaand. Ik zou de indiener op zijn minst willen verzoeken om advies in te winnen bij de Raad van State. Het is voor mij, in mijn demissionaire status, lastig om een oordeel te vellen over zo'n verstrekkende beleidsoptie. Overigens is een CO2-normering in strijd met de huidige IPPC-richtlijn. Ik dacht dat de indiener dat ook zelf in de memorie van toelichting had geconstateerd, dus ik was enigszins verrast door de omarming van het amendement door de indiener.
Wij moeten daar toch even heel erg goed naar kijken, mede gelet op dit punt. De regering zou daar echt wat tijd voor moeten krijgen en zou zich daar bij grote voorkeur in missionaire status over moeten buigen. Verder raad ik aan om het advies van de Raad van State over het amendement in te winnen. Het wetsvoorstel zelf gaat al enige tijd mee, dus daarover hadden wij al een in de ministerraad afgestemd standpunt klaarliggen, maar ik vind het risicovol om het amendement er nu ineens op het laatste moment zo doorheen te jagen. Het betreft wetgeving met mogelijk verstrekkende gevolgen. Daarom vraag ik de Kamer om prudentie.
De heer Jansen (SP):
Ik heb de brief even snel diagonaal doorgelezen; ik had hem ook nog niet gezien. Ik dacht dat er iets in zou staan over een verdere uitwerking van de mogelijkheden om de opbrengst terug te sluizen. De minister zei net immers: een-op-een terugsluizen kun je vergeten! Welke zoekrichting zouden wij kunnen kiezen om de opbrengsten zo nauwkeurig mogelijk terug te sluizen naar de bedrijven die deze belasting betalen, en wel op een zodanige manier dat zij extra worden geprikkeld om te vergroenen?
Minister De Jager:
Een handicap is dat wij op dit moment de opbrengst van deze belasting vanaf 2013 heel moeilijk kunnen ramen. Dat is een formele sta-in-de-weg om over terugsluizen te spreken. Ik verzette mij niet op voorhand tegen het uitspreken van een soort wens – dat hoeft niet per se in een motie – dat een vaste opbrengst bij voorkeur in de fiscale, groene sfeer wordt aangewend, want dat vind ik op zichzelf een haalbaar idee. Verder dan dat kan het niet, want er is inderdaad een scheiding van inkomsten en uitgaven. Ik heb aangegeven dat wij daar heel goede redenen voor hebben. Ik ben er zelf wel altijd voorstander van geweest dat als de een iets groens doet, de ander iets groens terugdoet. Een paar jaar voor dato is dat nog een beetje moeilijk voor te stellen. Ik heb begrepen dat de indiener ervan uitging dat als de twee oude centrales worden gesloten, er nog een opbrengst van zo'n 80 mln. per jaar is. Ik weet niet of dat een echt structurele opbrengst is; dat zou op het ministerie van Financiën goed moeten worden geraamd.
Het lijkt mij gewoon verstandig en prudent om de wens uit te spreken dat een en ander te zijner tijd in de fiscale sfeer wordt aangewend, maar het is echt aan een volgend kabinet en aan een volgende Kamer om daarover te besluiten. Er zit wel een conditionele inwerkingtreding in het wetsvoorstel. Het gaat echter veel te ver om daarover nu een beslissing te nemen. Er zitten heel veel voordelen aan fiscale groene prikkels, maar een handicap heb je altijd wel, namelijk dat je in verband met bijvoorbeeld het gelijkheidsbeginsel fiscaal altijd iets minder gericht kunt terugsluizen. Wij zouden dus eigenlijk al niet kunnen zeggen dat het naar de vervuilende centrales kan. Zelfs terugsluizen naar energieopwekkende centrales zal misschien heel lastig zijn. De vraag is natuurlijk of dat te zijner tijd per se de wens is. Het lijkt mij echter heel goed mogelijk om iets te doen in de sfeer van fiscale groene prikkels.
De heer Jansen (SP):
De reden waarom de SP-fractie pleitte voor integraal terugsluizen is, dat wij daarin een mogelijkheid zagen om het level playing field zo veel mogelijk in tact te houden en geen grenseffecten te creëren. Ik begrijp nu dat u zegt dat dit niet gaat lukken?
Minister De Jager:
Dat zou echt niet kunnen, wegens twee redenen. Ten eerste kom je dan sowieso met staatssteunaspecten in de problemen. In de tweede plaats loop je dan ook tegen het fiscale neutraliteitsbeginsel aan. Over de mogelijkheid om bij deze heffing de negatieve gevolgen te compenseren moeten wij qua verwachtingenmanagement heel eerlijk zijn: die kans is heel erg klein. Je kunt met de fiscale opbrengst fiscaal iets terugsluizen, maar je kunt niet het level playing field weer herstellen. Daarom heb ik de indiener ook gevraagd of echt voldoende is nagedacht over de vraag wat de gevolgen zijn voor het level playing field. Wij hebben er ook niets aan als zo'n kolencentrale net over de grens wordt geschoven.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Aan dat laatste is ook aandacht besteed in het wetsvoorstel. In Nederland is het vaak voordelig is om zo'n centrale neer te zetten in het buitenland, waaraan ook allerlei voetangels en klemmen zitten. Dat is dus nog niet per se gezegd, maar ik heb een vraag over het amendement. De minister zegt dat het amendement heel ver gaat en dat de Raad van State om advies moet worden gevraagd. Ik zou daarvan echter graag een nadere inhoudelijke onderbouwing krijgen, want tot nu toe lijkt het mij meer op een vertragingstechniek dan dat het een inhoudelijke grondslag heeft. Dat kan volgens mij niet de bedoeling zijn.
Minister De Jager:
Ik heb niet helemaal de geschiedenis meegemaakt, maar ik denk dat dit wetsvoorstel zelfs dateert van voor de datum waarop ik staatssecretaris van Financiën werd. Het wetsvoorstel is in 2007 ingediend. In dat jaar ben ik staatssecretaris geworden. Het wetsvoorstel dateert hoe dan ook van heel lang geleden. Ik heb niet het idee dat er van de kant van de regering een vertragingstactiek is toegepast. Ik ga niet met de vinger wijzen, maar het wetsvoorstel ligt er al twee jaar, en de indiener van het amendement had het amendement dan wellicht iets eerder kunnen indienen. Mij mag in elk geval geen vertragingstactiek worden verweten, want wij kunnen er niets aan doen dat het amendement vandaag is ingediend.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dat wil ik op zichzelf genomen wel toegeven, maar dat was niet helemaal mijn punt. Ik moest als eerste indiener van het amendement natuurlijk ook nog met mijn collega's overleggen. De minister weet waarschijnlijk ook dat dit soms wel enige tijd kost. Mijn vraag was eigenlijk, waarom een advies van de Raad van State over dit amendement nodig is. Dat zou ik graag nog wat nader inhoudelijk onderbouwd zien door de minister.
Minister De Jager:
Dat zal ik doen. Overigens hoeft er volgens mij niet per se sprake te zijn van de vertraging die de Kamer ziet aankomen. Ik begrijp dat de eerstvolgende behandeling op 16 juni plaatsvindt. Ik ga natuurlijk niet over de agenda van de Raad van State, maar het is heel goed denkbaar dat de Raad van State binnen die tijd advies zou kunnen geven. Het is dus niet gezegd dat daarmee iets wordt vertraagd.
De reden om advies te vragen is enerzijds dat wij het amendement net op ons hebben kunnen laten inwerken. Door dit amendement wordt aan centrales nu echt een uitstootnorm opgelegd per gram CO2-uitstoot per kWh. ECN heeft de introductie van de CO2-norm van 350 gram CO2 voor elektriciteitscentrales meegenomen als aanvullende beleidsoptie. Men heeft daar destijds onderzoek naar gedaan, in verband met de doelstellingen van Schoon en Zuinig. Toen was de analyse van ECN gewoon negatief ten aanzien van de milieuwinst en de gevolgen voor de elektriciteitsmarkt. ECN gaat ervan uit dat het hanteren van die CO2-norm ertoe zal leiden dat deze centrales de facto worden uitgeschakeld. Voorts hebben we een handicap dat de Raad van State niet zal oplossen, namelijk dat het kabinet een demissionaire status heeft en dat wij dit toch als vergaande beleidsoptie zien. Het derde punt is dat de CO2-normering in strijd is met de huidige IPCC-richtlijn. Ik zou eerlijk gezegd ook graag het advies van de Raad van State op dat punt willen zien. Hoe kijkt de Raad van State daarnaar? Dat hoeft niet heel erg lang te duren, als wij ook maar enigszins strijdigheid met de richtlijn vermoeden, dan vragen we altijd advies aan de Raad van State. We vragen sowieso altijd advies over wetsvoorstellen, maar in dit soort gevallen zijn we ook altijd heel erg benieuwd – ik neem aan dat dit niet alleen voor de regering geldt, maar ook voor deze Kamer – hoe de Raad van State naar zaken kijkt.
De voorzitter:
Mevrouw Van Gent, tot slot.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Het is niet gewoon dat de Raad van State advies geeft over amendementen, lijkt mij. Wel over een wetsvoorstel, maar niet zo zeer over een ingediend amendement. Het is mij nog steeds niet helemaal duidelijk waarom het kabinet dat wil. Ik snap best dat het amendement laat is binnengekomen. Ik begrijp dat de brief er al uit was vanmiddag tegen de tijd dat het amendement er lag. Ik kan mij voorstellen dat het kabinet nog eens schriftelijk een inhoudelijke reactie geeft op het amendement, maar dan lijkt het mij nog niet nodig dat we nu al overgaan tot een adviesaanvraag aan de Raad van State. Daar zou ik graag een antwoord op willen. Kan zo'n nader onderbouwd antwoord van het kabinet op dit amendement er op korte termijn komen?
Minister De Jager:
Die vraag ligt meer op het terrein van de minister van EZ of van de minister van VROM, die in het totale advies uiteraard wat meer betrokkenheid hebben gehad dan ik. We hebben het in de hele ministerraad gehad over een en ander, maar niet specifiek over dit amendement. Ik kan sowieso bij een van die twee ministers het verzoek om een brief neerleggen. De indiener moet zich afvragen of hij of zij daarop wil wachten of dat hij of zij toch niet eerst advies wil aanvragen. Daar ga ik niet over, dus dat laat ik over aan de indiener. Advies vragen aan de Raad van State is geen verplichting bij een amendement. Het is overigens ook niet ongebruikelijk als er dit soort elementen meespelen. Dat is het ook niet.
De heer Tang (PvdA):
Voorzitter. Ik hoor de minister moeilijkheden opwerpen en ik heb liever dat hij in termen van mogelijkheden denkt. Het argument van de staatssteun is eigenlijk wat lastig te begrijpen, want eerst komt er een belasting en vervolgens probeer je de effecten van die belasting te neutraliseren. Het is toch moeilijk voor te stellen dat dit dan onder staatssteun valt. We beginnen immers dan toch eigenlijk met een belasting. Ziet de minister mogelijkheden om daaromheen te gaan? Te denken valt aan een subsidie op bijstoken of aan een subsidie op andere maatregelen die wel degelijk per saldo zullen neerslaan, die misschien niet uniek voor die sector zijn, maar die de sector wel dat steuntje geven. Ik nodig de minister uit om ook de mogelijkheden te bespreken en niet alleen de moeilijkheden, want zo ken ik de minister eigenlijk niet.
Minister De Jager:
Jazeker. Ik heb bij de subsidies al aangegeven dat een volgend kabinet, als het dat aan de uitgavenkant financiert, ook zoiets kan doen. Dan heb je inderdaad veel meer mogelijkheden. De vraag was nu wat er kan, specifiek gekoppeld aan deze opbrengst. Dan kun je alleen iets doen in de fiscale terugsluissfeer en die mogelijkheden zijn heel erg beperkt. Het is denkbaar – ik zal het vragen aan de minister van VROM of die van EZ – dat er in de subsidiesfeer iets meer mogelijk is om een en ander terug te sluizen, maar dat vind ik meer een competentie van een van de andere ministers. Het klopt echter dat je aan de uitgavenkant altijd wat gerichter kunt proberen bepaalde effecten weg te werken. Overigens blijft dan het aspect van de staatssteun theoretisch bestaan. Als je de bijstooksubsidie heel breed invult, is dat misschien minder een probleem, maar bij staatssteun wordt er niet gekeken of het mag, omdat je een ander element compenseert. De maatregel zelf wordt gewogen en dat is vrij hard. De heer Tang doet een suggestie die wellicht levensvatbaar is en ook door een volgend kabinet kan worden bekeken, mocht dit wetsvoorstel worden aangenomen.
Ten aanzien van het amendement heb ik net aangegeven dat ik er nog eens naar zal kijken. Het is best denkbaar dat we, als we in het kabinet de tijd hebben gehad om daar nog eens over na te denken, minder noodzaak zien voor een advies van de Raad van State, maar ik wil die vraag even bij mijn collega's neerleggen die daar wat specifieker over gaan. Ik zal hen vragen dat zo snel mogelijk in een brief aan de Kamer mede te delen.
De heer Tang (PvdA):
Dan concludeer ik dat terugsluizen wel mogelijk is in de vorm van een subsidie. Ik nodig de minister uit om na te denken over de mogelijkheden aan de fiscale kant. We hebben ook bijvoorbeeld de regeling van de EIA, die misschien ook aanknopingspunten biedt om die terugsluis te organiseren. Ziet de minister die mogelijkheid ook?
Minister De Jager:
Ja, maar dat is echt een stuk breder. Dat weet de heer Tang ook. Bij de EIA gaat het juist niet om door deze heffing getroffenen. Die regeling is veel breder. Dan kun je niet naar de subjecten kijken, dus de opbrengst naar de belastingsubjecten terugsluizen. Dan kan een kerncentrale, omdat die objectief gezien heel schoon en zuinig is, gebruik maken van de EIA, terwijl deze geen kolenbelasting betaalt omdat deze nagenoeg geen CO2 uitstoot. In de EIA is inderdaad veel mogelijk. Ik vind dat overigens een heel goede regeling om zoiets in terug te sluizen. Wij moeten dan echter niet de verwachting hebben dat de opbrengst precies terugkomt bij degenen die last hebben van deze heffing. Het is zeker denkbaar om het op die manier terug te sluizen. Dan doe je aan twee kanten iets goeds voor het milieu, zou je kunnen zeggen.
De voorzitter:
Ik stel vast dat de regering heeft toegezegd de Kamer een brief te sturen met een nadere reactie op het amendement en met een reactie op de opmerkingen over het terugsluizen.
De heer Omtzigt (CDA):
Wil het kabinet in die brief ook de beleidsoptie meenemen om iets te doen aan het begrotingstekort van 35 mld. mochten er belastingopbrengsten zijn? Wij moeten niet onmiddellijk in de hobby vervallen om elke euro die binnenkomt onmiddellijk weer uit te geven.
Minister De Jager:
Er zit een formatie tussen. Normaal gesproken hebben wij lastenkaders. Fiscale opbrengsten worden normaal gesproken gewoon teruggesluisd. Dat zijn normale regels. In dit geval zitten er nieuwe kaders tussen. Dat is echter aan een nieuwe regering. Daar ga ik als demissionair minister niets over zeggen. Overigens gaat de brief wat betreft het terugsluizen niet over de fiscale mogelijkheden. Die heb ik al toegelicht. In de brief zal worden ingegaan op eventuele mogelijkheden aan de uitgavenkant.
De voorzitter:
Hiermee zijn wij gekomen aan het einde van de eerste termijn. Ik geloof echter dat de heer Omtzigt nog een vraag wil stellen.
De heer Omtzigt (CDA):
Voorzitter. Ik wil het procedurele voorstel doen om het amendement voor te leggen aan de Raad van State met het verzoek zo spoedig mogelijk met een advies te komen. De minister zal hier wel een advies over uitbrengen. De Kamer komt echter niet meer bij elkaar. Als wij vervolgens op 16 juni 's morgens besluiten om het naar de Raad van State te sturen, krijgen wij het in elk geval niet terug. Ik stel dus voor om het amendement, ook omdat het redelijk vergaand is, voor te leggen aan de Raad van State.
Mevrouw Neppérus (VVD):
Ik sluit mij bij het voorstel van de heer Omtzigt aan.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Het is mijn amendement, onder anderen. Ik wil mij er niet tegen verzetten, maar ik zou dat advies dan wel binnen twee weken willen hebben. Als wij het zo kunnen regelen, komen wij misschien ergens.
De heer Jansen (SP):
Ik steun het verzoek van de heer Omtzigt. Ik denk dat wat mevrouw Van Gent vraagt op zich een redelijke toevoeging is.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Ik mag aannemen dat de heer Omtzigt dat steunt. Dan kunnen wij namens de hele Kamer om een spoedadvies vragen. Dat helpt wellicht.
De heer Omtzigt (CDA):
De reden dat ik nu om een advies vraag en niet pas over twee weken, is juist om ervoor te zorgen dat het wat sneller terugkomt.
Mevrouw Van Gent (GroenLinks):
Dan is het een Kamerbreed verzoek.
De voorzitter:
Dat lijkt mij helder. De Kamer heeft het recht om de Raad van State om advies te vragen, ook om om een spoedadvies te vragen. Wij geven door aan de Raad van State dat de Kamer graag binnen twee weken een advies zou ontvangen over het amendement van onder anderen mevrouw Van Gent.
Hiermee komen wij alsnog aan het einde van de eerste termijn. Ik stel voor, de beraadslaging over dit wetsvoorstel tot een nader te bepalen moment te schorsen. Ik dank de heer Vendrik voor zijn inbreng in eerste termijn, waarin hij zich, ongeacht het oordeel dat men zou kunnen vellen over de initiatiefwet, weer een begenadigd spreker heeft getoond, zoals eigenlijk steeds de afgelopen jaren. Ik dank ook zijn assistent Niels van den Berge en de minister als adviseur van de Kamer.
De algemene beraadslaging wordt geschorst.
Sluiting 23.50 uur
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/h-tk-20092010-86-7294.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.